Verpleegkunde in Fact

13
Verpleegkunde in Fact het Neuman Systems Model als theoretisch kader voor de verpleegkundige zorg in een FACT team Martin Naastepad

description

het Neuman Systems Model als theoretisch kader voor de verpleegkundige zorg in een FACT team

Transcript of Verpleegkunde in Fact

Page 1: Verpleegkunde in Fact

Verpleegkunde in Facthet Neuman Systems Model als theoretisch kader voor de verpleegkundige zorg in een FACT team

Martin Naastepad

Page 2: Verpleegkunde in Fact

2 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

Dit artikel beoogt een brug te slaan tussen het in opkomst zijnde Fact-model en de sociaal psychiatrische verpleegkundige praktijk. De verpleegkundige zorg in een Fact-team is gericht op het behoud van de systeemstabiliteit van een patiënt. Hierin zijn verbindingen te maken met het systeemgeoriënteerde Neuman Systems Model (NSM). Aanleiding voor een koppeling tussen het NSM als theoretisch kader en het Fact-model ligt in het ontbreken van een verpleegkundig gezicht in de huidige beschrijving van de Fact-methodiek. Deze methodiek is namelijk als teamaanpak beschreven. Dit is gezien de multidisciplinaire oriëntatie van het Fact-model begrijpelijk. En hoewel de disciplines in een Fact-team worden voorzien van een toelichting in het handboek Fact (Van Veldhuizen et al, 2008), blijkt de positie van de verpleegkundige in het Fact-model niet theoretisch verankerd. De verkenning op de toepassing van het Neuman Systems Model (NSM) binnen het Fact-model start met een historisch overzicht op het de sociale ambulante psychiatrie. Daarna wordt de theoretische ontwikkeling van het verpleegkundige beroep buiten en binnen de sociale psychiatrie besproken. De theoretische concepten van het NSM worden vervolgens toegelicht en gekoppeld aan kenmerken van het Fact-model. Tot slot wordt er conclusies getrokken en aanbevelingen geformuleerd voor de toepassing van het NSM binnen het Fact-model.

Achtergronden bij de sociale psychiatrieOm de verpleegkundige rol in de sociale psychiatrie te kunnen plaatsen is het handig de historische ontwikkeling van het beroep van sociaal psychiatrisch verpleegkundige in Nederland te beschrijven. Verpleegkundigen namen de zorg voor ‘krankzinnigen’ begin de 20e eeuw over van charitatieve instellingen (Van der Grinten, 1987) en later in de jaren zeventig ook van de psychohygiënisten (De Goei, 2001). Er kwam daardoor naast de al aanwezige materiële en maatschappelijke begeleiding (armenzorg) ook ruimte voor psychiatrische begeleiding. Hierin ligt de oorsprong voor wat later het beroep van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige wordt. De wijze waarop de zorg werd verleend is in de loop van de vorige eeuw ook veranderd. De sociaalpsychiatrische hulp groeide tot eind jaren tachtig uit naar bemoeizorg waarbij de verpleegkundige de ‘zorgwekkende zorgmijders’ richting de reguliere psychiatrische hulpverlening loodste. Deze ongevraagde zorg mondde dikwijls uit in drang- en dwangzorg. In de jaren negentig wordt casemanagement voor de bemoeizorg geïntroduceerd (Henselmans, 1993) waarmee de verpleegkundige een nauwere band aangaat met de zorgmijder. Hierdoor wordt de zorgverlening en samenwerking tussen hulpverlenende

