Woordspelletjes voor kleuters 1 2 - Digitaal Portfolio · woorden. Niet elk prentenboek is geschikt...
Transcript of Woordspelletjes voor kleuters 1 2 - Digitaal Portfolio · woorden. Niet elk prentenboek is geschikt...
Woordspelletjes voor kleuters
Om de woordenschatontwikkeling te stimuleren, is het belangrijk dat de nieuwsgierigheid van
de leerlingen geprikkeld wordt. Dit moet op een speelse, prikkelende en uitdagende manier
gebeuren. Volgens Van der Nulft, Verhallen en Stoeldraijer (2009) zijn de onderstaande
woordenschatspelletjes geschikt voor kleuters:
1 Samen met de kinderen het woord van de dag kiezen
2 Hoor je het woord in het verhaal
Elke keer als de kinderen het woord horen moeten zij gaan staan of vinger opsteken,
springen, klappen enz. Kinderen leren zo het woord herkennen in een verhaal. Bij de
auditieve oefeningen komt dit spelletje terug.
3 Associëren
Waar denken we aan bij het woord…….? Zo snel mogelijk associaties noemen.
4 Een voeldoos
In deze doos zitten allemaal voorwerpen. Deze voorwerpen gaan kinderen voelen en
uiteindelijk geven zij aan wat het voor een voorwerp is. Deze is erg leuk bij het thema
herfst.
5 Zelf een verhaal maken
Selecteer een aantal plaatjes en maak er een verhaal bij.
6 Het woord in een zin
Zinnen maken met een bepaald woord. Wie maakt de langste zin met het woord?
7 Verteltafel
Wat kun je met de voorwerpen die er op de tafel liggen allemaal doen. Dit gaan
kinderen aan de verteltafel met elkaar bespreken.
8** Waar of niet waar
Laat de leerlingen een plaatje zien en benoemen: dit is een……(waar of niet waar)
Er kan ook gekozen worden om dit auditief te doen. Bij de auditieve oefeningen komt
dit spelletje terug.
9** Beeldwoordenveld maken
Een collage met tekeningen en afbeeldingen.
10 Ik zie, ik zie, wat jij niet ziet
Een leerling neemt een vorm of kleur in gedachten. De overige leerlingen moeten het
voorwerp raden met die kleur of vorm.
11 Gedicht maken van de geleerde woorden
De leerkracht maakt samen met de kinderen een gedichtje over een aantal woorden
die zij geleerd hebben. Dit aan de hand van rijmen.
12 Ik ga op vakantie en neem mee……
Een hele lange sliert van woorden maken. Herhalen van de woorden van de
voorgangers en zelf een nieuw woord toevoegen.
13 Woorden doorfluisteren
Woord(en) of zin(en) doorfluisteren aan elkaar. Een leuke variant is dat alle leerlingen
na het doorfluisteren een tekening maken over het woord of de zin.
14 Wat ligt er onder deze doek?
Onder de doek liggen voorwerpen of kaartjes die op de woordmuur staan. Kinderen
stellen vragen om er achter te komen wat het is. De leerkracht mag hints geven.
Dit spel kan ook met tweetallen gespeeld worden, dan plak je een kaartje op de rug
of op het voorhoofd.
15** Woordenboek maken
Kinderen maken van de geleerde woorden tekeningen. Onder deze tekeningen schrijft
groep 2 de woorden. De leerkracht maakt er een boek van en plaatst deze in de
leeshoek.
16** Wat hoort er bij elkaar?
De leerkracht heeft woordkaartjes en woordplaatjes. De leerlingen zoeken deze
woorden bij elkaar.
17** Wat is het verschil?
De leerkracht benoemd twee voorwerpen die op elkaar lijken. Wat is het verschil
tussen……….? De leerlingen beantwoorden de vragen.
18 Wat is er weg
Onder een doek liggen een aantal voorwerpen die te maken hebben met de
woorden. Er zijn diverse spelletjes mogelijk. Leerlingen kunnen woorden en voorwerpen
benoemen, omschrijven wat er weggehaald is enz.
19 Woordspin/woordweb
Op een groot vel papier worden allemaal woorden geschreven die met het thema of
een bepaald woord te maken heeft. Over deze woordspin/web kan er een
kringgesprek gevoerd worden.
