Werkvertaling » Ibant Obscuri

download Werkvertaling » Ibant Obscuri

of 10

Transcript of Werkvertaling » Ibant Obscuri

2 Werkvertaling van de Latijnse tekstenPassages tussen ( ) geven een alternatieve af meer letterlijke vertaling of toelichting, die tussen [ ] geven aanvullingen ten opzichte van het Latijn, waardoor de leesbaarheid van de vertaling wordt vergroot. De paginanummering (pag. 44 etc.) correspondeert met die van de Latijnse tekst in het Tekstboek.

Dido en Anna 4.672-92 (pag. 44)675 Was dat het, zus? Wendde jij je tot mij met bedrog? Dit [bereidde] voor mij die brandstapel, dit bereidden het vuur en het altaar voor? Wat als eerste moet ik, verlatene, bejammeren? Heb jij je zus als metgezel versmaad toen je stierf (in je dood)? Had je mij maar tot hetzelfde lot geroepen, had hetzelfde verdriet en hetzelfde uur ons beiden maar met het zwaard weggenomen. 680 Heb ik zelfs met deze handen [de brandstapel] opgericht en met mijn stem de voorvaderlijke goden aangeroepen, om, wrede, afwezig te zijn terwijl jij [hier] zo lag? Je hebt jezelf vernietigd en mij, zus, en het volk en de Sidonische vaderen en je (eigen) stad. Sta toe dat ik met water je wonden was en dat ik, als er nog een laatste ademtocht over [is en] naar buiten zweeft, 685 die opvang met mijn mond. Zo sprekend had ze de hoge treden beklommen, en terwijl ze haar halfdode zus omarmde, koesterde ze haar aan haar borst met gezucht en ze droogde het donkere bloed af met haar kleren. Zij, pogend haar zware ogen eveneens op te slaan, had er de kracht niet [meer] voor; vastgehecht onder in haar borst schrijnde de wond. 690 Driemaal zich opheffend en steunend op haar elleboog richtte ze zich op, driemaal viel ze terug op het bed en met haar dwalende ogen zocht ze aan de hoge hemel het licht en toen ze het vond slaakte ze een zucht.

Iris 4.693-705 (pag. 45)Toen kreeg de almachtige Juno medelijden (medelijden krijgend) met het lange verdriet en de moeilijke dood en ze zond Iris van de Olympus omlaag 695 om de worstelende ziel en de [ermee] verknoopte ledematen los te maken. Want omdat ze niet omkwam door het lot noch door een verdiende dood, maar ongelukkig voor haar dag (tijd) en aangestoken door een plotselinge waanzin (een plotseling buiten zichzelf zijn), had Proserpina bij haar nog niet een blonde haarlok van haar kruin weggenomen en haar hoofd gewijd aan de Stygische Orcus. 700 Dus Iris, bedekt met dauw, vloog met haar saffraangele vleugels door de hemel omlaag, ontelbare (duizend) verschillende kle uren meetrekkend met de zon tegenover haar en bleef zweven boven haar hoofd. Deze [lok] breng ik op bevel als offer (gewijd) aan Dis en ik maak je los van dat lichaam: zo sprak zij en met haar rechterhand sneed ze een haarlok af, en al haar warmte gleed tegelijk weg en het (haar) leven verdween in de winden.

Bij de grot van de Sibylle 6.42-76 (pag. 61)42 De wand van de Eubosche rots is uitgehakt (uitgehold) tot een enorme grot, waarheen honderd brede toegangen leiden, honderd mondingen, waaruit eve nveel stemmen stromen, de antwoorden (orakels) van de Sibylle. 45 Men was bij de drempel gekomen, toen de maagd sprak: het is tijd om het orakel te vragen; de god, kijk, de god! Bij haar was, toen ze voor de deur die woorden uitsprak, plotseling een ande gezicht, r een andere kleur, niet bleef haar haar in model; maar haar borst hijgde en haar wilde hart zwol van razernij, en zij was groter om te zien 50 en niet sterfelijk klinkend, nu zij werd bezield door de macht van de god die al dichterbij was. Aarzel je met je geloften en gebeden, sprak zij, Trojaanse Aeneas? Aarzel je? Niet immers zullen de grote openingen van het verbijsterde huis eerder opengaan. En nadat ze dit gezegd had, zweeg zij. Een ijskoude 55 rilling ging voor (bij) de Trojanen door hun harde botten, en de koning stortte uit het diepst van zijn borst zijn gebeden uit: Phoebus, u die altijd medelijden hebt gehad met de zware inspanningen (het zware lijden) van Troje, die de Trojaanse wapens en handen van Paris hebt gericht op het lichaam van Aeacus kleinzoon, onder uw leiding ben ik zoveel zeen die grote landen omgeven, opgegaan en [ben ik gegaan] naar de ver afgelegen 60 volkeren (stammen) van de Massylirs en naar de voor de Syrten gelegen streken: eindelijk nu hebben we de wegvluchte nde kust van Itali bereikt. Moge het Trojaanse lot (de Trojaanse tegenspoed) ons tot hier (en niet verder dus) gevolgd hebben; ook is het nu

rechtvaardig dat u het Trojaanse volk spaart, alle goden en godinnen, voor wie Ilium en de enorme65 roem van Troje aanstoot gaf (ergernis opwekte). En ook u, o zeer heilige zieneres, die van te voren bekend bent met de toekomst, geef (sta toe) (ik vraag een rijk dat mijn lot zeker toekomt) dat de Trojanen en de zwervende goden en heen en weer geslingerde goddelijke m achten van Troje zich vestigen in Latium. Dan zal ik voor Phoebus en Trivia een tempel 70 oprichten van massief marmer en feestdagen [instellen] genoemd naar de naam van Phoebus. Ook u staat in ons rijk een groot heiligdom te wachten: want hierin zal ik uw profetien en geheime tot mijn volk gesproken orakelspreuken opbergen en ik zal, goedgunstige vrouw, uitgelezen mannen [tot priesters] wijden. Vertrouw slechts uw voorspellingen niet toe aan bladeren, 75 opdat ze niet door de war gegooid wegvliegen als speelbal voor de snelle winden; zing ze zelf, smeek ik u. Hij maakte met zijn mond een eind aan het spreken.