Page 3: Verpleegkunde in Fact

3 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

instanties geïntensiveerd. Ongeveer gelijktijdig met het casemangement waait vanuit de Verenigde Staten ook de rehabilitatiebeweging over naar Nederlanden worden er rehabilitatieteams opgezet. Sociaal psychiatrisch verpleegkundigen krijgen hiermee handvatten om patiënten met ernstig psychisch lijden te helpen werken aan hun herstel. Uiteindelijk is het doel van de sociaal psychiatrisch verpleegkundige om een patiënt weer te laten functioneren in de maatschappij. Tot de Nederlandse introductie in 2002 van het Amerikaanse Assertive Community Treatment (ACT) was de sociaal psychiatrisch verpleegkundige de kerndiscipline die patiënt en zorgmijder thuis en op straat zorg aanbood. Met de komst van ACT als evidence based practice werd deze outreachende zorg vanuit multidisciplinaire teams georganiseerd (Van Veldhuizen et al, 2008). Dit is een organisatievorm voor het intensief behandelen van en hulpverlenen aan mensen met ernstige psychiatrische aandoeningen waarbij er problemen zijn op meerdere levensgebieden (Mulder & Kroon, 2005). ACT kan ook als een tijdelijk functie worden aangeboden aan patiënten in crisis. De mogelijkheden voor de zorgverlening werd hiermee vergroot. De verpleegkundige heeft in dit model een regiefunctie. In 2006 wordt de functie-ACT (Fact) voor het eerst beschreven door Van Veldhuizen (2006). Hierbij is het idee dat aan rehabilitatieteams de functie ACT wordt toegevoegd. Hiermee wordt de ambulante geestelijke gezondheidszorg aan patiënten met een ernstige psychiatrische ziekte (severe mental illness) van crisis tot rehabilitatie aangeboden vanuit een team.

Functie Assertive Community TreatmentVan Veldhuizen (et al, 2006, 2008) vertaalt met het beschrijven van het Fact-model de principes uit het ACT-model naar de Nederlandse context. Deze methodiek lijkt met het verschijnen van het handboek Fact in 2008 (Van Veldhuizen et al), vaste grond in Nederland te krijgen. Waar ACT is bedoeld voor de 20 % zwaarste subgroep psychiatrische patiënten, biedt het Fact-model een zorgaanbod voor de totale groep langdurig zorgafhankelijken in de GGz (Van Veldhuizen, Bähler, & Teer, 2006; Van Veldhuizen, Bähler, Polhuis, & Os, 2008). De ACT zorg kan daarbij in fasen van ontregeling, terugval of crisis worden aangeboden. De zorg voor een patiënt wordt dan opgenomen in een shared case load waardoor de benodigde zorg vanuit verschillende disciplines snel geboden kan worden (Van Veldhuizen, 2008). Met de opkomst van de Fact-teams is er een landelijke trend waar te nemen waarin de ambulantisering van de zorg voor patiënten met een ernstige psychiatrische ziekte toeneemt en er ook weer ruimte is voor behandeling (Keet, 2008). De kracht van Fact, effectieve zorg op alle levensgebieden aanbieden, lijkt ook een achillespees te zijn (Mulder & Kroon, 2005). De brede inzet van zorg

Page 4: Verpleegkunde in Fact

4 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

brengt het gevaar met zich mee dat geen beroep meer wordt gedaan op het natuurlijke groeipotentieel van patiënten. Hierdoor is het noodzakelijk dat er aandacht is voor rehabilitatie en inzetten van het sociaal netwerk rond de patiënt. Het Fact-model beschrijft de waarde van rehabilitatie en van een maatschappelijk steunsysteem, maar mist een systeemtheoretische basis waaruit deze wordt verankerd.

Theoretische ontwikkeling Gedurende deze ontwikkelingen in de sociale psychiatrie was het beroep van verpleegkundige zich aan professionaliseren. De oorzaak hiervoor lag in de domeinstrijd waarin de verpleegkundige losbrak uit de verlengde arm constructie met de arts en met andere disciplines wedijverde over de taken en bevoegdheden. De sociaal psychiatrisch verpleegkundige lijkt hierbij niet echt betrokken te zijn geweest. Immers waren er in de sociale psychiatrie buiten de psychiater geen andere disciplines actief. Naast het professionaliseringsproces was er halverwege de jaren tachtig ook een sterke ontwikkeling in de theoretische ontwikkeling van het beroep. Vanuit de prakrijk ontstaat er belangstelling voor conceptuele modellen (Lensen & Betsema, 1998). In Nederland hebben voornamelijk de theorie van Orem en de functionele gezondheidspatronen van Gordon eind jaren tachtig tot einde jaren negentig vaste grond onder de voeten gekregen. In de sociale psychiatrie werd voornamelijk het NSM omarmd. Het theoretische model van Betty Neuman: het Neuman Systems Model is in diverse publicaties, bijvoorbeeld het blad Sociale Psychiatrie, beschreven als een mogelijk model om de ambulante verpleegkundige GGz zorg te organiseren. Zo beschrijven Lensen & Betsema (1998) en Verberk (1994) het NSM als een mogelijke theoretisch kader voor het bieden van rehabilitatie. Van Sint Maartensdijk (2003) ziet mogelijkheden voor implementatie van het NSM bij bemoeizorg, wat een belangrijke component van Fact is gebleken. Juist met het gegeven dat het NSM zoveel kan betekenen voor de verpleegkundige discipline in een Fact-team moet worden geconstateerd dat de theoretische ontwikkelingen in de sociale psychiatrie tot stilstand is gekomen met de opkomst van de multidisciplinaire aanpak. Om te onderzoeken welke functie het NSM kan spelen in de Fact-methodiek wordt in de onderstaande paragraven het NSM nader voorzien van toelichting en worden er verbanden gelegd met de sociaal psychiatrische verpleegkundige praktijk.