20 Woordenmemorie (groep 2)
De leerkracht heeft een set kaarten gemaakt. Op de helft van de kaarten staan
woorden geschreven, op de andere helft staan afbeeldingen. De kaarten liggen op
de kop. Het is de bedoeling dat de leerlingen om de beurt twee dezelfde kaartjes
proberen te zoeken. Wie de meeste kaarten heeft is de winnaar. Dit spel is bedoeld
voor een kleine groep leerlingen.
21** Pictionary, woorden tekenen
Tekenen van een woord, de anderen raden welk woord er getekend wordt.
22** Waslijn
De aangeleerde woorden worden duidelijk op de kaarten geschreven. Op de achter
of onderkant staat de betekenis die bij dat woord hoort. De kaarten worden met
wasknijpers aan een wijslijn gehangen in de klas. Leerkracht kan vragen wat het
plaatje betekend.
23 Woord raden door vragen te stellen(groep 2)
Één van de leerlingen neemt een woord in gedachten. De andere leerlingen gaan
vragenstellen, die alleen met ja en nee beantwoord mogen worden. Zo komen de
leerlingen er achter welk woord de leerling bedacht heeft.
24** Quiz
Aan de hand van een quiz de betekenis van de woorden te controleren.
25** Omschrijving / beschrijvingen geven
De kinderen de betekenis van de woorden laten beschrijven of omschrijven.
26** Ren je rot
De kinderen worden in groepen verdeeld. De leerkracht stelt een vraag met
meerkeuze antwoorden. Elke keer geeft er één iemand antwoord door te rennen naar
de goede antwoord mogelijkheid. Door een goed antwoord te geven krijg je een
punt.
Uitgewerkte werkvormen
Binnen/Buiten Kring
De leerlingen staan in twee cirkels. Doordat de leerlingen in één van de cirkels doordraaien, ontstaan er
elke keer nieuwe tweetallen.
1. Leerlingen vormen twee kringen
De leerlingen staan in een kring. Twee leerlingen naast elkaar gaan tegenover elkaar staan,
waarbij er één in de cirkel blijft en de ander naar voren stapt en zich omdraait. Zo ontstaan een
binnen en een buitenkring.
2. In elk tweetal praat één leerling
De leerlingen uit de binnenkring vertellen iets naar aanleiding van een vraag of opdracht van de
leerkracht. Daarna krijgen zij eerst DenkTijd.
3. Leerlingen wisselen van rol
De leerlingen uit de buitenkring doen hetzelfde.
4. Leerlingen draaien door
Een van de twee kringen gaat een aantal plaatsen doorschuiven die door de leerkracht verteld
worden.
5. Opnieuw stap 3-4-5.
Zoek iemand die
De leerlingen lopen door het lokaal met als doet “zoek iemand die” een zelfde afbeelding heeft, het
antwoord weet op jouw vraag enzovoort.
1. Leerlingen lopen en vormen een tweetal
Met het de afbeelding of met de vraag in hun hoofd lopen de leerlingen door de klas en gaan
met zijn tweeën bij elkaar staan.
2. Leerling stelt een vraag aan de ander
De leerling stelt de ander een vraag over een afbeelding of over het onderwerp. De ander geeft
het antwoord als hij of zij dat weet.
3. Leerlingen wisselen van rol
Nu stelt de andere leerling een vraag van over een afbeelding of over het onderwerp.
4. Opnieuw stap 1 t/m 3
7.5
Mix en koppel
De leerlingen lopen door het lokaal met een afbeelding of een vraag, het doel is om elkaar antwoord te
geven op de vraag.
1. Leerlingen lopen rond en vormen een koppel
Met de afbeelding lopen de leerlingen rond. Met deze afbeelding worden er koppels gevormd
aan de hand van betekenisrelaties.
2. Leerling stelt een vraag aan de ander
Een leerling stelt een vraag over de afbeelding aan de leerling die tegenover hem of haar staat.
De andere leerling geeft antwoord, hierna wisselen de rollen. Nu stelt de andere leerling een
vraag van over een afbeelding of over het onderwerp.
3. Mixen
Wanneer beide leerlingen vragen en of antwoorden hebben gekregen, komt het mixen. De
leerlingen ruilen van kaart en nemen afscheid van elkaar. Zij lopen dus elke ronde met een
andere kaart.
