Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd: Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale...

download Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd: Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale stereotyperingen in Nederlandse dagbladen

of 37

description

Scriptie Jireël Verhage (2013)

Transcript of Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd: Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale...

  • Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd

    Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale stereotyperingen in Nederlandse dagbladen

    kannibaal Boulahrouz de oude architect Zidane geweldenaar Diaby goddelijke dikkerd Ronaldo oude krijger Song kabouter Wesley Sneijder scheermes de Jong huis-tuin-en-keuken-verdediger Salcido de Benjamin van de basisploeg Van der Wiel basketballend beest op noppen Koller meester Pirlo werkpaard Kuyt houwdegen Matterazzi krijgshaftige verdediger Puyol Zonnekoning Zidane

    Jirel Verhage

    Masterscriptie Communicatiewetenschap

    Radboud Universiteit Nijmegen

  • 2

    Van Zonnekoning tot Goddelijke dikkerd

    Een inhoudsanalyse naar het gebruik van raciale stereotyperingen in Nederlandse dagbladen

    Jirel Verhage

    S0808067

    [email protected]

    Augustus 2013

    Masterscriptie

    Opleiding communicatiewetenschap

    Master journalistiek en media

    Radboud Universiteit Nijmegen

    Begeleider: Dr. Gabi Schaap

    Tweede lezer: Dr. Liesbeth Hermans

  • 3

    Inhoudsopgave

    Paragraaf 1 | Aanleiding . . . . . . . 5

    Paragraaf 2 | Theorie . . . . . . . 8

    2.1 | Sociale identiteitstheorie . . . . . 8

    2.1.1 | Categorisatie . . . . . . 8

    2.1.2 | Ingroup/outgroup . . . . . 10

    2.2 | Stereotyperingen . . . . . . 11

    2.2.1 | Raciale stereotyperingen . . . . 11

    2.2.2 | Raciale stereotyperingen m.b.t. sport . . 11

    2.2.3 | Black edge discourse . . . . . 12

    2.3 | Randzaken . . . . . . . 14

    Paragraaf 3 | Methode . . . . . . . 15

    3.1 | Methode van onderzoek . . . . . 15

    3.2 | Onderzoekseenheden . . . . . . 15

    3.2.1 | WKs . . . . . . 16

    3.3 | Meetinstrument . . . . . . 17

    3.3.1 | Positieve en negatieve fysieke aspecten . . 17

    3.3.2 | Positieve en negatieve mentale aspecten . . 17

    3.3.3 | Randzaken . . . . . . 18

    3.4 | Analyseprocedures . . . . . . 18

    3.4.1 | Kwantitatieve analyseprocedure . . . 18

    3.4.2 | Kwalitatieve analyseprocedure . . . 19

    3.4.3 | Kwaliteitscontroles . . . . . 19

    Paragraaf 4 | Resultaten . . . . . . . 20

    4.1 | Analyse hypotheses . . . . . . 20

    4.2 | Analyse open onderzoeksvraag . . . . 23

    4.2.1 | Organisatie . . . . . . 23

    4.2.2 | Speelsteden . . . . . . 24

    4.2.3 | Veiligheid . . . . . . 24

    4.2.4 | Inwoners . . . . . . 24

  • 4

    4.2.5 | Supporters . . . . . . 25

    Paragraaf 5 | Conclusies en discussie . . . . . 25

    5.1 | Conclusies hypotheses . . . . . . 25

    5.2 | Implicaties . . . . . . . 26

    5.3 | Conclusies open onderzoeksvraag . . . . 27

    5.4 | Beperkingen onderzoek . . . . . 28

    5.5 | Vervolgonderzoek . . . . . . 28

    Referentielijst . . . . . . . . 30

    Bijlage I . . . . . . . . . 33

    Bijlage II . . . . . . . . . 36

  • 5

    Paragraaf 1 | Aanleiding

    In 2010 behaalde de Fransman Christophe Lemaitre de Europese titel sprint. Naar

    aanleiding hiervan kopte de NRC Next Niet zwart, maar toch razendsnel, berichtte

    Trouw Witte bliksemschicht wint 100 meter, schreef NRC Handelsblad Fransman te

    snel voor donkere sprinters en claimde het AD Na 28 jaar weer een blanke

    sprintkampioen. Deze krantenkoppen zeggen volgens de Utrechtse

    cultuurwetenschappers Van Sterkenburg, Van der Tuin, Wekker en Buikema mr dan

    dat alleen:

    Wie kritisch luistert naar Nederlands sportcommentaar merkt dat het gebruik

    van het eeuwenoude koloniale lichaam-geest onderscheid nog springlevend is.

