twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns...

21
Samenvatting Semantiek II Inge Salomons – april 2017 Inhoud De Vries........................................................... 1 Hoofdstuk 1: What is meaning?....................................1 Hoofdstuk 2 + 3: Compositionaliteit en predikaten................2 Hoofdstuk 4: Modificeerders......................................4 Hoofdstuk 5: Naamwoordgroepen....................................6 Hoofdstuk 6: Kwantificatie.......................................8 Hoofdstuk 7: Intensionele contexten..............................9 Hoofdstuk 8: Tijd, aspect en modaliteit.........................11 Hoofdstuk 9: Propositionele attitudes...........................15 Jakub............................................................. 15 Hoofdstuk 11: Implicaturen......................................15 Opdrachten........................................................ 16 Juist:.......................................................... 16 Onjuist:........................................................ 17 Vragen:......................................................... 18 De Vries Hoofdstuk 1: What is meaning? Leugenaarsparadox = zelfverwijzing = problematisch metataal nodig Bijvoegelijke naamwoorden: Autologisch = heeft op zichzelf betrekking (bv. Nederlands, vijflettergrepig) Heterologisch = heeft niet op zichzelf betrekking (bv. eetbaar, groen) Concepten en prototypes ideeën/gedachten als metataal, lijst van noodzakelijke en voldoende kenmerken problemen: wat zijn noodzakelijk kenmerken?, onvolledigheid, verschillen tussen

Transcript of twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns...

Page 1: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Samenvatting Semantiek IIInge Salomons – april 2017

InhoudDe Vries.................................................................................................................. 1

Hoofdstuk 1: What is meaning?...........................................................................1Hoofdstuk 2 + 3: Compositionaliteit en predikaten.............................................2Hoofdstuk 4: Modificeerders................................................................................4Hoofdstuk 5: Naamwoordgroepen.......................................................................6Hoofdstuk 6: Kwantificatie..................................................................................8Hoofdstuk 7: Intensionele contexten...................................................................9Hoofdstuk 8: Tijd, aspect en modaliteit.............................................................11Hoofdstuk 9: Propositionele attitudes...............................................................15

Jakub.................................................................................................................... 15Hoofdstuk 11: Implicaturen...............................................................................15

Opdrachten..........................................................................................................16Juist:.................................................................................................................. 16Onjuist:..............................................................................................................17Vragen:.............................................................................................................18

De VriesHoofdstuk 1: What is meaning?Leugenaarsparadox = zelfverwijzing = problematisch metataal nodigBijvoegelijke naamwoorden:

Autologisch = heeft op zichzelf betrekking (bv. Nederlands, vijflettergrepig)

Heterologisch = heeft niet op zichzelf betrekking (bv. eetbaar, groen)Concepten en prototypes ideeën/gedachten als metataal, lijst van noodzakelijke en voldoende kenmerken problemen: wat zijn noodzakelijk kenmerken?, onvolledigheid, verschillen tussen sprekers, toevallige kennis van de wereld; expert/folk, polysemie, betekenis is situatie- en contextafhankelijk.Prototypes (Rosch), hiërarchische conceptuele structuren (Jackendoff, Pustejovksy) etc. zijn op zichzelf interessant, maar hebben geen sluitend antwoorden op alle principiële problemen.Wat zijn concepten precies? Bestaan ze wel los van woorden? Ontologie? Epistemologie? Rationalisme vs. Empirisme?

Page 2: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Recursieve problemen van metatalen: stel dat je betekenis definieert in termen van een conceptuele language of thought, hoe definieer je dan de betekenis van de elementen van die metataal?Hebben we concepten nodig om iets zinvols over betekenis te zeggen?Formele semantiek:Meaning ≠ ideasBetekenis van taal: relatie tussen een uitdrukking en de wereld (situatie, mogelijke werelden).Frege in 1892:

Sinn ~ Sense Intensie Bedeutung ~ Reference Extensie ~ Denotatie

Meerdere senses, één referent (vb. Amsterdam en de hoofdstad van Nederland, één sense, twee referenten) definite descriptionsSpecificiteit:

