volzin12-6 Nescio

4
Een eeuw geleden opende Nescio zijn bescheiden oeuvre met de daverende zin: “Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.” In 1996 verscheen in twee prachtbanden het Ver- zameld Werk van Nescio, schrijversnaam van J.H.F. Grönloh (1882-1961). Ruim 200 bladzijden bevatten het werk van Nescio dat bij zijn leven werd gepubli- ceerd, 650 bladzijden vormen zijn nagelaten, onge- publiceerde werk. Het tweede deel bevat het evenmin uitgegeven Natuurdagboek. De teksten zijn bezorgd en kundig geannoteerd door Lieneke Frerichs. Dat het bij zo’n klein oeuvre gebleven is, valt wel te verklaren. Evenals generatiegenoot Willem Els- schot, met wie Nescio vaak wordt vergeleken, leidde de auteur een druk leven als zakenman. Hij werkte vele jaren op een handelskantoor in Amsterdam, de Handelsvereeniging Holland-Bombay. Hij gunde zich daarnaast nauwelijks tijd om te schrijven en was ook zeer kritisch op zijn teksten. Het wemelt in het Verzameld Werk van de voorstudies en fragmenten van verhalen die de gedrukte uitgave uiteindelijk om welke reden dan ook niet hebben bereikt. Behalve zijn eigen acribie hinderde Nescio ook een gebrek aan erkenning; het kostte de auteur grote moeite om zijn verhalen gepubliceerd te krijgen en redacteuren legden hem het vuur na aan de schenen. Het bleef aanvankelijk bij de publicatie in tijdschriften van drie verhalen: ‘De uitvreter’ (1911), ‘Titaantjes’ (1913) en ‘Dichtertje’ (1918), na verschijnen van het derde ver- haal veelal gebundeld in boekvorm uitgegeven. Na de oorlog volgde nog ‘Mene Tekel’ (1946), dat in heruit- gaven meegebundeld werd met de oudere verhalen, samen met nog enkele andere kortere verhalen. Vlak voor de dood van de schrijver ontdekte uit- gever Van Oorschot nog een grote hoeveelheid onuitgegeven werk, waar- van met toestemming van Nescio zeven verhalen plus enkele kleinere frag- menten opgenomen werden in Boven het dal (1961). De erkenning van het literaire belang van dit kleine oeuvre, van de prachtige schrijfstijl van de auteur en van zijn weergaloze observatievermogen, kwam pas na zijn dood echt op gang. Inmiddels staat Nescio hoog op de lijst van meest geliefde Nederlandse schrijvers van de afgelopen eeuw. Wat is er zo bijzon- der aan deze man en aan zijn teksten? Fictie? In 2011 verscheen ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van de schrijver een bundel biografisch ge- tinte beschouwingen van Maurits Verhoeff, theoloog en letterkundige. Het boek, Verlangen zonder te weten waarnaar – over Nescio, is geen biografie geworden en als je de bijdragen leest, begrijp je waarom dat niet is gelukt. De auteur houdt het op de onbereikbaarheid van materiaal in ontoegankelijke archieven. Maar hij laat er een belangrijke zin aan voorafgaan: “Door het autobiografische karakter van Nescio’s verhalen denken vele lezers van zijn werk hem te kennen, maar een biografie van Nescio bestaat nog niet.” Dat is een mooie observatie. Waar leven en fictie zo dooreenlo- pen en waar de teksten soms met zulke grote tus- ‘Dien avond gloeide God nog wat na’ De betoverde wereld van Nescio “Tweemaal schudde de God van Nederland zijn eerbiedwaardig hoofd en tweemaal schoven z’n eerbiedwaardige grauwe bakkebaarden heen en weer over zijn vest.” Ironie kenmerkt het werk van Nescio. Het literaire belang daarvan staat buiten kijf. Maar is de schrijver ook de mysticus waarvoor men hem vaak houdt? Verloren illusies, vriendschappen, landschappen en jongensvertier bevolken zijn verhalen. Erdoorheen tintelt een niet te blussen verlangen. DOOR WILLEM VAN DER MEIDEN 30 VolZin | 16 maart 2012 LITERATUUR