    () Het onverwachte succes van een 20-jarige witte Franse sprinter was nodig

    om dit heel even expliciet bloot te leggen waar die doorgaans vrij onopvallend

    meelift in het commentaar. Lemaitre heeft er op die manier onbewust voor

    gezorgd dat de strijd om de belangrijkste sprinttitel bij de Europese

    Kampioenschappen ook een strijd om betekenisgeving aan zwart en wit

    zichtbaar heeft gemaakt. (Volkskrant, 31 juli 2010, p. 20).

    Sport speelt een belangrijke rol in het medialandschap (Rowe, 2007). Grote

    sportevenementen trekken miljoenen kijkers. Een blik in de jaarcijfers van Stichting

    KijkOnderzoek laat zien dat in 2010 de acht meest bekeken programmas

    voetbaluitzendingen zijn.*1 In 2011 maken twee voetbalprogrammas deel uit van de

    top 10. Een jaar later maakt sport weer de dienst uit. Zeventien van de twintig meest

    bekeken uitzendingen zijn in 2012 sport gerelateerd van aard.*2

    1 Daarbij moet de kanttekening gemaakt worden dat het WK voetbal in 2010 plaatsvond

    Voetbal neemt hierbij

    een belangrijke plaats in. De vijf meest bekeken programmas in 2012 zijn alle

    voetbalwedstrijden. Een groot publiek bekijkt en/of volgt grote sportevenementen via

    massamedia (Koivula, 1999). Naast televisie en andere media hebben ook kranten een

    belangrijk aandeel in de berichtgeving over sport (Wester, 2004). Vrijwel elke krant

    heeft immers een sportkatern.

    Met het oog op de kijkcijfers speelt sport dus een belangrijke rol in het

    Nederlandse medialandschap. Berichtgeving over sport is echter niet louter gebaseerd

    op sportevenementen, ook keerzijde van sport worden belicht, zoals hooliganisme

    2 Daarbij moet de kanttekening gemaakt worden het zowel de Olympische Spelen als het EK voetbal in 2012 plaatsvonden

  • 6

    (Spaaij, 2008). Spaaij (2008) stelt dat er wekelijks berichten verschijnen over het

    gedrag van hooligans in binnen- en buitenland. Daarnaast valt er iets bijzonders op in

    sportberichtgeving, namelijk het gegeven dat er relatief veel raciale stereotyperingen

    aanwezig zijn in sportberichtgeving (De Bruycker, 2012).

    Dit is alarmerend aangezien een mediatekst de perceptie van mensen kan

    benvloeden (De Bruycker, 2012). De media spelen een belangrijke rol in de

    instandhouding van een bepaald discours (Luijt, 2005). Met het oog op sport gaat dit

    volgens Crolley en Hand (2006) verder dan alleen het weergeven van feitelijke

    gebeurtenissen tijdens een wedstrijd. De aanwezigheid van raciale stereotyperingen in

    de sportmedia is hier een voorbeeld van (Eastman & Billings, 2001). Donkere atleten

    kunnen beschreven worden aan de hand van algemeen geaccepteerde metaforen die op

    het eerste gezicht onschuldig lijken, maar een bepaalde raciale lading kunnen hebben

    (Crolley & Hand, 2006). Volgens Azzarito en Harrison (2008) spelen berichten in de

    sportmedia een cruciale rol in de beeldvorming van jongeren over culturele raciale

    verschillen. Stereotyperingen met een raciale lading kunnen schadelijk zijn voor

    verschillende individuen in de maatschappij, zowel burgers als atleten worden

    benvloed door raciale stereotyperingen (De Bruycker, 2010). Uit onderzoek blijkt dat

    dit bij atleten (zelfs) van invloed kan zijn op de prestaties (Stone, Lynch, Sjomeling &

    Darley, 1999). Volgens Bernstein en Blain (2002) neigen individuen naar racisme

    wanneer zij worden blootgesteld aan raciale stereotyperingen. Gezien deze

    ongewenste situaties is het van belang dat er onderzoek wordt gedaan naar de

    aanwezigheid van raciale stereotyperingen in sportberichtgeving.

