Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste...

48
1 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009 Uitgave: winter 2008/ 2009 Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS GEPROMOVEERD zijn Edwin van Asseldonk, Marco van Brussel, Laurien Buffart, Sjoerd Euser, Vincent Gout- tebarge, Floor Hettinga en Maaike Huysmans. WINNAARS Tim Snijders gaf de beste mondelinge pre- sentatie tijdens de Studentendag en Linda Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en Jeroen Smeets ontving een Vici-subsidie.

Transcript of Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste...

Page 1: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

1Nieuwsbrief winter 2008 / 2009Uitg

ave:

win

ter 2

008/

200

9Vereniging voor Bewegings-wetenschappen Nederland

MATTERS

GEPROMOVEERD

zijn Edwin van Asseldonk, Marco van Brussel, Laurien Buffart, Sjoerd Euser, Vincent Gout-tebarge, Floor Hettinga en Maaike Huysmans.

WINNAARS

Tim Snijders gaf de beste mondelinge pre-sentatie tijdens de Studentendag en Linda Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en Jeroen Smeets ontving een Vici-subsidie.

Page 2: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

2 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Moving Matters is een periodiek van de Vereniging voor Beweginswetenschap-pen Nederland. Oplage: 600 exemplaren.

Redactie-adresBrenda van KeekenFaculteit der BewegingswetenschappenVrije UniversiteitVan der Boechorststraat 91081 BT Amsterdam

tel. 020-5988515email: [email protected]

RedactieBrenda van KeekenPaul KuijerHans Savelberg

VormgevingLeon Schutte

ReproductieReprohouse, Amsterdam

Contactpersonen Interessegroepen:Interessegroep Arbeid: Elsbeth de Korte, [email protected]

Interessegroep Revalidatie: Luc van der Woude, [email protected]

Interessegroep Sport: Barbara Huijgen, [email protected]

Interessegroep Bewegen en Gezondheid:Karin Proper, [email protected]

Secretariaat VvBNMelvin KantebeenJacques Veltmanstraat 2191065 DB Amsterdam

AGENDA

20 maart 2009Symposium VvBN: Het brein in beweging, beweging in het brein!Haagse Hogeschool, Den Haag

25 maart 2009Inaugurele rede “Uitzicht op inzicht”Gert KwakkelAula VU Amsterdam, 15.45 uur

26 & 27 maart 20095e congres Ergonomie in UitvoeringZeist

27 & 28 maart 2009Workshop Functional Movement ScreenLonden

3 april 2009Symposium Spiegeltherapie: feiten door een illusie

7-9 april 20094e International State-of-the-Art CongressRehabilitation: Mobility, Exercise & Sportwww.move.vu.nl

12 april 2009Eerste Nationale marathoncongresJaarbeurs Utrechtwww.marathonutrecht.nl

De redactie begrijpt dat het geduld van diegenen die al enkele weken reik-

halzend uitkijken naar het verschijnen van het winternummer van Moving

Matters behoorlijk op de proef is gesteld. Door omstandigheden heeft

het verschijnen van dit nummer echter nogal wat vertraging opgelopen.

Vandaar dat bijvoorbeeld (een gedeelte van) het ‘Van de voorzitter’ wel-

licht wat achterhaald overkomt. Er is immers inmiddels volop gelegenheid

geweest om te schaatsen en vele leden van de VvBN zullen daar uitbundig

gebruik van hebben gemaakt. Een behoorlijk aantal leden van de VvBN

heeft ook uitbundig gereageerd op de oproep foto’s aan te leveren voor

de kaft van Moving Matters. Voor de komende nummers kan de redac-

tie derhalve putten uit een aardige voorraad foto’s. Gelukkig is er ook

voldoende te beleven in bewegingswetenschappelijk Nederland. In deze

Moving Matters wordt daar uitgebreid verslag van gedaan. Dus, hoewel

de winter bijna voorbij is, wensen wij u veel leesplezier met dit ‘winternum-

mer’ van Moving Matters.

Colofon

tel 020-6430916

email: [email protected]

website: www.bewegingswetenschappen.org

R e

d a

c t

i o

n e

e l

A g

e n

d a

vervolg agenda zie pag. 23

Page 3: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

3Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Oratie Thomas Janssen

Op 6 november j.l. sprak prof. dr. Thomas Janssen zijn rede

met als titel ‘Met vereende krachten’ uit ter aanvaarding van

de Duyvensz-Nagel leerstoel voor revalidatieonderzoek, met

name de bewegingswetenschappelijke aspecten daarvan.

De leerstoel is ondergebracht bij de faculteit der Bewegings-

wetenschappen, VU Amsterdam en gesponsord door de

Dyuvensz-Nagel stichting.

Mijnheer de rector, dames en heren,

De officiële titel van mijn leerstoel, de Duyvensz-Nagel leer-stoel voor Revalidatieonderzoek, met name de bewegings-wetenschappelijke aspecten daarvan, zal voor velen onder u eerder vragen oproe pen dan duidelijk maken waarmee ik me bezig houd. Eenvoudiger was het als het bijvoor beeld een leerstoel Psychologie, Arbeidsrecht, Theologie, of zelfs Revali datie geneeskunde zou zijn geweest. Kort, krachtig en duidelijk. In de titel van mijn leerstoel zitten een paar zaken die nadere uitleg behoeven. Ik zal proberen in deze rede die uitleg te geven en u duidelijk maken dat er meer samenhang in zit dan je op het eerste gezicht zou denken. Ik zal ook proberen u duidelijk te maken dat de titel van mijn oratie, Met Vereende Krachten, of voor de latinisten en medici onder ons Coniunctis Viribus, nauw verbonden is met mijn leerstoel en doelstellingen, en niet, zoals menigeen, waaronder mijn moeder, veronderstelde, met die onheus bejegende eenden.

RevalidatieAls er één onderzoeksterrein is dat getypeerd wordt door de titel van mijn oratie dan is dat wel het revalidatieonderzoek. Dat begint al bij de revalidatie zelf. Wat is revalidatie eigenlijk? Er zijn veel definities en de volgende definitie uit een gere-nommeerd leerboek laat goed zien hoe breed het vakgebied revalidatie eigenlijk is.

‘’Rehabilitation is the process of helping a person

to reach the fullest physical, psychological, social,

vocational, and educational potential consistent

with his or her physiologic or anatomic impairment,

environmental limitations, and desires and life

plans.’’ (Rehabilitation Medicine, Principles and

Practice, 1998).

Een hele mond vol. Het moge duidelijk zijn dat revalidatie een bijna holistische, multi- of inter disciplinaire aan pak vereist, dit

in tegenstelling tot de meer monodisciplinaire geneeskundige rich tingen zoals de derma tologie. Laten we als voorbeeld een dwarslaesie nemen. Een dwars laesie is een beschadiging van het ruggen merg waardoor er minder of zelfs helemaal geen infor matie meer uitgewisseld kan worden door de zenuwen tussen de hersenen en de gebieden onder de dwars laesie. Een chirurg kan vlak na het ontstaan van het letsel proberen beschadiging te beperken of te ver minderen, maar meestal blijven er talrijke problemen

over voor de patiënt. Het meest voor de hand liggende pro-bleem is uiteraard de verlamming van de spieren; de patiënt kan niet meer lopen en belandt meestal in een rolstoel. Echter, dit is slechts het topje van de bekende ijsberg, want met deze verlamming gaan, afhankelijk van de ernst en hoogte van de dwarslaesie, vele problemen gepaard. Zo valt te denken aan een ver stoorde bloedsomloop en innervatie van het hart, geen gevoel in huid en ledematen, problemen met de tempe-ratuurregulatie, urineweg infecties, doorzit plekken, blaas- en darmproblemen, incontinentie, spasticiteit, osteoporose, nier-falen, ademhalings problemen en lucht weg infec ties, te hoge of te lage bloeddruk, fantoompijn, botvorming op abnormale plekken, proble men op het gebied van voort planting en sek-sualiteit, verwerkingsproblemen, arbeids proble men, slechte wondgenezing, rolstoel tech nische problemen en voor de rest problemen bij het uit voeren van zo ongeveer alle dagelijkse ac-tiviteiten. En dan heb ik waarschijnlijk nog veel vergeten. Wie het boek Kracht gelezen heeft, waarin ex-revalidant van het Revalida tie centrum Amsterdam, Marc de Hond, de revalidatie na zijn dwarslaesie beschrijft, zal precies begrij pen waarover ik het heb. Als een patiënt met een dwarslaesie opgenomen wordt in het revalidatie centrum, moet aan al deze proble-men aandacht besteed worden. De revali datiearts zal dit als verant woordelijke voor het behandelteam trachten te doen, uiteraard binnen alle rand voorwaarden en mogelijkheden. De revalida tiearts is dus eigenlijk ook niet een specialist zoals een dermatoloog, orthopeed of hart chirurg, maar meer een gene-ralist die van alle markten thuis moet zijn. De revalidatiearts werkt daarom in een multi disciplinair team o.a. bestaande

Thomas Janssen

Page 4: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

4 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

uit verpleeg kundigen, fysio- en ergothera peuten, arbeids-des kundigen, logope disten, psycho logen en maatschap pelijk werkers. Dit team zal vol gens de eerder genoemde definitie met vereende krachten proberen de revalidant te helpen om zoveel mogelijk zijn of haar fysieke, psychische, sociale, beroeps matige en educatieve potentieel te bena deren waarbij zowel de fysiologische en anatomische beperkingen en de beperkingen opgelegd door de omgeving als de behoeftes, wensen en levensplannen in ogenschouw genomen worden.

RevalidatieonderzoekAls van de revalidatie al gezegd wordt dat die multidisciplinair is, dan geldt dat in nog sterkere mate voor het revalidatie-onderzoek. Regelmatig wordt revalidatie onderzoek nog als synoniem gezien voor revalidatiegeneeskundig onderzoek, wat in mijn ogen volstrekt geen recht doet aan alle inspan-ningen van andere disciplines op het gebied van het revali-datieonderzoek zoals bewegingstechno logie, psychologie, gezondheidswetenschappen, bio medische weten schappen, fysio- en ergotherapie en bewegingswetenschappen.

In de revalidatie probeert men het functioneren van iemand met een beperking te optima liseren. Dat kan op veel verschillende manieren. Men probeert de beperking te verminderen door het herstel te bevorderen, door restfuncties te optimaliseren door middel van oefe ning en training, door nieuwe strate-gieën voor de taakuitvoer aan te leren en door gebruik te maken van hulp middelen

waardoor de gewenste taak uitgevoerd kan worden of mak-kelijker wordt. Bij dit laatste kan men bijvoorbeeld denken aan pro- en orthesen, krukken, rollators, scootmobielen, en uiter-aard rolstoelen. De bewegingswetenschappen kunnen hierin een rol spelen. De bijzin in de titel van mijn leerstoel, “met name de bewegings wetenschappelijke aspecten hiervan”, heeft dus te maken met hoe het bewegingswetenschappelijk perspectief toegepast kan worden op revalidatie vraagstukken. Ik zal u enkele voorbeelden geven.

RolstoelonderzoekEen van de duidelijkste voorbeelden van hoe bewegingswe-tenschappelijk onder zoek kan bijdragen aan het bereiken van revalidatiedoelen is het rolstoel- en schouder gerelateerde onderzoek dat al sinds begin jaren 80 wordt uitgevoerd hier aan de faculteit der Bewegings wetenschappen onder leiding van Luc van der Woude samen met DirkJan Veeger. In die tijd was een veel voor komende rolstoel de chromen en stevige Everest en Jennings, soms ook wel de chromen tank genoemd. De gebruikers bleken niet heel veel te kunnen met deze slecht of niet instelbare stan daardrolstoel. Ze werden regelma-tig geduwd, “maar”, werd er vaak ge-zegd, “rolstoelrij -den is nu eenmaal zwaar en je bent gehandicapt, dus kun je niet veel, dus verder niet zeuren”. Althans, daar kwam het mees ta l op neer; men ging uit

Page 5: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

5Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

van de beperkingen. Vooral mensen met grote beperkingen, zoals mensen met een hoge dwarslaesie, moesten hierdoor thuisblijven en konden slechts mondjesmaat participeren in de maat schappij. Gelukkig is daarin behoorlijk wat veran dering

gekomen, mede door het onder-zoek hier aan de VU. Zo werd in verschei dene gecombi neerd i n s p a n n i n g -f y s io log i s che b i o m e c h a n i -s c h e , b e w e -g i n g s w e t e n -schappelijke stu-dies niet alleen

aangetoond dat het belangrijk is dat de lichamelijke capaciteit van de rolstoel gebruiker zo groot mogelijk is en dat de rolstoel technisch optimaal is, maar ook hoe belang rijk het is om de rolstoel zo goed mogelijk aan te passen aan de gebruiker en aan de eisen van de taak. Bewegingswetenschappelijke inzichten hebben er mede toe geleid dat in vergelijking met zo’n dertig jaar geleden al deze aspecten sterk zijn verbeterd, wat bijvoorbeeld goed te zien is als je rolstoel racers of rolstoelbasketbalspelers en hun

rolstoelen vergelijkt tijdens de sport wedstrijden van de jaren tachtig met nu. Een saillante constatering is overigens dat de chromen tank weer helemaal terug is van weggeweest, maar nu als optimale aanpassing voor rolstoelrugby dat door mensen met hoge dwarslaesies gespeeld wordt. Dezelfde mensen die in de vo-rige chromen tanks nog achter de geraniums moesten zitten.

Is revalidatie topsport?Revalidatie is natuurlijk geen sport, maar toch wordt revalida-tie wel eens vergeleken met sport, zelfs met topsport. Hiermee bedoelt men dat het revalideren net zo zwaar is als topsport

en de bijbehorende intensieve training. Ik betwijfel of deze vergelijking wel opgaat. Uiteraard is reva lidatie zwaar, maar als je het vanuit bewegings wetenschappelijk oogpunt bekijkt niet altijd inten sief of zwaar genoeg en ook de hoeveelheid therapie lijkt aan de lage kant. Een topsporter traint al gauw twintig-dertig uur per week, terwijl de lichamelijke therapie van een revalidant meestal vijf tot tien uur per week in beslag neemt. Dit heeft natuurlijk alles te maken met de limieten die er zitten aan de tijd die aan een revalidant besteed mag worden. Maar hoeveel therapie is nu nodig en hoe zwaar zou de therapie moeten zijn? Dat is zeer lastig te zeggen. Een recente publicatie van prof. Gert Kwakkel liet zien dat een groter therapievolume na een beroerte wel leidt tot betere resultaten, maar of het nu hoe meer, hoe beter is, kon niet gezegd worden. We weten dus nog onvoldoende over wat de optimale therapieduur, –frequentie en –intensiteit zijn.

Een recente studie uit ons lab (De Groot et al. 2008) liet bijvoorbeeld verrassend zien dat bij een gelijke hoeveelheid trainingsarbeid laag-intensieve rolstoeltraining zelfs wat meer effect had op de lichamelijke capaciteit, bijvoorbeeld het maximale vermogen dat mensen in een rolstoel konden leveren, dan intensievere training. Er is veel onderzoek nodig om daar beter zicht op te krijgen en bewegingswetenschap-pelijk onderzoek van mijn collega’s Sonja de Groot en Luc van der Woude probeert daaraan bij te dragen.

Bewegen en fitheidBewegen is belangrijk om fit en gezond te blijven, dat weet tegenwoordig iedereen. Voor mensen met een beperking geldt dat net zo zeer, misschien wel meer, aangezien zij vaak een voor namelijk zittend bestaan leiden. Het is dus van groot belang dat deze groep mensen geactiveerd wordt. Gelukkig zijn er de afge lopen decennia voor deze groep mensen veel

mogelijkheden ontwikkeld om actief te blij ven. Niet alleen met activiteiten zoals arm cranken of rolstoelracen, maar ook

met veel sporten zoals rolstoelbasketbal, rolstoel ten nis, verschei dene atletiek vormen, handbiken en zo voort. Wie in september de Paralympics heeft bekeken, heeft kun-nen zien wat er tegen woordig allemaal mogelijk is. Een zeer goede ontwik keling, maar sport en zeker topsport is niet voor iedere revalidant haalbaar. Niet alle problemen kunnen voor iedereen verminderd of opgelost wor den met sporten. Door de beperking die de mensen hebben, kunnen ze meestal slechts een beperkte hoeveelheid spieren gebruiken. Iemand met een eenzijdige verlamming na een beroerte kan bijvoor beeld slechts één kant van zijn of haar lichaam gebruiken en iemand met een dwarslaesie alleen het bovenlichaam.

Page 6: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

6 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Hierdoor is het voor deze mensen vaak onmogelijk om hun stofwisseling in vol doende mate te laten stijgen om positieve gezond heidseffecten te bewerkstelligen. In Nederland bestaat de Norm Gezond Bewegen, die aangeeft dat mensen ten minste vijf keer per week gedurende een half uur moeten bewegen op een intensiteit die vier tot zes keer hoger is dan het ruststofwisselingsniveau. Voor mensen zonder beperkin-gen is dat meestal eenvoudig te doen, als ze maar willen door bijvoorbeeld met de fiets naar het werk te gaan, maar het is lastig voor iemand met beperkte arm- en beenfunctie. Voor iemand met een hoge dwarslaesie en die geen armfunctie meer heeft, zoals bij Super manacteur Christopher Reeve, is het bijna onmogelijk om met vrijwillige inspanning de stofwisseling zelfs maar boven rustniveau te krijgen, laat staan in de buurt van vier keer hoger dan de rustwaarde. Hoe krijg je dit dan toch voor elkaar? Andere problemen bij armarbeid bij mensen met een dwarslaesie zijn dat zij ver stoorde cardiovasculaire reflexen hebben onder de laesie en dat de spier pomp, die normaliter zorgt voor een betere terugstroom van het veneuze bloed naar het hart, niet meer werkt, waardoor er niet altijd voldoende bloed bij de actieve spieren komen. En misschien wel het belangrijkste probleem bij armarbeid: het levert geen of nauwelijks een bijdrage aan de conditie van het verlamde onderlichaam.

ElektrostimulatieEen mogelijke oplossing voor deze problemen is door de ver-lamde spieren opnieuw te acti veren met behulp van elektro-stimulatie. Om op deze manier spieren te laten samen trekken is er een stimulator nodig die stroom levert aan elek trodes ge plaatst boven de spier. Deze stroom veroorzaakt elektrische activiteit in de zenu wen naar de spieren en vervolgens een spier samentrekking, ook wel con tractie genoemd. Dit is een

normale fysiolo gische contractie waarbij het enige verschil met een vrij willige contractie is dat het signaal om de spieren te laten samentrekken niet van de hersenen komt maar uit de stimulator. De stimulator neemt dus als het ware de taak van de hersenen over. Theoretisch gezien leidt dit tot een hogere stofwisseling door meer actieve spieren, tot een activatie van de spierpomp en een verbetering van bloeds omloop en bewegings apparaat. En dat het opnieuw activeren van inactieve spieren veel posi-

tieve effecten kan sorteren is waar schijnlijk niet alleen voor ons bewegingswetenschappers duidelijk. In ons laborato rium doen wij al geruime tijd onderzoek naar de effecten en werkingsme-chanismen van deze techniek, vaak in samenwerking met het Nijmeegse lab van Maria Hopman en collega’s. Ik zal u enkele voor beelden laten zien. Er zijn verschillende therapiemethoden met elektro stimulatie ontwikkeld. Zo is er krachttraining met gewichten waarbij het doel is om de spieren sterker en groter te maken. Daarnaast zijn er methoden ontwikkeld die naast het trainen van de verlamde spieren ook het hart-longsysteem proberen te verbeteren, zoals fietsen met behulp van elektro-stimulatie. Zo werd al begin jaren tachtig in Dayton in de VS een fietsergometer ontwikkeld waarbij de fietsbeweging tot stand werd gebracht door met elektrostimulatie opgewekte con tracties van verlamde been spieren.Een eerste belangrijk effect van het reactiveren van verlamde

spieren is dat de spieren, die door de verlamming zwak en dun zijn geworden, weer ster ker en dikker kunnen worden, zelfs jaren na het ontstaan van de dwars laesie. Verscheidene studies hebben aangetoond dat zowel door kracht training met elektrostimulatie als fietsen met elektrostimulatie de spiermassa weer toeneemt. Ook is gebleken dat deze techniek de spieratrofie na een dwarslaesie kan voorkomen. In een Amerikaans onderzoek werden mensen de eerste zes maanden na de dwarslaesie gevolgd. Zoals verwacht, bleek dat de spiermassa van de mensen die de gebruikelijke revali datie onder gingen, maar geen elektrostimulatie kregen, afnam met 20-25%, vooral in de benen en billen (Baldi et al. 1998). Bij mensen die elektro-stimulatie op de bil- en beenspieren kregen terwijl ze in bed lagen, een soort TellSell-methode, was een veel kleinere afname van de spiermassa te zien. Maar het was nog steeds een afname. Echter, bij een derde groep mensen die twee keer per week trainde op de fietsergometer bleek de been- en bilspiermassa zelfs toegenomen! Training van verlamde spieren blijkt dus goed mogelijk en de spieren worden ster ker en groter, vooral als je de normale inspannings fysiologische principes, zoals progressieve overload, dus steeds zwaar der belasten, goed toepast. Dat de spieren groter worden en in betere conditie komen is bij de groep mensen met een dwars-laesie vooral belangrijk vanwege het risico op het krijgen van door zitplekken.

Page 7: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

7Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Niet alleen de spieren worden dunner na een dwarslaesie, maar ook slagaders en aders en het aantal haarvaten neemt sterk af. Dit is een normale fysiologische aanpassing aan de sterk verminderde activiteit: er is gewoon niet meer bloed nodig. Hoewel deze verminderde bloeds omloop een normale aanpassing is, is het zeker geen gunstige aanpassing. Sterker nog, het risico van bijvoorbeeld het krijgen van doorzit plekken neemt toe en de wondgenezing neemt sterk af. De vraag rijst meteen: als we inactieve spieren activeren met elektrostimu-latie, verbetert de bloedsomloop dan weer?

In een studie die we in Amerika uitvoerden met mensen bij wie een heup of knie ver vangen moest worden, vergele ken we tijdens de operatie de gebruikelijke methode om de bloeds omloop in de benen te bevor-deren met de elektro-

stimulatiemethode. Een probleem bij deze ope raties is namelijk dat de bloedsomloop vooral in het niet geope reerde been vaak stagneert waar door het risico op trom bose aan zienlijk is. Men tracht dit risico te vermin deren met bloed verdunners en door gebruik van een zoge naamde Sequential Compression Device, een methode die de spierpomp simuleert door intermitterend op de benen te drukken. Deze methode lijkt inder daad het

risico te verlagen, maar kan trombose niet altijd voorkomen. We onderzochten daarom of het op een meer fysiologische manier aanzetten van de spierpomp, dus door de spieren te acti veren met behulp van elektrostimulatie, tot betere resul-taten zou kunnen leiden. Het bleek dat met de Sequential Compression Device, zoals verwacht, de bloedsomloop tijdens de operatie lang zaam afnam met ongeveer twintig procent. De methode met de elektro stimulatie echter, bleek de bloeds-omloop gedurende de hele operatie op gang te kunnen hou-den, zelfs boven het aanvangsniveau. Deze methode lijkt dus beter, wat verklaard kan worden door een meer fysiologische aanpak en daardoor betere pompwerking, maar ook doordat

de spieractivatie niet alleen meer bloed laat uitstromen, maar ook meer laat instromen. Kortom, de bloedsomloop is beter.

Een acute toename in bloeds-omloop blijkt dus mogelijk door spieractivatie met elektro-stimulatie. Maar kan hier mee de achteruitgang van het vaat-stelsel van mensen met een dwarslaesie weer omgedraaid worden? Past het zich weer aan aan de grotere activiteit in de verlamde spieren? Vooral onze collega’s in Nijmegen heb-ben aan getoond hoe plastisch

ons vaatstelsel is. Deze figuur laat de doorsnede zien van de lies-slagaders voor en na een fiets trainingsprogramma met elektro-stimulatie. Voor de training was de diameter zoals verwacht zo’n veertig procent lager dan normaal, maar al na zes weken bleek de diameter aanzienlijk vergroot.

Een ander voorbeeld hoe activatie van verlamde spieren mogelijk positieve effecten kan sorteren betreft ons onderzoek naar een verbetering van de zitdruk bij rolstoel gebruikers met een dwars-laesie. Zoals eerder gezegd, hebben deze mensen een grote

kans op door zitplekken, o.a. door een slechte doorbloeding en spieratrofie. Een andere factor verhoogt het risico aanzienlijk, namelijk te lange hoge druk vooral onder de zitbeenknobbels. Ondanks verschillende manieren die ontwikkeld zijn om deze hoge constante druk te ver minderen, zoals een verschei denheid aan speciale kussens, ko men doorzit plekken nog veel te vaak voor. Een methode die zowel een verbetering van de zitdruk-verdeling als een verminde ring van spier atrofie en een betere bloedsomloop zou kunnen be werk stel ligen, is het gebruik van elektro sti mu latie van de bilspie ren. Activeren van deze spieren

Page 8: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

8 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

veroorzaakt een contractie waar bij tijdelijk de vorm van de billen verandert en daarmee ook de zitdrukverdeling. U kunt nu allemaal even bij uzelf proberen of dat ook bij u het geval is. Mensen met een dwarslaesie kunnen dat niet zelf, dus moest het samen knijpen van de billen gebeuren door er stroom op te zetten. We hebben dat geprobeerd bij een groep mannen met een dwars laesie.

Zoals op de volgende figuren te zien is vonden we dat door de activering en samen trekkingen van de bilspieren de hoge druk onder de zitbeenknobbels tijdelijk afnam en de druk beter verdeeld werd (Van Londen et al. 2008). Zodra de stimulatie stopte nam de druk weer langzaam toe. Het bleek mogelijk om minimaal drie uur op deze manier te stimuleren terwijl de rolstoelgebruiker gewoon zijn dagelijkse activiteiten kon uitvoeren. Het lijkt dus mogelijk om de zitdrukverdeling te verbeteren met deze techniek. Of het echt mogelijk is om hiermee doorzitplekken te voorkomen, is nog de vraag. Dit willen we de komende jaren proberen te beantwoorden in het promotie-onderzoek van Christof Smit, revalidatiearts bij het RCA.

Naast positieve effecten van elektrostimulatie op de bloeds-omloop en de spieren zijn er ook gunstige effecten gevonden o.a. op het immuunsysteem, de fitheid van het hart- en lon-genstelsel en het psychosociaal functio neren. Is het dan een wondermiddel? Nee, zeer zeker niet. Sterker nog, het heeft niets met een wonder te maken. Het is eigenlijk heel logisch als je het van een bewegings wetenschappelijk perspectief bekijkt. De term “Use it, or lose it” is hier goed van toepassing. Als mensen door een verlamming bepaalde spieren niet meer zelfstandig kunnen aansturen, is het een goed idee om die spieren toch te activeren waardoor het risico op secun daire compli caties vermindert.Je zou denken dat elektrostimulatie veel gebruikt zou worden tijdens en na de revalidatie. Echter, het tegendeel is waar.