Referent = specifiek Geen referent Referent = generiek Referent = dubbelzinnig Naamwoordgroepen (DPs) bevatten een predikaat (NP), met

daarbovenop een mogelijk referentiële laag.Extensie in termen van set-theorie: de extensie van een predikaat is een set van mogelijke entiteiten die aan het predikaat voldoen. (Bv. In een bepaalde wereld/situatie kan het zo zijn dat [[slapen\\={Jan, Piet, Marie})Zinssemantiek:De betekenis van een zin is een propositie.De extensie van een propositie is een waarheidswaarde.De intensie van een propositie zijn de waarheidsvoorwaarden functie van mogelijke werelden naar waarheidswaarden.Intensionality: mental states mogelijke werelden. (Bv. Jan kocht een boek vs. Piet dacht dat Jan een boek kocht.)T(arski)-zin: voor elke zin S in taal L en situatie v geldt dat S waar is in v dan en slechts dan als p, waarbij p de waarheidsvoorwaarden zijn voor S. (Bv. De zin Jan koopt een boek is waar desda Jan koopt een boek) Maak onderscheid tussen objecttaal en metataal.Een propositie kan best geuit worden in 5 verschillende zinnen.

Hoofdstuk 2 + 3: Compositionaliteit en predikatenCompositionaliteit = de betekenis van een complexe uitdrukking kan worden afgeleid van de betekenissen van de onderdelen van die uitdrukking en de wijze waarop ze met elkaar gecombineerd worden.Semantiek vs. pragmatiek = sentence meaning abstraheert van speaker meaning (bedoeling).Formele semantiek:

Betekenis wordt gedefinieerd in termen van truth conditions Betekenissen leggen een relatie tussen expressies en mogelijke werelden,

zonder tussenkomst van concepten

Page 3: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

De extensie van een expressie is de denotatie van de intensie in een specifiek model (situatie, plaats, tijd, …)

Waarheidsvoorwaarden = possible worldsPropositielogica en waarheidstabellen:^ = enp q p ^

qT T TT F FF T FF F FLogische connectoren (en, als…dan, ….) en kwantoren (alle, enkele) hebben invloed op waarheids(voor)waarden.Vex = exclusief of; = als…danVb. Als Jan thuis komt en een boterham eet, dan is hij of tevreden ofwel hij is niet tevreden en dan eet hij (nog) een boterham.

- P = Jan komt thuis- Q = Jan eet een boterham- S = Jan is tevreden(p ^ q) (s Vex (¬s q))

Compositie van een zin:- Eigennaam = Bv. Jakub, Bart, Shelby.

o Betekenis van eigennaam = entiteit (reference van eigennaam)

- Volledige propositie = Bv. Shelby blaft.o Betekenis van zin = propositie (situaties waarin de zin waar is)

- Predicaat = Bv. Blafto Betekenis van predicaat: eigenschap (unsaturated propositie)

Eigennaam + predicaat = propositie B (a) = a satureert B

Syntaxis en semantiek: twee takken saturatieSamenvatting:

Waarheidsconditionele semantiek (truth-conditional semantics) Betekenis van zin: propositie (situaties waarin de zin waar is) Betekenis van eigennaam: entiteit (reference van eigennaam) Betekenis van predikaat: eigenschap (unsaturated propositie) Eigennaam + predikaat propositie (via saturatie)

Soorten predicaten: Werkwoordelijke groepen (Bv. Slapen, snel een boterham eten) Adjectieven (Bv. Leuk, mooi) Predicaatsnomen (Bv. Schilder, een hond) Betrekkelijke bijzinnen (Bv. Die een Audi heeft, die ik leuk vind)

Variabelen: Topicalisatie: Hem zag ik.

Page 4: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Relatiefzin: de man die ik zag. Predicaat: iemand zien Ongesatureerde propositie: x ziet y  λ-abstractie: [λy.[λx. x zien y]] Functionele applicatie (2x): [λy.[λx. x zien y]](wij)(Mieke) [λx.x zien Mieke]

(wij) Wij zien Mieke.

Hoofdstuk 4: ModificeerdersPredicaten:

1. Jan struikelde.2. Jan at een boterham.3. Jan is aardig.4. Jan is schilder.5. Jan is in de tuin.6. op school

Secundair predicaat (predicatieve bepaling):1. Ik acht Jan ziek.2. Jan kwam doodsbleek de kamer binnen.