De Sibylle in trance 6.77-101 (pag. 62)Maar zich nog niet gewonnen gevend aan Phoebus gaat de zieneres in haar grot wild tekeer, of ze misschien de grote god uit haar borst kan afschudden; des te meer mat hij 80 haar schuimende mond af, haar wilde hart bedwingend, en hij temt haar door druk uit te oefenen. En reeds gingen de honderd reusachtige openingen van het huis vanzelf open en brachten deantwoorden van de zieneres door de lucht: O, u die eindelijk de grote gevaren van de zee doorstaan hebt (maar op het land wachten u zwaardere), 85 de Trojanen zullen komen in het rijk van Lavinium (zet deze zorg uit uw hart), maar zeker zullen ze willen dat ze er niet zijn gekomen. Oorlogen, gruwelijke oorlogen, en de Tiber schuimend van veel bloed zie ik. Niet de Simois noch de Xanthus noch het Griekse legerkamp zal u ontbreken; in Latium is reeds een andere (nieuwe) Achilles geboren, 90 ook zelf de zoon van een godin; en nergens zal Juno, die de Trojanen niet loslaat, afwezig zijn, als u als smekeling in uiterste nood welke volkeren van de Italirs, welke steden niet zult smeken! De oorzaak van zon grote rampspoed voor de Trojanen zal wederom een buitenlandse vrouw zijn en wederom een buitenlands huwelijk. 95 U, wijk niet voor de rampen, maar ga ze des te dapperder tegemoet, waarlangs uw lot u zal toestaan. De eerste weg naar redding (wat u allerminst vermoedt) zal worden geopend vanuit een Griekse stad. Met dergelijke woorden zong de Cumaesche Sibylle vanuit het binnenste gedeelte haar huiveringwekkende orakeltaal en brulde terug vanuit de grot, 100 ware dingen hullend in donkere dingen (duisternis): zulke teugels sloeg Apollo tegen de razende en [zulk prikkels bewoog hij onder haar borst. e]

Aeneas reactie 6.102-23 (pag. 63)Zodra de razernij geweken was en haar razende mond tot rust was gekomen, begon de held Aeneas [zo te spreken]: Geen enkel beeld van inspanningen, o maagd, doemt nieuw of onverwacht voor mij op;105 alles heb ik van tevoren overwogen en in mijn geest bij mezelf overdacht. Om n ding smeek ik: aangezien, naar men zegt, hier de poort is van de koning van de onderwereld en het donkere moeras waar de Acheron overstroomt, moge het [mij] zijn toegestaan te gaan naar de aanblik en het gelaat van mijn dierbare vader; wil mij de weg wijzen en de heilige deuren openen. 110 Hem heb ik op deze schouders weggerukt door de vlammen en duizend pijlen die ons achtervolgden en midden uit de vijand gered; hij, mijn tocht vergezellend, verdroeg (doorstond) met mij alle zeen e alle n dreigingen van de zee en de hemel, zwak als hij was, voorbij zijn krachten en het lot van zijn ouderdom. 115 En zeker, ook gaf hij [mij] smekend de opdracht mij als smekeling tot u te wenden en naar uw drempel te gaan. Goedgunstige vrouw, ik smeek u, (want u kunt alles en niet voor niets stelde Hecate u aan het hoofd van de Avernische wouden), heb medelijden met vader en zoon, als Orpheus de schim van zijn echtgenote kon oproepen, 120 vertrouwend op de Thracische lier en de welluidende snaren, als Po llux zijn broer met afwisselende (beurtelingse) dood vrijkocht en zo vaak de weg gaat en teruggaat. Waarom moet ik Theseus, waarom de grote Hercules noemen? Ook mijn afstamming is van de hoogste Jupiter.

Twee voorwaarden 6.124-55 (pag. 65)Met zulke woorden bad hij en hij hield het altaar vast, 125 toen de zieneres als volgt begon te spreken: u, die afstamt van het bloed van goden (zoon van goden), Trojaan, zoon van Anchises, gemakkelijk is de

afdaling in de Avernus: dag en nacht (nachten en dagen) staat de deur van de Zwarte Dis open; maar op uw schreden terugkeren en weer buiten te komen naar de lucht van de bovenwereld, dat is het werk, dat is de inspanning, [Slechts] weinigen, die de onpartijdige130 Jupiter beminde of die hun blakende deugd tot de hemel verhief, zonen van goden, hebben dit gekund. Bossen bedekken alles in het midden, en de Cocytus omsingelt het, voortglijdend met zwarte kronkeling. Maar als er zon groot verlangen is aan uw geest, als de begeerte zo groot is om tweemaal de Stygische wateren te bevaren, tweemaal de zwarte 135 Tartarus te zien, en als het u behaagt toe te geven aan de waanzinnige inspanning, verneem dan wat er eerst moet worden gedaan. In een schaduwrijke boom is verscholen een tak van goud wat betreft zijn bladeren en zijn buigzame twijg, gewijd aan Juno van de onderwereld; het gehele woud bedekt deze en schaduwen omsluiten hem in donkere valleien. 140 Maar niet eerder wordt toestemming gegeven af te dalen in de onderaardse gebieden dan dat iemand de tak met het goud loof van de boom heeft geplukt. en De schone Proserpina heeft ingesteld dat deze als haar geschenk aan haar wordt gebracht. Als de eerste is losgerukt, blijft een tweede gouden tak niet weg, en loopt een tak uit met hetzelfde metaal. 145 Dus speur hoog met uw ogen en als u hem heeft gevonden, pluk hem dan op de juiste wijze met uw hand. Want zelf zal hij gewillig en gemakkelijk meegeven (volgen), als het lot u roept; anders zult u hem met geen enkele kracht kunnen overwinnen noch afhakken met hard ijzer. Bovendien ligt voor u het lichaam van een vriend ontzield 150 (ach, u weet het niet) en bezoedelt met zijn lijk de hele vloot, terwijl u adviezen vraagt en op onze drempel verblijft. Breng hem eerst in de hem toekomende rustplaats en berg hem in een graf. Breng zwarte schapen; dat moet het eerste zoenoffer zijn. Zo tenslotte zult u de wouden van de Styx en het rijk dat ontoegankelijk is voor stervelingen 155 aanschouwen. Zo sprak zij en zweeg nadat ze haar mond had gesloten.