Woord van de dag
Met deze routine kan er op een speelse manier gewerkt worden aan het herhalen van de woorden. Doordat er elke dag een woord centraal staat, is dit voor leerlingen een makkelijke manier van herhalen. Met het woord van de dag kunnen korte spelletjes gespeeld worden. Voorbeeld: Alle themawoorden hangen op het prikbord. Elke morgen wordt er één woord omgedraaid. Leerlingen kunnen door middel van het spel “Wie ben ik?” het woord raden. Woorden van de dag moeten leerkrachten wel bewaren, want zo kunnen zij er op een ander gewenst moment op terug komen.
Thematafel
Op de thematafel liggen allerlei voorwerpen, boeken en afbeeldingen die met het thema te maken hebben. Zowel de naam van het thema als de themawoorden moeten zichtbaar zijn. Elk voorwerp op de tafel heeft een kaartje met daarop het woord geschreven, bijv.: de zwemband. Zorg ervoor dat de kaartjes goed zichtbaar zijn voor de leerlingen. Zowel de leerkracht als de leerlingen spelen een belangrijke rol in het vullen van de tafel. De leerkracht stimuleert de betrokkenheid van de leerlingen door hen te stimuleren om zelf materialen mee te nemen. Elke thematafel groeit naarmate het thema vordert. Met de voorwerpen op de thematafel kunnen verschillende spellen gedaan worden, een voorbeeld is het sorteren van de materialen.
Praatplaat
Bij een praatplaat gaat het erom dat leerkrachten en leerlingen met elkaar in gesprek raken aan de hand van een plaat of afbeelding. Wanneer leerkrachten starten met de routine praatplaat, kunnen zij zelf de vragen stellen. Naarmate de kinderen hieraan gewend zijn komen de vragen vanzelf. Van een praatplaat kan er een woordweb gemaakt worden. Bijvoorbeeld: Afbeelding van een hond. Om deze afbeelding plaatsen leerkrachten samen met de kinderen de betekeniswoorden. Waar zitten de oren, waar zit de neus, waar zitten de poten enz. Wanneer kinderen niet tot woorden komen is het belangrijk dat leerkrachten een startwoord geven.
Woordenboek
Ter afsluiting van een thema is het voor leerlingen leuk om een woordenboek te maken. De leerlingen maken allemaal een tekening van een woord dat zij geleerd hebben. Groep twee schrijft de woorden eronder. Van deze woorden en tekeningen maakt de leerkracht een boek en plaatst deze in de leeshoek. Zo kunnen kinderen er op elk gewenst moment in terugkijken.
Woordenstarter Het activeren van de voorkennis is belangrijk bij het aanleren van nieuwe woorden. Door het activeren van de voorkennis kunnen leerlingen woorden koppelen aan de woorden die zij al kennen. Woordenstarter is een verzamelnaam voor de modellen: woordenwolk, woordenweb, kenmerkspin en beeldwoordenveld. Voor kleuters is de woordenwolk en beeldwoordenveld geschikt. Bij een woordenwolk schrijft de leerkracht een woord op het bord en leerlingen moeten aangeven waaraan zij denken bij het lezen of horen van dit woord. De leerkracht schrijft deze woorden eromheen. Een beeldwoordenveld is eigenlijk hetzelfde als woordenwolk, alleen nu maken de leerlingen er afbeeldingen bij.
Woordentrap
De woordentrap is een middel om kleine betekenis verschillen tussen woorden te verduidelijken. Wanneer er gewerkt word over kleine beestjes is voor iedereen het woord kleine anders. Voorbeeld: Er staat een grote keukentrap in de klas. De leerkracht vraagt aan alle leerlingen of zij een klein beestje kunnen noemen. Dit beestje schrijft de leerkracht op een blaadje. Wanneer alle leerlingen een klein beestje genoemd hebben, wordt er een kringgesprek gevoerd. Uiteindelijk komt het kleine beestje onder aan de trap en het grootste beestje bovenaan. Zo krijgen kinderen meer inzicht in de begrippen klein-groot.