Argumenten en predicaten Een argument heeft een theta-rol. Argumentschap is altijd ten opzichte van een predicaat. Een predicaat heeft geen theta-rol.Bv. Jan at een boterham (2 argumenten van zien) of op de kast (1 argument van op)

Modificeerders: Attributieve adjectieven Relatiefzinnen Adverbiale bepalingen

o Adverbia (bijwoorden)o Adverbiale groepen (vaak PP’s)o Adverbiale bijzinnen

Bv. de [lange] [dunne] man [die van tomaten houdt] of [Vermoedelijk] reed hij [op de snelweg] [doorgaans] [(nogal) hard] [om zijn vrouw te pesten] [omdat hij een rotzak was].N.B. Determiners en degree-elementen worden normaal geen modificeerders genoemd.Modificeerders en argumenten:

Een bepaling/modificeerder is geen argument en heeft dus geen theta-rol. Een modificeerder is niet geselecteerd door een predicaat, een argument

wel. Een predicaat bepaalt welke argumenten het heeft (kan hebben), maar

niet welke modificeerders er zijn. Er kunnen meerdere modificeerders zijn, maar voor elke beschikbare

theta-rol is maar één argument.Voorbeelden verschillende constituenten in een zin staan in dia 7 t/m 16 van H4!

Page 5: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Adjectieven: Predicatief en attributief:

o De vogel is klein.o De kleine vogel.

Complex predicaat:o Ossie is een kleine vogel.

Saturatie van predicaat door individu – formules:

Complex predicaat Ossie is een kleine vogel twee predicaten kun je niet combineren d.m.v. functionele applicatie.

Mogelijke oplossing 1: modificeerder is van type <<e,t>,<e,t>>o Functionele applicatie van klein <<e,t>,<e,t>> op vogel <e,t>

(is een) kleine vogel <e,t>o Functionele applicatie van kleine vogel <e,t> op Ossie (e) to Dus het predicaat eist één argument en het adjectief modificeert het

predicaat modificeerder eist predicaat en maakt een nieuw predicaat

o Nadeel: betekenis klein is verschillend in verschillende contexten. Mogelijke oplossing 2: modificatie als nieuw semantisch proces

o Modificeerder is een predicaato Twee predicaten kunnen gecombineerd worden d.m.v. een speciale

modificatie-regel: λx.[P(x) & Q(x)] Vergelijking:

o Oplossing 1: 2 betekenissen voor adjectieven 1 regel voor hoe woorden gecombineerd worden Werkt beter voor niet-intersectieve adjectieven

o Oplossing 2: 1 betekenis voor adjectieven 2 betekenissen voor hoe woorden gecombineerd worden

Intersectieve en niet-intersectieve adjectieven: Intersectief: x = A N x=A & x=N (Bv. Rood, dood, gouden, zingend) Niet-intersectief: x A N, maar niet noodzakelijk x=A, wel A m.b.t. N

(Bv.voormalig, klein, oud, duur)Adverbia(le groepen)/Adverb/AdvP 3 belangrijke soorten:

Page 6: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Event-related: manner, time, location (Bv. Snel, met een hamer, gisteren, in de tuin)

Subject-oriented (Bv. opzettelijk, graag, aarzelend) Speaker-oriented (Bv. gelukkig, eerlijk gezegd, waarschijnlijk) Aanpak 1: adverbia met events

o Manner adverb = predicaat over een evento Subject-oriented adverb = relatie tussen subject en evento Speaker-oriented adverb = relatie tussen spreker en event

Aanpak 2: adverbia zonder evento Adverb wordt gesatureerd door een property en resulteert in een

(gemodificeerde) property type <<e,t>>,<e<,t>>o Voor speaker-oriented adverb wordt gesatureerd door een

propositie en resulteert in een (gemodificeerde) propositie type<t,t>

o Voorbeeld:

Hoofdstuk 5: NaamwoordgroepenOnderwerpen:

Definiete expressies Indefiniete expressies Eigennamen Plurals, mass terms, kinds Pronouns en anaphora

Jan danst = tDe man danst= tDanst = <e,t>Jan= eMan= <e,t>De man= eDe= <<e,t>,e>DEF neemt als input een predicaat en levert als output een referent op: een individuDe extensie ( referent) van “de N…” is situatie-afhankelijk.