Neuman Systems ModelHet Neuman Systems Model is in 1972 door Betty Neuman ontworpen als een onderwijsprogramma voor multidisciplinaire teams. De systeemtheoretische

Page 5: Verpleegkunde in Fact

5 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

oriëntatie van het model maakt het volgens Verberk (1994) erg geschikt voor toepassing in de sociale psychiatrie. Volgens Van der Padt (1999) biedt het NSM richtlijnen voor de dagelijkse praktijk. Het model maakt gebruik van een voor de psychiatrie herkenbaar begrippenkader en is daarom veel gebruikt tijdens de opleiding van SPV’ers (Morsman, 2006).Met zoveel aansluiting op de praktijk is het vreemd om te moeten constateren dat het NSM nooit een brede acceptatie heeft gekend in Nederland. Deze conclusie wordt onderbouwd met een literatuurstudie naar de implementatie van het NSM in de Nederlandse ambulante GGz zorg. Trefwoorden waarop in verschillende combinaties is gezocht zijn: “neuman”, “systems”, “model”, “implementatie” (implementation), “verpleegkunde” (nursing) en “praktijk” (practice). Ovid en Bohn Stafleu van Loghum geven gezamenlijk vijftien resultaten waarvan slechts één artikel de theorie beschrijft. Een verdere verkenning op het internet met behulp van Google leidt langs V&VN sociaal psychiatrisch verpleegkundigen (www.nvspv.nl) waar het archief van het afdelingsblad: Sociale Psychiatrie zes artikelen over het NSM oplevert. Op het internetdomein van het NSM (www.neumansystemsmodel.org) zijn wonderlijk genoeg geen relevante artikelen te vinden.

Het NSM is een breed opgezet raamwerk waarbinnen andere theorieën ingepast kunnen worden (Verberk & Kuiper, 2002). Op basis van de vier concepten van de verpleegkunde (mens, omgeving, gezondheid en het verpleegkundig handelen) geeft Neuman richting aan het verpleegkundig proces. Belangrijke kenmerken van dit proces zijn de centrale plaats van de patiënt in het totale proces en de gezonde krachten van de cliëntsystemen.Het NSM is gebaseerd op vier theorieën: de systeemtheorie van Bertalanffy, de stress-coping theorie van Selyle, de preventietheorie van Caplan en de Gestalttheorie van Perls. De begrippen die Neuman gebruikt uit de theorieën om haar mensbeelden te verklaren, blijken ook goed aan te sluiten op de praktijk van de FACT-methodiek. Hieronder worden één voor één de vier mensbeelden uit het NSM besproken waarbij in een korte discussie verbanden worden gelegd met het FACT-model.

De mensNeuman ziet de mens als een open systeem. Ze gebruikt de term cliëntsysteem waarmee ze de mens als individu, maar ook als onderdeel van een groep mensen bedoelt. Het NSM gaat ervan uit dat een mens een onderdeel is van een groter geheel. Hulpvragen kunnen vanuit deze visie ook afkomstig zijn uit het netwerk rond patiënt.

Page 6: Verpleegkunde in Fact

6 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

Een FACT team werkt vanuit dezelfde aanname. Meestal is het de patiënt zelf die wordt behandeld, maar het kan ook voorkomen dat het netwerk om de patiënt gesteund wordt om de zorg voor de patiënt te helpen dragen. Een goed voorbeeld hiervan de zorgwekkende zorgmijders. Deze patiëntgroep wordt gekenmerkt door het gegeven dat patiënten zelf de noodzaak tot het ontvangen van zorg niet inzien en ook dikwijls afwijzen. Ze komen bij de hulpverlening in beeld doordat ze overlast veroorzaken of zorgwekkende gevoelens opriepen in hun omgeving.