Overlapper
Door te werken met de overlapper komen leerlingen achter overeenkomsten en verschillen tussen woorden, voorwerpen of onderwerpen. De overlapper bestaat uit twee cirkels die elkaar overlappen, daadoor ontstaat er in het midden een ovale vorm. Elke cirkel heeft een woord of onderwerp. Kenmerken die beide woorden of onderwerpen hebben komen in het overlappende deel te staan. De andere kenmerken ieders in een eigen cirkel.
Prentenboeken
Prentenboeken en digitale prentenboeken zijn zeer geschikt als hulpmiddel, want er wordt zowel op een verbale als op een visuele manier aandacht besteed aan de betekenis van woorden. Niet elk prentenboek is geschikt om te gebruiken bij woordenschat. Het boek moet aan een aantal criteria voldoen, namelijk:
Het verhaal moet in de belevingswereld van de leerlingen passen
Het taalgebruik moet aansluiten bij het niveau van de leerlingen
Er moeten nieuwe woorden in voorkomen
De woorden moeten op een functionele manier aangeboden worden
De betekenis van woorden moet door het verhaal en of plaatjes verduidelijkt worden
Het verhaal moet geschikt zijn voor verwerkingsactiviteiten. Wanneer leerkrachten een prentboek als hulpmiddel gaan gebruiken bij het woordenschatonderswijs, kunnen zij dit het beste doen aan de hand van de voorleescyclus: introductie, eerste keer interactief voorlezen, verwerkingsactiviteit, tweede keer interactief voorlezen, verwerkingsactiviteit en tot slot presenteren de leerlingen elkaar wat ze gedaan hebben rondom het prentenboek.
Computers
Een ander populair hulpmiddel is de computer. De computer kan op verschillende manieren ingezet worden. Kinderen kunnen werken met een speciaal software programma, spelletjes spelen op internet of woorden typen in Word. Leerkrachten kunnen een woordenschatprogramma niet willekeurig inschakelen, het moet aan een aantal criteria voldoen:
Het programma moet nuttige woorden bevatten
Het programma moet meerdere niveaus bevatten
De afbeeldingen en de layout moeten duidelijk zijn
Er moeten woorden toegevoegd kunnen worden
Het programma moet door leerlingen zelfstandig uitgevoerd kunnen worden.
Verteltafel
Het is een rijke leeromgeving die duidelijk zichtbaar is in de klas. Kinderen kunnen dagelijks (zelfstandig) met de woorden oefenen. Bij een verteltafel kan er een verhaal nagespeeld worden aan de hand van afbeeldingen of concreet materiaal. Stappenplan voor het werken met een verteltafel:
1. Lees het verhaal voor.
2. Nieuwe woorden semantiseren.
3. Bespreken van de materialen uit het verhaal.
4. Het zelf maken van materiaal.
5. Het inrichten van de verteltafel.
6. Het verhaal naspelen aan de hand van de materialen. Er is speciale aandacht voor de nieuwe woorden
7. Verhaal voorlezen en de leerlingen met de materialen laten spelen.
8. Leerlingen voor de groep het verhaal laten presenteren.
9. Leerlingen laten spelen of werken aan de verteltafel.
10. Verhaal laten na vertellen of voorlezen aan de verteltafel.
Productieve &
receptieve
oefeningen
Opdrachten zijn er in veel verschillende vormen en maten verbaal, non-verbaal, productief en receptief. Bij receptieve oefeningen gaat het om het begrijpen van een woord. Onderstaande oefeningen geven een aantal voorbeelden weer: Non-verbale receptieve oefeningen: - plaatjes koppelen aan een gegeven woord
- werken met woordkaartjes Verbale receptieve oefeningen: - woorden rubriceren
- woorden ordenen - synoniemen zoeken - tegenstellingen zoeken - woordparen maken - betekeniskenmerken noemen
Bij productieve oefeningen gaat het erom dat het kind zelf de woorden gebruikt, zonder daarbij na te denken. Non-verbale productieve oefeningen: - het benoemen van voorwerpen en plaatjes
Werkplan
Zakelijke gegevens
Naam student Mariska Grievink
Klas Vr4a
Stageschool Rkbs. Christoffelschool
Stagebegeleider Jos Monasso
Begeleider
afstudeerwerkstuk
Wineke Blom
Beschrijf het onderwerp van het afstudeerwerkstuk
De scores van het Leerling Onderwijs Volg Systeem op de Christoffelschool op het gebied
van woordenschat, zijn onder de maat in vergelijking met het landelijk gemiddelde. Door
extra aandacht te besteden aan het woordenschatonderwijs, hoopt de Christoffelschool
dat de scores omhoog gaan, dit kan weer invloed hebben op het begrijpend lezen,
technisch lezen en spelling. Het schoolteam wil het woordenschatonderwijs verbeteren
door een passende didactiek toe te passen , om zo tot betere resultaten te komen. Deze
didactiek wordt gestart, vanaf groep 1 en 2.