Page 7: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

De intensie is alle entiteiten die aan de waarheidsvoorwaarden voldoen.Saliency in een conversatie zijn DP’s meer of minder salient = bekend in de context.Een indefiniete expressie introduceert een nieuwe entiteit in de discourse existentiële presuppositie.Een N: er is een NDefiniete expressies:

Frege: referentieel Russell: attributieve geen rechtstreekse verwijzing Donellan: ambigu, hangt van taalgebruik af

Eigennamen wat is een naam: Theorie van impliciete definiete descripties; probleem van substitutie Theorie van causale ketens (Kripke) Theorie van sociaal gebruik (Evans); directe referentie, geen

omschrijvingenEnkelvoud atomaire entiteitMeervoud complexe entiteitMeervoudig predicaat

In wereld w1:o [[man]] = {Jan, Piet}o [[mannen]] = {Jan + Piet}

In wereld w2:o [[man]] = {Jan, Piet, Klaas}o [[mannen]] = {Jan + Piet, Jan + Klaas, Piet + Klaas, Jan + Piet +

Klaas}o [[drie mannen]] = {Jan + Piet + Klaas}o [[de man]] = bv. Jan (dus geen set, maar een individu)o [[drie mannen]] = Jan + Piet + Klaas (complex: meervoudig

individu)Distributief predicaat = eigenschap van atomaire entiteiten (Bv. slapen, een staart hebben)Collectief predicaat = eigenschap van meervoudige entiteiten (Bv. elkaar ontmoeten, unaniem besluiten)Veel predicaten zijn zowel distributief als collectief (Bv. Jan en Piet tillen een doos op)Mass term = stofnaam geen onderscheid tussen atomaire en complexe entiteiten (in de taal). (Bv. goud, rijst, melk, fruit).

Toch tellen? classifier/partitieve teleenheid erbij Chinees heeft geen meervoudsvormen omdat het geen verschil maakt

tussen atomische en complexe entiteiten en gewone naamwoorden als mass terms behandelt.

Plurals en kinds: Predicaten zijn kind-level, object-level of stage-level. Een ‘bare plural’ duidt in essentie een soort aan Dat is iets anders dan een eindige verzameling objecten De operatie Gn(P) maakt een object-level predicaat generiek, dus

toepasbaar op de soort

Page 8: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Het is mogelijk over de stage van een kind te praten Greg Carlson: entiteit soort (kind) / object / stage. Individuals = Kind +

ObjectsVoornaamwoorden de interpretatie van voornaamwoorden moet blijken uit de context: een antecedent en/of een referent in de situatie.Coreferentie = Jan slaapt. Hij snurkt.Geen coreferentie mogelijk sommige kwantoren leveren geen aanwijsbare referent op in de situatie (Bv. iedere, weinig, geen).Gebonden voornaamwoorden (bound pronoun): Iedere jongen zei dat hij een spijkerbroek zou dragen. De interpretatie van hij is hier variabel, d.w.z. co-varieert met het antecedent.E-type pronouns (Gareth Evans) = pronouns as abbreviations of definite descriptions of the antecedent in context: Jan kocht een boek. Het was nogal dik. = Het boek dat Jan gekocht had was nogal dik. Waarom? Pronoun heeft anders soms geen referent: Jan wilde een symfonie componeren. Het zou een heel mooi stuk worden. Het de symfonie die Jan wilde componeren.

Modale subordinatie intensionele context mogelijke wereld‘Donkey sentences’ & ‘paycheck pronouns’: Elke boer die een ezel heeft, slaat hem.

Probleem: pronoun in kwantificationele context; geen referent; binding niet mogelijk (geen c-command)

Mogelijke oplossing: E-type interpretatie: Elke boer die een ezel heeft slaat de ezel die hij heeft.

Overzicht: Een pronoun kan drie typen lezingen krijgen:

o Coreferentieelo E-typeo Gebonden variabele

Een anafoor van het type zichzelf heeft altijd een gebonden lezing.