    Er is veel onderzoek gedaan naar raciale stereotyperingen over sporters (De

    Bruycker, 2012). Veelal zijn deze onderzoeken Amerikaans van aard (McCarthy,

    Jones & Potrac, 2003). Met betrekking tot donkere sporters in relatie tot rassen en

    stereotypering, is dit perspectief in Amerika anders dan in Europa. Dit komt door het

    verschil in cultuur en historie omtrent rassen (McCarthy, Jones & Potrac, 2003).

    Legale rassensegregatie met betrekking tot blanke en donkere individuen bestond in

    Amerika nog tot eind jaren zestig van de vorige eeuw (Massey, 1993). In Europa

    bestond dit niet met betrekking tot blanke en donkere individuen. Hoewel dit in

    Amerika vanaf 1970 veranderde, sijpelt dit nog steeds na (Massey, 1993). Het feit dat

    het als opzienbarend gezien kan worden dat een donker-wit koppel zoent in een

    Hollywood-productie is hier een voorbeeld van. In Amerika ligt het onderscheid

    tussen blank en donker dus gevoeliger dan in Europa. Los van enkele Engelse

  • 7

    onderzoeken en een Vlaams onderzoek is er op Europees terrein nog weinig bekend

    over de aanwezigheid van raciale stereotyperingen in de Europese sportmedia (Crolley

    & Hand, 2006; De Bruycker, 2012). Het is daarom wetenschappelijk relevant om

    onderzoek te doen naar de aanwezigheid van raciale stereotyperingen over blanke en

    donkere individuen vanuit een niet-Amerikaans perspectief. Onderhavig onderzoek

    tracht de kennis over de aanwezigheid van raciale stereotyperingen vanuit een

    Europees perspectief te verbreden. Dit is toegespitst op Nederlandse berichtgeving

    over voetbal. Met het oog op de kijkcijfers kan aangenomen worden dat voetbal in

    Nederland de populairste kijksport is, met een groot potentieel voor benvloeding.

    Net als in Amerikaanse onderzoeken wordt er in onderhavig onderzoek een

    onderscheid gemaakt tussen blank en donker. Vaak worden donkere spelers neergezet

    als fysiek sterk en blanke spelers als mentaal sterk (McCarthy, Jones & Potrac, 2003).

    Dit komt tot uiting in het citaat eerder in de aanleiding en is in overeenstemming met

    het black edge discourse van Azzarito en Harrison (2008), dat in de theorieparagraaf

    uitgebreid aan de orde zal komen. In de lijn van dit discourse zal tevens onderzoek

    worden gedaan naar een verschil in randzaken rondom een voetbalevenement

    georganiseerd door een Westers (blank) land en een voetbalevenement georganiseerd

    door een Afrikaans (van oorsprong donker) land.

    De krantenkoppen in het begin van deze paragraaf zijn voorbeelden van raciale

    stereotyperingen. Onder dit type stereotyperingen worden stereotyperingen over zowel

    blanke als donkere individuen verstaan. Onder donker worden voornamelijk

    individuen verstaan die hun (koloniale) wortels in Afrika hebben, in de

    wetenschappelijke literatuur bekend als black. Uit respect is in het vervolg van dit

    onderzoek voor de vertaling donker gekozen.

    Het doel van dit onderzoek is om te achterhalen op wat voor manier blanke en donkere

    sporters gepresenteerd worden in geschreven sportberichtgeving in Nederlandse

    dagbladen.

    De centrale vraag luidt dan ook:

    Hoe worden blanke en donkere sporters weergegeven in Nederlandse dagbladen?

    Het empirisch toetsen van de onderzoeksvraag verschaft kennis en nieuwe inzichten

    op het gebied van raciale stereotypering in Nederland.

  • 8

    Paragraaf 2 | Theorie

    Journalist Walter Lippmann omschreef stereotyperingen in 1922 als pictures in our

    head. Inmiddels is er veel onderzoek gedaan op dit gebied en zijn stereotyperingen

    tegenwoordig veel meer dan dat (Stangor & Schaller, in Macrae, Stangor & Hewstone,

    1996). In de aanleiding werd duidelijk dat onderhavig onderzoek zich richt op raciale

    stereotyperingen. Voordat dit aan de orde komt, is het belangrijk stil te staan bij de

    theoretische inbedding van deze uitingen. Dit gebeurt aan de hand van de sociale

    identiteitstheorie, afkomstig uit de sociale psychologie. In deze paragraaf wordt het

    verband tussen de sociale identiteitstheorie en raciale stereotyperingen duidelijk.