Een graf voor Misenus 6.156-82 (pag. 65)Aeneas ging voort met bedroefd gezicht, zijn ogen naar de grond gericht, terwijl hij de grot verliet, en hij overdacht de duistere uitspraken bij zichzelf in zijn geest. Met hem ging de trouwe Achates als metgezel mee en met gelijke zorgen stapte hij langzaam voort. 160 Vele dingen bespraken zij met elkaar in een afwisselend gesprek, welke dode makker de zieneres bedoelde, welk lichaam dat begraven moest worden. En zij zagen, zodra ze [daar] waren aangekomen, Misenus op het droge strand, omgekomen door een onverdiende dood, Misenus, Aeolus zoon, dan wie geen ander voortreffelijker was om 165 met de bronzen trompet de mannen aan te sporen en met zijn geschal de strijd te doen ontbranden. Hij was de metgezel geweest van de grote Hector, naast Hector ging hij ten strijde uitblinkend door zijn trompet en door zijn lans. Nadat Achilles als overwinnaar hem (nl. Hector) van het leven beroofd had, had de zeer dappere held zich 170 als metgezel gevoegd bij de Trojaan Aeneas, geen mindere dingen volgend. Maar toen, terwijl hij juist het zeevlak deed weergalmen met een holle schelp, verdwaasd, en met zijn muziek de goden opriep tot een wedstrijd, had de jaloerse Triton, als het geloofwaardig is (waard om te geloven), de man, gevangen tussen de rotsen, ondergedompeld in de schuimende golven. 175 Dus allen klaagden rondom met luid geschreeuw, vooral de plichtsgetrouwe Aeneas. Toen voerden zij haastig, zonder oponthoud, huilend de opdrachten van de Sibylle uit en ze deden hun uiterste best een g rafaltaar bijeen te brengen met bomen en het tot de hemel op te bouwen. Zij gingen het oude bos in, de hoge verblijfplaatsen van de wilde dieren;180 de pijnbomen vielen voorover, de eik weerklonk, getroffen door bijlen, en de essenstammen en het splijtbare eikenhout werden (lett.: werd) gespleten door wiggen, ze lieten enorme bergessen van de bergen afrollen.

De gouden tak 6.183-211 (pag. 66)En zeker spoorde Aeneas bij deze werken als eerste zijn makkers aan en hanteerde hetzelfde gereedschap. 185 En deze dingen overdacht hij zelf met zijn bedroefde hart, kijkend naar het immense woud, en juist op dat moment bad hij als volgt: Als zich nu aan ons in een boom die gouden tak zou vertonen in dit enorme bos! Alles immers heeft, ach, maar al te zeer naar waarheid, de zieneres over jou, Misenus, gezegd. 190 Nauwelijks had hij deze dingen gezegd, toen juist twee duiven pal onder de ogen (het gezicht) van de man uit de hemel kwamen vliegen en neerstreken op de groene grond. Toen herkende de zeer grote held de vogels van zijn moeder en bad blij: Wees gidsen, o, als er enige weg is, en 195 richt

onze tocht door de lucht naar de bossen waar een kostbare tak de vruchtbare grond overschaduwt. En u, o, laat deze hachelijke zaken niet in de steek (of: laat in deze nood niet in de steek), goddelijke moeder. Na zo gesproken te hebben liep hij bedachtzaam voort (drukte hij zijn voetstappen), in het oog houdend welke tekens zij gaven, waarheen ze voortgingen op hun vlucht. Al etend gingen zij vliegend zover voort 200 als de ogen van hen die volgden hen konden zien met hun blik. Toen zij vervolgens bij de nauwe toegang van de zwaar stinkende Avernus kwamen, stegen zij snel op en glijdend door de heldere lucht streken zij neer op de gewenste plek op een tweelingboom, vanwaar een afwijkend gekleurde glans van goud door de takken straalde. 205 Zoals in de bossen in de winterkou de maretak groen pleegt te zijn met nieuw loof, dat niet de eigen boom laat ontspringen, en de ronde stammen [pleegt] te omgeven met saffraangele bessen, zo was de aanblik van het gouden loof in de donkere eik, zo ritselden de metalen blaadjes in de zachte wind. 210 Meteen greep Aeneas de aarzelende [tak] en brak hem begerig af, en bracht hem naar het huis van de zieneres de Sibylle.

Naar de ingang van de onderwereld 6.268-94 (pag. 78)268 Zij gingen donker onder de eenzame nacht door de duisternis en door de lege verblijfplaatsen van Dis en door het ijle rijk: 270 zoals bij onzekere maan onder zwak licht een tocht is in de bossen, wanneer Jupiter de hemel in duisternis heeft verborgen en de zwarte nacht aan de dingen hun kleur heeft ontnomen. Precies voor het voorportaal en wel in het eerste gedeelte van de toegang van Orcus hebben de Rouw en de wrekende Wroeging hun legersteden opgeslagen (g eplaatst), 275 en wonen de bleke Ziektes en de sombere Ouderdom, en de Angst en de tot kwaad aanzettende Honger en de afzichtelijke Armoede, gestalten vreselijk om te zien, en de Dood en het Zwoegen; dan de broer van de Dood, de Slaap en de verderfelijke Lusten van de geest, en op de tegenoverliggende drempel de doodbrengende Oorlog,280 en de ijzeren vertrekken van de Wraakgodinnen en de razende Tweedracht haar slangenhaar omwonden met bloedige linten. In het midden spreidt een schaduwrijke olm zijn takken en zeer oude armen uit, enorm groot, [een olm] die, naar men gewoonlijk zegt, de valse Dromen als woonplaats hebben en zij zitten vast onder alle bladeren. 285 En bovendien zijn er veel gedrochten van allerlei wilde dieren, de Centauren zijn gestald bij de deur en de tweevormige Scyllas en de honderdarmige Briareus en het monster van Lerna huiveringwekkend sissend, en de met vlammen bewapende Chimaera, de Gorgo nen en Harpijen en de gestalte van de drielijvige schim. 290 Dan grijpt Aeneas, door plotselinge paniek angstig, zijn zwaard (ijzer) en houdt de getrokken snede voor aan degenen die [naar hem toe] komen, en als zijn wijze metgezellin niet zou waarschuwen dat [er] ijle wezens (levens) zonder lichaam rondfladderen onder het holle beeld van een gestalte, [dan] zou hij er (waarschijnlijk) op afstormen en tevergeefs de schimmen met zijn ijzer uiteenslaan.