Hoofdstuk 6: KwantificatieLogica’s:

1e-orde-logica: m.b.v. individuen, verzamelingen en connectieven 2e-orde-logica: ook verzamelingen van verzamelingen

o Kwantoren als relaties tussen verzamelingen/eigenschappenKwantoren:

Alle (A, B) = 1 desda A ⊆ (alle A’s zijn B en slechts dan als A een deelverzameling is van B)

Geen (A,B) = 1 desda A ∩ B = ∅ Sommige (A, B) = 1 desda A ∩ B ≠ ∅ Twee (A, B) = 1 desda | A ∩ B | = 2 De meeste (A, B) = 1 desda | A ∩ B | > | A – B |

Cardinaliteit: |X| hoeveel leden heeft de set XGegeneraliseerde kwantoren: NP’s, inclusief eigennamen, worden niet meer gezien als individuele constanten maar als een verzameling eigenschappen (“set

Page 9: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

of sets”) (Bv. Jan zingt. 1e orde: [Zingen(Jan)]M = 1 desda [Jan]M ∈ [Zingen]M; 2e orde: [Jan(zingen)]M = 1 desda [Zingen]M ∈ [Jan]M)Kwantificatie: 2 mogelijk notaties

Traditioneelo ∀x (P(x) → Q(x)) = voor alle x van type P geldt Qo ∃x (P(x) ∧ Q(x)) = er is een x van type P waarvoor geldt Q

Restrictie op de kwantoro (∀x: P(x)) Q(x)o (∃x: P(x)) Q(x)o Waarbij geldt: P(x) is het domein (restrictie) van de kwantor, Q(x) is

het bereik van de kwantorWaarom ‘restricted quantification’?

1. Isomorfieprobleem: traditioneel geen uniforme formule voor NP’s:a. [NP Jan] is aardig. A(j)b. [NP Een deelnemer] is aardig. ∃x (D(x) ∧ A(x))c. [NP Alle deelnemers] zijn aardig. ∀x (D(x) → A(x))

2. Natuurlijke taal komt in vorm meer overeen met restricted quantification: (∀x: D(x)) A(x)

3. Sommige kwantoren zijn niet goed uit te drukken m.b.v. traditionele notatie, zoals De meeste deelnemers zijn aardig. Dit moet worden: (de meeste x: D(x)) A(x), waarbij eerst het domein wordt ingeperkt.

Restricties door lexicale kenmerken (Bv. Iedereen is aardig (∀x: Persoon(x)) A(x) )Ook vraagwoorden zijn een soort kwantoren met vaak lexicale semantische restricties:

Wie zie je? (welke x: Persoon(x)) Z (j, x) Wat zie je? (welke x: ¬Persoon(x)) Z (j, x)

Monotoon dalende en stijgende kwantificatie (voor gekwantificeerde subjecten):

Monotonie beschrijft entailment-patronen tussen verzamelingen en deelverzamelingen in de argumenten van een kwantor.

Monotoon stijgen: entailment (implicatie) van deelverzameling naar verzameling.

Monotoon dalen: entailment van verzameling naar deelverzameling Stijgen of dalen kun je onafhankelijk bepalen voor het eerste en tweede

‘argument’ van de kwantor: (i) het bereik (= de NP-constructie) en (ii) het domein (de VP).

Alle mensen eten brood Alle mensen eten Alle = monotoon stijgend in de VP

Geen mens eet zand Geen mens eet woestijnzand Geen = monotoon dalend in de VP

Geen (↓↓)o A: Geen kind houdt van gekookte witlof B: Geen Nederlands kind

houdt van gekookte witlof. (B is een entailment van A, dus monotoon dalend in het eerste argument)

Page 10: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

o A: Geen kind houdt van witlof B: Geen kind houdt van gekookte witlof. (B is een entailment van A, dus ook monotoon dalend in het tweede argument)

Mogelijkheden voor beide argumenten apart: dalend, stijgend, geen van beide (niet monotoon)

De meeste (-↑)o A: De meeste Nederlanders houden van drop; B: de meeste mensen

houden van drop. (Geen entailment tussen deze twee zinnen, dus niet-monotoon in het eerste argument)

o A: De meeste Nederlanders eten boerenkool B: De meeste Nederlanders eten. (B is een entailment van A, dus monotoon stijgend in het tweede argument).