    2.1 | Sociale identiteitstheorie

    De sociale identiteitstheorie, ontwikkeld door Tajfel en Turner (1979), geeft inzicht in

    het psychologische proces van een individu om zichzelf positief te evalueren en staat

    aan de basis van categorisering, dat later aan de orde komt. Tajfel (1981) definieert

    sociale identiteit als: that part of individual self-concept that derives from knowledge

    of ones membership in a social group (or groups), together with the value and

    emotional significance attached to that membership (p. 255). Het gaat dus om

    aspecten van het zelfbeeld, die ontstaan zijn uit het verlangen om bij een groep te

    horen. Verschillende sociale contexten nopen individuen tot denken, voelen en

    handelen op basis van zijn of haar persoonlijke ik (Tajfel, 1981).

    Tajfel en Turner (1979) geven drie aannames waar de sociale identiteitstheorie

    op steunt. De eerste houdt in dat individuen streven naar een positief zelfbeeld, waarin

    getracht wordt dit zelfbeeld te behouden en/of te verhogen. Het deel zijn van een

    sociale groep, dat gerelateerd is aan positieve of negatieve waardeoordelen, is de

    tweede aanname. Dit staat bekend als categorisatie, waar in de volgende subparagraaf

    op ingegaan wordt. De laatste assumptie is dat evaluatie van de eigen groep van

    invloed is op de relatie met andere groepen. Dit wordt bepaald door een vergelijking

    op basis van bepaalde kenmerken en staat bekend als het ingroup en outgroup denken

    (Tajfel, 1974). In subparagraaf 2.1.2. komt dit aan bod.

    2.1.1 | Categorisatie

    Het ordenen van individuen in groepen staat bekend als categorisatie (Tajfel & Turner,

    1979). Maar hoe komt het dat individuen in groepen worden ingedeeld? Belangrijk

  • 9

    hierbij is het proces van sociale categorisatie (Tajfel & Turner, 1979; Tajfel, 1982).

    Categorisatie is een cognitief mechanisme om de omgeving in te delen, en helpt

    individuen bij het verwerken van informatie op een manier die betekenisvol is voor het

    individu (Mackie, Hamilton, Susskind & Rosseli, in Macrae, Stangor & Hewstone,

    1996). Dit proces van categorisatie gaat vooraf aan het indelen van individuen in

    groepen (Tajfel & Turner, 1979).

    Maar op basis van wat vindt er categorisatie in groepen plaats? Noodzakelijk is

    om Tajfels definitie van groepen onder de loep te nemen. Hij definieert dit op basis

    van twee criteria: een intern criterium en een extern criterium (Tajfel, 1982). Het

    interne criterium heeft te maken met identificatie, het al dan niet deel uit maken van

    een groep op basis van persoonlijke kenmerken en eigenschappen zoals religie,

    geslacht, nationaliteit, etniciteit en huidskleur (Tajfel, 1982). Binnen dit interne

    criterium maakt Tajfel (1982) een onderscheid tussen een cognitief en evaluatief

    aspect. Het cognitieve aspect betekent dat een individu zich bewust is onderdeel te zijn

    van een groep, het evaluatieve aspect heeft er mee te maken dat dit bewustzijn

    gerelateerd is aan bepaalde waardeoordelen van de eigen groep. Eberhardt en Fiske

    (1994) leggen dit uit met een treffend voorbeeld. Zij concluderen dat donkere

    individuen zich meer donker voelen dan blanken zich blank voelen. Dit sluit

    naadloos aan bij de beginselen van de sociale identiteitstheorie en stipt tevens een

    vorm van categorisatie aan die relevant is voor onderhavig onderzoek.

    Het externe criterium heeft te maken met de benamingen van buitenaf, met de

    overeenstemming buiten een groep dat die groep ook daadwerkelijk bestaat. Volgens

    Tajfel (1982) kan er niet aan de eerder besproken interne criteria worden voldaan

    zonder dat er overeenstemming is over het bestaan van een groep. Het

    eerdergenoemde voorbeeld van Eberhardt en Fiske (1994) onderschrijft dit, zij het op

    een wellicht onwaarschijnlijke manier, maar het geeft goed aan waar het hier om gaat.