Probleemstelling
Woordenschat heeft te maken met nieuwe woorden leren. Kinderen leren spelenderwijs,
woorden die zij in hun dagelijks leven tegenkomen en kunnen gebruiken. Een brede
woordenschat is een goede basis, voor goede schoolresultaten. Wanneer de woorden die
de kinderen leren, herhaald geoefend worden, kan dit effect hebben op de leerprestaties.
Wanneer kinderen woorden die zij leren niet begrijpen, heeft dit een negatief effect op de
leerprestaties (Vernooy, 2003). De verbetering van het woordenschatonderwijs op
basisschool Rkbs. Christoffelschool, kwam als speerpunt naar voren na het bekijken van de
tegenvallende resultaten in het Leerling Onderwijs Volg Systeem. De scores zijn op het
gebied van woordenschat onder de maat in vergelijking met het landelijk gemiddelde.
Leerkrachten willen meer aandacht geven aan het woordenschatonderwijs om zo tot
betere resultaten te komen. Het schoolteam wil het woordenschatonderwijs verbeteren
door een passende didactiek toe te passen en te gebruiken, om zo tot betere resultaten te
komen. Deze didactiek wordt schoolbreed ingezet. Leerkrachten op de Christoffelschool
willen weten welke woorden er als basis moeten worden aangeboden, hoe leerkrachten
deze woorden kunnen aanbieden, welke werkvormen er geschikt zijn, hoe kan het
woordenschatonderwijs geïntegreerd worden in het onderwijsaanbod en levert deze
manier van werken meer resultaat op.
Na het oriënteren en het verkennen van het probleem, zijn de volgende onderzoeksvragen
en de daarbij behorende deelvragen naar voren gekomen:
Wat is goed woordenschatonderwijs voor jonge kinderen op de basisschool?
Op welke wijze kan het woordenschatonderwijs, in groep 1 en 2 van Rkbs. Christoffelschool
geoptimaliseerd worden?
Onderzoeksvragen en onderzoeksmethodiek
Theoretische hoofdvraag:
Hoe kan woordenschatonderwijs op een passende manier gegeven worden aan jonge
kinderen op de basisschool?
- Wat is goed woordenschatonderwijs voor jonge kinderen?
- Hoe leren jonge kinderen?
- Aan welke criteria moeten woordenlijsten voldoen, als leerkrachten woordenlijsten
willen maken?
Praktijkhoofdvraag:
Op welke wijze kan het Viertaktmodel van Verhallen in groep 1 en 2 van Rkbs,
Christoffelschool structureel ingezet worden, zodat de woordenschat van de leerlingen
vergroot wordt?
- Wat is de beginsituatie van het woordenschatonderwijs in groep 1 en 2?
- Welke woordenlijsten zijn er op de Christoffelschool al gebruikt?
- Hoe komen leerkrachten tot een selectie van woorden?
- Welke werkvormen gebruiken leerkrachten om woordenschatonderwijs aan te
bieden?
- Welke werkvormen zijn geschikt om woordenschatonderwijs in groep 1 en 2 aan te
bieden?
- Welke materialen en middelen kunnen ingezet worden om de woordenschat te
vergroten?
Voor deze afstudeerscriptie gaat gebruik gemaakt worden van de volgende
onderzoeksmethodieken: Literatuuronderzoek
Theorie zoeken en beschrijven
Observatie
1. Observatie om de beginsituatie ten aan zien van het woordenschatonderwijs in kaart te
brengen. 2. Observatie na invoering van het Viertaktmodel
Experiment / analyseren
Welke werkvormen en materialen zijn geschikt voor kleuters en welke niet.