Negatief polaire uitdrukkingen: komen voor in monotoon dalende contexten (niet per se negatief, ook in bv. vragen en conditionele contexten). (Bv. hoeven, ook maar, (geen) cent/bal/moet/jota).

o Ik snap er geen jota van vs. *Ik snap er wel een jota van.o Het hoeft niet/*wel.o Hij had er zelden/*vaak ook maar iets van begrepen.

Hoofdstuk 7: Intensionele contexten Intensie vs. Referentie twee aspecten van betekenis

Bedeutung = referentie extensie Sinn = sense intensie

Mental states Jan heeft het tentamen gehaald. waar of onwaar in de ‘objectieve’

wereld hier en nu. extensionality Jan droomde dat hij het tentamen gehaald had. de ingebedde zin is

waar of onwaar in een of andere denkbare wereld intensionality (Jans droomwereld = Possible World)

Twee relevante werelden:o De werkelijkheid van de sprekero De droomwereld van Jan

‘(non-)local truth conditions’ Extensioneel (local) (Bv. De cirkel staat binnen het vierkant. De

waarheid van de zin kan in de lokale wereld worden bepaald) Intensioneel (non-local) (Bv. De cirkel zou binnen het vierkant kunnen

staan. Voor het bepalen van de waarheid van de zin moeten niet-lokale werelden in ogenschouw worden genomen)

Intensionele contexten Intensionality: contexten waarbij nonlocal truth conditions een rol spelen. Triggers voor intensionaliteit:

o Modale (hulp)werkwoorden en adverbiao Verleden en toekomende tijd (tense en aspect)o Werkwoorden die propositionele attitudes oproepen (embedded

clauses)

Page 11: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Substitutietest = test voor intensionele contexten: vervang een naamwoordgroep door een definiete expressie met dezelfde referentie (NP1 is NP2 = true) in een relevante wereld. Krijgt de zin mogelijkerwijs een andere waarheidswaarde, afhankelijk van de situatie? Ja intensionele context.

Theory of mind: begrip van intensionalityDe dicto- en de re-lezingJan dacht dat hij Piet had gezien.

De dicto: Jan dacht iets, maar niet relevant of dat waar is: het gaat om zijn belevingswereld. Misschien had hij in feite Klaas gezien.

De re: gaat over de zaak zelf, hier Piet, over wie we horen dat Jan hem gezien dacht te hebben.

Scope:o De dicto laag bereik Piet (denken > Piet)o De re hoog bereik Piet (Piet > denken)

Indefiniete NP’sJan wil graag met een Zweedse trouwen.

De dicto niet-specifiek; een of andere Zweedse (wil > ∃x) De re specifiek; een bepaald meisje uit Zweden (∃x > wil)

Hoofdstuk 8: Tijd, aspect en modaliteitWat is tijd (tense)?

Verankering van de gebeurtenis/toestand op een abstracte tijdlijn Relatie ten opzichte van NU: simultaan, voor of na Uitgedrukt door:

o Verbale morfologie (inflectie)o Hulpwerkwoordeno Adverbiale expressies

Past, present, future Lastige kwesties

o Historical present: verlevendiging en verschuiving perspectief Persoonlijke belevenissen, sportverslagen, geschiedenis

o Present futureo Futurum als modaliteit

zullen lijkt een modaal werkwoord: mogelijke werelden alleen past en non-past de niet-geïnflecteerde vorm is niet noodzakelijk semantisch

een present tenseWat is aspect?

Definieert de temporele contour van een eventualiteit (gebeurtenis of toestand), d.w.z. het verloop van gebeurtenissen, handelingen en toestanden in de tijd, vanuit een bepaald perspectief:

o Met/zonder eindpunto Nog voortdurend of nieto Is begonnen, is afgerond

Page 12: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

o In gedeelten, herhaaldelijk Uitgedrukt door:

o Verbale morfologieo Hulpwerkwoordeno Adverbiale expressies

Progressief, perfectief, imperfectief, iteratief, habitueel, inchoatief, resultatief, duratief, …

Vendler-klassen

o States: statisch en duratiefo Activities: duratiefo Accomplishments (proces met een eindpunt): duratief en telischo Achievements (acute toestandsverandering): telischo Semelfactives (acute gebeurtenis)

Tense en aspect

Morfosyntactisch vs. Semantisch Onderscheid grammaticale tense (vorm) en semantische tense (betekenis) Zelfde voor grammaticaal aspect: de morfologische onderscheidbare vorm