    Wanneer er namelijk geen overeenstemming zou zijn over een (kleur)verschil tussen

    blank en donker, kunnen donkere individuen zich niet meer donker voelen.

    Onderhavig onderzoek richt zich op dit externe criterium van categorisatie.

    Groepen worden dus onderscheiden op basis van sociale kenmerken, die hen

    weer verschillend kan maken van andere groepen (Tajfel, 1982). Zonder sociale

    categorisatie kan er geen sprake zijn van wij en zij (Mackie, Hamilton, Susskind &

    Rosseli, in Macrae, Stangor & Hewstone, 1996). Dit sluit aan bij de ingroup/outgroup

    benadering van Tajfel (1974).

  • 10

    2.1.2 | Ingroup/outgroup

    Uit het voorgaande is gebleken dat er een onderscheid gemaakt kan worden tussen een

    ingroup en een outgroup op basis van categorisering. Volgens Thienpont (1999) werd

    er voor het eerst over ingroup/outgroup gesproken in 1906 door William Sumner. Op

    basis van Sumner en de uitwerking van Tajfel en Turner (1979) heeft Thienpont

    onderzoek gedaan. Volgens Thienpont (1999) staat de idee van grenzen tussen

    groepen centraal bij het onderscheid tussen een in- en outgroup. Binnen de

    ingroup/outgroup benadering ligt de nadruk op het individu, die in de beeldvorming

    wel tot een bepaalde groep behoort (ingroup), of niet tot een bepaalde groep behoort

    (outgroup). In de vorige subparagraaf is verklaard aan de hand van de theorie van

    Tajfel en Turner (1979) hoe individuen door middel van persoonlijke kenmerken en

    eigenschappen tot een bepaalde groep kunnen behoren, of in een bepaalde groep

    ingedeeld kunnen worden.

    Individuen neigen er naar de eigen groep (ingroup) positief te beoordelen

    (Tajfel & Turner, 1979). Dit gebeurt vooral door een vergelijking te maken tussen de

    eigen groep en de outgroup. Het doel van dit onderscheid is om de eigen superioriteit

    ten opzichte van een outgroup te bevestigen, of zelfs te verhogen (Tajfel & Turner,

    1979). Een belangrijk verschijnsel hierbij is dat groepsleden de neiging hebben

    bepaalde eigenschappen van de outgroup, maar ook van de eigen groep, te overdrijven

    om op die manier het onderscheid tussen beiden groepen te vergroten (Thienpoint,

    1999). Volgens Thienpoint (1999) is een ander verschijnsel dat individuen zich over

    de outgroup generaliserend uitlaten, terwijl zij over de leden van de eigen groep een

    afgewogen mening hebben. Hierbij is een voorwaarde dat de outgroup gezien moet

    worden als een relevante groep om een vergelijking te kunnen maken met de eigen

    groep (Tajfel & Turner, 1979). Deze assumptie geldt ook voor onderhavig onderzoek,

    het verschil tussen een blanke en donkere huidskleur sluit hier bij aan. Onderzocht zal

    worden of de Nederlandse blanke journalist (onbewust) bericht conform het

    ingroup/outgroup denken.

    Er zijn vele verschillende vormen van een ingroup en outgroup denkbaar, maar

    dit onderzoek richt zich enkel op de categorisatie op het gebied van huidskleur.

    Het onderscheid tussen huidskleur komt onder meer tot uiting in zogenaamde

    stereotyperingen (Tajfel, 1982).

  • 11

    2.2 | Stereotyperingen

    In de literatuur zijn vele definities over stereotyperingen te vinden (De Bruycker,

    2012). Onderhavig onderzoek gebruikt de definitie van Ramasubramanian (2011).

