Ze lezen niet meer

8
In het hoofdstuk Slimmer lazen we dat we door de nieuwe media steeds intelligenter worden. Volgens Steven Johnson zitten tv-series, spelletjesshows en computergames steeds complexer in elkaar en stimuleren ze ons denkvermogen meer dan ooit tevoren (zie de paragraaf Alle pulp is goed voor je). Ook serieuzere auteurs en wetenschappers als Marc Prensky, James Paul Gee en Henry Jenkins verkondigen dat games – ook de pure entertainmentgames – een belangrijke educatieve waarde hebben (zie de paragraaf Alle gaming is serieus). De ‘homo zappiens’, om met Wim Veen te spreken, was nog nooit zo slim. Daar is niet iedereen het mee eens…

description

Generatie Einstein leest niet meer. Gevolg van de ontlezing? De domste generatie ooit. Zegt Mark Bauerlein In The Dumbest Generation. Praat mee over deze paragraaf van Mediawijsheid Pro op www.facebook.com/mediawijsheidpro

Transcript of Ze lezen niet meer

Page 1: Ze lezen niet meer

In het hoofdstuk Slimmer lazen we dat we door de nieuwe media steeds

intelligenter worden. Volgens Steven Johnson zitten tv-series, spelletjesshows en

computergames steeds complexer in elkaar en stimuleren ze ons denkvermogen

meer dan ooit tevoren (zie de paragraaf Alle pulp is goed voor je). Ook serieuzere

auteurs en wetenschappers als Marc Prensky, James Paul Gee en Henry Jenkins

verkondigen dat games – ook de pure entertainmentgames – een belangrijke

educatieve waarde hebben (zie

de paragraaf Alle gaming is

serieus). De ‘homo zappiens’, om

met Wim Veen te spreken, was

nog nooit zo slim. Daar is niet

iedereen het mee eens…

Page 2: Ze lezen niet meer

2

Ze lezen niet meer!

⌐ Jean-Jacques Rousseau in de Émile,

het meest gelezen pedagogische boek ooit

Met zekere regelmaat verschijnen er alarmerende berichten in de media over hoe treurig het met de

intellectuele ontwikkeling van de jeugd gesteld is. Gaat het niet over de steeds poverder schoolprestaties

van kinderen zelf, dan gaat het wel over hun docenten: de afgelopen jaren doken meerdere rapporten op

over grote groepen pabo-studenten die zakten voor het rekengedeelte van de citotoets. Dit zou je nog

kunnen verklaren uit het feit dat de Generatie Einstein rekenen gewoon chill met de online rekenmachine

doet, en dus misschien minder goed kan rekenen, maar wél reuze handig is op de pc.

Maar dat is volgens een onderzoek van de Stichting Digivaardig &

Digibewust óók al niet het geval. Het rapport is zonneklaar: “Einstein

bestaat niet”. Jongeren lezen slecht, zoeken matig, zijn ongeduldig en

maken veel fouten op het web.

Dit soort onderzoeken is koren op de molen van romantische

cultuurcritici, die terugverlangen naar vervlogen tijden, toen ware Bildung

nog ons culturele ideaal was, en ook in het onderwijs nagestreefd werd.

De pater familias van deze beweging is de Amerikaanse classicus Allan

Bloom, wiens The Closing of the American Mind (1987) een mondiale

bestseller werd. In Nederland werd het vertaald als De gedachtenloze

generatie. De strekking van het boek: door alle pulpprogramma’s,

Hollywoodfilms, tv-commercials en popmuziek wordt er niet meer gelezen

en sluit de Amerikaanse geest zich – met funeste gevolgen.

Ongetwijfeld was het boek een inspiratiebron voor Cyrille Offermans,

toen deze in 2004 de opiniebijdrage Het flexibele leeghoofd publiceerde in

de NRC. Volgens de essayist is “de geest zelf spoorloos verdwenen” uit het

onderwijs (of eigenlijk uit de hele samenleving). Het docentengilde heeft

“gedreven door tijdnood, onbenul en wanhoop” allerhande onderwijsvernieuwingen doorgevoerd naar het

“Veronica komt naar je toe deze zomer”-model. Kennisoverdracht is daarbij helemaal op de achtergrond

geraakt. Kennis is volgens “al die semi-intellectuelen die het land regeren, de media beheersen en

leerstoelen aan de universiteiten bezetten” totaal niet meer belangrijk. Kennis vergaren is volgens hen “een

tijdrovende en ouderwetse bezigheid” die helemaal niet meer nodig is. “Want kennis, weten wij, veroudert

razendsnel, even snel als de zoekmachines van onze pc's verder geperfectioneerd worden. Dus komt het

erop aan de leerlingen in dat zoeken te bekwamen.”

