WKO Bulletin - wvko.nlwvko.nl/wordpress/wp-content/uploads/2019/02/2018-01-compresse… ·...
Transcript of WKO Bulletin - wvko.nlwvko.nl/wordpress/wp-content/uploads/2019/02/2018-01-compresse… ·...
1
Ongebonden verlangen
Bulletin
ISSN: 1572-1655
2018 - numm
er 96WKOWerkverband Kerkelijk Opbouwwerk
3
Als dit WKO-bulletin
uitkomt, zitten we in de
maand van de spiritualiteit
(12 januari t/m 11 februari
2018). Spiritualiteit kom
je overal tegen. Het heeft
mijns inziens te maken met
het mens-zijn.
Mensen zijn spirituele wezens. Spiritualiteit heeft
te maken met verlangen. En verlangen wordt wel
gewekt door idealen, ideeën en wensen. Wanneer
verlangen gewekt is, zoeken we naar bevrediging
ervan. Spiritualiteit wordt niet alleen gekanaliseerd
via de kerk. Er is veel spiritualiteit buiten de kerken.
Vandaar de titel op de cover: Ongebonden verlangen.
De redactie is op deze thematiek gekomen na het
verschijnen van de boeken van prof. dr. Herman Paul.
Vanuit zijn expertise heeft hij twee heel interessante
boeken geschreven. In Secularisatie, Een kleine
geschiedenis van een groot verhaal, analyseert hij het
verschijnsel secularisatie. Op de grote sociologische
dominante interpretatie van secularisatie is flink af
te dingen. Nog interessanter is het boek De slag om
het hart, over secularisatie van het verlangen. In dit boek
maakt hij duidelijk dat tussen mensen en God veel
dingen uit deze wereld en tijd staan die de aandacht
opeisen en verlangens opwekken. Mensen richten
zich op status, materie en positie en komen niet
meer toe aan een verlangen naar God.
In dit WKO-bulletin staat een korte beschrijving van
deze boeken in het artikel van Gerben Roest. Dit
artikel schreef hij voor het decembernummer van
Woord & Dienst (Boekencentrum). De hoofdredactie
en ook de schrijver waren zo vriendelijk om
toestemming te geven dit artikel te mogen plaatsen
in ons bulletin. Het geeft een mooi overzicht van de
beide boeken van prof. Paul.
Vervolgens komen we een artikel tegen van prof. Paul
over het duiveltje van Maria Laach. Hij reflecteert
– ook vanuit eigen ervaring – op het spiritueel
Nico Belo
Ongebonden verlangen
Woord VoorafIn dit nummer:
Ongebonden verlangenNico Belo. Pag. 2
De slag om het hartGerben Roest. Pag. 4
Het duiveltje van Maria Laach Herman Paul. Pag. 6
Verlangen, spiritualiteit en kritiekHerman Westerink. Pag. 10
Houd het stuur in handenNico Belo. Pag. 13
Uit en thuisJoska van der meer. Pag. 17
Pionieren met GoddeeltjesJanneke Nijboer. Pag. 19
Geloof, hoop en liefdeDick Lieftink. Pag. 22
IKC Sint MichaëlTineke Geertsma. Pag. 25
‘Komt een verpleegkundige bij de kerk’Simon Polinder. Pag. 27
De Godslamp brandende houdenMarianne van Tricht. Pag. 30
Bij Gerrit en Trudy aan de keukentafelNadine van Hierden. Pag. 33
Kort binnen...Lianda Elberse. Pag. 36
Boekbespreking, Heilige onrustJan de Geus. 37
Studiedag 8 maartPag. 39
toerisme: wat voor verlangen drijft spirituele toeristen?
En dat in relatie tot de Regel van Benedictus. Dit artikel
is een illustratie van de hoofdlijnen van De slag om het
hart.
Hierop volgend krijgen we enkele artikelen waarop
gereflecteerd en doorgedacht wordt op de lijnen die
Paul schetst. Vanuit het artikel van Herman Westerink
worden we ons bewust dat juist in en door de
Reformatie een accent komt te liggen op het geloven
van de individuele mens. Daardoor ontstaan dilemma’s
die voorheen niet hebben bestaan. Hoe verhoud
je je als individu tot de wereld en de samenleving?
De verhouding tussen de domeinen van religie en
het seculiere blijkt complex te zijn. Hoe blijft die
verhouding in balans?
Wat vindt Borgman van de boeken van Paul? Hij heeft
tijd vrijgemaakt om zich te laten interviewen. Het
boeiende gesprek met hem is verwerkt tot een artikel,
met goedkeuring van Borgman. Belangrijke oproep van
Borgman: je moet als kerken zelf het stuur in handen
houden en je niet uitleveren aan andere spirituele
opvattingen of verwachtingen. Als kerken moet je goed
weten wie je bent, wat je roeping en je corebusiness
zijn. Borgman stelt dat in een geseculariseerde cultuur
het ambt belangrijker lijkt te worden.
Na deze theoretische reflecties wordt het tijd ons af
te vragen: hoe werkt spiritualiteit nu in de praktijk? Op
het kerkelijk erf twee voorbeelden. Joska van der Meer,
pastor van de Ontmoetingskerk, heeft steeds meer
het gevoel te moeten spelen voor ‘uit-wedstrijden’.
Samen zoeken met parochianen en gasten naar wat
ons inspireert om te zetten in woorden en daden. Op
zo’n wijze dat mensen die niets met geloof hebben
het toch verstaan. Ze geeft in haar artikel enkele
concrete voorbeelden. Janneke Nijboer, werkzaam op
een Pionierplek in Noordwijk, heeft ervaring met het
gebruik van de ‘Goddeeltjes’ van de Remonstrantse
kerk. Er blijkt behoefte – niet massaal – aan kennis
opdoen. Hoe zit dat nu toch met geloven? Het
materiaal kan helpen om structuur en taal te vinden om
een voorstelling te krijgen van wat besproken wordt.
Tevens in dit bulletin twee artikelen waarin voorbeelden
op het maatschappelijke erf gegeven worden. Hoe
werkt het nu op een school? Vooral als een school wil
werken vanuit een identiteit? Dick Lieftink geeft in zijn
artikel een beleidsstatement: zo ziet men dat op de
scholen in Friesland van de Bisschop Möller Stichting
voor ogen. Het zien van het kind en de ander, een leer-
en werkklimaat van veiligheid en zelfbewustzijn zijn
belangrijke speerpunten in beleid én praktijk. Hoe dit
in de praktijk werkt wordt duidelijk gemaakt door de
directrice van de IKS St. Michaël te Harlingen, Tineke
Geertsma. Haar school is een van de 32 scholen die
vallen onder de Bisschop Möller Stichting. We lezen een
mooie doorvertaling.
Maar hoe werkt dit spirituele nu in de gezondheidszorg?
Simon Polinder, associate lector christelijke professie
aan de Christelijke Hogeschool Ede, mede namens Lelie
zorggroep pleit voor een diaconaal verpleegkundige. Op
die manier borg je de aandacht voor spiritualiteit en de
zingevingsvragen goed. Zo’n diaconaal verpleegkundige
biedt kansen voor de kerk en een zorgorganisatie.
Maar zal in de Nederlandse context ruimte zijn voor
dit voorbeeld en mooie concept uit Engeland en de
VS? Hoe werkt dit praktisch op de werkvloer? We zijn
benieuwd of dit innovatieve voorstel serieus besproken
kan en zal worden in ziekenhuizen en zorginstellingen.
Over de ‘vitaliteit van kerk en dorp’ zijn we nog niet
uitgedacht. Op 5 oktober is de verhouding tussen
kerk en dorp uitgangspunt voor een studiedag van
het WKO in Utrecht. Het thema is: De Godslamp
brandend houden, begeleiding van kleine(re)
geloofsgemeenschappen in dorp, wijk of buurt. Pastor
Marianne van Tricht en ook ons redactielid, heeft hier
een inleiding over haar ervaringen gehouden. Hetzelfde
is gedaan door Nadine van Hierden. Beide verhalen zijn
bewerkt tot een artikel. Op deze studiedag heeft Jodien
van Ark een reflectie op het project Vitaliteit gegeven.
Vanuit haar reflectie heb ik een belangrijke vraag
onthouden: wie is het subject van het project? Wie wil
dit? Of zijn parochianen toch toeschouwers? Van Ark
heeft toen ook aangegeven dat een verschil zit tussen
organisatiekunde en veranderkunde. Mensen willen wel
veranderen, maar niet veranderd worden. Misschien is
dit wel een thematiek waarmee we in het bulletin ook
een keer aan de slag kunnen gaan.
Tenslotte stelt onze secretaresse, Lianda Elberse, zich
in Kort binnen voor en hebben we een boekbespreking
van Jan de Geus over Frits de Lange, Heilige Onrust. Dit
boek past helemaal bij de thematiek van dit bulletin. We
denken weer een aardig menu samengesteld te hebben.
Veel leesplezier!
Nico Belo, hoofdredacteur.
4 5
Gerben Roest
De Canadese filosoof Charles Taylor leerde ons anders over secularisatie te gaan denken. De Groningse hoogleraar secularisatiestudies Herman Paul wil ons graag nog verder helpen. Hij relativeert in twee dit jaar verschenen boeken Taylors grote boek A Secular Age (2007) en houdt alle taalgebruik waarin ‘secularisatie’ een groot verhaal geworden is kritisch tegen het licht. Daarnaast stelt hij een spreken over secularisatie voor dat zich concentreert op het menselijk hart.
De slag om het hart Een nieuwe blik op secularisatie
De twee boeken van prof. dr. Herman Paul zijn goed
los van elkaar te lezen. Het ene gaat op filosofische
en sociologische discussies in, het andere is meer
theologisch van aard. Inhoudelijk gezien neem ik ze hier
samen.
A Secular AgeTaylor schreef in A Secular Age indrukwekkend
over de periode van 1500-2000. Hij wilde traceren
hoe het zo gekomen is dat geloven een optie te
midden van alternatieven geworden is. De kern
van zijn onderzoek is niet de vermindering van de
publieke aanwezigheid van religie, noch de afname
van kerkgang en geloof. Taylor gelooft niet dat het
christelijk geloof door bepaalde argumenten of in het
algemeen door wetenschap is weerlegd. Volgens hem
is vanuit het christendom in de westerse modernit
eit een wereldbeeld denkbaar geworden waarin God
op afstand staat en tenslotte verdwijnt. Niet geloven
wordt een optie met een aantrekkelijke verbeelding
(van bijvoorbeeld de moedige mens die dat aandurft).
Ook andere opties verschijnen, bijvoorbeeld geloof
waarin individuele expressie belangrijk is. Sommige
opties worden minder goed denkbaar, bijvoorbeeld een
God die met geweld te maken heeft. De historische
ontwikkeling naar deze situatie is volgens Taylor
secularisatie.
Relativering van TaylorPaul heeft in cursussen gemerkt dat predikanten
nogal onder de indruk van Taylors boek zijn. Vanuit
zijn professie als historiograaf en geschiedfilosoof is
Paul goed in staat het type geschiedenis dat Taylor
schrijft te duiden. Volgens Paul is Taylors boek een
voorbeeld van ‘historisme’, een negentiende-eeuwse
visie op geschiedenis met vier kenmerken, namelijk dat
geschiedenis: ‘
1. een proces van ontwikkeling is,
2. dat gedragen wordt door ideeën,
3. die zich laten onderscheiden in tijdperken,
4. die elkaar op hun beurt onomkeerbaar aflossen’.
Paul wil ons oog geven voor de manier waarop het woord secularisatie is gaan
functioneren
Paul vertelt hoe al deze kenmerken in de twintigste
eeuw onder vuur kwamen te liggen, en ook hoe
godsdienstsociologen die zich in de jaren zestig en
zeventig met secularisatie bezig gingen houden van dit
grote verhaal af wilden, om zich te beperken tot veel
kleinere, afgebakende en toetsbare hypothesen. Maar
juist hun werk droeg eraan bij dat ‘secularisatie’ als
wetenschappelijk paradigma een serieuze plek kreeg en
van daaruit in het populaire spraakgebruik ging fungeren
als ‘groot verhaal’. Paul wil het begrip secularisatie weer
kleiner krijgen, het ‘historiseren’: ons oog geven voor de
manier waarop het woord is gaan functioneren.
De problemen van secularisatieverhalenSecularisatie als een historistisch of anderszins
vormgegeven ‘groot verhaal’ is volgens Paul om
verschillende manieren problematisch. Een eerste
probleem is dat de geschiedenis te afgesloten verteld
wordt, te weinig open voor Gods handelen. Een tweede
probleem is dat de mens zelf uit beeld verdwijnt,
want hij heeft nu eenmaal deel aan onontkoombare
grote ontwikkelingen. Een derde probleem is dat
deze mens het secularisatieverhaal gaat gebruiken
als verklaring en legitimatie voor ongeloof (het is
een ‘script’ dat hem gegeven wordt, een ‘cliché’ van
toenemende moderniteit en dus afnemend geloof dat
hij zich kan toe-eigenen). Een vierde probleem is dat
secularisatieverhalen vaak gebruikt zijn en worden als
legitimatie voor het aanpassen of juist strak vasthouden
van theologische en/of kerkelijke stellingnamen. Een
vijfde probleem is dat dit een houding bevordert waarin
de mens met zijn actieprogramma’s in het middelpunt
komt: nadat we secularisatie begrepen hebben, kunnen
we gaan werken aan een oplossing. Een zesde probleem
is dat deze secularisatieverhalen sterk op het denken
zijn gericht, terwijl een mens door veel meer wordt
beïnvloed dan alleen ideeën.
Een nieuwe kijk: de slag om het hartMet de deconstructie van grote secularisatieverhalen
komt Paul ook met een nieuwe kijk op secularisatie.
Augustinus is de grote theoloog bij wie hij aansluit; op
knappe wijze zijn daarbij diverse hedendaagse theologen
(Rowan Williams, Samuel Wells, James Smith, David
Ford, Stanley Hauerwas, Bernd Wannenwetsch e.a.)
meegenomen.
Hoewel een groot deel van de essays in De slag om het
hart bestaat uit soepele en slim geschreven weergaven
van wat deze theologen dachten, is deze verzameling
van meestal al eerder gepubliceerde stukken zeker een
coherent geheel, waarmee Paul zijn eigen punt maakt.
Hoewel hij zich presenteert als een theologische leek,
weet hij vanuit zijn eigen geschiedfilosofische zicht op
secularisatie de grote theologen heel precies op het
schaakbord van de actuele discussie te zetten.
Centraal in Pauls bespiegelingen staat het menselijk
hart. Een treffende omschrijving van het hart is deze:
‘het hart is geen kluis met een hangslot, maar een
balustrade die van alle kanten wind vangt’.
Centraal in Pauls bespiegelingen staat het menselijk hart
Het hart is een metafoor voor het menselijk verlangen,
en dat verlangen wordt gevormd door allerlei invloeden.
Met veel concrete voorbeelden beschrijft hij invloeden
die het laatmoderne menselijk hart in een prestatie-
en consumptiemaatschappij ondergaat; christenen
evengoed als niet-christenen. Secularisatie betekent in
dit perspectief: dat deze wereld meer gewicht voor het
hart krijgt dan God, dat onze verlangens naar spullen,
status, enzovoort ons verlangen naar God verdringen.
Herman Paul, Secularisatie. Een kleine geschiedenis van een groot verhaal. Amsterdam University Press:
Amsterdam, 2017, 148p. € 14,99
Herman Paul, De slag om het hart. Over secularisatie van verlangen. Boekencentrum: Utrecht, 2017, 157p.
€ 16,99
6 7
Wat helpt: geestelijke vormingHoe kan de slag om het hart zo uitvallen dat het
hart voor God en zijn rijk gewonnen wordt? Paul
wijst op allerlei manieren waarop God ons hart kan
vormen. In een van de hoofdstukken legt hij christelijke
karaktervorming uit met behulp van vier beelden: de
kostschool, het atelier, het klooster en het marktplein.
De kostschool gaat over discipline, het atelier over de
kunst afkijken en eindeloos oefenen, het klooster over
gebed en het marktplein over het dagelijks leven. Deze
diversiteit aan beelden toont dat karaktervorming geen
kunstje of af te werken programma is. Uiteindelijk gaat
het erom dat de mens zichzelf aan God uit handen leert
geven, zijn hart door het Woord laat bespelen, oefent
in de gemeenschap van de kerk. Het boek eindigt met
de lofprijzing. Paul wil ons afhelpen van een bezorgde
houding die overal ‘secularisatie’ ziet en daar diep
denkend zelf een oplossing voor wil vinden. Met al
zijn geleerdheid wil hij ons praktisch op God richten
met ‘een theologie die aanspoort in alle voor- en
tegenspoed een lofzang aan te heffen op Hem die zelf
de toekomst in zijn hand heeft.’
Dit artikel is met toestemming overgenomen uit Woord & Dienst,
december 2017. Voor meer informatie: www.woordendienst.nl.
Herman Paul
Kloosters als Maria Laach in Duitsland worden elke zomer overspoeld door hordes toeristen. Wat voor verlangen drijft deze spirituele toeristen? En wat kunnen zij van Benedictus’ kloosterregel leren over verlangen naar God?
Het duiveltje van Maria Laachspiritueel toerisme en de Regel van Benedictus
InleidingMajestueus troont de abdijkerk boven het landschap uit.
Maar liefst zes torens, streng symmetrisch ontworpen,
steken af tegen de strakblauwe hemel. We hadden
over Maria Laach gelezen, uiteraard, en van tevoren
een paar foto’s op internet bekeken. Maar dat dit
meesterwerk van romaanse architectuur al van verre
zoveel indruk zou maken… Enthousiast volgen we
de P-bordjes, uitziend naar het moment waarop we
het kloosterterrein zullen betreden, de kerk zullen
binnenstappen en in de gewijde stilte van de crypte
zullen afdalen.
Maar, zie daar, de ruime parkeerplaats bij het klooster
blijkt vrijwel helemaal gevuld. Touringcars spugen
busladingen toeristen uit, compleet met rugtassen
en zonneklepjes. Als wij met moeite een plekje voor
onze auto hebben gevonden, volgen we de massa
naar een multimediapresentatie in het Klosterforum,
pal tegenover een kloosterboekwinkel die vooral
geurkaarsen en rustgevende thee blijkt te verkopen.
Onderweg passeren we een speeltuin, een supermarkt
en een hotdogtent (de rij voor die laatste is nog langer
dan die voor de film).
Wat doen al die mensen hier, vraag ik mij af? Ik hoopte,
eerlijk gezegd, op een moment van doordringende stilte
– even in het schemerdonker van de kerk zitten, mijn
oog omhoog laten glijden langs de oude pilaren, een
paar minuten verwijlen bij een lied of Bijbelvers. Komen
al die anderen hier met soortgelijke wensen? Wat
voor verlangen drijft hen naar deze plek? Of wat voor
verlangen hopen zij hier te voeden?