De OmgevingIn het NSM, en ook in de verpleegkunde, wordt de omgeving gezien als alle interne en externe factoren en invloeden die het geïdentificeerde cliëntsysteem beïnvloeden. Neuman stelt dat alle elementen uit de omgeving stressoren kunnen zijn die in het cliëntsysteem zowel een positieve als een negatieve reactie kunnen uitlokken. De stressoren worden door het cliëntsysteem getaxeerd waarna een passende reactie zal plaatsvinden. Door deze voortdurende reacties leiden ertoe dat het cliëntsysteem zich voortdurend (her)organiseert. Ieder mens creëert op deze wijze zijn eigen omgeving. Venneman (2000) introduceert hierbij ‘de gecreëerde omgeving’ als een door de patiënt ontwikkeld mechanisme om de interne en externe omgeving te beïnvloeden. Met behulp van dit mechanisme kan een patiëntsysteem reageren met copinggedrag. Dit proces gaat onbewust, maar speelt in de interactie tussen patiënt en verpleegkundige een belangrijke rol. Neuman maakt duidelijk dat verpleegkundigen in het contact met patiënten op zoek moeten naar deze onbewuste drijfveren. Ze bespreken met de patiënt op welke wijze onbewuste voorstellingen, opvattingen en fantasieën hun gecreëerde omgeving beïnvloed (Venneman, 2000).Het cliëntsysteem is in het Fact-model te herkennen in de beschrijving van het maatschappelijk steunsysteem (community). Het Fact-team biedt haar diensten in de gemeenschap van de patiënt aan. Doordat ze deel gaat uitmaken van het netwerk van de patiënt vangt het team signalen uit de gemeenschap op en is in staat snel te handelen op veranderingen in het toestandsbeeld van een patiënt.

GezondheidIn de sociale psychiatrie wordt de aanname gehanteerd dat ziekte kan leiden tot handicaps in het sociaal functioneren, maar dat het omgekeerde ook waar kan zijn (Romme, 1981). Deze holistische benadering sluit goed aan bij het NSM, waarbij Neuman gezondheid beschrijft als een ‘optimale systeemstabiliteit’. De stabiliteit is afhankelijk van de reacties en de mogelijkheden om te reageren

Page 7: Verpleegkunde in Fact

7 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

van een cliëntsysteem. Ook in de sociale psychiatrie wordt uitgegaan van systeemstabiliteit. Romme beschrijft het belang van de wisselwerking tussen verschillende functioneringsniveaus en de bedreiging van (geestelijke) gezondheid bij problemen op een van deze niveaus (Verberk, 1994). In het Fact-model worden sterke verbanden gelegd met de rehabilitatiebenadering bij het beschrijven van de kwaliteit van leven. Daarbij gaat het om objectieve aspecten als: inkomen, werk, gezondheid, sociale relaties en veiligheid, maar ook subjectieve aspecten als: welzijn, tevredenheid en geluk (Wilken & Hollander, 2000; Van Veldhuizen, Bähler, Polhuis, & Os, 2008).