Het wordt nog steeds weinig toegepast en zeker niet struc-tureel. En dat is wonder lijk. Wat is dan de reden hiervoor? Het zou kunnen liggen aan de relatieve onbe kendheid van elektrostimulatie binnen de revalidatie. Zo waren er tot voor kort maar twee fiets ergometers met elektrostimulatie in een Nederlands revalidatie centrum: één hier in Amsterdam en één in Nijmegen. Een andere reden is dat het om een inspan-ningsvorm gaat die je eigenlijk de rest van je leven moet doen. Zodra je stopt zullen, net zoals bij ons allemaal als we stoppen met de sportschool, de behaalde gunstige effecten weer redelijk snel verdwijnen. Dat betekent ook dat sommige therapeuten het zinvoller vinden om de beperkte beschikbare therapietijd per revalidant niet te besteden aan een methode die eigenlijk meer een levensstijl dan revalidatie is, maar aan therapie gericht op het niet verlamde gedeelte van het lichaam. Maar waarschijnlijk de belang rijkste reden is dat het door velen, zoals de zorgverzekeraars, nog als experimenteel en niet we ten schappelijk bewezen wordt beschouwd. Dat is slechts gedeeltelijk waar. Er is vol doende bewijs voor gunstige effecten, zoals een verbeterde bloedsomloop en sterkere, grotere spieren, die het risico op secundaire complicaties zoals doorzitplekken sterk verminderen. Maar er is inderdaad nog weinig sterk bewijs dat die secundaire complicaties echt voorkómen kunnen worden. De reden hiervoor is niet dat er studies zijn gedaan die hebben aangetoond dat de therapie niet werkt, maar er zijn gewoon te weinig goede gecontro-leerde studies gedaan die hebben onderzocht of bijvoorbeeld doorzitplekken hiermee voorkomen kunnen worden. Waarom deze studies nog niet zijn gedaan heeft vooral een praktische oorzaak. Het nood zakelijke onderzoek heeft een longi tudinaal karakter -wat in een revalidatiesetting zeer lastig is- en er zijn veel deelnemers nodig. En dat gaat niet zo eenvoudig als bij veel onderzoek hier op de VU, waar je gewoon wat studen-ten van de gang plukt en aan allerlei proeven onderwerpt. Een oplossing voor het grote aantal deelnemers dat nodig is, is multi centeronderzoek. We zullen de komende jaren proberen om deze vereniging van krachten te realiseren en samenwerking met andere revalidatie centra van de grond te krijgen of verder uit te bouwen.

Robotica en TechnologieEen andere manier om de functionaliteit van mensen met beperkingen te verbeteren is het gebruik van allerlei hulpmid-delen en technologieën. Men kan daarbij denken aan virtual reality en robotica, technologieën waarmee we ons in het bewegings wetenschappelijke revalidatieonderzoek ook bezig houden. Ik wil u een tweetal voorbeel den hiervan laten zien. Maar eerst iets anders. De meesten onder u zullen hem nog wel kennen, Steve Austin, de Man van Zes Miljoen, uit de gelijknamige tv-serie in de jaren 70.

Steve Austin, astronaut, a man barely alive. Gentle men, we can rebuild him. We have the technology. We have the capability to make the world’s first bionic man. Steve Austin will be that man. Better than he was before. Bet-ter, stronger, faster.

Wat klonk dat fantastisch mooi. Zijn door een vreselijk ongeluk verwoeste linkeroog, rechterarm en benen werden ver vangen

Page 9: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

9Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

door bionische implan taten die zijn kracht, gezichtsvermogen en snelheid bovenmenselijk maakten. In plaats van een zie-lige gehandicapte man met allerlei ampu taties werd het een echte held die veel meer kon dan welke mens dan ook. Van-wege het succes werd een gelijksoortige tv-serie de Vrouw van Zes Miljoen gemaakt met de actrice Lindsay Wagner in de rol van Jamie Sommers. Ik was op slag verliefd. Maar welke jongen van mijn leeftijd was dat niet? En ook heel wat vaders zullen met meer dan normale belang stelling gekeken hebben. Als ik terugkijk, denk ik dat ik op dat moment niet alleen op haar verliefd werd, maar dat toen ook mijn liefde voor de Bewegings wetenschappen ontstaan is, hoewel ik toen de naam Bewegingswetenschappen uiteraard nog niet kende. Ik vond het prachtig dat ze de mens zo konden aanpassen, verbeteren eigenlijk. Aan de buitenkant leken ze zo gewoon, want alles zat aan de binnenkant verwerkt, maar ze waren bovenmenselijk sterk. Hoe de aansturing van al die technologie plaatsvond werd niet verteld en niet getoond. Niet omdat men dat niet wilde, maar omdat men dat toen gewoon niet wist. Sinds die tijd is er veel veranderd en hebben er verscheidene spectaculaire ontwikke lingen plaatsgevonden. Zo zijn er te-genwoordig al verschil lende versies van het bionische oog, ook al kan men nog lang niet wat Steve en Jamie ermee konden. Al weer geruime tijd bestaat het bionische oor van Lindsay, nu cochleair implantaat genaamd, en ook de bionische arm wordt al echt gedragen.

Binnen het samenwerkingsverband van Bewegingsweten-schappen en het Revalidatiecentrum Amsterdam wordt ook aandacht besteed aan deze tech nologieën. Hierbij ligt niet zozeer de nadruk op de ontwikkeling van de technologie; dat kunnen de technische universiteiten uit Enschede en Delft bijvoorbeeld veel beter, maar met een bewegingswetenschap-pelijk perspectief proberen we deze nieuwe technieken te eva lueren en te verbeteren. We doen ook geen onderzoek met bionische ogen, armen of benen, maar wel met robots. Bijvoor beeld met de Lokomat.

Sinds enige jaren wordt in de revalidatiecentra loopband training met gewichts onder steuning toegepast voor revali -danten met verminderde loopfunctie, zoals bij men-sen met een incom plete dwars laesie of een be-roerte. Hoewel deze the-rapie positieve resultaten geeft, is het zwaar voor de therapeuten die de benen van de revalidant moeten begeleiden, waardoor ook de thera pieduur vaak niet lang genoeg is. Om deze belasting te reduceren en de thera-pieduur te kunnen verlengen is er de Lokomat, een gerobo-tiseerde looporthese, ontwikkeld in Zwitserland. Deze robot kan de benen van mensen met loopproble men bege-leiden waardoor het oe-fenen van het lopen veel beter zou gaan. Met hulp van het Revalidatiefonds staat sinds de zomer van 2006 in het onderzoeks lab van het RCA een Lokomat, de eerste en vooralsnog enige in Neder land. Of deze robottherapie echt beter is dan de gebruike-lijke thera pieën is nog niet helemaal bekend. Daarom zal de komende drie jaar promovendus Michiel van Nunen met bewegingswetenschap-pelijke methoden onder zoeken of deze therapie inderdaad leidt tot betere spierfunctie, loopvaar digheid en kwaliteit van leven van deze pa tiënten.Misschien wel het mooiste voorbeeld van vereende krachten in het revalidatieonderzoek is de recente ontwikkeling van de C-MILL, een geïnstrumen teerde lopende band voor ge-richte training van loop vaardigheid. Met dit systeem is het niet alleen mogelijk om het looppatroon automatisch vast te leggen, maar kan de therapeut met visuele cues proberen het looppatroon aan te passen, zoals het vergroten van de stappen, het meer symmetrisch maken van het loop patroon, of het variëren van de stap breedte. Ook kunnen obstakels worden aan geboden precies op de plek waar de voet van de revalidant een paar pas sen verder komt te staan, waardoor snel wenselijke en veilige ont wijkingstrategieën kunnen worden aangeleerd. Revalidanten leren visuele informatie te integreren in het lopen en te anti ciperen op naderende obstakels. Een verbeterd vermogen het lo pen aan te passen kan het vertrouwen van revali danten vergro ten en moge lijk het valrisico verlagen. De eerste versie van de C-MILL staat in het RCA en zeer recent is er één geplaatst in Heliomare. De komende tijd zal onderzocht worden of deze nieuwe therapie die uniek in de wereld is, succesvol is en geïm plemen teerd kan wor den in de ver schillende behandelprogramma’s.

Page 10: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

10 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Op onderstaande figuur van promovendus Melvyn Roer dink is goed te zien dat de ontwikkeling van deze therapie tot stand is gekomen met ver eende krachten van de wetenschap, de tech niek en de revalidatie praktijk. En zelfs met een heus DreamTeam.

Omwille van de tijd heb ik andere voorbeelden van in mijn ogen interessant bewegingswetenschappelijk revalidatieonder-zoek, zoals ons schouderonderzoek met Mar tijn Niessen, DirkJan Veeger en Jaap Willems of ons onderzoek naar psychomotorische therapie bij pijnrevalidatie met Lia van der Maas, niet besproken in deze rede. Ik hoop echter dat uit de besproken voorbeelden is gebleken dat het toepassen van bewegings weten schap pelijke kennis zinvol kan zijn voor het revalidatieonderzoek. Wel blijft het uitermate belang rijk dat er afstemming plaats vindt en samengewerkt wordt met alle andere disciplines in het revalidatieveld, met name de revalidatiegeneeskunde.

Stimule ringsprogramma RevalidatieonderzoekEind vorige eeuw realiseerde men zich binnen het vakgebied revalidatie genees kunde dat er ten opzichte van andere me-dische vakgebieden een aanzienlijke onderzoeksachter stand

was. Het was hoog tijd voor een academische inhaalslag, anders zou de discipline revali datie geneeskunde zijn bestaans-recht wel eens kunnen verliezen. In een uniek samenwerkings-verband binnen het reva lidatieveld en met steun van de overheid werd in 1998 het Stimule ringsprogramma Revalidatie-onderzoek van ZonMW gestart met als doelstellingen:* versterking en verankering van de onderzoeksinfrastructuur

voor het revalidatie onderzoek* bevordering van maatschappelijk relevant en goed weten-

schappelijk onderzoekIn het in 2006 verschenen externe evaluatierapport wordt een groot compliment gegeven aan uitvoerders van het programma omdat de academiseringsdoelstelling bereikt is: het aantal leer stoelen revalidatie geneeskunde nam toe van drie naar tien, de structurele onder zoeksfor matie nam toe van vijf naar vijfentwintig fte en er werden verscheidene academiserings overeenkomsten tussen universitaire centra en revalidatie klinieken gesloten. Het revalidatie onder zoek werd rond acht thema’s uitgevoerd en heeft veel publicaties en implementeerbare resultaten opgeleverd. Ik ben het met het evaluatierapport in zoverre eens dat er veel positieve veran deringen hebben plaatsgevonden. Het belangrijkste resultaat, naar mijn mening, is dat er een bewustzijn gecreëerd is dat het noodzakelijk is om een goede weten schappelijke onderbouwing te hebben voor de revalidatie. Verscheidene revalidatie centra, zoals het RCA, namen het heft in eigen hand en deden veel meer dan met de ZonMW-gelden mo-gelijk zou zijn geweest. Er werd veel onderzoek gestart met eigen middelen en met financiering vanuit andere bronnen. Dit onderzoek kwam voor een groot gedeelte uit andere disciplines dan de revalidatiegeneeskunde en het momen-tum kwam daardoor ook van andere disciplines, waaronder bewegingswetenschappen. In mijn ogen werd en wordt dat niet overal op waarde geschat. De genoemde veranderingen zijn inderdaad zeer positief. Maar we zijn er daarmee niet. Uit eigen ervaring weet ik dat deze veranderingen nog niet tot optimale veranderingen op de werkvloer van de revalidatie-centra hebben geleid. De toename van het aantal leer stoelen revalidatie geneeskunde en van de structurele onderzoeks-formatie lijken vooral gunstig te hebben gewerkt voor het revalidatie onderzoek in de academische centra. Ook met het afsluiten van academi serings overeen komsten is men er nog niet. Een dergelijke overeenkomst lijkt prachtig op papier, maar blijkt in de praktijk toch lastig uitvoerbaar. Het is absoluut noodzakelijk om veel energie te steken in de voortzetting van de goede ontwikkelingen na het 1e Stimu leringsprogramma Revalidatieonderzoek. Er zijn al verscheidene stappen in de goede richting gezet. Zo is recent het tweede programma Revalidatieonderzoek gestart. Ook zijn steeds meer revalidatie artsen en therapeuten betrokken bij het onderzoek en de publicaties daarover, bij het begeleiden van studenten van de academische centra, en bij de discussie in weten schappelijke bijeenkomsten. Er wordt steeds meer aandacht besteed aan het evidence-based maken en houden van de behandel programma’s. Na een succesvol zorgvernieuwingsproject waarbij RCA-behandelaren enkele programma’s met weten schappelijk bewijs onderbouwden met hulp van veel studenten bewegings weten schappen, zal er vanaf 2009 structureel formatie worden ingezet om alle

Page 11: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

11Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

revalidatieprogramma’s te onderbouwen en onderbouwd te houden. Ook het landelijk invoeren van een elektronisch patiëntendossier volgend jaar, waarbij het eindelijk moge-lijk wordt om te leren van alle behandelresultaten van alle revalidanten door de tijd heen, laat zien dat men in de reva-lidatie de weten schap serieus gaat nemen. Een belangrijke doelstelling van mijn leerstoel is om de komende 5 jaar de samenwerking van de academische centra en het RCA zo te intensiveren dat door deze vereende krachten de effecten van de samenwerking ook echt volledig geïntegreerd zijn in het revalidatiehandelen in het RCA. Artsen en behandelaren zullen nog nauwer betrokken worden bij onderzoek en zullen niet alleen nieuwe en voor de praktijk belangrijke onder-zoeksvragen moeten aandragen, maar zullen ook meer zelf onderzoek moeten gaan uitvoeren, erover publiceren en waar mogelijk implementeren. Voor een stevige verankering van de wetenschap in de revalidatie behandeling is het essentieel dat de mensen uit de praktijk de wetenschap omarmen. We zijn op de goede weg.

Valorisatie en ImplementatieHet vergaren van nieuwe kennis door wetenschappelijk onderzoek is belangrijk, maar net zo belangrijk is het dat we met de kennis iets nuttigs doen. En dat is bij veel universi-teiten, zo ook bij de faculteit Bewe-gingswetenschap-pen, de afgelopen decen nia een onder-gescho ven kindje geweest. Het ging vooral om het for-muleren van nieuwe theorieën en testen van inge wik kelde hypotheses, waar-na de resultaten in vooraanstaande internatio nale weten schap pelijke tijd schriften gepubliceerd moesten worden, anders telde het eigenlijk niet mee bij iemands beoordeling. Of er nog iets met de resultaten in de praktijk gebeurde, en zo ja wat, was van onder geschikt belang. De wetenschap zat in de ivoren toren. Uiteraard char-geer ik hier, maar heel ver naast de waarheid zal ik niet zitten. De afgelopen jaren is dat mede onder druk van de steeds meer sturende subsidiegevers enigszins veranderd. De termen valorisatie, het beschikbaar stellen van academische kennis aan de maatschappij, en implementatie van onderzoeksre-sultaten, zijn hot items. Men heeft meer oog gekregen voor de behoeften van de praktijk, zoekt naar de mogelijkheden om prak tische vragen op te lossen en toont ook meer waar-dering voor dit praktijkgerichte onderzoek. En dat is in mijn ogen een goede zaak. Mijn leerstoel biedt de mogelijkheid om het onderzoek van de faculteit Bewegingsweten schappen toegankelijker te maken voor zorgverleners in het revalida-tiecentrum Amsterdam, waardoor kansen voor valorisatie en implementatie van onderzoeksresultaten optimaal zijn. Daar wil ik mij de komende jaren ook sterk voor maken.

Samenwerking in AmsterdamMomenteel is het revalidatieonderzoek binnen de regio Amsterdam nog behoorlijk verbrok keld. Verschillende onderzoeksgroepen zijn actief op dit gebied, zoals de Faculteit Bewegings weten schappen, het RCA, het VUmc met o.a. revalidatie genees kunde en het EMGO-instituut, het VU-onderzoeks instituut MOVE, maar ook het Jan van Breemeninstituut en het AMC. Als je dat zo optelt, valt meteen op dat er zeer veel expertise aanwezig is en dat er veel mogelijk heden lijken te zijn om tot een geweldig sterke revali datieonder zoekskern te komen. Het RCA heeft zich het

afgelopen decennium altijd sterk gemaakt voor het verenigen van deze krachten. De huidige Raad van Bestuur, Jos Buijs en Peter Koppe, onder kende het belang van een goede samen-werking. In plaats van dat slechts te roe pen en achterover te leunen, werden er veel initiatieven ontplooid. De samenwer-king met Bewegingsweten schappen werd geïni tieerd, omarmd en geïntensiveerd waar mogelijk. Zelfs in moeilijke tijden van bezui nigingen behield de Raad van Bestuur de afgelopen ja-ren de ingezette vooruitstrevende koers en hield vast aan de versterking van de samenwerkingsverbanden. De vruchtbare samenwerking met vooral bewegingswetenschappen heeft geleid tot een actief onderzoeksklimaat waarin het aantal weten schappelijke revalidatiegerichte studies, publicaties en presentaties sterk is toegenomen.De door de Duyvensz-Nagel Stichting gefinancierde bouw van het Duyvensz-Nagel Onderzoeks laboratorium in het RCA, waar de raad van bestuur zich ook zeer voor heeft ingezet, heeft een geweldige stimulans gegeven. Dit kwam niet alleen het wetenschappelijk revalidatie onderzoek ten goede, maar heeft ook geleid tot het verbeteren van de re-validatiebehandeling door het implemen teren van meet- en evaluatietechnieken die voorheen niet voorhanden waren. Het RCA gaat steeds meer meetellen als een nationaal en in-ternationaal gerespecteerd revali datie centrum dat niet alleen een evidence-based revalidatiebehandeling levert, maar ook een voortrek kersrol kan spelen als het gaat om de ontwikke-ling en evaluatie van nieuwe behande lingen. Het RCA levert daardoor een belangrijke bijdrage aan de wetenschappelijke kennis over revalidatie.De komende jaren blijft het hier echter niet bij. Het proces van vereniging van krachten vindt volop plaats. Zo is dit jaar een fusietraject ingezet met het Jan van Breemen instituut, een gespecialiseerd centrum voor mensen met problemen aan het bewegings apparaat, wat in 2010 moet leiden tot een juridische

Page 12: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

12 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

fusie. Nu al wordt er hard gewerkt aan de integratie op het ge-bied van behandeling, onderwijs en onderzoek. Tegelijkertijd zal de samenwerking met het VUmc, afdeling Revalidatiege-neeskunde, sterk geïntensi veerd worden, uitmondend in een concern vorming en in 2013 in een verhuizing van het RCA naar een gezamenlijk nieuw onderkomen hier op het VU-terrein. Aangezien activiteiten van het VU-onderzoeksinstituut MOVE, bestaande uit onderzoeks groepen van de FBW, het VUmc en ACTA, ook nauw verweven zijn met dit proces, en dat mogelijk andere onderzoeksgroepen zoals die van het AMC-afdeling

Revalidatie geneeskunde zich op enigerlei wijze zullen aanslui-ten bij de samenwerkings verbanden, zal het u duidelijk zijn dat we opwindende, maar ook spannende tijden tegemoet gaan. Samenwerkings ver banden aangaan en ontwikkelen is lastig en vooral bij fusies en concernvormingen kunnen er spanningen en problemen optreden. Er zijn altijd mensen die beren op

de weg zien, bang zijn dat ze niets meer te zeggen hebben, of denken dat ze in hun eentje meer kunnen bereiken. Er zijn ook mensen die vooral kansen zien en van mening zijn dat het geheel meer is dan de som der delen. Ik behoor tot die laatste groep en denk dus dat een sterk samenwerkingsverband op het gebied van het revalidatieonderzoek in Amsterdam zeer zinvol is.

Eén van mijn voornaamste doelen van de komende jaren is dan ook om een belangrijke bijdrage te leveren aan het tot stand komen van een gestructureerde en echt actieve samen werking op het gebied van het revalidatieonderzoek in de regio Am-sterdam. Dit moet leiden tot een vruchtbare en productieve situatie waarin we kunnen werken aan waar het uiteindelijk allemaal om draait: het verbeteren van de behandeling van mensen met lichamelijke beper kingen. Er is nog genoeg te doen, maar dan wel met vereende krachten.

[email protected]

Page 13: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

13Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Heb je opvallend wetenschappelijk nieuws gelezen waarvan

je denkt ‘hè, dat is verrassend’ en dat de moeite waard is

om aan de grote klok te hangen? Schrijf de boodschap op,

vermeld de refenrentie en stuur het o.v.v. ‘wetenswaardige

wetenschap’ aan de redactie van Moving Matters.

Tillen verhoogt het risico op loslaten van het netvlies bij bijzienden.Niet alleen chirurgie aan het oog, trauma aan oog of hoofd, en sterke bijziendheid zijn risicofactoren voor het loslaten van het netvlies bij patiënten met bijziendheid. Italiaanse onderzoekers laten zien dat ook zwaar tillen in het werk een mogelijke risicofactor is. Zij vergeleken 66 patiënten met bijziendheid en een losgelaten netvlies met 99 patiënten met bijziendheid en zonder een losgelaten netvlies. Tillen, gedefinieerd als het aantal kg dat in de voorgaande jaren is getild, versus ‘niet tillen in het werk’ verhoogt het risico met een factor 4,4 (95% betrouwbaarheidsinterval 1,5-13). Ook overgewicht (BMI >=25.5 kg/m2) verhoogt het risico, en wel met een factor 6,8 (95% betrouwbaarheidsinterval 1.6-29). De oorzaak bij tillen is waarschijnlijk de Valsalva manoeuvre. Door de kleine steekproef geven de onderzoekers geen advies aan professionals. Zij stellen voor om te kijken of de relatie tussen tillen en het loslaten van het netvlies ook in andere populaties bestaat.

Mattioli et al, 2008, Physical Exertion (Lifting) and Retinal Detachment Among People With Myopia, Epidemiology. 19(6) November: 868-871

http://en.wikipedia.org/wiki/Valsalva_maneuver

Paul KuijerCoronel Instituut voor Arbeid & GezondheidNederlands Centrum voor BeroepsziektenAMC, Universiteit van [email protected]

Wetenswaardige Wetenschap

Paul Kuijer

Bips en TipsIvo van Hilvoorde wint Mediamagneet

Tijdens de VU nieuwjaarsreceptie zijn de VU mediaprijzen 2008 uitgereikt. Bewegingswetenschapper Ivo van Hilvoorde mocht de Mediakomeet in ontvangst nemen.

Sinds 2005 worden tijdens de Nieuw-jaarsreceptie de Mediakomeet en de Mediamagneet uitgereikt. Deze twee prijzen zijn door de VU ingesteld om wetenschappers te belonen voor hun inspanningen om hun onderzoek en kennis op een toegankelijke manier voor het grote

publiek beschikbaar te stellen. De VU vindt het belangrijk om als universiteit midden in de samenleving te staan en daartoe behoort onder andere het communiceren met de samenleving over het onderzoek dat wetenschappers verrichten. De winnaars ontvangen een geldbedrag - Mediakomeet 4000 euro en Mediamagneet 6000 euro – dat te besteden is om wetenschappelijk onderzoek nog beter onder de aandacht te brengen van een breed publiek. Tevens ontvangen de winnaars een object dat door de afdeling Fijnmechanica is ontworpen en gemaakt.Ivo van Hilvoorde studeerde Bewegingswetenschappen aan de Vrije Universiteit Amsterdam met als afstudeer-richting sportfilosofie. Vanuit zijn sterke sportfilosofische en medisch-ethische interesse publiceert hij sindsdien over thema’s als fair play, dopinggebruik, sportblessures, fitness en bewegingsarmoede, zowel in vakbladen als in bladen voor een breed publiek. Ook in 2008 was hij weer volop aanwezig in de media. Begin 2008 verscheen het boek dat hij samen met socioloog Ruud Stokvis schreef over de fitnesscultuur, getiteld “Fitter, Harder & Mooier. De onweerstaanbare op-komst van de fitnesscultuur” (Amsterdam: Arbeiderspers/Het Sporthuis), dat besproken werd in onder meer Body Biz, De Volkskrant, HP De Tijd en Ad Valvas. Daarnaast was hij in het nieuws rond thema’s als doping, de rol van techniek en wetenschap in de sport en de zaak Pistorius, d.w.z. de vraag of een atleet met twee kunstbenen mee mag doen aan de Olympische Spelen, een vraag die aldus Ivo eerder ethisch dan technisch van aard is.

Juryoordeel De jury vindt het erg goed dat dhr. Van Hilvoorde in veel verschillende media komt met een variëteit aan onderwerpen. Zijn werk heeft een hoge maatschappelijke impact en dhr. Van Hilvoorde neemt zelf veel initiatief om niet alleen zijn kennis maar ook de verdieping daaromtrent met het brede publiek te delen.De jury heeft besloten de Mediakomeet 2008 toe te kennen aan Ivo van Hilvoorde vanwege zijn originaliteit, de maat-schappelijke relevantie van zijn kennis en het initiatief dat dhr. Van Hilvoorde toont richting de media.

Page 14: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

14 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

De aanloop naar de winter blijkt de afge-lopen dagen, ondanks ‘global warming’, vooral koud, nat, donker en verassend genoeg af en toe ook wit. Ik weet dat nogal wat bewegings-wetenschappers hier onrustig van worden en hun trainingen op de kunstijsbaan inten-siveren om overal op voorbereid te zijn, maar mij doet het vooral met enige jaloezie denken aan diersoorten, die wel fysiologisch toegerust

zijn om een winterslaap te houden. Een alternatief voor zo’n winterslaap is natuurlijk de trek naar het zuiden. Fysiologisch ook al zo’n sterk staaltje, waar wij als mens niet bij in de buurt komen. Een reis naar het zuiden om de winter te ontlopen kunnen we eigenlijk alleen maar volbrengen dankzij gebruik van technologische innovaties, wat gezien de bijdrage aan

Van de voorzitter........

Jaap van Dieën

Sportgericht is het vakblad voor training, onderwijs en wetenschap op het gebied van sport en bewegen in Nederland en België. Dit tijdschrift heeft, in de 62 jaar dat het op de markt is, haar bestaansrecht meer dan bewezen.

SPORT gerichtVa k bl a d vo o r s p e c i a l i s t e n i n b eweg i n g

Wat vindt u in Sportgericht?Elk nummer van Sportgericht bied 12 tot 15 ver schillende artikelen met een brede en gevarieerde keuze aan onderwerpen: Fysieke training (bijvoor-beeld over krachttraining, snelheidstraining, looptraining), Mentale training, Revalidatietraining, Talentherkenning, Topsport, Bewegingsonderwijs, Sportbeleid, Inspanningsfysiologie... en nog veel meer.

Regelmatig verschijnen er ook Themanummers van Sportgericht gewijd aan één onderwerp: dec. 2003 ‘Vermoeidheid’, febr. 2005 ‘Motorisch leren en techniektraining’, juni 2008 ‘Warming-up & Cooling down’. Kortom, Sport-

gericht bevat 6 x per jaar een schat aan vakinformatie. Niet voor niets bevat menige cursusmap op ons vakgebied diverse artikelen uit Sportgericht!

Voor het aanmelden van nieuwe abonnees: www.sport-gericht.nl Voor meer informatie: www.sport-gericht.nl

Of bel Sportgericht, 020-4222285 of mail [email protected]

de ‘global warming’ moeilijk te verantwoorden is. Er zit dus voor de niet-liefhebber van ijspret weinig anders op dan uit te kijken naar het voorjaar.Het VvBN bestuur is daar al enige tijd geleden mee begonnen; met name Tinus Jongert en Helco van Keeken zijn druk aan de slag om het VvBN symposium van 2009 met als thema ‘het brein in beweging’ op de rails te zetten. We proberen de lijn, die we vorig jaar hebben ingezet, met ons jaarlijks symposium verder door te zetten. Dat wil zeggen, we hopen een groot deel van de leden naar deze dag te trekken met een programma, waarin voor ieders interesse ruim tijd is in-gepland door parallelsessies te organiseren. De interessegroe-pen Sport, Arbeid, Revalidatie en Bewegen en gezondheid leveren elk de invulling van een deel van deze parallelsessies. Daarnaast wordt een plenair programma georganiseerd met presentaties, die mede door de uitzonderlijke kwaliteit van de sprekers, voor iedereen interessant zullen zijn. Eén naam kan ik al noemen: prof.dr. Erik Scherder zal één van de keynotes verzorgen. Ook het verdere, nu nog voorlopige, programma is werkelijk zeer veelbelovend. Reserveer dus nu vast 20 maart 2009 in uw agenda. En voor de winter,.... bij de kachel met een stapel boeken en tijdschriften, waaronder natuurlijk deze Moving Matters, dan is daar toch doorheen te komen.

