Ze lezen niet meer
-
Upload
mediawijsheid-pro -
Category
Documents
-
view
215 -
download
0
description
Transcript of Ze lezen niet meer
In het hoofdstuk Slimmer lazen we dat we door de nieuwe media steeds
intelligenter worden. Volgens Steven Johnson zitten tv-series, spelletjesshows en
computergames steeds complexer in elkaar en stimuleren ze ons denkvermogen
meer dan ooit tevoren (zie de paragraaf Alle pulp is goed voor je). Ook serieuzere
auteurs en wetenschappers als Marc Prensky, James Paul Gee en Henry Jenkins
verkondigen dat games – ook de pure entertainmentgames – een belangrijke
educatieve waarde hebben (zie
de paragraaf Alle gaming is
serieus). De ‘homo zappiens’, om
met Wim Veen te spreken, was
nog nooit zo slim. Daar is niet
iedereen het mee eens…
2
Ze lezen niet meer!
⌐ Jean-Jacques Rousseau in de Émile,
het meest gelezen pedagogische boek ooit
Met zekere regelmaat verschijnen er alarmerende berichten in de media over hoe treurig het met de
intellectuele ontwikkeling van de jeugd gesteld is. Gaat het niet over de steeds poverder schoolprestaties
van kinderen zelf, dan gaat het wel over hun docenten: de afgelopen jaren doken meerdere rapporten op
over grote groepen pabo-studenten die zakten voor het rekengedeelte van de citotoets. Dit zou je nog
kunnen verklaren uit het feit dat de Generatie Einstein rekenen gewoon chill met de online rekenmachine
doet, en dus misschien minder goed kan rekenen, maar wél reuze handig is op de pc.
Maar dat is volgens een onderzoek van de Stichting Digivaardig &
Digibewust óók al niet het geval. Het rapport is zonneklaar: “Einstein
bestaat niet”. Jongeren lezen slecht, zoeken matig, zijn ongeduldig en
maken veel fouten op het web.
Dit soort onderzoeken is koren op de molen van romantische
cultuurcritici, die terugverlangen naar vervlogen tijden, toen ware Bildung
nog ons culturele ideaal was, en ook in het onderwijs nagestreefd werd.
De pater familias van deze beweging is de Amerikaanse classicus Allan
Bloom, wiens The Closing of the American Mind (1987) een mondiale
bestseller werd. In Nederland werd het vertaald als De gedachtenloze
generatie. De strekking van het boek: door alle pulpprogramma’s,
Hollywoodfilms, tv-commercials en popmuziek wordt er niet meer gelezen
en sluit de Amerikaanse geest zich – met funeste gevolgen.
Ongetwijfeld was het boek een inspiratiebron voor Cyrille Offermans,
toen deze in 2004 de opiniebijdrage Het flexibele leeghoofd publiceerde in
de NRC. Volgens de essayist is “de geest zelf spoorloos verdwenen” uit het
onderwijs (of eigenlijk uit de hele samenleving). Het docentengilde heeft
“gedreven door tijdnood, onbenul en wanhoop” allerhande onderwijsvernieuwingen doorgevoerd naar het
“Veronica komt naar je toe deze zomer”-model. Kennisoverdracht is daarbij helemaal op de achtergrond
geraakt. Kennis is volgens “al die semi-intellectuelen die het land regeren, de media beheersen en
leerstoelen aan de universiteiten bezetten” totaal niet meer belangrijk. Kennis vergaren is volgens hen “een
tijdrovende en ouderwetse bezigheid” die helemaal niet meer nodig is. “Want kennis, weten wij, veroudert
razendsnel, even snel als de zoekmachines van onze pc's verder geperfectioneerd worden. Dus komt het
erop aan de leerlingen in dat zoeken te bekwamen.”