De veerman Charon 6.295-336 (pag. 80)295 Hiervandaan [is] een weg, die leidt (brengt) naar de wateren van de Acheron in (van) de onderwereld. Hier kolkt een maalstroom troebel door drek en woeste draaikolk en braakt al het zand uit in de Cocytus. Een huiveringwekkende veerman bewaakt deze wateren en riviere de verschrikkelijk smerige Charon n, (van een verschrikkelijke smerigheid), rond wiens kin een enorme bos onverzorgd grijs haar groeit300, wiens onbeweeglijke ogen vuur spuwen ( onbeweeglijk staan door vuur), wiens smerige mantel in een knoop van zijn schouders naar beneden hangt. Hij duwt zelf de boot met een vaarboom en rust hem uit met zeilen en met zijn roestkleurige boot voert hij de lichamen aan, [ hij is] al [wat] ouder, maar de god heeft (voor de god is) een krasse en energieke ouderdom. 305 Hierheen stroomde wijd en zijd een hele menigte naar de oever, moeders en mannen en de gestorven lichamen van edele helden, jongens en ongetrouwde meisjes, jonge mensen die voor de ogen (gezichten) van hun ouders op de brandstapel waren gelegd: even veel als [e in de bossen door de eerste r] herfstkoude 310 bladeren losgeraakt (uitgegleden) vallen of even veel als [er] vogels landwaarts samendrommen vanuit hoge zee, wanneer het koude jaargetijde hen over zee doet vluchten en naar zonnige oorden stuurt. Zij stonden smekend om als eersten de oversteek te maken en zij strekten hun handen uit in hun verlangen naar de oever aan de overkant. 315 Maar de norse schipper ontvangt nu eens dezen dan weer die, anderen daarentegen houdt hij ver verwijderd op een afstand van dezanderige oever. Aeneas inderdaad verwonderd en onder de indruk van het tumult zegt: Vrouwe, vertel, wat betekent (wil)

[die] oploop bij de rivier? Wat willen de zielen? Of op grond van welk onderscheid verlaten320 dezen de oevers, varen die met roeiriemen over het grauwe water? Tot hem heeft de hoogbejaarde priesteres als volgt kort gesproken: Afstammeling van Anchises, absolute nakomeling van de goden, u ziet hier de diepe poelen van de Cocytus en het moeras van de Styx, bij wiens goddelijke macht de goden vrezen een eed af te leggen en die (goddelijke macht) zij vrezen te bedriegen. 325 Deze hele menigte, die je ziet is machteloos en onbegraven; hij daar is de veerman Charon; dezen die het water vervoert zijn begraven. Niet wordt het [Charon] verleend [hen] over de huiveringwekkende oevers over te brengen en over de rauw weerklinkende stromen voordat hun gebeente in een rustplaats tot rust is gekomen. Honderd jaren dwalen zij rond en fladderen rond deze kusten; 330 dan pas toegelaten bezoeken zij de vurig gewenste poelen weer. De zoon van Anchises hield halt en bleef staan terwijl hij vele dingen overwoog en in zijn hart medelijden had met hun onrechtvaardige lot. Daar ziet hij in hun verdriet (verdrietig) en zonder de laatste eer (de eer van de dood missend) Leucaspis en de aanvoerder van het Lycische schip Orontes,335 die, nadat zij tegelijk vanuit Troje waren gevaren over de stormachtige zeen, de Auster heeft overspoeld, n hun schip n hun mannen in het water onderdompelend.

De ontmoeting met Palinurus 6.337-83 (pag. 81)Kijk de stuurman Palinurus naderde, die onlangs op de Lybische vaart, terwijl hij de sterren in het oog hield, van de achtersteven was gevallen, op volle zee (midden in de golven) over boord geslagen. 340 Zodra hij deze verdrietig in de dichte (vele) duisternis met moeite had herkend, sprak hij [hem] zo als eerste (eerder) toe: Wie van de goden heeft jou, Palinurus, aan ons ontrukt en diep onderin de volle zee laten verdrinken? Kom zeg [het me]. Want Apollo, die zich eerder niet bedrieglijk heeft betoond, heeft mijn geest (voor mij) bedrogen met dit ene antwoord, 345 [Apollo] die voorspelde dat jij ongedeerd zou zijn op zee en dat jij in het Italisch gebied zou komen. Wel, is dit dan de vervulling van zijn belofte (beloofde trouw)? Maar hij [zei]: Noch heeft het orakel van Apollo u bedrogen, leider Aeneas, noch heeft een god mij in zee laten verdrinken. Want het roer dat met veel geweld door toeval is losgerukt, 350 dat ik als aangewezen wachter stevig vasthield en [waarmee] ik de koers regelde, heb ik in mijn val voorover met mij meegesleurd. Ik zweer bij de ruwe zeen dat ik voor mij zelf geen enkele zo grote angst heb opgevat als [dat ik bang ben geweest] dat uw schip beroofd van het roer, beroofd van de stuurman (meester) zou bezwijken in zo hoog oprijzende golven. 355 Drie winterse/gure nachten heeft de zuidenwind mij gewelddadig over het water over het onmetelijke zeeoppervlak gevoerd; met moeite zag ik op de vierde dag hoog vanaf de top van een golf voor mij Itali [liggen]. Langzaam zwom ik richting land; veiligheid was al binnen mijn bereik, als niet een wreed volk [mij] zwaar met mijn natte kleding 360 en met mijn gekromde handen de scherpe punten van een stuk rots beetgrijpend met het zwaard (ijzer) was aangevallen en in zijn onwetendheid [mij] als buit had beschouwd. Nu hebben de golven mij en wentelen de winden mij op het strand. Daarom smeek ik u bij het aangename licht en de briesjes van de hemel, bij uw vader, bij de verwachtingen van de opgroeiende Julus,365 red mij uit deze ellende, onoverwinnelijke: ofwel werp aarde op mij, want dat kunt u, en zoek de haven van Velia op; ofwel, als er een weg is, als uw goddelijke moeder u er een heeft getoond (want niet, naar ik geloof, bent u van plan zonder de goddelijke macht der goden zo grote rivieren en het moeras van de Styx te bevaren), 370 geef [mij] ongelukkige uw rechterhand en neem mij met u mee over het water, opdat ik tenminste in de dood rust [rust vind] op een kalme rustplaats. Dergelijke woorden had hij gezegd toen de zieneres als volgt begon: Vanwaar [komt] voor jou dit zo huiveringwekkende verlangen, o Palinurus? Zul jij onbegraven de wateren van de Styx aanschouwen en de strenge rivier 375 van de Eumeniden of zul jij zonder bevel daartoe de oever naderen? Houd op te hopen dat lotsbestemmingen waarover de goden beschikken (van de goden) gewijzigd kunnen worden door te bidden, maar onthoud goed mijn woorden, een troost voor een hard lotgeval. Want naburige volken, wijd en zijd verspreid over de steden [daartoe ] aangezet door hemelse voortekens, zullen jouw gebeente verzoenen 380 en een grafheuvel oprichten en jouw grafheuvel offers sturen, en de plaats zal voor eeuwig de naam (van) Palinurus hebben. Door deze woorden zijn zijn zorgen weggenomen en is zijn verdriet korte tijd verdreven uit zijn droevige hart; hij verheugt zich over het land met dezelfde naam.