Spiritueel toerismeOnderzoek naar spiritueel toerisme wijst uit dat
kloosters, kerken en kapellen om heel uiteenlopende
redenen worden bezocht. Zelden zijn die motieven
eenduidig ‘seculier’ of ‘religieus’. Vaak hebben bezoekers
meerdere, uiteenlopende redenen om religieus erfgoed
te bezoeken. Bovendien pakt de mix van historische
belangstelling (werelderfgoed), esthetische ervaring
(mooie architectuur, bijzondere plek) en spirituele
verrijking (religieuze verdieping) op verschillende
plekken verschillend uit. Een pelgrimsoord als de Shrine
of Our Lady of Walsingham, aan de Engelse oostkust,
trekt verhoudingsgewijs meer spiritueel geïnteresseerde
bezoekers dan een nationaal historisch icoon als
Canterbury Cathedral.1
Maar wat bij alle variëteit telkens weer opvalt, is dat
spirituele toeristen beklemtonen te willen ontsnappen
aan de waan van alledag. Kloosters en kerkgebouwen
fungeren voor hen als ‘restorative environments’,
waar ze stil kunnen zijn, op adem kunnen komen en
zichzelf kunnen hervinden.2 Ze ervaren spiritueel
toerisme dus als een heilzaam tegenwicht tegen een
druk, versnipperd bestaan. Zoals drie Australische
onderzoekers concluderen: ‘As individual lives become
more hectic, and families become more dispersed,
the performance of rituals, and seeking out culturally
familiar places and practices, helps to ground people in
something that is familiar.’3
Ongetwijfeld draagt het historische aura van Maria
Laach hieraan bij. Eeuwenoude gebouwen en gebruiken
roepen immers gemakkelijk een nostalgisch verlangen
op naar de harmonie en geborgenheid van een
geïdealiseerd verleden – zeker als deze gebouwen ook
nog eens gesitueerd zijn in een idyllische omgeving (de
Laacher See pal naast het klooster werd nog niet zo
lang geleden uitgeroepen tot het mooiste meer van
Rijnland-Palts). Maria Laach voedt dus een ietwat naïef,
maar daarom niet minder reëel verlangen naar een
wereld zonder files, wekkers, deadlines en keuzestress.
Benedictijnse spiritualiteitOp het eerste gezicht sluit de benedictijnse spiritualiteit
van het klooster bij dit verlangen aan. De Regel van
Benedictus – de oertekst van de kloosterorde, uit de
zesde eeuw – beklemtoont immers het belang van
eenvoud, matigheid en orde. Hij schrijft vegetarisch eten
voor, voorziet in een dagindeling waarin handenarbeid
en lofprijzing elkaar afwisselen, roept op tot
zorgzaamheid voor de zwakken en cultiveert een heilige
stilte (‘Want er staat geschreven: “Bij een veelheid van
woorden ontkomt men niet aan zonde”’).4
Bij nadere beschouwing blijkt verlangen naar
ontsnapping uit de stress van alledag echter niet
hetzelfde verlangen dat Benedictus’ kloosterregel wil
cultiveren. Als de regel over verlangen spreekt – en dat
doet hij veelvuldig – dan gaat het positief over verlangen
naar het eeuwige leven en negatief over verlangens
die daarmee strijdig zijn. Die laatste categorie blijkt
veelomvattend: alle verlangens die draaien om eigen
rust, comfort of voldoening beschouwt Benedictus
als hindernissen op de weg naar ‘hemelse verheffing’.
Monniken moeten daarom ‘niet gesteld zijn op [hun]
eigen wil en geen behagen scheppen in het vervullen
van eigen verlangens, maar de uitspraak van de Heer in
daden omzetten: “Niet om mijn eigen wil te doen ben Ik
gekomen, maar die van Hem die Mij gezonden heeft.”
Benedictijner spiritualiteit is dus geen kwestie van de
teugels laten vieren of tot rust komen in een wereld
zonder wekkers en deadlines. Integendeel: benedictijnse
wekkers zijn onverbiddelijk. Bij nacht en ontij moeten
de monniken hun bed uit voor het getijdengebed
(laatkomers worden veroordeeld tot openlijke
boetedoening). Positief wil dit officie de monniken
vormen door hen Gods lof op de lippen te leggen. Net
als de Collationes van Cassianus en de heiligenlevens van
de woestijnvaders, die Benedictus tijdens de maaltijd
gelezen wil hebben, beoogt het getijdengebed verlangen
naar God te versterken.
Negatief is het officie echter ook een ascetische praktijk,
waarin monniken hun wereldse verlangens leren
verzaken. De Regel van Benedictus is doortrokken van
zulke ascese, vooral als het aankomt op de kardinale
deugd van het monastieke leven: gehoorzaamheid aan
de abt. En omdat hoogmoed zelfs de vroomste monnik
niet vreemd is, bepaalt Benedictus dat de voorlezer
tijdens de maaltijd niet met zijn stichtelijke lectuur zal
beginnen voordat hij alle aanwezigen heeft gevraagd
‘voor hem te bidden dat God hem vrijwaart
8 9
van de geest van trots’.
De klassieke christelijke zondeleer die achter deze
voorschriften schuilgaat wordt in Maria Laach fraai
verbeeld door een duiveltje in het toegangsportaal
(‘das Paradies’). Vorsend blikt dit Laacher Teufelchen op
de bezoekers van de kloosterkerk neer, hun zonden
één voor één noterend op een groot stuk perkament.
Monniken kunnen de kerk dus niet betreden zonder op
de drempel te worden geconfronteerd met hun op drift
geraakte verlangens.
Vorming van verlangenNu zouden we in de verleiding kunnen komen deze
benedictijnse spiritualiteit van verlangen uit te spelen
tegen spiritueel toerisme dat uit is op rust, ontspanning
of heroriëntatie in een hectische wereld. We zouden
scherp kunnen onderscheiden tussen verlangen dat
zich richt op God en verlangen dat cirkelt rond het
ik. Daaraan zouden we vervolgens de kritische vraag
kunnen verbinden of God, om wie het Benedictus
uiteindelijk te doen was, voor spirituele toeristen wel
enige betekenis heeft. (Wat in Maria Laach overigens
niet uit te sluiten is: heel wat bezoekers van de metten
om kwart voor twaalf zie ik na afloop een kruisteken
slaan.)
Vrij naar Daniel Bell en andere theologen die kritisch
analyseren hoe een kapitalistische economy of desire
botst met een christelijke theologie van verlangen,
zouden we spiritueel toerisme als een kapitalistisch
verschijnsel kunnen duiden. Kerken en kloosters
gaan immers pas in een kapitalistisch tijdsregime als
‘restorative environments’ fungeren: zo’n formulering
veronderstelt de stress van een prestatiemaatschappij
die uitlaatkleppen nodig heeft. Daar tegenover zouden
we met Bell een christelijke kijk op verlangen kunnen
plaatsen, waarin rust geen schaars goed is, maar een
genadegift. Een christelijke theologie van verlangen, stelt
Bell onder verwijzing naar Bernardus van Clairvaux,
begint niet bij wat mensen missen (‘lack’, ‘absence’),
maar bij wat God schenkt (‘fullness’, ‘presence’,
‘excess’).5
Hoe waar dit ook moge zijn, toch dreigt zo’n scherpe
tegenstelling twee dingen over het hoofd te zien.
Allereerst: hoe zit het met de site experience van trouwe
kerkgangers? Beleven die Maria Laach zo anders dan
religieuze toeristen? Ik kan niet voor anderen spreken,
maar als ík ergens behoefte aan heb, dan is het aan
verstilling. Als een drukbezet mens snak ik van tijd tot
tijd naar een stille kerk, naar een moment om op adem
te komen. En als een rasechte toerist erger ik mij dan
stiekem aan andere toeristen. Kortom, al ga ik wekelijks
naar de kerk, in Maria Laach ben ik een typische
kapitalistische stiltezoeker.
Daar komt bij dat kerkgangers niet alleen op vakantie,
maar ook in hun eigen kerkelijke gemeente behoorlijk
ver verwijderd kunnen zijn van hoe Bell vorming van
verlangen in de christelijke liturgie beschrijft. Al zing
ik, net als de monniken, het hele psalmboek door, al
bid ik dagelijks het Onze Vader en al ontvang ik brood
en wijn aan de avondmaalstafel, in hoeverre zorgt dit
alles er voor dat mijn verlangen wordt ‘redirected
toward heaven and renewed in the likeness of God’?6
Ben ik, zelfs in deze liturgische context, niet te veel
gepreoccupeerd door mijn eigen verlangens om
überhaupt ontvankelijk te zijn voor Gods verlangen
naar mij?
Secularisatie van verlangenHet is om deze reden dat het Laacher Teufelchen mij
fascineert. De abdijkerk – een plek waar verlangen
naar God bij uitstek gevormd wordt – laat zich slechts
betreden na een blik op de stenen figuur die symbool
staat voor de misvorming van mijn verlangen. Geheel
terecht roept het duiveltje mij toe dat mijn verlangen
geseculariseerd is, in de zin dat het vervulling in het hier
en nu zoekt (in wat Augustinus het saeculum noemt).
Daarmee is niet gezegd dat ik geen Godsverlangen ken,
maar dat dit verlangen naar God wordt overschaduwd
door heel andere verlangens, die mijn leven nog niet
in de verte laten lijken op het christelijke leven zoals
Benedictus zich dat voorstelde.
Theologen als Vincent Miller en Bernd Wannenwetsch
trekken deze gedachte door naar de kerk als geheel.
Zij vrezen dat de kerk, vooral in de westerse wereld,
zo diep beïnvloed is door een kapitalistische economy
of desire, dat zij nauwelijks meer weet waarin verlangen
naar God zich onderscheidt van behoeften die alsmaar
opnieuw geprikkeld willen worden, of waarin leden
van de christelijke gemeente zich onderscheiden van
religieuze consumenten. Als de kerk een plek wordt
waar religieuze behoeften vervuld worden en mensen
in hun geseculariseerde bestaan worden bevestigd door
eindeloos te horen dat ze mogen zijn wie ze zijn, dan
is er weinig reden om de kerk met Bell te beschouwen
‘as a Spirit-empowered economy of desire, one that
functions as a kind of therapy, healing desire of its
capitalist distortions’7.
Kortom, als verlangen in de kerk ter sprake komt,
dan is dat niet in de eerste plaats omdat we allemaal
wel ergens naar God verlangen of omdat de kerk zo
uitblinkt in vorming van verlangen. Verlangen is primair
een kritisch thema, omdat het ons confronteert met de
secularisatie van ons (religieuze) bestaan.
BesluitEn toch: als we Maria Laach verlaten en via een
slingerweg langs de Laacher See uitkomen bij de
eenvoudige parochiekerk van het nabijgelegen dorpje
Wassenach, word ik getroffen door de metaforiek.
Wat neem ik mee uit het klooster naar mijn eigen
kerkelijke gemeente? Waarin kan de abdij met haar rijke
benedictijnse spiritualiteit een inspiratiebron zijn voor
een gewone stads- of dorpskerk?
Toen ik de monniken in het hoogkoor hoorde zingen
(‘God, kom mij te hulp, Heer, haast U mij te helpen’),
realiseerde ik me dat de christelijke liturgie geen
simpel recept voor vorming van verlangen is. Zelfs
onze liturgische werken zijn met zonde bevlekt,
wist Benedictus al. Maar juist daarom roepen de
kloosterlingen God te hulp. ‘God, schep in mij een
zuiver hart, vernieuw mijn geest, maak hem standvastig.’
Al biedt de liturgie als zodanig geen remedie tegen de
secularisatie van mijn verlangen, ze oefent mij wel in
het gebed of Gods Geest een sterker verlangen in mijn
hart wil laten groeien – een verlangen naar God dat al
mijn andere verlangens op de juiste plaats zet. Al laat
de secularisatie van mijn verlangen zich niet zomaar
ongedaan maken, met dit gebed op de lippen zal ik mij
niet in het saeculum verliezen. Wat ik meeneem uit
Maria Laach is dus, tot mijn verrassing, de bede van de
monniken: ‘God, schep in mij een zuiver hart…’
Herman Paul is bijzonder hoogleraar secularisatiestudies
aan de Rijksuniversiteit Groningen. De thematiek van dit
artikel heeft hij verder uitgewerkt in De slag om het hart:
over secularisatie van verlangen (Utrecht: Boekencentrum,
2017).
1 Nigel Bond, Jan Packer en Roy Ballantyne, ‘Exploring Visitor Experiences, Activities and Benefits at Three Religious Tourism Sites’, International Journal of Tourism Research 17 (2015), 471-481.2 Thomas R. Herzog e.a., ‘Houses of Worship as Restorative Environments’, Environment and Behavior 42 (2010), 395-419; Pierre Ouellette, Rachel Kaplan en Stephen Kaplan, ‘The Monastery as a Restorative Environment’, Journal of Environmental Psychology 25 (2005), 175-188.3 Bond, Packer en Ballantyne, ‘Exploring Visitor Experiences’, 480.4 Alle citaten komen uit De regel van Sint-Benedictus, vert. Vincent Hunink (Amsterdam 2000).5 Daniel Bell, The Economy of Desire: Christianity and Capitalism in a Postmodern World (Grand Rapids 2012), 130.6 Ibid., 131.7 Vincent J. Miller, Consuming Religion: Christian Faith and Practice in a Consumer Culture (New York 2004), 38; Bell, Economy of Desire, 124. Zie ook Bernd Wannenwetsch, ‘Inwardness and Commodification: How Romantic Hermeneutics Prepared the Way for the Culture of Managerialism’, Studies in Christian Ethics 21 (2008), 28-46.
10 11
Herman Westerink
Verlangen, spiritualiteit en kritiek
Het is bepaald niet eenvoudig om in betrekkelijk weinig
woorden een fundamentele vraag te formuleren en
uit te diepen. Ik was mij dat meteen bewust toen ik
het verzoek kreeg een compacte bijdrage te schrijven
over de ‘secularisatie van verlangen’ – een verwijzing
naar de ondertitel van het recent gepubliceerde
boek van Herman Paul De slag om het hart. Dit thema
is immers een samenstelling van twee woorden
die allebei complex zijn en niet in een paar grove
pennenstreken volledig recht kunnen worden gedaan.
Over het begrip secularisatie alleen al bestaat een
berg literatuur en theorievorming die iedere auteur
die over dit thema wil schrijven dwingt om zowel
nauwkeurig als ook genuanceerd te zijn. Secularisatie
is immers niet simpelweg hetzelfde als kerkverlating
of een gestage afname van betrokkenheid bij, kennis
van en geloof in ‘traditionele’ religieuze praktijken
en geloofsvoorstellingen. Secularisatie – zo stelt Paul
in zijn boek – is vooral een zaak van het hart, of iets
anders gezegd, een zaak van de verwereldlijking van
verlangens die in onze tijd massaal uit lijken te gaan
naar status, welvaart of geluk. Volgens Paul is het
kenmerk van secularisatie dat het verlangen naar God
– een doorgegeven verlangen – naar de achtergrond
wordt geduwd door een kapitalistische ‘economie van
verlangen’ die ons doet geloven dat alles wat goed is te
verkrijgen is op ‘de markt van het leven’. Paul legt dus
in zijn boek niet de nadruk op de grote sociologische
lijnen, maar richt de aandacht op het innerlijk van
mensen als een plaats van conflict tussen rivaliserende
verlangens. Dat nodigt uit tot persoonlijke reflectie en
aandacht voor de vraag wat iemand ten diepste bezielt
en verlangt.
Herman Paul is hier zeker iets belangrijks op het spoor.
De secularisatie in onze moderne westerse wereld
kan inderdaad begrepen worden als een proces waarin
steeds meer met elkaar rivaliserende vertogen en
praktijken naast elkaar bestaan, elkaar ook overlappen
en beïnvloeden, en met elkaar inwerken op het innerlijk
van mensen. Zo moet concreet een kerk concurreren
met andere gemeenschappen (verenigingen, etc.), andere
zingevers, andere vormen van verdieping. En zo moet
de pastor opereren naast de therapeut, enzovoorts.
Geloof is een optie geworden, zou Charles Taylor in
Een seculiere tijd (2010) zeggen. Daarmee bedoelt hij
dat wij moderne mensen allemaal in de eerste plaats
leven in een wereld en binnen een wereldbeschouwing
die seculier is, waarin alles vanuit wereldse principes
en processen wordt verklaard en begrepen. Maar
omdat de mens ook de vraag stelt naar het hoogste
en diepste, naar een ultieme zin of bestemming, blijft
geloof altijd ook als optie bestaan. Geloof is in de
moderne tijd niet meer vanzelfsprekend, maar ook
zeker niet onmogelijk. Integendeel, want overal daar
waar onverschilligheid voor levensbeschouwelijke
vragen wordt doorbroken, ontstaat de optie van geloof.
Pauls visie lijkt wat dat betreft naadloos bij Taylor aan
te sluiten. Maar meer nog dan bij Taylor sluit Paul aan
bij het denken van Augustinus (5e eeuw), bij de idee van
de mens als een verlangend wezen, dat wil zeggen, als
een wezen met een innerlijke kluwen van verlangens
die niet consistent en vaak op heel verschillende
zaken gericht zijn. Augustinus levert een model om de
moderne tijd te verstaan, de moderne tijd als de tijd
van de secularisering. Vanaf het begin van de moderne
tijd (16e en 17e eeuw) – niet toevallig ook een tijd
waarin het werk van Augustinus een centrale rol speelt
in de theologie en geloofsbeleving – komt de ‘strijd om
het hart’ tot volle uitbarsting in zowel de uitwendige
(godsdienstoorlogen) als ook innerlijke conflicten
(gewetensstrijd).
De vraag is nu hoe we deze ‘strijd’ en dit ‘conflict’
precies moeten duiden. Gaat het inderdaad om een in
de moderne tijd opkomende ‘verwereldlijking’ naast
de bestaande en geijkte religie in haar verschillende
concrete denominaties en vormen? Speelt die strijd
zich af in het hart tussen een werelds verlangen
enerzijds en een religieus verlangen anderzijds? Of is
de zaak genuanceerder en tegelijkertijd complexer,
en heeft de ‘strijd om het hart’ alles te maken met de
manier waarop vanaf het begin van de moderne tijd
niet zozeer het cartesiaanse subject van zekere kennis
centraal is komen te staan in de religie, maar juist de
‘augustijnse’ mens: de mens als conflictwezen, de mens
als strijdtoneel van inwerkende machten en krachten,
de mens als het vrije en verantwoordelijke individu dat
zelf een positie moet bepalen in het krachtenveld van
de samenleving en vooral ook voor de taak staat enige
orde en duiding te brengen in zijn verlangens die heen
en weer pendelen ‘tussen hemel en aarde’?
Afgelopen jaar werd ook in ons land veel aandacht
geschonken aan het feit dat 500 jaar geleden de
Reformatie begon. Het is goed nog een keer terug
te keren naar die tijd van Luther en van andere
hervormers – binnen en buiten de kerk – en denkers
die niet alleen het geloofsleven van het individu een
centrale plaats hebben gegeven, maar daarbij ook de
vraag stelden hoe dat geloofsleven zich verhoudt tot
de moraal, tot het samenleven met medemensen en
tot de omgang met de overheid. Wat betekent het
om te zeggen dat mens gerechtvaardigd voor God
staat (Luther), gehoorzaam moet zijn aan Gods wil
(Calvijn) of zijn keuzes en de inrichting van het leven
altijd moet laten bepalen door het motto soli Deo
gloria (Ignatius)? De wending naar het individu is geen
wending naar gemakkelijke oplossingen en antwoorden
op geloofsvragen. Ze creëert juist de grootst mogelijke
dilemma’s – nieuwe dilemma’s die voorheen als zodanig
niet bestonden, en al zeker niet voor leken.