    Volgens haar zijn stereotyperingen cognitieve generaliseringen, die een ieder van ons

    heeft over een veelheid aan onderwerpen. Deze definitie sluit aan op onderzoek van

    Brigham (1971), die stelt dat stereotyperingen vrijwel altijd gezien kunnen worden als

    generaliseringen. Binnen de cognitieve traditie is de aanname dat stereotyperingen

    aangeleerd en aan verandering onderhevig zijn, voornamelijk door informatie die

    individuen verkrijgen door contact met leden van andere sociale groepen (Stangor &

    Schaller, in MacRae, Stangor & Hewstone, 1996). Dit sluit aan bij de eerder

    behandelde sociale identiteitstheorie van Tajfel en Turner (1979). Later in deze

    paragraaf zal blijken op welke manier dit aangeleerd is en dat stereotyperingen niet per

    definitie aan verandering onderhevig zijn, maar diep geworteld kunnen zijn.

    2.2.1 | Raciale stereotyperingen

    Het onderscheid op het gebied van huidskleur komt tot uiting in een specifiek soort

    stereotypering: raciale stereotyperingen (Tajfel, 1982; De Bruycker, 2012). Zoals in de

    aanleiding al naar voren kwam, richt dit onderzoek zich op deze stereotyperingen met

    een raciale lading.

    Wat houden raciale stereotyperingen precies in? Dit soort stereotyperingen

    komen overeen met etnische stereotyperingen (Brigham, 1971). Volgens Brigham

    (1971) is een etnische stereotypering een generalisatie over een etnische groep, op

    basis van gelaatstrekken, die (onterecht) toegekend is door een observant. Met

    betrekking tot dit onderzoek zullen raciale stereotyperingen over blank en donker aan

    de orde komen en dient een observant opgevat te worden als de Nederlandse blanke

    journalist.

    2.2.2 | Raciale stereotyperingen met betrekking tot sport

    Volgens De Bruycker (2012) is het logisch dat de sportjournalistiek niet ontkomt aan

    het gebruik van raciale stereotyperingen. Dit verklaart waarom er een toenemende

    interesse is vanuit de wetenschap voor verschillen op het gebied van huidskleur in

    sport (Banet-Weiser, 1999). Raciale en etnische stereotyperingen komen veel voor in

    sportberichtgeving (Eastman & Billings, 2001). Volgens Baldassaro (2005) is dat al

  • 12

    sinds 1880 aan de orde. Journalisten gebruiken volgens De Bruycker (2012) vaak

    racetalk: een raciaal getint discours om sportevenementen te beschrijven. Dit kan

    gezien worden als incorrecte generaliseringen die vertekeningen veroorzaken in ons

    denken. Echter gaat het hier vaak niet om openlijke racistische uitspraken, maar om

    onbewuste assumpties van journalisten (De Bruycker, 2012). Volgens van Dijk (in

    Wodak, 1989) zijn media een van de belangrijkste contexten waarin racisme wordt

    doorgegeven. Hij stelt verder dat journalisten bepaalde evenementen construeren,

    waarbij denkbeelden en schemas van de journalist een belangrijke rol spelen. Van

    Dijk (in Wodak, 1989) stelt dat juist tijdens dit proces raciale stereotyperingen kunnen

    binnensluipen. Hoe dit verschil tot uiting komt blijkt in de volgende subparagraaf. Er

    wordt gebruik gemaakt van het black edge discourse van Azzarito en Harrison (2008).

    2.2.3 | Black edge discourse

    Een laatste stap naar de hypotheses toe is om eerdergenoemde zaken in te bedden in

    het black edge discourse van Azzarito en Harrison (2008). Onderhavig onderzoek

    koppelt het eerder besproken ingroup/outgroup denken op het gebied van huidskleur

    (Tajfel & Turner, 1979), aan deze theorie. Hierdoor wordt niet alleen met de

    beeldvorming zelf rekening gehouden, maar ook met de zender: de journalist. Dit toch

    niet onbelangrijke element ontbreekt in deze theorie en onderhavig onderzoek tracht

    hier een aanvulling op te zijn.

    Het black edge discourse stoelt op het black brawn versus white brains denken

    van Jackson (in Buffington & Fraley, 2011). Het brain-brawn onderscheid vindt de

    oorsprong in de tijd van het kolonialisme (Jackson, in Buffington & Fraley, 2011).

    Daarin ontwikkelden Europese grootmachten een ideologie die inhield dat Afrikanen

    van nature alleen geschikt zouden zijn om fysieke arbeid te verrichten. Dit gebeurde

    om de kolonisering van de Afrikaanse bevolking te rechtvaardigen (Jackson, in

    Buffington & Fraley, 2011). Volgens Hartmann (2000) heeft dit geleid tot een blanke

    superioriteit in de bovenlagen van de samenleving.