De confrontatie met Charon 6.384-416 (pag. 82)Dus vervolgden zij de tocht die ze begonnen waren en naderden de rivier. 385 Zodra de veerman hen van verre al vandaar vanaf het water van de Styx door het zwijgende woud zag gaan en hun schrede zag richten naar de oever, richtte hij zich zo als eerste tot hen met woorden en snauwde hen uit eigen beweging toe: Wie je ook bent, die gewapend naar onze rivieren gaat, kom zeg op waarom je komt, al vanaf die plaats (vandaar) en houd je pas in. 390 Dit is de plaats van de schimmen, van de slaap en de slaapbrengende nacht: het is een goddeloze daad om levende lichamen te vervoeren in deStygische boot. En ik heb er werkelijk geen plezier aan beleefd dat ik Hercules, toen hij kwam, heb ontvangen op mijn meer en ook niet Theseus en Pirithos, ook al waren zij (naar zij zeiden) zonen van goden en onoverwinnelijk door hun kracht. 395 Hij haalde de Tartarusbewaker eigenhandig weg bij de troon van de koning zelf om hem te boeien en hij trok het trillende [dier] mee; zij hebben het ondernomen om zijn echtgenote uit de echtelijke slaapkamer van Dis te ontvoeren. In antwoord daarop heeft de zieneres van Apollo kort gezegd: Hier is absoluut niet zon hinderlaag (houd op met verontrust te raken) 400 en niet brengen wapens geweld; de reusachtige poortwachter die eeuwig blaft in zijn grot mag gerust de bloedeloze schimmen schrik aanjagen, kuis mag Proserpina in het huis van haar oom blijven. De Trojaanse Aeneas, opvallend door zijn plichtsgevoel en zijn wapens, daalt af naar zijn vader naar de diepste schimmen van de onderwereld. 405 Als geen enkel beeld van zon grote liefde voor een ouder/vader jou r aakt (het beeld totaal niet), moge je dan tenminste deze tak (zij haalde de tak die onder haar kleding verborgen was te voorschijn) herkennen. Op dat moment bedaarde zijn ziedende hart van woede; en meer dan dat werd er niet gezegd. Hij, verwonderd over de eerbiedwaardige gift (van) de twijg van het noodlot die hij na lange tijd zag, 410 wendde de donkerblauwe achtersteven naar de oever en naderde deze. Vervolgens verjoeg hij de andere zielen die verspreid over de lange roeibanken zaten, en hij maakte h dek vrij; tegelijk ontving hij in et zijn bootje de reusachtige Aeneas. Het aan elkaar genaaide roeibootje kreunde onder het gewicht en lek als een mandje (vol spleten) kreeg het veel moeraswater binnen. 415 Uiteindelijk zette hij en de zieneres en de man aan de andere kant van de rivier ongedeerd af in de vormloze modder en in het grijsgroene moerasriet.

Cerberus 6.417-25 (pag. 84)De enorme Cerberus vervult dit rijk met zijn driemuilig geblaf in zijn volle lengte liggend in de grot tegenover hen. Hem wierp de zieneres toen ze zag dat zijn nekken al ruig waren door de slangen een koek420 toe met de bedwelmende werking van honing en toverkruiden. Hij door zijn onstuimige honger zijn drie kelen opensperrend greep de toegeworpen [koek], en hij ontspande zijn reusachtige ruggen uitgestrekt op de grond en hij lag enorm groot over (in) de hele grot uitgerekt. Aeneas nam bezit van de toegang nu de wachter in diepe slaap was gedompeld en snel passeerde hij de oever van het water waarover geen terugkeer mogelijk is.

De ontmoeting met Dido 6.440-76 (pag. 85)440 Niet ver hier vandaan worden de Rouwende Velden getoond die zich in iedere richting uitstrekken. Zo noemt men deze (met de naam). Hier verbergen afgelegen bospaden hen die de harde liefde door wegkwijnen heeft verteerd en rondom bedekt hen een woud van mirte; zelfs in de dood (de dood zelf) verlaat het liefdesverdriet hen niet. 445 Op deze plaats zag hij Phaedra en Procris en de bedroefde Eriphyle die de wonden van haar wrede zoon liet zien, en Euadne en Pasiphae; Laodamia was hun metgezel en Caeneus, eens een jongeman, nu weer een vrouw en door het lot terugveranderd in haar oude gedaante. 450 Onder hen, vers door haar wond, dwaalde de Phoenicische Dido in het grote woud; zodra de Trojaanse held vlakbij haar stond en in het donker haar vaag (duister) herkende, - zoals iemand die in het begin van de maand door de wolken de maan ziet opkomen of meent te hebben zien [opkomen] -, 455 liet (zond) hij zijn tranen de vrije loop (omlaag) en sprak met tedere liefde [haar] toe: Ongelukkige Dido, was er dus tot mij een waar bericht gekomen dat[je] gestorven bent en met het zwaard de dood hebt gezocht? Ach, ben ik voor jou de oorzaak geweest van je dood? Ik zweer bij de sterren, bij de hemelgoden en als er enigetrouw diep weg onder de aarde is: tegen mijn wil, koningin, ben ik van je kust weggegaan.460 Maar de bevelen der goden, die [mij] nu dwingen door deze duisternis te gaan, door oorden ruig van schimmel en door de