Een centraal aspect in de tijd van de Reformatie – of
beter, van de waaier van verschillende reformaties –
is de fundamentele reflectie op de relatie tussen het
individuele geloofsleven enerzijds en de plaats in de
samenleving anderzijds. Luther greep hiervoor terug op
Augustinus’ leer van de twee rijken om te betogen dat
de mens gelijktijdig deel heeft aan twee ‘regimenten’. De
een is die van het geloof en de altijd al gerechtvaardigde
ziel voor Gods aangezicht. De ander is die van de
gebondenheid aan de wereld en vooral ook aan een
‘verslaving’ aan egocentrisme en eigenbelang als motief
voor het najagen van zowel wereldse plezier als ook
voor het gestalte geven aan de opdracht een bijdrage
te leveren aan de samenleving (door bijvoorbeeld een
carrière na te streven en deel te nemen aan publiek
en politiek leven, etc.). De relatie met die ‘wereld’ is
zonder twijfel ambivalent. Het gaat hier niet simpelweg
om een tegenoverstelling van het domein van de religie
en dat van het seculiere. De gelovige participeert
volgens Luther noodzakelijk en tegelijkertijd in beide
domeinen. Bovendien wordt de innerlijke geloofsvrijheid
gegarandeerd door een seculiere overheid die geen
geloofsdwang oplegt aan het individu. De tegenprestatie
is in feite dat de gelovige gehoorzaam zal zijn aan de
wetten, waarden en normen van een seculiere overheid.
De relatie tussen de domeinen van de religie en het
seculiere is hier complex. Niet alleen participeert
de gelovige noodzakelijk en onvermijdelijk in beide,
maar de beide domeinen vooronderstellen elkaar
ook nog eens: een seculiere overheid garandeert de
geloofsvrijheid; de gelovige neemt deel aan het seculiere
leven en ondersteunt de wetten, normen en waarden
van de samenleving. Tegelijkertijd kan de gelovige
kritisch afstand nemen van die samenleving, en heeft de
samenleving alle reden om gelovigen met argusogen te
bekijken.
Dit is een ingewikkelde balansact die in feite veel vraagt
van het individu, namelijk het uithouden van de spanning
tussen geloof en ‘wereld’. In de tijden na Luther en bij
zowel protestantse als katholieke auteurs zien we dan
ook dat de balans naar een van de twee kanten door
gaat slaan. Aan de ene kant zie je het ontstaan van
een ‘absolute’ (= ongebonden) vroomheid en mystiek
die vertrekt vanuit de individuele geloofsbeleving en
van daaruit een vaak zeer kritische houding kan gaan
aannemen ten opzichte van kerkelijke en seculiere
instituten. De wending naar het religieuze individu is
de mogelijkheidsvoorwaarde voor nieuwe vormen
van kritiek. Deze wending betekent namelijk dat het
individu in beginsel op basis van geloofsovertuigingen
een eigen positie kan gaan innemen in het
uitgewaaierde landschap van religieuze confessies,
van maatschappelijke normen, waarden en idealen,
en van politieke constellaties. Je zou kunnen zeggen
dat de zorg om het eigen innerlijk zich deels ook
vertaalt in een zorg om de samenleving (kerk, staat),
en wel vanwege het feit dat de gelovige zich niet kan
afzonderen uit de wereld en dus om die reden gebaat is
bij een omgeving die niet in te veel spanning staat met
de eigen vroomheid of spiritualiteit. Kritiek staat dus
in dienst van een gewenste ‘reformatie’ van instituten
en een sociale omgeving, waardoor de spiritualiteit van
een persoon weer ondersteuning kan vinden. Aan de
andere kant zie je een institutionele en disciplinerende
beweging binnen kerken om vooral aan te dringen
op gehoorzaamheid aan het instituut. Die kerken
zien zichzelf dan vooral voor de taak gesteld moreel
opvoeder te zijn. De maatschappelijke rol – het ‘nut’/
de functie – van kerken bestaat er dan in mensen op te
12 13
voeden tot deugdzame burgers die een bijdrage aan de
samenleving geven.
Het gevolg van deze ontwikkeling is geweest dat er een
toename van spanning is ontstaan tussen de officiële
religie (kerk als instituut) en de meer individuele
spiritualiteit (geloofsbeleving, geloofservaring), naast een
al bestaande spanning tussen de domeinen van religie/
spiritualiteit en ‘wereld’. In de hedendaagse aandacht
voor spiritualiteit en mystiek zien we dat terug: een
kritische houding ten opzichte van een seculiere
samenleving die zogenaamd wordt beheerst door
weinig verheffende verlangens naar succes en korte-
termijn genot, en tegelijkertijd een kritische houding
ten opzichte van een kerkelijk instituut dat in eerste
plaats met streng moreel gezag en autoriteit wordt
geassocieerd.
Dit laat zien dat de relatie tussen individu, kerk en
samenleving complex is. Dat is vooral te danken aan
het feit dat de moderne mens niet kan ontsnappen aan
zijn eigen ambiguïteit: er is de individuele mogelijkheid
van kritiek op en afkeer van een seculiere samenleving,
maar dat is wel ook de samenleving die geloofsvrijheid
garandeert en daarmee dus ook die individuele kritische
spiritualiteit mogelijk maakt. De paradox is hier dus
dat er een kritische houding ontstaat ten opzichte van
een seculiere wereld die vrijheid garandeert en geen
dwang oplegt aan de levensoriëntatie van het individu.
Het is dit ‘indifferente’ karakter van de samenleving
dat een kritisch gelovige zo lijkt te storen. Bovendien
is de gegarandeerde geloofsvrijheid tegelijkertijd ook
een ‘ongeloofsvrijheid’, maar dat laatste blijkt vaak
lastig verteerbaar voor gelovigen. Het gevaar is dat hier
nieuwe onvruchtbare en onbehaaglijke tegenstellingen
ontstaan: tussen de ‘spirituelen’ die verdieping zoeken
en de ‘onbekommerden’ die zich tevreden stellen met
oppervlakkige leventjes…. Men dreigt hier uit het
oog te verliezen dat de ontwikkeling van een eigen
spiritualiteit alleen maar mogelijk is doordat we leven
in een samenleving van een ‘vrije markt’ die geen
geloofsdwang oplegt aan het individu.
Zo bezien kun je niet zomaar een religieus verlangen
tegenover een seculiere ‘economie van verlangen’
plaatsen. Veeleer geldt wat Luther en anderen al hebben
ingezien: het moderne individu kan – en kan vaak niet
anders dan – verschillende posities innemen, nu eens
spiritueel dan weer seculier, en vaak zonder dat een
goed onderscheid of een kritische distantie tussen beide
mogelijk is. Hedendaagse spiritualiteit is ongebonden
(en kan in onze tijd, in fundamentalisme met name, ook
een ‘absoluut’ karakter krijgen). Ze wordt niet langer
bepaald door instituten en gezag, opgelegde regels en
normen, en een spel van uitwisseling met traditionele
perspectieven en uitspraken. Ze kan bij uitstek gedijen
in een seculiere context waarin de vrijheid van het
individu gegarandeerd is. Maar daarmee heeft die
spiritualiteit tegelijkertijd geen vaste bodem, geen vaste
kaders en geen vast punt van oriëntatie. Ze is daarom
fundamenteel van twijfel en onzekerheid doortrokken.
De behoefte aan duidelijk gemarkeerde keuzes en
opties is daardoor groot en dus is het prettig wanneer
duidelijke opties worden voorgeschoteld: religieus
versus seculier, et cetera. Het alternatief: het staan
in en uithouden van de ambivalentie en de spanning;
het ontwikkelen van een stijl en een manier van doen
waarin ruimte is voor de bewegingen van het verlangen,
nu eens iets meer buigend naar een verdiepende
spiritualiteit, dan weer meer buigend naar een wereld
vol onvermijdelijke prikkels. Of iets anders gezegd, een
spiritualiteit die kritisch-sceptisch bevraagt en alles
beproeft om uiteindelijk het goede te behouden.
Herman Westerink is wetenschappelijk medewerker van
het Titus Brandsma Instituut en docent godsdienstfilosofie
aan de Radbouduniversiteit Nijmegen. Hij is daarnaast ook
bijzonder gasthoogleraar aan de KU Leuven.
Nico Belo
In onze samenleving kom je veel spiritualiteit tegen. We zien pogingen van kerken om hierbij aan te sluiten. Is de secularisatie voorbij? Professor Herman Paul heeft twee boeken geschreven over Secularisatie en De slag om het hart. Hoe kunnen we dit duiden? Een gesprek met prof. dr. Erik Borgman is dan uitermate boeiend en verhelderend.
Houd het stuur in handen!
Herman Paul (o.a. bijzonder hoogleraar
Secularisatiestudies aan de RU Groningen) schreef een
helder boek over secularisatie. Vanuit de historische
ontwikkeling maakt hij duidelijk dat dé secularisatie
niet bestaat. Secularisatie is een soort bril geworden
waardoor ontwikkelingen van kerkverlating en andere
uitingen van spiritualiteit geduid worden. In het tweede
boek dat kort na Secularisatie verscheen, namelijk De
slag om het hart maakt hij duidelijk dat het uiteindelijk
gaat over de verwereldlijking van het verlangen.
Verlangens verwereldlijken als ze in de ban komen van
status, welvaart of geluk. Dan dreigt het risico dat het
verlangen naar God op de tweede plaats komt. Er is een
slag om het hart gaande. Zou de christelijke gemeente
het verlangen naar God (nog) kunnen stimuleren en
vormen?
Ik ben in gesprek gegaan met prof. dr. Erik Borgman.
Wat vindt hij van de benaderingswijze van Paul?
Hoe zou je vormen van spiritualiteit in de samenleving
kunnen waarderen? Kunnen kerken daar wat mee?
Genoeg vragen voor een boeiend gesprek.
Borgman vindt het boek Secularisatie heel goed. Het
is goed dat er zo’n boek verschijnt. Paul laat terecht
zien dat secularisatie een discours (een wijze van
interpreteren) is. Bij teleurstellende ontwikkelingen
in kerken of bij christelijke partijen wordt heel snel
gewezen naar secularisatie. Uit onderzoek blijkt
bijvoorbeeld dat het CDA veel kern-kerkleden
kwijtgeraakt is, omdat het programma juist voor hen
niet meer aansprekend is. De krimp van deze partij kan
dus niet geweten worden aan ‘de secularisatie’. Toch
gebeurt dat voortdurend. Het boek Secularisatie kan
kerken helpen om opnieuw de vraag te stellen wat er
nu echt aan de hand is, vindt Borgman. Het is te simpel
om kerkverlating vanuit secularisatie te verklaren, want
wat is die secularisatie dan precies? En hoe werkt zij?
Borgman vindt dat Paul in De slag om het hart wel
een punt heeft als hij schrijft over de secularisatie
van het verlangen. De oriëntatie op hogere waarden
is niet verdwenen, maar het zijn uiteenlopende
waarden geworden. Gezondheid, bijvoorbeeld. Of
rechtvaardigheid. Mensen brengen deze waarden niet
meer in verbinding met omvattender waarden, zoals
‘het Koninkrijk van God’ of ‘Gods wil’.
Over de aanname dat kerken in staat zijn hier
tegenover een tegencultuur te ontwikkelen, is Borgman
sceptischer. Terecht laat Paul zien dat ook in de kerken
de (culturele) secularisatie binnengeslopen is. Eind
vorige eeuw is een soort projectmatig activisme binnen
de kerken gekomen. Het Koninkrijk van God is een
project geworden: ‘God heeft geen andere handen
dan onze handen…’ Alsof het Koninkrijk van God
gemaakt zou kunnen worden door ons. Borgman staat
sympathiek tegenover Pauls pleidooi een goede liturgie
te hanteren in de kerken. Liturgie is een oefening in
cultuur. Maar…. dat wil nog niet zeggen, dat je door
een andere liturgie binnen de kerk het klimaat buiten
de kerk wel ten goede zou kunnen veranderen. Daar
zit voor Borgman een frictie in het boek: gaat het
niet te veel uit van mensen die nog behoorlijk kerk-
gesocialiseerd zijn? Heel veel mensen komen niet
(meer) naar een kerk. Als ze naar de kerk komen is dat
hooguit als een toefje slagroom op een leven dat verder
als geheel georganiseerd is. Hun verlangen wordt niet
vanzelf gericht op God, hoe goed onze kerkdiensten
ook worden.
prof. dr. Erik Borgman
14 15
Wat dan wel?Kerken moeten goed weten wie ze zijn (identiteit)
en wat hun roeping is. Het vreemde is dat in een
geseculariseerde cultuur het ambt belangrijker lijkt te
worden. In deze cultuur ben je als voorganger tijdens
ontmoetingen met mensen de enige representant van
de kerk. Neem oude-wijkenpastores: mensen ervaren
aan hen dat de kerken een andere visie op menszijn
koesteren dan dat van de mens als zelfredzaam individu.
Juist als secularisatie een discours is, zullen kerken
moeten investeren in de aanwezigheid op de plaatsen
waar het heersende discours scheuren vertoont.
Bijvoorbeeld in het ziekenhuis, wanneer mensen de
controle over hun leven kwijtraken. We leven niet in
een samenleving waarin niets meer geloofd wordt.
Paul laat dit in zijn boeken ook terecht zien. Er is een
kakofonie van spirituele geluiden. Als kerk moeten we
niet gaan mee doen in dat roepen en toeteren, maar
tonen wat we van belang vinden en het desgewenst
uitleggen. Omdat wij geloven dat het goede sterker is
dan het kwade, doen wij onbekommerd het goede. De
kerk heeft een missie, maar moet die missie niet teveel
als een vaandel voor zich uitdragen.
Natuurlijk mag je als kerken wel duidelijk maken dat je
er bent en wat je doet. Maar, zo vindt Borgman, doe dat
niet om de kerkbanken weer vol te krijgen. Je bent niet
succesvol in je werk en in campagnes als je bijvoorbeeld
10% meer mensen bereikt. Kerken moeten niet actief
zijn om aantrekkelijk gevonden te worden. Het is niet
‘alles is goed, als het maar effect heeft’. Je geeft daarmee
het stuur uit handen. We moeten ons niet de maat laten
nemen door anderen. Psychologisch gezien is er iets
mis wanneer anderen moeten bepalen of jij van belang
bent….. Kerken hebben die neiging wel: ‘Jullie vinden
toch ook wel dat wij het goed doen?’
Kerken lopen het risico dat ze te modern zijn en
worden. Modern in de cultuurhistorische zin: tellen,
scoren, bewijzen, functioneel willen zijn. Maar de
kracht van de kerk is bijvoorbeeld dat ze kan blijven
als anderen weggaan, juist omdat zij niet telt of meet.
We kunnen bij problemen wel helpen, verbeteren, maar
we kunnen ze meestal niet oplossen. Wij kunnen de
wereld niet redden, maar dat hoeft ook niet: de wereld
is al gered! De eigen taak van de kerk is, laten zien dat
in dit licht het bestaan opnieuw betekenis krijgt. Ook al
is deze betekenis behoorlijk verborgen. We geloven in
mensen, omdat mensen – ook al doen ze vaak hun best
dat onzichtbaar of zelfs ongedaan te maken – het beeld
van God zijn. Mensen zijn van waarde. Ook al zien ze
dat zelf niet (meer), dan nog zeggen we dat wij geloven
dat ze van waarde zijn. Dat gaat dus fundamenteel om
een andere manier van kijken.
Borgman stelt wel de vraag of de kerk dit kan
opbrengen. Het vraagt om scholing en oefening: we
hoeven niet alle kanten uit en op te gaan, we hoeven
niet van iedereen te zijn, we hoeven geen succes te
hebben. De dagelijkse of wekelijkse of maandelijkse
routine is belangrijk. Die dingen doen die in de laag
van het alledaagse leven zitten – omdat we ze zo doen,
zo afgesproken hebben – blijken goed te zijn. Als kerk
moeten we niet mee doen met de hype om allerlei
evenementen te organiseren. ‘Leg het stuur niet bij
anderen. Dat breekt je eigen vermogen om zelf richting
te geven af. Als je bezig bent om in de ogen van anderen
van belang te zijn, dan weet je zelf uiteindelijk niet meer
wat je moet doen.’
Maar kerken werken toch in een context. Moeten we niet contextualiseren?Zeker, zegt Borgman. Maar contextualisering is alleen
mogelijk omdat er iets aan vooraf gaat, namelijk dat
elke situatie al van God is. Contextualisering betekent
niet dat je iets moet toesnijden op de context om van
betekenis te kunnen zijn. Alles is al contextueel. Het
theologische motief hierachter is de incarnatie. Christus
is vlees geworden. Hij is geen abstract idee. We moeten
in ons geloven ook niet abstraheren. Het gaat om de
concrete werkelijkheid. In die concrete werkelijkheid
blijkt dat je van waarde bent. We nemen mensen in die
concrete werkelijkheid, in hun eindigheid serieus. Dat is
de fundamentele ontdekking van het Tweede Vaticaanse
Concilie: God is bij de wereld. Als wij bij God willen zijn,
dan moeten we bij de wereld zijn. Het gaat erom dat
je Gods aanwezigheid ziet, hier en daar. Heel praktisch
betekent het natuurlijk wel dat je in een context waarin
mensen slecht Nederlands spreken geen hoogdravende
academische preken houdt. Maar contextualiteit
betekent niet dat je het de mensen naar de zin maakt.
Het betekent Gods aanwezigheid zien in hun situatie en
daarbij aansluiten. De tekenen van de tijd: zij zijn er al.
Om ze te zien vraagt een beter en anders kijken.
Wat betekent dit voor kerkopbouw?Borgman: Geef radicaal het idee op dat we de kerken
kunnen herstellen. Dat kunnen we niet. De tijd van
de grote en in allerlei opzichten bloeiende kerken is
een bepaalde fase in de kerk- en cultuurgeschiedenis
geweest. We kunnen niet terug naar vroeger. Creëer
plaatsen waar zichtbaar wordt dat er meer betekenis is
dan mensen zich realiseren. Draag de eucharistie op en
besef weer dat je dat ook doet voor de mensen die er
niet bij zijn. De kerk zelf is een sacrament. De taak van
de kerk in de wereld is te laten zien hoe het echt zit in
het leven: dat mensen ten diepste een gemeenschap zijn
en dat God op hun geschiedenis betrokken is.
VerlangenPaul heeft het over de secularisatie van het verlangen.
Borgman vindt het gevaar van het woord ‘verlangen’ dat
het te abstract, te ongericht is. Verlangen moet concreet
gewekt worden. Wat de kerk doet, wat een preek doet
– als ze werkt – is dat een nieuw perspectief geopend
wordt. Ineens ontdek je dan dat je daar je verlangen
op kunt richten en dat dit ook eigenlijk je verlangen
is. God heeft ons tot verlangende wezens geschapen,
maar het perspectief van vervulling maakt verlangen
mogelijk. Daarom verkondigt Jezus de nabijheid van het
Koninkrijk van God. Het heeft zin je erop te richten,
ook al lijkt het onmogelijk. Paul heeft wel gelijk dat er
veel dingen zijn die het verlangen naar God kunnen
remmen. Wanneer je zes keer per jaar op vakantie gaat,
dan heb je je onvrede ergens anders geïnvesteerd dan
in het reiken naar het Koninkrijk van God.