Vragenlijst
Op welke manier leren de leerkrachten nu woorden aan, worden deze woorden
opgehangen in de klas, worden er strategieën gebruikt enzovoort.
Hoofdvraag Deelvragen Functie van de
onderzoeksvraag
Onderzoeksmethodiek
1. Wat is goed
woordenschatonderwijs
voor jonge kinderen op
de basisschool?
Wat wordt er verstaan onder het
Viertaktmodel?
Beschrijvend, Definiëren Literatuurstudie
Viertaktmodel
Vierfasen model
Verhallen
Hoe leren jonge kinderen? Beschrijvend Literatuurstudie
Verschillende leerstijlen
Krachtige leeromgeving
Onderzoekend leren
Aan welke criteria moeten
woordenlijsten voldoen?
Beschrijvend, Verklaren Documentanalyse, Literatuurstudie
Criteria woordenlijsten
Frequente woorden
2. Op welke wijze kan het
Viertaktmodel van
Verhallen in groep 1 en 2
van Rkbs,
Christoffelschool
structureel ingezet
worden, zodat de
woordenschat van de
leerlingen vergroot
wordt?
Wat is de beginsituatie van het
woordenschatonderwijs in groep 1 en 2?
Beschrijvend, Definiëren,
Verklaren
Observatie en Vragenlijst
Welke woordenlijsten zijn er op de
Christoffelschool al gebruikt?
Beschrijvend, Definiëren,
Verklaren, Evalueren
Document analyse
Hoe komen leerkrachten tot een selectie
van woorden?
Beschrijvend Vragenlijst
Welke werkvormen gebruiken
leerkrachten om woordenschatonderwijs
aan te bieden?
Beschrijvend, Ontwerpen,
Vergelijken
Vragenlijst
Welke werkvormen zijn geschikt om
woordenschatonderwijs in groep 1 en 2
aan te bieden?
Beschrijven, Ontwerpen,
Vergelijken
Literatuurstudie, Document analyse
Werkvormen woordenschat
Kleuters en woordenschat
Coöperatief
Welke materialen en middelen kunnen
ingezet worden om de woordenschat te
vergroten?
Beschrijven, Ontwerpen,
Vergelijken
Literatuurstudie, Document analyse
Lesidee woordenschat
Materialen woordenschat
Opbrengsten van het afstudeerwerkstuk
Dit afstudeerwerkstuk levert de volgende opbrengsten op:
Een flyer in de klassenmap over hoe leerkrachten het Viertaktmodel kunnen
toepassen in een woordenschatles.
In overleg met de leerkrachten van groep 1-2 wordt een aantal thema’s zo
uitgewerkt dat het Viertaktmodel goed geïntegreerd is. De leerkrachten kunnen
deze uitwerkingen als voorbeeld nemen voor het uitwerken van andere thema’s.
Oriënterend literatuuronderzoek voor het onderwerp en werkplan
Volgens Vernooy (2003, zoals beschreven in JSW, 2003) is woordenschat, de kennis die
volwassenen en kinderen nodig hebben om te kunnen communiceren. Volwassenen en
kinderen, zijn de hele dag bewust of onbewust bezig met woorden en de daarbij behorende
betekenissen te ontrafelen. Leerkrachten leggen een oefening uit, kinderen reageren
daarop. Wanneer de woorden die de kinderen leren, herhaald geoefend worden, kan dit
effect hebben op de leerprestaties. Wanneer kinderen woorden die zij leren niet begrijpen,
heeft dit een negatief effect op de leerprestaties (Vernooy, 2003). Het gevolg van het niet
aanpakken van slechte resultaten is, dat deze achterstanden alleen maar groter worden
(Foolen, 2012).
Kinderen zijn voortdurend bezig met de wereld om hen heen te ontdekken. Elke dag
komen kinderen wel met iets nieuws in aanraking, dit geeft kinderen de energie om iets
nieuws te leren. De manier waarop kinderen leren is verschillend, ieder kind heeft een andere
leer/speelstijl (Alkema, Van Dam, Kuipers, Lindhout & Tjerkstra, 2006). Kinderen leren, door de
nieuwe woorden te koppelen aan de woorden die zij al weten. Ze leren de betekenissen
achter de woorden pas echt goed, wanneer zij daadwerkelijk met de woorden in het
dagelijks leven in aanraking komen. Kinderen kunnen op meerdere manieren woorden leren,
actief en receptief. Actieve woordenschat houdt in dat een kind een woord uit zichzelf
gebruikt. Receptieve woordenschat, is wanneer een kind een woord wel herkent, maar niet
actief gebruikt (Francien, 2010).