description

“Tweemaal schudde de God van Nederland zijn eerbiedwaardig hoofd en tweemaal schoven z’n eerbiedwaardige grauwe bakkebaarden heen en weer over zijn vest.” Ironie kenmerkt het werk van Nescio. Het literaire belang daarvan staat buiten kijf. Maar is de schrijver ook de mysticus waarvoor men hem vaak houdt? Verloren illusies, vriendschappen, landschappen en jongensvertier bevolken zijn verhalen. Erdoorheen tintelt een niet te blussen verlangen. LITEraTuur Fictie? door WILLEM VAN DER MEIDEN

Transcript of volzin12-6 Nescio

Page 1: volzin12-6 Nescio

Een eeuw geleden opende Nescio zijn bescheiden oeuvre met de daverende zin: “Behalve den man, die de Sarphatistraat de mooiste plek van Europa vond, heb ik nooit een wonderlijker kerel gekend dan den uitvreter.” In 1996 verscheen in twee prachtbanden het Ver-zameld Werk van Nescio, schrijversnaam van J.H.F. Grönloh (1882-1961). Ruim 200 bladzijden bevatten het werk van Nescio dat bij zijn leven werd gepubli-ceerd, 650 bladzijden vormen zijn nagelaten, onge-publiceerde werk. Het tweede deel bevat het evenmin uitgegeven Natuurdagboek. De teksten zijn bezorgd en kundig geannoteerd door Lieneke Frerichs. Dat het bij zo’n klein oeuvre gebleven is, valt wel te verklaren. Evenals generatiegenoot Willem Els-schot, met wie Nescio vaak wordt vergeleken, leidde de auteur een druk leven als zakenman. Hij werkte vele jaren op een handelskantoor in Amsterdam, de Handelsvereeniging Holland-Bombay. Hij gunde zich daarnaast nauwelijks tijd om te schrijven en was ook zeer kritisch op zijn teksten. Het wemelt in het Verzameld Werk van de voorstudies en fragmenten van verhalen die de gedrukte uitgave uiteindelijk om welke reden dan ook niet hebben bereikt. Behalve zijn eigen acribie hinderde Nescio ook een gebrek aan erkenning; het kostte de auteur grote moeite om zijn verhalen gepubliceerd te krijgen en redacteuren legden hem het vuur na aan de schenen. Het bleef aanvankelijk bij de publicatie in tijdschriften van drie verhalen: ‘De uitvreter’ (1911), ‘Titaantjes’ (1913) en ‘Dichtertje’ (1918), na verschijnen van het derde ver-haal veelal gebundeld in boekvorm uitgegeven. Na de oorlog volgde nog ‘Mene Tekel’ (1946), dat in heruit-gaven meegebundeld werd met de oudere verhalen,

samen met nog enkele andere kortere verhalen. Vlak voor de dood van de schrijver ontdekte uit-gever Van Oorschot nog een grote hoeveelheid onuitgegeven werk, waar-van met toestemming van Nescio zeven verhalen plus enkele kleinere frag-menten opgenomen werden in Boven het dal (1961). De erkenning van het literaire belang van dit kleine oeuvre, van de prachtige schrijfstijl van de auteur en van zijn weergaloze observatievermogen, kwam pas na zijn dood echt op gang. Inmiddels staat Nescio hoog op de lijst van meest geliefde Nederlandse schrijvers van de afgelopen eeuw. Wat is er zo bijzon-der aan deze man en aan zijn teksten?