“De catastrofen waar het hersenloze opzoeken toe leidt” kent volgens Offermans iedereen die betrokken is
bij het onderwijs. Een “blinde opzoek- en kopieerdrift” heeft het onderwijs gegijzeld en dreigt ons terug te
voeren naar “voor-kritische tijden van onwetendheid, goedgelovigheid en slaafse navolging”. Dit valt de
opgroeiende generatie nauwelijks aan te rekenen, want “wat jongeren weten is exact zo monstrueus als de
3
omgeving die hun die kennis opdringt.” In plaats van kennis dringen wij jongeren via glossy magazines,
televisie en reclames “gelukbelovende pseudo-informatie” op. Ter illustratie voert Offermans het NOS-
Journaal op: “Wat te denken van de Nederlandse publieke omroep die het sinds kort normaal vindt in zijn
journaals de transfer van een populaire diskjockey, inclusief het transfergeld, te vermelden alsof het om de
nieuwe dirigent van het Concertgebouworkest of de huisregisseur van de Nederlandse Opera ging.”
Met dat voorbeeld laat Offermans zich een beetje kennen. Waarom zou de transfer van Jaap van Zweden
naar het Dallas Symphony Orchestra belangrijker zijn dan Tiësto’s overgang van 538 naar 3FM? Zo is het
vaker: de meest fervente criticasters van de culturele ontwikkelingen die optreden onder invloed van de
nieuwe media zijn liefhebbers van klassieke muziek, bezitten een XL boekenkast vol meesterwerken en zijn
geschoold in de humaniora. Op twitter en Facebook daarentegen kom je ze niet tegen, ze hebben geen
account op Scribd of Slideshare en zijn niet thuis in Pinnacle en Virtualdj. In hun tirades kun je het gebrek aan
digitale geletterdheid vaak ook tussen de regels door lezen. Dat maakt hun kritiek minder overtuigend. Des
te interessanter is daarom een recent boek van een schrijver die wél laat zien gevoel te hebben voor wat
nieuwe media met onze cultuur doen en desondanks tot de conclusie komt dat we steeds dommer worden.
De domste generatie
4
Mark Bauerlein opent de tweede editie van zijn boek met een verslag van zijn hectische leven na de
verschijning van de eerste druk in 2008. Het boek werd besproken in een lange reeks Amerikaanse en
mondiale kranten en tijdschriften, tot de Servische Weekly Telegraph aan toe. Bauerlein zelf was te gast in
meer dan 80 radio- en televisieprogramma’s. Wie op bloemrijke wijze een vlammende tirade tegen de
intellectuele verwording van de jeugd houdt, kan rekenen op veel aandacht. Kritiek op de onwetendheid van
de jeugd heeft het altijd goed gedaan bij de volwassen generatie. Plato wist er ruim 2000 jaar geleden al mee
te scoren in De Republiek. Bauerlein is zich ervan bewust dat je jezelf dus in een bepaalde traditie schaart als
je de mores van de opgroeiende generatie aan de kaak stelt. Hij vat samen hoe een omvangrijke groep critici
op zijn boek reageerde:
‘Daar gaan we weer: een grijzende schoolmeester die de jeugd er van langs geeft. Ze deden het al toen Elvis kwam, en nu doen ze het vanwege Grand Theft Auto. Dat liedje kennen we nu wel, dat geklaag van de oudjes, dus laten we er niet teveel aandacht aan besteden.’
In de loop van het boek probeert Bauerlein zich van het professor Kist imago te ontdoen. We
zullen zien of hij daar in slaagt. Stellingen als “Volwassenen hebben de ervaring en het
overzicht die pas met de jaren komen; de jeugd heeft die niet” dragen daar in ieder geval niet echt aan bij…
FormuleDe kern van Bauerleins betoog is simpel. Om later goede burgers en mondige volwassenen te worden,
hebben kinderen de leiding van volwassenen nodig. De ouderen dienen de jongeren in te leiden in de
cultuur, de politiek, de geschiedenis en de literatuur. Zonder de leiding van ouderen hebben jongeren hier
geen belangstelling voor, want het ligt in de aard der jeugd zich vooral bezig te houden met elkaar:
Ze vinden belangrijk wat er afgelopen week in de schoolkantine is gebeurd, niet wat zich afspeelde tijdens de Grote Depressie. Ze hebben belangstelling voor de woorden van Facebook, niet voor die van de Toespraak van Gettysburg. Ze vinden tijdens de les staatsinrichting hun klasgenoten interessant, niet de leiders in het parlement.