Page 15: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

15Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Promoties

.

Een beroerte, ook wel CerebroVasculair Accident (CVA) ge-noemd, leidt vaak tot spierzwakte en verminderde controle van bewegingen aan één zijde van het lichaam. Herstel van mo-torische taken zoals lopen en balanscontrole is een belangrijk aspect binnen de revalidatie van CVA patiënten. Dat betekent dat inzicht in de mechanismen die aan dit herstel ten grondslag liggen van groot belang is. Er kunnen twee herstelmecha-nismen worden onderscheiden: restitutie en compensatie. Restitutie houdt in dat een verbetering in de loopvaardigheid of balanscontrole het resultaat is van het herstel van de oor-spronkelijke bewegingspatronen en/of functie in het aange-dane been. Van compensatie is sprake wanneer de verbetering is toe te schrijven aan het ontstaan van nieuwe be-wegingspatronen en/of aan aan-passingen in het niet-aangedane been om te com-penseren voor de afgenomen func-tie in het aange-dane been. Om het inzicht in het aandeel dat de verschillende me-chanismen heb-ben in het herstel te vergroten zijn exper imente le methodes nodig waarmee com -pensatie en restitutie in de tijd kunnen worden gekwantifi-ceerd. Het eerste doel tijdens mijn promotie was om dergelijke methodes te ontwikkelen en te evalueren. Op deze methodes zal ik in deze samenvatting niet ingaan. Mocht u hier in geïn-teresseerd zijn dan stuur ik u met plezier een exemplaar van mijn proefschrift of een desbetreffend artikel

Het belang van de herstelmechanismen kan namelijk ook wor-den afgeleid uit de effectiviteit van trainingen die zich specifiek richten op het gebruik van de oorspronkelijke (restitutie) of alternatieve (compensatie) bewegingspatronen. Robotische revalidatieapparaten zijn zeer geschikt om het gebruik van

bepaalde bewegingspatronen specifiek te trainen, aangezien zij de bewegingen van patiënten kunnen ondersteunen. Het oefenen van compensatie bewegingen is echter alleen mogelijk wanneer het mechanische ontwerp van een robot deze compensatie bewegingen ook toelaat en wanneer de ondersteuning van het apparaat de flexibiliteit biedt aan de persoon om zijn eigen bewegingspatroon te kiezen. Voor dit laatste dient de robot te worden aangestuurd met een “on-dersteuning-naar-behoefte” algoritme. In dit soort algoritmes biedt de robot alleen ondersteuning wanneer de patiënt deze nodig heeft om de motorische taak te voltooien. Het tweede doel van mijn proefschrift was om onderbouwing te bieden voor het gebruik van ondersteuning-naar-behoefte algorit-mes, die flexibiliteit toelaten in het gebruik van verschillende bewegingspatronen tijdens robotisch ondersteunde therapie.

In het laatste decennium zijn verschillende revalidatierobots ontwikkeld die de bewegingen van CVA patiënten kunnen ondersteunen om zo het herstel te bevorderen. Toch is het nog grotendeels onbekend welke ondersteuning resulteert in het

optimaal herleren van de bewegin-gen. Zelfs voor ge-zonde personen is het onbekend hoe ondersteunende krachten het mo-torisch leren kun-nen beïnvloeden en of de personen de aangeboden ondersteuning tij-dens het oefenen effectief gebruiken in het aanleren van de bewegingen. Om de reactie van de patiënt op ver-schillende vormen van ondersteuning beter te kunnen

begrijpen, hebben we bij gezonde personen het effect van verschillende ondersteunende krachten onderzocht op het leren van een nieuwe motorische taak. Vijf groepen bestaande uit tien personen ontvingen ondersteunende krachten terwijl zij de nieuwe motorische taak oefenden. De krachten verschilden per groep in grootte en richting, zodat de fouten in de uitvoering van de taak tijdens het oefenen werden vergroot of verkleind. De resultaten toonden aan dat geen van de groepen die ondersteunende krachten ontvingen de taak sneller of beter leerden dan een groep die geen ondersteuning ontving. Hoe meer ondersteuning de proefpersonen ontvingen en dus hoe minder fouten er

Edwin van Asseldonk

Restitution and compensation in the recovery of function in

the lower extremities of stroke survivors.

Design of evaluation and training methods

Page 16: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

16 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

werden gemaakt in de bewegingsuitvoering des te kleiner de mate en de snelheid van leren. Deze resultaten tonen aan dat gezonde personen voor het aanleren van hun bewegingen minder efficiënt gebruik maken van ondersteunende krachten dan van fouten in de uitvoering van de beweging. In plaats van de ondersteunende krachten te gebruiken in het leren vertrouwden de proefpersonen op de krachten in het goed uitvoeren van de bewegingen, wat het leren verder afremde. Hoewel deze resultaten zijn verkregen bij gezonde personen zijn ze in overeenstemming met het basisprincipe achter de implementatie van ondersteuning-naar-behoefte algoritmes in revalidatierobots. Het basisprincipe achter deze algoritmes is dat de mate van ondersteuning moet worden verlaagd zodra de bewegingsuitvoering van de CVA patiënt dit toelaat, zodat hij/zij altijd optimaal word gestimuleerd om de beweging zelf uit te voeren en zodat hij/zij niet leert te vertrouwen op de ondersteunende krachten.

Tot nu toe had het gebruik van revalidatierobots voornamelijk tot doel de motorische functie te verbeteren door restitutie van de oorspronkelijke bewegingen. Het is goed mogelijk dat grotere functionele verbeteringen kunnen worden bereikt wanneer ook compensatie strategieën worden toegestaan of zelfs getraind met de robots. Het trainen van alternatieve bewegingspatronen stelt extra eisen aan het mechanische ontwerp en de aansturing van het apparaat. Het mechanische ontwerp moet een redundant aantal vrijheidsgraden bezit-ten, wat inhoudt dat verschillende bewegingspatronen voor het uitvoeren van een taak mogelijk zijn. Bovendien moet de aansturing ook flexibiliteit toestaan in de manier waarop bewegingen worden uitgevoerd.

De revalidatie looprobot die wij binnen onze vakgroep hebben ontwikkeld, LOPES genaamd, heeft deze redundantie en de vereiste flexibiliteit. De flexibiliteit wordt toegestaan door een specifieke implementatie van een ondersteuning-naar-behoefte algoritme. Implementatie van deze algoritmes vraagt niet alleen dat de robot de ondersteuning moet kunnen bieden wanneer dat nodig is, maar ook dat de robot de bewegingen niet moet hinderen wanneer de persoon geen ondersteuning nodig heeft. Als eerste stap in de implementatie van LOPES in looptrainingen, hebben we deze eigenschap van het apparaat geëvalueerd. Dit hebben we gedaan door de loopparameters, bewegingen en spieractiviteit van 10 gezonde proefpersonen te vergelijken wanneer zij liepen met LOPES bevestigd aan hun bekken en benen met waneer zij vrij liepen op een lopende band. Over het algemeen kwamen de patronen van de gewrichtsbewegingen en van de spieractiviteit tijdens lopen met LOPES overeen met die van vrij lopen. Een gedetailleerde kwantitatieve analyse liet echter verscheidene verschillen zien. De belangrijkste verschillen waren een afname van de knie flexie tijdens de zwaaifase, een toename van de spieractiviteit die verantwoordelijk is voor het versnellen en vertragen van het zwaaibeen, en een kleine af-name van de spieractiviteit die verantwoordelijk is voor de afzet. Deze verschillen konden worden toegeschreven aan de extra massatraagheid van het apparaat. Kortom, het looppatroon in het apparaat was vergelijkbaar met het normale looppatroon, maar proefpersonen pasten de mate van activatie van hun spieren aan om dit te bereiken.

Helaas was het binnen mijn promotie niet meer mogelijk om het gebruik van LOPES in de training van CVA patiënten te testen. Hier ben ik echter verder mee gegaan na mijn promotie. Testen hebben inmiddels laten zien dat we met de robot de patiënt kunnen ondersteunen bij aangedane aspecten van het lopen, zoals het verkrijgen van voldoende kniebuiging tijdens de zwaaifase en het maken van grotere stappen. Momenteel zijn we bezig met de eerste trainingsstudie met LOPES. In deze studie is de ondersteuning van het apparaat gericht op het bevorderen van restitutie. Op dit moment zijn we druk bezig met het ontwikkelen van plannen voor een effectstudie die zicht richt op het bevorderen van compensatie. Universiteit Twente20 maart 2008Promotor: prof. dr. Frans van der HelmCopromotor: dr. Ir. Herman van der [email protected]

Floor Hettinga

Optimal pacing strategy in competitive athletic performance

Dit proefschrift onderzoekt verscheidene aannames die van groot belang zijn bij het modelleren van sportprestaties en het simuleren van verschillende wedstrijdstrategieën (hoofd-stukken 2 tot en met 6) met als uiteindelijke doel om het effect van verschillende wedstrijdstrategieën op de prestatie te modelleren (hoofdstukken 7 en 8). Het modelleren van verschillende wedstrijdstrategieën kan atleten helpen in hun zoektocht naar de voor hen optimale race strategie.

In hoofdstuk 2 zijn verschillende strategieën en hun effect op de verdeling van de anaërobe en aërobe energie bestudeerd bij het fietsen van een tijdrit. De verdeling van anaërobe ener-gie over de race was bepalend voor wedstrijdstrategie. De ver-deling van de aërobe energie over de race leek onveranderd. Het modelleren van verschillende wedstrijdstrategieën kan dus gedaan worden door de verdeling van anaërobe energie over de race te variëren, zoals gedaan is in de hoofdstukken 7 en 8. Electromyografische activiteit was eveneens geregistreerd en geanalyseerd in combinatie met het geleverde vermogen. Het doel hiervan was om de centrale vermoeidheid hypothese nader te bekijken, die suggereert dat een daling in geleverd vermogen aan het einde van een tijdrit veroorzaakt wordt door een centrale afname in aansturing. Dit was niet het geval en centrale vermoeidheid in de vorm van een centrale afname in aansturing aan het einde van inspanning trad niet op in een 4000 m supra- maximale fietstijdrit.

Page 17: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

17Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Er wordt aangenomen dat de totale hoeveelheid anaërobe energie die geproduceerd kan worden gedurende een tijd-rit een vaste hoeveelheid is. In de hoofdstukken 3 en 4 werd deze aanname getoetst door fietsers verschillende wedstrijdstrategieën en verschillende tijdrit afstanden op te leggen. Hoofdstuk 3 liet zien dat zowel de aërobe als de anaërobe arbeid die tijdens de tijdrit geleverd kon worden niet verschilde tussen verschillende wedstrijdstrategieën, zelfs niet wanneer extreme verdelingen van (anaërobe) energie werden opgelegd. De totale hoeveelheid geleverde arbeid verschilde wel en was het hoogst voor een strategie waarbij energie gelijkmatig over de race verdeeld was. Verschillen waren slechts 2%, maar wel relevant voor sportprestatie. De aanname dat de geleverde anaërobe arbeid over een tijdrit een vaste waarde is, onafhankelijk van de gekozen wedstrijdstrategie, kan gedaan worden voor het scala aan wedstrijdstrategieën, dat momenteel gesimuleerd wordt met het vermogensbalans model. Bij tijdritten van verschillende lengte en duur daarentegen (750 m, 1500 m, 2500 m, 4000 m) nam de totale hoeveelheid geleverde arbeid over de rit toe met de lengte van de tijdrit, zoals beschreven in hoofdstuk 4. Het rijden van een tijdrit (een ‘gesloten circuit’ inspanning) biedt de atleet de mogelijkheid om het geleverde vermogen over korte tijdsperioden te variëren. Dit draagt mogelijk bij aan de grotere hoeveelheid anaërobe arbeid die geleverd kan worden dan als het geleverde vermogen gedwongen hoog blijft in ‘open circuit’ inspanning.

Een van de belangrijke ingrediënten bij het modelleren van de sportprestatie is de ‘bruto efficiëntie’, ofwel ‘gross efficiency (GE)’. Hoofdstuk 5 heeft het effect van omgevingstempera-tuur op de GE onderzocht en liet zien dat GE in de hitte 0.9% lager was dan in thermo-neutrale omstandigheden. Een hoge spiertemperatuur en een stijging van de kerntemperatuur

konden de afname in GE niet geheel verklaren. Gesuggereerd wordt, dat de verhoogde zuurstofopname in de hitte deels veroorzaakt wordt door een hogere zuurstofbehoefte van de hartspier

. Met een gelijk blijvende doorbloeding zal het

hartminuutvolume verhoogd moeten worden om ervoor te zorgen dat spieren toch van genoeg bloed worden voorzien, terwijl er extra bloed naar de huid moet worden gestuurd om het lichaam te koelen. De lagere GE in de hitte is verantwoor-delijk voor ongeveer de helft van de daling in tijdritprestatie die in de hitte optreedt.

Er is maar weinig onderzoek gedaan naar de 2VO& respons

tijdens tijdritinspanningen op supra maximale intensiteiten. In hoofdstuk 6 werd de 2VO& respons gemeten en gemodel-leerd tijdens vier tijdritten van verschillende lengte (750 m, 1500 m, 2500 m, 4000 m). De initiële piek in het geleverde vermogen tijdens de eerste 15 s van de inspanning, die karak-teristiek is voor een tijdritinspanning, was het grootst tijdens de 750 m tijdrit. De hogere initiële piek in geleverd vermogen werd vergezeld door een snellere 2VO& respons, mogelijk ver-bonden met de [PCr] respons tijdens inspanning. Om tijdens een tijdrit optimaal gebruik te maken van het aërobe systeem lijkt deze initiële piek in geleverd vermogen, karakteristiek voor supra-maximale tijdritinspanningen, van groot belang.

De informatie verkregen in de hoofdstukken 2 tot en met 6 heeft eraan bijgedragen het vermogensbalans model, dat gebruikt wordt voor het modelleren van sportprestatie accurater te maken. In de hoofdstukken 7 en 8 werd het ver-mogensbalans model gebruikt om de optimale prestatie en gunstige wedstrijdstrategieën te voorspellen. In hoofdstuk 7 werd het relatieve belang van de bijdrage van veranderingen in wedstrijdstrategie en veranderingen in het gemiddeld ge-leverde vermogen onderzocht. Er werden vier tijdritten met

Page 18: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

18 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

een zelfgekozen strategie gefietst. Bij het vergelijken de beste prestatie met de slechtste prestatie van dezelfde atleet werd een verschil van 4 s gevonden. Dit verschil werd voornamelijk veroorzaakt door variaties in het gemiddeld geleverde vermo-gen. De gekozen wedstrijdstrategie was voor zowel de snelle als de langzamere tijdritten bijna optimaal en het lijkt erop dat de atleten goed in staat waren hun strategie aan te pas-sen op hun ‘status van de dag’. In hoofdstuk 8 is geprobeerd de zelf gekozen strategie van de atleet te ‘overschrijven’ door de atleet een theoretisch optimaal patroon van energiever-deling op te leggen. Dit optimale patroon werd berekend met behulp van het vermogensbalans model. Deze studie is gedaan bij schaatsen, een sport waarbij het handhaven van lichaamshouding en techniek van groot belang is. Atleten werden geïnstrueerd om sneller te starten dan gewoonlijk. De verdeling van geleverd vermogen over de rit veranderde inderdaad richting een snellere start strategie, maar in tegen-stelling tot de voorspellingen leidde deze verschuiving niet tot een betere prestatie. Ook technische aspecten veranderden met het veranderen van wedstrijdstrategie, resulterend in een hogere aërodynamische weerstandscoëfficiënt. De technische aspecten die van belang zijn bij schaatsen lijken geïntegreerd te zijn in een goed ontwikkeld ‘sjabloon’ dat atleten bezitten. Het hiervan afwijken lijkt relatief grote gevolgen te hebben voor schaatsen. Goede training op het rijden van verschillende strategieën wordt dan ook geadviseerd.

Optimale racestrategieDe vraag die relevant is voor atleten is natuurlijk: “Wat is nu de optimale wedstrijdstrategie?” Gebaseerd op dit proefschrift kan geconcludeerd worden dat het gunstig is de eerste 5 tot 15 s zo snel mogelijk af te leggen. Het aërobe systeem komt dan snel op gang (hoofdstuk 6) en een hoog piekvermogen heeft ook gunstige effecten met betrekking tot het efficiënt verdelen van de beschikbare energie, zoals de voorspellingen in de hoofdstukken 7 en 8 laten zien. Om goed te presteren met een snellere start strategie is training noodzakelijk. In het bijzonder voor een sport als schaatsen, waarbij het handhaven van lichaamshouding van groot belang is en vermoeidheid een groot effect heeft op de effectiviteit van de beweging, is dit belangrijk.Verder bleken atleten een accuraat ‘gevoel’ voor het kiezen van een goede wedstrijdstrategie te bezitten. Ze kozen een strategie dicht bij de voor hen optimale strategie afhankelijk van het vermogen dat ze in staat waren te leveren tijdens een rit (hoofdstuk 7) en namen hierbij ook technische aspecten in ogenschouw. Gebaseerd op eerdere ervaring leren atleten in te schatten hoe ze de signalen die hun lichaam geeft kun-nen interpreteren ten opzichte van de taak die ze moeten uitvoeren. Om in staat te zijn de mogelijkheden accuraat in te schatten wordt atleten geadviseerd samen met hun coaches te blijven trainen met verschillende wedstrijdstrategieën, om zo een goed gedocumenteerd en up-to-date ‘sjabloon’ te ontwik-kelen, gebaseerd op eerdere ervaringen. Accurate modellen, waarmee gunstige wedstrijdstrategieën berekend worden, kunnen helpen de atleet in de richting van mogelijk gunstigere patronen van energieverdeling te sturen. Dit proefschrift heeft eraan bijgedragen het vermogensbalansmodel, dat gebruikt

wordt om optimale prestatie en gunstige wedstrijdstrategieën te voorspellen, nauwkeuriger te maken.

faculteit der BewegingswetenschappenVrije Universiteit Amsterdam2 oktober 2008Promotoren: prof. dr. Hein Daanen en prof. dr. Carl FosterCopromotor: dr. Jos de [email protected]

Optim

al pacing strategy in competitive athletic perform

ance F. J. Hettinga

Optimal pacing strategy in competitive athletic performance

Florentina J. Hettinga

Voor het bijwonen van de openbare verdediging van

mijn proefschrift

Optimal pacing strategy in competitive athletic performance

Donderdag 2 oktober 2008 om 13.45 uur in de aula van de Vrije Universiteit, de Boelelaan 1105, te

Amsterdam

Aansluitend receptie

Paranimfen:Eline van Es

[email protected] Smit

[email protected]

Floor Hettinga van Boshuizenstraat 391083 AR, Amsterdam

[email protected]

Uitnodiging

Page 19: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

19Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Lichamelijke activiteit en fitheid bij jongeren en jongvolwas-senen met meningomyelocèle

Meningomyelocèle (MMC) is de meest ernstige vorm van spina bifida (‘open rug’). Door de verbeterde medische zorg bereiken veel kinderen met MMC tegenwoordig de volwassen leeftijd. Hierdoor is het voorkomen van secundaire aandoe-ningen van toenemend belang in de zorg voor personen met MMC. Voldoende lichaamsbeweging en een goede fitheid zijn belangrijk voor de preventie van ziektes, het behoud van de functionele onafhankelijkheid, de participatie en de kwaliteit van leven. Bij personen met MMC zijn hier nog maar weinig studies naar verricht. Daarom had mijn proefschrift als doel om inzicht te krijgen in de hoeveelheid dagelijkse lichamelijke activiteit en in de fitheid van jongeren en jongvolwassenen met een MMC. Tevens bestudeerden we de relaties met persoonlijke en omgevingsfactoren, de participatie, de ge-zondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en de kans op het ontstaan van hart- en vaatziekten (HVZ).De dee lnemers voor dit onder-zoek werden be-naderd v ia het Erasmus Medisch Centrum Rotter-dam, Leids Uni -versitair Medisch Centrum, Univer-s i t a i r M e d i s c h Centrum Utrecht, VU medisch cen-trum en via alle revalidatiecentra van Zuidwest Ne-derland. Aan het onderzoek heb -ben 51 jongeren en jongvolwasse-nen met MMC met een gemiddelde leeftijd van 21.1 (standaard devi-atie 4.5) jaar deelgenomen; 51% was man en 55% was volledig rolstoelgebonden.Hoofdstuk 2 laat zien dat 76% van de deelnemers inactief was, zoals objectief gemeten met een activiteiten monitor die gebruik maakt van versnellingssensoren. De deelnemers had-den een lage aërobe fitheid in vergelijking met norm waarden en bij 35% was er sprake van obesitas. We vonden verschillen tussen subgroepen; rolstoelgebonden deelnemers waren licha-melijk inactiever, hadden een lagere aërobe fitheid en meer lichaamsvet dan ambulante deelnemers. Vrouwen hadden een lagere aërobe fitheid en meer lichaamsvet dan mannen, maar

kregen evenveel lichaamsbeweging. In de personen die het minst actief waren, de rolstoelgebonden jongeren, vonden we een relatie tussen de hoeveelheid lichaamsbeweging en de aërobe fitheid. Lichamelijke activiteit en aërobe fitheid waren niet gerelateerd aan de hoeveelheid lichaamsvet.Hoofdstuk 3 beschrijft de componenten van gezondheidsge-relateerde fysieke fitheid (aërobe capaciteit, spierkracht en spieruithoudingsvermogen, lenigheid, en lichaamssamenstel-ling), en bestudeert de relaties tussen aërobe capaciteit en de andere componenten. Het bleek dat zowel ambulante als rolstoelgebonden deelnemers een lage gezondheidsge-relateerde fysieke fitheid hadden. Naast een lage aërobe capaciteit en overtollig lichaamsvet had 61% een subnormale spierkracht en 61% had bewegingsbeperkingen in de benen. Het geslacht en het ambulantieniveau verklaarden 50% van de variantie in de aërobe capaciteit. Daarnaast vonden we een kleine, maar significante relatie tussen de aërobe capaciteit en de spierkracht. Dit suggereert dat spierkrachttraining als aanvulling op aërobe training van toevoegende waarde kan zijn om de aërobe capaciteit te verbeteren.Hoofdstuk 4 bestudeert de energiekosten en de fysieke belasting tijdens dagelijkse activiteiten bij jongeren en jong-volwassenen met een MMC, in vergelijking tot een referentie populatie, bestaande uit een groep personen zonder licha-melijke beperking van dezelfde leeftijd en geslacht. De zuur-

stofopname werd gemeten tijdens v o o r t b e w e g e n (lopen, rolstoelrij-den, fietsen) en huishoudelijke acti-viteiten. De fysieke belasting werd be-rekend door de zuurstofopname (per tijdseenheid) te delen door de aërobe capaciteit van de persoon. De zuurstofkosten van alle activitei-ten verschi lden niet tussen am-bulante personen me t een MMC en de referentie-groep. Rolstoelge-bonden personen

met MMC hadden lagere zuurstofkosten tijdens rolstoelrijden dan de referentiegroep tijdens lopen. Bovendien bleek dat personen met een MMC de dagelijkse activiteiten op een hoger percentage van hun aërobe capaciteit uitvoerden dan de referentie groep, wat betekent dat ze een hogere fysieke belasting hadden. Een hogere fysieke belasting kan leiden tot vermoeidheid en vervolgens weer bijdragen aan een inactieve leefstijl. Aangezien de hogere fysieke belasting voornamelijk werd veroorzaakt door een verlaagde aërobe capaciteit, lijkt verbetering van de aërobe capaciteit een belangrijk behan-delingsdoel te zijn voor deze populatie.

Laurien Buffart

Page 20: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

20 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Sport is een subcategorie van lichamelijke activiteit, welke gepland en gestructureerd is en herhaald wordt. Sportgere-lateerde lichamelijke activiteiten kunnen gemakkelijk in de revalidatie worden aangeboden, en kunnen het beweegge-drag bevorderen en de fitheid verbeteren. Hoofdstuk 5 laat zien dat tweederde van de deelnemers aan sport deed. Het wel of niet kunnen lopen, het wel of niet hebben van een hydrocephalus en de functionele onafhankelijkheid waren niet gerelateerd aan sportdeelname. Het lijkt er daarom op dat deelname aan sport meer bepaald wordt door persoonlijke voorkeuren dan fysieke mogelijkheden. Sportdeelname was wel gerelateerd aan de sociale steun van familie en aan de competentiebeleving ten aanzien van sportieve vaardigheden en de fysieke verschijning. Deze factoren zijn daarom interes-sante doelwitten voor interventies die erop gericht zijn om het beweeggedrag te bevorderen. Tevens vonden we dat per-sonen die meer plezier beleefden aan sport, eerder geneigd waren aan sport deel te nemen. Daarom is het belangrijk dat interventies ter bevordering van het beweeggedrag afgestemd zijn op het individu, om ervoor te zorgen dat elk persoon het type activiteit vindt waar hij of zij plezier in heeft. Sporters gaven aan lichamelijk actiever te zijn dan niet-sporters. De bijdrage van sport aan het totale lichamelijke activiteiten patroon was 16%. Niet-sporters leken dit niet te compenseren met andere lichamelijke activiteiten zoals huishoudelijke of werk activiteiten. Hoewel de resultaten in de richting wezen dat sporters een betere aërobe fitheid en een hogere spierkracht hadden dan niet-sporters is dit nog niet voldoende aangetoond.Hoofdstuk 6 richt zich op de participatie en de gezondheids-gerelateerde kwaliteit van leven. Uit de studie bleek dat veel deelnemers moeite ervaarden bij het uitvoeren van dage-lijkse activiteiten (63%) en sociale rollen (59%). Bovendien ervaarden ze een lagere fysieke gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven vergeleken met een Nederlandse referentie populatie; het betrof hier voornamelijk de mobiliteit. Over het algemeen ervaarden zij een goede mentale gezond-heidsgerelateerde kwaliteit van leven, met uitzondering van de domeinen vitaliteit en sociaal functioneren. Deelnemers die lichamelijk actiever waren en een hogere aërobe fitheid hadden, ervaarden minder moeite tijdens het uitvoeren van dagelijkse activiteiten en een betere fysieke gezondheids-gerelateerde kwaliteit van leven. Bovendien leken personen met een betere aërobe fitheid minder moeite te ervaren met sociale rollen. De hoeveelheid lichaamsvet was niet gerelateerd aan de participatie en de gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven.Hoofdstuk 7 beschrijft biologische en leefstijlgerelateerde risicofactoren van HVZ, zoals het lipide en lipoproteïne profiel, de bloeddruk, de aërobe fitheid, de hoeveelheid lichaamsvet, de dagelijkse lichamelijke activiteit en het rookgedrag. Vanuit de literatuur is bekend dat de ernst van arteriosclerose, dat HVZ veroorzaakt, toeneemt naarmate het aantal aanwezige risicofactoren stijgt. Dit clusteren van de risicofactoren is een maat voor de cardiovasculaire gezondheid. De aanwezigheid van 2 of meer risicofactoren van de Framingham Risk Assess-ment (totaal cholesterol, systolische bloeddruk, high-density lipoprotein cholesterol, en roken) hebben we gehanteerd als criterium voor een verhoogd risico op HVZ. Dit bleek het geval

in 42% van de deelnemers. De kans op een verhoogd risico op HVZ was hoger bij rolstoelgebonden deelnemers dan bij ambulante deelnemers. Bovendien bleek dat personen met een betere aërobe fitheid een lager risico hadden op het ontstaan van HVZ. De hoeveelheid dagelijkse lichamelijke ac-tiviteit en de hoeveelheid lichaamsvet waren niet gerelateerd aan de kans op HVZ.Hoofdstuk 8 presenteert een literatuurstudie naar persoonlijke en omgevingsfactoren die belemmerende of een bevorde-rende invloed hebben op het beweeggedrag van jongeren en jongvolwassenen met lichamelijke beperking. Daarnaast beschrijft het de resultaten van de focusgroepen die we hebben gehouden met jongeren en jongvolwassenen met een aangeboren of jong verworven lichamelijke beperking. Deze focusgroepen hadden als doel inzicht krijgen in factoren die de jongeren en jongvolwassenen als belemmerend en bevorderend ervaren ten aanzien van hun beweeggedrag. Een gebrek aan energie, de aanwezigheid van wonden, bles-sures en complicaties of de angst deze te ontwikkelen, een gebrek aan motivatie, beperkte mogelijkheden en gebrek aan informatie of kennis kwamen naar voren als belangrijke belemmerende factoren. Het plezier en sociale contacten werden het vaakst genoemd als bevorderende factoren voor bewegen. Dit onderstreept het belang van geïndividualiseerde bewegingscounseling om ervoor te zorgen dat personen plezier hebben tijdens lichaamsbeweging.Hoofdstuk 9 beschrijft de behandelmodule ‘Actieve leefstijl en sportstimulering’, welke nu wordt aangeboden in de Polikliniek Jongvolwassenen van de afdeling Revalidatiegeneeskunde van het Erasmus MC en Rijndam revalidatiecentrum te Rotterdam. In deze module staat individuele bewegingscounseling met een bewegingscounselor (‘personal coach’) centraal. Samen met de personal coach bespreken de deelnemers of ze gebruik gaan maken van de andere componenten van de module; dit zijn sportstimulering, door middel van individueel sportadvies en sportspecifieke training, en fitheidtraining. Op deze manier volgen de deelnemers een geïndividualiseerd programma, af-gestemd op de eigen wensen en mogelijkheden. De resultaten van de eerste deelnemers lijken positief.