Fictie?In 2011 verscheen ter gelegenheid van de vijftigste sterfdag van de schrijver een bundel biografisch ge-tinte beschouwingen van Maurits Verhoeff, theoloog en letterkundige. Het boek, Verlangen zonder te weten waarnaar – over Nescio, is geen biografie geworden en als je de bijdragen leest, begrijp je waarom dat niet is gelukt. De auteur houdt het op de onbereikbaarheid van materiaal in ontoegankelijke archieven. Maar hij laat er een belangrijke zin aan voorafgaan: “Door het autobiografische karakter van Nescio’s verhalen denken vele lezers van zijn werk hem te kennen, maar een biografie van Nescio bestaat nog niet.” Dat is een mooie observatie. Waar leven en fictie zo dooreenlo-pen en waar de teksten soms met zulke grote tus-

‘ Dien avond gloeide God nog wat na’

De betoverde wereld van Nescio

“Tweemaal schudde de God van Nederland zijn eerbiedwaardig hoofd en tweemaal schoven z’n eerbiedwaardige grauwe bakkebaarden heen en weer over zijn vest.” Ironie kenmerkt het werk van Nescio. Het literaire belang daarvan staat buiten kijf. Maar is de schrijver ook de mysticus waarvoor men hem vaak houdt? Verloren illusies, vriendschappen, landschappen en jongensvertier bevolken zijn verhalen. Erdoorheen tintelt een niet te blussen verlangen.

door WILLEM VAN DER MEIDEN

30 VolZin | 16 maart 2012

LITEraTuur

VOL006_30_vd Meiden_Nescio.indd 30 08-03-12 16:22

Page 2: volzin12-6 Nescio

16 maart 2012 | VolZin 31

senpozen zijn geschreven, ben je voor een biografie afhankelijk van andere bronnen en is het schrijven ervan op grond van fictie een hachelijke en af te raden onderneming. Verhoeff schrijft beschouwingen van zeer divers ka-rakter, nu eens zeer gedetailleerd en dan weer met zwier, die in hun samenhang toch wel een biogra-fisch beeld geven. We zien Nescio/Grönloh als een man die een eeuw geleden volop meedeed aan de toen populaire progressieve bewegingen, betrok-ken was bij de sociaaldemocratie en actief was in de communale beweging van gemeenschappelijk grondbezit. Hij deed mee aan de kolonie Tames bij Huizen, in navolging van het Walden van Frederik van Eeden, maar het project hield het maar enkele jaren vol. Een ‘wereldhervormer’ was hij, aldus zijn verschillende fictieve alter ego’s. Hij schetst in zijn drie beroemdste verha-len liefdevol het leven van jongemannen die de hele dekselse boel wel eens op de schop zullen nemen, maar ook moeten werken, soms een gezin onderhouden en tussen de saaie werk-dagen door willen genieten van het leven, lanterfanten, wandelen, roken, drinken en chercher la femme. In zijn eerste drie verhalen en de niet gepubliceerde teksten uit die tijd wordt met waterverf in een fraaie, lichte, ironische couleur locale de teloorgang van idealisme geschil-derd. Het is petite histoire die Nescio de lezer voor-schotelt: er gebeurt niet veel, grote woorden en zeker grote daden zijn ver te zoeken en de ‘aardige jongens’ leiden hun leven, op zoek naar zingeving, maar ook met veel berusting. Maar al dat gewone leven, al die eenvoudige dialogen, al die sfeerbeelden zijn vervat in een taal die fonkelt, met tot diamantjes geslepen zinnen die de eeuw moeiteloos hebben overleefd. Ook in het leven van de schrijver kantelt het idealisme naar berusting en zelfs naar protest tegen de geest der eeuw. Typerend, zeker in later werk, is Nescio’s romantische conservatisme, zijn zoektocht naar on-veranderlijkheid, zijn protest tegen het verpesten van de natuur en tegen lelijke nieuwbouw.