“De catastrofen waar het hersenloze opzoeken toe leidt” kent volgens Offermans iedereen die betrokken is

bij het onderwijs. Een “blinde opzoek- en kopieerdrift” heeft het onderwijs gegijzeld en dreigt ons terug te

voeren naar “voor-kritische tijden van onwetendheid, goedgelovigheid en slaafse navolging”. Dit valt de

opgroeiende generatie nauwelijks aan te rekenen, want “wat jongeren weten is exact zo monstrueus als de

Page 3: Ze lezen niet meer

3

omgeving die hun die kennis opdringt.” In plaats van kennis dringen wij jongeren via glossy magazines,

televisie en reclames “gelukbelovende pseudo-informatie” op. Ter illustratie voert Offermans het NOS-

Journaal op: “Wat te denken van de Nederlandse publieke omroep die het sinds kort normaal vindt in zijn

journaals de transfer van een populaire diskjockey, inclusief het transfergeld, te vermelden alsof het om de

nieuwe dirigent van het Concertgebouworkest of de huisregisseur van de Nederlandse Opera ging.”

Met dat voorbeeld laat Offermans zich een beetje kennen. Waarom zou de transfer van Jaap van Zweden

naar het Dallas Symphony Orchestra belangrijker zijn dan Tiësto’s overgang van 538 naar 3FM? Zo is het

vaker: de meest fervente criticasters van de culturele ontwikkelingen die optreden onder invloed van de

nieuwe media zijn liefhebbers van klassieke muziek, bezitten een XL boekenkast vol meesterwerken en zijn

geschoold in de humaniora. Op twitter en Facebook daarentegen kom je ze niet tegen, ze hebben geen

account op Scribd of Slideshare en zijn niet thuis in Pinnacle en Virtualdj. In hun tirades kun je het gebrek aan

digitale geletterdheid vaak ook tussen de regels door lezen. Dat maakt hun kritiek minder overtuigend. Des

te interessanter is daarom een recent boek van een schrijver die wél laat zien gevoel te hebben voor wat

nieuwe media met onze cultuur doen en desondanks tot de conclusie komt dat we steeds dommer worden.

De domste generatie

Page 4: Ze lezen niet meer

4

Mark Bauerlein opent de tweede editie van zijn boek met een verslag van zijn hectische leven na de

verschijning van de eerste druk in 2008. Het boek werd besproken in een lange reeks Amerikaanse en

mondiale kranten en tijdschriften, tot de Servische Weekly Telegraph aan toe. Bauerlein zelf was te gast in

meer dan 80 radio- en televisieprogramma’s. Wie op bloemrijke wijze een vlammende tirade tegen de

intellectuele verwording van de jeugd houdt, kan rekenen op veel aandacht. Kritiek op de onwetendheid van

de jeugd heeft het altijd goed gedaan bij de volwassen generatie. Plato wist er ruim 2000 jaar geleden al mee

te scoren in De Republiek. Bauerlein is zich ervan bewust dat je jezelf dus in een bepaalde traditie schaart als

je de mores van de opgroeiende generatie aan de kaak stelt. Hij vat samen hoe een omvangrijke groep critici

op zijn boek reageerde:

‘Daar gaan we weer: een grijzende schoolmeester die de jeugd er van langs geeft. Ze deden het al toen Elvis kwam, en nu doen ze het vanwege Grand Theft Auto. Dat liedje kennen we nu wel, dat geklaag van de oudjes, dus laten we er niet teveel aandacht aan besteden.’