Verpleegkundig handelenVerpleegkundigen hebben vanaf het ontstaan van de sociale psychiatrie een belangrijke rol gespeeld. Ze zorgt voor praktische begeleiding van de psychiatrische patiënt in zijn leefomgeving (Verberk, 1994). Het is vaak een balans zoeken tussen het aansluiten bij de behoeften van de patiënt en het ingrijpen in een zorgwekkende situatie. Neuman ziet verpleegkunde als het in stand houden, bevorderen of herstellen van de systeemstabiliteit (Verberk, 1995). Verpleegkundigen in Fact-teams stemmen de zorg met behulp van intensief overleg met de patiënt af op zijn behoefte (Van Veldhuizen, Bähler, Polhuis, & Os, 2008). Om deze complexe vorm van zorg vorm en inhoud te geven is er onder psychiatrische verpleegkundigen een groeiende behoefte aan eigen referentiekaders. Volgens V&VN vormen de verpleegkundigen de grootste beroepsgroep in de psychiatrische zorg. Het is opvallend dat zij zich het minst profileren. Een voorbeeld hiervan is de onduidelijke bijdrage aan en de rol die verpleegkundigen spelen bij de ontwikkeling van de GGz multidisciplinairerichtlijnen (Naastepad, 2008). Dit gebrek aan een eigen identiteit heeft volgens Verberk (1994) ook een grote rol gespeeld in de ontwikkeling van het beroep.Voor het professionaliseringsproces van verpleegkundigen is het van belang dat er een eenduidig taal- en begrippengebruik wordt gehanteerd bij een eenduidige methodische aanpak. Hier zit mogelijk een probleem omdat het NSM een ander begrippenkader hanteert dan (sociaal) psychiatrisch verpleegkundigen tot nu toe zijn gewend. Zo wordt er in het NSM gesproken over verpleegkundige diagnostiek, doelen en resultaten (Verberk & Kuiper, 2002), terwijl door anderen gesproken wordt in de meer gangbare termen van anamnese, diagnose, doel, planning en interventie.

NSM in de Fact praktijkUit de bovenstaande disussies blijkt is dat er tussen het Fact-model en de mensbeelden van het NSM de nodige parallellen zijn te trekken. De verpleegkundige discipline zou zonder veel aanpassingen het NSM kunnen

Page 8: Verpleegkunde in Fact

8 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

toepassen in de praktijk. Toch zijn daarbij nog de nodige kanttekeningen te zetten. Hieronder wordt besproken hoe het NSM een bijdrage kan leveren aan de wijze waarop rehabilitatie wordt aangeboden in het Fact-team. Daarna wordt een taxatie-instrument geïntroduceerd waarmee de koppeling met de praktijk kan worden gemaakt.Het Fact-model is als organisatievorm mogelijk niet optimaal om mee te werken vanuit de rehabilitatiebenadering. Daar dragen twee factoren uit de Fact organisatie aan bij. Ten eerste hebben stabiele patiënten over het algemeen slechts enkele contacten per maand. En ten tweede hebben Fact-casemanagers case loads van tenminste twintig patiënten. Deze factoren leiden volgens Burns et al (2007) tot een afname van het aantal rehabilitatie contacten. Deze constatering zou ervoor pleiten om rehabilitatie al in de ACT-fase aan te bieden. Het NSM kan hiervoor een goede structuur bieden (Lensen & Betsema, 1998). Doordat Neuman de perceptie van de patiënt centraal stelt, wordt de patiënt als partner betrokken en krijgt een belangrijke rol bij de planning en uitvoering van de zorg. Bij het verzamelen van gegevens wordt de perceptie van de patiënt expliciet nagegaan en vervolgens vergeleken met de perceptie van de hulpverlener. (Verberk, 1995). Ook bij het plannen en evalueren van de interventies speelt de perceptie van de patiënt een expliciete rol. De eigen probleemoplossende vermogens en de mogelijkheden van steun uit de eigen omgeving wordt nauwkeurig in kaart gebracht. Het is vanzelfsprekend dat een patiënt in tijden van crisis niet toekomt aan rehabilitatie of herstel. Dit hoeft echter niet te beteken dat geen rehabilitatiedoelen gemaakt kunnen worden met de patiënt. Hiermee dringt zich de noodzaak aan om inzicht te krijgen in de behoefte aan zorg van patiënten. Zowel het NSM als het Fact-model biedt hiervoor geen pasklare oplossingen. Neuman stelt dat in het NSM voldoende ruimte is voor adaptatie en aanvulling en nodigt gebruikers uit om instrumenten te ontwikkelen. Instrumenten die worden gebruikt voor het verzamelen van gegevens en het plannen van interventies op basis van het NSM moeten volgens Neuman aan twee criteria voldoen. Ten eerste is het van belang in kaart te brengen hoe de perceptie van de patiënt wordt bepaald en beïnvloed. Ten tweede moeten de stressoren worden vastgesteld door zowel de patiënt als verpleegkundige. Verschillen in betekenisgeving of perceptie worden besproken en opgelost om zo tot adequate verpleegkundige zorg te kunnen komen. De auteur ziet in de Camberwell Assessment of Needs, een good practice die als taxatie-instrument kan worden gebruikt om de zorgbehoeften van een patiënt te inventariseren.Het is uiteraard slechts een van de vele instrumenten die beschikbaar zijn. Hieronder volgt een betoog waarmee duidelijke verbanden worden gelegd tussen de CAN als evidence based taxatie-instrument om binnen het Fact-

Page 9: Verpleegkunde in Fact

9 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

model de zorgbehoeften van patiënten te inventariseren vanuit de theoretische concepten van het NSM.