Mystiek?Bij het verschijnen van het Verzameld Werk in 1996 werd in tal van beschouwingen gewezen op Nescio’s veronderstelde hang naar mystiek, vooral naar aanlei-ding van het tweede deel, het nog niet eerder gepu-

bliceerde natuurdagboek. Niemand heeft immers mooier over het Hollandse landschap geschreven dan Nescio en de schrijver lijkt als eenling op te gaan in de natuur om hem heen. In het beste hoofdstuk van zijn boek maakt Maurits Verhoeff aannemelijk dat het met die mystiek van Nescio zo’n vaart niet loopt, zeker als men de geldende definities van mystiek hanteert. Hoewel er sprake is van een ‘onmiddellijke’ verhou-ding tussen de schrijver en de natuur, is het toch vooral conservatisme in de letterlijke betekenis van het woord dat de schrijver drijft, zoekt hij in de lege wereld om hem heen toch vooral zichzelf. Bovendien past de ironie waarmee hij schrijft, volstrekt niet bij mystiek. Maar wat is er dan wel aan de hand met die trilling die door Nescio’s teksten gaat, met de ontroe-ring en het mededogen die ze wekken bij de lezer, met het bitterzoet van zijn observaties die je als lezer op een ander niveau tillen?Nescio’s transcendentie kan men in ieder geval niet met ‘god’ aanduiden. God komt zeker in zijn werk voor, als een gegeven, als de vanzelfsprekende schepper van al die mooie natuur waarmee hij of zij

‘Een schoonen dag heb ik weer op de eeuwigheid veroverd. De zon is bijna onder. Morgen zullen we verder zien’

Nescio-icoon Japi, de uitvreter, in 1938 getekend door schilder Johan Eshuis in zijn eigen exemplaar van Dichtertje – De uitvreter – Titaantjes.

VOL006_30_vd Meiden_Nescio.indd 31 08-03-12 16:22

Page 3: volzin12-6 Nescio

samenvalt – “Dien avond gloeide God nog wat na” – maar niet als een te verklaren of te problematiseren grootheid die met geloven gediend wil zijn. God is een gegeven, maar ook gemakkelijk te negeren en de schrijver veroorlooft zich menige ironiserende passage over het opperwezen, die hij dan tekent in zeer menselijke gedaante. Zoals de beginzin van ‘Dichtertje’: “Tweemaal schudde de God van Neder-land zijn eerbiedwaardig hoofd en tweemaal schoven z’n eerbiedwaardige grauwe bakkebaarden heen en weer over zijn vest.” In dit verhaal treden God en de duivel als personages op en bediscussiëren als in een klassieke rei de lotgevallen van de hoofdpersoon, het dichtertje. God valt op straat nauwelijks op: “Op den beganen grond liep God nu met z’n gelen strooien deukhoed, z’n wandelstok met zilveren greep, z’n jas hing slobberig en breed en ondefinieerbaar bruinig over z’n rug, op z’n kraag lag roos, z’n broekspijpen

waren te wijd en te lang en lagen met plooien op z’n schoenen.” Dat u het maar weet. Nee, eerbied voor een hoger wezen valt bij Nescio niet te lezen, wel voor diens schepping, de natuur: “Zoo staan de treurwil-gen in de stad in de vroege lente, materialisatie Gods tusschen de klompige huizen, die zoo hoog zijn, en ze wekken ’t verlangen, dat geluk is en verdriet” (Dich-tertje).Nescio’s hoofdpersonen verklaren zich tot sceptici, wie bij het verstrijken der jaren zelfs cynisme niet vreemd is. Ook in het beschrijven van een bijna-religieuze ervaring parelt de ironie tussen de zinnen. Zoals in het verhaal ‘Insula dei’ uit 1942, opgenomen in de bundel Boven het dal: “Maar de Heer is in de groote stilte en leegte en in dit wonderbaarlijke einde van een monumentalen dag. Deze dag is weer mijn geweest en mijn is deze betooverde wereld. De zon staat stil, het zal geen nacht worden. De tijd staat stil, de onbarmhartige eeuwigheid heeft erbarmen. God heeft de vergankelijkheid van mij weggenomen en van deze bloeiende wereld.” Zo gaat het nog even door – zelfs in het roepen van een koekoek, dertien keer, hoort de schrijver de stem Gods – en de passage

wordt dan afgesloten met: “Een schoonen dag heb ik weer op de eeuwigheid veroverd. De zon is bijna onder. Morgen zullen we verder zien.”