Erasmus Universiteit van Rotterdam5 november 2008Promotor: prof. dr. Henk StamCopromotoren: dr. Marije Roebroeck en dr. Rita van den [email protected]

Page 21: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

21Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Maaike Huysmans

From precision demands to neck and upper extremity pain

Precisiewerk en RSI- Hoe werkt dat precies?

Er zijn aanwijzingen dat het uitvoeren van fijn-motorische hand-arm taken, ofwel taken met hoge precisie-eisen, één van de mogelijke oorzaken is van klachten aan de nek, schouders, armen en/of handen, in de volksmond ook wel RSI genoemd. Hoe hoge precisie-eisen in (werk-) taken tot het ontstaan van RSI zouden kunnen leiden beschrijft het Precisie-Pijn Model, wat centraal staat in dit proefschrift.

Het Precisie-Pijn Model veronderstelt dat bij hoge precisie-eisen, de stijfheid (weerstand tegen bewegen) in het eindpunt, bijvoorbeeld een pen of computermuis die wordt vastgehouden, verhoogd moet worden om de nauwkeu-righeid van werken te vergroten. Dit kan gedaan worden door spieren aan weerszijde van de gewrichten gelijktijdig harder aan te spannen (co-contractie) of door de wrijving met de ondergrond te verhogen, bijvoorbeeld door tijdens schrijven harder op de pen te drukken. Als de taak voor langere tijd moet worden uitgevoerd, kan de toegenomen spieractiviteit ervoor zorgen dat vermoeidheid of acute pijn ontstaat. Vermoeidheid heeft een verminderde proprioceptie – het gevoel van positie en beweging van onze ledematen zonder dat we ernaar hoeven te kijken – en een vergroten van de ruizigheid van bewegen tot gevolg. Hierdoor is het nog moeilijker nauwkeurig te werken en zal de stijfheid

verder moeten toenemen. Verhogen van de stijfheid is niet de enige manier om aan hogere precisie-eisen te voldoen. Hogere precisie-eisen kunnen ook zorgen voor een andere bewegingsuitvoering (kinematica) en het is mogelijk dat taken met verhoogde krachten worden uitgevoerd als de proprioceptieve informatie ontoereikend is om de beweging te sturen. Hogere spieractiviteit voor het verhogen van de stijfheid en om de hogere krachten te kunnen leveren zouden opnieuw de vermoeidheid kunnen versnellen en een vicieuze cirkel kunnen veroorzaken. Het voortduren van deze vicieuze cirkel zou kunnen leiden tot chronische pijn, wat de nodige beperkingen met zich mee kan brengen.

In dit proefschrift zijn enkele stappen in het Precisie-Pijn Model onderzocht. Hierbij stonden de volgende onderzoeksvragen centraal:

• Leidt een verhoging van de precisie-eisen tot een aangepaste kinematica en tot een verhoogde stijfheid?

• Leidt vermoeidheid tot een verminderde nauwkeurigheid van werken?

• Hebben mensen met RSI een verminderde proprioceptie en werken ze minder nauwkeurig dan mensen zonder RSI?

• Voeren mensen met RSI taken met hoge precisie-eisen uit met een verhoogde stijfheid of meer kracht?

• Kan langdurig werken met hoge precisie-eisen gerelateerd worden aan het ontstaan van RSI?

Om antwoord te kunnen geven op de onderzoeksvragen zijn verschillende experimentele studies uitgevoerd.

Het effect van precisie op taakprestatie en spieractiviteit is onderzocht bij acht ervaren kraanmachinisten tijdens het uitvoeren van een gesimuleerde kraantaak aangestuurd met een joystick. De kraanmachinisten kregen de opdracht met de kraan, zichtbaar op een beeldscherm, zo snel en zo nauwkeurig mogelijk een last tussen twee containers heen en weer te verplaatsen. Bij hoge precisie-eisen, waarbij de last in kleinere containers geplaatst moest worden, werd de last minder vaak verplaatst, terwijl het aantal gemaakte fouten

gelijk bleef. Precisie-eisen hadden in de gesimu-leerde kraantaak geen effect op spieractiviteit, in tegenstelling tot wat op basis van het Precisie-Pijn Model verwacht werd. Dit was waarschijnlijk het directe gevolg van het feit dat de taak langzamer uitgevoerd werd bij hoge precisie-eisen.

Het effect van precisie op taakprestatie, kinema-tica (grootte en duur van de snelheidsfluctuaties) en stijfheid (druk van de pen op het tablet en spieractiviteit) werd ook onderzocht in een volg-taak op de computer. In de volgtaak werd met de cursor, die aangestuurd kon worden door met een pen over een tablet te bewegen, een doel ge-volgd, terwijl het met een constante snelheid op een onvoorspelbaar traject over het beeldscherm

Figuur 1 Het Precisie-Pijn Model.

Page 22: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

22 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

bewoog (Figuur 2). Zes-en-twintig gezonde proefpersonen voerden de volgtaak uit waarin zowel een groot als een klein

doel gevolgd werd. Tijdens het volgen van het kleine doel waren de gemiddelde afstand tot het doel en de standaard deviatie van deze afstand significant kleiner dan bij het grote doel. Bovendien werd bewogen met grotere snelheidsfluctua-ties van kortere duur en waren zowel de druk op de pen en de co-contractie in de onderarm toegenomen. Deze verhoogde co-contractie trad niet alleen op in de arm waarmee de taak wordt uitgevoerd, maar ook in de arm die tijdens de taak ogen-schijnlijk rustig naast het tablet op tafel lag. Geconcludeerd werd dat bij hogere precisie-eisen de kinematica aangepast wordt en de stijfheid in de arm verhoogd wordt.

Het effect van lokale spiervermoeidheid op taakprestatie en spieractiviteit in de onderarm is onderzocht door elf vrouwe-lijke proefpersonen de reeds genoemde volgtaak uit te laten voeren, één keer voor en één keer direct na een vermoeidheids-protocol waarbij de strekkers van de pols vermoeid werden. Na

het vermoeidheidsprotocol bleken de gemiddelde afstand tot het doel en de standaarddeviatie van deze afstand significant

groter te zijn. De verminderde taakprestatie ging gepaard met hogere pieken in de spieractiviteit in de strekker van de pols (M. extensor carpi radialis), terwijl het statische en mediane niveau niet aangedaan waren. De resultaten van deze studie laten zien dat als gevolg van lokale spiervermoeidheid minder nauwkeurig gewerkt kan worden maar dit niet gecompen-seerd wordt met een algehele toename van de spieractiviteit zoals op basis van het Precisie-Pijn Model verwacht werd.

Om te onderzoeken of de nauwkeurigheid van het positiege-voel (als maat voor proprioceptie) verminderd is in mensen met RSI hebben 23 proefpersonen met RSI en 26 gezonde proefpersonen een 2D aanwijstaak uitgevoerd waarbij doelen, zichtbaar bovenop een plaat, aan de onderzijde van de plaat aangewezen moesten worden, zonder dat ze hierbij hun arm en hand konden zien (Figuur 3). Bovendien voerden beide

groepen proefpersonen de hierboven beschreven volgtaak uit (Figuur 2). De nauwkeurigheid van het positiegevoel en de prestatie op de volgtaak bleken beide verminderd bij mensen met RSI in vergelijking tot de mensen zonder RSI, terwijl de kinematica, de spieractiviteit en de pendruk in de volgtaak het-zelfde waren in beide groepen. De mensen met RSI ervoeren de taak wel als fysiek inspannender, terwijl de mentale inspan-

ning door beide groepen hetzelfde ervaren werd. De nauwkeurigheid van het positiegevoel en de prestatie op de volgtaak waren gecorreleerd, wat impliceert dat een verminderde proprioceptie de onderliggende re-den is van de afgenomen prestatie op de volgtaak bij de mensen met RSI. Mensen met RSI bleken echter niet te compenseren voor deze verminderde taakprestatie door het aanpassen van de kinematica of door het verhogen van de stijfheid.

In een andere studie werd aan 81 mensen met RSI, 32 mensen die RSI hebben gehad (klachtenvrij op het moment van meten) en 39 mensen zonder RSI gevraagd vijf keer een voorwerp (beker van 300 gram) op te tillen en vijf seconden vasthouden.

Het bleek dat mensen met RSI significant hogere knijpkrachten gebruikten dan mensen zonder RSI, tijdens zowel het optillen

Figuur 3 De opstelling van de 2D aanwijstaak waarmee de nauwkeurigheid van het positiegevoel getoetst werd.

Figuur 2 a) Voorbeeld van de volgtaak; met de doorgetrokken lijn het traject van het doel en met de stippellijn het traject van de cursor van een willekeurige proefpersoon. b) De proefper-soon voert een volgtaak uit op de computer met een pen en een tablet.

Page 23: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

23Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

als het vasthouden van de beker, terwijl de verticale versnelling tijdens het optillen gelijk was. Na de eerste poging pasten alle proefpersonen hun maximale knijpkracht aan en gebruikten tijdens de volgende pogingen minder kracht, hoewel de knijpkracht wel steeds significant hoger was bij de mensen met RSI. De hogere knijpkrachten van de mensen met RSI lijken het meest waarschijnlijk het gevolg van een verminderde nauwkeurigheid van tactiele informatie. Om te onderzoeken of het veelvuldig uitvoeren van werk met hoge precisie-eisen gerelateerd kan worden aan het ontstaan van RSI is een systematisch literatuuronderzoek uitgevoerd. Er is systematisch gezocht naar artikelen met een risico schatter voor de duur van computer gebruik (als werk met hoge pre-cisie-eisen), met een uitkomstmaat gerelateerd aan hand-arm en nek-schouder klachten en een longitudinaal design. Matig bewijs werd gevonden voor een positieve associatie tussen de duur van muisgebruik en hand-arm klachten. Voor deze associatie werd een indicatie voor een dosis-respons relatie gevonden, dat wil zeggen dat bij langer muisgebruik steeds meer klachten worden gerapporteerd. Voor nek-schouder klachten werd geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs is voor de associatie met totale duur computergebruik, duur muisgebruik en duur toetsenbordgebruik.

ConclusiesOp basis van de resultaten van dit proefschrift in combinatie met gegevens uit de literatuur kan geconcludeerd worden dat voor een deel van het Precisie-Pijn Model bewijs is ge-vonden. In overeenstemming met het Precision-Pain Model is gevonden dat:1) hogere precisie-eisen leiden tot een hogere stijfheid (hogere spieractiviteit en hogere druk op de pen) in combinatie met veranderingen in de kinematica; 2) proprioceptie en het vermogen nauwkeurig te werken (taakprestatie op taken met hoge precisie-eisen) zijn ver-minderd bij mensen met vermoeide armspieren en mensen met RSI; 3) hoge precisie-eisen geassocieerd kunnen worden met hand-arm klachten. De selectieve toename van de piek spieractiviteit in proefper-sonen met vermoeide armspieren bij het uitvoeren van taken met hoge precisie-eisen en de toegenomen knijpkracht tijdens het optillen van een voorwerp zouden de vicieuze cirkel in het Precisie-Pijn Model kunnen sluiten. Echter, een algemene toename van stijfheid in (computer) taken met hoge precisie-eisen is niet gevonden bij mensen met RSI in vergelijking met mensen zonder RSI zoals door het Precisie-Pijn Model veron-dersteld wordt. Daarom kan geconcludeerd worden dat het bewijs voor het sluiten van de vicieuze cirkel, zoals voorgesteld in het Precisie-Pijn Model beperkt is.

Wat betekenen de resultaten van het onderzoek voor de praktijk?Mensen met RSI voeren taken met hoge precisie-eisen minder nauwkeurigheid uit. Als een vermindering van de nauwkeu-righeid in taken niet wordt toegelaten, is het waarschijnlijk dat mensen met RSI taken langzamer uitvoeren. Zowel minder nauwkeurig als langzamer werken kan leiden tot een

verminderde inzetbaarheid en geschiktheid van mensen met RSI in arbeidstaken met hoge precisie-eisen. Ook mensen die vermoeid zijn laten een verminderde nauwkeurigheid op taken met hoge precisie-eisen zien. Dit betekent dat ook het ontstaan van vermoeidheid bij het uitvoeren van deze taken moet worden voorkomen omdat anders de prestatie op de taak vermindert. Kortom, reden genoeg om te trachten de precisie-eisen in werktaken naar beneden te brengen of het uitvoeren van deze taken te vergemakkelijken. Daartoe zijn in een afsluitend hoofdstuk van het proefschrift aanbevelingen gedaan.

faculteit der BewegingswetenschappenVrije Universiteit Amsterdam1 oktober 2008Promotoren: prof. dr. Jaap van Dieën, prof. dr. Allard van der Beek en prof. dr. Michiel de LoozeCopromotor: dr. Marco [email protected]

VERVOLG AGENDA

17 & 18 april 2009NSCA European ConferenceArnhem

11-12 juni 2009WEON 2009: Epidemiologie volgens het boekje: maar welk boekje?

23-26 juni 2009The Cellular and Network Functions in the Spinal Cord sym-posiumMadison, Wisconsin

15-18 juli 2008ISSA World Congress of Sociology in SportUtrechtwww.issa2009.com

29 september-3 oktober 2009XXV Pediatric Work Physiology MeetingFrankrijk

29 oktober-1 november 200919th Annual Meeting of the International Association for Dance Medicine & ScienceDen Haagwww.iadms.org

Page 24: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

24 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

The

info

rmat

iona

l und

erpi

nnin

gs o

f anc

horin

g in

rhyt

hmic

vis

uo-m

otor

trac

king

P.J

.M. (

Lind

a) B

ank,

Mel

vyn

Roe

rdin

k&

C.E

. (Li

eke)

Pep

erR

esea

rch

Inst

itute

MO

VE

& In

stitu

tefo

rFun

dam

enta

l& C

linic

alH

uman

Mov

emen

tSci

ence

sFa

culty

of H

uman

Mov

emen

tSci

ence

s, V

U U

nive

rsity

Am

ster

dam

, The

Net

herla

nds

Anch

orin

g be

havi

or w

as q

uant

ified

by

the

spat

ial A

ncho

ring

Inde

x(R

oerd

ink

et a

l.,

2008

):

SDL

and

SDR

repr

esen

t the

spa

tial v

aria

bilit

y at

the

left

and

right

targ

et tu

rnin

g po

int.

AI ≠

0.5

indi

cate

s di

ffere

ntia

l an

chor

ing.

AI

< 0.

5: a

ncho

ring

at p

eak

flexi

on (

left

reve

rsal

poi

nt),

AI >

0.5

: anc

horin

g at

pea

k ex

tens

ion

(rig

ht re

vers

al p

oint

).

Thre

e po

ssib

le s

cena

rios

for a

ncho

ring

(Fig

. 5):

1)An

chor

ing

at re

vers

al p

oint

whe

re g

aze

was

fixa

ted

at: e

ffect

s of

gaz

e di

rect

ion

are

rela

ted

to th

e re

vers

al p

oint

s of

the

mov

emen

t cyc

le.

2)An

chor

ing

at c

onve

rse

reve

rsal

poi

nt: a

ncho

ring

is re

late

d to

vis

ual i

nfor

mat

ion

abou

t the

targ

et s

igna

l.3)

No

diffe

rent

ial a

ncho

ring:

info

rmat

ion

abou

t tar

get s

igna

l and

the

mov

ing

hand

ar

e us

ed to

the

sam

e de

gree

.

Res

ults

For I

P tra

ckin

g (b

oth

NF

and

FB),

varia

bilit

y w

as re

duce

d at

the

reve

rsal

poi

nt w

here

ga

ze w

as fi

xate

d at

(Fig

. 6A

), in

line

with

Roe

rdin

ket

al.

(200

5; 2

008)

. Fo

r the

pur

pose

of t

his

stud

y, e

spec

ially

the

resu

lts fo

r AP

track

ing

are

of

spec

ial i

nter

est (

Fig.

6B

): w

ith fe

edba

ck (

FB)

varia

bilit

y w

as r

educ

ed a

t the

rev

ersa

l po

int

whe

re g

aze

was

fix

ated

at

(Sce

nario

1).

How

ever

, w

ithou

t vi

sual

fee

dbac

k (N

F), n

o di

ffere

ntia

l anc

horin

g w

as o

bser

ved

(Sce

nario

3).

Con

clus

ion

and

disc

ussi

onAn

chor

poi

nts

are

sugg

este

d to

indi

cate

regi

ons

that

con

tain

task

-spe

cific

info

rmat

ion

that

is c

ritic

al fo

r the

org

aniz

atio

n of

the

over

allc

oord

inat

ive

patte

rn. T

he

pres

ent

resu

lts in

dica

te t

hat

both

info

rmat

ion

abou

t th

e tu

rnin

gpo

ints

of

the

hand

m

ovem

ent a

nd th

ose

of ta

rget

mot

ion

form

impo

rtant

sou

rces

of i

nfor

mat

ion

that

is

used

in th

e sp

atia

l con

trol o

f the

rhyt

hmic

han

d m

ovem

ent.

AP-N

F tra

ckin

g co

rres

pond

ed to

Sce

nario

3: v

isua

l inf

orm

atio

n ab

outt

he ta

rget

si

gnal

and

pro

prio

cept

ive

info

rmat

ion

abou

t th

e ha

nd m

ovem

ent

wer

e us

ed t

o th

e sa

me

degr

ee. A

P-FB

trac

king

was

in li

ne w

ith S

cena

rio 1

: the

han

d m

ovem

ents

wer

e‘fo

rced

’to

the

poi

nt a

t w

hich

gaz

e w

as f

ixat

ed,

unde

rlini

ng a

stro

ng v

isuo

-mot

or

coup

ling

(Neg

gers

& Be

kker

ing,

200

1).

The

addi

tiona

l vis

ual f

eedb

ack

of t

he h

and

mov

emen

t in

duce

d a

dom

inan

ce o

f in

form

atio

n ab

out

the

hand

mov

emen

t ov

er

info

rmat

ion

abou

t the

targ

et s

igna

l. In

sigh

t in

the

mec

hani

sms

that

und

erlie

the

sync

hron

izat

ion

of m

ovem

ents

to

exte

rnal

stim

uli

may

adv

ance

the

dev

elop

men

t of

pac

ing

stra

tegi

es a

imed

at

gait

impr

ovem

ent i

n th

erap

eutic

set

tings

(Roe

rdin

ket

al.,

200

7).

Ref

eren

ces

Neg

gers

SFW

& B

ekke

ring

H (2

001)

. J N

euro

phys

iol,

86,9

61-9

70.

Roe

rdin

kM

, Pep

er C

E &

Bee

k PJ

(200

5). H

um M

ovS

ci, 2

4,37

9-40

2.

Roe

rdin

kM

, Oph

offE

D, P

eper

CE

& B

eek

PJ (2

008)

. Exp

Bra

inR

es, 1

84,1

43-1

56.

Roe

rdin

kM

, Lam

oth,

CJC

, Kw

akke

l, G

, van

Wie

ringe

n, P

CW

& B

eek,

PJ

(200

7). P

hysi

cal

Ther

apy,

87,

1009

-102

2.

SCEN

AR

IO 1

S

CEN

AR

IO 2

SCEN

AR

IO 3

0

0

posi

tion

velocity

0

0

posi

tion

velocity

0

0

posi

tion

velocity

T FB

T FB

Fig.

5:A

ncho

ring

scen

ario

s.

Upp

er p

anel

s: p

hase

por

trait.

Lo

wer

pan

els:

sch

emat

ic

over

view

of t

he c

orre

spon

ding

ex

perim

enta

l situ

atio

ns.

Arr

ows

indi

cate

anc

hor

poin

ts.

AP

-FB

-LA

P-F

B-R

AP

-NF-

LA

P-N

F-R

0.3

0.5

0.7

0.9

AIspatial

IP-F

B-L

IP-F

B-R

IP-N

F-L

IP-N

F-R

0.3

0.5

0.7

0.9

AIspatial

Fig.

6:A

I for

IP tr

acki

ng (A

)and

AP

trac

king

(B).

Ast

eris

ks in

dica

te s

igni

fican

t (p

< .0

5) d

iffer

ence

s w

ith

AI =

0.5

.A: I

PB

: AP

SDR

+ SD

L

SDL

AI =

A

T FB

IP-L

T FB

IP-R

T FB

AP-

L

T FB

AP-

R

Fig.

4:E

xper

imen

tal

cond

ition

s.

Red

sym

bols

: tar

get

sign

al (T

) and

vis

ual

feed

back

(FB

, not

av

aila

ble

in N

F co

nditi

ons)

.

Sha

ded

rect

angl

es:

gaze

dire

ctio

n.

0

0

posi

tion

velocity

Fig.

1:

Anc

horin

g at

the

left

mov

emen

t re

vers

al p

oint

(fl

exio

n).

Intr

oduc

tion

Cyc

lic

mov

emen

ts

are

char

acte

rized

by

spe

cific

re

gion

s of

re

duce

d ki

nem

atic

va

riabi

lity

(‘anc

hor

poin

ts’),

w

hich

ar

e of

ten

obse

rved

ar

ound

th

e m

ovem

ent

reve

rsal

poi

nts

(Fig

. 1)

. Be

caus

e an

chor

poi

nts

are

assu

med

to

cont

ain

esse

ntia

l ta

sk-s

peci

fic

info

rmat

ion

for

the

cont

rol

of

the

coor

dina

tion

patte

rn,

anch

orin

g be

havi

orm

ight

indi

cate

whi

ch in

form

atio

n is

use

d du

ring

the

perfo

rman

ceof

cyc

lic

mov

emen

ts.

In v

isuo

-mot

or tr

acki

ng, t

he d

irect

ion

of v

isua

l fix

atio

n af

fect

s th

e an

chor

ing

beha

vior

(Roe

rdin

ket

al.,

200

8): f

ixat

ion

at th

e rig

ht r

esul

ts in

red

uced

var

iabi

lity

at

the

right

reve

rsal

poi

nt; t

he c

onve

rse

is tr

ue fo

r fix

atio

n at

the

left.

Thi

s su

gges

ts th

at

parti

cipa

nts

can

activ

ely

crea

te v

isuo

-mot

or a

ncho

r po

ints

by

fixat

ing

thei

r ga

ze a

t on

e of

bot

h en

dpoi

nts.

Res

earc

h qu

estio

nAr

e th

e ef

fect

s of

gaz

e di

rect

ion

rela

ted

to v

isua

l in

form

atio

n ab

out

the

reve

rsal

po

ints

of t

he ta

rget

sig

nal,

or to

the

reve

rsal

poi

nts

of th

e m

ovem

ent c

ycle

?To

exa

min

e th

is q

uest

ion,

tar

get

sign

al a

nd m

ovem

ent

cycl

e re

vers

al p

oint

s w

ere

deco

uple

d in

a u

nim

anua

lant

ipha

setra

ckin

g ta

sk.

The

follo

win

g m

anip

ulat

ions

resu

lted

in e

ight

exp

erim

enta

l con

ditio

ns(F

ig. 4

):•

Trac

king

mod

e:in

-pha

se (I

P)co

ordi

natio

n (m

ovin

g th

e ha

nd in

the

sam

e di

rect

ion

as t

he t

arge

t si

gnal

) or

ant

ipha

se(A

P)co

ordi

natio

n (m

ovin

g th

e ha

nd i

n th

e op

posi

te d

irect

ion)

.•

Gaz

e di

rect

ion:

fixat

ion

at le

ft (L

)or r

ight

(R)t

arge

t tur

ning

poi

nt.

•Fe

edba

ck:w

ithou

t (N

F)or

with

vis

ual f

eedb

ack

(FB

)of t

he m

ovin

g ha

nd.

Met

hods

Thirt

een

parti

cipa

nts

(red

uced

to 9

in th

e an

alys

es) t

rack

ed a

har

mon

ical

ly o

scill

atin

g vi

sual

tar

get

sign

al b

y m

akin

g fle

xion

-ext

ensi

on m

ovem

ents

abo

ut t

he w

rist

(Fig

. 2

and

3).

Fig.

3:A

:han

d in

m

anip

ulan

dum

. B:

cove

r.

Fig.

2:

Set

-up,

fro

m t

he r

ear

left.

A)

targ

et s

igna

l an

d fe

edba

ck

are

proj

ecte

d on

a

LED

bo

w,

B)

cove

r pr

even

ting

visi

on o

f the

han

d, C

)m

anip

ulan

dum

, D)

lase

r po

inte

r, at

tach

ed

to

man

ipul

andu

m(fe

edba

ck),

E)

web

cam

.

