Voorwoord - EUR · Web viewDe meest dominante dimensie binnen het thema ‘Het leven tijdens de...

130
Master Thesis E.M.E. ten Cate, 342504 342504 | [email protected] MA Media Studies, Media & Cultuur Erasmus School of History, Culture and Communication (ESHCC) Erasmus Universiteit Rotterdam November 2016 Begeleider: Dr. A.J.C. van der Hoeven | [email protected] Tweede lezer: Dr. B.C.M. Kester | [email protected] Memories Holocaust Een onderzoek naar de constructie van de herinneringen aan de tijdens de Holocaust omgekomen Joden in Nederland op het sociale

Transcript of Voorwoord - EUR · Web viewDe meest dominante dimensie binnen het thema ‘Het leven tijdens de...

Een onderzoek naar de constructie van de herinneringen aan de tijdens de Holocaust omgekomen Joden in Nederland op het sociale netwerk Joods Monument
Holocaust Herinneren 2.0
Erasmus School of History, Culture and Communication (ESHCC)
Erasmus Universiteit Rotterdam
Tweede lezer: Dr. B.C.M. Kester | [email protected]
Memories
Whether they would be good or bad,
Whether that would be at 2AM, leaving us breathless,
Or at the rise of dawn.
They remind us of the fragile state of humanity,
Reminiscing both the good and bad parts of the short times
We have been part of other people’s life.
This tends to stick out to us.
An important person in our loves,
Gone, all at once.
A smile, a giggle or a joke,
Is all that will remain.
The funeral, a last goodbye,
All that remains roses on a coffin,
A teary-eyed laugh as we remember what once has been.
And in the end,
A heartbreak,
A text or a handwritten note
Is all that remains,
The memories,
Infinite galaxies,
Searching, looking, struggling,
At the end of the day.
Yet in the end,
JULES TEN CATE
Het cultureel geheugen wordt gedragen door tradities en symbolen, zoals literatuur, herdenkingen en monumenten. Deze georganiseerde vormen van herinneren kenmerken het cultureel geheugen, wat uitdrukking krijgt in narratieven, de verhalen die herinneringen dragen. Hierbij is een synthese waar te nemen tussen het individuele en collectieve niveau van het cultureel geheugen. Middels sociaal-culturele achtergronden kunnen individuele leden van een sociale groep betekenis geven aan de narratieven, en dus aan de herinneringen van een collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen gevormd wordt.
Een voorbeeld van een dergelijk cultureel geheugen is het herinneren van de Holocaust in Nederland. Op het sociale netwerk Joods Monument kunnen bezoekers door middel van de Web 2.0-karakteristieken van de website gezamenlijk de Nederlandse Holocaustslachtoffers weer een gezicht geven en herdenken op narratieve wijze.
Aangezien het herinneren van de Holocaust nog altijd veel aan de orde is in Nederland en de rol van de digitalisering steeds groter wordt in zowel het dagelijks leven als het herinneren, kijkt dit onderzoek naar de constructie van het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust op het sociale netwerk Joods Monument. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse zijn 95 berichten van bezoekers geanalyseerd. Hiermee is inzicht verkregen in de constructie van de herinneringen op het sociale netwerk van het digitale monument.
Uit deze analyse is gebleken dat drie dominante thema’s terug te zien zijn in de herinneringen op het sociale netwerk. Het leven voor, tijdens en na de oorlog wordt beschreven door de bezoekers van het Joods Monument om zodoende weer een gezicht te kunnen geven aan de Nederlandse Holocaustslachtoffers. Deze drie thema’s krijgen vorm door drie verschillende wijzen van herinneren. Middels het narratief van het levensverhaal van het slachtoffer, het feitelijke narratief en het herinneren buiten de website om worden persoonlijke ervaringen, verhalen en herinneringen toegevoegd aan het Joods Monument.
Door de nadruk te leggen op de persoonlijke, individuele herinneringen, wordt de collectiviteit van deze herinneringen met betrekking tot de Holocaust beleefd. Deze uitingen van individuele herinneringen over het leven voor, tijdens en na de oorlog, vormen de collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland vorm krijgt.
KERNWOORDEN: Cultureel geheugen, Sociaal netwerk, Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers,
Feitelijke narratieven, Herinneren buiten website om
Voorwoord
Aan het begin van mijn studententijd, toen mijn interesse voor de Holocaust al lang gewekt was, liet mijn vader mij de stamboom van onze familie zien. Hierop waren de namen van onze Joodse familieleden terug te vinden. Mijn opa was Joods. Dit betekent dat ik dat niet ben. Toch hebben de gebeurtenissen van de Holocaust en de verhalen hierover vanuit mijn familie mij altijd aangegrepen en ik wilde hier dan ook meer over te weten komen.
Door zoektochten op het Internet naar mijn overleden familieleden, kwam ik achter het bestaan van het toenmalige Community Joods Monument. Daar stonden de namen uit onze familiestamboom. Daar stonden de namen van mijn familie.
Hierna heb ik het Joods Monument nooit meer met rust kunnen laten. Toen wij aan het begin van het jaar een onderzoeksonderwerp op moesten geven, duurde het dan ook niet lang voordat ik mijn onderwerp gevonden had. Ik wilde het Joods Monument gaan analyseren.
Met behulp van mijn scriptiebegeleider werd een mooie onderzoeksvraag geformuleerd en werden de belangrijke concepten binnen dit onderzoek opgesteld, zodat de analyse kon beginnen. En daar is hij dan: de Master Thesis ter afsluiting van de Master Media Studies Media & Cultuur.
Tijdens het schrijven van deze thesis heb ik ook het genoegen gehad om als projectmedewerker te helpen bij een project wat bestaat dankzij het Joods Monument: Open Joodse Huizen. Tijdens dit project ben ik in aanraking gekomen met nazaten van de Holocaustslachtoffers en heb ik de verhalen, die ook op het Joods Monument worden gedeeld, persoonlijk mogen en kunnen aanhoren. Daarnaast heb ik de dochter van het brein achter het sociale netwerk Joods Monument ontmoet, Deborah Lipschits, dochter van Isaac Lipschits. Ik ben blij dat ik mij dusdanig heb kunnen verdiepen in het Joods Monument en wat dit monument betekent voor mensen. Zowel op de website zelf als in de maatschappij.
De verdieping in het digitale monument, het analyseren van de inhoud en het schrijven van deze Master Thesis heb ik ervaren als een niet altijd even gemakkelijk proces, maar zonder de steun van mijn vriendinnen, ouders, collega’s en het eeuwige geduld van mijn scriptiebegeleider Arno van der Hoeven, was ik nooit zo ver gekomen. Graag wil ik Arno dan ook bedanken voor de feedback en kritische blik, de aanbevelingen, de hulp, nogmaals zijn eeuwige geduld en de nuttige gesprekken tijdens onze meetings. Het schrijven van deze Master Thesis was soms zwaar en verliep wat traag, maar ik heb het als een bijzonder en leerzaam proces ervaren en ik ben blij met het eindresultaat.
Phebe ten Cate
Rotterdam, november 2016
Inhoudsopgave Voorwoord 4 Inleiding 7 Onderzoeksvraag 9 Sociale relevantie 10 Wetenschappelijke relevantie 10 Theoretisch kader 12 Inleiding 12 De Holocaust in Nederland 12 Het herinneren van de Holocaust in Nederland 13 Van collectief geheugen naar een narratieve benadering van cultureel geheugen 14 Collectief geheugen 15 Cultureel geheugen 16 Narratieve benadering van het cultureel geheugen 19 Sociale netwerk sites en online cultureel geheugen 22 Web 2.0 22 Sociale netwerk sites 25 Het online cultureel geheugen 26 Samenvatting 30 Methode 32 Inleiding 32 Methode 32 Data-verzameling en steekproef 33 Operationalisering 36 Data-analyse 39 Open coderen 40 Axiaal coderen 41 Selectief coderen 41 Betrouwbaarheid en validiteit 42 Resultaten 44 Inleiding 44 De wijze van herinneren op Joods Monument 44 Narratieven van het levensverhaal van slachtoffers 46 Feitelijke narratieven 49 Herinneren buiten het Joods Monument om 52 De inhoud van de herinneringen op het Joods Monument 55 Het leven voor de oorlog 55 Het leven tijdens de oorlog 59 Het leven na de oorlog 63 Conclusie 66 Inleiding 66 Beantwoording van de onderzoeksvraag 67 Discussie en kritische reflectie 69 Literatuurlijst 73 Appendix 78 1. Open codes 78 2. Axiaal coderen 80 2.1 Wijze van herinneren 80 2.2 Wat wordt er herinnerd 81 3. Codeerschema 1. 82 3.1 Codeerschema 1.a 83 3.2 Codeerschema 1.b 83
Inleiding
Wat zich tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft afgespeeld is voor niemand onbekend. De systematische uitroeiing van de Joodse bevolking door de Duitsers is door vele organisaties, politici, schrijvers, musea en kunstenaars uitgebreid behandeld opdat wij nooit zullen vergeten. Ondanks het feit dat het grootste vernietigingskamp, Auschwitz, inmiddels 71 jaar geleden is bevrijd, blijft de Holocaust nog altijd actueel. Zo is jaarlijks op 27 januari, de dag waarop het leger van de Sovjet-Unie Auschwitz-Birkenau binnen viel, Holocaust Memorial Day. Ook bestaan er tal van herinneringscentra verspreid over de wereld waar de ruim zes miljoen vermoordde Joden worden herdacht en waar verhalen, foto’s en geschriften van overlevenden en omstanders zorgen voor een reconstructie van de gruwelijkheden van de Tweede Wereldoorlog.
Ook in Nederland wordt nog altijd actief stilgestaan bij de Holocaust. Zo is in Amsterdam in mei 2016 het eerste Holocaust-museum geopend. Hierin wordt het volledige verhaal van het lot van de Nederlandse Joodse bevolking verteld en getoond. Dit is het verhaal vanaf kort voor de bezetting van Nederland tot aan de bevrijding en de gevolgen hiervan voor de Joodse families van toen en nu. Het museum, een initiatief van het Joods Historisch Museum, wilde een centrum creëren waarin het complete verhaal van de Jodenvervolging wordt verteld. Op dit moment zijn volgens de organisatie door heel Nederland musea waarin onderdelen van de Holocaust worden tentoongesteld, maar is er nog een gebrek aan een instituut waarin het volledige verhaal van het leven, de deportaties en de dood van de Nederlandse Joden wordt verteld (http://www.hollandscheschouwburg.nl).
Het eerste Nederlandse Holocaust museum is echter niet het enige waarvoor de organisatie van het Joods Historisch Museum zich in heeft gezet. Ook heeft de organisatie in 2006 het Digitaal Monument overgenomen, een interactief monument op Internet voor de Joodse Gemeenschap in Nederland om de herinnering levend te houden aan alle mannen, vrouwen en kinderen die tijdens de Duitse bezetting als Joden zijn vervolgd en die de Holocaust niet hebben overleefd (http://www. joodsmonument.nl ).
Inmiddels is sinds maart 2016 het Digitaal Monument veranderd in het Joods Monument. Deze interactieve website is in feite hetzelfde als Digitaal Monument, een digitale herdenkplaats waarin de tijdens de Holocaust omgekomen Joden centraal staan. De website maakt nu gebruik van één scherm met daarop toevallig geselecteerde namen van Holocaust slachtoffers. Bezoekers kunnen foto’s, verhalen, familieleden en oproepen plaatsen. Op deze manier werken de bezoekers samen aan het digitale monument, waarop de meer dan 104.000 vermoordde Nederlandse Joden een verhaal en gezicht krijgen.
Volgens de Joodse traditie ‘leeft iemand voort’ zolang er herinneringen aan hem of haar worden bewaard (http://www.jhm.nl). Isaac Lipschits is de initiatiefnemer van het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap. Hij en het Joods Historisch Museum, hebben de nieuwe mogelijkheden van de digitalisering benut om op een creatieve en effectieve manier om te gaan met herdenken. Sinds de oprichting van Joods Monument is het herinneren en herdenken van de Holocaust levendiger geworden, waarbij het digitale monument dient als een sociale netwerk site, waarop bezoekers met elkaar in contact kunnen komen en tezamen de Joodse slachtoffers kunnen herdenken. (Van Lier, n.d.).
Dankzij de digitalisering en nieuwe netwerktechnologieën spelen online platforms, sociale netwerken, online infrastructuren, digitale beeldbanken en online zoekmachines een grote rol in bestaande herinneringsinstituties (Pessach, 2008). Reading (2002; 2003) beschrijft deze digitale interactiviteit in haar onderzoek naar het gebruik van nieuwe technologieën in Holocaustmusea, waarin zij vond dat onder andere de massamedia een centrale rol spelen in het leren over de geschiedenis hiervan. Individuen en organisaties die zich bezighouden met educatie en het herinneren van de Holocaust, hebben uitgebreid online materiaal ontwikkeld, zodat de bezoeker zich vanuit huis kan verdiepen in dit onderwerp. Zo hebben bijvoorbeeld musea zoals het Yad Vashem in Jeruzalem of het Amerikaanse US Holocaust Museum de collecties gedigitaliseerd en online beschikbaar gesteld, zodat een ieder materiaal kan opvragen en kan bekijken (Reading, 2003).
De manier waarop het Joods Monument omgaat met de digitalisering is echter uniek. Er is op dit moment geen andere organisatie in Nederland met betrekking tot Holocaustslachtoffers welke gebruik maakt van het communicatieve en interactieve aspect van de digitalisering. Waar andere oorlogsinstituties, zoals musea en tentoonstellingen, de collecties online beschikbaar hebben gesteld voor het publiek, zodat deze te allen tijde informatie kan opzoeken en opvragen, is het Joods Monument een stap verder gegaan. Dankzij de interactie tussen de bezoekers op de website is het monument en het herdenken van de Holocaust een actief proces van herinneren geworden. De samenwerking tussen bezoeker en organisatie die leidt tot het uiteindelijke monument, waarmee de omgekomen Nederlandse Joden worden herinnerd, kan gezien worden als een vorm van constructie van cultureel geheugen. Dit monument draagt de individuele herinneringen die als collectiviteit het cultureel geheugen van een sociale groep of maatschappij vormen. Assmann en Livingstone (2006) stellen dat symbolen en het gebruik hiervan cruciaal zijn in het proces van cultureel herinneren. Zij gaan hierbij in op bestaande theorieën omtrent het collectief geheugen van Halbwachs, waarbij een collectieve identiteit wordt uitgedragen. Volgens Assmann en Livingstone heeft ons geheugen echter niet alleen een sociale basis, zoals het collectief geheugen, maar heeft het ook een culturele basis, waarin symbolen en tradities centraal staan (2006).
Op het sociale niveau van gemeenschappen en maatschappijen zijn deze externe symbolen en tradities belangrijk. Een groep mensen heeft geen geheugen of kan niet actief herinneren. Assmann (2008) stelt om deze reden dat groepen mensen herinneringen maken door het creëren van symbolen waardoor we actief herinneren. Voorbeelden van deze symbolen zijn narratieven, musea, bibliotheken, archieven en monumenten. Deze manier van omgaan met symbolen, en dus met de herinneringen, is het cultureel geheugen. Om een cultureel geheugen generaties lang te laten bestaan, dienen instituties deze georganiseerd te bewaren en te onderhouden.
Het Joods Monument is ontstaan vanuit de Joodse traditie omtrent herinneren. De basis van het Monument, de door de institutie en bezoeker geüploade inhoud, kan gezien worden als een voorbeeld van een narratieve wijze waarop het cultureel geheugen vorm krijgt. Vanwege deze versmelting van traditie en symboliek in een georganiseerde vorm van herinneren op het sociale netwerk Joods Monument kan hier gesproken worden over een narratieve benadering van het cultureel geheugen. Daarbij vindt een synthese plaats tussen het individuele en collectieve niveau binnen het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland. In dit onderzoek wordt dan ook op een narratieve wijze naar het cultureel geheugen gekeken, waarbij het cultureel geheugen uitdrukking krijgt door narratieven van individuele herinneringen die een collectiviteit uitdragen waarmee het cultureel geheugen uiteindelijk vorm krijgt (Brockmeier, 2002).
Onderzoeksvraag
In dit onderzoek staat het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust centraal. Het Joods Monument en de daarop geüploade verhalen, oproepen en reacties van de gebruikers worden geanalyseerd in dit kwalitatieve onderzoek, waarbij de volgende vraag centraal staat:
Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?
De doelstelling is om hiermee een bijdrage te leveren aan het in kaart brengen van terugkerende thema’s in een digitale omgeving met betrekking tot het cultureel geheugen van de Holocaust. Dankzij de verscheidene interactieve functies van het Monument is de geüploade content op dit netwerk interessant voor dit onderzoek. Wat wordt geplaatst door de actieve bezoekers van dit medium en hoe zijn deze bezoekers bezig met het proces van herinneren van de Holocaust en diens slachtoffers? Door middel van een analyse van de op het digitale monument geplaatste berichten en oproepen kan gekeken worden naar de wijze van herinneren en de inhoud van deze herinneringen op het Joods Monument om zodoende inzicht te krijgen in de constructie van het cultureel geheugen.
Om de hoofdvraag te kunnen beantwoorden wordt nagegaan wat mensen uploaden, wat ze reageren op andermans geüploade inhoud en wat wordt opgevraagd op het sociale netwerk Joods Monument. Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse zal uit dit onderzoek blijken hoe en wat wordt herinnerd op het sociale netwerk, ofwel hoe het cultureel geheugen van de Holocaust op Joods Monument is geconstrueerd.
Sociale relevantie
De Holocaust leeft, meer dan 70 jaar verder, nog altijd in de Nederlandse maatschappij. Niet alleen de tweede, derde en inmiddels vierde generatie Nederlandse Joden krijgt te maken met de verschrikkingen van de Tweede Wereldoorlog. Ook de andere Nederlandse burgers worden nog altijd, al is het maar op school tijdens een geschiedenisles of tijdens 4 en 5 mei, herinnerd aan de wrede gebeurtenissen van deze periode van vervolging.
Daarnaast wordt tegenwoordig vaak een terugkoppeling naar de Holocaust gemaakt in recente discussies over racisme en het toelaten van vluchtelingen in ons eigen land. De Holocaust wordt niet snel vergeten.
En dat is goed, opdat wij niet vergeten. Niet alleen musea, schrijvers, filmmakers en historici zorgen er voor dat de herinneringen aan deze periode blijven bestaan. Sinds innovaties in technologie is het ook voor een ieder met toegang tot Internet en sociale media mogelijk om haar of zijn eigen herinneringen op te slaan in het digitale landschap. We leven in een maatschappij waarin de digitale wereld een steeds groter deel uit gaat maken van het dagelijks leven. En dus ook in het opslaan van onze persoonlijke, maar ook gezamenlijke herinneringen en ervaringen. De combinatie van het digitale en het proces van herinneren is dan ook interessant voor dit onderzoek.
Wetenschappelijke relevantie
Op dit moment is nog geen onderzoek gedaan naar de rol van sociale netwerken binnen het herinneren van de Holocaust in Nederland. In een milieu waarin de digitalisatie en nieuwe technologische netwerken een groot deel uitmaken van het dagelijks leven, is het voor dit onderzoek dan ook interessant om te kijken naar de rol van het Internet binnen het cultureel geheugen.
Het herinneren van de Holocaust is nog altijd actueel. Middels musea, films, boeken of tijdens speciale data of projecten worden de gebeurtenissen van deze periode veelvuldig herdacht. De combinatie van traditie en symboliek binnen georganiseerde vormen van herinneren, maakt het herdenken van deze periode en diens slachtoffers tot een cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland.
Daarbij is het Joods Monument uniek in het omgaan met digitalisatie en actief herinneren van de omgekomen Joodse gemeenschap. Er is geen andere organisatie in Nederland die het Internet en de Web 2.0-karakteristieken gebruikt voor het herinneren van de Holocaustslachtoffers.
Door de focus te leggen op de rol van sociale netwerken binnen het cultureel geheugen, kan dit onderzoek een toevoeging zijn aan bestaande theorieën met betrekking tot de rol van de nieuwe media in het herinneren en het cultureel geheugen. De uitkomsten van dit onderzoek omtrent de constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland op het sociale netwerk Joods Monument kunnen meer inzicht geven in de relatie tussen sociale netwerken en het cultureel geheugen. Op dit moment bestaat reeds literatuur over de relatie tussen nieuwe media en het cultureel geheugen, maar is in Nederland nog weinig gepubliceerd over de specifieke relatie tussen sociale netwerken en het cultureel geheugen. Dit onderzoek kan een brug slaan tussen de bestaande literatuur en eventueel vervolgonderzoek naar de constructie van het cultureel geheugen op sociale netwerk sites.
Middels een kwalitatieve inhoudsanalyse is voor dit onderzoek de inhoud van Joods Monument geanalyseerd. Voordat wordt ingegaan op deze analyse, zijn in het theoretisch kader concepten en theorieën met betrekking tot het herinneren van de Holocaust in Nederland, het cultureel geheugen, sociale netwerk sites en het online cultureel geheugen behandeld. Hierin is specifiek aandacht gegeven aan het cultureel geheugen wat vorm krijgt door narratieven in een digitale omgeving.
De uitkomsten van de kwalitatieve inhoudsanalyse worden behandeld in het hoofdstuk met betrekking tot de resultaten. In dit hoofdstuk worden de drie verschillende wijzen van herinneren op het Joods Monument besproken: herinneren middels het narratief van het levensverhaal van slachtoffers, herinneren middels het feitelijke narratief en het herinneren buiten de website om. Door middel van deze drie wijzen van herinneren wordt een gezicht gegeven aan de Nederlandse Holocaustslachtoffers en wordt zodoende aandacht besteed aan het leven voor, tijdens en na de oorlog van de Joodse Nederlandse gemeenschap.
Theoretisch kader
Inleiding
Om te onderzoeken hoe het cultureel geheugen met betrekking tot de Holocaust wordt geconstrueerd in een digitale omgeving, zullen verschillende concepten worden behandeld in dit hoofdstuk. Middels het bespreken van bevindingen van eerder onderzoek en wetenschappelijke literatuur met betrekking op deze concepten wordt in dit hoofdstuk een brug geslagen tussen de centrale vraag en dit onderzoek.
Allereerst wordt een korte introductie gegeven over de Holocaust en het herinneren van de Holocaust in Nederland. Vervolgens wordt, als theoretische onderbouwing van de centrale vraag van dit onderzoek, allereerst gekeken naar het concept cultureel geheugen. Daarna wordt de rol van sociale netwerken en de rol van deze in de huidige samenleving uiteengezet. Dit hoofdstuk sluit af met een paragraaf waarin het cultureel geheugen en het sociale netwerk aan elkaar gekoppeld worden, het online cultureel geheugen.
De Holocaust in Nederland
In Nederland is, in vergelijking met andere landen, tijdens de Tweede Wereldoorlog een bijzonder hoog percentage Joden gestorven. Van de 140.000 mensen die de Nazi’s in 1941 “vol” Joods beschouwden, heeft slecht een percentage van 27 procent de oorlog overleefd. Ter vergelijking; in België heeft 60 procent van de 66.000 Joden de oorlog overleefd en in Frankrijk 75 procent van de 320.000 Joden. Croes (2006) heeft dit onderzocht en kwam tot de conclusie dat dit lage percentage aan overlevenden is toe te schrijven aan de extensieve jacht op verborgen Joden van zowel de Nazistische officieren in Nederland als de Nederlandse bevolking. De Joden welke opgepakt en betrapt werden op een misdrijf zoals onderduiken, kregen een speciale aantekening in het persoonlijke document en een aantekening in de deportatielijst.
De zorgvuldige registratie van de bezetter en de Nederlandse administratie heeft ertoe geleid dat de Nederlandse Joden makkelijk op te sporen en te straffen waren. Deze registratie is uitgevoerd onder de directie van J. L. Lentz, hoofd van de afdeling Bevolkingsregistratie. Lentz heeft zich vanaf 1936 ingezet voor het ontwikkelen van nieuwe systemen voor het registreren van burgergegevens, persoonsbewijzen en de Joden-registratie. De samenwerking tussen Lentz en de bezetter heeft er uiteindelijk voor gezorgd dat de registratie van de Nederlandse bevolking de reden was achter het lokaliseren en deporteren van Joden (Seltzer, 1998). Vanaf 1941 kwam het anti-Joodse beleid volledig in de handen van de bezetter. In tegenstelling tot andere landen, zoals bijvoorbeeld het Vichy-regime in Frankrijk, heeft de Nederlandse overheid weinig verzet getoond in de overname van het beleid omtrent het lokaliseren, oppakken en deporteren van Joden. Vanwege de volledige overname van het opsporingsbeleid van de Nederlandse overheid en de samenwerking met de Joodsche Raad in Amsterdam wisten de Nazi’s een effectieve organisatie van de deportaties naar de vernietigingskampen op te stellen (Griffioen & Zeller, 2006).
De registratiesystemen, persoonsbewijzen en de angst voor de straffen voor het onderduiken hebben uiteindelijk geleid tot het hoge percentage van omgekomen Nederlandse Joden. Circa 104.000 Nederlandse Joden, bijna 73 procent van het totaal, hebben de oorlog niet overleefd (Croes, 2006).
Het herinneren van de Holocaust in Nederland
Aangezien de Holocaust een groot gat heeft geslagen in een Nederlandse gemeenschap, is het belangrijk deze te blijven herdenken. In een onderzoeksrapport in opdracht van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport naar erfgoed van de Tweede Wereldoorlog, benadrukte Knoop (2006) hoe belangrijk het is dat de Nederlandse overheid betrokken blijft bij het oorlogserfgoed en het herdenken van de gebeurtenissen uit deze periode. Knoop stelt dat, alhoewel de eerste generatie en de levende herinnering aan de oorlog bijna verdwenen zijn, de gemedieerde herinnering aan de tweede en volgende generaties is en zal blijven worden overgedragen. Hij stelt dat de oorlog na de oorlog, in engere zin, dus vast nog lang niet over is (2006).
Dat het herinneren en herdenken nog altijd actief is in de Nederlandse samenleving, is terug te zien in bijvoorbeeld de twee opeenvolgende dagen 4 en 5 mei, waarop we de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog herdenken. De slachtoffers van de Jodenvervolging worden ook herdacht tijdens Holocaust Memorial Day, uitgeroepen in 2005 door Kofi Annan, de toenmalige secretaris-generaal van de Verenigde Naties. Deze herdenkingsdag valt jaarlijks op 27 januari, de dag dat vernietigingskamp Auschwitz werd bevrijd door het leger van de Sovjet-Unie. Nog niet alle landen hebben deze dag erkend, maar desondanks neemt het aantal toe evenals de activiteiten die plaatsvinden op deze dag. Een grote drijvende factor achter het uitroepen van een officiële Holocaust herdenkingsdag is de International Holocaust Remembrance Alliance, opgericht in 1998 om de Holocaust te blijven herdenken, onderzoeken en onderwijzen met als doel deze gebeurtenissen uit de Tweede Wereldoorlog nooit te vergeten (Nationaal Comité 4 en 5 mei, 2014).
In Nederland vindt de Holocaust Memorial Day jaarlijks plaats op de laatste zondag van de maand januari bij het Nationaal Auschwitz Monument ‘Nooit Meer Auschwitz’ van Jan Wolkers in het Wertheimpark te Amsterdam. Daarnaast heeft deze dag elk jaar een ander thema, bedoeld als inspiratie voor iedereen die iets organiseert rondom deze dag. Deze activiteiten verschillen van herdenkingen bij monumenten tot activiteiten georganiseerd op scholen en universiteiten, waarbij het uitspreken tegen rassenhaat, discriminatie en antisemitisme en het leren over vervolging en massamoord tijdens de Holocaust en andere genociden centraal staan ( http://www.niod/knaw.nl ).
Naast de Holocaust herdenking zijn meerdere organisaties actief in Nederland die zich inzetten voor het herinneren van de Holocaust. Niet alleen in oorlogs- en verzetsmusea wordt aandacht besteed aan de gruwelijke gebeurtenissen van de Holocaust. Ook bestaan tal van organisaties die zich specifiek op de Holocaust richten, zoals het Anne Frank-huis en de Hollandsche Schouwburg. Een voor dit onderzoek belangrijke organisatie is het Joods Historisch Museum. In 2000 initieerde emeritus-hoogleraar Isaac Lipschits het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap (http://www.jhm.nl). Dankzij de nauwkeurige registratie die 73 procent van de Nederlandse Joden fataal is geworden, kwam Lipschits op het idee om deze gegevens te digitaliseren. Nadat er een fonds met 5 miljoen gulden (2,25 miljoen euro) en een samenwerking met het Internationaal Instituut Sociale Geschiedenis en Mediamatic kwam, ontstond het Digitaal Monument. Inmiddels is het monument sinds 2005 online en sinds 2006 in handen van het Joods Historisch Museum (Smits, 2008). Het doel van het online monument is het bewaren van de herinneringen aan de omgekomen Nederlandse Joden en nabestaanden en belangstellenden in staat te stellen meer te weten te komen over de Holocaust slachtoffers (http://www.joodsmonument.nl).
Van collectief geheugen naar een narratieve benadering van cultureel geheugen
Binnen dit onderzoek staat het herdenken van de Holocaust centraal, maar hiervoor dienen eerst enkele concepten en theorieën met betrekking tot het herinneren uiteen gezet te worden. In de voorgaande paragraaf werd besproken hoe de Holocaust in Nederland wordt herinnerd. In deze paragraaf wordt ingegaan op de ontwikkeling van benaderingen van het collectief geheugen, cultureel geheugen en de narratieve benadering van het cultureel geheugen.
Middels herdenkingen, musea en andere instituties wordt de herinnering aan gebeurtenissen zoals de Holocaust levend gehouden. Het doel van een monument in al diens vormen is echter niet louter om een herinnering in stand te houden. Young (1989) stelt dat een monument daarnaast ook een samenwerking tot het herinneren van een gemeenschap moet bewerkstelligen. Volgens Young belichaamt een monument de mythes en idealen van een natie of gemeenschap. Mythes en idealen die de bevolking eigen heeft gemaakt. Young legt hierbij de nadruk op het feit dat een monument niet zozeer alleen draait om de gebeurtenis zelf en de herdenking hiervan. Volgens hem dienen we onszelf centraal te stellen bij de herdenking van een gebeurtenis. Hij koppelt deze stelling aan het omgaan met Holocaust monumenten en stelt dat de ‘bezoeker’ en zijn reflexiviteit centraal staan in het herdenken, in plaats van het monument zelf (Young, 1989).
Young legt de nadruk op het individuele en het sociale van de mens, een versmelting van theorieën uit eerder onderzoek naar herinneren. Tot 1920 is het geheugen louter behandeld vanuit de medische wereld, ofwel de focus lag op de herinneringsfuncties van het brein. Hierbij werd onderzoek gedaan naar het neuro-mentale systeem en naar ons persoonlijke geheugen (Young, 1989). In 1925 deed Halbwachs echter onderzoek naar het geheugen vanuit een sociologisch perspectief en stelde dat vormen van het geheugen of herinneringen gebaseerd zijn op onze communicatie en sociale interactie en daarom ook vanuit een sociaalwetenschappelijke lens benaderd dienen te worden.
Collectief geheugen
Halbwachs introduceerde met zijn onderzoek het concept collectief geheugen, waarbij hij de nadruk legde op het sociale aspect van herinneringen. Ieder individu herinnert vanuit haar of zijn eigen sociale achtergrond, zoals bijvoorbeeld religie of nationaliteit. Deze herinneringen, de individuele herinneringen van personen uit een sociale groep, vormen het collectief geheugen van een dergelijke groep mensen. Hierin dient een onderscheid gemaakt te worden tussen het sociale en het historische geheugen (Siegel, 2013). Het sociale geheugen is gebaseerd op herinneringen van gebeurtenissen die personen zelf bewust hebben meegemaakt. Het historische geheugen is gebaseerd op interpretaties uit literatuur, media en monumenten. Dit zijn gemedieerde herinneringen die worden overgegeven door externe objecten. Halbwachs stelt hierbij dat het collectieve geheugen niet simpelweg gezien kan worden als een opsomming van individuele ervaringen en herinneringen. Elke persoonlijke herinnering komt vanuit een ander perspectief. Deze persoonlijke herinneringen kunnen daarom niet gevormd worden tot één collectieve herinnering (Van Dijck, 2004). Deze individuele herinneringen worden gedragen en doorgegeven door een groep en helpen deze betekenis te geven aan sociale en culturele fenomenen (Misztal, 2003). De betekenisgeving vanuit een groep door middel van de herinneringen, is de collectieve herinnering volgens Halbwachs.
Halbwachs stelt dat de betekenis van gebeurtenissen zoals de Holocaust niet door iedereen hetzelfde ervaren worden, vanwege de distinctie in het sociale en het historische, het individuele en het collectieve geheugen, waarbij de historische herinneringen immers gemedieerd zijn in plaats van bewust meegemaakt (Siegel, 2013). Daarnaast is Halbwachs van mening dat onze ervaringen en herinneringen worden gevormd door sociaal-maatschappelijke contexten, waarbij het sociale zowel voorafgaand aan de ervaring als na afloop de manier waarop een ervaring wordt opgeslagen in het geheugen en later wordt herinnerd, beïnvloedt (Siegel, 2013). Hiermee wordt bedoeld dat onze sociaal-maatschappelijke achtergrond, zoals nationaliteit, klasse en/of religie, doorwerkt in hoe we een gebeurtenis ervaren en hier later mee omgaan.
Cultureel geheugen
Het concept collectief geheugen is door andere wetenschappers uitgebreid. Volgens Assmann en Czaplicka (1995) is het collectief geheugen in twee concepten te delen; het communicatieve geheugen en het culturele geheugen. Hierbij is het communicatieve geheugen het deel van het collectieve geheugen waarin herinneringen middels alledaagse communicatie worden doorgegeven (Assmann & Czaplicka, 1995). Hier ligt de nadruk op het feit dat een verhaal of ervaring via een gesprek tussen personen wordt overgedragen. Dit is het deel van het geheugen waarop Halbwachs zich vooral focuste. Het communicatieve geheugen zorgt voor een groepsidentiteit. Het gaat hier vooral om de orale geschiedenis, waarbij geen sprake is van een officiële organisatie of een institutie die zich bezig houdt met het overdragen van een herinnering (Siegel, 2013). Dit is wel het geval bij het cultureel geheugen, waarbij verhalen en ervaringen middels een georganiseerde vorm worden overgedragen.
De georganiseerde vormen van herinneringen horen volgens Assmann (2008) bij het andere concept van het collectieve geheugen; het cultureel geheugen. Het cultureel geheugen is een aspect van het collectieve geheugen in de zin dat de herinneringen gedeeld worden door een groep of gemeenschap, waarbij de herinneringen een collectieve, culturele identiteit verstrekken aan deze groep. Deze vorm van het geheugen verschilt van Halbwachs’ collectieve geheugen, aangezien Halbwachs geen aandacht schonk aan de organisatie en tijdsruimte van het geheugen van een sociale groep. Dit wilt zeggen dat Halbwachs geen onderscheid maakte in ongeorganiseerde en georganiseerde vormen van geheugen. In plaats daarvan, stellen Assmann en Czaplicka (1995), ging Halbwachs er van uit dat een collectief geheugen en de daarbij behorende relaties van een sociale groep met de tijd verdwenen. Hiermee transformeert het collectief geheugen in geschiedenis. Het communicatieve geheugen is dus verbonden met tijd, terwijl het culturele geheugen gekarakteriseerd wordt door de afstand tot het alledaagse. Dit wil zeggen dat het cultureel geheugen kan blijven bestaan dankzij georganiseerde vormen van herinneren en daardoor niet verandert door de tijd heen (Assmann & Czaplicka, 1995).
Daarnaast betrok Halbwachs het culturele domein niet in zijn onderzoek naar het geheugen, een gebied wat Assmann juist wel includeert in zijn studies. Assmann wilt hiermee niet Halbwachs’ collectieve geheugen vervangen door het cultureel geheugen, maar wilt met het cultureel geheugen benadrukken dat meerdere manieren bestaan om te herinneren binnen het collectieve geheugen (2008). Een visie die wordt gedeeld door Van Dijck (2004). Het culturele landschap is volgens beide auteurs de bindende factor tussen het individuele en het collectieve niveau van het collectief geheugen (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Cultuur en herinneringen zijn geen dingen die we hebben of waarderen, maar dingen die we creëren, waardoor we ons persoonlijke en collectieve ‘zelf’ vorm geven. Hiermee wordt de nadruk op de culturele context van het geheugen gelegd, in tegenstelling tot Halbwachs’ nadruk op de sociale context van het geheugen.
Cultuur is meer dan alleen het samenkomen van individuen. Mentale structuren, sociaal-culturele achtergronden, artefacten, technologieën, normen en waarden maken allemaal evenredig deel uit van cultuur. Hierdoor wordt de connectie tussen het individu en de maatschappij gevormd (Gross, 2000). De individuele herinneringen van individuen binnen een maatschappij dienen gezien te worden als herinneringen die met elkaar in verbinding staan. Deze verbinding zorgt voor een zekere collectiviteit, waardoor cultuur wordt geconstrueerd en doorgegeven. Het cultureel geheugen bestaat dus uit individuele, persoonlijke herinneringen die deze collectiviteit van herinneringen vormgeven (Van Dijck, 2004). De persoonlijke connecties, zowel mentaal als materieel, die door mensen gemaakt worden met herinneringen, maken deel uit van een collectief repertoire. Deze collectiviteit zorgt op haar beurt er voor dat nieuwe contexten ontstaan die mensen helpen bij persoonlijke betekenisgeving. Cultuur is hierbij de verbindende factor tussen het verleden en het heden. Culturele uitingen zijn de dragers van herinneringen uit het verleden, die middels sociale contexten en kaders de culturele uitingen in het heden vormgeven (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Van Dijck voegt hieraan toe dat aspecten van cultuur, zoals het Internet en de media, niet simpelweg de collectiviteit van herinneringen vormgegeven door persoonlijke verhalen, maar deze collectiviteit construeren (2006).
Het cultureel geheugen is een externe institutie, opgeslagen in symbolische en culturele vormen (Assmann, 2008; Van Dijck, 2004). Deze vormen verplaatsen zich van situatie naar situatie en worden overgegeven van generatie op generatie. Herinneringen worden hierbij gedragen door externe objecten, zoals musea en instituties, ofwel de georganiseerde vormen van herinneren. Zowel Assmann (2008) als Van Dijck (2004) stellen hierbij dat ons geheugen niet louter bestaat door een constante interactie tussen andere menselijke herinneringen, maar ook door een constante interactie met objecten of symbolen. Objecten hebben niet zoals mensen de mogelijkheid om te herinneren, maar prikkelen ons om te herinneren. De mens kent namelijk beelden, rituelen, verhalen en teksten toe aan objecten (Assmann, 2008).
Dit gebruik van externe symbolen zorgt er voor dat een groep mensen actief kan herinneren. Zoals eerder genoemd kan een sociale groep niet zelf herinneren. Door de creatie en het in stand houden van symbolen, zoals instanties als musea, archieven en monumenten doen, kan een groep mensen om gaan met de collectiviteit van herinneringen. Dergelijke instituties bestaan om op een georganiseerde wijze herinneringen te bewaren en te onderhouden (Assmann, 2008).
Een voorbeeld van dergelijke georganiseerde vormen van het cultureel geheugen zijn Pierre Nora’s lieux de mémoire, de plaatsen van het geheugen. Hoelscher en Alderman (2004) behandelen Nora’s werk in hun studie naar de relatie tussen het geheugen en de plaats en stellen dat het geheugen onder andere verbonden is met materiële en non-materiële plekken. Fysieke plaatsen voor het geheugen zijn onder andere begraafplaatsen, kathedralen, historische slagvelden en monumenten. Non-fysieke plekken voor het geheugen zijn bijvoorbeeld celebraties, rituelen en herdenkingen. Dergelijke plekken, welke verbonden zijn met het geheugen, zijn een model geworden voor het herinneren. De relatie tussen het herinneren en de plek is zichtbaar middels materiële cultuur, zoals de fysieke plekken omtrent herinneringen, maar ook middels actieve culturele uitingen. De rituelen, vieringen en herdenkingen beïnvloeden op dominante wijze hoe maatschappijen herinneren. Culturele praktijken, zoals herinneren, maken deel uit van een plaats of plek (Hoelscher & Alderman, 2004).
Dat deze lieux de mémoire niet altijd tastbaar of bereikbaar zijn voor het herinneren, maakt niet uit voor de relatie tussen plaats en geheugen (DeLyser, 2005; Hoelscher & Alderman, 2004). Het aandacht besteden aan kleine details van individuele levens, zoals foto’s, artefacten, ansichtkaarten en persoonlijke verhalen, zijn ook manieren waarop plaats en geheugen onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn. Hierbij dienen de lieux de mémoire voor zowel diegenen die een historische gebeurtenis zelf hebben meegemaakt als voor latere generaties. De objecten functioneren hiermee als plekken voor het herinneren van andermans herinneringen en als dragers van narratieven van het verleden (Brockmeier, 2010)
Als voorbeeld van een connectie tussen artefacten, persoonlijke herinneringen en het collectieve geheugen, beschrijft Van Dijck Anne Frank’s dagboek (2004). Middels de persoonlijke lens van Anne Frank wordt het collectieve geheugen van de Holocaust beleefd door narratieven die tot uiting komen in een object. Het schrijven van eigen ervaringen en herinneringen gebeurt immers op narratieve wijze. Dit welbekende dagboek is inmiddels een culturele expressie geworden, welke symbool staat voor de continue strijd tussen individuele en collectieve uitingen van het geheugen. Aan de ene kant toont het dagboek een Nederlandse tiener die haar eigen herinneringen en ervaringen in een narratieve, culturele vorm uit. Haar vader, Otto Frank, besloot later dit dagboek te publiceren tot een publiek en collectief product. Daarmee werd het dagboek, en later de gehele industrie rondom dit boek, van museum tot theaterstuk, een culturele uiting van een herinnering (Van Dijck, p. 270).
Volgens Van Dijck is het dus de vormgeving van een individuele herinnering die het individuele geheugen en collectieve geheugen met elkaar verbindt, waardoor de culturele expressie van een collectiviteit (Assmann, 2008), ofwel het cultureel geheugen, vorm krijgt.
Het cultureel geheugen zorgt er via verschillende dimensies voor dat een sociale groep zich verbonden voelt, maar draagt er ook aan bij dat de ervaringen die er voor hebben gezorgd dat een sociale groep is ontstaan of bestaat, niet vergeten worden. Dankzij plaatsen, objecten, symbolen, instituties en media blijven herinneringen, goed of slecht, bestaan. Deze verschillende dimensies binnen het cultureel geheugen zijn uiteengezet door Erll (2008), die net als Assmann (2008) en Van Dijck (2004) de nadruk legt op het culturele karakter van het cultureel geheugen wat het cultureel geheugen en het collectief geheugen van elkaar onderscheid. Erll stelt dat het cultureel geheugen een driedimensionaal concept is, waarbij een synthese plaatsvindt tussen het sociale (zoals mensen, sociale relaties en instituties), het materiële (zoals lieux de mémoire, artefacten en media) en het mentale (cultureel gedefinieerde denkwijzen en mentaliteiten). Deze drie dimensies zijn betrokken met elkaar en werken samen in het creëren van culturele herinneringen, waarbij het cultureel geheugen gekenmerkt wordt door het grensoverschrijdende karakter (Erll, 2008).
Van Dijck (2004) stelt hierbij, met betrekking tot het cultureel geheugen, dat in de huidige maatschappij, waarin de media een prominente rol spelen dankzij technologische ontwikkelingen, het cultureel geheugen meer dan ooit afhankelijk is van het materiële, zoals de nieuwe media technologieën en mediaproducten.
Narratieve benadering van het cultureel geheugen
De overdracht van het cultureel geheugen door symbolen, zoals de media, gebeurt op narratieve wijze. Bij een narratieve wijze van de transitie van het cultureel geheugen, ligt de nadruk op het feit dat de culturele herinneringen gearticuleerd worden door zaken als mythes, literatuur, films, reclame en conversaties (Assmann, 1992).
In de recente literatuur naar cultureel geheugen wordt de nadruk gelegd op de narratieve basis van dit concept. Het narratieve niveau van het cultureel geheugen kan gezien worden als de essentie van het cultureel geheugen. Het narratief heeft namelijk de mogelijkheid om vorm te geven aan de tijdelijke dimensie van menselijke ervaring (Brockmeier, 2002). Hiermee wordt bedoeld dat de geschiedenis van het menselijk bestaan bestaat uit culturele betekenis en dat verhalen, de narratieven, zoals het schrijven van biografieën of levensverhalen (Arthur, 2009; Kidd, 2009), het mogelijk maken om op historische wijze over onszelf en over ons leven na te denken. Hierbij wordt met het narratieve niet louter verwezen naar het vertellen van verhalen, maar ook naar het doorvertellen en begrijpen van acties en gebeurtenissen. Het narratieve is dus niet alleen praten over herinneringen en ervaringen of de constructie van individuele autobiografieën, maar ook het omgaan met de complexiteit van sociale relaties in een maatschappij. Volgens Brockmeier kan het narratieve gezien worden als het historische bewustzijn, waarbij verschillende vormen van discoursen en symbolen verbonden worden en geïntegreerd worden in een symbolische ruimte van cultuur. In andere woorden, het narratieve is de historische dialectiek van het culturele herinneren en vergeten (Brockmeier, 2002).
Het narratieve, de dialectiek tussen het culturele herinneren en vergeten, krijgt vorm in bijvoorbeeld monumenten en de media, waarbij het cultureel geheugen weer zichtbaar maakt wat verloren is. Binnen deze visie wordt er van uitgegaan dat monumenten en de media de dragers van verhalen en herinneringen zijn, en zo, middels georganiseerde vormen van herinneren, er voor zorgen dat deze herinneringen worden doorgegeven. Binnen de symbolische ruimte van cultuur wordt het ‘nu’ en ‘toen’, ‘hier’ en ‘daar’ continu met elkaar gecombineerd en verbonden. Deze verschuivingen en combinaties helpen ons te bepalen wat het verleden, heden en toekomst is. Het narratieve is volgens Brockmeier (2002) een dominante kracht binnen deze symbolische ruimte van cultuur, waarbij hij onderscheid maakt in drie vormen van het narratief; narrative as a performative order, narrative as a linguistic order and narrative as a semiotic order. Voor dit onderzoek worden deze drie vormen van het narratief ‘het actieve narratief’, ‘het linguïstische narratief’ en ‘het semiotische narratief’ genoemd. De samenwerking tussen de verschillende elementen van deze drie narratieven creëert een structuur waarin de narratieven ons helpen betekenis te geven aan verhalen over heden en verleden.
Het actieve narratief is het narratief als proces, waarbij een narratief niet gezien dient te worden als een verhaal, maar als de actie van het vertellen van een verhaal. Het is niet louter een structuur van betekenis, maar een actieve vorm van betekenis uitdragen. Een actief narratief heeft hiermee een specifiek doel binnen een cultureel systeem (Brockmeier, 2002). Brockmeier geeft hiervan als voorbeeld dat een actief narratief plaats kan vinden in een sociale, institutionele of politieke situatie, waarbij ideeën over het heden en verleden met betrekking tot een cultureel geheugen worden uitgedragen aan een publiek. Maar dit actieve narratief kan ook uitgedragen worden door een specifieke plaats of locatie, de lieux de mémoire, zoals musea en monumenten. Het actieve narratief kan dus gezien worden als een sociaal proces van het vertellen en uitdragen van een verhaal of van geschiedenis.
Deze dimensie van het narratief binnen het cultureel geheugen bestaat niet zonder de andere twee vormen van het narratief; het linguïstische en het semiotische. Brockmeier (2002) stelt dat de linguïstische narratieven naar voren komen door orale of geschreven verhalen. De combinatie van verschillende narratieve elementen, zoals het combineren van plaats, actie, de intentie hierachter en een hoofdpersoon van een verhaal, zorgen er voor dat mensen een verhaal uit het verleden langer kunnen vasthouden en bewaren, maar zorgt er ook voor dat complexe temporele constructies en lagen van een verhaal gecommuniceerd en geïntegreerd kunnen worden binnen een maatschappij.
Deze narratieven worden geschreven naar aanleiding van een verhaallijn of plot. De manier waarop een narratief verteld of gedeeld wordt, is van invloed op de interpretatie van een dergelijke verhaallijn. Een narratief bestaat uit de linguïstische elementen, maar bestaat ook uit de relatie tussen het linguïstische en de sociale werkelijkheid. Dit is de semiotische eigenschap van het narratief, die zorgt dat een verhaal in relatie staat tot de materiële en symbolische ruimte eromheen (Brockmeier, 2002). Dankzij het gebruik van symbolen, tradities en de linguïstische en semiotische eigenschappen van narratieven kunnen mensen vanuit hun sociaal-culturele contexten betekenis geven aan deze narratieven. Anderzijds zijn het de narratieven die het cultureel geheugen haar vorm geven.
Het herinneren van gebeurtenissen of verhalen middels het gebruik van symbolen krijgt vorm door narratieven over het overleden. Deze narratieven zijn cultureel gevormd en vormen op hun beurt het geheugen cultureel. Cultuur is hierbij het systeem en het proces waarin symbolen betekenis krijgen, waardoor een narratief begrepen kan worden. Anderzijds is het de cultuur wat de acties, gedachtes, emoties en waarden van individuen vormt. Hierdoor worden de wijze waarop symbolen geïnterpreteerd worden en de wijze waarop narratieven begrepen worden, ergo hoe wordt herinnerd, beïnvloed. Zo ontstaat een continue interactie tussen herinneringen, onszelf en cultuur (Wang & Brockmeier, 2002).
De narratieven van persoonlijke herinneringen en ervaringen staan in verbinding met ‘het zelf’ van individuen. Het zelf wordt gevormd door sociale participatie, sociale instituties en sociale interactie (Wang & Brockmeier, 2002). Dit betekent dat de sociaal-culturele achtergrond van een individu de vorming en uitdraging van narratieven beïnvloedt. Ook hierbij staat de relatie tussen het individuele en het collectieve centraal (Van Dijck, 2004). De narratieven van het geheugen en het samenspel tussen het individu en de sociale omgeving zorgen er voor dat deze narratieven kunnen worden doorgegeven van generatie op generatie (Wang & Brockmeier, 2002).
Zoals al eerder genoemd is een van de verschillen tussen het collectief geheugen en het cultureel geheugen het bestaan door de tijd heen. Waar herinneringen van het collectief geheugen langzaamaan veranderen in geschiedenis, blijven de herinneringen van het cultureel geheugen bestaan dankzij de georganiseerde vormen van herinneren. De narratieven van het geheugen spelen hierin een belangrijke rol (Jovchelovitch, 2012). Het narratief als cognitief instrument en cultureel werktuig helpt de mensen informatie te behouden, te begrijpen en om te gaan met heden en verleden. Narratieven zijn niet alleen essentieel voor het begrijpen van een eigen identiteit, maar ook voor het begrijpen van cultuur en de culturele geschiedenis (Jovchelovitch, 2012). Bij het collectief geheugen wordt door een sociale groep selectief gekozen welke narratieven worden doorgegeven en welke niet. Dit zijn narratieven die belangrijke elementen bevatten voor het vormen en begrijpen van de groepsidentiteit. Aangezien het cultureel geheugen een vorm van het collectief geheugen is, waarbij dankzij georganiseerde vormen van herinneren, narratieven van herinneringen kunnen worden opgeslagen voor in de eeuwigheid, is het voor dit onderzoek interessant om de focus te leggen op de narratieven die uitdrukking geven aan het cultureel geheugen. Het zijn immers de narratieven die bewust worden doorgegeven van generatie op generatie en worden opgeslagen in teksten, monumenten en herdenkingsrituelen. In dit onderzoek wordt hoofdzakelijk gekeken naar de narratieven van het online cultureel geheugen. Hierop wordt verder ingegaan in de paragraaf ‘het online cultureel geheugen’.
Sociale netwerk sites en online cultureel geheugen
Zoals eerder genoemd, spelen materiële aspecten, zoals media technologieën, een belangrijke rol in het behouden en doorgeven van het cultureel geheugen. In dit onderzoek staan sociale netwerk sites centraal, een vorm van Web 2.0. Allereerst zal een definitie gegeven worden van Web 2.0, waarbij het netwerk als platform dient. Vervolgens zal het concept van het sociale netwerk uiteengezet worden. Ten slotte worden deze concepten toegepast op het concept cultureel geheugen.
Web 2.0
2001 was het keerpunt voor het Internet. Tim O’Reilly en MediaLive International introduceerden het Web 2.0-concept (O’Reilly, 2007). Dit concept, het Web 2.0, wordt door Kaplan gedefinieerd als een platform waarbij content en applicaties niet langer alleen gecreëerd en gepubliceerd worden door individuen, maar in plaats daarvan, continu worden aangepast en verbeterd door gebruikers op een collaboratieve wijze (Kaplan, 2010).
O’Reilly was van mening dat het Internet en het web op dat moment belangrijker dan ooit waren en nieuwe mogelijkheden zouden brengen. Het web functioneerde nu als een service voor het publiek. Databronnen werden steeds groter en rijker naarmate meer mensen het Web 2.0 gingen gebruiken. Dankzij deze nieuwe functie van het web, ontstonden nieuwe principes die de kern van dit nieuwe fenomeen vormen.
Het web is gaan dienen als een platform, waarin de distributie van services centraal staat. Dankzij het groeiend aantal gebruikers, groeit de kwaliteit van deze services. Hierdoor is een structuur van participatie ontstaan, waarbij de web-gebruikers samenwerken tot de verbetering van deze services. Een groot verschil met het web voorheen is dat deze services niet langer betaald zijn. Pagina’s zoals Google gebruiken geen licenties of verkoop. Het gebruik van dergelijke gratis services zorgt voor een continue verbetering van de services zelf. Hierdoor dient een zeker vertrouwen in de gebruiker te bestaan. De gebruiker dient inmiddels gezien te worden als co-ontwikkelaar, waarvoor de services van het web continu op aangepast moeten worden, gebaseerd op de activiteit van de gebruikers (George & Scerri, 2007).
Het actieve gedrag van de gebruikers zorgt voor een gezamenlijke online intelligentie. Reviews leiden tot betere producten en zoekactiviteit op het Internet leidt tot betere productie, resultaten en het beter vaststellen en benaderen van doelgroepen. Gedeelde informatie zorgt voor een verrijking van kennis, die globaal opgevraagd en gedeeld kan worden (George & Scerri, 2007). Het web is een platform, waarbij de gebruikers de producenten en consumenten van de tekstuele, audio of video inhoud op het web zijn (Herring, 2015).
Dankzij duizenden gebruikers is het Web 2.0 een collectieve intelligentie, bestaande dankzij de input van de gebruikers en de self-service die het Internet te bieden heeft. Dankzij de opkomst en groei van Web 2.0-bedrijven staat het Internet inmiddels vol met ontwikkelde, nieuwe modellen voor websites, online zelf-services en businessmodellen. De software is het belangrijkste aspect van het Web 2.0. Het gaat niet langer om één apparaat of één gebruiker, maar om het collectief van apparaten en gebruikers wat gebruik maakt van een Web 2.0 service (O’Reilly, 2007), waarbij de connectiviteit tussen gebruikers centraal staat (Newman et al., 2016).
Deze nieuwe Web 2.0-services leiden tot het fenomeen prosumptie. Dit fenomeen werd onder andere behandeld door Fuchs (2011). Volgens Fuchs zijn Web 2.0-platformen, zoals YouTube, Facebook en Twitter gefocust op het delen van data, communicatie, gemeenschappen en coproductie. De relatie tussen productie en consumptie, de prosumptie, staat hierbij centraal (2011). Fuchs citeert Toffler, die in 1980 de prosumer introduceerde, waarmee de grens tussen consumptie en productie vervaagde. Volgens Fuchs is deze tendens terug te zien in Web 2.0-platformen, waarbij de actieve gebruikers van het Internet tevens actief zijn in de productie van content.
De permanente creatieve activiteit, communicatie, het opbouwen van gemeenschappen en content-productie zorgt er voor dat het Internet of Web 2.0 publiek anders is dan het actieve publiek van de massa media (2011). Het actieve publiek van bijvoorbeeld sociale media is niet alleen bewust van de beïnvloeding van massa media, maar ook actief in het opbouwen van de multimodale content van deze media. Deze content is het middelpunt van het Web 2.0 (Alexander & Levine, 2008; Herring, 2015). Dankzij de gebruiksvriendelijke services van het Web 2.0 kan een ieder deelnemen in het proces van content creatie, waarbij samenwerking tussen de gebruikers ontstaat. Op het moment dat meerdere gebruikers actief content toevoegen aan één medium, ontstaat een vorm van de sociale media (Alexander & Levine, 2008). De Web 2.0 sociale media-applicaties bieden gebruikers een technologie voor de productie en distributie van informatie. Hierdoor wordt het voor de gebruiker mogelijk om op een gemakkelijke wijze collaboratief te schrijven, content te delen en netwerken aan te leggen (Thackeray, Neiger, Hanson & McKenzie, 2008).
Deze actieve coproductie van meerdere Internetgebruikers wordt ook besproken door Kaplan en Haenlein (2010). Een kenmerk van sociale media, gebaseerd op de principes van het Web 2.0 gebruikt, is, zoals eerder genoemd, het feit dat meerdere gebruikers samenwerken aan een ‘product’. Door het toevoegen en veranderen van tekstuele, audio of video inhoud (Herring, 2015), ontstaat een collaboratief project (Kaplan & Haenlein, 2010). De hoofdgedachte achter een dergelijke samenwerking is het feit dat dit uiteindelijk leidt tot een beter, gezamenlijk eindproduct, in plaats van het produceren van individuele projecten.
Deze prosumptie, het gezamenlijk werken aan de inhoud op het Internet, kan uiteindelijk, volgens leiden tot het ontstaan van content communities (Kaplan & Haenlein, 2010). Dit zijn onlinegemeenschappen waarin gebruikers media inhoud met elkaar kunnen delen via het web. Voorbeelden hiervan zijn Flickr, YouTube en SoundCloud. In deze online communities staan niet de gebruiker en het persoonlijke profiel centraal. Het gaat in dergelijke communties om het delen van foto’s, video’s of andere informatie. De prosumptie is bij deze online communities veelal noodzakelijk. Zonder de samenwerking van meerdere gebruikers komt de inhoud op een website immers niet tot stand (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012).
De persoonlijkere versie van deze online content communities zijn de sociale netwerk sites, waarbij de prosumtie de centrale factor binnen een website is (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). Het verschil met deze online communities is dat er bij de sociale netwerk sites wel een persoonlijk profiel wordt aangemaakt, waarbij de gebruikers meer informatie over zichzelf kunnen plaatsen en met andere gebruikers kunnen communiceren (Kaplan & Haenlein, 2010). Binnen deze online communities zijn het de persoonlijke updates, statussen, verhalen en foto’s van de gebruikers die de essentie van deze websites vormen. De communicatie en opgebouwde netwerken, waardoor een zekere samenwerking tussen gebruikers ontstaat, is de prosumptie binnen de sociale netwerk sites die er voor zorgt dat deze kunnen bestaan (Ritzer, Dean & Jurgenson, 2012). Dit concept zal uit een worden gezet in de volgende paragraaf.
Sociale netwerk sites
Het feit dat meerdere gebruikers steeds makkelijker en sneller inhoud kunnen plaatsen op het web en de collectieve intelligentie van gebruikers die mensen motiveert om ideeën te delen en te bediscussiëren op de online community, zorgt er voor dat het Web 2.0 ook wel het sociale web genoemd wordt (Boulos & Wheeler, 2007). Dankzij de ontwikkeling van “Web 1.0” en het ontstaan van nieuwe software, is de online sociale interactie via het web verder ontwikkeld en verrijkt. Boulos en Wheeler citeren Wallace (1999) en stellen dat het Web 2.0 de gebruikers aanspoort tot menselijke interactie in een ‘koude’ omgeving (2007, p. 3). Volgens hen kan zelfs gesproken worden over een people-centric web, een sociaal web waarin conversaties, interpersoonlijke relaties, personalisatie en individualisatie centraal komen te staan (Boulos & Wheeler, 2007).
Een vorm van een dergelijke service zijn de sociale netwerken. De sociale netwerk sites (SNS) zijn online groepsapplicaties die mensen verbinden middels gedeelde informatie en interesses (Boulos & Wheeler, 2007). Hierbij worden gebruikers met elkaar verbonden door gedeelde vriendschappen of onlinegemeenschappen. Deze SNS zijn nieuwe vormen van virtuele gemeenschappen die bestaan dankzij relaties tussen de groepsleden en de drang van mensen naar het behoren tot een groep (Boulos & Wheeler, 2007). De SNS, zoals deze nu terug te vinden zijn op het Web 2.0, bestaan pas sinds 2003. Voorheen bestonden informele SNS, maar tegenwoordig wordt de data en informatie van de gebruiker opgeslagen in een profiel, welke meteen gedeeld kan worden met andere gebruikers. Op deze manier kunnen gebruikers van SNS gemakkelijker op zoek naar informatie of mensen met dezelfde interesses (Boulos & Wheeler, 2007).
Sinds de introductie van de SNS hebben veel gebruikers inmiddels deze websites geïntegreerd in het dagelijks leven. Op dit moment zijn er honderden SNS, variërend in technologische functies, interesses en praktijken. Hoewel de technologische kenmerken van de SNS vrijwel consistent zijn, zijn de culturen rondom SNS verschillend. Van het zoeken naar of onderhouden van relaties, gedeelde interesses betreffende seksualiteit, religie of identiteit tot bloggen, delen en communiceren, het is allemaal terug te vinden in SNS (Boyd & Ellison, 2008). Boulos & Wheeler spraken al over het people-centric karakter van SNS. Boyd en Ellison leggen hierop de nadruk in hun definitie van SNS. Zij leggen de focus op het unieke van SNS: het feit dat individuen, onbekend van elkaar, connecties maken, gebaseerd op enige offline connecties of overeenkomsten, die anders niet hadden kunnen ontstaan.
Deze functie van de SNS, de gedeelde interesses (Boulos & Wheeler, 2007) en het connecties maken met anderen, (Boyd & Ellison, 2008), zijn de functies waardoor de SNS niet langer alleen gebruikt worden door individuen. Ook organisaties en instituties tonen steeds meer interesse in de SNS. Denk bijvoorbeeld aan de klantenservice van KLM via Twitter of Facebook. Maar niet alleen bedrijven betrekken de sociale media in bestaande of vernieuwde businessmodellen. Ook de culturele wereld toont steeds meer interesse in de SNS.
Dit fenomeen besprak Proctor (2010) in haar artikel over het museum als platform en stelt dat Web 2.0 nieuwe businessmodellen en –praktijken in de 21e eeuw hervormt door sociale media. Proctor stelt dat zelfs het meest conservatieve museum niet immuun is voor de effecten van SNS. Een museum hoeft niet per se actief te zijn in het gebruik van SNS, maar de bezoekers zijn dat wel. Dit resulteert in het online delen van foto’s, filmpjes, blogs en recensies over musea op SNS, waarover de musea zelf geen controle hebben. Deze ontwikkelingen zorgen er voor dat ook deze organisaties gaan deelnemen in de SNS-cultuur. Musea gaan steeds meer gebruik maken van SNS, zoals Flickr, YouTube of Facebook (Proctor, 2010).
Een nieuwe trend in de wereld van de musea en de SNS is dat musea steeds meer collecties online zetten, om in te spelen op het feit dat op deze manier meer mensen, die anders niet in staat waren om het museum in kwestie te bezoeken, in contact kunnen komen met een instelling en diens collectie. Hierdoor krijgen steeds meer musea het grotendeel van de bezoekers via het Web 2.0 (Proctor, 2010). Proctor noemt hierbij Steven Zucker, die deze transformatie beschrijft als een verschuiving van de Acropolis – het onbereikbare op de heuvel - naar de Agora – het bereikbare, een forum voor conversatie, debat en kansen voor een groter publiek (p. 36).
Het gebruik van het Web 2.0 als forum wordt ook steeds populairder in musea die zich richten op de Holocaust. Manfra en Stoddard (2008) deden onderzoek naar het gebruik van nieuwe media in de Holocaust wetenschap. Zij vonden dat SNS, met in het bijzonder persoonlijke accounts, het delen van audio- en videomateriaal, interactieve omgevingen en sociale interactie, scholieren en belangstellenden de kans geven om de gebeurtenissen van de Holocaust en andere genocides terug te koppelen aan huidige problemen in de maatschappij. Dankzij het gebruik van SNS krijgen mensen de kans om bestaande kennis te analyseren en te bediscussiëren. Het interactieve karakter van SNS biedt daarnaast de toegang naar talloze archieven met literatuur, audio- en beeldmateriaal, die scholieren en anderen kunnen gebruiken voor het reflecteren op de huidige maatschappij of toekomstig onderzoek.
Het online cultureel geheugen
Zoals eerder genoemd hebben Web 2.0 en SNS het mogelijk gemaakt voor het publiek om op een gemakkelijke wijze toegang te verkrijgen tot online informatie, audio- en beeldmateriaal, collecties en archieven. Het cultureel geheugen en het belang van georganiseerde vormen van herinneringen staan centraal in dit onderzoek. Daarnaast speelt volgens Van Dijck de media een grote rol binnen het cultureel geheugen, aangezien door de media de kansen voor het opslaan van herinneringen vergroot en veranderd zijn (2004). In een maatschappij waarin vrijwel alles is gedigitaliseerd en waarin nu ook musea online te bezoeken zijn, zijn Assmann’s en Van Dijck’s georganiseerde vormen van herinneringen tegenwoordig ook online te vinden.
Van Dijck benadrukt in haar studie het belang van de media en het geheugen; beide zijn volgens haar culturele concepten. Technologie vormt onze herinneringen van het verleden en het heden en zorgt er voor dat deze door de tijd heen kunnen blijven bestaan. Dankzij innovaties worden daarnaast ook de manieren waarop we herinneren en hoe we deze herinneringen vorm geven veranderd. Hierdoor is herinneren niet langer louter een proces waarmee we het verleden terughalen, maar ook een vermogen om culturele aspecten te identificeren en het ‘zelf’ in relatie tot anderen te plaatsen. De relatie tussen de media en het geheugen is zowel een proces van creatie en reconstructie. Hier komt wederom de nadruk op het persoonlijke culturele geheugen naar voren. Het zijn namelijk de individuen die binnen het cultureel geheugen de individuele, actieve producenten en verzamelaars zijn van herinneringen in de media (Van Dijck, 2004).
Van Dijck (2004) legt de rol van het individu als actieve media-gebruiker uit middels John B. Thompson’s visie op mediareceptie (1995). Hij beschrijft media als een vorm voor reflectie en zelfreflectie voor individuen, waarmee we zicht krijgen op wie we zijn en waar we staan in sociale context. Dankzij nieuwe media vormen hoeven individuen niet langer alleen maar gebruik te maken van gezamenlijke vormen van media, zoals voorheen de radio en de bioscoop. Nu bestaat, dankzij de nieuwe media, de mogelijkheid tot nieuwe kansen en opties voor individuele zelfreflectie en zelfformatie. Het publiek is actiever geworden en meer bewust van de rol van de media binnen het sociale leven. Van Dijck (2004) sluit aan op Thompson’s visie op het individu binnen de media en stelt dat individuen media technologieën gebruiken om eigen herinneringsdocumentatie te produceren en dat individuen actieve verzamelaars zijn van cultuur in de media. Middels camera’s, computers en het schrift worden momenten in het leven gedocumenteerd en gevormd tot een mediated ervaring; een herinnering opgeslagen in het media landschap. Deze individuele, persoonlijke vormen van het geheugen, maken samen deel uit van een alomvattend geheugen van een groep of maatschappij (Van Dijck, 2004). In het digitale landschap schrijven individuen persoonlijke herinneringen en dragen hiermee bij aan het gezamenlijk herinneren van een collectief verleden. Het digitaal gezamenlijk herinneren reconstrueert het historisch bewustzijn en zorgt er voor dat het verleden en het heden met elkaar in verbinding raken (Giaccardi, 2012). De persoonlijk geproduceerde herinneringen en individuele collecties van culturele content vormen samen Van Dijck’s mediated herinneringen.
Dankzij de nieuwe media is een nieuwe trend in het digitaal herinneren ontstaan: de angst voor het verliezen van informatie. Dankzij het ontstaan van digitale databanken, harde schijven en computers in alle soorten en maten, kunnen we informatie, maar ook herinneringen verzamelen en opslaan in het digitale landschap. Deze ontwikkeling in digitalisering heeft ervoor gezorgd dat we middels het kunstmatige geheugen van de nieuwe media op een unieke wijze kunnen en zullen blijven herinneren (Garde-Hansen, Hoskins & Reading, 2009).
De nieuwe technologieën voor het opslaan van herinneringen brengen nieuwe narratieve genres binnen het herinneren met zich mee. De digitalisatie en de groei in het gebruik van computers heeft er toe geleid dat de narratieven van het cultureel geheugen elektronisch geschreven en herschreven kunnen worden (Brockmeier, 2010). Op deze veranderingen in herinneren dankzij de digitalisatie wordt dieper ingegaan door Arthur (2009). Een concept die hij behandelt is het schrijven over individuele levens. Arthur verdiepte zich hierin en deed onderzoek naar het schrijven van narratieven zoals biografieën en de ontwikkelingen hierin (2009). Dankzij de commercialisering van nieuwe uitvindingen in de twintigste eeuw, zoals bijvoorbeeld fotografie, film en computer, is een verandering ontstaan in het bewaren van belangrijke momenten uit het leven, wat ervoor heeft gezorgd dat iedereen deze momenten kan opslaan.
Arthur (2009) stelt dat deze nieuwe ontwikkelingen in de technologie een zekere immortaliteit met zich teweegbrengen. Namen, afbeeldingen en levens van geliefden en doden kunnen bewaard worden voor de eeuwigheid. Waar voorheen louter foto’s zorgden voor een visuele representatie en biografieën enkel werden geschreven over historisch significante personen, is nu, dankzij de nieuwe media, een verschuiving in de wereld van biografieën waar te nemen. Boekwinkels, televisie en film zijn inmiddels bekende middelen voor het verspreiden van biografieën, maar ook het Internet is inmiddels een medium voor het verspreiden van zowel bekende als onbekende levensverhalen geworden.
Dankzij de kenmerken van het Web 2.0 kan iedereen met toegang tot Internet publiceren en bijdragen aan de online databank voor zowel het individueel niveau als het collectief niveau van het cultureel geheugen. Dit heeft als gevolg dat, dankzij nieuwe creatieve formats voor het schrijven en opslaan van levensverhalen, de manier waarop individuen en maatschappijen herinneren, herinneringen opslaan, herinneringen presenteren en herinneringen delen verandert (Arthur, 2009).
Een veel voorkomende trend is op dit moment zelfexpressie (Arthur, 2009; Haskins, 2015). Het publieke karakter van Web 2.0 zorgt er voor dat individuen hun persoonlijke herinneringen in het digitale landschap kunnen opslaan, welke hiermee voor de hele wereld te zien zijn. Hiermee zijn het schrijven van herinneringen en biografieën niet langer alleen bedoeld voor historisch relevante personen uit de geschiedenis. Biografieën in de nieuwe media worden tegenwoordig gekenmerkt door het persoonlijke karakter en de zelfexpressie van individuen.
Het persoonlijke karakter is een belangrijk aspect binnen het delen van herinneringen (Kidd, 2009). Dankzij het publieke karakter van Web 2.0 krijgen mensen de mogelijkheid om ervaringen te delen, die anderzijds privé waren gebleven. Zo kunnen Internetgebruikers middels bloggen eigen herinneringen bewaren in persoonlijke blogs (Haskins, 2015). Kidd noemt deze persoonlijke herinneringen geen biografieën, zoals Arthur (2009), maar ‘levensverhalen’. Deze levensverhalen zijn volgens Kidd een deel van de constructie van identiteit, maar het delen hiervan zou ook helend werken (Kidd, 2009). Een visie die wordt gedeeld door Giaccadi (2012), die ook de nadruk legt op het ‘helende’ aspect van het delen van herinneringen en verhalen om zo het verleden te kunnen verwerken.
Deze visie op het helende aspect van het delen van het individueel geheugen wordt tevens gedeeld door Timothy Recuber (2012). Recuber schreef een artikel over de constructie van het geheugen op het Internet met betrekking tot tragische gebeurtenissen. Hij analyseerde de narratieven van twee Amerikaanse digitale archieven, een archief over de rampen van 9/11 en een archief over de gevolgen van orkaan Katrina. Tijdens deze analyse beschouwde hij deze digitale archieven als een vorm van prosumptie, de productie en consumptie van inhoud door de actieve gebruiker van het Web 2.0. Recuber stelt dat dankzij nieuwe technologieën online herinneringen en archieven steeds populairder worden, waarbij een groot deel van deze websites toegewijd is aan het individuele en collectieve geheugen en de creatie van online monumenten met betrekking op tragische gebeurtenissen (2012). Dankzij het bestaan van deze digitale archieven en databanken kunnen gebruikers deelnemen in de prosumptie van herinneringen. Recuber noemt dat deze geheugendatabanken de relaties tussen culturen en gezamenlijke herinneringen belichamen die geconstrueerd worden door Internet technologieën van de nieuwe generatie, zoals blogs en SNS (2012, p. 533). Ook hieruit blijkt dat de relatie tussen het individuele en collectieve geheugen nauw verbonden is met het cultureel geheugen, aangezien individuen, maar ook groepen, bijdragen aan het overkoepelende cultureel geheugen.
Recuber (2012) vond in zijn analyse dat een veel voorkomend thema binnen deze prosumptie ‘zelfhulp’ is, wat lijkt op Kidd’s nadruk op het helende aspect van het delen en maken van mediated herinneringen. Recuber bouwt in zijn analyse voort op Toffler’s visie op prosumptie en zelfhulp (1980). Volgens Toffler is sinds 1970 een groeiende economie voor prosumptie en zelfhulp ontstaan. Toffler doelt hierbij op de zelfhulp met betrekking tot gezondheid, maar volgens Recuber is deze tendens terug te koppelen aan de prosumptie binnen de digitale archieven en databanken met betrekking tot traumatische gebeurtenissen. Het lezen van andermans ervaringen en het delen van eigen herinneringen kan volgens Recuber gezien worden als een vorm van therapeutische zelfhulp.
Ook Haskins (2015) schrijft over het digitale archief van 9/11 en vond, naast het feit dat het publieke karakter van de website bijdraagt aan de zelfexpressie van de bezoekers, dat een ander terugkerend thema gezamenlijk rouwen is. Hiermee bedoelt Haskins dat de bezoekers van de website binnen deze onlinegemeenschap gezamenlijk rouwen om de slachtoffers van 9/11 door het uploaden van persoonlijke verhalen en foto’s van overleden naasten. Dit narratief gaat volgens Haskins vaak gepaard met anti-oorlog narratieven. Het meest dominante thema echter is het nostalgische narratief, waarbij bezoekers van de website oude foto’s en verhalen daterend van voor 9/11 uploaden.
Uit de analyse van de teksten en berichten op de twee onderzochte websites van Recuber (2012) is gebleken dat de prosumptie van websites voor herinneringen en ervaringen voor individuen inderdaad een therapeutische werking heeft. Door middel van het delen van eigen herinneringen en het lezen van verhalen van anderen, zorgen dergelijke digitale geheugenbanken er voor dat individuen deze websites gebruiken voor zelfhulp (Haskins, 2015). Dankzij het delen van individuele en persoonlijke herinneringen, zorgt de collectiviteit van een dergelijke culturele uiting van het geheugen, zoals de online archieven omtrent 9/11 en orkaan Katrina, er voor dat mensen herinneringen blijven produceren en consumeren.
Het delen, uitwisselen en in stand houden van herinneringen door de media gaat steeds meer nieuwe vormen aannemen. Een voorbeeld hiervan is de website van het Joods Monument, een SNS waarop gebruikers actief deelnemen in de prosumptie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland. Dit medium, reeds genoemd in de inleiding, zal verder uiteengezet worden in het hoofdstuk over de onderzoeksmethode.
Samenvatting
In dit hoofdstuk zijn de voor dit onderzoek belangrijkste concepten uit een gezet. Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvraag, ‘Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?’, dient het concept cultureel geheugen, diens online vormen en de narratieve benadering van het cultureel geheugen duidelijk te zijn, voordat een daadwerkelijke analyse volgt.
Uit bovenstaand hoofdstuk is gebleken dat het cultureel geheugen voor dit onderzoek interessant is, omdat het herinneren op het Joods Monument wijst op een georganiseerde vorm van geheugen, waarbij gebruik gemaakt wordt van monumenten, musea en andere symbolische, traditionele en externe objecten (Assmann, 2008). Het belang van de plaats binnen het geheugen, waarbij middels organisatie, dan wel door instituties of gemeenschappen, een herinnering bewust op een plek of plaats bewaard wordt voor volgende generaties, is binnen dit onderzoek een belangrijke factor voor het cultureel geheugen. De synthese van cultuur en herinneringen geeft ons persoonlijke, maar ook ons collectieve ‘zelf’ vorm. Het cultureel geheugen is daarom een samenwerking tussen twee niveaus; het individuele en het collectieve niveau, welke met elkaar verbonden en verweven zijn (Siegel, 2013; Gross, 2000; Van Dijck, 2004). Verscheidene individuele herinneringen staan dankzij sociaal-culturele contexten en achtergronden met elkaar in verbinding. Deze individuele herinneringen vormen samen een collectiviteit, waardoor het cultureel geheugen wordt gevormd.
Deze individuele herinneringen zorgen tevens middels de georganiseerde vorm er voor dat een groep zich kan verbinden met elkaar en met de sociale werkelijkheid. Een tendens die terug te zien is in de media en op het Internet (Van Dijck, 2004). Dankzij het ontstaan van Web 2.0-platformen is het steeds makkelijker geworden om inhoud op onlinegemeenschappen of netwerken te plaatsen, op te zoeken of te bewerken. Deze prosumptie staat in dit onderzoek centraal. De sociale netwerk sites zorgen er voor dat een coproductie van Internetinhoud ontstaat, waarbij mensen samen kunnen werken aan het opbouwen van een netwerk van tekst, foto’s, video’s en informatie.