(werkwoord inflectie) die semantisch aspect uitdrukken (Bv. Engelse progressive)

Perifrastische uitdrukkingen (bv. adverbiale bepalingen) tellen niet als grammaticaal aspect/tense

Zelfde voor modus en mood: grammaticale uitdrukkingen van semantische zinstypen en modaliteit. (Bv. imperatief-vorm = gebiedende wijs; subjunctief-vorm = epistemische lading)

Traditionele namen voor werkwoordstijden zijn vaak combinaties van TAM (TenseAspectModality). (Bv. Franse imparfait = past tense + progressive aspect)

Tense-operatoren Past tense

o

Page 13: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

o Jan ging naar Amerika: P(GAAN (j,a))

Future tense

oo Jan gaat naar Amerika: F(GAAN (j,a))

Combinatieso PF: In 1976, Susan was told that she would be a famous linguist.o FP: By that time John will already have left.o PP: Susan had left.o Geen FF!

Tijdsadverbiao Jan ging om 10 uur naar huis.

De tijd is asymmetrisch:

Anaforische eigenschappen van tense: vergelijk pronouns? (past) tense heeft vaak iets anaforisch: verwijst naar een contextueel

relevant tijdstip, niet willekeurig (Bv. Ik heb vergeten de deur op slot te doen)

Soms is tense indefiniet: kwantificatie (Bv. Altijd als je je moet haasten, vergeet je je tas.)

Maar vaak is tense ook ongespecificeerd binnen een gegeven interval (anders dan pronouns (Bv. Vorig jaar heb ik nieuwe schaatsen gekocht)

Het 3-tijdensysteem van Reichenbach S = Speech Time (Ook wel UT, nu) E = Event Time R = Reference Time (Ook wel T: Topic Time)

Page 14: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

o Past perfect: E < R < SJohn had bought a book.When I got there at 6, Mary had arrived an hour before.R = 6 o’clockE = 5 o’clock, Mary’s arrivalS = later than 6 o’clock

Modaliteit Betekenis is afhankelijk van alternatieve werelden Dit verklaart ook de progressive paradox Modale uitdrukkingsmogelijkheden:

o Modale adverbia: mogelijkerwijs, misschien, wellicht, allicht, eventueel, waarschijnlijk, noodzakelijk

o Modale hoofdwerkwoorden: vermoeden, hopen, wensen, wenselijk achten, eisen, toestemming geven, voor mogelijk houden, niet uitsluiten

o Modale hulpwerkwoorden: kunnen, willen, zullen, moeten, mogeno Modale werkwoordstijden: subjunctiefo Modale PP’s en bijzinnen: volgens mij, voorzover ik weet, bij mijn

weten, als ik me niet vergiso Modale partikels: wel, toch, even

Page 15: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Epistemisch vs. Deontischo Epistemiche schaal: waarschijnlijkheid (meer of minder feitelijk)o Deontische schaal: wenselijkheid (meer of minder

verplicht/noodzakelijk volgens bepaalde normen) Modale operatoren (toepasbaar voor beide soorten modaliteit)

o Sterke modaliteit: □p: noodzakelijk dat p in alle mogelijke wereldenJan is vast en zeker ziek.

o Zwakke modaliteit: ♢p: mogelijk dat p in een mogelijke wereldJan zou wel eens ziek kunnen zijn.

Hoofdstuk 9: Propositionele attitudesPropositionele attitudes:

SU Vprop.att. dat p V = denken, zeggen, hopen, geloven,… Intensionele contexten mogelijke werelden

Logische consequenties: X gelooft dat p Stel p synoniem met 2 x gelooft dat q Stel p in contradictie met q x gelooft niet dat q Stel p entailt q x gelooft dat q

Complicaties De ingebedde p bevat een term waarvan SU een andere sense toekent dan

de sprekero Onderscheid de dicto- en de re-lezingen

P bevat een logische waarheido Tautologie: Jan weet dat twee plus drie vijf is.o Jan denkt dat twee plus drie zes is

Structuurverschillen die aan het licht komen door intonatieo Jan denkt dat Piet een KROKODIL als huisdier heeft.o Jan denkt dat PIET een krokodil als huisdier heeft.