Wanneer kinderen nieuwe woorden te horen krijgen, raden zij vaak naar de betekenis.
Kinderen leren taal door imiteren, labelen, analyseren, relateren, modeling en vergelijken.
Labelen is, bijvoorbeeld het woord stoel te koppelen aan het in de kring zitten. Een
herkenbaar teken is, letters leren. Vaak weten de kinderen de letter niet te benoemen, maar
zodra zij het gebaar zien, weten ze wat er van ze gevraagd wordt. Door middel van
analyseren, proberen kinderen achter verkleinende of vergrotende woorden te komen.
Kinderen kennen bijv. de woorden kast, doos en auto, maar door te analyseren komen ze
erachter dat –tje een verkleining betekent. Relateren is de betekenis halen uit samengestelde
woorden:a autoband, een band van de auto. Bij vergelijken leggen kinderen de betekenis
bij twee woorden die het zelfde aanduiden. Er zijn veel strategieën, die kinderen kunnen
gebruiken om achter de betekenis van woorden te komen. Wanneer kinderen betrokken
worden bij de les, laten zij meer activiteit zien in het leren van nieuwe woorden. Volwassenen
stimuleren kinderen door taal te gebruiken door middel van te corrigeren, modelleren en bij
te stellen waar nodig. Zo voelen kinderen zich veilig en vertrouwd en kan de woordenschat
alleen maar toenemen (Huizenga & Robbe, 2009).
Woorden moeten meerdere malen aanbod komen, willen kinderen de betekenissen
onthouden. Een goede aanpak hiervoor is het Viertaktmodel. Het Viertaktmodel bestaat uit
de fasen: voorbewerken, semantiseren, consolideren en controleren. Voorbewerken is het
activeren van de voorkennis. In de fase van semantiseren worden de nieuwe woorden
uitgelegd. Dit kan aan de hand van de drie uit-jes: uitleggen, uitbeelden en uitbreiden, maar
er zijn ook meerdere semantiseringstechnieken om achter de woordbetekenis te komen. Het
consolideren is een belangrijke stap. Bij consolideren gaat het om het vele male herhalen
van woorden. Wanneer er herhaald geoefend wordt, leren de kinderen sneller achter de
betekenis van de woorden te komen. Het consolideren gebeurt nog weinig. Er zijn vele
consolideer oefeningen, hierbij kan gedacht worden aan coöperatieve werkvormen (Nulf &
Verhallen, 2009). In de controlefase, wordt er nagegaan of de kinderen de woorden kennen
en de daarbij behorende betekenis kunnen geven (Huizenga, 2005).
Leerkrachten moeten nieuwe woorden aanbieden, waarmee de kinderen hun
woordenschat ook daadwerkelijk kunnen uitbreiden. Woorden die herhaaldelijk terug komen
in het dagelijks leven van kinderen leren zij sneller, dan woorden die zij één keer leren en niet
meer onthouden. Een woordenlijst moet aan een aantal criteria voldoen. De betekenissen
van de woorden moeten nog onbekend zijn, het woord moet functioneel zijn en vaker in de
vocabulaire van kinderen voorkomen en het moet passen in de context (Kienstra, 2003).
Bij dit onderzoek zijn de volgende zoekmachines gebruikt:
- www.google.nl
- www.davindi.nl
- www.scholar.google.nl
- Bicat KCO
Alkema E., Van Dam E., Kuipers J., Lindhout C., Tjerkstra W. (2009). Meer dan
Onderwijs. Assen: Van Gorcum.
Foolen, M. (2012). De weg naar verbetering van het woordenschatonderwijs op
basisschool ’t Ven. Verkregen op 2 februari, 2013, van http://www.hbo-
kennisbank.nl/nl/page/hborecord.view/?uploadId=fontys_didlmods%3Aoai%3Areposit
ory.fontys.nl%3A28404
Francien (2010). Woordenschatonderwijs op de basisschool. Verkregen op 14 februari,
2013, van http://mens-en-samenleving.infonu.nl/onderwijs/38234-
woordenschatonderwijs-op-de-basisschool.html --> artikel
Huizenga, H. (2005). Taal en didactiek Woordenschat. Groningen: Wolters-Noordhoff
bv.
