Zinsdelen

13
Zinsontleding 3F Student toont een betrekkelijk grote beheersing van grammatica

description

 

Transcript of Zinsdelen

Page 1: Zinsdelen

Zinsontleding

3F Student toont een betrekkelijk grote

beheersing van grammatica

Page 2: Zinsdelen

• Zinsontleding of redekundig ontleden is het ontleden van zinnen in zinsdelen.

• Het gaat altijd volgens een vast stappenplan.

Page 3: Zinsdelen

1. Persoonsvorm

De persoonsvorm• is altijd een werkwoord;• geeft de tijd in de zin aan;• is onderdeel van het gezegde.

Hoe?• De zin in een andere tijd zetten.• De zin vragend maken.

Page 4: Zinsdelen

2. Zinsdelen

Een zin bestaat uit zindelen en die hebben ieder een functie.

Hoe?1. Zet de persoonsvorm tussen streepjes.2. Verander de volgorde van de zin.3. Welke stukjes blijven bij elkaar?

Page 5: Zinsdelen

3. Onderwerp

• Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar.

• Verandert het getal van het onderwerp, dan verandert ook de persoonsvorm.

• Het onderwerp doet of is iets.

Hoe?• Stel de vraag: wie of wat + persoonsvorm?

Page 6: Zinsdelen

4. Werkwoordelijk gezegde

Werkwoordelijk gezegde• geeft een handeling aan;• is samen met het onderwerp een begrijpelijke

korte zin.

Hoe?• Bestaat uit alle werkwoorden in de zin.

Page 7: Zinsdelen

5. Naamwoordelijk gezegde

Drie voorwaarden:1. In de korte zin staat een koppelwerkwoord. Zijn,

worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen

2. In de zin staat een naamwoord: een zelfstandig of bijvoeglijk naamwoord

3. Het naamwoord zegt iets over het onderwerp.

Hoe?Doorloop de drie voorwaarden

Page 8: Zinsdelen

6. Lijdend voorwerp

Een lijdend voorwerp:• is het zinsdeel dat de handeling ondergaat.• begint niet met een voorzetsel• Komt niet in iedere zin komt voor.

Hoe?• Stel de vraag: wie of wat + onderwerp

+gezegde

Page 9: Zinsdelen

7. Meewerkend voorwerp

• Het meewerkend voorwerp werkt mee en is meestal een mens of ander levend wezen

• Je kunt er aan of voor voorzetten of weghalen.

Hoe?• Stel de vraag: Aan wie of voor wie + de rest

van de zin?

Page 10: Zinsdelen

8. Voorzetselvoorwerp

Twee voorwaarden:1. Het voorzetsel kun je niet vervangen door een ander

voorzetsel.2. Het voorzetsel vormt een vaste verbinding met het

gezegde van de zin.

Hoe?Doorloop de twee voorwaarden

• Als een voorzetsel een plaats aanduidt, is er geen sprake van een voorzetselvoorwerp.

Page 11: Zinsdelen

9. Bijwoordelijke bepaling

• Geeft vaak informatie over de plaats, tijd of reden

Hoe?• De zinsdelen die over zijn.

Page 12: Zinsdelen

10. Bijvoeglijke bepaling

De bijvoeglijke bepaling• is altijd een deel van een zinsdeel;• vertelt iets over een zelfstandig naamwoord en

hoort daar ook bij.

Hoe?Zoek de zelfstandige naamwoorden en stel de

vraag: welke of wat voor+ zelfstandig naamwoord

Page 13: Zinsdelen

11. Bijstelling

De bijstelling• is een bepaling die na het zelfstandig

naamwoord komt;• staat altijd tussen komma’s.

Hoe?Kijk of het voldoet aan bovenstaande kenmerk