Hoe zou je dat verlangen naar God kunnen wekken?Borgman: In onze samenleving voelen veel mensen zich
gefnuikt. Ze willen iets anders, maar ze kunnen niet,
zo hebben zij het gevoel. Ze lopen tegen een muur
op en worden niet gezien. De kerk moet dan zeggen:
‘Daar heb je gelijk in. Het is terechte frustratie, want
dat deugt niet. En bij God geldt het niet, en daarom
proberen wij het bij ons ook niet te laten gelden.’ We
moeten de mensen dus niet een extra cursus ‘omgaan
met teleurstellingen’ of zoiets aanbieden!
Volgens Borgman is de crisis in de kerk dieper dan
alleen maar leegloop. Veel voorgangers kunnen niet
meer uitleggen dat – omdat Christus verrezen is – ons
verlangen is vrijgemaakt: ‘tot vrijheid heeft Christus ons
bevrijd’, zegt Paulus. Als we zelf niet langer verbijsterd
zijn door wat wij met Kerstmis en Pasen vieren en
tegelijkertijd beseffen dat we alleen daarvan kunnen
leven, hebben we echt een probleem.
En het oog krijgen voor en leren van de levens van heiligen, zoals Paul adviseert?Paul probeert klassieke motieven in het perspectief
van volharding en bevrijding te lezen. Het gevaar ervan
is, dat het toch verschijnt als een herinvoeren van en
investeren in iets traditioneels. Kijken naar de traditie
kan iets nostalgisch krijgen. Volgens Borgman moet je
laten zien dat de vragen van nu echte vragen zijn, maar
dat deze vragen niet voor het eerst gesteld zijn. Laten
we kijken wat er toen al is geantwoord. Waarschijnlijk
hebben we hier nu wat aan. Paul maakt duidelijk dat de
kerk meer schatten in huis heeft dan ze zich soms zelf
lijkt te realiseren. Borgman is dat met hem eens, maar
neemt de vragen van nu wel serieus. Vanuit de nieuwe
‘oude’ vragen heeft het dan weer zin om bijvoorbeeld
Augustinus te lezen.
In de kerken kan een opvatting heersen als ‘de
christelijke boodschap is altijd hetzelfde. Die is zo aan
het begin gegeven. Het gaat nu om uiterlijke aanpassing.’
Borgman is het met deze opvatting niet eens. Hij leerde
van zijn leermeester Edward Schillebeeckx: als God bij
ons is, dan is de beweging van de geschiedenis zelf een
religieus geladen beweging. De tekst opent zich en de
realiteit opent zich. Zij openen elkaar en zo ontstaat
een nieuwe constellatie. Van hieruit zetten we nieuwe
stappen en gaan we verder op de Weg van Jezus.
Christenen zijn mensen van deze Weg.
De Slag om het hart: wat zou die slag – kort gezegd – moeten inhouden? De ‘slag’ suggereert net iets te veel van één soort
redding. De echte vraag is hoe we de wereld zien.
Zien we de wereld als wereld van God? Mensen
zijn onderdeel van een groter geheel. Ook bij een
eredienst zingen wij mee. De rivieren en de bomen
zingen al, zeggen de psalmen, en wij mogen meedoen.
De geschiedenis is van God. Wat naar ons toekomt,
ontvangen we in de sfeer van genade. Weten we dat
we van genade leven? Het komt niet van onszelf. Dat is
de paradox van de christelijke verkondiging. Het geeft
ons niets in handen, maar maakt het mogelijk met lege
handen te ‘leven van wat komt’.
Met dank aan prof. dr. Erik Borgman.
Nico Belo, hoofdredacteur WKO-bulletin, tot juli 2017 docent
Gemeenteopbouw van de Opleiding Godsdienst Pastoraal
werk van de Christelijk Hogeschool Ede
16 17
Joska van der Meer
Uit en thuis
Als ik kijk naar de Ontmoetingskerk waar ik nu meer
dan 20 jaar werk als pastoraal werker, dan zie ik dat
we steeds meer uitwedstrijden zijn gaan spelen. En ook
als we thuis spelen is er wat veranderd. Op een beetje
voetbalveld staat er een scorebord met daarop THUIS
en GASTEN. In de kerk komen beide groepen en
langzamerhand zijn er misschien wel meer gasten dan
stamgasten. Stamgast, zo benoemden we de mensen die
kind aan huis zijn in een beleidsplan van een aantal jaar
geleden; geënt op het beeld van de gastvrije herberg. Er
is nog steeds een flink aantal mensen voor wie de kerk
‘thuis’ is. Mensen die er kind aan huis zijn: wekelijks bij
de repetitie van hun koor aanwezig, in het kader van
vrijwilligerswerk, die iedere week naar de koffieaanloop
komen of kerkgangers die regelmatig (maar bijna
nooit meer iedere week) naar de vieringen komen.
Het aantal gasten (in hetzelfde beleidsplan destijds
passanten genoemd) is echter steeds groter geworden.
Mensen komen een keer binnen (en soms, na een tijdje,
later nog eens) voor persoonlijk beleefde rituelen als
doop, communie en uitvaart. Als deelnemer aan een
rouwverwerkingsgroep, als projectvrijwilliger of als
bezoeker van een concert of een KunstZINnige avond
van een hen bekende kunstenaar.
In het meest recente beleidsplan hebben parochie en
wijkgemeente er samen bewust voor gekozen om kerk
in de wijk te zijn, midden in het leven van alledag. Een
bewuste keuze om meer UIT te gaan spelen en meer
gericht te zijn op GASTEN. Het betekent dat we veel
meer dan voorheen samenwerken met mensen in een
andere belevingswereld en met een ander taalveld
dan onze geloofstaal. We worden steeds opnieuw
uitgedaagd om wat ons inspireert zo te verwoorden
of zo in daden om te zetten dat mensen die niets of
nog ergens ver weg iets met geloof hebben, het toch
verstaan. Het wegvallen van de vanzelfsprekendheid
verdiept uiteindelijk wel ons geloof. Voor wie alleen
In de sportwereld is het een bekend fenomeen dat er een groot verschil zit tussen thuis- en uitwedstrijden. Wie thuis speelt is op vertrouwd terrein. Spelers en publiek weten hoe de openingsceremonie verloopt, welke liederen er gezongen worden, hoe een doelpunt gevierd wordt en vooral hoe de bal op dit veld het beste rolt. Vanwege dit thuisvoordeel tellen in voetbalwedstrijden van de Champions League in uitwedstrijden gescoorde doelpunten dubbel. Uit…. altijd moeilijker.
thuis voor stamgasten wil blijven spelen is er daarom
heel wat te verliezen. Een geloofsgemeenschap is
geen sportteam dat uit is op winst. Maar er is nog een
wereld te winnen voor wie gaat voor uit én thuis.
Ik hoop dit met wat concrete voorbeelden uit de
Ontmoetingskerk inzichtelijk te maken.
ThuisOp 17 december jl. hebben we als Ontmoetingskerk
50 jaar geloven in Dukenburg gevierd (zie uitnodiging).
In de 50 jaar dat de kerk bestaat is er veel gegroeid.
Niet alleen de boom voor de kerk, ook voor een aantal
generaties is deze kerk nu hun Ontmoetingskerk. Wat
er groeide aan geloof, hoop en liefde is steeds eigentijds
en betrokken geweest. Voortdurend was er ruimte om
in de vormgeving van vieringen en activiteiten de taal
van de tijd in te voegen. Eigenlijk weten we niet beter
dan dat taal en wat je doet meebeweegt en dat Schrift
en traditie verbonden worden met levensverhalen en
liederen van nu. “We zijn blij dat er zoveel ruimte is om
uit te zingen wat ons inspireert,” zei de voorzitter van
een jubilerend koor. Mede daardoor zingen nog steeds
jong en oud in 7 koren ieder hun eigen lied.
foto: Jacqueline van den Boom
Uitnodiging ontmoetingskerk50 jaar geloven in Dukenburg
Er is in 50 jaar veel gegroeid... eigentijds en betrokken
We nodigen u van harte uit met ons het 50-jarig jubileum mee te vieren
op zondag 17 december 2017
Programma:10.30 Jubileumviering m.m.v. het Mediorenkoor
11.30 Koffie en lunch *
13.00 Veiling goederen en diensten o.l.v. Bert Visscher 14.30 Jubileumtoast
15.00 Kunstveiling o.l.v. Lisette Irving
17.00 Borrel
Graag tot ziens op 17 december!
Namens de geloofsgemeenschappen in de Ontmoetingskerk,
Dominee Johan Dorst Pastor Joska van der Meer Pastor Jeanne Rens
Praktische informatie:Kijkdagen voor beide veilingen:
vrijdag 15 december 19.00 - 21.00 uur zaterdag 16 december 15.00 - 17.00 uur
Kunstwerken van de kunstveiling zijn al vanaf 9 december te bezichtigen in de kerkzaal tijdens openingstijden van de
kerk. Voor beide veilingen vindt u een digitale catalogus op de website www.ontmoetingskerk.net
*) Om voldoende (en niet teveel) in huis te halen, vragen we u als u een broodje mee wilt eten, dit te melden bij
de koster of het secretariaat. Dit kan tot en met woensdag 13 december. Een broodje kost € 1,-. Met de koop van
lunchbonnen sponsort u het feest.
Meer info via [email protected], of 024-3441446
Adres: Meijhorst 70-33, 6535 EP Nijmegen
18 19
over compassie in plaats van barmhartigheid. Het meer
projectmatig werken maakt het ook weer makkelijker
om medewerkers te vinden.
Een bijzondere vorm van UIT is de werkgroep
KunstZINnig. Zij trekken erop uit om bij exposities
kunstwerken te vinden die inspirerend zijn bij
hoogtijdagen en het jaarthema van de kerk. Geschikte
kunstwerken vragen ze pro deo te leen aan de
kunstenaars. Inmiddels is zo heel wat moderne kunst
te zien geweest en heeft menig kunstwerk gediend als
derde lezing bij kerst- en paasoverwegingen. Er is vaak
meer zielsverwantschap tussen kunst en geloof dan
men denkt.
Uitspelen is inderdaad vaak moeilijker dan thuisspelen.
Maar er gaat ook een wereld open waarin wie met
hoop en naastenliefde komt een graag geziene gast is.
UIT voel je aan den lijve dat de kerk van macht ontdaan
is maar met een menselijk gezicht nog steeds op
waarde wordt geschat.
Dus zijn we graag uit en thuis op weg vanuit geloof.
Zoals we afgelopen 40-dagentijd steeds tegen elkaar
zeiden:
“Ik wil wel weer eens weten waar het nu allemaal over
gaat, waar wij in geloven. Hoe zit dat nu ook al weer
met de schepping en God en Jezus? Wat wordt er nu
eigenlijk bedoeld met de Heilige Geest?”
In het pioniersteam van Windkracht 3pt0, pioniersplek
van dertigers en veertigers in Noordwijk, gaf iemand
deze reactie op mijn vraag, wat wij dit jaar aan
verdieping zouden kunnen aanbieden.
Naast laagdrempelige activiteiten waarbij ook altijd iets
van geloof gedeeld wordt, wordt er ook gezocht naar
een manier om meer inhoud te delen met mensen.
In het gesprek over hoe ik dit zou kunnen doen, werd
gezegd: “Wij willen aftappen bij jou en niet te veel een
gespreksgroep zijn met meningen van iedereen, maar
gewoon kennis opdoen”.
Janneke Nijboer
Dominee Janneke Nijboer, missionair predikant, werkte in de pioniersplek Windkracht 3pt0 in Noordwijk met de Goddeeltjes van de Remonstranten. Hoe kun je deze boekjes gebruiken in een missionaire context? Wat zijn haar bevindingen en aanbevelingen? Een verhaal uit de praktijk.
Pionieren met Goddeeltjes
Honger en dorstIk werd ontzettend blij van deze vraag. Er zijn maar
weinig momenten dat mensen zo expliciet vragen om
kennis en geen sprankelende werkvormen verwachten,
of zelf graag aan het woord willen zijn. Deze keer kon
ik gewoon eens uitproberen hoe het is om een soort
studiegroepje om me heen te hebben van mensen die
hongerig zijn.
Er wordt gezegd dat er in de geseculariseerde wereld
veel dorst is naar spiritualiteit. Ik interpreteerde
deze uitspraak altijd als: mensen hebben een religieus
verlangen en willen daarin gevoed worden. Op mijn
pioniersreis, langs verschillende pioniersplekken merk
ik daar tussen de regels wel wat van, maar erg manifest
Met een handvol kleine, zwakke, machteloze mensen is het ooit begonnen.
Vanuit hun onmacht, hun angst en ontgoocheling hebben zij de handen in elkaar geslagen
en zijn ze op weg gegaan.Waarheen?
Ze wisten het zelf niet.Ze zouden wel zien.
Ze deelden wat ze hadden: brood en wijn, huis en goed.
In het samen bidden haalden ze de kracht om te blijven doorgaan
en hielden ze de droom wakkerdie Jezus in hen gewekt had. Vanuit deze verbondenheid
zetten ze de kleine dagelijkse stappendie haalbaar waren. En dat was heel wat!
Zo groeide indertijd nieuw levenin een stervende wereld.
Waarom zou dat nu niet kunnen? Ja, waarom niet?
Pastor Joska van der Meer
Ontmoetingskerk Nijmegen
www.ontmoetingskerk.net
Als kerk in de wijk is er nog een wereld te winnen
en liggen er nog veel mogelijkheden om uit te spelen.
Maar vooralsnog is er in de Ontmoetingskerk, ondanks
de krimp die ook wij meemaken in kerkgangers en
medewerkers, nog zoveel te doen. Zowel in de zorg
voor onze stamgasten als voor de verschillende
gasten die over de vloer komen. De cliënten van de
Voedselbank en in onze wijk gehuisveste vluchtelingen
bijvoorbeeld zijn door ons bewust uitgenodigde gasten.
Zij nemen de maatschappelijke problemen mee naar
binnen. En wij luisteren ernaar, lachen en huilen mee en
wijzen zo goed als we kunnen de weg naar instanties.
Op vrijdagmorgen schenken we koffie voor ieder
die een voedselpakket komt halen. Daar proberen
we de mooie woorden van de zondag te vertalen
in er gewoon zijn. Een aantal medewerkers verstaat
inmiddels de kunst van het luisteren (en indien nodig
doorverwijzen) en aan het eind van de ochtend hangt
de geur van armoede in de kerk. Natuurlijk schuurt het
soms met wat meer religieuze activiteiten zoals het
vrijdagmorgen rozenkransgebed voor de vrede. Maar
het verdiept elkaar ook.
Zoals bijvoorbeeld de keer dat we tijdens een Meet en
Greet bijeenkomst met vluchtelingen samen in de kerk
‘Mag ik dan bij jou schuilen’ zongen…..
Weekendvieringen zijn echte thuiswedstrijden: je
kent de sfeer, de bezoekers kennen de liederen en de
volgorde en kunnen daardoor variëren op een thema.
Een modern kunstwerk te gast met Kerst bijvoorbeeld.
Of een popsong of een andere volgorde in de viering.
Voor niet-stamgasten is dat lastiger: sommigen laten
zich graag verrassen maar anderen kiezen toch liever
voor een kerk waar de volgorde zo vertrouwd is dat
ze, ook al kennen ze de taal niet, toch weten waar ze
zijn in de mis. Soms nemen gasten een wereld mee
naar binnen die veel orthodoxer is dan we gewend
zijn. Ook dat geeft dan te denken (en leidt soms tot
een bijstelling of weer een beter verstaan waarom we
ergens voor kiezen).
Met name rond doop, communie en uitvaarten komen
er relatief ook veel gasten. Mensen die wel woorden
kunnen vinden voor hun liefde en hoop maar moeilijker
geloofswoorden uitspreken. Als we echter samen gaan
zoeken, vinden communieouders wel een geschikt
bijbelverhaal in de kinderbijbels op tafel. En in een
uurtje maken ze er dan ook samen een eigentijdse
vertaling van in de vorm van het communiespel voor
hun kinderen!
Bij uitvaarten en individuele gesprekken verrast het
mezelf en betrokkenen soms ook hoe verrijkend
bijbelverhalen zijn als eerst het verhaal uit het leven van
alledag heeft geklonken en daarna de geloofswoorden
en rituelen. Dat de gewone taal en geloofstaal helemaal
niet zover uit elkaar liggen als mensen soms denken.
Uit We treden als Ontmoetingskerk bewust naar
buiten. We zoeken contact met de scholen, de
woonzorgcentra, de moskee, de statushouders die in
onze wijk gehuisvest worden en wijkorganisaties. Dat
betekent vaak aanschuiven en je aanpassen aan de
spelregels en taal van de anderen. Dat we bijvoorbeeld
mee komen doen in een werkgroep Oog voor Elkaar
om eenzaamheid in de wijk tegen te gaan, daar kijkt
niemand van op. We hoeven niet uit te leggen dat
we meedoen vanuit de leefregel naastenliefde. Men
let op hoe authentiek en hoe betrouwbaar we zijn.
Men let op wat we doen. Opeens zijn we als pastor
mede-professional en ontdekken een andere manier
van werken. Het hoofdstuk budget voor een activiteit
zit bij ons niet vooraan. Wij hoeven geen uren te
schrijven. We zien mooie projecten sneuvelen omdat
na een half jaar de inzet van professionals stopt omdat
het te duur wordt, bijvoorbeeld het soep schenken
op de markt als presentieactiviteit. Wij brengen
continuïteit (er zijn nogal wat personeelswisselingen)
en wijkprofessionals staan er versteld van hoeveel
mensen we kennen. “Jullie komen bij mensen die wij
niet bereiken”. Wat vroeger huisbezoekgroep heette
is nu een activiteit in het kader van welbevinden in
de cirkel van 6 van de gezondheidsmakelaar Onze
Sint Maarten lampionnenoptocht heet nu Feest van
het delen. What’s in a name? …zolang je maar oplet
dat je eigen inspiratiebron niet helemaal verdwijnt.
Zo beginnen we wel in de kerk met het verhaal van
Sint Maarten. Dan komen kinderen van alle gezindten
gewoon in de kerk naar het verhaal luisteren. Inmiddels
stuurt de wijkmanager ieder die wat wil weten over
wat er speelt in de wijk ook langs de kerk en krijgen we
tips voor fondswerving. We ontdekken nu dat dit ook
verdiept: je moet nadenken wat je ermee wil bereiken,
je eigen doelen vertalen naar doelen van fondsen,
die vaak varen op de hedendaagse wind. Dat houdt
je vanzelf eigentijds … en ga je bijvoorbeeld spreken
20 21
twee teksten maakte duidelijk dat er beweging zit in
wat mensen geloven. In sommige tijden is het nodig
een muur op te trekken rond geloofswaarheden en
heel duidelijk grenzen te trekken, maar steeds worden
mensen opnieuw uitgedaagd zelf te ontdekken wat die
waarheden hen te zeggen hebben.
Over het kwaadIn de groep ontstond een gesprek over het bestaan van
de duivel, van het kwaad. De duivel als persoon leek
wel een ijkpunt voor één van de deelnemers. De vraag
voor mij was waar deze beelden over het bestaan van
de duivel als persoon vandaan kwamen. Waar hebben
mensen deze beelden voorgeschoteld gekregen?
Kinderbijbel, op school, thuis, in de kerk? In ieder geval
belijden de belijdenisgeschriften niet het bestaan van
de duivel/het kwaad. God wordt beleden. God is het
geloven waard. Hij/Zij is geloofwaardig. Wat me opviel
was dat juist mensen die niet zo vaak, of helemaal niet
naar de kerk gaan, of gingen hier moeite mee hadden.