diepe nacht, hebben mij voortgedreven met hun opdrachten; en ik heb niet kunnen denken dat ik door mijn vertrek jou dit zo grote verdriet bracht. 465 Breng je stap tot stilstand en onttrek je niet aan mijn (onze) blik. Voor wie vlucht je? Door [de beschikking van] het lot is dit het laatste dat ik tot je spreek. Met zulke woorden probeerde Aeneas haar brandend en nors kijkend gemoed milder te stemmen en bracht hij (zijn) tranen in beweging (of: probeerde haar tranen op te wekken). [Maar] zij , afgewend, hield haar ogen strak op de grond gericht en door het [door hem] begonnen gesprek wordt zij, wat haar gelaatsuitdrukking betreft, niet meer bewogen 470 dan als er een harde steen of een Marpesische rots zou staan. Eindelijk snelde zij weg en vluchtte vijandig heen het schaduwrijke woud in, waar haar vroegere echtgenoot Sychaeus haar liefde beantwoordt en haar liefde evenaart. 475 Geschokt door haar onrechtvaardig lot volgt Aeneas, in tranen, [haar] niettemin van ver met zijn blik (begeleidt [haar] van ver met) en heeft medelijden met haar, terwijl ze daar zo gaat.

De Tartarus 6. 535-81 (pag. 89)535 Tijdens (in) dit afwisselend gesprek was Aurora op haar hemelse tocht met haar rozerode vierspan al het midden van de hemel gepasseerd; en misschien zouden zij [wel] alle vergunde (gegeven) tijd met dergelijke [woorden] doorbrengen, maar zijn metgezellin de Sibylle waarschuwde hem en sprak hem kort toe: De nacht nadert snel, Aeneas; wij rekken de uren met huilen. 540 Hier is de plek waar de weg zich splitst naar twee (beide) kanten: de rechter die gaat tot onder aan het paleis van de grote Dis, hierlangs gaat onze tocht (is voor ons de tocht) naar het Elysium; de linker weg voltrekt de straffen aan (van) de slechte mensen en zendt [hen] naar de goddeloze Tartarus. Daarop [zei] Deiphobus: 545 Wees niet boos, grote priesteres; ik zal weggaan, ik zal het aantal voltallig maken en terugkeren in de duisternis. Ga sieraad / trots van ons, ga; heb (gebruik) een beter lot. Slechts dat sprak hij en terwijl hij het zei (in het woord) keerde hij zich om. Aeneas keek plotseling achterom en aan de voet van een rots links zag hij een uitgestrekt bouwwerk omgeven door een drievoudige muur, 550 waaromheen een rivier gaat, snel stromend [en] met brandende vlammen, de Tartarische Phlegethon, en hij rolt dreunende stukken rots voort. Tegenover [hem] een reusachtige poort en zuilen van hard staal zodat geen enkele kracht van mannen, zelfs niet de hemelgoden (zelf) in staat zijn deze door oorlog te verwoesten; er verrijst (staat) onwrikbaar een toren tot in de lucht, 555 en Tisiphone die daar zit gehuld in haar bebloede mantel bewaakt dag en nacht zonder te slapen de voorhal. Hier vandaan hoort men (wordt gehoord) het jammeren en klinken woeste zweepslagen, dan het rinkelen van ijzer en het slepen van ketens (gesleepte ketens). Aeneas bleef staan en hevig verschrikt nam hij het lawaai in zich op. 560 Welke soort (vorm) van misdaden [zijn het]? O maagd, zeg [het]; of met welke straffen worden zij vervolgd? Welk zo groot weeklagen [stijgt] ten hemel? Toen begon de zienere als volgt s te spreken : Beroemde aanvoerder van de Trojanen, niemand die zuiver is mag de misdadige drempel betreden; maar op het moment dat Hecate mij aan het hoofd stelde van het Avernische woud, 565 heeft zij zelf mij onderwezen in de straffen van de goden en mij overal langs geleid. Rhadamanthus van Knossos heeft dit zeer harde rijk [in zijn beheer] en hij berispt en hij luistert naar het bedrog en hij dwingt te bekennen de wandaden die begaan in de bovenwereld, een ieder heeft uitgesteld, verheugd over zijn zinloze listige handelen, naar een late dood. 570 Onmiddellijk slaat de wrekende Tisiphone uitgerust met een zweep de schuldigen terwijl ze boven op hen springt, en terwijl zij met haar linkerhanddreigend angstaanjagende slangen uitstrekt, roept zij het grimmige koppel (de schare) van haar zusters. Dan pas openen zich de heilige deuren knarsend met hun vreselijk klinkende deurpen. Zie je wat voor een wacht 575 in het voorportaal zit, welke gestalte de drempel bewaakt? Binnen heeft een reusachtige door haar vijftig zwarte opengesperde muilen [nog] grimmiger Hydra haar zetel. Daarna strekt de Tartarus zelf zich tweemaal (zo ver) uit in de diepte en reikt tot onder in de duisternis zo ver als de blik omhoog naar de hemel naar de hemelse Olympus [reikt]. 580 Hier helemaal op de bodem door de bliksem naar beneden geworpen kronkelt het oude geslacht van Aarde, de Titanenmannen.