Connotatieso Kennis van de wereld van de taalgebruikero Ironieo Associaties

Mixed quotationo Use én mention: Rutte vindt dat Nederland “een keigaaf land is”,

maar Wilders niet. Sequense of tense

Page 16: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

o Jan zei dat Piet een huis had/?heeft gekocht.o Jan zag dat Mieke zwanger was/is.o Jan zei dat twee plus twee vier is.

Hoofdstuk 10: PresuppositiesPresuppositie = veronderstellingPresuppositie of entailment? negatietest

Geldt negatieve zin niet? entailment Geldt negatieve zin wel? presuppositie

Projectie van presuppositie: omhoog in de boomAccommoderen: de spreker zegt iets, daar zit een noodzakelijke presuppositie in, anders begrijpt de ander het nietCommon groundContext setTijdens een gesprek wordt common ground steeds specifieker, omdat steeds nieuwe informatie wordt toegevoegd. Zinsoverschrijdend model van betekenis ontwikkelen. Context set is koppeling met mogelijke werelden. Doel gesprek: reduceren aantal mogelijke werelden.Focus/topic verschil t.o.v. mogelijke werelden.Speech act: bevel, mededeling, vraag, wens pragmatische notie

Primair vs. Secundair. Primair is bijv. vraag, secundair is de wens.Deixis: elementen die je in taal gebruikt die variabele referenten hebben.

JakubHoofdstuk 11: ImplicaturenPragmatiek en implicaturen

Tot nu toe: betekenis van woorden en zinnen: kwantoren, anaforen, tijd, modaliteit

Maar… woorden en zinnen zijn gebruikt in context (Bv. Does everyone want beer?)

Pragmatiek: studie van taalgebruik in contextImplicatuur: conclusie die getrokken kan worden van taalgebruik; maar niet entailment.

Entailment: Jan slaapt |= Iemand slaapt. Implicatuur: A: Ben je blij met je nieuwe auto?; B: De kleur is mooi.

o B zegt: Mijn auto heeft een mooie kleur. B impliceert: Ik ben niet zo blij met mijn auto (behalve de kleur).

Vaak volgen implicaturen van de principes van de conversatie. Wat zijn de principes? Hoe volgen implicaturen uit de principes?

Grice principe van conversatie Converseren is een coöperatieve bezigheid: van een deelnemer in een

conversatie wordt verwacht dat hij/zij zich bezighoudt aan het zogenaamde coöperativiteitsprincipe.

Page 17: twistgroningen.nltwistgroningen.nl/.../2017/04/Samenvatting-Semantiek-II.docx · Web viewPronouns en anaphora Jan danst = t De man danst =t Danst = Jan =e Man =

Maximes: specifieke grondregels waaraan coöperatieve conversatiepartners zich houden

The maxims of conversation:o Maxim of Quantityo Maxim of Qualityo Maxim of Relationo Maxim of Manner

Conversationele implicaturen: gevolg van een (of meer) maximes; luisteraars leiden niet-logische informatie af uit de werking van maximes. (Bv. A: Mijn auto heeft geen benzine meer. B: Er is hier een benzinestation om de hoek. Implicatuur: Het benzinestation is open.)Implicaturen en reclame: betekenis is juist, maar maximes worden gebroken. (Bv. Duracell: lasts even longer!)Semantiek en pragmatiek – logica en taal: een discrepantie tussen de betekenis van logische expressies en die van expressies in natuurlijk taal.

Schalen: relatie tussen entailment en informativiteit: als A |= B, dan is A informatiever dan B

Scalaire implicatuur: conversationele implicatuur die het resultaat is van het Maxim of Quantity en een informativiteitsschaal

o Disjunctie: of is exclusief of inclusiefEigenschappen van conversationele implicaturen:

Defeasability: entailments zijn niet defeasible, implicaturen wel (Bv. Jan draagt een rode trui. #Maar hij draagt geen trui.)

Calculability: een transparante methode om via conversationele principes en dat wat gezegd is de implicatuur te berekenen.

Non-detachabilty: implicaturen niet verbonden aan specifieke woorden, maar aan conversatieprincipes.

Reinforcement: de implicatuur kan zelf verwoord worden zonder redundant te zijn. Dit is in contrast met entailments.