Voor één van hen was dit een reden om niet naar een
volgende avond te gaan. Natuurlijk ben ik hierover
het gesprek aangegaan met deze persoon en heb ik
aangeboden een alternatief te zoeken, waar hij zich
beter bij thuis zou voelen.
Goddeeltjes gebruikenDe inhoud van de Goddeeltjes hielpen mij om
structuur en taal te vinden om een voorstelling te
krijgen bij wat in één avond aan de orde zou kunnen
komen. De belijdenistekst van de Remonstranten geeft
In 2006 stelde de Remonstrantse Broederschap
een geloofsbelijdenis op. Als een uitvloeisel van
deze geloofsbelijdenis is er een serie van zes
boekjes verschenen die diverse onderdelen
van de geloofsbelijdenis belichten. Ze worden
gepresenteerd onder de titel Goddeeltjes, met
een knipoog naar het natuurkundige
Higgs-deeltje dat na jarenlang onderzoek in 2012
werd gevonden en, omdat het zo fundamenteel
is voor ons begrip van het universum, de
bijnaam ‘Goddeeltje’ kreeg. In de Goddeeltjes
gaan Remonstrantse theologen op zoek naar
de ‘Goddeeltjes’ van ons bestaan. Zij laten zien
wat ze in hun leven hebben ontvangen wat hen
inspireert. Wat ze aan anderen willen geven en
hoe ze mensen willen inspireren. Wat ze met
elkaar delen. Daarbij grijpen ze terug op de
elementaire begrippen in het christelijk geloof,
doordenken dat opnieuw in de context van het
leven in de 21ste eeuw en leggen de drijfveer
achter ons geven, ontvangen en delen (G-O-D)
bloot.
Overzicht van de GoddeeltjesMens - Christiane Berkvens-Stevelinck
Geest - Foeke Knoppers
Jezus - Bert Dicou
God - Koen Holtzapffel
Kerk - Peter Nissen
Toekomst - Christa Anbeek
is dat niet. De vraag uit de groep was veel steviger
dan algemene dorst, hier werd honger naar theologie
uitgedrukt. Voor mij als predikant is dat heerlijk.
LeidraadOm een leidraad te hebben viel mijn keus al snel op
de Goddeeltjes van de Remonstranten, die je via hun
website gemakkelijk kunt bestellen. Deze boekjes zijn
ontstaan mede naar aanleiding van de geloofsbelijdenis
uit 2006. De tekst had ik al eerder bestudeerd en is een
prachtige tegenstem naast oudere belijdenisgeschriften
als het Apostolicum. Ik koos de geloofsbelijdenis van
de Remonstranten omdat deze begint bij de ervaring
in plaats van bij God. Inzet is ‘waar ervaren we iets
van God’. Deze inzet houdt rekening met de huidige
tijdsgeest waarin mensen iets voor waar aannemen als
zij het zelf ervaren hebben.
Ik besloot vier avonden te organiseren en noemde
het een mini-cursus, omdat kennisoverdracht voorop
zou staan. Op Facebook en op de website van de
pioniersplek werd de cursus als volgt aangekondigd:
“Wat bedoelen mensen met God, Jezus en de Geest?
Of je nu hoort bij een kerk, of je nu christelijk gelooft,
of niet, wij hebben er allemaal wel onze ideeën bij. In
deze cursus vragen wij hierover raad bij een aantal
theologen uit deze tijd en van lang geleden. Ter
ondersteuning wordt gebruik gemaakt van de boekjes,
die Goddeeltjes worden genoemd. De eerste drie
avonden ligt de nadruk op het delen van kennis en
verheldering van vragen. De laatste avond kijken wij
terug op wat ieder voor zichzelf ontdekt heeft en gaan
wij daarover in gesprek.”
Bezoekers en startDe avonden werden in wisselende samenstelling
bezocht door vijf mensen. Het was een bont gezelschap
van mensen die in de geloofstraditie groot geworden
zijn en mensen die op zoek waren naar nieuwe kennis.
De opkomst verraste me niet. Hoe ‘zwaarder’ de
inhoud, hoe minder mensen er komen. Waar ik erg
blij mee was, was dat er mensen kwamen die wij in de
pioniersplek niet eerder hadden ontmoet.
Na een kennismakingsronde, waarin mensen aangaven
hoe zij zich verhouden tot het geloof of de kerk,
deelde ik aan iedereen een vrolijke envelop uit. Op
de voorkant van de envelop schreef ieder haar of zijn
naam. Binnenin kon iets opgeschreven worden naar
aanleiding van de inhoud van de avonden. Iets wat je van
waarde vond en wilde bewaren. Wat in de enveloppen
terecht kwam, bleef geheim. We hebben dat niet met
elkaar op een later tijdstip gedeeld.
(Aansprekend materiaal kun je vinden in het tijdschrift
FLOW. FLOW wordt jaarlijks uitgegeven met allerlei
papiersoorten, waaronder enveloppen, die je zelf kunt
maken.)
Als inleiding vertelde ik over de aanleiding van deze
cursus en dat ik veel informatie zou geven. Natuurlijk
zou er ruimte zijn voor gesprek, maar dat pas in
tweede instantie. Vragen ter verheldering konden altijd
gesteld worden. Als materiaal had ik voor iedereen
een kopie van de Apostolische geloofsbelijdenis en de
geloofsbelijdenis van de Remonstranten uitgedraaid.
Natuurlijk was er ook voor iedereen goede koffie,
heerlijke thee en wat te snoepen.
BelijdenisNadat ik had uitgevraagd of mensen iets wisten van
een belijdenis, wat de functie is van zo’n geschrift en
waar en wanneer het gebruikt wordt, lichtte ik de twee
teksten als geheel toe. Vervolgens zoemden wij in op
het thema: God, Jezus en als derde subthema Geest.
Wat wordt daarover verteld in beide geschriften en
waar komt dat vandaan? Juist het gebruik van deze
22 23
Onze tijdOp 30 oktober 2016 werd het oude Italiaanse stadje
Norcia getroffen door een zware aardbeving. Het
is vanuit deze plek dat in de 6e eeuw de Heilige
Benedictus de basis legde voor het kloosterleven
in West-Europa. Midden op het plein tegenover de
kathedraal verrees ter herinnering aan zijn werk een
groot beeld van hem.
Het was een bijzonder gezicht hoe na de beving de
gebouwen rond het plein grotendeels waren verwoest.
Ook de kathedraal was ingestort. Maar midden op het
plein stond de Heilige Benedictus nog fier overeind. De
grond was onder zijn voeten gebleven. Met zijn gezicht
naar de kleine stadspoort wees hij de bewoners van
het stadje de weg: “Verlaat voor nu deze plaats, ik zal
waken.”
De gebeurtenis in Norcia lijkt een teken voor onze tijd.
We leven in een periode waarin veel vanzelf-
sprekendheden lijken “ingestort”. Meer dan ooit lijken
de lessen actueel die Benedictus ons leerde over
leiderschap:
Het beeld van de Heilige Benedictus op dat plein in
Norcia spiegelt ons als BMS voor wat ons op onze 32
scholen voor katholiek en Montessorischool-onderwijs
anno 2017 te doen staat. Van ons wordt persoonlijk
leiderschap gevraagd waarbij wij als leraren, directeuren,
staf en college van bestuur weten wat onze stabilitas is:
wat de grond is waarop wij staan.
Onze idealenIn de flyer “Wij zijn de BMS” hebben we beschreven wat
de grond is waarop wij als BMS staan. Die grond bestaat
uit onze idealen:
Wij geloven in “het mysterie van het leven”.Dat geloof helpt ons om naar onze kinderen te kijken
als een geschenk van de Schepping.
Kinderen verdienen onze onvoorwaardelijke steun en
liefde.
Wij geloven in “de menselijke waardigheid”. Dat geloof helpt ons om voorzichtig te zijn om
kinderen te etiketteren en open te blijven kijken naar
hun talenten.
Wij geloven in “heel de mens”.Dat geloof helpt ons om kinderen niet alleen kennis en
vaardigheden bij te brengen maar ook te werken aan
hun motivatie en persoonlijke ontwikkeling.
Wij geloven in “bonum commune”.Dat geloof helpt ons om te werken aan een
rechtvaardige samenleving waarin alle kinderen een
kans krijgen ongeacht hun afkomst.
Onze opdrachtHet is onze wettelijke opdracht de individuele leer-
en ontwikkellijnen te borgen van al onze ruim 6200
leerlingen.
Wij geloven daarbij dat vanuit de Schepping in ieder
mens het Licht is ontstoken. Wij zien het als de taak van
ieder mens dat hij of zij dat Licht ontdekt en in deze
wereld laat schijnen. Als onderwijsorganisatie zien wij
het als onze taak om onze kinderen daarbij te helpen.
Dat vraagt van ons als leraren, directie en bestuur om
het voorbeeld te geven: het vinden en laten schijnen van
het Licht in onszelf en in onze wereld.
We hebben dit genoemd: het beoefenen van de
levenskunst om onszelf, onze kinderen en elkaar
onbevangen te zien. Daarmee bedoelen we dat we willen
proberen te doorgronden wie wij zelf, onze kinderen en
onze collega’s werkelijk zijn.
We hebben daarbij het onderscheid aangebracht tussen
“naar onszelf en de ander kijken” en “onszelf en de
ander zien”.
“Kijken” doen we vanuit onze ratio. We maken analyses,
gebruiken formats en komen tot het opstellen van
plannen.
achtergrond bij de deeltjes. De Goddeeltjes wilde
ik niet rigide inzetten. Afstemmen op de aanwezigen
gaat voor mij boven het volgen van een methode. De
Goddeeltjes geven mooie reflecties op de belangrijkste
thema’s uit de belijdenisgeschriften. Ze starten steeds
bij de ervaring en gaan daar ook naar terug. Hier en
daar staan citaten uit de bijbel, of andere bronnen, die
helpen om af te kunnen wisselen tussen informatie
en meditatieve momenten. De teksten geven aan dat
traditie in ontwikkeling is.
Iedereen zal de deeltjes op zijn eigen manier inzetten,
zodat het aansluit bij de doelgroep. In mijn geval
werkte het goed voor de groep, dat ik me als een soort
omgevallen boekenkast gedroeg, die dan weer vanuit
de bijbel, dan weer vanuit de dogmageschiedenis, de
psychologie, filosofie en de huidige tijdsgeest de thema’s
belichtte. Na inlezen en voorbereiding vertrouw ik
vooral op wat er in de groep gebeurt en volg daarbij
mijn eigen intuïtie. Open naar de deelnemers, open naar
mijzelf.
Op die ene afvaller na, bleven mensen graag komen
voor de duur van de cursus. De deelnemers brachten
ieder hun eigen bagage en/of traditie mee. De teksten
boden een tegenbeeld bij de oude woorden. Niet altijd
meer waren de oude woorden tot steun. De plek die
Windkracht 3pt0 bood was vooral een plek waar
vragen ‘in gesprek werden gebracht’, er ruimte was om
te ontvangen, waar mensen zich lieten voeden (ook
ikzelf), waar je je kon laten veranderen, waar je kon
leren van elkaar. De gesprekken zetten iets in beweging.
Al luisterend gingen mensen zich verhouden tot wat er
besproken werd. Er kwam iets in beweging. Het bleek
uiteindelijk dat de deelnemers zich eigen gedachten
vormden, een vermoeden uitspraken, nieuwe inzichten
kregen, van positie veranderden.
Op de laatste avond vroeg ik of de deelnemers of zij
op deze manier verder wilden met een nieuwe serie
avonden. Dit werd bevestigend beantwoord. Het thema
waar we nu mee bezig zijn is: ‘wie ben jij, Jij?’ Het is een
nieuwe ontdekkingstocht om jezelf opnieuw te zien
met de ogen van God en om te ontdekken wie God is.
Janneke Nijboer, missionair predikant voor de pioniersplek
Windkracht 3pt0 in Noordwijk en internetkerk MijnKerk.nl.
Persoonlijke website: Bermoogst.nl
Dick Lieftink
Welke rol speelt christelijke spiritualiteit vandaag de dag op de werkvloer? Wat biedt christelijke spiritualiteit organisaties buiten de kerk (nog)? Die vraag legde de redactie van dit bulletin voor aan Dick Lieftink, bestuursvoorzitter van een stichting voor primair onderwijs in Friesland. In zijn bijdrage zet hij uiteen vanuit welke visie en idealen de Bisschop Möller Stichting het onderwijs wil vorm geven en hoe deze hun wortels vinden in de Benedictijnse spiritualiteit. Hoe visie, idealen en spiritualiteit van de stichting feitelijk uitwerken in de dagelijkse onderwijspraktijk schetst vervolgens Tineke Geertsma, directeur van de St. Michaëlschool in Harlingen.
Geloof, hoop en liefde Over persoonlijk leiderschap en spiritualiteit
en handelingsgericht werken in het onderwijs
Onze organisatieDe Bisschop Möller Stichting (BMS) beheert 32 scholen
voor basisonderwijs op katholieke en algemeen-
bijzondere grondslag. De scholen staan verspreid over
de gehele provincie Friesland. Op de scholen volgen
ruim 6200 kinderen basisonderwijs en werken ruim 600
medewerkers. Het bestuur ziet het als haar kerntaak
om de Stichting niet alleen zorgvuldig te beheren maar
ook te inspireren.
Die inspiratie heeft betrekking op het inhoud geven aan
de spirituele grondslag van de Stichting op een wijze die
aansluit bij deze tijd. Daarbij koestert de Stichting haar
goede relatie met het bisdom. Tegelijkertijd neemt de
Stichting haar eigen verantwoordelijkheid als het gaat
om haar identiteit. Dit artikel bevat een korte impressie
over de wijze waarop dit gebeurt.
24 25
Tineke Geertsma
IKC Sint Michaël
De Sint Michaëlschool in Harlingen is een van de 32 scholen ressorterend onder het bestuur van de BMS. De school maakt deel uit van een Integraal Kindcentrum van voor 0-12 jarigen. Op IKC Sint Michaël 0-12 jaar zitten in totaal 470 kinderen.
Ons IKC is gehuisvest in twee nieuwe gebouwen
gelegen in de monumentale binnenstad van Harlingen.
Heel bijzonder is dat beide gebouwen aan de voet
van een kerk zijn gelegen; de locatie voor de kinderen
van 0-6 jaar ligt aan de voet van een terp waarop de
hervormde kerk is gebouwd. De locatie voor kinderen
van 7-12 jaar ligt achter de katholieke kerk.
Onze missie omschrijven we als volgt:
Het onderwijs op de Sint Michaëlschool is
dusdanig ingericht dat kinderen met inzet van al
hun verschillende talenten met plezier willen leren,
ontdekken, bouwen aan zelfvertrouwen, veiligheid
ervaren en zich competent voelen. Gelijke kansen voor
elk kind in een gezinsnabije omgeving. Op onze locatie
voor 0-6 jarigen hanteren we daarbij de uitgangspunten:
plezier, ontwikkeling en aandacht.
Onze werkwijzeHet betekenis geven aan onze idealen, het inhoud
geven aan onze opdracht en het inrichten van ons
onderwijspad vraagt van alle bij de BMS betrokkenen
om een wijze van handelingsgericht werken dat zich
kenmerkt door de volgende stappen:
1. We kennen onze idealen en opdracht
2. Het “zien” van de kinderen en de collega’s
staat centraal
3. Het eigen zelfbewustzijn als professional doet ertoe
4. Onze leer- en werkprocessen worden vorm gegeven
op basis van wederkerigheid
5. In die processen zijn “geloof”, “hoop” en “liefde”
de dragers
6. In onze leer- en werkprocessen doorlopen we
systematisch en transparant de PDCA- cyclus:
plan, do, check, act
7. Alle betrokkenen bij de processen werken
constructief samen
Onze opbrengstMet bovengenoemde proberen wij de essentie van
ons onderwijs en onze organisatie te benoemen
en te laden. We vatten deze essentie in het begrip
“persoonlijk leiderschap en spiritualiteit”. Daarmee
geven we inhoud aan wat de pedagoog Langeveld ooit
benoemde als het werken in onderwijs en opvoeding
aan zelfverantwoordelijke zelfbepaling.
Hiermee bedoelde hij dat we kinderen mogen
leren om in de wederkerigheid met het leven hun
verantwoordelijkheid te nemen voor het inzetten
van de kwaliteiten die hen vanuit de schepping zijn
meegegeven.
Niet ter meerdere glorie van henzelf.
Maar ter meerdere glorie van de Schepping.
Dat vraagt van leerkrachten, directie en bestuur om
daarin het voorbeeld te zijn en te inspireren. Zo
bezien hebben wij als katholiek en algemeen-bijzonder
onderwijs de mooiste taak die je je maar kunt
bedenken!
Dick Lieftink, Bestuursvoorzitter BMS Friesland
“Zien” doen we vanuit ons hart. We gebruiken onze
indrukken en intuïtie en zoeken op basis van inspiratie
een liefdevolle omgang met onszelf en elkaar.
Het “zien” vraagt van ons te leven en werken vanuit
permanente zelfreflectie.
Het “zien” vraagt van ons ook om een levensovertuiging
dat we als mens niet gevangen zitten in vaststaande
beelden van onszelf en anderen maar dat die beelden
gericht kunnen zijn op groei.
Het pad van “zien” is het pad van wat de Heilige
Benedictus noemt het pad van “obedientia”, “stabilitas”
en “conversio morum”. Het pad van “zien” is het pad
dat wij als BMS hebben geduid het pad van “persoonlijk
leiderschap en spiritualiteit”. Het pad van “zien” is ten
diepste het pad van geloof, hoop en liefde.
Ons pad Vanuit de narratieve benadering van o.a. Ricoeur
hebben we in onze oriëntatie op ons pad van
persoonlijk leiderschap en spiritualiteit twee sporen
verkend.
Het ene spoor gaat over het “opsporen” van de
patronen in onze geconditioneerde wijze van denken en
handelen. Deze patronen kunnen verstorend werken in
onze inzet om onbevangen te zien. Het andere spoor
gaat over het “opsporen” van onze idealen. Het zijn
onze idealen die bepalen wat de grond is waarop wij
staan.
De spirituele dimensie in ons persoonlijk leiderschap
is dat wij in dit proces onszelf en anderen werkelijk
kunnen ontmoeten en daarbij komen bij het Licht dat
in ons en anderen is ontstoken. Het mystieke inzicht
in alle religieuze tradities is dat wij in deze ontmoeting
God mogen ontmoeten.
Het proces om te komen tot de ontwikkeling van ons
persoonlijk leiderschap kan worden vergeleken met
het slijpen van de diamant. Om de diamant te laten
schitteren zal deze “de pijn” moeten lijden van het
slijpen. Om ons Licht te laten schijnen is het belangrijk
dat we de moed hebben om ook de donkere kanten
van onszelf te betreden. Het gaat dan om het onder
ogen durven te zien van onze geconditioneerde angsten,
onze teleurstellingen, onze onverdraagzaamheid. Het
gaat daarbij om een proces niet van schaamte en schuld
maar van zelfcompassie. Dat is de basis voor onze
compassie voor het leven en onze medemens.
Onze houding
Het bewustzijn van onze grond en het van daaruit
werken aan ons persoonlijk leiderschap heeft voor de
BMS als doel een leer- en werkklimaat te scheppen van
veiligheid en zelfbewustzijn.
Onderzoek toont aan dat alleen dat klimaat de basis
vormt voor een krachtige persoonlijke ontwikkeling
van kinderen en het behalen van goede leerresultaten.