Camberwell Assessment of NeedVerpleegkundigen geven volgens Eliens & Eliens-Euwals (1995) vaak aan het prettig te vinden om over een hulpmiddel te beschikken waarmee hun handelen een fundament kan worden gegeven. Tegelijkertijd is er dan ook kritiek op de praktische toepasbaarheid. Het werken met theorieën en modellen wordt het in de praktijk vaak te complex bevonden waardoor systematisch gebruik nauwelijks voorkomt (Koekkoek, 2004). De koppeling tussen het NSM en het Fact-model vraagt dus om een praktische vertaling van de theorie in een in de praktijk hanteerbaar instrument.Het NSM motiveert het belang van de patiënt om een eigen stem in de zorgverlening te laten horen. Slade (1994) stelt dat de discussie over verschillen in standpunt tussen de hulpverlener en zorgontvanger kan worden gebruikt om tot een zorgplan te komen. De structuur en opbouw van de Camberwell Assessment of Need (CAN) maakt het tot een geschikt taxatie-instrument die in deze vraag kan voorzien. Om hulpverleners te ondersteunen in deze discussie met een patiënt is de CAN ontwikkeld. De CAN is een verzameling van tweeëntwintig vragen in vier levensdomeinen: basisactiviteiten, gezondheid, rehabilitatie en diensten. Met dit meetinstrument wordt de diversiteit aan problemen in kaart gebracht waar patiënten met ernstige psychiatrische problemen mee te maken kunnen krijgen (Slade, Thornicroft, Loftus, Phelan, & Wykes, 1999). Deze holistische indeling maakt de CAN dus een goede kandidaat als taxatie-instrument in het NSM. De CAN is in de jaren negentig gevalideerd op basis van de meningen van experts en op basis van een survey naar zorgbehoeften onder patiënten met ernstige psychiatrische stoornissen (Phelan, Slade, & Thornicroft, 1995). De CAN is later in vijf Europese landen (waaronder Nederland) op betrouwbaarheid onderzocht met eveneens bevredigende testresultaten (McCrone, Leese, & Thornicroft, 2000). In de multidisciplinaire richtlijn Schizofrenie, Persoonlijkheidsstoornissen en Depressie wordt het gebruik van de CAN aanbevolen voor de verpleegkundige diagnostiek. Er is echter geen bewijs dat het gebruik van zorgbehoeften-meetinstrumenten tot een beter resultaat van de behandeling leidt. Wel wordt melding gemaakt van het bestaan van een brede consensus onder hulpverleners over het nut om zorgbehoeften en zorgvragen van de patiënt en zijn familie op een systematische en gestructureerde vast te stellen. Deze zorgvragen en zorgbehoeften vormen een belangrijk uitgangspunt bij de opstelling van het behandelplan. De CAN wordt in de richtlijn als een van de instrumenten genoemd om zicht te krijgen op de

Page 10: Verpleegkunde in Fact

10 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

zorgvragen en zorgbehoeften van de patiënt en leden zijn sociale netwerk (Landelijke Stuurgroep Multidisciplinaire Richtlijnontwikkeling in de GGZ, 2005).