BA

A

B

C D

E

Page 25: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

25Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

The

info

rmat

iona

l und

erpi

nnin

gs o

f anc

horin

g in

rhyt

hmic

vis

uo-m

otor

trac

king

P.J

.M. (

Lind

a) B

ank,

Mel

vyn

Roe

rdin

k&

C.E

. (Li

eke)

Pep

erR

esea

rch

Inst

itute

MO

VE

& In

stitu

tefo

rFun

dam

enta

l& C

linic

alH

uman

Mov

emen

tSci

ence

sFa

culty

of H

uman

Mov

emen

tSci

ence

s, V

U U

nive

rsity

Am

ster

dam

, The

Net

herla

nds

Anch

orin

g be

havi

or w

as q

uant

ified

by

the

spat

ial A

ncho

ring

Inde

x(R

oerd

ink

et a

l.,

2008

):

SDL

and

SDR

repr

esen

t the

spa

tial v

aria

bilit

y at

the

left

and

right

targ

et tu

rnin

g po

int.

AI ≠

0.5

indi

cate

s di

ffere

ntia

l an

chor

ing.

AI

< 0.

5: a

ncho

ring

at p

eak

flexi

on (

left

reve

rsal

poi

nt),

AI >

0.5

: anc

horin

g at

pea

k ex

tens

ion

(rig

ht re

vers

al p

oint

).

Thre

e po

ssib

le s

cena

rios

for a

ncho

ring

(Fig

. 5):

1)An

chor

ing

at re

vers

al p

oint

whe

re g

aze

was

fixa

ted

at: e

ffect

s of

gaz

e di

rect

ion

are

rela

ted

to th

e re

vers

al p

oint

s of

the

mov

emen

t cyc

le.

2)An

chor

ing

at c

onve

rse

reve

rsal

poi

nt: a

ncho

ring

is re

late

d to

vis

ual i

nfor

mat

ion

abou

t the

targ

et s

igna

l.3)

No

diffe

rent

ial a

ncho

ring:

info

rmat

ion

abou

t tar

get s

igna

l and

the

mov

ing

hand

ar

e us

ed to

the

sam

e de

gree

.

Res

ults

For I

P tra

ckin

g (b

oth

NF

and

FB),

varia

bilit

y w

as re

duce

d at

the

reve

rsal

poi

nt w

here

ga

ze w

as fi

xate

d at

(Fig

. 6A

), in

line

with

Roe

rdin

ket

al.

(200

5; 2

008)

. Fo

r the

pur

pose

of t

his

stud

y, e

spec

ially

the

resu

lts fo

r AP

track

ing

are

of

spec

ial i

nter

est (

Fig.

6B

): w

ith fe

edba

ck (

FB)

varia

bilit

y w

as r

educ

ed a

t the

rev

ersa

l po

int

whe

re g

aze

was

fix

ated

at

(Sce

nario

1).

How

ever

, w

ithou

t vi

sual

fee

dbac

k (N

F), n

o di

ffere

ntia

l anc

horin

g w

as o

bser

ved

(Sce

nario

3).

Con

clus

ion

and

disc

ussi

onAn

chor

poi

nts

are

sugg

este

d to

indi

cate

regi

ons

that

con

tain

task

-spe

cific

info

rmat

ion

that

is c

ritic

al fo

r the

org

aniz

atio

n of

the

over

allc

oord

inat

ive

patte

rn. T

he

pres

ent

resu

lts in

dica

te t

hat

both

info

rmat

ion

abou

t th

e tu

rnin

gpo

ints

of

the

hand

m

ovem

ent a

nd th

ose

of ta

rget

mot

ion

form

impo

rtant

sou

rces

of i

nfor

mat

ion

that

is

used

in th

e sp

atia

l con

trol o

f the

rhyt

hmic

han

d m

ovem

ent.

AP-N

F tra

ckin

g co

rres

pond

ed to

Sce

nario

3: v

isua

l inf

orm

atio

n ab

outt

he ta

rget

si

gnal

and

pro

prio

cept

ive

info

rmat

ion

abou

t th

e ha

nd m

ovem

ent

wer

e us

ed t

o th

e sa

me

degr

ee. A

P-FB

trac

king

was

in li

ne w

ith S

cena

rio 1

: the

han

d m

ovem

ents

wer

e‘fo

rced

’to

the

poi

nt a

t w

hich

gaz

e w

as f

ixat

ed,

unde

rlini

ng a

stro

ng v

isuo

-mot

or

coup

ling

(Neg

gers

& Be

kker

ing,

200

1).

The

addi

tiona

l vis

ual f

eedb

ack

of t

he h

and

mov

emen

t in

duce

d a

dom

inan

ce o

f in

form

atio

n ab

out

the

hand

mov

emen

t ov

er

info

rmat

ion

abou

t the

targ

et s

igna

l. In

sigh

t in

the

mec

hani

sms

that

und

erlie

the

sync

hron

izat

ion

of m

ovem

ents

to

exte

rnal

stim

uli

may

adv

ance

the

dev

elop

men

t of

pac

ing

stra

tegi

es a

imed

at

gait

impr

ovem

ent i

n th

erap

eutic

set

tings

(Roe

rdin

ket

al.,

200

7).

Ref

eren

ces

Neg

gers

SFW

& B

ekke

ring

H (2

001)

. J N

euro

phys

iol,

86,9

61-9

70.

Roe

rdin

kM

, Pep

er C

E &

Bee

k PJ

(200

5). H

um M

ovS

ci, 2

4,37

9-40

2.

Roe

rdin

kM

, Oph

offE

D, P

eper

CE

& B

eek

PJ (2

008)

. Exp

Bra

inR

es, 1

84,1

43-1

56.

Roe

rdin

kM

, Lam

oth,

CJC

, Kw

akke

l, G

, van

Wie

ringe

n, P

CW

& B

eek,

PJ

(200

7). P

hysi

cal

Ther

apy,

87,

1009

-102

2.

SCEN

AR

IO 1

S

CEN

AR

IO 2

SCEN

AR

IO 3

0

0

posi

tion

velocity

0

0

posi

tion

velocity

0

0

posi

tion

velocity

T FB

T FB

Fig.

5:A

ncho

ring

scen

ario

s.

Upp

er p

anel

s: p

hase

por

trait.

Lo

wer

pan

els:

sch

emat

ic

over

view

of t

he c

orre

spon

ding

ex

perim

enta

l situ

atio

ns.

Arr

ows

indi

cate

anc

hor

poin

ts.

AP

-FB

-LA

P-F

B-R

AP

-NF-

LA

P-N

F-R

0.3

0.5

0.7

0.9

AIspatial

IP-F

B-L

IP-F

B-R

IP-N

F-L

IP-N

F-R

0.3

0.5

0.7

0.9

AIspatial

Fig.

6:A

I for

IP tr

acki

ng (A

)and

AP

trac

king

(B).

Ast

eris

ks in

dica

te s

igni

fican

t (p

< .0

5) d

iffer

ence

s w

ith

AI =

0.5

.A: I

PB

: AP

SDR

+ SD

L

SDL

AI =

A

T FB

IP-L

T FB

IP-R

T FB

AP-

L

T FB

AP-

R

Fig.

4:E

xper

imen

tal

cond

ition

s.

Red

sym

bols

: tar

get

sign

al (T

) and

vis

ual

feed

back

(FB

, not

av

aila

ble

in N

F co

nditi

ons)

.

Sha

ded

rect

angl

es:

gaze

dire

ctio

n.

0

0

posi

tion

velocity

Fig.

1:

Anc

horin

g at

the

left

mov

emen

t re

vers

al p

oint

(fl

exio

n).

Intr

oduc

tion

Cyc

lic

mov

emen

ts

are

char

acte

rized

by

spe

cific

re

gion

s of

re

duce

d ki

nem

atic

va

riabi

lity

(‘anc

hor

poin

ts’),

w

hich

ar

e of

ten

obse

rved

ar

ound

th

e m

ovem

ent

reve

rsal

poi

nts

(Fig

. 1)

. Be

caus

e an

chor

poi

nts

are

assu

med

to

cont

ain

esse

ntia

l ta

sk-s

peci

fic

info

rmat

ion

for

the

cont

rol

of

the

coor

dina

tion

patte

rn,

anch

orin

g be

havi

orm

ight

indi

cate

whi

ch in

form

atio

n is

use

d du

ring

the

perfo

rman

ceof

cyc

lic

mov

emen

ts.

In v

isuo

-mot

or tr

acki

ng, t

he d

irect

ion

of v

isua

l fix

atio

n af

fect

s th

e an

chor

ing

beha

vior

(Roe

rdin

ket

al.,

200

8): f

ixat

ion

at th

e rig

ht r

esul

ts in

red

uced

var

iabi

lity

at

the

right

reve

rsal

poi

nt; t

he c

onve

rse

is tr

ue fo

r fix

atio

n at

the

left.

Thi

s su

gges

ts th

at

parti

cipa

nts

can

activ

ely

crea

te v

isuo

-mot

or a

ncho

r po

ints

by

fixat

ing

thei

r ga

ze a

t on

e of

bot

h en

dpoi

nts.

Res

earc

h qu

estio

nAr

e th

e ef

fect

s of

gaz

e di

rect

ion

rela

ted

to v

isua

l in

form

atio

n ab

out

the

reve

rsal

po

ints

of t

he ta

rget

sig

nal,

or to

the

reve

rsal

poi

nts

of th

e m

ovem

ent c

ycle

?To

exa

min

e th

is q

uest

ion,

tar

get

sign

al a

nd m

ovem

ent

cycl

e re

vers

al p

oint

s w

ere

deco

uple

d in

a u

nim

anua

lant

ipha

setra

ckin

g ta

sk.

The

follo

win

g m

anip

ulat

ions

resu

lted

in e

ight

exp

erim

enta

l con

ditio

ns(F

ig. 4

):•

Trac

king

mod

e:in

-pha

se (I

P)co

ordi

natio

n (m

ovin

g th

e ha

nd in

the

sam

e di

rect

ion

as t

he t

arge

t si

gnal

) or

ant

ipha

se(A

P)co

ordi

natio

n (m

ovin

g th

e ha

nd i

n th

e op

posi

te d

irect

ion)

.•

Gaz

e di

rect

ion:

fixat

ion

at le

ft (L

)or r

ight

(R)t

arge

t tur

ning

poi

nt.

•Fe

edba

ck:w

ithou

t (N

F)or

with

vis

ual f

eedb

ack

(FB

)of t

he m

ovin

g ha

nd.

Met

hods

Thirt

een

parti

cipa

nts

(red

uced

to 9

in th

e an

alys

es) t

rack

ed a

har

mon

ical

ly o

scill

atin

g vi

sual

tar

get

sign

al b

y m

akin

g fle

xion

-ext

ensi

on m

ovem

ents

abo

ut t

he w

rist

(Fig

. 2

and

3).

Fig.

3:A

:han

d in

m

anip

ulan

dum

. B:

cove

r.

Fig.

2:

Set

-up,

fro

m t

he r

ear

left.

A)

targ

et s

igna

l an

d fe

edba

ck

are

proj

ecte

d on

a

LED

bo

w,

B)

cove

r pr

even

ting

visi

on o

f the

han

d, C

)m

anip

ulan

dum

, D)

lase

r po

inte

r, at

tach

ed

to

man

ipul

andu

m(fe

edba

ck),

E)

web

cam

.

BA

A

B

C D

E

Page 26: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

26 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Marco van Brussel

Physical fitness and training in chronic childhood conditions

Onderzoek bij kinderen gaat gepaard met veel uitdagingen en er is nog veel onduidelijk over de fysiologische reacties op fysieke inspanning en training in relatie tot leeftijd, groei, maturatie en geslacht, vooral bij kinderen met een chronische aandoening. Morfologische parameters en fysiologische functies, zoals het hartvolume, longfunctie, aërobe capaciteit en spierkracht ontwikkelen zich met toenemende leeftijd en lichaamsgrootte; hierdoor kunnen kinderen niet zomaar gezien worden als een miniatuur versie van volwassenen. Hiernaast verandert de fysieke fitheid en de trainbaarheid ook tijdens de groei en maturatie. Variaties in groei en ma-turatie van een kind kunnen diepgaande effecten hebben op de aspecten van fysieke activiteit, fysieke fitheid en fysieke mogelijkheden. Ondanks de grote toename van het aantal gepubliceerde onderzoeken over de inspanningsfysiologie bij kinderen in de laatste decennia, is deze hoeveelheid data schaars ten op-zichte van de inspanningsfysiologische data bij volwassenen. Begr ip van de f ys io log ie van het kind met een chronische aan-doening tijdens inspanning is zelfs nog veel schaar-ser; in dit proef-schrift hebben we geprobeerd om relevante studies toe te voegen aan deze schare data om hierdoor tot een beter inzicht te komen over de fysiologie van de fysieke fitheid en training bij deze kinderen. In de wetenschappe -lijke literatuur wordt de fysieke fitheid als synoniem gezien van de cardio-respiratoire (of aërobe) fitheid. Anaërobe fitheid heeft minder aandacht gekregen in vergelijking tot de aërobe fitheid, terwijl het meten van de anaërobe fitheid zeker belangrijk is aangezien de dagelijkse activiteiten van kinderen zowel uit aërobe als anaërobe activiteiten bestaan. In dit proefschrift hebben we naast de aërobe capaciteit ook de anaërobe capaciteit beschreven in de interventie studies. Na het bepalen van het huidige fitheidniveau per chronische aandoening en per kind, is het belangrijk om te onderzoeken óf deze kinderen fysiek trainbaar zijn, en hierdoor in staat

zijn om de neergaande spiraal van deconditionering tegen te gaan óf dat deze kinderen al presteren op hun maximale kunnen en een grote kans bestaat op overtraining, wanneer zij gaan trainen. Wanneer de kinderen trainbaar zijn, is het aanbieden van de mogelijkheid om deel te gaan nemen aan sport en vrijetijdsactiviteiten misschien wel de belangrijkste en de meest logische causaliteit.

Dit proefschrift beschrijft drie verschillende typen chronische aandoeningen, namelijk Acute Lymfatische Leukemie (ALL), Ju-veniele Idiopatische Artritis (JIA) en Osteogenesis Imperfecta (OI). ALL is een verkregen acute aandoening met chronische gevolgen, JIA is een verkregen chronische aandoening en OI is een aangeboren en genetische chronische aandoening.

In hoofdstuk 1 wordt een algemene inleiding gegeven over de fysieke fitheid en training bij gezonde kinderen en kinderen met een chronische aandoening, waaruit blijkt dat we kinde-ren niet zomaar kunnen beschouwen als miniatuur uitvoerin-gen van volwassen. Hoofdstuk 2 beschrijft een systematische review over de fysieke fitheid (VO

2piek) bij overlevenden van

acute lymfatische leukemie (ALL). Een systematische literatuur zoekopdracht werd uitgevoerd in de volgende databasen: MEDLINE, CINAHL, EMBASE, Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL), PEDRO en SportDiscus. Uit deze zoekopdracht werden 17 wetenschappelijke studies geïdenti-

ficeerd. Uiteindelijk zijn 3 studies geïn-cludeerd met in to-taal 102 patiënten. De uitkomstmaten van deze studies werden, indien mo-gelijk, geanalyseerd door middel van een meta-analyse. Deze analyse geeft aan dat de fysieke fitheid bij kinderen met ALL verlaagd blijkt te zijn, wat aangeeft dat deze k inderen waar -schijnlijk baat zullen hebben van deelna-me aan regelmatige fysieke activiteiten

om hun functionele capaciteit te kunnen vergroten.

Om te bepalen of deze uitkomst ook geldt voor de Neder-landse overlevenden, hebben we in Hoofdstuk 3 de fysieke functie en fysieke fitheid bij overlevenden van acute lym-fatische leukemie 5 tot 6 jaar na het beëindigen van hun chemotherapie geëvalueerd. Dertien kinderen die de ziekte overleefd hadden participeerden in deze studie (gemiddelde leeftijd was 15,5 jaar). De evaluatie laat zien dat zelfs lang na het stopzetten van de chemotherapie er nog duidelijke (lange termijn) effecten te zien zijn op de motoriek en fysieke fitheid bij deze Nederlandse kinderen. Chemotherapie geïnduceerde

Page 27: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

27Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

neuropathie, myopathie en spier atrofie zijn waarschijnlijk de meest prominente oorzaken voor deze verminderde uitkomstwaarden. Fysieke training kan geïndiceerd worden bij deze kinderen om hun fysieke fitheid en spierkracht te laten toenemen.

In hoofdstuk 4 hebben we de effectiviteit van bewegings-therapie (“exercise therapy”) op functionele vaardigheden, gezondheidsgerelateerde kwaliteit van leven en aërobe capaciteit bij kinderen met Juveniele Idiopatische Artritis (JIA) beschreven in de vorm van een systematische review (volgens de methodiek van de Cochrane Collaboration). De effectiviteit van bewegingtherapie bij kinderen met reuma was nog nooit eerder beschreven in de vorm van een Cochrane review; hetgeen bij volwassen wel het geval is. In de volgende elektronische databestanden is, tot november 2007, gezocht naar geschikte gerandomiseerde en gecontroleerde studies: MEDLINE, CINAHL, EMBASE, Cochrane Central Register of Controlled Trials (CENTRAL), PEDRO, SportDiscus, Google Scholar, AMED, Health Technologies Assessment database, ISI Web Science Index to Scientific and Technical Proceedings, and the Chartered Society of Physiotherapy website. Uiteindelijk zijn 3 studies met in totaal 212 patiënten in dit onderzoek opgenomen. De methodologische kwaliteit van de geïncludeerde studies is gescoord met behulp van de PEDro-scorelijst. Dit is een lijst bestaande uit 10 onderdelen waarbij elk onderdeel dat aanwezig of beschreven is in een studie, gescoord wordt met een punt. Het aantal punten loopt op van 0 punten (slechte methodologische kwaliteit) punten tot 10 punten (uitstekende methodologische kwaliteit) punten. De methodologische kwaliteit van de gevonden studies was zeer goed (mediane PEDro-score van 8; range van 7 tot 8). De uitkomstmaten van de studies die met elkaar vergeleken konden worden, zijn geanalyseerd met behulp van een meta-analyse. Deze analyse gaf aan dat er, in het algemeen, weinig bewijs is dat bewegingstherapie de functionele vaardigheid, de ge-zondheidsgerelateerde kwaliteit van leven, de fysieke fitheid kan verbeteren en de pijn kan laten afnemen; de gevonden positieve effecten waren niet statistisch significant. Alle stu-dies (zowel de geïncludeerde als de geëxcludeerde) gaven aan dat bewegingstherapie geen nadelige effecten laat zien

op de korte termijn en niet zorgt voor een exacerbatie van de ziekte. De grote heterogeniteit van de uitkomstmaten, zoals beschreven in onze review, benadrukt de noodzaak voor een gestandaardiseerde vaste set van functionele en fysieke uit-komstmaten die geschikt zijn voor gezondheidsonderzoek, om op deze wijze bewijs te verzamelen over de mogelijke positieve effecten van bewegingstherapie bij patiënten met JIA. Met onder andere een voorbeeld van een der-gelijk vaste set van fysieke uit-komstmaten in onze gedach -ten hebben we Hoofdstuk 5 en 6 opgezet.

Bijna alle data over de fysieke fitheid bij kin-deren met JIA wordt verkre -gen uit studies met kleine co-hor ten en de huidige bewijs-kracht van anaë-robe capaciteit bij deze populatie is zeer laag. In Hoofdstuk 5 vergelijken we 1) de aërobe én anaërobe capaciteit van kinderen met JIA met die van gezonde controles in een grote cohort, 2) bepalen we of er verschillen bestaan die gebaseerd zijn op verschillende debuuttypen binnen deze ziekte, en 3) bekijken we of er een relatie bestaat tussen de aërobe en anaërobe capaciteit bij kinderen met JIA. Tweeënzestig kin-deren met JIA (gemiddelde leeftijd 11,9 jaar) participeerden in dit onderzoek. De aërobe capaciteit werd gemeten met behulp van een maximale inspanningstest en gas-analyse. De anaërobe capaciteit werd gemeten met behulp van de WAnT (Wingate Anaerobic Test). De resultaten van deze studie geven aan dat zowel de aërobe als de anaërobe capaciteit significant verlaagd zijn ten opzichte van normaal waarden en dat de

WAnT een waardevolle toevoeging kan zijn op andere meetinstrumenten in de follow-up van patiënten met JIA. Hiernaast bestaat er een verschil in de resultaten tussen de verschillende debuuttypen; hiermee dient rekening gehouden te worden in toekomstige studies. Tenslotte hebben we aangetoond dat er statistisch significante correlaties bestaan tussen de verlaagde aërobe en anaërobe capaciteit van kinderen met JIA.

In Hoofdstuk 6 hebben we een gelijksoortig onder-zoek verricht bij adolescenten met JIA. In deze studie hebben we de aërobe en anaërobe capaciteit van adolescenten met JIA vergeleken met gezonde leef-tijdgenoten, hiernaast hebben we ook gekeken naar associaties tussen ziekte-gerelateerde variabelen en de aërobe en anaërobe capaciteit. Vijfentwintig adoles-centen participeerden in dit onderzoek (gemiddelde

Page 28: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

28 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

leeftijd 17,1 jaar). De aërobe en anaërobe capaciteit werd op dezelfde manier bepaald als in Hoofdstuk 5. De resultaten van dit onderzoek geven aan dat de adolescenten, net als de kinderen in Hoofdstuk 5, een significant verminderde aërobe en anaërobe capaciteit hebben in vergelijking tot gezonde leeftijdsgenoten. De mogelijke oorzaak voor deze significante verlaging is multi-factorieel en moet onthuld worden om huidige behandelstrategieën te verbeteren. De bevindingen van een statistisch significante verlaging van de inspanningscapaciteit, bij adolescenten met JIA, tart elke idee dat kinderen over dit ziektebeeld heen kunnen groeien of dat hun functionele vaardigheden zullen herstellen naar mate zij ouder worden. De gecombineerde groep van 87 patiënten (uit Hoofdstuk 5 en 6) met JIA is de grootste cohort ooit be-schreven in een studie naar inspanningscapaciteit. Hoofdstuk 5 geeft hiernaast aan dat 95% van de kinderen met JIA een verminderde aërobe capaciteit hebben en dat 94% van de kinderen een verminderde anaërobe capaciteit hebben wat de suggestie wekt dat dit een bijna universeel probleem is bij kinderen met JIA.

Voor het bestuderen of het mogelijk is om de neergaande spiraal van deconditioning te doorbreken door middel van fysieke training, hebben we een individueel op maat ge-maakt trainingsprogramma voor kinderen met Osteogenesis Imperfecta (OI) gecreëerd. Voor zo ver wij weten zijn er geen eerdere fysieke interventie studies bekend bij deze populatie en zijn wij de eersten die een dergelijk programma opzetten, uitvoeren en analyseren. In Hoofdstuk 7 beschrijven we de bevindingen van een gerandomiseerde en gecontroleerde studie over de effecten van een fysiek trainingsprogramma op de inspanningscapaciteit, spierkracht en subjectieve vermoeid-heid bij 33 patiënten met een milde tot gematigde vorm van Osteogenesis Imperfecta. De patiënten in deze studie werden gerandomiseerd in een trainingsgroep of in een controle groep voor 12 achtereenvolgende weken. De trainingsgroep kreeg een individueel op maat gemaakt trainingsprogramma en de controle groep kreeg alleen zorg zoals gebruikelijk. Direct ná het trainingsprogramma was de piek zuurstof opname (VO

2-

piek), de relatieve VO

2piek, het maximale vermogen (W

max) en

spierkracht significant verbetert ten opzichte van de controle waarden. De follow-up metingen (6 en 9 maanden na de start van het trainingsprogramma) laten een afname zien van de verkregen verbeteringen. Deze resultaten geven weer dat een gesuperviseerd en individueel trainingsprogramma de fysieke fitheid en spierkracht kan laten toenemen en de subjectieve vermoeidheid kan verminderen op een veilige en effectieve manier; maar ook dat deze kinderen moeten blijven trainen om de verkregen resultaten te behouden.

Wilhelmina Kinderziekenhuisfaculteit GeneeskundeUniversitair Medisch Centrum Utrecht20 mei 2008Promotoren: prof. dr. Paul Helders en prof. dr. Wietse KuisCopromotoren: dr. Tim Takken en dr. Janjaap van der [email protected] www.marcovanbrussel.com

De man van één en een kwart miljoen

“Wij kunnen zonder problemen in één keer een glas oppakken zonder het om te stoten. Toch kunnen we niet zeggen waar het glas precies staat. Met uitgekiende gedragsexperimenten en wiskundige modellen proberen de onderzoekers erachter te komen hoe we dit klaar spelen.”

FBW-hoogleraar Jeroen Smeets ontving van NWO de prestigi-euze Vici subsidie. Hij sleept daarmee één en een kwart miljoen Euro binnen, het equivalent van vier promovendi en twee postdocs. De Vici subsidie is bedoeld voor zeer ervaren wetenschappers die tot de internationale top van hun onderzoeksveld behoren en hebben bewezen in staat te zijn om een succesvolle ver-nieuwende onderzoekslijn te ontwikkelen waarin jonge onderzoekers gedijen. Met het gehonoreerde onder-zoek Making movements: optimal and thus inconsistent zal Jeroen in de komende vijf jaren het maken van doelgerichte armbewegingen onderzoeken. De grondgedachte is daarbij dat verschillende aspecten van menselijke bewegingen (zoals positie, snelheid, kracht, richting) onafhankelijk van elkaar, en min of meer parallel, worden gestuurd op basis van afzonder-lijke informatiebronnen. Een centrale representatie die een natuurgetrouw totaalbeeld verschaft van het voorwerp en de omgeving, zoals in veel theorieën wordt verondersteld, wordt daarmee overbodig. Het project zal niet alleen leiden tot fundamentele inzichten over bewegingsturing en waarne-ming, maar ook belangrijk zijn voor toepassingsgebieden als robotica en het gebruik van prothesen. In totaal heeft Jeroen Smeets (vaak samen met Eli Brenner) sinds zijn promotie in 1991, zo’n vijftien promovendi- en vier postdocplekken en een Vidi subsidie binnengesleept.

Bips en Tips

Per 1 januari 2009 is prof. dr. Monique Frings-Dresen door de Raad van Bestuur van het AMC benoemd als hoofd van het Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid (AMC, Amsterdam). Zij volgt hiermee prof. dr. Frank van Dijk op die gedurende ruim 20 jaar hoofd is geweest van het instituut.

Page 29: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

29Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Quality of Functional Capacity Evaluation tests: a clinimetric approach

In Nederland komen klachten aan het bewegingsapparaat vaak voor met kostbare gevolgen als het gaat om revalidatie, ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Deze klachten hou-den vaak verband met fysiek zwaar werk, in het bijzonder met het handmatig verplaatsen van lasten. In de bouwsector zijn deze aandoeningen de belangrijkste oorzaak van langdurig ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid. Om arbeidsgeschikt-heid en terugkeer naar werk te bevorderen is er een groeiende behoefte om het fysieke werkvermogen van mensen met klachten aan het bewegingsapparaat nauwkeurig(er) vast te stellen.

Om het fysieke werkvermogen te beoordelen zoeken profes-sionals in de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde naar me-thodisch onderbouwde instrumenten. Functionele Capaciteit Evaluatie (FCE) methoden zijn ontwikkeld om het fysieke werkvermogen van mensen met en zonder klachten aan het bewegingsapparaat op een systematische en nauwkeurige ma-nier vast te stellen. Eén daarvan, de Ergo-Kit (EK) FCE (http://www.bewegenwerkt.nl/docs/FCE), wordt in Nederland veel gebruikt, vooral in re-integratie- en fysiotherapiecentra. Tij-dens een EK FCE test worden activiteiten zoals staan, zitten, tillen, dragen, knielen en bukken gesimuleerd. Professionals in de bedrijfs- en verzekeringsgeneeskunde kunnen bij de beoordeling van het fysieke werkvermogen baat hebben bij aanvullende informatie afkomstig van EK FCE testen mits de

Vincent Gouttebargeklinimetrische eigenschappen (of te wel de reproduceerbaar-heid en validiteit) van deze EK FCE testen positief zijn geëva-lueerd. Een test is reproduceerbaar wanneer de uitkomsten consistent en herhaalbaar in de tijd zijn, en een test is valide wanneer hij meet wat hij beoogt te meten.

