zelftest

2

Click here to load reader

Transcript of zelftest

Page 1: zelftest

Vragen

1. De klassieke kwantiteitswet stelt data) de geldhoeveelheid in een land gelijk is aan de waarde van het totaal aantal

verhandelde goederen in dat landb) er een relatie is tussen groei in de geldhoeveelheid en groei in de omloopsnelheidc) de geldhoeveelheid in een land vermenigvuldigd met de omloopsnelheid van het geld

gelijk is aan de waarde van het totaal aantal verhandelde goederen in dat landd) er een verband bestaat tussen de reële economische groei en de inflatie

2. De wet van Gresham zegt dat, bij het bestaan van een bimetallistisch geldstelsel,a) goud altijd duurder zal zijn dan zilverb) de overgewaardeerde munten de ondergewaardeerde munten uit de omloop verdringenc) niemand het ondergewaardeeerde geld nog zal willen gebruikend) de ondergewaardeerde munten de overgewaardeerde munten uit de omloop verdringene) geen van deze

3. De ECB voert een monetaire politiek om de inflatie in toom te houden. Dat doet de ECBvoornamelijk

a) door de liquiditeit van de banken te beïnvloeden en zo indirect de girale geldcreatieb) door bankbiljetten bij te drukken volgens de behoeftenc) door de banken strikt te controleren via hun rekeningen/courantd) door de omloopsnelheid van het geld te beperken door technische verbeteringen

4. De accelerator werkt alleen wanneera) het consumentenvertrouwen laag genoeg isb) er de productiecapaciteit van consumptiegoederen volledig bezet isc) wanneer er genoeg voorraden consumptiegoederen zijnd) de economie gesloten is, zodanig dat er geen import kan zijn.

5. Indien de hoeveelheid bankbiljetten toeneemt met 1 miljard euro, de liquiditeitsquote bij debanken juist 5% bedraagt, en alle uitgeleende sommen geld op zichtrekeningen terechtkomen,dan verhoogt de totale geldhoeveelheid in de economie maximaal met

a) 20 miljard eurob) 5 miljard euroc) een bedrag dat door deze gegevens niet bepaald kan wordend) 10 miljard euro

6. Indien een stijging van de vraag naar consumptiegoederen door de bedrijven wordtopgevangen door voorraden af te bouwen dan

a) daalt het BNP¨b) dan stijgen de investeringenc) dan stijgt het BNPd) blijft het BNP ongewijzigde) geen van deze

7. Welke van de volgende kosten dalen altijd wanneer de productie stijgt bij gegeven schaal?a) de marginale kostenb) de gemiddelde vaste kostenc) de gemiddelde variabele kosten

Page 2: zelftest

d) de vaste kosten

8. Indien de marginale productiviteit gelijk is aan nul, dan isa) de gemiddelde productiviteit ook gelijk aan nulb) de totale productie op zijn maximumc) de gemiddelde productiviteit op zijn maximumd) de totale productie gelijk aan nul

9. Wanneer de gemiddelde totale kosten aan het dalen zijn, dan zijn de marginale kostena) groter dan de gemiddelde totale kostenb) kleiner dan de gemiddelde totale kosten en dalendc) kleiner dan de gemiddelde totale kostend) constant

10. Er zijn in een studentencafé twee jobs te doen, namelijk glazen afwassen en tappen. Erzijn twee studenten van het presidium, student A en student B, die deze jobs uitvoeren. Oméén eenheid van het werk uit te voeren (één glas tappen/ één glas afwassen) heeft elke studenteen aantal seconden arbeid nodig, zoals weergegeven in volgende tabel:

Student A Student Btappen 20 30afwassen 40 90

a) student B kan maar beter voor de toog plaatsnemen omdat hij toch alles slechter kanb) student B heeft comparatieve voordelen in glazenwassen en wordt aan de afwas gezetc) De totale productie van beide studenten is het hoogst als A zich specialiseert in glazen

wassen en B in tappen.d) Beide studenten zijn te dronken om ook maar een klap uit te voeren (geen van deze

dus)

Antwoorden

1 c2 b3 a4 b5 a6 d7 b8 b9 c10 c