In de loop van het boek probeert Bauerlein zich van het professor Kist imago te ontdoen. We

zullen zien of hij daar in slaagt. Stellingen als “Volwassenen hebben de ervaring en het

overzicht die pas met de jaren komen; de jeugd heeft die niet” dragen daar in ieder geval niet echt aan bij…

FormuleDe kern van Bauerleins betoog is simpel. Om later goede burgers en mondige volwassenen te worden,

hebben kinderen de leiding van volwassenen nodig. De ouderen dienen de jongeren in te leiden in de

cultuur, de politiek, de geschiedenis en de literatuur. Zonder de leiding van ouderen hebben jongeren hier

geen belangstelling voor, want het ligt in de aard der jeugd zich vooral bezig te houden met elkaar:

Ze vinden belangrijk wat er afgelopen week in de schoolkantine is gebeurd, niet wat zich afspeelde tijdens de Grote Depressie. Ze hebben belangstelling voor de woorden van Facebook, niet voor die van de Toespraak van Gettysburg. Ze vinden tijdens de les staatsinrichting hun klasgenoten interessant, niet de leiders in het parlement.

Dit was altijd al het geval, weet ook Bauerlein:

The Dumbest Generation … gaat niet uit van een ideaal verleden waarin massa’s leergierige kinderen Shakespeare boven tekenfilms verkozen en geëngageerde kinderen de macht van de overheid bediscussieerden. Dat was nooit het geval en zal ook nooit zo zijn.

Wat vroeger wél bestond, was “een klimaat waarin de stemmen van ouderen, geschiedenis en

staatsinrichting, boeken en ideeën meer invloed uitoefenden op de jeugd”. Door de explosie van sociale

media zijn deze stemmen nauwelijks meer hoorbaar. Leerkrachten kunnen met hun lesstof niet op tegen de

verlokkingen die Facebook en msn jongeren bieden:

[V]erhalen over Founding Fathers, klassieke veldslagen en gotische kathedralen kunnen niet concurreren met een bericht van een vriendje, foto’s van het feestje of een nieuwe gadget in de Apple Store. … Peer pressure bestond uiteraard al lang voor de microchip, maar e-mail, mobiele telefoons en de rest hebben die opgepompt tot kritieke niveau’s, daarmee een all-peers-all-the-time netwerk genererend. … Toegerust met Blackberry en laptop, voorzien van flitsende profielpagina en blog, wisselen jongeren 24 uur per dag woorden en beelden uit. De slaapkamer is geen toevluchtsoord meer, maar een commandocentrum geworden.

Al dat sociale mediagebruik is funest voor intellectuele ontwikkeling. Want volwassen worden volgt

volgens Bauerlein een formule:

Page 5: Ze lezen niet meer

5

Hoe meer kinderen alleen contact met elkaar hebben, hoe minder ze van ouders willen opsteken. Als het peer-bewustzijn te gefixeerd raakt, telt de stem van de leraar buiten het klaslokaal niet meer mee. Zodra de puberale identiteitsdrang hen in de greep neemt, vormt het gesprek met ouders aan de eettafel alleen nog maar een oponthoud. De zuigkracht van schoolroddels, de angst om af te gaan, het verlangen erbij te horen – ze overweldigen de gemoederen van de jeugd en belemmeren hun intellectuele ontwikkeling.

Ontlezing

In de rest van het boek probeert Bauerlein zijn stelling met empirisch materiaal te onderbouwen. Hij voert

talrijke onderzoeken op die laten zien hoe weinig jongeren weten, hoe weinig tijd ze buiten schooltijd

besteden aan serieuze zaken, hoe weinig huiswerk ze maken, hoe veel ze achter de computer zitten en hoe

weinig ze daarbij opsteken, en vooral: hoe weinig ze lezen. Twee saillante tabellen wil ik u niet onthouden.

De eerste laat, per leeftijdsgroep, de ontwikkeling van het percentage lezers van literatuur zien:

De tweede laat de ontwikkeling zien van het aantal boeken dat eerstejaars studenten in hun vrije tijd lezen

‘voor persoonlijke genoegen of academische verrijking’:

Er wordt dus – in ieder geval in de VS – minder gelezen. Voor leesbevorderaars zijn dit ongetwijfeld

alarmerende cijfers. Dat zijn ze niet voor iedereen. In 1997 publiceerde Larissa MacFarquhar een column op

Slate.com: Who Cares If Johnny Can’t Read? The Value of Books is Overstated. In Nederland deed Daniël

Lechner () dit in 2008, voorafgaand aan het boekenbal, nog eens dunnetjes over in een opiniebijdrage in

de Volkskrant: Literatuur is reliek van een vervlogen tijd. Strekking van beide betogen is dat literatuur an sich

geen belangrijker vormende heeft dan tv, film, kroegpraat, chat of games. Beide artikelen deden nogal wat

stof opwaaien onder literatuurfanaten.