PredikerGod, de natuur en de ik-figuur vallen vaker in het werk van Nescio zo’n beetje samen en elke poging tot spirituele duiding strandt op de ironie en nuchterheid van de schrijver. In het verhaal ‘Buiten-IJ’ uit 1914 staan de volgende, als altijd fraaie zinnen: “Groot was God dien middag en goedertieren. Door onze oogen kwam Zijn wereld naar binnen en leefde in onze hoofden. En onze gedachten gingen woordeloos uit over de wereld, ver over den gezichtseinder gingen zij. En zoo vloeiden de wereld en wij beurtelings in elkaar over.” Zo vloeibaar is de God van Nescio, zo pantheïstisch is zijn wereldbeeld – al doet die aanduiding geen recht aan zijn lyrische huma-nisme. Ik moet bij lezing van Nescio altijd aan het bijbelboek Prediker denken: de nadruk op de Ewige Wiederkehr der dingen, op nuchter blij-ven – ook met een borrel op – en bij de dag le-ven, de liefde voor de mensen en hun simpele bedoeninkjes: doe maar gewoon en geniet van de schepping. Al het andere is onuitsprekelijk vermoeiend. Ook Nescio-kenner Lieneke Frerichs refereert

aan de Prediker bij zinnen als de volgende, uit een ongepubliceerde tekst uit Nescio’s jeugd: “Ziet, al wat ik gewild heb, het is tot niets geworden. Zoo ben ik al-leen overgebleven met mijn eigen moede lijf. Nu ga ik

32 VolZin | 16 maart 2012

Schilder Bavink - “Jongens waren we – maar aardige Jongen (…) We zijn nu veel wijzer, stakkerig wijs zijn we, behalve Bavink, die mal geworden is.”

Geen enkel spiritueel etiket blijft duurzaam kleven. Of het zou de combinatie van

verwondering en berusting moeten zijn

VOL006_30_vd Meiden_Nescio.indd 32 08-03-12 16:23

Page 4: volzin12-6 Nescio

van dag tot dag en weet niet wat het einde zal wezen. Ik weet de vele dingen die mooi zijn maar het mooie staart hard en wreed en wetende zie ik het niet.” Legt u daar maar eens Prediker 1 naast. Als u dan toch het begin leest van het bijbelboek komen ook de volgende zinnen van Nescio u bekend voor. Het gaat over de uit-vreter, Japi – Nescio’s bekendste personage: “En toen met eenige variatie herhaalde i zijn oude rêverie over ’t water. Van ’t water dat maar altijd naar ’t Westen stroomde, dat iedere avond naar de zon stroomde.” En wanneer Japi een eind aan zijn leven heeft gemaakt door van de brug over de Waal bij Nijmegen te stap-pen: “De rivier is sedert naar het Westen blijven stroo-men en de menschen zijn blijven voorttobben. Ook de zon kwam nog op en iederen avond krijgen Japi zijn oude lui het Nieuws van den Dag nog.”Zo is de schrijver van al die mooie zinnen een nuchter, sceptisch mens, aan wie geen enkel spiritueel etiket duurzaam blijft kleven. Of het zou de combinatie van verwondering en berusting moeten zijn die de motor is van zijn literaire scheppingskracht.

UittredingGaat u er eens voor zitten – het gepubliceerde werk van Nescio leest men in enkele uren – en laat die wonderlijke wereld, op de rand van fictie, eens op u inwerken. Stoort u zich niet aan de merkwaardige spelling die zijn handelsmerk is geworden. Probeert u eens te vergeten dat het gaat over een meneer Grönloh die zijn leven beschrijft, een kantoormens die in zijn schaarse vrije tijd zijn pen uitprobeert, maar proef de fictie, dat beetje licht dat kiert tussen de schrijver en zijn alter ego’s. Dan zult u ervaren, hoop ik, wat mij bij het lezen van deze teksten vaak is overkomen: een gevoel van uittreding, de ervaring van een schrijver die zichzelf beziet vanuit een andere werkelijkheid die fictie heet. Het mysterieuze, ultrakorte verhaal ‘Het dal der plichten’ uit Boven het dal, geschreven in 1922, begint met: “Ik zit op den berg en kijk in het dal der plichten”, en eindigt met: “Ik sta in het dal op een pleintje van zwarte sintels, bij een kleine stapel afbraakplanken en een onbruikbare waschketel. En ik kijk naar boven en zie me zelf zitten, daar boven, en ik jank als een hond in de nacht.” Fictie als uittre-ding – mooier dan door Nescio is dit procedé zelden gehanteerd. ■