Dit was altijd al het geval, weet ook Bauerlein:
The Dumbest Generation … gaat niet uit van een ideaal verleden waarin massa’s leergierige kinderen Shakespeare boven tekenfilms verkozen en geëngageerde kinderen de macht van de overheid bediscussieerden. Dat was nooit het geval en zal ook nooit zo zijn.
Wat vroeger wél bestond, was “een klimaat waarin de stemmen van ouderen, geschiedenis en
staatsinrichting, boeken en ideeën meer invloed uitoefenden op de jeugd”. Door de explosie van sociale
media zijn deze stemmen nauwelijks meer hoorbaar. Leerkrachten kunnen met hun lesstof niet op tegen de
verlokkingen die Facebook en msn jongeren bieden:
[V]erhalen over Founding Fathers, klassieke veldslagen en gotische kathedralen kunnen niet concurreren met een bericht van een vriendje, foto’s van het feestje of een nieuwe gadget in de Apple Store. … Peer pressure bestond uiteraard al lang voor de microchip, maar e-mail, mobiele telefoons en de rest hebben die opgepompt tot kritieke niveau’s, daarmee een all-peers-all-the-time netwerk genererend. … Toegerust met Blackberry en laptop, voorzien van flitsende profielpagina en blog, wisselen jongeren 24 uur per dag woorden en beelden uit. De slaapkamer is geen toevluchtsoord meer, maar een commandocentrum geworden.
Al dat sociale mediagebruik is funest voor intellectuele ontwikkeling. Want volwassen worden volgt
volgens Bauerlein een formule:
5
Hoe meer kinderen alleen contact met elkaar hebben, hoe minder ze van ouders willen opsteken. Als het peer-bewustzijn te gefixeerd raakt, telt de stem van de leraar buiten het klaslokaal niet meer mee. Zodra de puberale identiteitsdrang hen in de greep neemt, vormt het gesprek met ouders aan de eettafel alleen nog maar een oponthoud. De zuigkracht van schoolroddels, de angst om af te gaan, het verlangen erbij te horen – ze overweldigen de gemoederen van de jeugd en belemmeren hun intellectuele ontwikkeling.
Ontlezing
In de rest van het boek probeert Bauerlein zijn stelling met empirisch materiaal te onderbouwen. Hij voert
talrijke onderzoeken op die laten zien hoe weinig jongeren weten, hoe weinig tijd ze buiten schooltijd
besteden aan serieuze zaken, hoe weinig huiswerk ze maken, hoe veel ze achter de computer zitten en hoe
weinig ze daarbij opsteken, en vooral: hoe weinig ze lezen. Twee saillante tabellen wil ik u niet onthouden.
De eerste laat, per leeftijdsgroep, de ontwikkeling van het percentage lezers van literatuur zien:
De tweede laat de ontwikkeling zien van het aantal boeken dat eerstejaars studenten in hun vrije tijd lezen
‘voor persoonlijke genoegen of academische verrijking’:
Er wordt dus – in ieder geval in de VS – minder gelezen. Voor leesbevorderaars zijn dit ongetwijfeld
alarmerende cijfers. Dat zijn ze niet voor iedereen. In 1997 publiceerde Larissa MacFarquhar een column op
Slate.com: Who Cares If Johnny Can’t Read? The Value of Books is Overstated. In Nederland deed Daniël
Lechner () dit in 2008, voorafgaand aan het boekenbal, nog eens dunnetjes over in een opiniebijdrage in
de Volkskrant: Literatuur is reliek van een vervlogen tijd. Strekking van beide betogen is dat literatuur an sich
geen belangrijker vormende heeft dan tv, film, kroegpraat, chat of games. Beide artikelen deden nogal wat
stof opwaaien onder literatuurfanaten.