Een serieuzere tegenwerping komt van wat Bauerlein de “e-literacy fans” noemt. Onder hen zijn heel wat

vooraanstaande wetenschappers en deskundigen, maar Bauerlein ziet het argument het krachtigst verwoord

door de blogger ‘Andrukonis’ op een USA Today forum:

De jeugd van tegenwoordig lijdt niet aan ongeletterdheid, maar aan digitale geletterdheid. We kunnen niet spellen en we kennen geen synoniemen, maar dat is ook helemaal niet meer nodig. Welk weldenkend mens gaat er nou uren spenderen aan het uit het hoofd leren van woorden als ze met één druk op de knop tot je beschikking staan? De spellingscontrole kan spellen. Shift+F7 geeft synoniemen. Wat is er mis mee om te vertrouwen op iets reuze betrouwbaars?

Page 6: Ze lezen niet meer

6

Bauerlein laat met een interessant weetje zien wat daar mis mee is: het Amerikaanse bedrijfsleven

spendeert jaarlijks 3,1 miljard dollar aan in-company lees- en schrijfvaardigheidstrainingen. Als nieuwe

technologieën voor het gebrek aan lezen konden compenseren, zou dit toch niet nodig zijn, redeneert

Bauerlein.

Toch is de kous daarmee niet af. De blogger Andrukonis weet zich in het gezelschap van Jonathan Fanton,

president van de MacArthur Foundation (een prestigieuze stichting die wetenschappelijk onderzoek

financiert). Volgens Fanton creëert de jeugd van tegenwoordig “een nieuw soort geletterdheid, die zich

buiten de traditionele kaders van lezen en schrijven uitstrekt in een dynamische gemeenschap van expressie

en probleemoplossen die niet alleen hun wereld, maar ook de onze verandert”. Bauerlein haalt ook het Pew

Internet & American Life Project aan, die de ‘dot.nets’ een ‘tech savvy’ generatie noemt. Een

onderzoeksrapport van de Forrester Research groep, Get Ready: The Millennials Are Coming!, dicht ze zelfs

“een aangeboren vermogen om technologie te gebruiken” toe. Bauerlein veegt het optimisme van deze

“digitale enthousiastelingen” met één veeg van tafel:

Allen voorzagen ze de komst van een intelligentere en beter toegeruste generatie. De jaren gaan voorbij en we wachten nog steeds.

Natuurlijk haat Bauerlein er diverse rapporten bij die zijn stelling onderschrijven, waaronder een rapport van

de organisatie die ook de SAT maakt (de Amerikaanse versie van de Citotoets), dat laat zien dat Amerikaanse

hoger onderwijs studenten weliswaar uitstekend kunnen facebooken, maar helemaal niet zo vaardig zijn in

het omgaan met serieuze informatie en kennis. Ook noemt Bauerlein een door Educause gefinancierd

onderzoek, dat laat zien dat studenten ook helemaal geen zin hebben hun iPhones te gebruiken voor

educatieve doeleinden.

Écht dom

Echt leuk zijn de passages waarin Bauerlein de domheid van de domste generatie met voorbeelden

illustreert. Hilarisch is het transcript van een fragment uit het item Jaywalking, waarin Jay Leno jongeren aan

de tand voelt aangaande hun algemene ontwikkeling:

Leno: Waar woont de paus? Jongere: Engeland. Leno: Waar in Engeland? Jongere: Eeehh.. Parijs?

Bent u een literatuurkenner, dan mag u zeker de episode niet missen waarin Leno de netgeneratie

ondervraagt over de meesterwerken uit de literaire canon. Zeker aan het eind is het genieten..