Nescio: Verzameld werk, twee delen, bezorgd door Lie-neke Frerichs, Nijgh & Van Ditmar/G.A. van Oorschot, 1996. Maurits Verhoeff: Verlangen zonder te weten waarnaar – over Nescio, Bas Lubberhuizen, 2011. Bij de herdenking van het 50ste sterfjaar van Nescio in 2011 verscheen bij uitgeverij Nijgh & Van Ditmar een facsimile-editie van de tweede druk uit 1933 van de drie verhalen Dichtertje, De uitvreter en Titaantjes, met tekeningen van Johan Eshuis (1904-1971) en een nawoord door Lieneke Frerichs.

Een collega van me vertelde hoe en-thousiast ze was ontvangen tijdens een viering van een Franstalige Afri-kaanse kerk in Den Haag. Ze mocht daar een inspirerend verhaal vertel-len over een bijzonder project, de Nacht van de Hoop, in de paasnacht in de Grote Kerk. Ze deed dat in het Frans en dat was natuurlijk chique. Een grote groep gemeenteleden, onder wie veel kinderen, de meesten afkomstig uit Kongo (Kinshasa), be-reidden haar een warm welkom en

luisterden intens. Het geroezemoes was niet van de lucht toen ze sprak en ze werd meermalen onderbroken door vragen, instemming of door kinderen die het naadje van de kous wilden weten. Niemand deed daar moeilijk over, zij ook niet. Na afloop verzuchtte ze hoe moeilijk het moet zijn voor deze mensen om dit op een zondag met elkaar te beleven en dan de volgende dag weer in het keurig geordende gareel van de Nederlandse samenle-ving te kruipen. Wat moet het vooral lastig zijn voor die kinderen om dan weer de cultuur van een Nederlandse school in te stappen. Hoe vaak moeten deze mensen in een week niet schakelen tussen twee culturen?Het is een terechte observatie. Meer mensen maken zich druk over het feit dat ‘zij’ zich zo slecht aanpassen aan ‘ons’ zonder zich af te vragen of wij het hun niet gemakkelijker zouden moeten maken om zichzelf te zijn. In <I>De gifhouten bijbel<P> van Barbara Kingsolver probeert een zeer rechtlijnige witte zendeling uit de Verenigde Staten ten koste van zijn gezin en zichzelf in Belgisch-Congo aan de vooravond van de onafhankelijk-heid het evangelie te brengen. Omdat de prediker geen duimbreed wil wijken van de originele boodschap en zijn eigen taal, leef- en denkwereld, kweekt hij niets dan onbegrip en raakt hij de aanvankelijke welwillendheid van zijn hoorders kwijt. Ten einde raad leert hij een paar woordjes in de lokale taal, het Kikongo, en roept vanaf de kansel ‘Tata Jesus Bängala’, wat zoiets betekent als ‘Vader Jezus is fantastisch’. Maar omdat hij de uitspraak aan zijn laars lapt, klinkt het als ‘Vader Jezus is gifhout’ en bewerkt hij bij zijn toehoorders slechts aandrang om zich te gaan krabben. Deze Tata Jesus belooft immers gruwelijke jeuk.Twee keer Kongo, maar een wereld van verschil. Wij duimen in Den Haag voor een kleurrijke paasnacht in de Grote Kerk. ■

Gareel

coluMN WilleM VaN der MeideN

16 maart 2012 | VolZin 33

VOL006_30_vd Meiden_Nescio.indd 33 08-03-12 16:23

creo