Een serieuzere tegenwerping komt van wat Bauerlein de “e-literacy fans” noemt. Onder hen zijn heel wat
vooraanstaande wetenschappers en deskundigen, maar Bauerlein ziet het argument het krachtigst verwoord
door de blogger ‘Andrukonis’ op een USA Today forum:
De jeugd van tegenwoordig lijdt niet aan ongeletterdheid, maar aan digitale geletterdheid. We kunnen niet spellen en we kennen geen synoniemen, maar dat is ook helemaal niet meer nodig. Welk weldenkend mens gaat er nou uren spenderen aan het uit het hoofd leren van woorden als ze met één druk op de knop tot je beschikking staan? De spellingscontrole kan spellen. Shift+F7 geeft synoniemen. Wat is er mis mee om te vertrouwen op iets reuze betrouwbaars?
6
Bauerlein laat met een interessant weetje zien wat daar mis mee is: het Amerikaanse bedrijfsleven
spendeert jaarlijks 3,1 miljard dollar aan in-company lees- en schrijfvaardigheidstrainingen. Als nieuwe
technologieën voor het gebrek aan lezen konden compenseren, zou dit toch niet nodig zijn, redeneert
Bauerlein.
Toch is de kous daarmee niet af. De blogger Andrukonis weet zich in het gezelschap van Jonathan Fanton,
president van de MacArthur Foundation (een prestigieuze stichting die wetenschappelijk onderzoek
financiert). Volgens Fanton creëert de jeugd van tegenwoordig “een nieuw soort geletterdheid, die zich
buiten de traditionele kaders van lezen en schrijven uitstrekt in een dynamische gemeenschap van expressie
en probleemoplossen die niet alleen hun wereld, maar ook de onze verandert”. Bauerlein haalt ook het Pew
Internet & American Life Project aan, die de ‘dot.nets’ een ‘tech savvy’ generatie noemt. Een
onderzoeksrapport van de Forrester Research groep, Get Ready: The Millennials Are Coming!, dicht ze zelfs
“een aangeboren vermogen om technologie te gebruiken” toe. Bauerlein veegt het optimisme van deze
“digitale enthousiastelingen” met één veeg van tafel:
Allen voorzagen ze de komst van een intelligentere en beter toegeruste generatie. De jaren gaan voorbij en we wachten nog steeds.
Natuurlijk haat Bauerlein er diverse rapporten bij die zijn stelling onderschrijven, waaronder een rapport van
de organisatie die ook de SAT maakt (de Amerikaanse versie van de Citotoets), dat laat zien dat Amerikaanse
hoger onderwijs studenten weliswaar uitstekend kunnen facebooken, maar helemaal niet zo vaardig zijn in
het omgaan met serieuze informatie en kennis. Ook noemt Bauerlein een door Educause gefinancierd
onderzoek, dat laat zien dat studenten ook helemaal geen zin hebben hun iPhones te gebruiken voor
educatieve doeleinden.
Écht dom
Echt leuk zijn de passages waarin Bauerlein de domheid van de domste generatie met voorbeelden
illustreert. Hilarisch is het transcript van een fragment uit het item Jaywalking, waarin Jay Leno jongeren aan
de tand voelt aangaande hun algemene ontwikkeling:
Leno: Waar woont de paus? Jongere: Engeland. Leno: Waar in Engeland? Jongere: Eeehh.. Parijs?
Bent u een literatuurkenner, dan mag u zeker de episode niet missen waarin Leno de netgeneratie
ondervraagt over de meesterwerken uit de literaire canon. Zeker aan het eind is het genieten..