Page 7: Ze lezen niet meer

7

Wie denkt dat extreme domheid vooral een Amerikaans fenomeen is, heeft het mis. Mijn eerstejaars hbo-

college Pedagogiek vang ik ieder jaar aan met een overzicht van de westerse geschiedenis. Laat ik de

studenten de tijdbalk op het whiteboard tekenen, dan eindigt de industriële revolutie op het bord vóór de

middeleeuwen, werd Nederland ontdekt door Spanjaarden die in boomstammen de Rijn afzakten, en werd

de Eiffeltoren verwoest tijdens de Eerste Wereldoorlog. Ik heb alleen, in tegenstelling tot Bauerlein, niet het

idee dat dit nu zo anders is als vroeger. Toen ik 1988 als

eerstejaarsstudent, na een lange nacht tv-kijken,

verslagen op college kwam omdat Bush Sr. de

verkiezingen had gewonnen van Dukakis, keken mijn

medestudenten me meewarig aan: “Boes wie?

Verkiezingen?? Oh, helemaal gemist. Jammer, dan had ik

voor het eerst mogen stemmen!” En dit was ruim voor

aanvang van het digitale tijdperk.

Debat

Alleraardigst is dat Bauerlein in zijn boek frequent het

debat aangaat met zijn tegenstrevers. Johnson, Gee,

Prensky – de digi-enthousiastelingen die in het hoofdstuk

Slimmer aan het woord kwamen – worden allen van

repliek gediend. Johnsons Alle slechte dingen zijn goed

voor je wordt nauwgezet ontmanteld. Voor Johnsons

uitspraak dat jongeren die vroeger pa’s bierblikken

leegzopen nu de wereldgeschiedenis recreëren in

Civilization IV, neemt Bauerlein die moeite niet eens, zo

absurd acht hij de stelling. Gee en Prensky wordt vooral

verweten tot de clique van enthousiastelingen te horen

die alleen maar naar de top vijf procent wizzkids kijkt.

Bauerlein haalt daartegenin onderzoek aan waaruit blijkt

Page 8: Ze lezen niet meer

8

dat deze vijf procent nauwelijks interacteert met de 80 procent die weinig verheffends doet op het internet.

Verraad

Hierboven zagen we al hoe Bauerlein ook stelling neemt tegen andere digitale enthousiastelingen die

verkondigen dat digital natives zo tech savvy zijn en wij ons onderwijs daarop moeten aanpassen. Niet alleen

hebben ze ongelijk; ze verzaken ook hun morele plicht als ouderen. Bauerlein besteedt zelfs een heel

hoofdstuk aan Het verraad van de mentoren. De jeugd heeft de intellectuele leiding van ouderen nodig. Met

grootse woorden roept Bauerlein de oudere generatie op weer aan het onderwijzen te slaan:

Het is tijd voor iedereen van boven de 30 om zich te laten horen, niet alleen de conservatieven die moeite hebben met internetporno, of de linkse kerk die de jeugd wil mobiliseren, of onderwijzers van de oude stempel die vinden dat er weer geleerd moet gaan worden op school. Alle volwassenen moeten gezamenlijk optrekken tegen jeugdige onwetendheid en apathie, en ophouden bang te zijn door de jeugd uit te worden gemaakt voor betweterige oudjes.

Doen we dat niet, sluit Bauerlein zijn boek af met gevoel voor drama af, dan zal de domste generatie de

geschiedenisboeken ingaan als de generatie die de erfenis van een eeuwenlange zoektocht naar kennis,

verlichting en cultuur in één klap verkwanselde.

Heerlijk proza, maar uiteindelijk niet overtuigend. Prensky, Gee, Fanton: zij zijn exponenten van een

generatie die probeert om de veranderde samenleving te doorgronden. De taak om “het obscure begrijpelijk

te maken” (Lawrence Lessig) is een lastige. Daarbij worden fouten

gemaakt, onjuiste analyses gemaakt, soms teveel “gecheerlead”

(zoals Jonathan Zittrain het noemt). Maar feit is dat de

samenleving door de explosie van nieuwe media is veranderd, met

vergaande gevolgen voor zaken als cultuuroverdracht, onderwijs

en de verhouding tussen de generaties. Hoe precies en wat er

moet gebeuren weten we niet zeker; maar één ding weten we

wél: we kunnen niet meer terug naar de tijd van voor de iPhone,

Google, Wikipedia en Facebook. En dat is toch waar Bauerlein

uiteindelijk op lijkt te hopen.