Het Elysium 6.635-78

(pag. 92)

635 Aeneas bereikte de ingang en besprenkelde zijn lichaam met fris water en maakte de tak vast aan de voorkant van de deur (die naar hem was toegekeerd). Pas nadat dit was volbracht, nadat het geschenk

voor de godin was voltooid, kwamen zij terecht in de vreugdevolle plaatsen en in het lieflijkgroen van de gezegende bossen en de woonplaatsen van de gelukzaligen (de gelukzalige woonplaatsen).640 Hier bedekt een ether guller / rijkelijker en met stralend licht de velden, en zij kennen hun eigen zon, hun eigen sterren. Een deel oefent zijn ledematen in de met gras bedekte worstelplaatsen, zij wedijveren in het spel en worstelen in het bruingele zand; een deel stampt met zijn voeten reidansen en zingt liederen.645 En ook de Thracische priester met zijn lang gewaad begeleidt het ritme [van zang endans] op de zeven verschillende snaren, en nu eens slaat hij deze (dezelfde) aan met zijn vingers, dan weer met zijn ivoren plectrum. Hier is het oude geslacht van Teucer, zijn zeer voortreffelijke nakomelingen, edele helden geboren in betere tijden (jaren), 650 zowel Ilus als Assaracus en Dardanus de stichter van Troje. Hij verwondert zich over de wapens iets verderop en de lege wagens van de mannen; hun lansen staan vastgezet in de aarde en wijd en zijd grazen los in het veld de paarden. De vreugde die zi tijdens hun leven j beleefden (voor de levenden was) aan de wagens en de wapens, de zorg die zij besteedden aan655 het weiden van hun glanzende paarden, diezelfde [vreugde en zorg] volgt hen nu ze zijn neergelegd in de aarde. Kijk hij zag anderen rechts en links verspreid in het gras uitgebreid eten en in koor een vrolijke hymne zingen te midden van een bos geurig door laurieren, vanwaar de stroom van de Eridanus van bovenaf in zijn volle omvang door het bos kronkelt. 660 Hier een groep [mannen / helden] die wonden hebben opgelopen door te vechten vanwege hun vaderland, en [zij] die reine priesters [waren], zolang als zij leefden (hun leven standhield), en [zij] die vrome zieners [waren] en Phoebus waardige woorden spraken, of [zij] die door middel van de vaardigheden die zij hadden uitgevonden het leven hebben veredeld en zij die hebben gemaakt dat door hun verdienste enige mensen zich hen herinneren:665 voor al dezen werden de slapen omringd met een sneeuwwitte band. Dezen die zich rondom hen hadden verdr ngen o sprak de Sibylle zo toe, Musaeus voor allen (want hij stond middenin een zeer dichte menigte en deze keek naar hem op terwijl hij boven hen uitstak met zijn hoge schouders): Zeg [ons], gelukkige zielen en u voortreffelijke zanger, 670 in welk gebied, in welke plaats bevindt zich Anchises? Ter wille van hem zijn wij gekomen en over de grote stromen van de onderwereld gevaren. En haar gaf zo de held in weinig [woorden] het antwoord: Niemand heeft (Voor geen is) een vaste verblijfplaats; wij wonen in schaduwrijke bossen, wij bewonen de kussens van de oevers en de weiden fris door beken. 675 Maar alsdat (zo) uw hartenwens is, moet u deze heuvelrug overgaan en ik zal u spoedig op een makkelijk pad brengen. Zo sprak hij en hij ging vooruit en toonde van bovenaf de glanzende velden; vervolgens verlieten zij de hoogste toppen.

De ontmoeting met Anchises

6.679-702 (pag. 94)

679 Maar Vader Anchises was bezig de zielen die diep in een groene vallei ingeslo waren en naar het ten licht van de bovenwereld zouden gaan, te bekijken (bekeek) terwijl hij hen met aandacht voor zijn geestesoog liet passeren, en hij was net bezig met het inspecteren van al de zijnen (het gehele aantal van de zijnen), zijn dierbare nakomelingen en hun bestemming(en) en lotgevallen en hun karakter en daden. En zodra hij Aeneas over het grasveld [hem] tegemoet zag snellen 685 strekte hij enthousiast zijn beide handen uit, en de tranen stroomden uit zijn ogen en aan zijn mond ontviel het woord: Ben je dan eindelijk gekomen en heeft jouw liefde, die een vader verwachtte, de barre tocht overwonnen? Wordt het [mij] gegeven jouw gezicht te zien en een bekende stem te horen en te laten horen? 690 Zo werkte ik dat voor mijzelf uit in mijn geest en meende dat het zo zou gebeuren terwijl ik de tijd aftelde, en mijn bezorgdheid heeft mij niet bedrogen. Na over welke landen en welke zeen gereisd te hebben ontvang ik jou! Na door wat voor grote gevaren heen en weer geslingerd te zijn, mijn zoon! Hoezeer ben ik bang geweest dat het rijk van Libi jou in enig opzicht zou schaden! 695 Maar hij zei: Het beeld van u, vader, het droevige beeld van u dat vaker zich [aan mij] toonde heeft [mij] ertoe gebracht naar deze verblijfplaats te gaan; de vloot ligt (staat) in de Tyrrheense zee. Sta toe, vader, sta toe u de hand te drukken en onttrek u niet aan mijn omhelzing. Zo sprekend maakte hij tegelijkertijd zijn gezicht nat met zijn rijkelijk [vloeiende] tranen.700 Driemaal heeft hij daar geprobeerd zijn armen om zijn hals te slaan; driemaal is het beeld, tevergeefs omvat, aan zijn handen ontglipt, gelijk een lichte wind en precies zoals de gevleugelde slaap.

De zielen met een tweede leven 6.703-23 (pag. 95)En toen zag (en nu ziet) Aeneas in een afgelegen dal een afgezonderd woud met (en) ruisend struikgewas

van de struiken, 705 en de stroom van de rivier de Lethe die voorbij stroomt aan de vredige verblijfplaatsen. Rondom deze vlogen ontelbare stammen en vol eren: zoals wanneer in de weiden op een onbewolkte k zomerdag (in een onbewolkte zomer) de bijen zich zetten op de bonte bloemen en zich rond de blanke lelies verspreiden, het hele veld weerklinkt van hun gezoem. 710 Aeneas huiverde bij de plotselinge aanblik en onwetend vroeg hij naar de redenen en welke die rivier was in de verte, welke mannen in/met zon grote schare de oevers vulden. Toen sprak vader Anchises: De zielen, voor wie door het noodlot een tweede lichaam verschuldigd is (d.w.z. die tot een tweede leven verplicht zijn), drinken bij het water van de rivier de Lethe 715 het zorgen verdrijvende vocht en het lange vergeten. Dezen/hen verlang ik allang aan jou persoonlijk te noemen en te laten zien, dit nageslacht van de mijnen verlang ik op te somm opdat jij je en, samen met mij des te meer verheugt nu jij Itali hebt gevonden. O vader, moet ik [dan] geloven (moet er geloofd worden) dat sommige zielen hiervandaan naar de hemel (720) omhoog gaan en weer terugkeren naar /in trage lichamen? Welk zo a fgrijselijk verlangen naar het licht hebben de ongelukkigen (is er voor de ongelukkigen)? Ik zal het je zeggen, zoon, en je niet in onzekerheid (onzeker) houden antwoordde Anchises en hij openbaarde achtereenvolgens elk ding afzonderlijk.