Vanuit deze ontwikkeling en resultaten van kinderen
dragen we als BMS bij aan een duurzame toekomst.
Een klimaat van veiligheid en zelfbewustzijn kenmerkt
zich vanuit de vier BMS-idealen door een houding van
alle BMS-deelnemers van:
- Verwondering voor het mysterie van het leven
- Verdraagzaamheid naar ieders waardigheid
- Vertrouwen in elkaars hele mens zijn
- Verantwoordelijkheid voor een rechtvaardige
samenleving
26 27
Ruim een jaar geleden werd aan de hogeschool
VIAA te Zwolle een conferentie gehouden over de
mogelijkheid om in Nederland net als in andere landen
diaconaal verpleegkundigen te gaan inzetten. Diaconaal
verpleegkundigen (of kerkelijke zorgcoördinatoren) zijn
verpleegkundigen die binnen de kerkelijke gemeente,
betaald of vrijwillig, voorlichting geven, werken aan
preventie en een coördinerende taak hebben bij
zorgverlening. Zij verrichten geen verpleegkundige
handelingen.
In verschillende landen is de diaconaal verpleegkundige
al een bekend fenomeen. In Engeland en de VS wordt
deze ‘Parish Nurse’ of ‘Faith Community Nurse’ (FCN)
genoemd. Faith Community Nursing kenmerkt zich door
een benadering van gezondheid waarbij het lichamelijke,
het psychische, het sociale en het spirituele bij elkaar
horen. Er wordt zorg verleend aan mensen en groepen
zowel binnen als buiten de eigen geloofsgemeenschap,
bijvoorbeeld in de wijk. In Scandinavische landen hebben
tal van Lutherse kerken naast de predikant een ‘diaken’
in dienst die vaak een achtergrond heeft als sociaal
werker of verpleegkundige. Deze diaken coördineert
en initieert tal van zorgactiviteiten in de plaatselijke
gemeenschap, kent de sociale kaart en spreekt de taal
van de zorg. Een voorbeeld van een platform van ‘parish
nursing’ in Engeland is http://parishnursing.org.uk/
KansenDe diaconaal verpleegkundige is wat mij betreft een
kans voor zorg vanuit christelijk perspectief. In de
eerste plaats kan de diaconaal verpleegkundige een
oplossing zijn voor christenen die graag holistisch
willen werken. Zij willen graag weg uit de spanning
of gespletenheid van het werken in een seculiere
omgeving terwijl ze een religieuze drive hebben. Deze
christenen denken niet alleen holistisch omdat ze geen
onderscheid willen tussen seculier en sacraal, maar
ook omdat ze zowel ziel als lichaam willen helen. De
diaconaal verpleegkundige heeft veel minder te maken
met de scheiding tussen geloof en werk zoals die kan
optreden in reguliere verpleegkundige beroepen. Hij of
zij kan zorg bieden voor zowel lichaam als ziel.
Ten tweede is er vaak weinig verbinding tussen
zorgorganisaties en kerken. Hoewel veel zorg-
instellingen oorspronkelijk zijn ontstaan op initiatief
van kerken, zijn er inmiddels nog maar weinig kerken
echt actief bij zorginstellingen betrokken. De diaconaal
verpleegkundige kan ervoor zorgen dat kerken en
zorgorganisaties weer verbinding maken. Hij of zij
onderhoudt vanuit de kerk relaties met zorgorganisaties
en probeert binnen de kerk leden enthousiast te maken
voor christelijke zorg.
Een derde reden voor de figuur van de diaconaal
verpleegkundige is dat veel zorgorganisaties moeite
hebben om christenen ervan te overtuigen, voor
zorg te kiezen vanuit een christelijke visie. Als
christenen dat inderdaad steeds minder doen, houden
christelijke organisaties op te bestaan. De diaconaal
verpleegkundige kan binnen de kerken het belang van
christelijke zorg onderstrepen zodat meer kerkleden
hier bewust voor kiezen.
Simon Polinder1
‘Komt een verpleegkundige bij de kerk’Diaconaal verpleegkundige biedt kansen voor kerk en zorgorganisatie
Het introduceren van de diaconaal verpleegkundige in kerken biedt kansen om verbindingen te leggen met zorgorganisaties en meer expliciet oog te krijgen voor zingevingsvragen en sociale verbanden van de cliënt. Het zou een welkome innovatie zijn in de christelijke zorg maar introductie dient wel zorgvuldig en context-sensitief te gebeuren.
Daarbij vertalen we de vier uitgangspunten van onze
BMS op de volgende manier:
Wij geloven in “het mysterie van het leven” We hebben speciaal oog voor kinderen die kwetsbaar
zijn. Twintig kinderen van ons IKC hebben problemen
met horen en spreken. Ze krijgen bij ons passend
onderwijs in een thuisnabije omgeving, en hoeven
niet naar het speciaal onderwijs. Het mysterie van het
leven ligt voor ons ook besloten in de momenten van
stilte aan het begin van de dag waarbij aan de hand
van rituelen (kaars aansteken, kruisteken maken, een
gebedje) de kinderen zich verwonderen. Maar het
mysterie van het leven zit ook in het ontdekkend leren
van kleuters in onze groene speelplaats waar kinderen
de natuur ontdekken door met een stokje in de aarde
te graven om vervolgens in verwondering allerlei
beestjes te ontwaren.
Wij geloven in “de menselijke waardigheid”In ons schoollied staat: ’Iedereen is ergens goed in,
iedereen die heeft talent’. We proberen de talenten
van kinderen te zien ook buiten de ‘leervakken’ als
rekenen, taal en lezen. Een middel daartoe is het Vrij
Keuze Uur waarbij de kinderen kunnen kiezen uit zo’n
20 workshops, variërend van robotica tot gitaarspelen.
En natuurlijk is er altijd die opsteker voor kinderen
die tegen hun eigen verwachting in tot grote prestaties
komen!
Wij geloven in “heel de mens”Wij hanteren de pedagogiek van de hoop en willen
de kinderen perspectief bieden. We gaan uit van het
goede in de mens en leren kinderen met een positieve
blik te kijken. Onze leidraad hierbij is de leergang
De Vreedzame School en onze methode Hemel en
Aarde. Wij leren de kinderen dat elke dag een nieuw
begin kent en nieuwe kansen biedt. Elkaar vergeven
en opnieuw beginnen hoort daarbij. Daarbij ervaren
kinderen dat ze zelf een grote rol spelen in het
oplossen van conflicten. Mediatoren (leerlingen van
groep 7 en 8) helpen hun medeleerlingen hierbij. Tijdens
de schoolvieringen aan het begin van het jaar spreken
we af er samen een goed jaar van te maken, aan het
einde van het jaar bekijken we of dit ook werkelijk
gelukt is.
Wij geloven in “bonum commune”Dat geloof helpt ons om te werken aan een
rechtvaardige samenleving waarin alle kinderen
hun kans krijgen. ongeacht hun afkomst. Voor ons
is gemeenschapszin daarbij essentieel. We leren
kinderen oog te hebben voor alles wat in de
samenleving speelt en leren de kinderen hoe zij, op
microniveau, een bijdrage kunnen leveren aan de
samenleving. Voorbeelden hiervan zijn de bezoeken aan
onderkomens voor zieken en dementerenden en het
werken aan projecten tijdens de Vastenactie.
Essentieel bij het uitdragen van deze visie is een team dat
achter deze visie staat en de kinderen daadwerkelijk ‘ziet’.
Tineke Geertsma, directrice IKC Sint Michaël Harlingen
28 29
wees daar goed in. Van de Beek zou zeggen: vergeet
vooral niet dit alles te doordenken vanuit de gedachte
dat de kerk zich als een bruid voor Christus mooi dient
te maken.
Een derde kanttekening bij het idee van de diaconaal
verpleegkundige is dat het meer een ‘wijkkerk’ dan
een ‘streekkerk’ lijkt te veronderstellen. Het is veel
gemakkelijker om als zorgcoördinator in het wijkteam
aanwezig te zijn en te schakelen met de lokale
zorgaanbieders, dan wanneer je zicht wilt houden op
alle gebieden waar je kerkleden vandaan komen.
In de vierde plaats geldt dat als kerken met een
diaconaal verpleegkundige gaan werken en gaten willen
opvullen die de reguliere zorg of de overheid laten
ontstaan, zij niet moeten vergeten de overheid te
blijven aanspreken op haar eigenstandige, christelijke
verantwoordelijkheid om structurele problemen aan
te pakken. Het is prima dat de kerk als de barmhartige
Samaritaan mensen opraapt die in de goot belanden,
maar als er iets structureel mis is, moet de overheid
hierop worden aangesproken.
Theologie van zorgAls kerken zich expliciet op het terrein van de zorg
gaan begeven, moeten zij in de vijfde plaats theologisch
goed beslagen ten ijs komen. Hoe zien we de mens?
Hoe zien we zorg? Hoe staan we tegenover lijden?
Tegenover (gebeds)genezing? Ik bepleit daarom een
theologie van zorg. Een mooi voorbeeld geeft Gijsbert
van den Brink in het boek Lijden en volhouden van het
Lindeboominstituut3. Ook kan Tim Keller met zijn boek
Aan Gods hand door pijn en lijden worden genoemd4. Te
denken valt ook aan Frits de Lange die vanuit zondag
1 van de Heidelberger Catechismus tot een theologie
van zorg komt5. Ik denk verder aan Ronald Westerbeek
die in het kerkelijk magazine Onderweg schreef dat er
op goede gronden in de kerk mag worden gepleit en
gebeden voor lichamelijke genezing. Kort samengevat:
“Bid tot de Heer, geef plaats aan de arts”6. Er zijn in
christelijke kring gelukkig al verschillende aanzetten
gegeven voor een ‘theologie van zorg’ maar verdere
doordenking en toerusting zijn hier gewenst. Ook om
te voorkomen dat kerken negatief in het nieuws komen
omdat er door onprofessioneel of onverantwoord
geestelijk optreden mensen beschadigd worden en
daarmee de figuur van de diaconaal verpleegkundige in
een negatief daglicht komt te staan.
Een laatste aandachtspunt. De titel diaconaal
verpleegkundige moet wel verbonden zijn aan training
en certificering. We moeten voorkomen dat de kerk
theologische uitglijders maakt die het prille vertrouwen
in de kerk als sociale partners in het publieke domein
meteen weer onderuit haalt. In de evaluatie van
het project Zorgzame Kerk van Kerk in Actie7 staat
dat een zorgzame kerk aan een aantal zaken moet
voldoen. Ik wil hiervan drie aandachtspunten uitlichten
waarin ik denk dat de kerk zich nog kan ontwikkelen.
Verrassende partners: Zijn we als kerk bereid om samen
te werken met andersoortige kerken en met niet-
religieuze partners? We zien dat sommige kerken (zoals
Hart van Vathorst) hun gebouw samen met anderen
exploiteren, terwijl er tegelijkertijd gebieden zijn waar
nog nieuwe kerken worden gebouwd die zes dagen
per week nauwelijks gebruikt worden. Inclusie: Zijn we
bereid ieder mens in te sluiten? Als kerk mogen we
verscheidenheid verwelkomen, verschillen respecteren,
iedereen mee laten doen en gelijkwaardig behandelen.
Presentie: Kunnen we zonder oordeel aanwezig zijn in
het leven van de ander? Op die manier present zijn
betekent dat je met een accepterende houding ziet wat
er bij de ander op het spel staat, gaat begrijpen wat er
in die situatie gedaan kan worden en wie jij daarin voor
de ander kunt zijn.
ZorgvuldigDe introductie van de diaconaal verpleegkundige
dient zorgvuldig te gebeuren. Net zoals in andere
landen dient men diaconaal verpleegkundigen grondig
te scholen en dient er goede supervisie en kerkelijke
inbedding te zijn. Het is ook belangrijk dat kerken
er over nadenken of de inzet van een diaconaal
verpleegkundige in hun situatie gewenst en mogelijk is.
Dit is context-afhankelijk.
Mijn voorstel is dat er komende tijd pilots worden
gehouden waarin zorgorganisaties en kerken
samen gaan oefenen met het idee van de diaconaal
verpleegkundige. Op sommige plekken kan deze nieuwe
figuur van verrassende meerwaarde blijken te zijn.
Simon Polinder MA is associate lector christelijke professie
aan de Christelijke Hogeschool Ede, mede namens Lelie
zorggroep. Hij doet onderzoek naar de christelijke identiteit
van zorginstellingen, in het bijzonder die van Lelie zorggroep.
1 Dit artikel is een bewerking van de lezing die Simon Polinder op 18 januari 2017 gehouden heeft op de conferentie ‘Komt een verpleegkundige bij de kerk’ op
Innovatie In de vierde plaats zie ik de diaconaal verpleegkundige
als een innovatie waarmee de christelijke zorgsector
zich kan onderscheiden. Arts en onderzoeker Machteld
Huber2 geeft de volgende definitie van gezondheid:
‘het vermogen om je aan te passen en je eigen regie
te voeren in het licht van de sociale, fysieke en
emotionele uitdagingen van het leven’. Zij onderscheidt
zes dimensies, hier bewust in een wat andere volgorde
weergegeven:
1) Spirituele dimensie
2) Sociaal-maatschappelijke participatie
3) Kwaliteit van leven
4) Mentale functies en mentale beleving
5) Dagelijks functioneren
6) Lichaamsfuncties
Hoewel alle zes functies belangrijk zijn, zal de diaconaal
verpleegkundige er voor kunnen zorgen dat in de zorg
integraal en expliciet aandacht is voor met name de
eerste twee dimensies. Zo kan actieve inbreng van
zingeving worden bevorderd maar kunnen ook sociaal-
maatschappelijke verbanden van de cliënten betrokken
worden bij het zorgproces. Dit zijn bij uitstek zaken die
aansluiten bij een christelijke visie op de mens.
Wat betreft de spirituele dimensie: de mens is niet
alleen een materieel wezen die uit is op zo direct
mogelijke behoeftebevrediging maar een zingevend
wezen die reflecteert op de zin der dingen; ook op
de zin van het eigen bestaan, zeker waar die sociaal,
fysiek en emotioneel wordt bedreigd. Daarbij komt dat
vanuit een christelijke levensvisie het lichamelijke en
het geestelijke aspect van het menszijn als een geheel
worden gezien. Vanuit een christelijke holistische visie
op de mens is het onmogelijk om het één te reduceren
tot het ander. Zowel de lichamelijke als de geestelijke
behoeften van de mens verdienen zorg. Kortom,
aandacht voor de gehele mens en met name zijn
zingevingsvragen zijn inherent aan een christelijke visie
op zorg. Het christelijk geloof is daarnaast in staat om
zingevingsvragen inhoudelijk te adresseren.
Wat betreft de sociaal-maatschappelijke participatie:
vanuit een christelijke levensvisie geldt ook dat de
mens nooit mens op zichzelf is. Hij/zij is altijd mens in
relatie tot anderen: een familie, een vriendengroep, een
straat, een wijk, een club of een religieuze gemeenschap.
Als mensen benaderd worden als atomen en los
worden gescheurd van hun relaties en deze ook niet
betrokken worden bij de zorgvraag, dan is dat niet
alleen een verspilling van hulpbronnen maar doet het
fundamenteel onrecht aan de behoefte van de mens om
onderdeel te zijn van een (zingevende) sociale context
waarin ze van betekenis kunnen zijn en betekenis
ontvangen. Door het betrekken van de kerkelijke
gemeenschap bij het verlenen van zorg wordt er recht
gedaan aan de sociale verbanden waar zorgvragers
onderdeel van zijn en waar zij veel steun van ervaren.
De wens om te excelleren op deze twee aspecten van
Huber sluit zozeer aan bij het DNA van het christelijk
geloof dat het haast vanzelfsprekend is. Het moet
echter wel concreet worden vormgegeven.
AandachtspuntenIn de figuur van de diaconaal verpleegkundige ligt een
kans voor kerken en zorgorganisaties om actueel
present te zijn. Maar dat gaat niet zonder slag of
stoot. Daarom ook een paar kanttekeningen en
aandachtspunten.
In de eerste plaats kunnen we niet al te generaliserend
spreken over ‘de kerk’. De lezers van dit bulletin
bestrijken wellicht de breedte van de kerken in
Nederland. Het is goed om zowel breed als ook
context-sensitief te spreken. In sommige contexten
is de kerk zo druk met het overeind blijven dat een
kerkelijke zorgcoördinator (diaconaal verpleegkundige)
als teveel wordt gezien. In een andere context begint
een kerk nog maar net te ontdekken hoe ze van
betekenis kan zijn voor de omgeving en is ze bezig haar
leden mee te nemen in deze beweging. In weer andere
contexten, zoals op sommige plekken in de Biblebelt, is
de kans dat een zorgmedewerker ook christelijk is zo
groot dat een aparte coördinator een beetje vreemd
klinkt. Men verwijst al naar elkaar door en dat betreft
bijna altijd christenen.
MoetenTen tweede kan het niet de bedoeling zijn dat de
diaconaal verpleegkundige het zoveelste ‘moeten’ van
de kerk wordt. Je moet vaak al zoveel in de kerk. Je
moet missionair zijn, milieubewust, open staan voor
andere culturen, liturgisch, biologisch. Maar blijft de
kerk, zoals Andries Knevel eens verzuchtte, zo nog wel
een plaats van rust? Van het op adem komen? Je kunt
niet een groene, roze, missionaire en een kliederkerk
zijn en ook nog een zorgzame kerk. Maak keuzes en
30 31
• Wat ons te doen staat is: zeggen wat Jezus gedaan
heeft en doen wat Hij zegt
• We willen minder organisatie en meer geloof
• We zijn als verantwoordelijke christenen onderweg
in geloof
• De vernieuwde gemeenschap is een netwerk van
geloofsgroepen
In gesprekken vatten we dit samen met concentreren en
samenwerken en opbouwen en vernieuwen.
Ideaal en werkelijkheidHoe werkt dit ideaal in de praktijk? De inkt is
nauwelijks droog of de pastoor, een trekker van dit plan,
is overgeplaatst en opgevolgd door een andere priester.
Voor het opbouwwerk treedt een nieuw teamlid aan.
Na een tijdje meedraaien is haar waarneming: het
beleidsplan is een papieren werkelijkheid. Het team
laat zich opslokken door de pastorale waan van de dag.
Het traditionele parochieprogramma wordt met man
en macht in de lucht gehouden. Gemeenschappen zelf
zuchten onder de last die zij dragen. Ze vragen niet om
veranderingen, maar om hulp of inzet om te kunnen
continueren wat hen dierbaar is, m.n. de liturgische
praktijk. Daarin vind je de meeste inzet van vrijwilligers.
Het vormen van regionale geloofsgroepen – een
“netwerkkerk” – is ver weg. Parochianen en vrijwilligers
hebben hun persoonlijk geloof niet zo beschikbaar dat
zij het willen en kunnen delen met anderen. Het team
kan dus de bestaande gemeenschappen en gelovigen
wel willen veranderen, maar willen zij dat zelf ook?
Deze waarnemingen zijn voor de pastor aanleiding
om in gesprek te gaan met een zelfstandig
opbouwwerker en organisatieadviseur. Dit heeft er
toe geleid dat in beide parochies het project “Vitale
Geloofsgemeenschap” is gestart.