    Het black edge discourse gaat uit van deze erkenning van fysieke kwaliteiten

    aan donkere spelers en mentale kwaliteiten aan blanke spelers. Hierdoor krijgen

    donkere sporters vooral atletische en fysieke eigenschappen toegeschreven, terwijl

    mentale eigenschappen zoals intelligentie en leiderschapscapaciteit vooral aan blanke

    sporters worden toegeschreven (Rada, 1996; Azzarito & Harrison, 2008). Tegenover

    de gedachte white men cant jump, staat volgens Kamin (2001) de gedachte black men

  • 13

    cant think. Deze denkwijze van Kamin (2001) staat naast het black edge discourse

    centraal in het meetinstrument, dat in de volgende paragraaf aan de orde zal komen.

    Wellicht rijst de vraag of donkere sporters genetisch gezien nou eenmaal fysiek

    sterker zijn dan blanken. Deze vraag kan met een volmondig nee beantwoord worden.

    Wetenschappelijk bewijs op dit gebied ontbreekt namelijk volkomen (Pitsiladis,

    Irving, Charlton & Scott, in Sands & Sands, 2010). Deze onderzoekers stellen dat het

    uiteraard mogelijk is dat aangeboren kwaliteiten invloed hebben op bepaalde

    sportprestaties. Maar het is onmogelijk om te bewijzen dat huidskleur voor het doen

    van goede prestaties de hoofdoorzaak is (De Bruycker, 2010). Volgens De Buycker

    (2010) valt het black edge discourse dan ook absoluut niet biologisch te onderbouwen.

    Genetica is onderdeel van het geheel, maar vertaalt zich niet automatisch in

    superioriteit (De Bruycker, 2010). Dit is van cruciaal belang met betrekking tot

    onderhavig onderzoek, het gaat immers om de eigenschappen die journalisten geven

    aan sporters door middel van stereotyperingen.

    De erkenning van fysieke en mentale aspecten wordt getoetst door een

    onderscheid te maken tussen positieve en negatieve aspecten. Positief en negatief

    worden in de volgende paragraaf geoperationaliseerd. Voor nu volstaat het om op

    basis van de besproken literatuur toe te komen aan de hypotheses. In de lijn van het

    eerder besproken black brawn versus white brains denken (Jackson, in Buffington &

    Fraley, 2011) en het black edge discourse (Azzarito & Harrison, 2008) is de

    verwachting dat donkere spelers vaker positieve fysieke aspecten toegeschreven zullen

    krijgen dan blanke spelers. Dit leidt tot de eerste hypothese:

    H1a: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over positieve fysieke

    aspecten berichten dan bij blanke spelers.

    Inherent aan deze hypothese is of er ook bij blanke spelers negatiever over

    fysieke aspecten wordt bericht dan bij donkere spelers. Dit leidt tot de tweede

    hypothese:

    H1b: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over negatieve fysieke

    aspecten berichten dan bij donkere spelers.

    In de lijn van eerdergenoemde theorien komen ook de mentale aspecten aan

    bod. De verwachting is dat blanke spelers vaker positieve mentale aspecten zullen

    krijgen toegeschreven dan donkere spelers. Dit leidt tot de derde hypothese:

  • 14

    H2a: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over positieve mentale

    aspecten berichten dan bij donkere spelers.

    Wederom is inherent aan deze hypothese of er ook bij donkere spelers

    negatiever over fysieke aspecten wordt bericht dan bij blanke spelers. Dit leidt tot de

    vierde hypothese:

    H2b: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over negatieve

    mentale aspecten berichten dan bij blanke spelers.

    Volgens Tajfel en Turner (1979) kan er vanuit het ingroup/outgroup denken,

    naast de eerder besproken scheiding naar huidskleur, ook een scheiding plaatsvinden

    op het gebied van nationaliteit. Aangezien de journalisten de Nederlandse nationaliteit

    bezitten gaat de laatste hypothese in op het verschil tussen onze donkere jongens en

    donkere spelers met een andere nationaliteit dan de Nederlandse:

    H3: Nederlandse journalisten zullen vaker over positieve fysieke en mentale aspecten

    berichten bij Nederlandse donkere spelers dan bij donkere spelers met een andere

    nationaliteit dan de Nederlandse.