7
Wie denkt dat extreme domheid vooral een Amerikaans fenomeen is, heeft het mis. Mijn eerstejaars hbo-
college Pedagogiek vang ik ieder jaar aan met een overzicht van de westerse geschiedenis. Laat ik de
studenten de tijdbalk op het whiteboard tekenen, dan eindigt de industriële revolutie op het bord vóór de
middeleeuwen, werd Nederland ontdekt door Spanjaarden die in boomstammen de Rijn afzakten, en werd
de Eiffeltoren verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ik heb alleen, in tegenstelling tot Bauerlein, niet het
idee dat dit nu zo anders is als vroeger. Toen ik 1988 als
eerstejaarsstudent, na een lange nacht tv-kijken,
verslagen op college kwam omdat Bush Sr. de
verkiezingen had gewonnen van Dukakis, keken mijn
medestudenten me meewarig aan: “Boes wie?
Verkiezingen?? Oh, helemaal gemist. Jammer, dan had ik
voor het eerst mogen stemmen!” En dit was ruim voor
aanvang van het digitale tijdperk.
Debat
Alleraardigst is dat Bauerlein in zijn boek frequent het
debat aangaat met zijn tegenstrevers. Johnson, Gee,
Prensky – de digi-enthousiastelingen die in het hoofdstuk
Slimmer aan het woord kwamen – worden allen van
repliek gediend. Johnsons Alle slechte dingen zijn goed
voor je wordt nauwgezet ontmanteld. Voor Johnsons
uitspraak dat jongeren die vroeger pa’s bierblikken
leegzopen nu de wereldgeschiedenis recreëren in
Civilization IV, neemt Bauerlein die moeite niet eens, zo
absurd acht hij de stelling. Gee en Prensky wordt vooral
verweten tot de clique van enthousiastelingen te horen
die alleen maar naar de top vijf procent wizzkids kijkt.
Bauerlein haalt daartegenin onderzoek aan waaruit blijkt
8
dat deze vijf procent nauwelijks interacteert met de 80 procent die weinig verheffends doet op het internet.
Verraad
Hierboven zagen we al hoe Bauerlein ook stelling neemt tegen andere digitale enthousiastelingen die
verkondigen dat digital natives zo tech savvy zijn en wij ons onderwijs daarop moeten aanpassen. Niet alleen
hebben ze ongelijk; ze verzaken ook hun morele plicht als ouderen. Bauerlein besteedt zelfs een heel
hoofdstuk aan Het verraad van de mentoren. De jeugd heeft de intellectuele leiding van ouderen nodig. Met
grootse woorden roept Bauerlein de oudere generatie op weer aan het onderwijzen te slaan:
Het is tijd voor iedereen van boven de 30 om zich te laten horen, niet alleen de conservatieven die moeite hebben met internetporno, of de linkse kerk die de jeugd wil mobiliseren, of onderwijzers van de oude stempel die vinden dat er weer geleerd moet gaan worden op school. Alle volwassenen moeten gezamenlijk optrekken tegen jeugdige onwetendheid en apathie, en ophouden bang te zijn door de jeugd uit te worden gemaakt voor betweterige oudjes.
Doen we dat niet, sluit Bauerlein zijn boek af met gevoel voor drama af, dan zal de domste generatie de
geschiedenisboeken ingaan als de generatie die de erfenis van een eeuwenlange zoektocht naar kennis,
verlichting en cultuur in één klap verkwanselde.
Heerlijk proza, maar uiteindelijk niet overtuigend. Prensky, Gee, Fanton: zij zijn exponenten van een
generatie die probeert om de veranderde samenleving te doorgronden. De taak om “het obscure begrijpelijk
te maken” (Lawrence Lessig) is een lastige. Daarbij worden fouten
gemaakt, onjuiste analyses gemaakt, soms teveel “gecheerlead”
(zoals Jonathan Zittrain het noemt). Maar feit is dat de
samenleving door de explosie van nieuwe media is veranderd, met
vergaande gevolgen voor zaken als cultuuroverdracht, onderwijs
en de verhouding tussen de generaties. Hoe precies en wat er
moet gebeuren weten we niet zeker; maar één ding weten we
wél: we kunnen niet meer terug naar de tijd van voor de iPhone,
Google, Wikipedia en Facebook. En dat is toch waar Bauerlein
uiteindelijk op lijkt te hopen.