Verpleegkunde in FactFact-teams voorzien in een breed zorgaanbod voor langdurig zorgafhankelijke psychiatrische patiënten. Ze bieden naast begeleiding en behandeling hun patiënten ook rehabilitatie en ondersteuning in herstel. Deze twee laatste begrippen liggen in het domein van de verpleegkundige. Zij houdt zich namelijk niet primair bezig met ziekte, maar richt haar zorg op de gevolgen van de ziekte en de bijkomende problemen in het functioneren van de patiënt (Eliens, 1997). De verpleegkundige heeft tussen de overige disciplines geen eigen gezicht. De regiefunctie die de verpleegkundige heeft lijkt te worden uitgevoerd zonder dat daar een visie bij te pas komt.Met de opkomst van het multidisciplinaire Fact-model staan verpleegkundigen nu voor een domeinstrijd waarbij er met de andere disciplines in het Fact-team wordt onderhandeld over taken en verantwoordelijkheden. Doordat de sociaal psychiatrische verpleegkundigen het gebruik van theoretische modellen lijken te hebben losgelaten is dit een moeizaam proces. De verpleegkundige taken en verantwoordelijkheden hebben veel raakvlakken met andere disciplines. Dit vraagt om een verdere professionalisering van de verpleegkundige positie in een Fact-team. Voor verpleegkundigen ligt er dus een taak om zich teprofileren binnen de Fact-methodiek. Het NSM biedt hiervoor een goede theoretische basis. Er zijn parallellen te trekken tussen de theoretische concepten van het NSM en de in het handboek Fact beschreven werkwijze. Voor praktische toepassing van de systeemtheoretische concepten van het NSM geniet het de aanbeveling om, in overeenstemming met de multidisciplinaire richtlijnen, gebruik te maken van de Camberwell Assessment of Need. Het implementeren een taxatie-instrument in de werkwijze van de verpleegkundige binnen een Fact-team zou het proces van domein afbakening op een transparante manier vorm kunnen geven. Het is dan voor de patiënt en de andere disciplines helder waar de verpleegkundige zich mee bezig houdt. Daarnaast is de CAN ook geschikt om taken te verdelen onder de andere disciplines. Zou kan de verpleegkundige haar positie als belangenbehartiger van de patiënt en zorgcoördinator voor het Fact-team theoretisch en methodologisch onderbouwen. Pas dan kan de verpleegkunde haar rechtmatige plaats als kerndiscipline in het hart van het Fact-team innemen.

Page 11: Verpleegkunde in Fact

11 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

Literatuur

Dröes, J., & Weeghel, J. (1994). Perspectieven van psychiatrische rehabilitatie. Maandblad Geestelijke volksgezondheid , 49, 795-810.

Eliens, A. M., & Eliens-Euwals, J. .. (1995). De praktijk van verpleegkundige theorieën en modellen. Nijkerk: INTRO.

Eliens, A. (1997). Psychiatrische verpleegkunde nu en straks. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (52), 943-958.

Grinten, T. van der. De Vorming van de Ambulante Geestelijke Gezondheidszorg, een historisch beleidsonderzoek, 1987, Ambo, Baarn.

Goei, L. de, De psychohygiënisten, grondleggers voor de ambulante ggz, 2001. Uitgeverij SUN, Nijmegen.

Jenner, J. A. (2008). Heeft ACT de toekomst? Maandblad Geestelijke volksgezondheid(63), 207-216.

Keet, I. (2008). Ernstige psychiatrische ziekten: cure en care? Tijdschrift voor Psychiatrie , 9, 555-557.

Koekkoek, B. (2004). Steun vanaf een wankele basis: Over het werk van sociaal-psychiatrisch verpleegkundigen op een ambulante behandelafdeling. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (59), 214-226.

Kroon, H., & Wolf, J. (2000). Is casemanagement voor psychische stoornissen minder effectief dan Assertive Community Treatment? Maandblad Geestelijke volksgezondheid (55), 26-59.

Lendemeijer, B., & Van Meijel, B. (1997). Psychiatrische verpleegkunde en wetenschap. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (52), 995-1006.

Lensen, J., & Betsema, J. (1998). Rehabilitatie en verpleegkunde. Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom.

McCrone, P., Leese, M., & Thornicroft, G. (2000). Reliability of the Camberwell Assessement of Need - European version. The British Journal of Psychiatry , 177, S34-s40.

Meijel, B., & Kuipers, T. (2006). Zorg rondom schizofrenie. Houten: Bohn Stafleu van Loghum.

Morsman, M. (2006). Een weekje op pad met het circus Smoyak. Sociale Psychiatrie , 45-51.

Mulder, C. L., & Kroon, H. (2006). ACT: effecten, werkzame ingrediënten en doelgroep. Assertive Community Treatment .

Page 12: Verpleegkunde in Fact

12 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

Mulder, C., & Kroon, H. (2005). Assertive Community Treatment. Nijmegen : Cure & Care Publishers.

Naastepad, M. (2008). Verplegen met richtlijnen bij hoogcomplexe GGz Zorg blijkt ingewikkeld. Praecox , 55, 26-30.