    2.4 | Randzaken

    De besproken theorie handelt over stereotyperingen voor individuen (De Bruycker,

    2010). Er is geen wetenschappelijk onderzoek bekend over randzaken rondom

    voetbalwedstrijden heen. In de aanleiding kwam dit al kort naar voren. Dit is een

    interessante toevoeging aan het onderzoek.

    De wereldkampioenschappen voetbal (WKs) van 2006 in Duitsland en 2010

    in Zuid-Afrika zullen dienen als case. Een onderbouwing van deze keuze volgt in de

    volgende paragraaf. In de lijn van het black edge discourse, waarin blanken superieur

    zijn op het gebied van intelligentie (Azzarito & Harrison, 2008), is de verwachting dat

    er positiever over organisatorische kenmerken wordt geschreven over het WK

    georganiseerd door een Westers (blank) land dan over een WK dat georganiseerd is

    door een Afrikaans (van oorsprong donker) land. Omdat dit verder niet hard te maken

    is op basis van wetenschappelijk onderzoek is gekozen voor een open

    onderzoeksvraag:

  • 15

    Hoe wordt er bericht over organisatorische kenmerken en omgevingsfactoren op het

    WK in Duitsland en het WK in Zuid-Afrika?

    De opgestelde hypotheses en de open onderzoeksvraag trachten een antwoord te geven

    op de opgestelde onderzoeksvraag in de aanleiding.

    Paragraaf 3 | Methode

    In de voorgaande paragrafen is duidelijk geworden dat er onderzoek wordt gedaan

    naar de aanwezigheid van raciaal getinte stereotyperingen. Ter sprake is gekomen dat

    de berichtgeving over het WK 2006 en WK 2010 als case dient. In deze paragraaf zal

    dit verder uit de doeken worden gedaan. Aan de orde komt welke methode is

    gehanteerd, wat de onderzoekseenheden zijn, hoe het meetinstrument tot stand is

    gekomen en welke analyseprocedures zijn gebruikt.

    3.1 | Methode van onderzoek

    Voor het onderzoeken van mediaberichtgeving ligt inhoudsanalyse voor de hand

    (Wester, 2006). Volgens Wester is inhoudsanalyse een selectieve lezing van het

    materiaal vanuit een bepaalde vraagstelling (p.16). Deze methode is uitermate

    geschikt om gegevens te verzamelen over een omvangrijk aantal mediaberichten.

    3.2 | Onderzoekseenheden

    In voorgaande paragrafen is naar voren gekomen dat op basis van het

    ingroup/outgroup denken van Tajfel (1982) blanke en donkere individuen de eenheden

    zijn waarover dit onderzoek uitspraken tracht te doen. In de aanleiding kwam naar

    voren wat er onder donker wordt verstaan. Een nadere uitleg misstaat niet. Wat betreft

    donkere spelers is er een strikte scheiding gemaakt. Voornamelijk (van origine)

    Afrikaanse voetballers zijn in de onderzoekspopulatie opgenomen, maar ook donkere

    Zuid-Amerikaanse spelers. Bij twijfel over de huidskleur werd een speler niet

    meegenomen. Bij blanke spelers is dezelfde striktheid aangehouden.

    Stereotypering over eerdergenoemde eenheden zijn onderzocht in vier van de

    vijf grootste landelijke Nederlandse dagbladen, te weten: De Telegraaf, de Volkskrant,

    Trouw en het Algemeen Dagblad. Voor deze kranten is gekozen omdat deze landelijk

    de grootste oplage hebben en daarmee een representatief beeld geven van het

    voorkomen van raciale stereotypen in de Nederlandse dagbladen.

  • 16

    In totaal zijn in de steekproef 305 relevante berichten aangetroffen. Hiervan

    komen 81 uit De Telegraaf, 85 uit De Volkskrant, 63 uit Trouw en 76 uit het

    Algemeen Dagblad. Dit leidde tot een beschrijving van in totaal 438 spelers, waarvan

    er 311 blank zijn en 127 donker.

    3.2.1 | WKs

    Omdat het praktisch onuitvoerbaar is alle artikelen die raciale stereotypen bevatten te

    onderzoeken is gekozen om twee voetbalevenementen als case te gebruiken, het WK

    2006 in Duitsland en het WK 2010 in Zuid-Afrika. De keuze hiervoor is vierledig.

    De eerste reden is het belangrijkst. