‘Voor nieuwe Messi is mijn studie niet nodig’

1
10 doctor mednet 07/08I2013 EEN PROMOVENDUS AAN HET WOORD OVER HAAR ONDERZOEK tekst Arthur vAn Zuylen beeld AntoInette borchert BARBARA HUIJGEN: Hoe weet een voetbalclub of een jeugdspeler wel of niet de top haalt? Bewegingswetenschapper Barbara Huijgen deed onderzoek: Technical skills the key to success? is de titel van haar proefschrift. Wetenschappelijk veldonderzoek is er in vele soorten en maten, maar de Groningse bewegingswetenschapper Barbara Huijgen (1980) heeft het begrip wel heel letterlijk genomen. Een belangrijk deel van haar promotieonderzoek speelde zich namelijk af op het voetbalveld. Met collega’s van het Interfacultair Centrum voor Bewegingswetenschappen van de Rijksuniversiteit Groningen volgde zij de ontwikkeling van jonge voetballers uit de jeugdopleidingen van drie noorde- lijke profclubs: FC Groningen, SC Heerenveen en AZ. Hun belangrijkste vragen: wat is bepalend voor talent, hoe ont- wikkelt het zich en hoe herken je in een vroeg stadium de jeugdspelertjes die uiteindelijk zullen doorbreken? Maar eerst een andere vraag: kan de promovenda zélf de nieuwe Messi herkennen op een veld? “Haha, ik denk het wel ja”, lacht Huijgen, die zelf jarenlang tenniste in de hoogste competities van Nederland en Amerika. “Maar zoals voetbal- trainers mij vertelden: voor exceptionele spelers als Messi of Cruijff heb je helemaal geen wetenschappelijk onderzoek nodig. Die herken je ook zó wel, want zulke grote talenten komen vanzelf bovendrijven. Mijn onderzoek is vooral inte- ressant om talenten op te pikken uit de veel grotere groep die net daaronder zit: jonge voetballers van wie niet direct duidelijk is of ze ooit zullen doorbreken als prof. Voetbal- clubs zouden de resultaten van onze studies kunnen gebrui- ken. Ze zouden hun jeugdspelers moeten monitoren door ze minstens twee keer per jaar te testen. Op die manier kunnen ze de individuele ontwikkeling volgen én waar nodig bijstu- ren met extra training of coaching. Dat zou het inzicht in de ontwikkeling van de spelers sterk kunnen verbeteren en de clubs kunnen ondersteunen bij het selectieproces.” Talent is een complexe materie met meerdere componenten, zo blijkt uit Huijgens thesis. Zij beschrijft daarin een model waarvoor haar promotor Chris Visser en copromotor Marije Elferink-Gemser eerder de basis legden. Huijgen: “Talent heeft een ‘dynamische’ component met factoren als groei, rij- ping, training, leervermogen en omgeving, en een ‘multidi- mensionele’ component met factoren als lichaamsbouw en de fysieke, technische, tactische en mentale eigenschappen van een speler. Het bijzondere van ons onderzoek is dat wij al die factoren jarenlang gemonitord hebben bij een groep van circa 500 voetballers van 10 tot 21 jaar. Met specifieke dribbel- en sprinttests hebben we op het veld hun fysieke en technische vaardigheden geanalyseerd. Verder hebben we via vragenlijsten ook de andere talentfactoren onderzocht, zoals hun mentale en tactische eigenschappen. Op die manier hebben we ontdekt dat spelers die uiteindelijk prof- voetballer werden al op hun 14e significant betere techni- sche vaardigheden hadden dan spelers die het niet gehaald hebben. Bovendien waren ze als jeugdspeler tactisch beter onderlegd en speelden ze op hoge snelheid nauwkeuriger.” Huijgen deed onderzoek bij clubs uit de subtop. Hoe zou de uitkomst zijn geweest als zij de jeugdopleidingen van top- clubs onder de loep had genomen? “Daar kan ik geen uit- spraken over doen, al verwacht ik dat onze conclusies niet heel anders zouden zijn geweest. Groot verschil is dat jeugd- spelers bij topclubs een homogenere groep zijn, met gemid- deld een hoger niveau en met minder uitschieters naar bene- den. Maar de fysieke en technische ontwikkeling van die spelers is vast niet wezenlijk anders zijn dan in de subtop.” Inmiddels is 10 procent van alle Nederlandse voetballers vrouw en met een verdubbeling in de afgelopen vijftien jaar is damesvoetbal de snelst groeiende teamsport in ons land. Hoe zou het zijn verlopen als de promovenda geen jongens maar meisjes had gevolgd? Huijgen: “Een interessante kwes- tie, maar dat hebben we niet onderzocht. Mijn copromotor deed onderzoek naar mannelijke en vrouwelijke hockeyta- lenten. Daardoor weten we dat de ontwikkeling tot topspeler vergelijkbare patronen heeft, maar bij meisjes veel vroeger begint doordat ze eerder in de pubertijd en de groei komen.” Da’s logisch, zou eerder genoemd voetbaltalent zeggen. ‘Voor nieuwe Messi is mijn studie niet nodig’

Transcript of ‘Voor nieuwe Messi is mijn studie niet nodig’

Page 1: ‘Voor nieuwe Messi is mijn studie niet nodig’

10  doctor     mednet 07/08I2013

EEN PrOMOVENDUs AAN HET WOOrD OVEr HAAr ONDErZOEK

tekst ArthurvAnZuylenbeeldAntoInetteborchert

BARBARAHUIJGEN:

Hoe weet een voetbalclub of een jeugdspeler wel of niet de top haalt? Bewegingswetenschapper Barbara Huijgen deed onderzoek: Technical skills the key to success? is de titel van haar proefschrift.

Wetenschappelijk veldonderzoek is er in vele soorten en maten, maar de Groningse bewegingswetenschapper Barbara Huijgen (1980) heeft het begrip wel heel letterlijk genomen. Een belangrijk deel van haar promotieonderzoek speelde zich namelijk af op het voetbalveld. Met collega’s van het Interfacultair Centrum voor Bewegingswetenschappen van de rijksuniversiteit Groningen volgde zij de ontwikkeling van jonge voetballers uit de jeugdopleidingen van drie noorde-lijke profclubs: FC Groningen, sC Heerenveen en AZ. Hun belangrijkste vragen: wat is bepalend voor talent, hoe ont-wikkelt het zich en hoe herken je in een vroeg stadium de jeugdspelertjes die uiteindelijk zullen doorbreken?Maar eerst een andere vraag: kan de promovenda zélf de nieuwe Messi herkennen op een veld? “Haha, ik denk het wel ja”, lacht Huijgen, die zelf jarenlang tenniste in de hoogste competities van Nederland en Amerika. “Maar zoals voetbal-trainers mij vertelden: voor exceptionele spelers als Messi of Cruijff heb je helemaal geen wetenschappelijk onderzoek nodig. Die herken je ook zó wel, want zulke grote talenten komen vanzelf bovendrijven. Mijn onderzoek is vooral inte-ressant om talenten op te pikken uit de veel grotere groep die net daaronder zit: jonge voetballers van wie niet direct duidelijk is of ze ooit zullen doorbreken als prof. Voetbal-clubs zouden de resultaten van onze studies kunnen gebrui-ken. Ze zouden hun jeugdspelers moeten monitoren door ze minstens twee keer per jaar te testen. Op die manier kunnen ze de individuele ontwikkeling volgen én waar nodig bijstu-ren met extra training of coaching. Dat zou het inzicht in de ontwikkeling van de spelers sterk kunnen verbeteren en de clubs kunnen ondersteunen bij het selectieproces.”Talent is een complexe materie met meerdere componenten, zo blijkt uit Huijgens thesis. Zij beschrijft daarin een model waarvoor haar promotor Chris Visser en copromotor Marije Elferink-Gemser eerder de basis legden. Huijgen: “Talent heeft een ‘dynamische’ component met factoren als groei, rij-

ping, training, leervermogen en omgeving, en een ‘multidi-mensionele’ component met factoren als lichaamsbouw en de fysieke, technische, tactische en mentale eigenschappen van een speler. Het bijzondere van ons onderzoek is dat wij al die factoren jarenlang gemonitord hebben bij een groep van circa 500 voetballers van 10 tot 21 jaar. Met specifieke dribbel- en sprinttests hebben we op het veld hun fysieke en technische vaardigheden geanalyseerd. Verder hebben we via vragenlijsten ook de andere talentfactoren onderzocht, zoals hun mentale en tactische eigenschappen. Op die manier hebben we ontdekt dat spelers die uiteindelijk prof-voetballer werden al op hun 14e significant betere techni-sche vaardigheden hadden dan spelers die het niet gehaald hebben. Bovendien waren ze als jeugdspeler tactisch beter onderlegd en speelden ze op hoge snelheid nauwkeuriger.”Huijgen deed onderzoek bij clubs uit de subtop. Hoe zou de uitkomst zijn geweest als zij de jeugdopleidingen van top-clubs onder de loep had genomen? “Daar kan ik geen uit-spraken over doen, al verwacht ik dat onze conclusies niet heel anders zouden zijn geweest. Groot verschil is dat jeugd-spelers bij topclubs een homogenere groep zijn, met gemid-deld een hoger niveau en met minder uitschieters naar bene-den. Maar de fysieke en technische ontwikkeling van die spelers is vast niet wezenlijk anders zijn dan in de subtop.”Inmiddels is 10 procent van alle Nederlandse voetballers vrouw en met een verdubbeling in de afgelopen vijftien jaar is damesvoetbal de snelst groeiende teamsport in ons land. Hoe zou het zijn verlopen als de promovenda geen jongens maar meisjes had gevolgd? Huijgen: “Een interessante kwes-tie, maar dat hebben we niet onderzocht. Mijn copromotor deed onderzoek naar mannelijke en vrouwelijke hockeyta-lenten. Daardoor weten we dat de ontwikkeling tot topspeler vergelijkbare patronen heeft, maar bij meisjes veel vroeger begint doordat ze eerder in de pubertijd en de groei komen.” Da’s logisch, zou eerder genoemd voetbaltalent zeggen.

‘VoornieuweMessiismijnstudienietnodig’