Uit dit promotieonderzoek blijkt dat (a) er in de internationale wetenschappelijke literatuur tot en met 2004 weinig bewijs is gevonden over de reproduceerbaar-heid en validiteit van FCE testen, (b) de isometrische en dynamische EK FCE tiltesten reprodu-ceerbaar zijn en de EK FCE manipulatietesten niet, en (c) de dynamische EK FCE tiltesten enigszins valide zijn, vooral de Carrying lifting strength test. De isometrische EK FCE til-testen zijn dit niet.

Omdat de Carrying lifting strength test een beperkte voorspel-lende waarde heeft voor arbeidsongeschiktheid, kan deze test niet als zelfstandige test worden gebruikt door professionals werkzaam in de bedrijfsgeneeskunde voor fysiek zware be-roepen. Voor het beoordelen van het fysieke werkvermogen van werknemers in fysiek zware beroepen kunnen profes-sionals werkzaam in de bedrijfsgeneeskunde de test wellicht gebruiken in combinatie met informatie afkomstig van andere bronnen zoals de anamneses.

faculteit GeneeskundeUniversiteit van Amsterdam18 december 2008Promotor: prof. dr. Monique Frings-DresenCopromotores: dr. Paul Kuijer en dr. Judith [email protected]

Page 30: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

30 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

VvBN-SYMPOSIUM 2009

Op vrijdag 20 maart 2009 vindt wederom het jaarlijkse Symposium van de VvBN plaats inclusief de Algemene Leden Vergadering. Tevens wordt dan de VvBN proefschrift prijs uitgereikt.

Thema van 2009: ‘Het brein in beweging, beweging in het brein!’

Na een presentatie van Erik Scherder bieden we, net als in 2008, workshops waarin het thema van de dag vanuit de ver-schillende invalshoeken: sport, revalidatie, arbeid en bewegen & gezondheid verder wordt uitgelicht.

09:15 - Ontvangst en aanmelding10:00 - Welkom10:10 - Spreker in plenaire zaal; Erik Scherder11:00 - Koffie/thee pauze11:15 - Workshop sessie 1.12:15 - Lunch13:15 - Algemene Leden vergadering14:15 - Workshop sessie 2.

1) Arbeid2) Sport3) Revalidatie4) Bewegen & Gezondheid

15:15 - Thee/koffie pauze15:30 - Nominaties proefschrift prijs15:40 - Presentatie prijswinnaar16:00 - Key-note speaker 16:30 - Afsluiting en borrel

Meer informatie op www.bewegingingswetenschappen.org Locatie: Haagse Hogeschool te Den Haag

Bips en Tips11e Studentendag in Amsterdam

Op 21 november jl. was de faculteit der Bewegingswetenschap-pen aan de Vrije Universiteit in Amsterdam het toneel voor de 11e VvBN Studentendag. Het thema van deze dag, dat met name in het middagprogramma tot uiting kwam, was ‘Olympic Movements’. ’s Ochtends zijn er 9 mondelinge presentaties gehouden door studenten over de door hen uitgevoerde Mas-terstages. Tijdens de lunch werden de posterpresentaties over Bachelorprojecten door de aanwezigen aandachtig bekeken. ’s Middags bezochten alle deelnemers de Olympic Experience in het Olympische Stadion en waren er vier workshops, ver-zorgd door Hein Daanen (over hittebelasting), Ivo van Hil-voorde (over Nationale trots en de Olympische Spelen), Jos de Koning (over wereldrecords op de 1500 m schaatsen) en Coos van Meurs (Hoofd Sport en Recreatie Gemeente Amsterdam, over het plan om de Olympische Spelen in 2028 in Nederland te organiseren). De jury, onder leiding van voorzitter prof. dr. Peter Hollander, verkoos bij de mondelinge presentaties Tim Snijders van de Universiteit Maastricht tot winnaar. Het verslag van zijn onderzoek staat op pagina 38. In de categorie posterpresentaties ging de overwinning naar Linda Bank van de Vrije Universiteit. Haar winnende poster staat op de mid-denpagina’s van deze Moving Matters. De organisatie was in handen van Brenda van Keeken, Timo van Laun, Dirk Meijer, Tim van Ommen, Sander Schreven, Meyke Vergouwen, Lourain van der Vleuten en Josine de Winter. Het was een erg leuke, maar vooral ook leerzame dag, waar ruim 70 studenten van diverse opleidingen Bewe-gingswetenschappen aanwezig waren.Op de foto de winnaars. Boven van links naar rechts: Vonne van Polanen en Nienke Hiemstra (VU Amsterdam, 2e bij de posterpresentaties) en Linda Bank. Onder van links naar rechts: Sascha Haans (VU Amsterdam, 3e bij de mondelinge presenta-ties), Tim Snijders en Rachel Nilwik (Universiteit Maastricht).

Bips en Tips

Prijs voor Sportgeneeskunde

De Vereniging voor Sportgeneeskunde wil middels de MSD Prijs voor Sportgeneeskunde het wetenschappelijk onderzoek op het gebied van de sportgeneeskunde in de ruimste zin, bevorderen. De MSD prijs is onder te verdelen in een geldprijs van €500,- voor het beste wetenschappelijke artikel en een geldprijs van €2750,- voor het beste proefschrift. Beide prijzen worden uitgereikt tijdens het VSG-congres (3 december 2009) en zijn vrij te besteden.Wetenschappelijke proefschriften en wetenschappelijke tijdschriftartikelen met praktische relevantie voor de sportge-neeskunde die in 2007 of 2008 zijn gepubliceerd/geaccepteerd (en nog niet eerder hebben meegedongen), dienen vóór 1 augustus 2009 in tienvoud te worden verstuurd naar:Vereniging voor Sportgeneeskunde t.a.v. de Jury van de MSD Prijs voor Sportgeneeskunde Postbus 523720 AB [email protected] vragen kunt u contact opnemen met Carolien Kanne: 030 – 2252290

Page 31: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

31Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Ten eerste heb ik het meten van cognitieve functie onderzocht, met betrekking tot de invloed van selectie op gezondheid en overleven op de schatting van cognitieve functie en achteruit-gang in epidemiologische onderzoeken. De data laten zien dat deze selectie op gezondheid en overleven resulteert in betere leeftijdsspecifieke cognitieve test scores en minder cognitieve achteruitgang, en dat deze selectie een rol speelt in zowel cross-sectionele als longitudinale onderzoeken. Vervolgens bleek ook dat statistische methodes die gebruikt worden om met meerdere metingen en missende data om te gaan, niet geheel corrigeren voor de verstoring door deze selectie. Deze resultaten suggereren dat er bij het bepalen van cognitieve

functie bij ouderen rekening moet worden gehouden met de mogelijke verstoring door selectie op gezondheid en overleving.Daarna presenteer ik de re-sultaten van studies naar de relatie tussen glucose meta-bolisme en cognitieve functie. In eerste instantie heb ik de invloed onderzocht van de glucose concentratie in het bloed en van insuline resisten-tie, op de cognitieve functie van ouderen die geen diabetes hadden. Dit is onderzocht in twee onafhankelijke, prospec-tieve cohorten: de PROSPER studie en de Rotterdam Studie. Verhoogde glucose concen-traties en insuline resistentie waren niet geassocieerd met slechtere cognitieve functie of met een snellere cognitieve achteruitgang bij ouderen die geen diabetes hadden. Deze resultaten suggereren dat er oftewel een drempelwaarde bestaat voor effecten van dysglycaemie op cognitieve functie, of dat er andere fac-toren dan hyperglycaemie-gerelateerde mechanismen de cognitieve functie van mensen

met langdurige diabetes beïnvloeden. Vervolgens heb ik de relatie beschreven tussen genetisch gereduceerde insuline/IGF-1 stimulatie (IIS) en cognitieve functie en achteruitgang, in deelnemers van de Leiden 85-plus Studie, die 85 jaar en ouder waren. Hieruit bleek dat een genetisch gereduceerde IIS naast een overlevingsvoordeel op hoge leeftijd ook gunstig lijkt te zijn voor cognitieve functie bij vrouwen.In het volgende hoofdstuk beschrijf ik de relatie tussen vascu-laire en inflammatoire factoren, en cognitieve functie en ach-teruitgang. Eerst heb ik de leeftijdsspecificiteit onderzocht van de relatie tussen bloeddruk en cognitieve functie, door deze relatie te bekijken in verschillende leeftijdsgroepen van deel-nemers. De data lieten zien dat hoge bloeddruk gerelateerd

Sjoer Euser

Determinanten van Cognitieve Achteruitgang en Dementie

in de Oudste Ouderen

Het verwoestende effect van het verlies van het cognitieve vermogen, dat vaak samen gaat met het ouder worden, wordt door velen gevreesd. Ondanks een toenemend aantal studies is de exacte oorzaak van het achteruitgaan van de cognitie nog niet bekend. Het lijkt er steeds meer op dat het eerder een verzameling van oorza-ken is en niet een enkele factor die leidt tot een verslechterende cognitie en de klinische symp-tomen van dementie. Glucose metabolisme, vasculaire mechanismen en inflammatie-proces-sen zijn gesuggereerd als mogelijke factoren die hierbij een rol kunnen spelen.De belangrijkste doelstel-ling van dit proefschrift is het onderzoeken van potentiële risicofacto-ren, zoals factoren die betrokken zijn bij het glucose metabolisme, vasculaire pathologie en inflammatie in met name de vroege stadia van het ziekteproces. Er zijn onderzoeken bekend die suggereren dat bepaalde risicofactoren die een rol spelen op jongere leeftijd, wellicht minder belangrijk zijn wanneer mensen op hogere leef-tijd zijn. Ik heb daarom de mogelijke leeftijdsspecificiteit van deze risicofactoren onderzocht in verschillende, grote, prospectieve studie-cohorten, zoals de Rotterdam Studie, de Leiden 85-plus Studie en de PROSPER studie. Deze cohorten zijn aanvullend met betrekking tot de leeftijd van de deel-nemers en boden daarmee de mogelijkheid om de relatie tussen potentiële risicofactoren en cognitieve functie en achteruitgang te bestuderen in verschillende leeftijdsgroepen in de algemene bevolking. Tenslotte heb ik enkele preklinische biomarkers voor dementie onderzocht die mogelijk gebruikt zouden kunnen worden om mensen te identificeren die een verhoogd risico lopen om dementie te ontwikkelen.

Page 32: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

32 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

was aan slechtere cognitie tot aan een leeftijd van 75 jaar, maar dat op hogere leeftijden hoge bloeddruk gerelateerd was aan betere cognitieve functie. Dit kan betekenen dat er leeftijdsspecifieke voorschriften nodig zijn voor de behande-ling van hoge bloeddruk, aangezien het huidige dogma “lager is beter” wellicht geen betrekking heeft op de bloeddruk van de oudste ouderen. Vervolgens heb ik de resultaten beschre-ven van het onderzoek naar de relatie tussen inflammatoire markers en cognitieve functie in het vroege stadium van de ontwikkeling van dementie. Dit onderzoek liet zien dat er slechts een bescheiden relatie tussen inflammatoire markers en cognitieve functie en achteruitgang is. In het volgende hoofdstuk heb ik de relatie onderzocht tussen urine zuur (een cardiovasculaire risicofactor maar ook een belangrijke anti-oxidant) en het risico op dementie en een slechtere cognitie. Deze resultaten lieten zien dat ondanks het verhoogde risico op cardiovasculaire ziekte, hogere concentraties van urine zuur geassocieerd waren met een lager risico op dementie en betere cognitieve functie.Daarna heb ik enkele potentiële preklinische biomarkers voor dementie onderzocht. In dit hoofdstuk beschrijf ik de associatie tussen plasma A€

1-42 en A€

1-40 concentraties en het

risico op dementie en evalueer ik de invloed van de tijd tot de diagnose dementie op deze relatie. Vervolgens heb ik de relatie onderzocht tussen deze plasma A€

1-42 en A€

1-40 concen-

traties en het risico op een verstoorde cognitieve functie, in degenen die geen dementie ontwikkelden. Het bleek dat het risico op dementie dat geassocieerd was met een lagere A€

1-42

/ A€

1-40 ratio voornamelijk verhoogd was in de eerste jaren na

het meten van de biomarkers. In degenen die geen dementie ontwikkelden was er geen relatie tussen de A€

1-42 /

A€

1-40 ratio en

cognitieve functie. Dit lijkt erop te wijzen dat de bepaling van de A€

1-42 /

A€

1-40 ratio alleen niet gevoelig genoeg is om mensen

te identificeren die een verhoogd risico op dementie lopen.In het laatste hoofdstuk heb ik verschillende methodologische kwesties besproken die aan dit werk gerelateerd zijn en heb ik enkele voorstellen voor toekomstig onderzoek gedaan.

Faculteit der Geneeskunde en GezondheidswetenschappenErasmus MC, Rotterdam17 december 2009Promotoren: prof. dr. Monique Breteler en prof. dr. Rudi [email protected]

Bips en TipsLeerboek “Inspanningsfysiologie bij kinderen”

Op maandag 2 juni is het eerste Nederlandse leerboek “In-spanningsfysiologie bij kinderen” verschenen: Het boek is ge-schreven door Dr. Tim Takken, Dr. Erik Hulzebos en Dr. Marco van Brussel, allen pediatrische inspanningsfysiologen in het Wilhelmina Kinderziekenhuis te Utrecht. De uitreiking van het eerste exemplaar vond plaats op het symposium “Chronisch Zieken Kinderen en Inspanning” op 20 mei te Utrecht.

Een (chronisch) ziek kind wil niets liever dan deelnemen aan het maatschappelijke leven: naar school gaan en meedoen met sport en spel. Een goed inspanningsvermogen is daarbij een onmisbare voorwaarde. Bewegingsprogramma s nemen hierdoor een steeds belangrij-kere plaats in binnen de zorg voor chronische zieke kinderen en jongeren. Bewegingsprogramma s zijn vooral gericht op het verbeteren van functionele capaciteiten en gezond-heidsgerelateerde kwaliteit van leven. In Nederland heeft twintig procent van alle kinderen een min of meer chronische aandoening.

In het boek Inspanningsfysiologie bij kinderen wordt uit-gebreid ingegaan op de inspanningsfysiologie en training bij kinderen en jongeren. In het boek worden naast de basisbegrippen van de inspanningsfysiologie ook hetgeen bekend is in de wetenschappelijke literatuur over de fysieke fitheid en training van de meest voorkomende chronische aandoeningen besproken. Hiernaast worden ook, waar mogelijk, onderbouwde richtlijnen en contra-indicaties per aandoening weergeven.

In dit boek hebben de drie auteurs geprobeerd om alle moge-lijke kennis, die er op het gebied van inspanning bij kinderen met een chronische aandoening, te bundelen. Hiernaast is er getracht om de kennis zo veel mogelijk te vertalen naar de praktijk, zodat je als bewegingsdeskundige weet hoe je met deze aandoeningen om kunt gaan.

Dit boek is onmisbaar voor iedereen die met kinderen werkt, in het bijzonder voor bewegingswetenschappers, gezond-heidwetenschappers, (eerstelijns) (kinder)fysiotherapeuten, sportartsen, revalidatieartsen, bewegingsleerkrachten en sportfysiotherapeuten.

Het boek is via de boekhandel en www.bsl.nl verkrijgbaar voor ca. € 31,90

Page 33: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

33Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Fysieke fitheid en kwaliteit van leven

Op woensdag 10 december organiseerde de interessegroep

Bewegen en Gezondheid van de Vereniging voor Bewe-

gingswetenschappen Nederland een bijeenkomst rond het

thema ‘fysieke fitheid en kwaliteit van leven’. Een vijftigtal

mensen was aanwezig om de presentaties van drie sprekers

bij te wonen. Lex Burdorf, Willem van Mechelen en Jan Plat

gaven elk vanuit een eigen invalshoek een presentatie rond

dit thema.

1. Relatie tussen fysieke fitheid en (ervaren) gezondheid: wat vindt de wetenschap?

Lex Burdorf is universitair hoofddocent en werkzaam bij de afdeling Maatschappelijke Gezondheidszorg van het Erasmus MC, Universitair Medisch Centrum Rotterdam. Lex ging in op de vraag of de ervaren gezondheid en de objectieve gezond-heid, zoals de fysieke fitheid, samenhangen. Uit wetenschap-pelijke literatuur kon geen verband worden aangetoond tussen ervaren gezondheid en fysieke fitheid. Uit zijn eigen onderzoek naar de rol van gezondheid van mensen in de bijstand op de kansen op de arbeidsmarkt bleek dat de de-terminanten voor fysieke fitheid heel verschillend waren van de determinanten voor de ervaren gezondheid.Fysieke fitheid werd verklaard door leeftijd, geslacht en BMI en ervaren gezondheid werd verklaard door zelfwaardering. Mensen die optimistischer zijn over zichzelf ervaren hun eigen gezondheid beter dan mensen die minder optimistisch zijn over zichzelf. Fysieke fitheid en ervaren gezondheid hebben dus niets met elkaar te maken en lopen zeker niet één op één. Lex besprak twee theorieën uit de literatuur die het ontbre-ken van de samenhang mogelijk kunnen verklaren. De eerste theorie is de preventieparadox. Volgens deze theorie leidt het verbeteren van de fysieke fitheid op den duur wel tot een betere gezondheid, maar dit duurt erg lang. Veranderingen in de ervaren gezondheid gaan waarschijnlijk minder snel dan veranderingen in fysieke fitheid. De gezondheidswinst die je met preventieprogramma’s wil bereiken ontstaat dus pas veel later (na 30 tot 40 jaar). Volgens de tweede theorie, de justifi-cation bias, is de ervaren gezondheid afhankelijk van gedrag en hangt het daarmee dus sterk af van de sociale omgeving van een individu. Je past je gezondheid aan, aan de situatie waarin je verkeert. Uit het onderzoek van Lex bleek dat als men geen werk heeft, men de eigen gezondheid als slechter ervaart. Uit dit onderzoek bleek het hebben van betaald werk ook de belangrijkste determinant te zijn voor ervaren gezond-heid. Het starten met een baan beïnvloedt de zelfwaardering en dit beïnvloedt vervolgens weer de ervaren gezondheid. Zelf voelt Lex het meest voor de tweede theorie.

Kim Berkhout

2. Vet, fit en gezond? Over lichamelijke activiteit, eigen verantwoordelijkheid en the Nanny State.

Willem van Mechelen is hoofd van de afdeling Public and Occupational Health van het VU Medisch Centrum (VUMC) en co-directeur van het Emgo instituut. Hij is voorzitter van het onderzoekscentrum Body@work TNO VUMC en vicedecaan van het NSPOH (Netherlands School of Public and Occupa-tional Health). Momenteel is hij werkzaam bij het VUMC als hoogleraar Occupational en Sports Medicine.Willem liet zien dat de afgelopen jaren het percentage mensen met overgewicht flink is gestegen. Het probleem zit in de energiebalans: energie-inname en energieverbruik zijn niet in evenwicht. Volgens de Gezondheidsraad is de trend in Neder-land dat de energie-inname is afgenomen. Dat wil dus zeggen dat de energiebalans uit evenwicht is geraakt doordat we in de loop der tijd minder zijn gaan bewegen. Volgens Willem ligt het probleem dan ook in het gedrag en in de omgeving die een rol speelt bij het gedrag. Ter illustratie werden verschillende foto’s van roltrappen getoond. De vraag is nu of het gaat om abnormaal gedrag in een normale omgeving, of om normaal gedrag in een abnormale omgeving. De werkelijkheid ligt ergens in het midden, maar Willem heeft de voorkeur voor de tweede. In deze richting ligt volgens hem de beste oplossing. Uit onderzoek blijkt namelijk dat gedrag, naast attitude, soci-ale invloed en ‘self-efficacy’-barrières, wordt bepaald door de fysieke, economische en sociaal-culturele omgeving. Daarnaast blijkt ook de sterkte van gewoonten het gedrag te bepalen. Volgens Willem leidt afvallen niet tot een betere fitheid of kwaliteit van leven. Uit verschillende onderzoeken blijkt namelijk dat mensen met een gemiddelde of hoge cardiores-piratoire fitheid een lager sterfterisico hebben en dat de mate van overgewicht daarbij geen rol speelt. Dikke mensen, die actief zijn, zijn beter af dan mensen met een normaal gewicht die niet actief zijn. De vraag is dus wat we kunnen doen aan het probleem van inactiviteit doen. Hoe kunnen we er voor zorgen dat mensen actiever worden? Willem raadt aan om omgevingsinterventies in te zetten gericht op de hele popu-latie in plaats van interventies gericht op individuen.

3. Hoe ervaart de praktijk de effecten van het in beweging brengen van mensen?

Jan Plat is na zijn ALO en studie Bewegingswetenschappen het ondernemerschap gestart door o.a. het bedrijf ErgoCon-trol op te richten. Dit bedrijf richt zich op het bevorderen van fitheid, gezondheid en productiviteit en probeert dit te bereiken door onder andere specifieke interventies in te zetten bij verschillende bevolkingsgroepen. Jan vertelde deze avond over de aanpak van het interventieprogramma “Bewegen als Warming-up voor Re-integratie”, dat als doel gezondheidsbevordering voor werkhervatting heeft. De kennis voor deze interventie is gehaald uit een grootschalig vooronderzoek uitgevoerd door o.a. de Rijksuniversiteit Groningen. De doelgroepen van het programma zijn onder andere inburgeraars en mensen uit de bijstand. Fysieke en psychologische eigenschappen van deze groepen kenmerken zich door neerslachtigheid, angst, weinig structuur, slechte conditie en een hoge BMI.Om het proces van re-integratie te bevorderen stelt Ergo-Control de volgende doelen: het verbeteren van de conditie,

Page 34: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

34 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

structuur brengen in de dagdeling, sociale interactie en het verbeteren van het algehele welbevinden (zelfvertrouwen). Om op deze punten verbetering te bewerkstelligen wordt er vooraf een profiel van de personen gemaakt op basis van verschillende testen en vragenlijsten die onder leiding van een sportarts en een docent worden afgenomen. Er worden persoonlijke doelen opgesteld die het uitgangspunt vormen van het traject. Daarna wordt er op een actieve manier bege-leid in actief sporten en bewegen, maar ook leefstijltraining en werknemersvaardigheden worden onder de aandacht gebracht. Evaluatie, zowel aan het eind van het traject als tussentijds, is een belangrijke steunpilaar. Het succes van dit programma zit met name in de langdurig en intensieve begelei-ding, groepsgewijze aanpak met differentiatiemogelijkheden, een focus op uitbouwen, duurzame gedragsverandering door combineren van voorlichting en bewustwording. Het blijkt dat met deze aanpak 75% baat heeft bij de opstap richting werk of een andere activiteit en dat 40% ook na de interventie doorgaat met bewegen.

Interfacultair VU-onderzoeksinstituut MOVE

Op 1 april 2007 is het interfacultaire onderzoeksinstituut

MOVE opgericht. MOVE bestond al enige jaren als samen-

werkingsverband tussen onderzoeksgroepen van het VUmc,

ACTA en de FBW. Nu de universiteiten veel belang zijn gaan

hechten aan campusgerichte interfacultaire onderzoeksin-

stituten, was het moment daar om alle onderzoeksforma-

tie van de FBW in MOVE onder te brengen en MOVE op

die manier tot een groot onderzoeksinstituut te maken.

Momenteel telt MOVE ongeveer 100 leden (vaste staf en

postdocs) en zo’n 60 promovendi, die werkzaam zijn binnen

drie verschillende faculteiten: het VUmc, ACTA en de FBW.

MOVE heeft zich tot doel gesteld om internationaal toon-aangevend wetenschappelijk onderzoek te doen naar het bewegen en het bewegingsapparaat van gezonde en zieke mensen, met als uiteindelijk doel het bewegend functioneren van deze mensen te verbeteren. Hierbij wordt de koppeling tussen fundamentele en toegepaste kennis als zeer belang-rijk instrument gezien om dit doel te bereiken. De integratie tussen fundamentele en toegepaste kennis is binnen MOVE mogelijk gemaakt door in de verschillende programma’s zowel fundamentele onderzoekers als meer (klinisch) toepas-singsgerichte onderzoekers samen te laten werken. Daarnaast probeert MOVE door middel van MOVE-brede wetenschap-

pelijke bijeenkomsten onderzoekers van elkaars onderzoek op de hoogte brengen en te houden. Om de samenwerking tussen verschillende onderzoekers nog meer te bevorderen, heeft het College van Bestuur van de VU geld beschikbaar gesteld om promovendi aan te stellen. Ook hebben de drie participerende faculteiten in MOVE toegezegd extra financiën ter beschikking te stellen. Op deze manier is het voor MOVE mogelijk gemaakt op zeer korte termijn allerlei (nieuwe) samenwerkingsverbanden tussen MOVE-leden te initiëren.Op 30 november 2007 is MOVE feestelijk gestart met een symposium. Bij dit startsymposium, dat geopend werd door de Rector Magnificus van de VU, Lex Bouter en de directeur Onderzoek van de KNAW, Theo Mulder, presenteerden diverse MOVE-leden hun onderzoek. Ook werd het nieuwe logo en de website van MOVE gepresenteerd. Op de website (www.move.vu.nl) is allerlei informatie over de doelstelling, het onderzoek en de leden van MOVE te vinden.Met de start van het onderzoeksinstituut MOVE is het IFKB niet opgeheven. Zoals eerder gezegd, hechten universiteiten momenteel meer belang aan campusgerichte instituten dan aan interuniversitaire onderzoekscholen. Maar daarmee is het belang van het voortbestaan van onderzoekscholen niet verdwenen. De universiteiten hebben namelijk beslist dat de verantwoordelijkheid voor de opleiding van promovendi bij de onderzoekscholen blijft. MOVE is voor de opleiding van haar promovendi dus afhankelijk van het IFKB. Al het MOVE-onderzoek is binnen het IFKB ondergebracht en eind 2007 is de hererkenning van het IFKB aangevraagd bij de ECOS.De komende tijd zal MOVE veel energie steken in het verder neerzetten van de organisatie en in het aanstellen van de eerste beleidspromovendi. Door de directieraad van MOVE, bestaande uit Arnold de Haan (directeur van MOVE), Jenneke Klein Nulend en Guus Lankhorst, zijn daartoe verschillende commissies ingesteld. Het daadwerkelijke succes van MOVE zal afhangen van haar onderzoekers, die door samen te werken bij moeten gaan dragen aan de missie van MOVE, namelijk door via hun onderzoek de basis te leveren voor verbetering van het bewegend functioneren van zieke en gezonde mensen. Gezien het enthousiasme van veel MOVE-leden in het eerste half jaar van het bestaan van MOVE is de verwachting dat dit zeker gaat lukken.

Kirsten Bijker

Bips en Tips

Page 35: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

35Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

In de rubriek ‘dezelfde 5 vragen aan......’ vertelt een Bewe-

gingswetenschapper in het veld over zijn/haar werk.

Dit keer valt de eer te beurt aan Marjo Evers

([email protected]).

Welke opleiding heb je gedaan?Na het VWO op het Baudartius College in Zutphen, heb ik fysiotherapie gestudeerd in Arnhem. Daarna ben ik aan de Universiteit in Groningen afgestudeerd in Bewegingsweten-schappen.