In dit onderzoek wordt gekeken naar het online cultureel geheugen, waarbij mensen middels sociale netwerk sites samen herinneren middels de prosumptie van narratieven. Door het toevoegen van levensverhalen, ervaringen en herinneringen, ontstaan speciale online communities voor actief herinneren. Dankzij nieuwe technologieën en formats kunnen Internetgebruikers steeds meer met elkaar delen. Zelfexpressie (Arthur, 2009), therapie (Kidd, 2009) en zelfhulp (Recuber, 2012) zijn veelvoorkomende thema’s binnen het online schrijven en delen van herinneringen, biografieën en levensverhalen; de narratieven van het online cultureel geheugen.
Voor het analyseren van het Joods Monument is het interessant om te kijken naar hoe de narratieven van het online cultureel geheugen van de actieve gebruikers van Joods Monument zijn opgebouwd. Op dit moment is er geen bestaand onderzoek naar de rol van sociale netwerken binnen de constructie van herinneringen van de Holocaust in Nederland. Dit hoofdstuk heeft aangetoond dat reeds theorieën bestaan over het cultureel geheugen op het Internet en in de media, waarbij de narratieven van het cultureel geheugen centraal staan. Aangezien de Holocaust nog altijd zijn sporen achterlaat in de Nederlandse maatschappij en het sociale netwerk van Joods Monument immer groeit, is het voor dit onderzoek interessant om te kijken naar het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust en het herinneren van de tijdens de Holocaust omgekomen Joden in Nederland.
Methode
Inleiding
In dit hoofdstuk wordt beschreven welke onderzoeksmethode is gebruikt voor dit onderzoek. Daarnaast zal worden beschreven hoe de gebruikte data is verzameld, hoe deze er uit ziet en hoe deze is gebruikt. Tenslotte wordt een beschrijving van deze analyse gegeven en wordt ingegaan op de betrouwbaarheid en validiteit van het onderzoek.
Methode
Om antwoord te kunnen geven op de centrale vraag van dit onderzoek, ‘Hoe wordt het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust geconstrueerd op het sociale netwerk van Joods Monument?’, is gebruik gemaakt van een kwalitatieve onderzoeksmethode.
Met kwalitatief onderzoek wordt elk type onderzoek bedoeld waarmee de resultaten niet middels statistische procedures zijn gevonden. Kwalitatief onderzoek focust veelal op persoonlijke levens, ervaringen, emoties, maar ook op sociale en culturele fenomenen en interacties. Hierbij wordt de gevonden data non-mathematisch geïnterpreteerd, in tegenstelling tot bij kwantitatief onderzoek (Strauss & Corbin, 1990). Deze kwalitatieve informatieverzameling is open en flexibel en werkt met de alledaagse taal waarbij de data en resultaten niet worden omgezet tot numerieke taal (Maso & Smaling, 1998).
Kwalitatief onderzoek wordt ook wel de studie van de aard van verschijnselen genoemd (Maso, 1987). Hierbij ligt de nadruk op de kwaliteit van verschijnselen, hun verschijningsvormen, de context waarin ze voorkomen en de perspectieven van waaruit men er naar kijkt (Philipsen & Vernooij-Dassen, 2004, p. 6). Er wordt gebruik gemaakt van een open methodologie. Dit houdt in dat onderzoek wordt gedaan naar iets wat zich nog niet begeeft in een te standaardiseren veld. Bij kwalitatief onderzoek wordt veelal gebruik gemaakt van bestaande theorieën. Deze sturen theoretisch de empirische cyclus van redeneren, observeren en redeneren. Deze cyclus wordt meerdere malen herhaald, totdat nieuwe inzichten verkregen zijn (Philipsen & Vernooij-Dassen, 2004).
Een kenmerk van kwalitatief onderzoek is het feit dat de dataset veelal kleiner is dan bij kwantitatief onderzoek. Er wordt gestreefd naar overdraagbaarheid en theorievorming aan de hand van selectieve steekproeven die gerelateerd zijn aan de vraagstelling. De dataverzameling, steekproef en analyse verlopen dan ook vaak afwisselend. Dit betekent dat allereerst de eerste verzamelde data wordt geanalyseerd. Op grond van deze analyse kan eventueel meer data verzameld worden en eventueel kan de vraagstelling of steekproeftrekking aangepast worden. Dit proces herhaalt zich totdat saturatie op treedt en geen nieuwe bevindingen gedaan worden (Netwerk Kwalitatief Onderzoek AMC – UvA, 2002).
Aangezien in dit onderzoek is gekeken naar de geüploade content op het sociale netwerk van Joods Monument, is gebruik gemaakt van een kwalitatieve inhoudsanalyse. De reden hiervoor is het feit dat deze geüploade informatie, teksten, foto’s en oproepen, ofwel de alledaagse taal van de bezoekers, uitingen en verschijnselen zijn van persoonlijke ervaringen en gedrag. Kwalitatief onderzoek focust zich op het interpreteren van deze sociale en culturele fenomenen en interacties. Middels een kwalitatieve onderzoeksmethode wordt gekeken naar wat mensen zeggen en opvragen op culturele uitingen, zoals het Joods Monument.
De persoonlijke levens, het gedrag en de emoties van de bezoekers van Joods Monument worden middels deze analyse bekeken en blootgelegd. Deze inhoud kan gezien worden als een sociaal en cultureel fenomeen en als interactie tussen mensen, wat betekent dat een kwalitatieve inhoudsanalyse van de berichten op Joods Monument de geschikte onderzoeksmethode is om te kijken naar de constructie van het cultureel geheugen van de Holocaust in Nederland.
Data-verzameling en steekproef
Dit onderzoek is gefocust op de geüploade content op Joods Monument. Sinds maart 2016 is Joods Monument een combinatie van Digitaal Monument en Community Joods Monument. Het Digitaal Monument Joodse Gemeenschap in Nederland werd in 2000 bedacht door Isaac Lipschits. Dankzij financiële steun vanuit meerdere subsidiënten kon de website voor dit digitale monument in 2005 gelanceerd worden. In maart 2006 is deze overgedragen aan het Joods Historisch Museum (http://www.joodsmonument.nl).
Op het Digitaal Monument wordt een gezicht gegeven aan alle tijdens de Holocaust omgekomen Nederlandse Joden. Op dit digitale monument zijn de namen, geboortedata, sterfdata, gezinssamenstellingen, oude adressen en de plek van overlijden terug te vinden. Er wordt op dit moment geprobeerd om bij zo veel mogelijk mensen een foto te plaatsen.
In 2010 werd het Digitaal Monument aangevuld met Community Joods Monument. Op deze website konden bezoekers een profiel aanmaken en met elkaar in contact komen. Daarnaast werd er gebruik gemaakt van prosumptie; bezoekers konden feiten, verhalen, gebeurtenissen, foto’s en andere documenten plaatsen en opvragen, om zo ieder slachtoffer op het monument een gezicht en persoonlijk verhaal te kunnen geven.
Sinds 2016 zijn deze twee websites, het Digitaal Monument en Community Joods Monument, samengevoegd tot het Joods Monument. Op het Joods Monument kan iedereen samenwerken tot het in kaart brengen van de verloren Joodse levens. Op deze vernieuwde website heeft elke overledene een eigen webpagina, die door een iedere bezoeker aangevuld kan worden. Op een dergelijke persoonlijke webpagina op Joods Monument staan de naam, geboorte- en overlijdensgegevens van de desbetreffende persoon centraal. Onder aan het beeldscherm zijn nog vier andere functies; ‘Foto’s’, ‘Verhalen’, ‘Adres’ en ‘Familie’.
Bij ‘Adres’ kan de bezoeker middels Google Maps kijken waar de persoon heeft gewoond. ‘Familie’ geeft de gezinssamenstelling en andere verwante familieleden weer. Voor dit onderzoek zijn de eerste twee functies geanalyseerd, de foto’s en de verhalen. Dankzij deze twee functies kunnen bezoekers foto’s uploaden en verhalen of oproepen plaatsen.
De foto’s, verhalen en aanvullingen van bezoekers zijn voor dit onderzoek de onderzoekseenheden. Dit materiaal staat op de website sinds 2010, sinds het ontstaan van het Community Joods Monument. Op de profielen van Nederlandse Joodse Holocaust slachtoffers zijn geüploade foto’s, verhalen, berichten of oproepen te vinden, ofwel het onderzoeksmateriaal van deze studie. Dit is inhoud die door de gebruiker is toegevoegd en kan dus gezien worden als prosumptie. Door deze berichten en inhoud te analyseren, kan inzicht verkregen worden in wat wordt geplaatst en opgevraagd. Dit leidt tot inzicht in hoe en wat wordt herinnerd door de bezoekers van Joods Monument. Dit zal uiteindelijk leiden tot een antwoord op de onderzoeksvraag hoe de herinneringen aan de Nederlandse Holocaust slachtoffers zijn geconstrueerd.
Om te bepalen welke eenheden nuttig zijn voor dit onderzoek, is gebruik gemaakt van een niet-toevallige steekproef. Deze vorm van het uitvoeren van een steekproef wordt gebruikt voor onderzoeken waarin men inzicht wilt krijgen in fenomenen, individuelen of gebeurtenissen, ofwel typisch kwalitatief onderzoek. Dit betekent dat gebruik gemaakt wordt van een doelgerichte steekproef, waarin louter eenheden worden geselecteerd die “informatie rijk” zijn (Patton, 1990; Onwuegbuzie & Leech, 2007). Dit was nodig binnen dit onderzoek, omdat op Joods Monument ook foto’s, verhalen en aanvullingen van bezoekers te vinden zijn, welke gaan over zaken die niets te maken hebben met de Holocaustslachtoffers. Zo zijn er bijvoorbeeld veel bezoekers die het Monument gebruiken om hun eigen stamboom proberen te reconstrueren of in contact proberen te komen met andere bezoekers voor bijvoorbeeld onderzoeken of ter promotie van boeken. Bij dergelijke berichten ligt de nadruk op de relaties tussen de bezoeker en het heden. Aangezien dit onderzoek is gefocust op het Nederlandse cultureel geheugen van de Holocaust, ofwel het verleden, zijn dergelijke aanvullende verhalen en oproepen vanuit deze bezoekers van het Joods Monument voor dit onderzoek “niet informatie rijk”.
Het Joods Monument heeft sinds het ontstaan van Community Joods Monument in 2010 een database van foto’s, verhalen, oproepen, en dergelijke op kunnen bouwen. Voor dit onderzoek zijn 95 berichten geselecteerd, welke voldeden aan het kenmerk “informatie rijk”, ofwel een foto, verhaal, aanvullend bericht van een bezoeker met betrekking op een tijdens de Holocaust overleden Joodse Nederlander of een gebeurtenis die zich afspeelde tijdens de Holocaust. Voorbeelden hiervan zijn onder andere bezoekers die zoeken naar meer informatie over tijdens de Holocaust omgekomen Joden of bezoekers die een levensverhaal trachten te reconstrueren. In het hoofdstuk ‘Resultaten’ worden enkele citaten en berichten getoond. Dankzij de weergave van voorbeelden van deze berichten, kan meer inzicht verkregen worden in de werkwijze waarop de narratieven op het Joods Monument zijn geanalyseerd. Vanweg