Plan van aanpakDoel van “Vitale Geloofsgemeenschap” is om met
de gemeenschappen in gesprek te gaan. Zo ontstaat
zicht op hoe gelovigen zelf denken over de toekomst
van hun gemeenschap. Parochie breed is het project
gepresenteerd. Nadrukkelijk is gesteld dat het doel niet
is de plaatselijke geloofsgemeenschap te versterken
alsof zij nog een eigenstandige parochie is. Wat beoogd
wordt, is de geloofsgemeenschap als drager van lokale,
katholieke presentie versterken. Kernwoorden voor
die presentie zijn gebed, geloofsverdieping, pastoraat en
diaconale zorg.
In de gemeenschappen worden drie intensieve
groepsgesprekken gevoerd. In het laatste gesprek wordt
op basis van de resultaten van de eerdere gesprekken
een ontwikkelingsmodel naar de toekomst toe
aangereikt. Niet om het zomaar over te nemen, maar
als denkoefening: hoe komen we in beweging, hoe gaan
we “onderweg in geloof”. Meestal tekenen zich drie
mogelijkheden af: van doorgaan op het vertrouwde pad
tot iets radicaal anders en iets er tussenin (door ons
“doordoen plús” genoemd).
Thema’s en dilemma’sHoewel iedere gemeenschap een eigen kleur heeft,
heeft dit intensieve traject overal dezelfde thema’s en
dilemma’s opgeleverd:
- Een verlangen naar behoud van het bestaande.
Deelnemers zijn veelal vrijwilligers en kernleden
van de gemeenschap. Tegelijk erkennen zij wel dat de
huidige situatie nu of op termijn niet langer houdbaar
is. Dilemma’s zijn dan: Zijn we krachtig genoeg om een
nieuwe weg in te slaan? Hoe ziet een nieuwe weg
eruit?
Is er ruimte om géén nieuwe wegen te gaan?
- Zorg om menskracht: het bestaande programma
wordt met kunst- en vliegwerk in de lucht gehouden.
Het lukt niet om nieuwe vrijwilligers te vinden en
het lukt niet om jongeren te boeien en te binden.
Dilemma’s: Veranderen gaat over onszelf, maar willen wij
veranderen? Wat laten we los?
- Ontevredenheid over het beleid van de bisschop: de
meeste gemeenschappen!) wordt door parochianen
als ontmoedigend en belemmerend ervaren. Mensen
haken af. Omdat de bisschop ver weg is, worden
deze ontwikkelingen het pastoraal team aangerekend.
Dilemma’s: Wat doen we met de verworvenheden uit
het verleden en het beleid van de bisschop? En hoeveel
vrijheid kan het pastoraal team / de pastoor ons daarin
geven?
- Gemeenschap: elkaar kennen en gekend worden, is
erg belangrijk. Het sociale karakter van de kerk-
gemeenschap wordt door ieder vet onderstreept,
maar de gemeenschap als leerplaats voor
(persoonlijke) geloofsontwikkeling krijgt weinig
aandacht. Samenwerken met andere gemeenschappen
wordt ook matig gewaardeerd. Dilemma’s: Zijn we een
open of gesloten gemeenschap? In hoeverre is onder
ons intrinsieke belangstelling voor geloofsverdieping?
Marianne van Tricht
De Godslamp brandende houden: over begeleiding van kleine(re) geloofsgemeenschappen in dorp, wijk of buurt
Dit artikel – dat een bewerking is van de inleiding die gehouden werd op de studiedag van het WKO op 5 oktober 2017 – gaat over twee samenwerkende parochies ten zuidoosten van de stad Utrecht. Lokale vrijwilligers, bestuursleden en pastores proberen met 16 lokale geloofsgemeenschappen de toekomst tegemoet te gaan en de Godslamp brandend te houden.
SituatieDe parochies H. Suitbertus en H. Paus Johannes XXIII
zijn beide op 1 januari 2010 ontstaan uit een fusie
van lokale parochies. Vanaf 1 september 2013 is de
pastorale verantwoordelijkheid voor beide parochies
door de aartsbisschop van Utrecht toevertrouwd
aan één pastoraal team. Op dit moment bestaat het
pastoraal team van beide parochies samen uit 6,4
fte (1 priester, 1 diaken en 5 pastoraal werkers). De
beide parochiebesturen trekken regelmatig samen
op, maar een fusie tussen de beide parochies, waarop
het bisdom Utrecht koerst, is niet aan de orde. De
parochiefusies van 2010 hebben alle betrokkenen veel
energie gekost en de nodige onrust onder parochianen
teweeg gebracht. Het kost nog steeds moeite om
saamhorigheid te ontwikkelen tussen de lokale
gemeenschappen. Gezamenlijke activiteiten zoals een
jaarlijkse parochiedag worden vooral bezocht door de
gelovigen van de betreffende locatie.
De H. Paus Johannes XXIII-parochie bestaat uit 8
kernen in de Kromme Rijnstreek waarvan er 6 als dorp
te typeren zijn. Wijk bij Duurstede is vanouds het enige
stadje in deze streek, maar het dorp Houten is door
nieuwbouw de afgelopen decennia sterk gegroeid.
De parochie H. Suitbertus ligt ten zuiden van de Paus
Johannesparochie en wordt daarvan gescheiden door
de Lek. In het gebied bevinden zich, naast enkele
kleine kernen, de twee oude plattelandssteden Tiel en
Culemborg en het verstedelijkte dorp Geldermalsen.
Pastoraal beleidHet samengaan van twee pastorale teams, teruggang
in de teambezetting en de afnemende participatie in
de parochies zijn voor de pastores reden geweest
om samen een nieuw beleidsplan te schrijven. Het
beleidsplan 2015-2018, Onderweg in geloof, richt zich op
vernieuwing en opbouw van de parochies.
Dit beleidsplan vat de missie voor de parochie van de
nabije toekomst en de pastorale visie als volgt samen:
• Geloof in Jezus Christus is onze kernzaak
de hogeschool VIAA te Zwolle. De lezing is door Siebe Hendriksen, student Godsdienst Pastoraal Werk aan de Christelijke Hogeschool Ede, omgewerkt tot dit artikel.2 https://iph.nl/ geraadpleegd op 27-11-20173 Boer, Th., & Mul, D. (Reds.). (2016) Lijden en volhouden. Amsterdam: Buijten en Schipperheijn.4 Keller, T. (2014). Aan Gods hand door pijn en lijden. Franeker: Van Wijnen.5 De Lange, F. (2014). The Heidelberg Catechism: Elements for a Theology of Care. Acta Theologica, 2014(suppl. 20), 156-173.
DOI: http://dx.doi.org/10.4314/actat.v20i1.11S6 Westerbeek, R. (2016). Genezing in de tussentijd van het koninkrijk. Geraadpleegd op 27-11-2017 van https://www.onderwegonline.nl/8396-genezing-in-de-tussentijd-van-het-koninkrijk7 Franken, J., & Noordegraaf, H. (2015) Zorgzame kerk. Kerk zijn in een participatiesamenleving. Geraadpleegd op 27-11-2017 van https://www.kerkinactie.nl/diakenen-zwo/zorgzame-
kerk
32 33
of parochianen die afgehaakt zijn te krijgen. De vraag is
altijd: “Waarom vind je het bij ons niet (meer)?”
Zou het niet meer vruchtbaar zijn om vanuit oprechte
belangstelling mensen te vragen wat hen nu bezighoudt
in het leven: wat hun vreugde, hun zorgen, hun bronnen
zijn, dan te vertrekken vanuit de eigen problematiek?
Een dergelijke insteek kan op weinig enthousiasme
in de gemeenschappen rekenen. Men vindt het lastig
mensen deze vragen te stellen. Vooral ook omdat
het de oplossing van het concrete probleem van de
geloofsgemeenschap – de zorg om de continuïteit van
het bestaande – niet oplost.
Het vlammetje wordt zwakker. We weten niet of er
over enige tijd nog voldoende hoofden, handen en
Nadine van Hierden
Bij Gerrit en Trudy aan de keukentafel
Aan de hand van Gerrit en Trudy schets ik twee denklijnen over de toekomst van dorpskerken die ik in de Protestantse Kerk waarneem. In iedere dorpskerk kom je Gerrit en Trudy tegen. Hun verhalen zijn allebei waar.
Gerrit en TrudyGerrit is de trouwe voorzitter van een kerkenraad.
Hij werkt hard. Het is moeilijk om hem te spreken
te krijgen. Zit hij niet bij de vergadering van de
Classis, dan is hij misschien bij de Oranjevereniging of
staat hij dakgoten te legen. Gerrit is altijd bezig. Hij
doet het met liefde. Soms wordt het hem wel eens
te veel. Maar ja, wie doet het anders? Gerrit voelt
zich verweven met zijn dorp en met zijn kerk. Soms
sombert hij over de toekomst. Voorzieningen worden
minder, jongeren trekken weg en de kerk verdampt.
Hij houdt zijn hart vast: als de parttime dominee
straks naar elders vertrekt, kan er waarschijnlijk geen
nieuwe meer betaald worden. Sinds enkele jaren denkt
Gerrit met een groepje mensen uit de regio na over
meer samenwerking. Eerst informeel: wat kunnen we
samen beter dan alleen? Het jeugdwerk is al jaren
regionaal georganiseerd. Maar kunnen dominees ook
niet meer voor de regio werken? En kunnen we de
aanwezige bestuurskracht meer bundelen? Kunnen
we niet afwisselend in de ene en dan de volgende
plaats vieringen doen? Gerrit snapt dat niet iedereen
daar blij mee is. Maar het scheelt een hoop in kosten:
harten zijn om Licht te laten schijnen in onze regio.
Soms denken we dat we te laat zijn of dat de
parochie an sich niet (meer) het goede voertuig is om
geloofsvernieuwing tot stand te brengen. Toch willen we
de hoop niet opgeven. We willen waakzaam blijven dat
Gods Geest onvermoede dingen doet, ook onder en
aan ons…
Marianne van Tricht, pastoraal werkster voor beleid en
organisatie in de parochies H. Suitbertus en H. Paus
Johannes XXIII en betrokken bij het project Vitale
Geloofsgemeenschap. Tevens is zij redactielid van het WKO-
bulletin.
VervolgIn het projectteam hebben we nagedacht over een
vervolgstap. Zijn mensen echt te motiveren om in
beweging te komen? Willen zij aan de slag om het
toekomstperspectief voor hun gemeenschap verder te
ontwikkelen? Hoe kunnen wij hen hierin begeleiden?
Tijdens het vitaliteitsonderzoek tekent zich al af dat
een aantal, vooral zeer kleine, geloofsgemeenschappen
niets nieuws meer wil ondernemen. “Laten we zo lang
mogelijk de kerk openhouden en er zo lang mogelijk
liturgie vieren”. Dat wordt als het voornaamste gezien.
Maar dat betekent steeds meer afbouwen en op den
duur stoppen. Hoe lang kun je op een verantwoorde
wijze doorgaan? Waar ligt de ondergrens voor
zelfstandig voortbestaan?
Besturen, team en projectgroep hebben een puntenplan
en een vragenformulier opgesteld rond pastoraal
programma, communicatie en beheer. Aan de hand van
vragen wil men tweejaarlijks in gesprek gaan met álle
gemeenschappen. Zo ontstaat er actueel beeld over
het reilen en zeilen: wat loopt goed, wat is kwetsbaar
en wat lukt niet meer? Op welke onderdelen heeft
een geloofsgemeenschap extra ondersteuning of hulp
van het parochiebestuur en/of pastoraal team nodig?
En heel belangrijk: komt de zelfstandigheid en het
voortbestaan in gevaar?
Er zijn ook gemeenschappen die kiezen voor in
beweging komen. Naast het bestaande programma
willen zij inzetten op vernieuwing. In deze
gemeenschappen proberen we een ontwikkelgroep
samen te stellen van minimaal 12 personen. Zij moeten
bereid zijn om een jaar lang samen aan de slag te
gaan. We willen met hen niet vergaderen, maar elkaar
ontmoeten in geloof. Waar vinden we mensen die
niet met huid en haar verbonden zijn aan het huidige
programma? Of zijn zij bereid om echt iets los te laten?
We hebben ook gezocht naar bouwstenen voor
een gezamenlijk vormingsprogramma. Er is weinig
voorhanden. In onze zoektocht kwamen we uit bij de
“leren pionieren”-aanpak van de Protestantse Kerk in
Nederland. Maar kunnen we met zo’n programma aan
de slag? Is dat niet te ambitieus? Lukt het om te komen
tot een andere/nieuwe mind-set? Er blijkt in deze
gemeenschappen behoefte aan een soort “staalkaart”
van mogelijke ontwikkelideeën. “Geef ons een lijstje
en het format voor een huiskamergroep, inloophuis,
bijbelse maaltijd, etc. en dan kiezen we wel wat ons
aanspreekt”, was de teneur.
De meeste gemeenschappen opteren voor een route
die we “doordoen plús” noemen. Zij willen vanuit
het bestaande programma één of enkele bescheiden
nieuwe initiatieven starten om een nieuwe toekomst te
verkennen. Of er menskracht is die nieuwe initiatieven
kunnen uitvoeren, is vaak nog onduidelijk. Ook hier
vraagt men om een staalkaart met ideeën.
Als projectgroep twijfelen we of dit soelaas biedt voor
een vitale toekomst van de lokale geloofsgemeenschap.
Het is niet zo dat er nog nooit iets nieuws geprobeerd
is… en er gebeurt genoeg aan activiteiten en
initiatieven maar we bereiken er geen mensen mee
buiten de bekende kring.
Welke route gemeenschappen ook kiezen, onze insteek
is dat we moeten aansluiten bij waar zij zijn. Een andere
aanpak zal niet werken.
Tot besluitHoe houden we de Godslamp brandende in de
parochies en in hun kleine kernen? Het uitgangspunt
van ons project “Vitaliteit” is geweest om parochianen
gevoelig te maken en in beweging te krijgen voor het
versterken van lokale katholieke presentie die minimaal
geformuleerd bestaat uit gebed, geloofsverdieping en
omzien naar mensen in nood en elkaar. Onze ervaring
tot nu toe is dat het moeizaam gaat. Er is wel besef van
urgentie gevoeld, maar heel snel is er toch de reflex
“doordoen en zo lang mogelijk houden wat je hebt”.
De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat die reflex ook de
pastores niet vreemd is. Wij zijn net zo gehecht aan het
traditionele programma. We komen moeizaam écht in
beweging omdat het moeilijk is te aanvaarden dat wat
ons dierbaar is nog weinig aftrek vindt. Ook omdat
we ons onthand voelen en weinig toegerust om een
antwoord te vinden en te geven op de uitdagingen van
onze tijd.
Wat de projectgroep het meeste opvalt, is hoe moeilijk
het voor gemeenschappen (én pastores) is de draai
naar de samenleving te maken. We zijn zó naar binnen
gericht. In het zoeken naar nieuwe initiatieven proberen
enkele gemeenschappen contact met randkerkelijken
34 35
inspirerende, versterkende meerwaarde te laten
hebben voor de lokale gemeente.
2. Kerk zijn met het dorp: een perspectiefwisseling.
Voor deze wisseling is ruimte en léf nodig om tijd en
energie anders in te zetten. De neiging om in de
drukte van het dagelijkse kerkelijk leven te blijven
hangen, moet doorbroken worden. Ook om ánders
naar de situatie te leren kijken. Dat is een spannend,
soms moeizaam, maar tegelijk een heilzaam proces.
Een viertal voorbeelden van perspectiefwisseling:
a. Verdeel niet de taart (van inzet, tijd) op basis van
schaarste, maar kijk naar de verschillende modes
of belonging. Mensen kunnen zich verbonden voelen
met de kerkgemeenschap of met de plaats van het
kerkgebouw of met activiteiten of met incidentele
evenementen. In de organisatie van het kerkelijk
leven, maar óók in de relevantie van de kerk in /
met / voor het dorp kun je véél meer gebruik
hiervan maken. Denk aan een kleine kern van
ambtsdragers, die er plezier in heeft om visie te
ontwikkelen. Of aan groepen van kerk- en
dorpsgenoten die als min of meer zelfstandige
groepen functioneren om een oogstfeest te
organiseren of lobbyen voor het behoud van de
belbus. Vergroot dus de taart en verdeel deze dan.
b. Kies niet voor óf regionale samenwerking óf
gerichtheid op het dorp. Doe allebei. De vragen
van het dorp (over leefbaarheid, vluchtelingen,
verdwijnen van voorzieningen) zijn vragen die de
overheid niet per kern, maar per gemeente of
zelfs per regio bespreekt. Bij de burgerlijke gemeente
(vaak een uitgestrekt gebied) is de kerk een goede
gesprekspartner als ze met één mond spreekt. Het
is nodig om elkaar als dorpskerken in de regio te
kennen, om van betekenis te kunnen zijn voor de
eigen dorpscontext.
c. Het is onzin dat niemand meer op de boodschap van
de kerk zit te wachten. De behoefte aan geloof, hoop
en liefde is in deze tijd groter dan ooit. Ook in een
dorp. Het gevaar is, juist in een dorpskerk, dat we een
vorm koesteren uit het verleden en druk zijn
met het in stand houden van ons erfgoed. Ergens
onderweg zijn we het vertrouwen kwijtgeraakt dat
God een missie heeft. We raken bezorgd, we
verliezen hoop, we vragen ons vertwijfeld af
waartoe we er (nog!) zijn, we voelen ons klein en
marginaal en we gaan ons ook daar naar gedragen
met terugtrekkende bewegingen. Maar wat nu, als we
ons vertrekpunt verleggen? Als we in onze
gesprekken aansluiten bij wat er aan (on)
uitgesproken zorgen, nood, angst, eenzaamheid,
kansen, vragen leeft in ons dorp? Samen met de
dorpsraad, de LTO, maar ook met de kapper en
de school samenwerken aan vragen die te maken
hebben met leefbaarheid. In zo’n samenwerking met
dorpspartners heeft de kerk écht iets anders, iets
eigens te bieden. Daaraan is behoefte. Kerk zijn mét
het dorp is leven met het dorp en ontdekken hoe en
wat het evangelie hier en nu voor doorgewinterde
kerkgangers en zelfverklaarde atheïsten zou kunnen
betekenen.
d. Wat is kerk? Voor veel mensen is dat de kerkdienst
op zondag. Maar wat gebeurt er tijdens de
maandelijkse concerten in het kerkgebouw waar
Bachcantates worden gezongen? En de maandsluiting
op de school? Kijk anders: waar zie je ‘kerk’ in het
dagelijks leven?
Uit bovenstaande voorbeelden blijkt dat die
perspectiefwisseling niet uitgaat van ‘overleven’ (of
samenwerken om te overleven) van de kerkelijke
organisatie, maar van delen. Zorg, verlangen en angst
delen. Maar van daaruit óók geloof, hoop en liefde
delen. Samen het leven delen.
Begeleiding in deze contextHoe en waarmee zouden Gerrit en Trudy nu geholpen
zijn? Dat moeten we natuurlijk aan hen zelf vragen,
voordat we als landelijke kerk aan de slag gaan met
oplossingen.
Mijns inziens hebben we in deze context mensen
nodig die weerstand durven te bieden tegen de
dominante denktrant dat minder ook slechter is. We
hebben mensen die weigeren zich neer te leggen bij
doemdenkscenario’s. We hebben mensen nodig die
geloven in delen en hun geloof ook durven te delen.
Dat gebeurt bij Gerrit en Trudy aan de keukentafel.
Daar, waar er aandacht en tijd is voor zorgen,
teleurstelling, frustraties en gelatenheid. Maar óók met
het verlangen, het aanwijzen van wat is en wat komt.