Wat is de omschrijving van jouw huidige functie?Sinds een aantal maanden ben ik werkzaam als procesmanager revalidatie kinderen.

Waar oefen je deze functie uit?In revalidatiecentrum Het Roessingh in Enschede.

Kun je een omschrijving geven van de zaken waarmee jouw werkgever zich bezig houdt?Binnen Het Roessingh worden behandelingen gegeven in het kader van kinderrevalidatie, volwassenenrevalidatie en pijnre-validatie. Afhankelijk van de problematiek wordt voor iedere revalidant een revalidatieprogramma opgesteld. Het doel van de revalidatie is voor iedereen gelijk: (weer) zo zelfstandig mogelijk functioneren in de samenleving zowel lichamelijk, psychisch als sociaal. Naast het behandelen van patiënten is Het Roessingh ook actief op het gebied van revalidatievoorzie-ningen en €dienstverlening (Roessingh Revalidatie Techniek en RDG Kompagne) en op het gebied van onderzoek en innovatie (Roessingh Research and Development). Roessingh Research and Development verricht onderzoek om te komen tot innovaties in de (revalidatie)zorg. RRD werkt nauw samen met o.a. Universiteit Twente. Het doel is om de ontwikkelde kennis beschikbaar te stellen aan behandelaars, patiënten en het bedrijfsleven.

Kun je een aantal concrete taken noemen die jouw functie met zich mee brengt?Leidinggeven aan de behandelaars werkzaam binnen de resultaat verantwoordelijke eenheid (RVE).Het optimaliseren van het proces van instroom-doorstroom en uitstroom van revalidanten.Verantwoordelijk zijn voor de financiën binnen de RVE.Het ontwikkelen van beleid samen met de medisch coördinator en de verschillende behandelteams.Vertegenwoordigen van Het Roessingh in de ketenzorg.

Kun je aangeven wat jouw baan tot een leuke/interessante baan maakt?Binnen de revalidatie werk je multidisciplinair, aan hetzelfde doel. Deze samenwerking vind ik interessant en biedt de mogelijkheid gemakkelijk onderling kennis uit te wisselen. Binnen de kinderrevalidatie in het Roessingh zijn goede behandelprogramma€s ontwikkeld, maar ook de kinderrevali-datie is volop in beweging. Dit vraagt flexibiliteit, aanpassing en innovatie. Het initiëren en faciliteren van deze processen vormt voor mij een interessant onderdeel van mijn functie.

Dezelfde 5 vragen aan......

Marjo Evers

Page 36: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

36 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Looptraining

De laatste thema bijeenkomst van de Interessegroep Sport

in 2008 vond plaats op 18 november in Utrecht en droeg als

titel: ‘Looptraining’. Er was een record opkomst, in totaal

waren er meer dan 80 geïnteresseerden aanwezig op deze

avond in Utrecht. Na een hapje en drankje hebben drie

sprekers hun visie laten schijnen over looptraining.

Daniel van Leeuwen kwam als eerste aan het woord. Hij is oud-atleet en op dit moment looptrainer. De titel van zijn presentatie luidde: “Verschillen en overeenkomsten in (tech-niek)training tussen atleten en spelsporters”. Alvorens deze verschillen te kunnen aangeven begon hij allereerst met het inzicht geven in een correcte looptechniek en gaf aan wat geschikte trainingsvormen zijn om op de juiste looptechniek te trainen.

De rol die lopen bij spelsporten speelt, heeft 4 onderdelen. Dit zijn sprintduels, acceleratie, wendbaarheid (van richting veranderen) en uithoudingsvermogen. Bij al deze onderdelen spelen zowel de looptechniek als kracht een rol. De techniek kan verbeterd door middel van loopscholing, dit zijn deelbewegingen, deze deelbewegingen moeten vervol-gens wel omgezet worden naar het totaalplaatje. Om snelheid te ontwikkelen is het van belang dat de zwaaifase achter kort is, de knie hoger wordt ingezet en een hardere afzet wordt geleverd. De kracht die getraind moet worden is zowel de maximale als de explosieve kracht. De spieren die hierbij het meest actief gebruikt worden zijn de hamstrings, kuiten en bilspieren. De buik en rug spieren dienen als stabilisatie. Voor de versnelling is de achterste steunfase lang, zodat er geduwd kan worden. De romphouding is wat meer voorover en de armactie fel. Om de start en versnelling te trainen kun je ver-schillende sprongvormen doen, knieheffen (met weerstand) en starts maken over korte afstanden. Om de wendbaarheid

Barbara Huijgen en Pim Koolwijk

te trainen bestaan vaste patronen, zoals slalom, 8-tjes, enz. Hierop kun je tal van variaties aanbrengen, het is van belang dat alle richtingen getraind worden, dat de spelers laag zitten en kleine pasjes maken.De verschillen tussen atletiek en spelsporten zijn enorm, zoals heuphoogte, rompvoering, paslengte, knievoering en grondcontact. Toch zal er volgend Daniel van Leeuwen voor de maximale snelheid hetzelfde getraind moeten worden voor beide sporten. Alhoewel er uiteraard verschillen bestaan tussen de wendbaarheid en het starten.

Na een korte pauze was het woord aan Frans Bosch. Bosch is als docent verbonden aan tal van trainersopleidingen en sportbonden en heeft een passie voor de biomechanica. Zijn betoog getiteld “Hamstring in theory” had als uitgangspunt de hamstrings vanuit anatomisch oogpunt te benaderen.

Als een van de belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van hamstringblessures wijst Bosch op een gebrekkige coördinatie welke mede veroorzaakt wordt door de vele vrijheidsgraden die van toepassing zijn bij het functioneren van de hamstrings. De hamstrings werken bi-articulair, zijn onderhevig aan verschillende rotatie effecten, zijn opgebouwd uit actief en passief weefsel en hebben tijdens een loopcyclus verschillende momentarmen.Een van de vragen die Bosch vervolgens centraal stelde in zijn verhaal is of er tijdens een loopcyclus in de hamstrings sprake van concentrische, excentrische of louter isometri-sche spiercontractie. Als de loopsnelheid toeneemt zet de hamstring zich steeds meer schrap. Reactiviteit, zonder veel te veranderen van lengte, is dan geschikter voor dergelijke snelle processen dan spierwerking zonder het opvangen van een tegenwerkend moment. Hier dient goed rekening mee te worden gehouden bij het revalideren van sporters en de keuze van oefeningen. Een legcurl apparaat waarbij getraind word op een manier die niet overeen komt met de werking van de hamstring in de praktijk dient derhalve vermeden te worden, aldus Bosch. In het tweede deel van zijn presentatie ging Bosch in op de verschillen en aanpassingen die nodig zijn bij beoefenen van zog. closed- en open skill sporten. Sprinten, closed skill, vereist relatief weinig bewegingsaanpassingen. Spelsporten, open skill, vergen veel bewegingsaanpassingen. Spelsporten kun je samenstellen door diverse elementen op te tellen die wel en niet veranderen, zogenaamde attractors (stabiele patronen)

Page 37: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

37Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

en fluctuations (variabele patronen). De hamstrings zijn een attractor en dient stabiel te blijven maar de enkel actie word gekenmerkt door fluctuations en dient derhalve flexibel getraind te worden. Bosch legt een mogelijke relatie tussen een matige enkelfluctuatie bij spelsporters enerzijds en het veelvuldig voorkomen van hamstringblessures anderzijds. Een trainingsvorm ter verbetering van enkelstabiliteit is door spelers met een constant loopritme over verschillende onder-gronden te laten lopen. Tot slot benadrukt Bosch dat bij krachttraining het coördi-natieve element goed in de gaten gehouden moet worden waardoor niet iedere trainingsvorm geschikt is.

Als laatste spreker van de avond kwam John Willems aan bod, hij is werkzaam bij TNO. Hij heeft verteld over de Runalyser die ontwikkeld is. Deze Runalyser zorgt voor real-time monitoring

van looptechniek. Deze technologie maakt het mogelijk om buiten het lab van alles aan de looptechniek te meten. De Runalyser bestaat uit een schoen clip (inclusief electronica), drukzooltje en polshorloge / computer. De volgende para-

meters worden gemeten: locatie landing, voetdruk patroon, ganglijn, stapfrequentie, contacttijd en hiel los tijd. Er wordt een terugkoppeling gedaan over de looptechniek naar het polshorloge / computer. De Runalyser kan daarmee inzicht in de looptechniek geven en dit kan toegepast worden in de sport of de revalidatie. In de sport wordt het real-time moni-toren van sportprestaties steeds belangrijker. De Runalyser kan bijdragen aan het verbeteren van de looptechniek en daarmee de prestatie, dmv het optimaliseren van de running economy. Tevens kan de belasting verminderd worden en daardoor het blessure risico geminimaliseerd. Er is onderzoek uitgevoerd waarbij de relatie tussen Running Economy en hiel-off tijd, contact tijd en kinematische parameters is geanalyseerd. De 22 proefpersonen (mannen en vrouwen) waren een heterogene groep (beginnende tot wedstrijdlopers). Dit kan er mede voor gezorgd hebben dat er geen duidelijke resultaten zijn gevon-den. Er is wel een trend gevonden dat de laagste heel-off tijd in de meest economische groep plaats vond. Interventiestudies zullen echter meer inzicht moeten verschaffen in de relatie tussen individuele eigenschappen en optimale looptechniek.

Tot slot kregen alle deelnemers de mogelijkheid onder het genot van een drankje de avond na te bespreken. Tijdens het jaarlijkse VvBN symposium (20 maart 2009) zullen wij het organiseren van een parallelsessie op ons nemen. Volgend jaar zullen er uiteraard ook weer IG Sport bijeenkomsten plaats-vinden; we houden jullie hiervan op de hoogte en hopen jullie tijdens deze twee gelegenheden weer terug te zien.

Page 38: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

38 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

De rol van satellietcellen in sarcopenie en spierhypertrofie

Tim Snijders

Tijdens de Studentendag op 21 november jl in Amsterdam

ging de eerste prijs in de categorie mondelinge presen-

taties naar Tim Snijders. Tim is afgestudeerd in augustus

2008 als Master “Physical activity and Health” bij de

Faculty of Health, Medicine and Life Sciences aan Maas-

tricht University. Momenteel is hij werkzaam als Research-

assistant bij Human Movement Sciences in Maastricht.

Hieronder staat zijn artikel.

InleidingHet is bekend dat naarmate het menselijk lichaam ouder wordt het verminderd zal gaan functioneren. Zowel op cognitief, sensorisch als ook op motorisch vlak vindt achteruitgang plaats. Ondanks deze achteruitgang in de verschillende systemen is ook bekend dat de regeneratieve capaciteit van spierweefsel op hoge leeftijd nog altijd intact is. De effectiviteit van dit regeneratieve systeem neemt desondanks af naarmate men ouder wordt (1). De leeftijdsgerelateerde afname in spierkracht en spiermas-sa, ook wel bekend als sarcopenie (2), is één van de meest constante gebeurtenissen van het verouderingsproces. Het resultaat van dit proces is een verminderd functioneren van de skeletspieren (3). Dit laatste leidt tot verminderd fysiek presteren, een verhoogde kans op invaliditeit en het verlies van de fysieke onafhankelijkheid. Op spiervezelniveau wordt sarcopenie gekenmerkt door een afname van het aantal en de grootte van de vezels (4). De afname in spiervezelgrootte staat bekend als spiervezelatrofie. Daarbij is, in vergelijking met type 1 (slow-twitch) vezels, een opvallend sterkere atrofie zichtbaar van type 2 (fast-twitch) vezels (4-6). Recent onderzoek aan de Universiteit van Maastricht heeft aange-toond dat type 2-spiervezelatrofie gepaard gaat met een type 2-vezelspecifieke afname van het aantal spierstamcellen (6), ook wel satellietcellen genoemd (7) (zie figuur 1). De satellietcel speelt een essentiële rol in het onderhoud, de regeneratie en de aanmaak van nieuw spierweefsel (8). Een afname in het aantal satellietcellen zou mogelijk een deel van de verklaring kunnen vormen voor de ontwikkeling en/of instandhouding van sarcopenie. Naast het vele onderzoek naar de mogelijke rol van satellietcellen in de etiologie van sarcopenie, wordt onderzoek gericht op de ontwikkeling van effectieve interventies om de leeftijdsgerelateerde afname in spiermassa en spierkracht tegen te gaan of te voorkomen. Fysieke training van het menselijk lichaam wordt als een effectieve interventie gezien om ook op latere leef-tijd spiermassa en spierkracht te vergroten. De satellietcel lijkt ook een belangrijke rol te spelen in de toename van spiermassa/kracht na een lichamelijke inspanning. Echter,

de exacte fysiologische werking van de satellietcel in relatie tot atrofie (bv. sarcopenie) en/of hypertrofie (bv. na krachttraining) is nog relatief onbekend.

SatellietcellenEen spiervezel bestaat uit verschillende structuren welke hoofd-zakelijk aangestuurd worden door spiercelkernen. Elke spiervezel huisvest honderden spiercelkernen die elk de controle hebben over de genexpressie tbv van een bepaalde hoeveelheid cytoplasma. De controle van een spiercelkern over een bepaalde hoeveelheid cytoplasma wordt uitgedrukt in kern tot cytoplasma ratio, ook wel myonuclear domain genoemd (9, 10) (Nederlandse vertaling: spiercelkern domein). Als reactie op een stimulus (bv. schade, rek, lichamelijke inspanning) heeft de spiercel de capaciteit zichzelf te regenereren en/of om te groeien, hypertroof te worden. Onder-zoek wijst uit dat de toename in spiercelomvang gepaard gaat met een vergroting van het myonuclear domain, de vorming van nieuwe kernen of een combinatie van beide (11). Bij zowel spier-hypertrofie als bij het herstel van spierschade is het onvermijdelijk dat op een bepaald moment nieuwe spiercelkernen aangeleverd moeten worden om in de verhoogde behoefte te voorzien. Van nature zijn spiercelkernen post-mitotisch, oftewel ondeelbaar, zo-doende zal een andere groep (stam)cellen de levering van nieuwe spiercelkernen op zich moeten nemen. De satellietcel bevindt zich normaliter in rust tussen het sarco-lemma en basale lamina van de celwand in het spierweefsel (7). Door middel van een prikkel (bv. fysieke inspanning, ontstekings-factoren) kan de satellietcel geactiveerd worden, waardoor deze zichzelf gaat delen (proliferatie) (8). Na de proliferatiefase heeft de satellietcel de mogelijkheid verder te differentiëren tot een nieuwe satellietcel of nieuwe spiercelkern (8). Zodoende kan aan de verhoogde vraag van nieuwe spiercelkernen worden voldaan. Hierdoor heeft het spierweefsel de mogelijkheid tot spiergroei en/of om spierschade te repareren. Een leeftijdsgerelateerde afname in het aantal satellietcellen kan dus een beperkende factor zijn voor het instandhouden van spiermassa bij veroudering. Kortom, het lichaam heeft een prikkel nodig om het aantal satellietcellen te verhogen om de gevolgen van sarcopenie tegen te gaan of te voorkomen. Lichamelijke inspanning lijkt hiervoor de meest geschikte stimulus.

KrachttrainingVerschillende soorten krachttrainingsinterventies hebben positieve effecten laten zien op spiermassa en spierkracht in zowel jonge als oudere mannen en vrouwen (12-16). Door het nemen van een spierbiopt voor de start en direct na afronding van een trainingspro-gramma kunnen door middel van immunohistochemische analyses spiervezelspecifieke karakteristieken bepaald worden (zie figuur 1). Vezelspecifieke spiercelgrootte, het aantal spiercelkernen en het aantal satellietcellen kunnen door middel van deze methode wor-den bepaald. Onderzoek wijst uit dat in zowel gezonde jongeren als oudere mensen na 8-16 weken krachtraining een toename van 20-60% in spiervezelgrootte mogelijk is (12-16). Recent heeft in ons laboratorium een trainingsinterventie plaatsgevonden waarbij oudere mannen (72±2 jaar) gedurende 3 maanden (3x per week) een krachttrainingsprogramma hebben gevolgd (12). Immunohisto-chemische analyse van de spierbiopten laten zien dat deze oudere mannen sarcopenisch waren voorafgaand aan de interventie. Dit laatste was te zien aan een afname van de type 2-vezelgrootte,

Page 39: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

39Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

met daarbij een afname in het aantal satellietcellen van type 2-vezels, in vergelijking met type 1-vezels. Drie maanden kracht-training resulteerde in een significante toename in spierkracht met daarbij een toename in type 2-spiervezelgrootte en een 58% toename in satellietcelaantal. Krachttraining is dus een effectieve methode om spiermassa, spierkracht en het aantal satellietcellen te vergroten in ‘gezonde” oudere mannen.

DuurtrainingNaast krachttraining is duurtraining een mogelijke trainingsmo-daliteit om lichamelijk functioneren te verbeteren. Duurtraining heeft voornamelijk positieve effecten op oxidatieve capaciteit en substraatmetabolisme. Daarnaast heeft onderzoek ook aangetoond dat een duurtrainingsinterventie kan leiden tot een vergroting in spiermassa in zowel inactieve jongeren als ouderen mannen en vrouwen (17-19). Na duurtraining is spiervezelhy-pertrofie echter in mindere mate aanwezig dan na een kracht-trainingsinterventie. De eerste onderzoeken op het gebied van duurtraininggemedieerde toename in spiermassa laten zien dat ook deze trainingsmodaliteit kan zorgen voor een verhoging in het aantal satellietcellen (20). Desondanks lijkt duurtraining de meest effectieve methode te zijn om voornamelijk de leeftijds-gerelateerde afname in oxidatieve capaciteit van spierweefsel te verbeteren in inactieve ouderen. Toekomstig onderzoek zal moeten uitwijzen welke rol satellietcellen mogelijk spelen in spiervezeladaptieve respons na duurtraining in zowel jongere als ouderen mannen en vrouwen.

Figuur 1: Overzicht van een immunohistochemische kleuring. A MHC-I+laminine+celkern kleuring op een seriële coupe van een spierbiopt van B-D; het gemarkeerde gebied is een representatie van het hetzelfde gebied in afbeelding B-D. B: Satellietcel+laminine+celkern kleuring. C. Alleen satellietcel kleu-ring. D satellietcel + celkern kleuring. De Romeinse cijfers geven de vezel type aan, type I and II. De pijltjes wijzen naar de satellietcellen. Deze afbeelding is gekozen om zijn relatieve grote hoeveelheid satellietcellen.

Naast sarcopenieZiektes als kanker, COPD en type 2 diabetes laten ook een verhoogde afname in spiermassa/kracht zien. Weinig is echter bekend over de eventuele rol van satellietcellen in de ziektegerelateerde afname in spiermassa. Vanuit mijn Master thesis komt naar voren dat ouderen mannen die lijden aan type 2 diabetes een verminderd aantal satellietcellen laten zien in type 2-spiervezels. Deze type 2-spiervezelspecifieke afname in het aantal satellietcellen gaat echter niet gepaard met een type 2-spiervezelatrofie, wat wel gezien wordt in gezonde ouderen. De implicaties van deze bevindingen zijn nog onduidelijk en vragen om verder onderzoek.

ConclusieDe laatste decennia komt uit onderzoek steeds meer naar voren dat de satellietcel een essentiële rol speelt in het onder-houd, de regeneratie en de aanmaak van nieuw spierweefsel. Spiermassa en spierkracht nemen af naarmate het lichaam ouder wordt, wat gepaard gaat met een afname in het aan-tal satellietcellen. Vooral op hogere leeftijd lijkt lichamelijke inspanning een prima interventie te zijn om spiermassa/kracht, en daarmee het aantal satellietcellen, te verhogen. De positieve effecten van inspanning verlagen de kans op inva-liditeit en kunnen mogelijk zorgen voor een vergrote fysieke zelfstandigheid in ouderen. Desondanks is verder onderzoek nodig om de fysiologische rol van de satellietcel te achterha-len, en daarmee kunnen we mogelijk inspanningsinterventies optimaliseren om spiermassaverlies bij ouderen tegen te gaan of te voorkomen.

Page 40: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

40 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Referenties1. Grounds MD. Age-associated changes in the response of

skeletal muscle cells to exercise and regeneration. Ann N Y Acad Sci. 1998 Nov 20;854:78-91.

2. Evans WJ. What is sarcopenia? J Gerontol A Biol Sci Med Sci. 1995 Nov;50 Spec No:5-8.

3. Evans W. Functional and metabolic consequences of sarc-openia. J Nutr. 1997 May;127(5 Suppl):998S-1003S.

4. Lexell J, Taylor CC, Sjostrom M. What is the cause of the ageing atrophy? Total number, size and proportion of dif-ferent fiber types studied in whole vastus lateralis muscle from 15- to 83-year-old men. J Neurol Sci. 1988 Apr;84(2-3):275-94.

5. Larsson L, Sjodin B, Karlsson J. Histochemical and bio-chemical changes in human skeletal muscle with age in sedentary males, age 22--65 years. Acta Physiol Scand. 1978 May;103(1):31-9.

6. Verdijk LB, Koopman R, Schaart G, Meijer K, Savelberg HH, van Loon LJ. Satellite cell content is specifically reduced in type II skeletal muscle fibers in the elderly. Am J Physiol Endocrinol Metab. 2007 Jan;292(1):E151-7.

7. Mauro A. Satellite cell of skeletal muscle fibers. J Biophys Biochem Cytol. 1961 Feb;9:493-5.

8. Hawke TJ, Garry DJ. Myogenic satellite cells: physiology to molecular biology. J Appl Physiol. 2001 Aug;91(2):534-51.

9. Cheek DB. The control of cell mass and replication. The DNA unit--a personal 20-year study. Early Hum Dev. 1985 Dec;12(3):211-39.

10. Hall ZW, Ralston E. Nuclear domains in muscle cells. Cell. 1989 Dec 1;59(5):771-2.

11. Allen DL, Roy RR, Edgerton VR. Myonuclear domains in muscle adaptation and disease. Muscle Nerve. 1999 Oct;22(10):1350-60.

12. Verdijk LB, Jonkers RA, Gleeson BG, Beelen M, Meijer K, Savelberg HH, et al. Protein supplementation before and after exercise does not further augment skeletal muscle hypertrophy after resistance training in elderly men. Am J Clin Nutr. 2008 Dec 23.

13. Verney J, Kadi F, Charifi N, Feasson L, Saafi MA, Castells J, et al. Effects of combined lower body endurance and upper body resistance training on the satellite cell pool in elderly subjects. Muscle Nerve. 2008 Jul 31.

14. Hikida RS, Walsh S, Barylski N, Campos G, Hagerman FC, Staron RS. Is Hypertrophy Limited in Elderly Muscle Fibers? A Comparison of Elderly and Young Strength-Trained Men. Basic Appl Myol. 1998;8(6):419-27.

15. Kadi F, Schjerling P, Andersen LL, Charifi N, Madsen JL, Christensen LR, et al. The effects of heavy resistance training and detraining on satellite cells in human skeletal muscles. J Physiol. 2004 Aug 1;558(Pt 3):1005-12.

16. Petrella JK, Kim JS, Cross JM, Kosek DJ, Bamman MM. Efficacy of myonuclear addition may explain differential myofiber growth among resistance-trained young and older men and women. Am J Physiol Endocrinol Metab. 2006 Nov;291(5):E937-46.

17. Andersen P, Henriksson J. Capillary supply of the quadri-ceps femoris muscle of man: adaptive response to exercise. J Physiol. 1977 Sep;270(3):677-90.

18. Coggan AR, Spina RJ, King DS, Rogers MA, Brown M, Ne-meth PM, et al. Skeletal muscle adaptations to endurance training in 60- to 70-yr-old men and women. J Appl Physiol. 1992 May;72(5):1780-6.

19. Gollnick PD, Armstrong RB, Saltin B, Saubert CWt, Sem-browich WL, Shepherd RE. Effect of training on enzyme activity and fiber composition of human skeletal muscle. J Appl Physiol. 1973 Jan;34(1):107-11.

20. Charifi N, Kadi F, Feasson L, Denis C. Effects of endurance training on satellite cell frequency in skeletal muscle of old men. Muscle Nerve. 2003 Jul;28(1):87-92.

Bips en TipsOp zondag 12 april 2009, eerste paasdag, zal in de Jaarbeurs Utrecht het eerste nationale marathoncongres worden georganiseerd. Organisatoren hebben een boeiend en geva-rieerd programma samengesteld met sprekers van naam en reputatie. Alle sprekers hebben de opdracht gekregen om op begrijpelijke wijze de laatste inzichten op het gebied van voeding en training te presenteren. De voertaal is Nederlands. Het programma is niet alleen geschikt voor marathontrainers; ook voor trainers binnen andere (duur)disciplines zal het pro-gramma veel interessante zaken bevatten. En dat zal zeker ook het geval zijn voor de geïnteresseerde duursporter.

De kern van het programma bestaat uit vier lezingen:

Trainer Ed Sligchers over de nieuwste ontwikkelingen op het gebied van trainen;

Prof. Dr. Asker Jeukendrup over de laatste inzichten over voeding en drinken;

Ex-marathonloper Cor Vriend over de lessen van de oude successen;

Trainer Guido Hartensveld over de opleiding van een nieuwe marathongeneratie.

Deze lezingen worden afgewisseld met korte bijdragen waarin medewerking wordt verleend door Minister Gerda Verburg, Luc Krotwaar, Dolf Jansen, Rien van Haperen en Gerard Nijboer.

Het programma wordt afgesloten met een borrel, hét moment bij uitstek om na te praten en te netwerken.

Het volledige programma, met alle informatie over de sprekers en hun presentatie is te vinden op www.marathonutrecht.nl www.marathonutrecht.nl. Je kunt je daar ook inschrijven. Kosten bedragen € 50,= en dat is inclusief de lunch en een verslag maar exclusief drankjes en hapjes van de afsluitende borrel. Voor leden van Hardlooptrainers Nederland geldt een korting van 25%.

Page 41: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

41Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Vertrek Luc van der Woude naar Gro-ningen

Op zijn vijftigste jaar was hij de helft van zijn leven in dienst van de faculteit Bewegingswetenschappen aan de VU in Amsterdam. In een interview naar aanleiding van zijn vijfen-twintig jarig jubileum (met Brenda van Keeken in FBWeetjes, het personeelsblad van de faculteit ) vroeg hij zich af of hij niet naar een andere baan zou moeten uitkijken. Dat was een lastige keuze, want de FBW is ‘een goede club om in te werken’. Dat was in 2003. Nu, eind 2008, gaat Luc van der Woude de faculteit verlaten en zal hij zijn loopbaan voort-zetten als hoogleraar in Groningen. Per 1 januari wordt hij (gewoon) hoogleraar ‘Bewegen, revalidatie en functieherstel’ bij bewegingswetenschappen, ondergebracht bij het UMCG van de Rijksuniversiteit Groningen.

In het betaald voetbal gaan de aankopen veelal van provincie richting grote steden, zoals van FC Groningen richting Ajax. In de bewegingswetenschappen lijkt er sprake te zijn van het omgekeerde. Maar we hebben hier dan wel te maken met iemand die het voor elkaar kreeg om een uitnodiging om testwedstrijden voor Ajax te spelen van de hand wees (omdat hij zijn school wilde afmaken).

Luc van der Woude werd in 1954 in Amsterdam geboren. Hij werkte in een slagerij, verkocht tapijten, doorliep de Mulo, de HBS en studeerde kort aan de HBO werktuigbouwkunde. Na een periode in het leger te hebben ‘gewerkt’ kwam hij in aanraking met de Interfaculteit Lichamelijke Opvoeding. In 1975 begon hij hier aan zijn studie (toen er nog sprake was van een numerus fixus!).