Huizenga, H., & Robbe, R. (2009). Taalonderwijs ontwerpen. Taaldidactiek voor het
basisonderwijs. Groningen: Wolters-Noordhoff bv.
Kienstra, M. (2003). Woordenschatontwikkeling. Werkwijzen voor groep 1-4 van de
basisschool. Nijmegen: Drukkerij MacDonald.
Nulft, N., van der., & Verhallen, M. (2009). Woordenschat. Consolideren. Verkregen op
3 maart, 2013, van
http://www.google.nl/url?sa=t&rct=j&q=&esrc=s&frm=1&source=web&cd=5&sqi=2&v
ed=0CEQQFjAE&url=http%3A%2F%2Fwww.taalpilots.nl%2Fattachments%2F2064510%2F
Kwaliteitskaart_Woordenschat_Consolideren_(071109).pdf&ei=PyQzUbngMOKi0QW37
oHABA&usg=AFQjCNFlQV46EsbS926J9SWyZYIytohfxA&bvm=bv.43148975,d.d2k
Vernooy, K. (2003). Een goede woordenschat: de basis voor een goede
schoolloopbaan. Jeugd in School en Wereld, 10, 38-41.
Aan welke competenties en deeltaken kan het afstudeerwerkstuk gekoppeld worden
Pedagogisch competent:
88 & 90. Enthousiast, nieuwsgierig en met een
hoge verwachting over kinderen spreken
en handelen. Kinderen succeservaringen laten opdoen
en hun competentie- en solidariteitsgevoel
versterken.
Vakinhoudelijk en didactisch competent:
12. Bij de inleiding en instructie gebruiken van
concreet materiaal en multimedia om het
onderwijs aantrekkelijk te maken.
29. Op basis van eigen ideeën en bronnen
ontwerpen en uitvoeren van onderwijsactiviteiten,
waarin activerende en
interactieve werkvormen worden gebruikt.
Organisatorisch competent:
35. Organiseren van lessen, waarbij in het
bijzonder aandacht wordt besteed aan
effectieve leertijd.
Persoonlijke leervraag
Vakinhoudelijk en didactisch competent deeltaak 31:
Ontwerpen van taken die recht doen aan de verschillende leerstrategieën van de
leerlingen.
Persoonlijke leervraag:
Hoe kan ik met behulp van het Viertaktmodel differentiëren in het woordenschatonderwijs
tussen groep 1 en 2.
Motivatie
De kinderen uit groep 1 en 2 leren bij elk thema, nieuwe woorden. Ieder kind heeft een
andere leerstijl/strategie, om de woorden te onthouden. Hoe kan ik met behulp van het
Viertaktmodel zowel de kinderen van groep 1 als groep 2 woorden aanleren. Ieder op zijn of
haar eigen niveau. Vaak wordt er aan kinderen gevraagd of ze het woord weten wat er
bijvoorbeeld op de plaatjes staat. Soms vraag je dat aan groep 1, maar zij kunnen niet altijd
antwoord geven op je vraag, hoe kan ik er nu voor zorgen dat zij dat wel kunnen? Hoe zorg
ik voor een passende differentiatie tijdens een les, zonder ik daar al te veel voor hoef te
regelen en om te zetten.
9. Op welke wijze wordt er overlegd met de begeleider van het afstudeerwerkstuk
Ik houd met mijn afstudeerbegeleider, zowel persoonlijk als over de e-mail contact.
Persoonlijk:
Wanneer ik de probleemstelling krijg, ga ik hier mee naar Wineke voor een eerste opzet. Dit is
persoonlijk.
Wanneer ik vastloop en niet meer weet hoe ik verder moet / kan, dan maak ik persoonlijk
een afspraak.
Via de email:
Mijn werkplan wanneer deze helemaal is ingevuld (concept en verbeterd, of te wel
definitief)
Mijn theorie wanneer deze door verschillende personen is bekeken, daarna stuur ik hem
naar Wineke.
Akkoordbevinding
Het werkplan is akkoord bevonden op 06-03-2013