Dit artikel is ontstaan naar aanleiding van de inleiding die
gehouden is op de WKO-studiedag van 5 oktober 2017.
Nadine van Hierden werkt voor afdeling Ondersteuning
Gemeenten bij de Dienstenorganisatie van de Protestantse
Kerk.
verwarming, organist en dominee. En een meer gevulde
kerk zingt lekkerder. Voor Gerrit is de tijd rijp voor
een volgende fase: een regiogemeente worden. Zo lang
mogelijk kerk in het eigen dorp, maar als dat niet langer
gaat… Liever een regiokerk dan geen kerk.
Trudy kom je overal tegen. Bij de minisuper, bij de
dorpsschool als ze haar kleinkinderen ophaalt, in
het verzorgingstehuis in het dorp verderop, in het
ziekenhuis in de stad. Ze zit in de dorpsraad, ze is
vrijwilliger bij de weeksluitingen in het verzorgingshuis,
ze doet iets voor de vluchtelingen in het AZC. Waar je
haar zelden tegenkomt, is op zondagmorgen in de kerk.
Trudy is het sociale cement van het dorp. Trudy is altijd
in gesprek. Maar als je haar vraagt naar de kerk, dan
heeft ze niet zoveel woorden. Wat ze gelooft? Dat zie
je in wat ze doet. Hoe ze kijkt naar de kerk? Dat merk
je aan haar inzet. Trudy brengt de fruitbakjes niet alleen
naar de kerkleden. Ze zou niet eens weten wie er ‘van
de kerk’ is en wie niet. Met grote plannenmakerij heeft
Trudy niet zo veel. Wat je moet doen, is nú investeren
in relaties. Dus overlegt ze met de directeur van de
basisschool over het kinderkerstfeest, breit ze samen
met de dameskrans een deken van verbinding, brengt
ze Joop naar zijn vrouw in het ziekenhuis en zorgt
ze ervoor dat de lokale kunstenaar kan exposeren
in de kerk. Hoe lang er nog kerk is? Dat is toch geen
vraag? De kerk is er en blijft er, zolang je werkt aan
verbindingen tussen mensen. Daar wordt ook God
zichtbaar…
ParadoxenHet Protestants denken over kerk en dorp is
paradoxaal. Ik noem vier schijnbare tegenstellingen:
1. Enerzijds zien we beheersers. Mensen die vanuit
een groot verantwoordelijkheidsgevoel de schaarste
zoveel mogelijk proberen te beperken en die
schaarste bovendien zo eerlijk mogelijk willen
verdelen.
2. Anderzijds zien we gunners. Mensen die ook vanuit
groot verantwoordelijkheidsgevoel willen
investeren, door de taart te vergroten. Er wordt
gepleit voor schaalvergroting en samenwerking
van kerken in de regio (samenvoegen is
effectiever, maakt een grotere groep). Maar er
zijn ook mensen die zich hiertegen afzetten en
zich focussen op presentie in het dorp: niet regionaal,
maar lokaal.
3.Er is een groep die zich met volle inzet geeft voor de
organisatie van de kerk, maar teleurgesteld is geraakt.
De neergang van het platteland en van de kerk is
hen onder de huid gekropen. Er is een groep die
zich volop inzet vanuit een diepe blijmoedigheid en een
roepingsbesef om de kerk van waarde te laten zijn en
het vuurtje op deze plaats brandend willen houden.
Ze verbinden het Evangelie aan het alledaagse
dorpsleven.
4. De één denkt: ‘Hoe lang houden we het nog vol’.
De reikwijdte van zijn perspectief wordt begrensd
door zijn definitie van wat kerk is. De ander denkt:
‘Wat kunnen we allemaal’: haar opvatting van kerk is
ruim en in beweging.
Enkele reflecties1. Dé dorpskerk bestaat net zo min als hét dorp.
Lang is er vooral in uniforme ‘oplossingen’ gedacht.
Maar iedere dorpskerk is weer anders. Dat is
ook je identiteit: je bent anders dan de dorpskerk
verderop! Die veelvormige praktijk wordt nauwelijks
zichtbaar in kerkelijk beleid. Het voortbestaan van
kleine dorpskerken is vaak afhankelijk gemaakt van
samenwerking. Tot ver in de jaren ‘80 heeft de
landelijke kerk de vorming van streekgemeentes
gestimuleerd. Uitgestrekte conglomeraties van
dorpen die met elkaar één kerkbestuur vormen,
iedere zondag een andere dorpskerk aandoen en met
elkaar proberen in leven te blijven. Regionalisering en
schaalvergroting.
Ongeveer 10 jaar geleden is deze visie op
samenwerking gekanteld. Samenwerking is en blijft
noodzakelijk en wenselijk, maar de insteek heeft
een inhoudelijk accent gekregen. De Protestantse
Kerk heeft geprobeerd dorpskerken voor wie het
water nog níet aan de lippen staat, te stimuleren
nu al goede contacten op te bouwen met de buren
om een organische vorm van regionale samenwerking
te laten ontstaan. Zelfstandig waar het kan, samen
waar het niet meer kan. Zo lang mogelijk kerk zijn
in het eigen dorp. Het gebouw openhouden, want dat
is een belangrijke schakel voor de zichtbaarheid van
de kerk in het dorp.
Toch lukt het slechts in enkele gevallen, ook nog
actieve begeleiding, om samenwerking een
36 37
Jan de Geus
Frits de Lange heeft Heilige Onrust geschreven voor kerkverlaters en seculiere zoekers. Zij leven in het besef van iets groters en sterkers dan zijzelf, maar kunnen dat moeilijk onder woorden brengen. De Lange gaat op zoek naar de kern van de joods-christelijke traditie en actualiseert haar door zich te identificeren met hedendaagse pelgrims.
Heilige Onrust, een pelgrimage naar het hart van religie
Boekbespreking
Pelgrimage is voor Frits de Lange de metafoor voor
het leven van de mens die de ervaring kent van “echter,
waarachtiger leven en daarom de ene voet voor de
ander zet.” Al op de eerste pagina heeft hij het over
mensen “die leven in het besef dat er iets groters en
sterkers is dan zijzelf.”
En even verder heeft hij het over “een werkelijkheid die
ons overstijgt, omringt, draagt en aanspreekt.” Tientallen
keren kom je in dit boek omschrijvingen tegen van deze
ervaring. Zo vaak, dat je haast wel moet denken dat het
een ervaring is die eigenlijk iedereen wel op de een of
andere manier kent.
Ik citeer nog één zo’n omschrijving: “de ervaring
dat jij bent opgenomen in iets dat ontzagwekkender,
mooier en beter is dan jijzelf.” Hier wordt er nog aan
toegevoegd dat deze ervaring “niet expliciet met God in
verband wordt gebracht.”
De wijze waarop zo vaak over deze ervaring gesproken
wordt, maakt op mij de indruk dat het bij Frits de
Lange gaat om iets wat uiteindelijk geen mens helemaal
vreemd is; iets wat je misschien wel een wezenstrek van
mens-zijn zou kunnen noemen.
Deze ervaring met als gevolg “de ene voet voor de
andere zetten” noemt Frits de Lange zijn “minimal
theology”. Een theologie waarin het niet meer gaat om
allerlei geloofswaarheden maar om dat in beweging
komen. Die “minimal theology” moet u, als ik de
schrijver goed begrijp, vooral zien als de essentie waar
het in geloven om gaat. Al het overbodige is zo van het
geloofsgebouw “afgestript”, dit houdt je dan over.
De pelgrim is de metafoor voor de zoekende mens op
zoek naar zichzelf, naar een echter mooier leven, naar
dat wat nauwelijks onder woorden te brengen valt.
Het is de mens wiens leven niet te typeren valt als een
project – zo heb je het leven niet in de greep – maar
eerder als een traject, als een voortdurend onder weg
zijn.
In zijn boek, dus van achter zijn schrijftafel, loopt Frits
de Lange met heel wat pelgrims op. Soms is het een
feest van herkenning voor hem, maar soms ook ontdekt
hij dat zijn metgezel zo helder weet wat zijn doel is,
dat hij zich niet meer in hem herkent. Voor hem, een
moderne pelgrim, is het doel eigenlijk uit het zicht
verloren. Het doel ligt in het onderweg zijn.
De moderne pelgrim, de mens die in beweging is
gebracht door “iets of iemand die hem roept,” herkent
Frits de Lange vooral in Abraham de vader van alle
monotheïstische godsdiensten en dus zelfs van vóór
deze religies.
De centrale intuïtie van het jodendom is niet het leven
met de blik naar boven, maar met de blik naar voren;
gericht op een “ander, beter, rechtvaardiger, grootser
Kort binnen…Mijn naam is Lianda Elberse. Sinds juni van vorig jaar
verzorg ik het secretariaat c.q. de administratie voor het
WKO. Ik ben geboren in 1970 en woon in Nieuwegein.
Na het behalen van mijn diploma afdelingssecretaresse
aan instituut Schoevers heb ik diverse banen gehad
waarin ik werkzaam was als typiste, secretarieel
medewerkster c.q. administratief medewerkster. In 1997
ben ik gaan werken als afdelingssecretaresse bij een
installatiebedrijf. Hier heb ik 15 jaar gewerkt en had ik
het erg naar mijn zin. Helaas had de crisis in 2008 ook
invloed op de bouwbedrijven, en uiteindelijk ook op de
installatiebedrijven. Dat had tot gevolg dat ik in 2012
mijn ontslag kreeg. Gelukkig kreeg ik al snel een baan
als administratief medewerkster bij een Amerikaans
bedrijf dat sportkleding en -schoenen verkoopt. Hoewel
ik blij was dat ik weer zo snel aan de slag kon, begon
de Amerikaanse mentaliteit van het bedrijf me steeds
meer tegen te staan. In 2014 kwam ik bij een lezing
in contact met een vrouw die schrijftolk voor doven
en slechthorenden is. Ik vond het heel erg interessant
en ben me hier in gaan verdiepen. In 2015 heb ik de
beslissing genomen om mijn baan op te zeggen en
aan de hbo-opleiding voor schrijftolk te beginnen. De
opleiding was erg leuk en interessant, maar tegelijkertijd
ook pittig. Helaas heb ik mijn propedeuse net niet
gehaald, waardoor ik moest stoppen met de opleiding.
In januari 2017 kwam ik, via mijn zus, te werken bij een
kinderkledingbedrijf. Daar verzorgen mijn collega en ik
de logistiek en de administratie. Deze baan was helaas
maar voor 1,5 dag per week, ik bleef dus solliciteren
voor de overige uren. In augustus ben ik benaderd door
een oud-collega van mij met wie ik 25 jaar geleden bij
een accountantskantoor heb gewerkt. Hij is een aantal
jaar geleden voor zichzelf begonnen en was op zoek
naar een secretaresse. Hier ben ik per 1 september
begonnen voor 3,5 dag per week.
Vrijwilligerswerk in de kerkIk heb 19 jaar gezongen bij een koor in de r.k.-kerk in
Nieuwegein. Zingen doe ik nog steeds, maar nu iets
kleinschaliger. Ik zing nu in een koor tijdens vieringen
voor mensen met een verstandelijke beperking.
Ook zing ik eens per jaar op Kerstavond bij een
gelegenheidskoor. Daarnaast ben ik een aantal jaar
actief betrokken geweest bij het jongerenwerk in
onze parochie. Vijf jaar geleden heb ik me aangesloten
bij een werkgroep die Taizé-vieringen organiseert in
Nieuwegein. Dit geeft me veel inspiratie en energie.
LourdesTwintig jaar geleden ben ik besmet geraakt met
het ‘Lourdes-virus’. Een oud-collega was actief als
vrijwilliger in Lourdes en vond dat het ook wel iets
voor mij was. In eerste instantie was ik nogal sceptisch,
maar uiteindelijk heb ik me toch laten overhalen. Al
vanaf het eerste begin voelde ik me er thuis en in mei
van dit jaar hoop ik voor de twaalfde keer te gaan.
In Lourdes kan ik weer even opladen en heb ik heel
erg het gevoel dat ik mag zijn wie ik ben. Ook heb
ik in Lourdes geleerd om te relativeren. Ik heb er
veel mensen ontmoet met een (zware) lichamelijke
beperking. En ik heb veel respect gekregen voor de
manier waarop zij hier mee omgaan en hoe zij in het
leven staan. Dan vallen mijn ‘probleempjes van alle dag’
totaal in het niet.
Hobby’sIn mijn vrije tijd houd ik erg van lezen. Ik lees graag
romans en waargebeurde verhalen. Ook luister ik veel
naar muziek. Een andere hobby is handwerken, met
name borduren. Naast mijn werk en vrijwilligerswerk
probeer ik ook een paar keer per week naar de
sportschool te gaan en zwem ik minimaal 1 maal per
week.
TenslotteIn juni 2017 attendeerde een van onze pastoraal
werkers mij op de vacature bij het WKO. Ik hoop door
de ondersteuning in het secretariaat, administratie
en redactiesecretariaat van betekenis te zijn voor
het WKO. Mail gerust. Ik probeer iedereen zo goed
mogelijk van dienst te zijn.
38 39
Studiedag 8 maart 2018Kerk en dorp: leefbaar en herkenbaar
Op donderdag 8 maart vindt in Utrecht een werk- en studiebijeenkomst plaats over het begeleiden en stimuleren van een ander perspectief op de relatie tussen kerk en dorp.
Als het gaat om de toekomst van dorpskerken en
parochiekernen zien we steeds vaker een boeiende
perspectiefwisseling: minder focus op krampachtig
overleven, meer op ontspannen delen van het
(dagelijks) leven. Deze gemeenschappen spelen in op
waarden die de sterke verbondenheid tussen geloofs-
en leefgemeenschappen op het platteland typeren:
saamhorigheid, nabijheid en strijdvaardigheid. Rond
het uitgangspunt ‘de kerk is van ons allemaal’ ontstaat
energie, creativiteit en vernieuwing. Dat zorgt voor
vitale geloofsgemeenschappen. Het kerkgebouw als
beeldbepalend middelpunt van de dorpsgemeenschap
biedt kansen om deze perspectiefwisseling te
verstevigen.
Misschien is die perspectiefwisseling in uw context
- ongemerkt - ook gaande. Hoe herkent u deze
kanteling? En hoe begeleidt en stimuleert u die,
juist ook in situaties waar krimp en kramp de
perspectiefwisseling lijken te blokkeren? Tijdens een
studie- en werkbijeenkomst van het oecumenisch
Werkverband voor Kerkelijk Opbouwwerk (WKO) en
de Dienstenorganisatie van de Protestantse Kerk willen
we dit onderzoeken.
Programma bijeenkomstDe bijeenkomst is bedoeld voor pastores,
predikanten, begeleiders en onderzoekers uit diverse
denominaties met verantwoordelijkheid voor kerk- of
gemeenteopbouw in dorpskerken en parochiekernen.
We delen kennis, ervaring en inspiratie met elkaar
via een bespreking van een casus. Daarnaast legt
Jacobine Gelderloos verbindingen tussen de
uitkomsten van het gesprek en de bevindingen van haar
promotieonderzoek aan de Protestants Theologische
Universiteit, waarvan de resultaten in 2018 worden
gepubliceerd. Dagvoorzitters zijn Nadine van Hierden
(Protestantse Kerk) en Bernard Höfte (WKO). Ter
voorbereiding wordt de betreffende casus toegezonden
en wordt gevraagd het themanummer te lezen van een
recent WKO-Bulletin (oktober 2017) over ‘Vitaliteit van
kerk en dorp’.
Het programma begint om 12.30 uur met inloop en een
broodje. Vanaf 13.00 uur welkom/opening; toelichting;
casusbespreking in tweetallen en in kleine groepen;
plenaire uitwisseling en uitkomsten promotieonderzoek.
Afsluiting en vertrek om 17.00 uur.
Praktische informatieDatum: 8 maart 2018, Van 12.30 tot 17.00 uur.
Locatie: landelijk dienstencentrum Protestantse Kerk,
Joseph Haydnlaan 2A, 3533 AE Utrecht.
Deelname gratis voor WKO-leden en studenten; anders
€ 15 (incl.lunch en bulletin per mail).
Aanmelding per mail via:
[email protected] o.v.v. naam, adres en functie.
leven,” hoe vaag dat ook mag zijn.
Prachtig schrijft Frits de Lange over JHWH die
“ontsnapt aan elke greep die er alleen is door te komen,
als een nog niet ingeloste belofte.” Deze ongrijpbare
God wordt ervaren door de profeten en krijgt bij hen
hoe langer hoe meer een ethische spits. Deze God
trekt de mens naar voren en is de bron van de heilige
onrust. Frits de Lange beschrijft hoe deze God zo
ongeveer de tegenovergestelde is van de God van de
Griekse filosofen, de grondleggers van de westerse
religie, waar, naar een woord van Herschel, de heilige
onrust onder narcose is gebracht.
Er is nog veel meer moois over dit boek te vertellen.
Zo word je ingeleid in het denken van de filosoof
Derrida; voor Frits de Lange staat hij in de traditie van
de profeten met hun passie voor een betere toekomst.
En zo beschrijft Frits de Lange op indrukwekkende
wijze hoe moe we geworden zijn van het project-
management van onszelf, waarin we eindeloos bezig zijn
iets van onszelf te maken.
Ik besluit met een enkele min of meer persoonlijke
opmerking.
Dit boek deed me verschillende keren denken aan
een enkele publicatie van de kortgeleden overleden
prof. H.M. Kuitert. Ik denk dan aan die publicaties
waarin Kuitert op zoek was naar wat hij noemde “het
antropologisch vloertje” voor de religie. Ik schreef het
al in het begin van deze bespreking dat ik dit boek van
Frits de Lange soms ook ervaar als een zoektocht naar
wat wezenlijk is voor mens-zijn. Hij komt uit bij die zo
vaak beschreven ervaring die een mens in beweging
zet. Daar ergens is de geboortegrond voor de religie
te vinden, denk ik dan. Kuitert vond die indertijd bij het
basisvertrouwen als voorwaarde om in te grijpen in de
bestaande wereld en zo die wereld tot jouw wereld
te maken. ”Zonder geloof vaart niemand wel” noemde
hij een van zijn boeken. Ik zou beide schrijvers als het
ware een tijdje met elkaar willen laten optrekken,
pelgrimeren en luisteren naar wat zij elkaar onderweg
te vertellen hebben.
Pelgrimeren zoals Frits de Lange dat in dit boek
beschrijft, doe je een leven lang. Ik hoop op meer
boeken van hem waarin hij ons verder helpt op onze
eigen pelgrimstocht.
Frits de Lange, Heilige Onrust; een pelgrimage naar het
hart van religie, 2017, Ten Have, Utrecht, 172 pag., ISBN:
978 90 259 0554 5, € 17,99
Jan de Geus is theoloog te Vlaardingen
foto: Margreet Kolbe
40
WKO-Bulletin verschijnt in: januari
mei
oktober
Kopijdata: 1 december
1 april
1 september
Redactieleden: Nico Belo
Lydia Roosendaal
Marianne van Tricht
Nelleke ten Wolde
WKO-lidmaatschap: € 90,- per jaar
Studentenlidmaatschap: € 25,- per jaar
Los abonnement: binnenland: € 27,- per jaar
buitenland € 35,- per jaar
Los nummer; € 9,- incl. porto
Secretariaat/redactie: [email protected]
Website: www.wvko.nl
WKOWerkverband Kerkelijk Opbouwwer
k
Colofon