Onderwater, K., Van der Padt, I., & De Leeuw, M. (1999). Verpleegkundigen, verantwoordelijke partners in de GGZ. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (54), 369-375.

Phelan, M., Slade, M., & Thornicroft, G. (1995). The Camberwell Assessement of Need: the validity and reliability of an instrument to assess the needs of people with severe mental illness. The British Journal of Psychiatry , 167, 589-595.

Reilman, A. (2007, januari). Case-manager in een FACT-team; stoeien met nieuwe competenties. Retrieved juli 2008, from GGzVs: www.ggzvs.nl

Reilman, A., & Koekkoek, B. (2006). Van bemoeizorg naar intergrale zorg gericht op herstel: verschillende case-managmenttheorieën voor cliënten met ernstige en langdurige psychiatrische problematiek. Psychopraxis (8), 208-212.

Romme, M. A. (1981). Wat is Sociale Psychiatrie? Alphen aan den Rijn: Samsom.

Sint Maartensdijk, A. v. (2003). Bemoeizorg gezien vanuit het Neuman Systems Model, een verkenning. Sociale Psychiatrie (68), 45-65.

Slade, M. (1994). Needs Assessment: Involvement of staff and users will help to meet needs. The British Journal of Psychiatry , 165, 293-296.

Slade, M., Thornicroft, G., Loftus, L., Phelan, M., & Wykes, T. (1999). CAN: Camberwell Assessment of Need; A comprehensive needs assessment tool for people with severe mental illness. London: Gaskell.

Van de Lindt, S. M. (2007). Bemoeizorg in bange dagen. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (62), 401-413.

Van der Padt, I. (1999). Reactie op ' Tussen bondgenootschap en deskundigologie. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (54), 935-942.

Van Deth, R. (2006). Internet voor verpleegkundigen. Psychopraxis (08), 172-176.

Van Dijk, M. (2000). Vragen naar zin; De SPV en zingevingsvragen van chronisch psychiatrische cliënten. Sociale Psychiatrie (57), 23-31.

Van Veldhuizen, J. R., Bähler, M., & Teer, W. (2006). Fact: de 'Functie act'. Maandblad Geestelijke volksgezondheid (61), 525-534.

Van Veldhuizen, R. (2008). ACT, Fact en Fract? Maandblad Geestelijke volksgezondheid, 201-206.

Page 13: Verpleegkunde in Fact

13 | V e r p l e e g k u n d e i n F a c t

Van Veldhuizen, R., Bähler, M., Polhuis, D., & Os, J. v. ( 2008). Handboek FACT. Utrecht: de Tijdstroom.

Venneman, B. (2000). Gecreërde omgeving en verplegen: een reflectief ervaringsproces. Sociale Psychiatrie (58), 17-26.

Venneman, B. (2000). Werken met werkelijkheden is verbinden van werelden; Een beschrijving van het concept gecreërde omgeving. Sociale Psychiatrie (58), 7-16.

Verberk, F. (1995). Het Neuman systems model. Sociale Psychiatrie , 44, 17-26.

Verberk, F. (1994). Praktijk en Wetenschap van de verpleegkunde binnen de sociale psychiatrie. Sociale Psychiatrie (36).

Verberk, F., & Kuiper, M. d. (2002). Verpleegkunde volgens het Neuman Systems Model(3e ed.). Assen: Koninklijke Van Gorcum.

Verhaegh, M. J., Bongers, I. M., Kroon, H., & Garretsen, H. F. (2007). Assertive Community Treatment bij patiënten met een eerste psychose; Modelgetrouwheid en doelgroepspecifieke aanpassingen. tijdschrift voor psychiatrie , 11, 789-798.

Wennström, E. (2008). The Camberwell Assessment of Need as an Outcome Measure in Community Mental Health Care. Uppsala: Digital Comprehensive Summaries of Uppsala Dissertations from the Faculty of Medicine.

Wilken, J. P., & Hollander, D. d. (2000). Psychosociale rehabilitatie (2e ed.). Amsterdam: SWP.

Wunderink, L., Sytema, S., & Bij de Weg, H. (2008). ACT en Rehabilitatie: één team of een netwerk? Maandblad Geestelijke volksgezondheid (63), 192-200.