De zielsverhuizing 6.724-55 (pag. 95)724 Om te beginnen voedt binnenin een bezielende adem de hemel en aarde en vloeibare vlaktes en de lichtgevende bol van de maan en de Titanenster, en binnengestroomd in de ledematen zet de geest [deze] gehele massa in beweging en mengt zich met haar grote lichaam. Vandaar [ontstaat] het geslacht der mensen en dieren en het leven van de vogels en de gedrochten die de zee onder haar glanzend oppervlak draagt. 730 Zij bezitten een kracht van vuur en hun kiemen hebben een hemelse oorsprong, voorzover de schadelijke lichamen [hen] niet vertragen en de aardse ledematen en de sterfelijke lichaamsdelen hen niet verzwakken. Onder invloed daarvan (Als gevolg daarvan) kennen zij angst en verlangens, verdriet en vreugde, en niet zien zij de hemel opgesloten in het donker en hun duistere kerker. 735 Ja zelfs wanneer het leven [hen] op hun laatste dag heeft verlaten, gaat toch niet elk kwaad weg van de ongelukkigen en niet verdwijnen alle lichamelijke plagen geheel en al, maar het is onvermijdelijk dat de vele dingen die lang [met de ziel] zijn samengegroeid op wonderbaarlijke wijze vast [daarin] zijn vergroeid. Dus worden zij afgemat door bestraffingen en ondergaan zij zware straffen voor hun vroegere (oude) vergrijpen: 740 sommigeworden leeg uitgespreid opgehangen in de winden, voor andere wordt de smet van hun misdaad diep onderin een geweldige draaikolk uitgewassen of uitgebrand door vuur: een ieder van ons ondergaat het lot dat zijn eigen schim te wachten staat. Vervolgens worden wij door het ruime /weidse Elysium gezonden en met [slechts] weinigen blijven we bewonen (houden vast) de gelukzalige streken,745 totdat, als de tijdscirkel voltooid is, de lange termijn de [met de ziel] vergroeide smet heeft weggenomen en het hemelse bewustzijn in zuivere vorm heeft overgelaten (en) het vuur van de ongemengde (levens)adem. Al deze [zielen] hier, zodra zij het wiel gedurende duizend jaar gedraaid hebben, roept een god op naar de rivier de Lethe in een grote schare, 750 opdat zij namelijk in vergetelheid het hemelgewelf opnieuw zien en beginnen te verlangen naar een terugkeer in een lichaam. [Zo] had Anchises gesproken en hij trok zijn zoon en tegelijk [met hem] de Sibylle naar het midden van de verzamelde menigte (en) de rumoerige groep, en hij nam plaats op een heuvel vanwaar hij allen, naar hem toegekeerd, in een lange rij kon 755 monsteren en de gezichten van hen die naderden kon onderscheiden.

Augustus 6.788-807 (pag. 99)Wend nu je beide ogen hierheen, kijk naar dit volk (en) jouw Romeinen. Dit [is] Caesar en het hele nageslacht van Iulus 790 dat onder het grote hemelgewelf zal komen. Hier [is] de man, hier is hij, van wie je meermalen hoort dat hij aan jou beloofd wordt, Augustus Caesar, nakomeling van een god, die opnieuw gouden eeuwen zal laten ontstaan in Latium in het land eens geregeerd door Saturnus en die zijn heerschappij zal uitbreiden verder dan de Garamanten en de Indirs; 795 buiten de sterren ligt zijn land, buiten de wegen van het jaar en de zon, waar de hemel dragende Atlas het met vurige sterren bezaaide hemelgewelf op zijn schouder laat draaien. In afwachting van zijn komst huiveren nu al door de orakels van de goden zowel het Kaspische rijk als het Maeotische land, 800 en angstig zijn de mondingen van de

zevenvoudige Nijl onrustig. Werkelijk noch Hercules heeft zoveel (van) land bezocht, ook al heeft hij de bronsvoetige hinde geschoten, of de wouden van Erymanthus tot rust gebracht en Lerna laten sidderen door zijn boog; noch Liber die als overwinnaar zijn tweespan met teugels van wijnranken wendt, 805 zijn tijgers vanaf de hoge top van de Nysa voortdrijvend. En aarzelen wij dan nog onze voortreffelijkheid te verspreiden door daden, of weerhoudt angst [ons] om ons te vestigen in het Ausonische land?

De koningen van Rome 6.808-23 (pag. 100)Maar wie is hij daar verderop, opvallend door de takken van een olijf, die de heilige [voorwerpen] draagt? Ik herken het haar en de grijze baard 810 van de Romeinse koning die de stad in haar prille begin zal grondvesten op/met wetten, uit het kleine Cures en een arme landstreek gezonden naar een grote heerschappij. Onmiddellijk na hem zal vervolgens Tullus komen die de rust van zijn vaderland zal verbreken en de mannen, die zonder bezigheid waren, en de colonnes die de trio mfen al ontwend waren, zal aanzetten tot de strijd (in beweging zal zetten tot de wapens). 815 Onmiddellijk na hem volgt de te verwaande Ancus die zich ook nu al te zeer verheugt in de volksgunst. Wil je ook de Tarquinische koningen zien en de trotse geest van de wreker Brutus, en de herwonnen roedenbundels? Hij/Deze zal als eerste het gezag van de consul en de grimmige bijlen ontvangen820 en hij zal als vader zijn zonen die nieuwe oorlogen in beweging zetten tot een straf dagen (roepen) ter wille van de prachtige vrijheid, de ongelukkige, hoe gunstig ook maar het nageslacht deze daad zal beoordelen: liefde voor het vaderland zal overwinnen en oneindig verlangen naar roem.