De zoon van een slager stond op de IFLO al gauw kuitspieren van kadavers te meten. Hij ontwikkelde belangstelling voor revalidatie, ergonomie en mechanica, rondde in 1982 zijn studie af en promoveerde in 1989 op het proefschrift Manual Wheelchair Propulsion: An Ergonomics Perspective. Hij werd UD bij de toenmalige vakgroep Gezondheidkunde en werkte ook nog enige tijd aan de Universiteit van Pittsburgh Veel werk heeft hij gemaakt van het bijeen brengen van bewegingswe-tenschappen en revalidatie. En niet zonder succes, zoals ook onlangs weer bleek uit de oratie van Thomas Janssen.

Naar aanleiding van een periode van ziekte zegt hij in ge-noemd interview in 2003:

‘In die mindere tijd vroeg ik me vaak af wat ik in godsnaam tot m’n 65e bij dezelfde firma moest. Momenteel voel ik me weer goed op mijn plek bij de faculteit. Ik ben onderdeel van het meubilair geworden, en ik vraag me af en toe wel af of

Bips en Tipsik alsnog niet naar iets anders zou moeten uitkijken. Het pro-bleem is echter dat je hier een hele winkel hebt opgebouwd die je niet zomaar naar een andere plek mee kunt nemen en waar je je steeds meer mee vereenzelvigt waardoor het steeds moeilijker wordt om los te laten. Bovendien ruil je een vaste aanstelling ook niet in voor een tijdelijke en elders is het niet altijd beter. Tijdens mijn verblijf van drie maanden in Amerika heb ik geleerd dat het daar ook niet ideaal is en dat de FBW een goede club is om in te werken.’

Maar wat blijkt: het meubilair is wel degelijk verplaatsbaar, en (een deel van) de winkel kan zomaar mee naar het Noorden. Gemakkelijk ging het nemen van dit besluit overigens niet. Er waren vanuit Groningen maar liefst drie pogingen nodig om Luc over de streep te trekken. Diverse redenen lagen aan de twijfel om te verhuizen ten grondslag. Bovendien lagen er ook aan de eigen faculteit plannen klaar om een nieuwe functie van hoogleraar te bekleden. Maar uiteindelijk ging er, ondanks de warme deken van de FBW, toch niets boven Groningen.

De contacten met Amsterdam zullen overigens nauw blijven. In diverse onderzoeksprojecten zullen Groningen en Amsterdam samen optrekken. Bovendien is Luc medeorganisator van het 4th International State-of-the-Art Congress “Rehabilitation: Mobility, Exercise & Sports”, dat van 7 tot 9 April 2009 wordt gehouden aan de VU.

Ivo van Hilvoorde

Page 42: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

42 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Optimaal je krachten verdelen: hoe doe je dat?

Op vrijdag 3 oktober 2008 is bij TNO in Soesterberg het

symposium ‘Science meets practice: pacing & fatigue in

sports’ georganiseerd. Aanleiding was de promotie van

Floor Hettinga, die de dag ervoor aan de Vrije Universiteit

Amsterdam succesvol haar proefschrift ‘Optimal pacing

strategy in competitive athletic performance’ verdedigde.

Het symposium was bedoeld voor alle professionals in

de sport met interesse voor het optimaal verdelen van

de krachten tijdens een race, zoals coaches, sporters en

bewegingswetenschappers.

(Dit artikel verscheen eerder in Sportgericht nr. 6 - 2008)

Tijdens deze dag, die wordt georganiseerd door de Vrije Universiteit Amsterdam, NOC*NSF en TNO, maakt een aantal topsprekers de vertaalslag van de nieuwste weten-schappelijke inzichten op het gebied van wedstrijdstrategie en vermoeidheid naar de sportpraktijk. Iedere spreker maakt deze vertaalslag vanuit zijn eigen expertise, zodat een totaaloverzicht ontstaat dat in vele takken van sport kan worden toegepast. Vanwege de massale belangstelling (meer dan 200 deelnemers) is het symposium op het laatste moment verplaatst naar een fraaie zaal bij de “buren” van TNO: het Officiers Casino Soesterberg.

Start snel, maar niet te snelNa de ontvangst met broodjes is het woord aan dagvoorzit-ter dr. Jos de Koning van de VU Amsterdam om de bijeen-komst te openen. Hij kondigt doctor Floor Hettinga aan met de woorden: “Floor, the floor is yours”. Zij bijt het spits af door het geven van een globaal overzicht van de theorie op het gebied van wedstrijdstrategieën, waar de verschillende sprekers later die dag verder op in zullen gaan.Over de verschillende sporten genomen geldt dat een sporter baat heeft bij een relatief snelle start op een hoog vermogen, met een duur van zo’n 5-15 seconden. Met deze pacing strategie wordt het aerobe systeem namelijk sneller op gang gebracht, zonder dat hierdoor het totale anaerobe vermogen afneemt. Snel starten is dus slim omgaan met de beschikbare energie. Dit effect wordt kleiner bij relatief lange inspanningen, immers hoe langer de inspanning des te kleiner de bijdrage van de anaerobe component aan het totaal. Hoe langer de inspanning, hoe beter een “even-paced” strategie kan worden toegepast.Een belangrijke nuance is, dat bij een sport als schaatsen de

vermoeidheid gepaard gaat met veranderingen van houding, waardoor de luchtweerstand fors toeneemt. Op zo’n manier kan het voordeel van de snelle starter teniet worden gedaan en kan deze zwaar worden afgestraft in de laatste fase van een race. Het is dan ook belangrijk de pacing strategie op basis van ervaring te optimaliseren om zodoende de beste tijd eruit te halen.

Maak fouten!Prof.dr. Carl Foster van de University of Wisconsin-La Crosse volgt met zijn presentatie over de ontwikkeling van de pacing strategie bij een sporter. Termen als ‘I ran out of gas’ (ik stond geparkeerd) of ‘I ran out of track’ (de race was te kort), die bij een mislukte race gebruikt worden, getuigen beiden van een falende pacing strategie. Een sporter streeft ernaar om tijdens een fysieke inspanning het laatste beetje energie voor het laatst te bewaren en zo weinig mogelijk over te houden. In zijn hoofd heeft hij een plaatje (template) van hoe de race ingedeeld dient te worden om optimaal te presteren. Maar: Hoe leert een sporter nu om het goede plaatje van de te leveren inspanning in zijn hoofd te krijgen?Tijdens een sportieve inspanning krijgt een sporter feedback vanuit de hersenen (centraal) en vanuit het lichaam (peri-feer). Deze feedback geeft de sporter op elk punt in de race een bepaald vermoeidheidsgevoel, die doorgaans Rating of Perceived Exertion (RPE) wordt genoemd. Op basis van deze RPE en ervaringen die zijn opgedaan in eerdere races maakt de sporter steeds een inschatting of hij het rustiger aan moet doen, of juist extra gas moet geven.

Uit onderzoek waarbij onervaren en ervaren tijdrijders meer-dere malen een tijdrit op de fiets of roei-ergometer moesten uitvoeren blijkt, dat ervaren tijdrijders bereid zijn om harder te starten en met een hoger RPE te presteren. Een onervaren tijdrijder gaat (te) voorzichtig van start en past halverwege zijn snelheid omhoog aan. Dit proces van aanleren van de juiste (wedstrijd)strategie duurt enige tijd en vergt training. Een atleet past zijn plaatje van de inspanning in het hoofd aan bij unieke omstandigheden, zoals bij warmte en hoogte. Bij prestatie op hoogte, zoals bij schaatsen op een hooglandbaan (Calgary, Salt Lake City etc.) of bij duurinspanning onder hete omstandigheden kan de vermoeidheid op een bepaald punt in de race uitstijgen boven de “verwachte“ RPE. De sporter krijgt dan de neiging de inspanning op een iets lager pitje

Marlies Groenewold m.m.v. Hanno van der Loo

foto

’s :W

alte

r van

Dijk

, TN

O

Page 43: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

43Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

voort te zetten. Het vermogen wordt op deze manier dus teruggeschroefd naar een lagere waarde, terwijl de RPE gelijk wordt gehouden aan de waarde in andere races. De tijd zal dan langzamer zijn, tenzij (op hoogte) het voordeel van de ijlere lucht zwaarder weegt. Het maken van een optimaal race template en het leren omgaan met specifieke omstandigheden vraagt om race ervaring en om het maken van “deliberate mistakes”: het bewust maken van “fouten”, d.w.z. in trainingen of minder belangrijke wedstrijden welbewust te hard of te langzaam van start gaan om te ondervinden hoe dit uitpakt. Deze ervaringen zijn onontbeerlijk om uiteindelijk te komen tot een optimale verdeling van krachten.

De hersenen als waakhondDe tweede gastspreker van de dag, Prof.dr. Alan St. Clair Gib-son, verbonden aan de Northumbria University in Newcastle, gaat in op het Central Governor Model (CGM) als regelaar van de pacing strategie van de sporter. Volgens dit model functi-oneert het menselijk brein tijdens een sportieve inspanning als een beschermingsmechanisme. Een “inner-voice” legt de sporter op om rustiger aan te doen wanneer het fysiologische evenwicht in het lichaam door de zware inspanning te sterk verstoord dreigt te raken. De mate van spieractivatie wordt gereguleerd als een onderdeel van een continu veranderende pacing strategie. Wanneer de sporter vermoeidheid ervaart is dit de bewuste interpretatie van deze homeostatische “central governor” controle mechanismen. Als we deze stem in het hoofd gehoorzamen en rustiger aan doen begint een andere “inner-voice” luider door te komen in het bewustzijn. Deze stem komt voort uit de psychologische drive om harder te gaan, beter te presteren, de tegenstander te verslaan. Op deze manier blijft de sporter continu zijn pacing afstellen op de dialoog tussen deze “inner-voices”.

Het Central Governor model geeft een andere kijk op de tra-ditionele gedachte dat de sportprestatie beperkt wordt door catastrofale metabole veranderingen in de spieren cq. perifere vermoeidheid (in de volksmond: “verzuring”). Als sporters bijvoorbeeld op hoogte presteren worden ze even moe, ondanks het feit dat het lactaat gehalte in de spieren lager blijft. Er moet dus iets anders zijn dat de sporter moe maakt.Wat er in de spieren gebeurt is volgens het CGM echter wel re-levant. De informatie afkomstig uit de periferie wordt gebruikt om de vermoeidheid te monitoren en de inspanning indien nodig bij te stellen. In het CGN voorkomt het centrale zenuw-stelsel dus een catastrofale verstoring van de homeostase.

Geen gladiolenEen catastrofale verstoring zou echter wel op kunnen treden als middelen gebruikt worden die de beschermende inner-voices zachter laten doorklinken. Een voorbeeld hiervan is Tommy Simpson, die onder invloed van amfetaminen en alcohol voorbij de grenzen van zijn lichaam streed en tijdens de Tour de France van 1967 stierf tijdens het beklimmen van de Mont Ventoux.Prof.dr. Romain Meeusen van de Vrije Universiteit Brussel spreekt later op de dag over dit onderwerp. Hij neemt de rol van de hersenen en de invloed van allerlei farmaceutische stof-jes bij vermoeidheid onder de loep. Onder invloed van stoffen als Ritalin, cocaïne en XTC kan een sporter zijn lichaam verder uit balans brengen, terwijl hij dit niet als zodanig ervaart. Met andere woorden, hij onderdrukt de waarschuwingssig-nalen van de Central Governor en blijft gas geven, daar waar het eigenlijk beter zou zijn om af te remmen. Hij zoekt dus letterlijk de grenzen op, mogelijk met fatale gevolgen. Een uitgebreidere samenvatting van zijn lezing is te vinden in het artikel “Vermoeidheid en herstel” 1 in Sportgericht 62/2, een verslag van Eline van Es, die overigens de drijvende kracht was achter de organisatie in Soesterberg.

Don’t jog!Dr. David Bishop van de University of Verona schetst het pacing-optimalisatie-vraagstuk met behulp van een water-tank, die met een bepaalde snelheid leegloopt, ondertussen wordt bijgevuld en niet leeg mag raken voor het einde van de race. Zijn belangrijkste boodschap is, dat het belangrijk is om snel te starten om zodoende het (bijvullende) aerobe systeem maximaal aan te zetten. Je hebt door de pacing strategie alleen invloed op de aerobe bijdrage aan de totale hoeveelheid energie. De anaërobe component is namelijk constant en ligt van te voren vast, zo blijkt uit onderzoek. De snelle start strategie heeft geen invloed op het anaërobe ver-mogen, maar wel op de optredende verzuring van de spieren. Dat betekent dus ook dat je niet té snel moet starten, om te snelle vermoeidheid te voorkomen. Een snelle start heeft als bijkomend voordeel dat de kinetische energie aan het einde van de race geminimaliseerd wordt.Het snel “aanzetten” van het aerobe systeem kan reeds in de warming-up worden voorbereid. In een tijdrit kan namelijk een beter resultaat worden bereikt als tijdens het inrijden gebruikt wordt gemaakt van korte sprintjes, in plaats van een rustige warming-up zoals jogging. Het devies van Bishop luidt dan ook: “Don’t jog!” Zie over dit onderwerp ook het artikel

Page 44: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

44 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

van Floor Hettinga in Sportgericht 62/3.2

Na de lezing van Bishop volgde een begrijpelijk en voor som-mige deelnemers zeer informatief betoog van prof.dr. Hein Daanen (TNO Defensie en Veiligheid, Soesterberg) over de thermofysiolo gische aspecten van inspanning in de warmte, waarin echter niet uitgebreid werd ingegaan op het onder-werp pacing.

EtappewedstrijdenProf.dr. Alejandro Lucia van de European University of Madrid werpt ander licht op het fenomeen pacing door in te gaan op de strategie die wielrenners moeten hebben om meerder dagen achter elkaar op zeer hoog niveau te kunnen fietsen, zoals in een Tour de France. Het blijkt dat renners gedurende de grote rondes in de loop der jaren de race op dezelfde ma-nier indelen, met een gelijke verdeling in tijd op een bepaalde hartslag en een gelijke “TRIMP”. Deze TRIMP staat voor een training impulse score die wordt berekend op basis van de intensiteit en de duur van iedere race. Dergelijke berekeningen bevestigen, dat de Tour de France de zwaarste van de drie grote wielerrondes (Giro, Tour, Vuelta) is.

Modelleren, heel “simpel”Dr. Jos de Koning, die zichtbaar in zijn nopjes is met het symposium, laat in zijn afsluitende presentatie op een toe-gankelijke manier zien hoe een simpel computermodel voor een wedstrijdstrategie gemaakt kan worden. De snelheid van een 1500m schaatsen neemt vanaf 20 seconden na de start af met een bepaalde factor. Om het simpel te houden wordt gesteld dat die afname lineair verloopt. Bij een schaatser als Joey Cheek, die er steevast “invliegt” met een snelle start zien we een veel steilere afname dan bij een ultieme slow starter als Frank Dittrich, die soms zelfs een toename van zijn snelheid liet zien (maar op de 1500m bepaald niet meedeed om de medailles).Wanneer je nu een schaatser een bepaalde startsnelheid op-legt, terwijl je de gemiddelde snelheid (cq. de eindtijd) in het model gelijk houdt is het interessant om te weten bij welke startsnelheid het minste energie verbruikt wordt. Dus: welk verloop van de snelheid is het gunstigst voor de sporter? Met behulp van een “energy flow model” waarin de luchtwrijving, de ijswrijving en de kinetische energie zijn opgenomen kunnen de energiekosten bij verschillende startsnelheden bepaald worden. Deze startsnelheid kan worden gevat in een start-

factor. Een factor die aangeeft hoeveel sneller of langzamer gestart wordt ten opzichte van de gemiddelde snelheid. Een startfactor van 1.15 betekent dat er gestart wordt met een snelheid van 15% boven de gemiddelde snelheid. Deze startfactor bepaalt hoeveel energie verbruikt wordt. Bij een 1500m schaatsen is de startsnelheid in theorie optimaal als de startfactor 1.15 bedraagt, terwijl bij een 200m zwemmen de optimale waarde dichter bij de 1.00 ligt; zwemmen met een bijna constante snelheid dus. Deze disciplines liggen qua wereldrecord tijden dicht bij elkaar in de buurt. Het medium (de fysieke omgeving waarin de sporter beweegt) is dus bepalend voor de optimale pacing strategie.Ditzelfde gaat op wanneer een vergelijking wordt gemaakt wordt tussen de 2km roeien en de 5km schaatsen, die beiden zo’n 6 à 7 minuten duren. Vergeleken met schaatsen is het bij roeien verstandig de krachten gelijkmatiger te verdelen. Bij roeien zijn de snelste doorkomsttijden op de eerste 500m tijdens de Olympische spelen niet van de medaillewinnaars. Bij schaatsen heeft de kinetische energie een grotere bijdrage aan het totale energieplaatje, het gaat namelijk sneller. Daardoor is het vergeleken met roeien of zwemmen gunstiger een steiler verloop van de snelheid cq. een hogere startfactor te hebben.

Samengevat: de optimale startfactor is afhankelijk van de af-stand of duur van de inspanning en van het medium waarin de prestatie geleverd moet worden. Daarnaast is het van belang te weten dat ieder individu voor elke bepaalde afstand een voor hem optimale startfactor heeft, die uiteraard wel ergens in de buurt zal liggen van de waarde die op basis van het al-gemene model berekend wordt. Zoals eerder beschreven kan een te snelle start zorgen voor een afname in de techniek en (met name bij schaatsen) een toename van de luchtweerstand. De optimale startfactor is dan ook afhankelijk van training.

Relatief simpele modellen kunnen gebruikt worden om de pacing strategie in een wedstrijd te modelleren en zodoende de prestatie te optimaliseren.

Literatuur

1. Es, E. van (2008). Vermoeidheid en herstel. Internationaal symposi-um “Fatigue and recovery” op VU Brussel. Sportgericht, 62 (2), 30-32.2. Hettinga, F (2008). Optimaal ‘opwarmen’ voor betere prestaties. Sportgericht, 62 (3), 34-38.

Page 45: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

45Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

In de rubriek ‘De Foto’ krijgen de lezers van Moving Matters de gelegenheid hun favoriete ‘beweeg’foto te presenteren. Mocht u een dergelijke foto hebben gemaakt, mail de redactie.

"Tijdens een skiweekend van vhp ergonomie (een adviesbureau, trainingsbureau en opleidingsbureau op het gebied van de ergonomie in Den Haag) in Frankrijk, trokken de collega's Peter van Scheijndel en Jorrit Jansen - beiden bewegingswetenschappers en ervaren alpinisten - zich een dagje terug voor een aanval op 'la Colère du Ciel' (de woede van de hemel). Deze bevroren waterval is bij elkaar ca. 250 m hoog en gelegen nabij het Franse dorpje la Grave en de Alpe d'Huez (voor de skiërs en fietsers onder ons). Na een uurtje ploegen door de sneeuw vanaf de openbare weg bereik je de voet van deze prachtige waterval. Op deze foto, gemaakt door Peter, zie je Jorrit voorklimmen in één van de nagenoeg loodrechte sleutelpassages. Als je goed kijkt zie je twee tussenzekeringen zitten die Jorrit zojuist handmatig in het ijs schroefde en die de valafstand moeten beperken tijdens een onverhoopte uitglijder. Na een ge-slaagde klim en terugtocht door het schemerende steile bos, konden zij zich 's avonds weer veilig bij hun skiënde collega's vervoegen voor een welverdiende après-klim."

"De foto"

Page 46: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

46 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Verslag excursie naar het Nationaal Zwemcentrum in Eindhoven

Op vrijdag 14 november jl brachten we een bezoek aan het Nationaal Zwemcentrum de Tongelreep in Eindhoven, alwaar ons een innovatieve middag te wachten stond. We begonnen onze excursie met een rondleiding door ‘de Tongelreep’, onder leiding van Esther Vonken. Nadat in 2000 veel zwemmedailles zijn behaald tijdens de Olympi-sche Spelen in Sydney is er veel geïnvesteerd in een goede zwemlocatie. Het zwemcentrum is bestaat uit een recrea-tiebad, een topsportbad (welke na 7 december het ‘Pieter van den Hoogenband Zwemstadion’ zal gaan heten) en een InnoSportLab/FieldLab. We hebben in alle zwembaden een kijkje mogen nemen.

Het topsportbad was echt heel erg groot en vol technische snufjes. Het 50-meter bad is tien banen breed en heeft een beweegbare bodem en een dubbel rij startblokken. De voorste rij startblokken is verplaatsbaar en zo kan men het bad dus ook andere afmetingen geven. Op diverse manieren is ervoor gezorgd dat het topsportbad een snel bad is. De weerstand wordt verminderd door de diepte van het bad, de overloopgoten, de dikke scheidingslijnen tussen de banen en de watertemperatuur. Achter het 50-meter bad ligt nog een 25-meter bad met een indrukwekkende duiktoren en een luchtbel in het water om de val van de schoonspringers te breken.De rondleiding werd voortgezet in de kelder van het zwemcentrum, waar Esther ons het fieldlab liet zien. Dit was voor ons bewegingswetenschappers een waar pa-radijs! Het fieldlab heeft 4 banen en is voorzien van een tijdsregistratiesysteem, een intelligent startblok, 1 camera

boven het water, maar liefst 11 camera’s onderwater en een sleepsysteem met krachtopnemers erin. Luisterend naar het verhaal van Esther kwamen zwemcoaches Jacco Verhaeren en Marcel Wouda langsgelopen.Na de rondleiding was het tijd voor een kopje koffie of thee, waarna Roald van der Vliet (manager van het InnoSportLab) ons meer zou vertellen over InnoSport en over de toepas-singen van het fieldlab. InnoSportNL is een initiatief van

Manna Alma, Carolien Kanne, Sandra van Oostrom en Romy Loos

NOC*NSF en TNO, waarin partners uit de sport, kennispar-tijen en het bedrijfsleven samenwerken en elkaar versterken. Het fieldlab in ‘de Tongelreep’ is gerealiseerd om de wensen vanuit de zwemsport te kunnen vervullen. Jacco Verhaeren zijn grootste wens was om direct feedback te kunnen geven tijdens een zwemtraining. Met behulp van camera’s, het meet-startblok en de juiste software is het mogelijk om afstanden, snelheden, en dergelijke vrijwel direct aan de zwemmer terug te koppelen. Door de camera’s is de trainer in staat om zijn verbale uitleg te versterken met filmbeelden en in combinatie met de software is het bijvoorbeeld gelukt om Pieter van den Hoogenband sneller te laten starten. De metingen met het sleepsysteem gaat ze helpen om te ontdekken wel badpak het beste resultaat geeft bij welke zwemmers. Nu duidelijk is wat er met deze apparatuur allemaal mogelijk is, komen er steeds meer wensen en zullen ze blijven innoveren. Na de animerende presentatie van Roald was het de beurt aan Frans Lefeber van Inmotio. Inmotio is een bedrijf dat meetsystemen voor sportprestaties ontwikkelt en verkoopt. Bij Inmotio houden zij zich onder andere bezig met een mo-nitoringsysteem om sporter in real-time te kunnen volgen. Dit systeem wordt veelvuldig gebruikt bij voetbal- en schaats-trainingen. In de voetbalsport was er vraag naar real-time informatie om sporters direct feedback te kunnen geven en bij te kunnen sturen. Hiervoor was een systeem nodig om de positie van de voetbal-lers te kunnen bepalen. In Oostenrijk bleek een fabrikant te zit-ten die zo een systeem heeft ontwikkelt om koeien te kunnen volgen. Het systeem werkt met behulp van radiofrequentie, transponders, camera’s en software. Het is ook mogelijk om er andere sensoren, bijvoorbeeld een hartslagmeter, op aan te sluiten en deze gegevens synchroon te registreren. Frans liet ons enkele voorbeelden zien van de mogelijkheden van deze apparatuur. Men kan hierdoor meer aandacht besteden aan de persoonlijke ontwikkeling van de sporters.

Graag willen wij Esther Vonken, Roald van der Vliet en Frans Lefeber hartelijk danken voor al deze wetenswaardigheden en de geslaagde excursie. Ook willen we alle deelnemers bedanken voor hun belangstelling. Langs deze weg willen wij de nieuwe excursiecommissie heel veel succes wensen. Wij kijken alweer uit naar excursie in 2009!

Page 47: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

47Nieuwsbrief winter 2008 / 2009

Page 48: Vereniging voor Bewegings- wetenschappen Nederland MATTERS · 2016-09-29 · Bank had de beste posterpresentatie. Ivo van Hilvoorde heeft de Mediakomeet 2008 van de VU gewonnen en

48 Nieuwsbrief winter 2008 / 2009www.bewegingswetenschappen.org

De favoriete websites van Stefan IJmker ([email protected])

In mijn dagelijkse werk als consultant bij ErgoDirect, een firma die software en ergonomische accessoires ontwikkelt en vermarkt op het gebied van gezond en efficiënt beeldschermwerk, heb ik eigenlijk weinig vaste sites. Veel van de kennis die ik gebruik om de omslag van wetenschap naar praktijk te maken, komt namelijk uit mijn promotieonderzoek (naar het ontstaan van arm-, nek- en schouderklachten bij beeldschermwerkers) welke ik in 2008 heb afgerond. Soms nog even zoeken in pubmed (http://www.pubmed.com) met “My NCBI” om via zoekopdrachten uit het verleden op de hoogte te blijven van de ontwikkelingen op het gebied van arm-, nek- en schouderklachten bij beeldschermwerkers. Het diepere spitwerk naar kennis doe ik als volgt: op basis van een paar belangrijke referenties (key articles op het gebied) kijken of er na dat artikel nog studies zijn geweest welke aan dat artikel hebben gerefereerd. Dit kun je prima doen via http://scholar.google.nl/. Het moment om te stoppen is daar wanneer je geen tijd meer hebt, maar eigenlijk pas wanneer je steeds weer dezelfde artikelen/boeken tegenkomt. Mijn tip is om te kijken langs welke weg een vakgebied zich in de tijd heeft ontwikkeld. In het verleden ligt vaak de sleutel voor de toekomst.

In mijn vrije tijd ligt mijn interesse in atletiek, en dan met name hardlopen: van sprint tot marathon. Interessante kennis, over alle onderdelen van de atletiek, inclusief podcasts van gerenommeerde trainers wereldwijd is te vinden op http://www.athleticscoaching.ca. Interessant hierbij zijn de bijdragen uit het voormalige Oostblok. Waren ze zo goed vanwege de anabolen of hadden ze ook andere “secret knowledge”? Ik ben er nog niet uit. Niet toevallig is dit een Canadese site. Canada heeft zich op cleane topsport gestort door middel van kennisdeling na het debacle van de Olympische Spelen van Seoul in 1988: Ben Johnson werd betrapt op doping. Een site die ik echter regelmatig bezoek is http://charliefrancis.com/community, de site van de oud-trainer van Johnson, Charlie Francis. Opvallend is dat vele topcoaches uit de wereld hier zo af en toe een bijdrage leveren; zoeken in de archieven! Een link naar wetenschap vind je op http://bearpowered.com: kijk vooral op het forum. Een site waarop een verfrissende kijk op sprinten wordt gegeven. Iets meer praktijk (op het gebied van midden tot lange afstand), met een vleug wetenschap? Ga dan naar http:/www.letsrun.com. Via deze Amerikaanse site en de zoekfunctie van het forum kun je wat kennis opslurpen van “bekende namen” als Renato Canova en Jack Daniels. Daarnaast vind je hier alle wetenswaardigheden rondom hardlopen in de wereld. Zeer up to date.

Zoek en ook gij zult, na lang zweten, vinden!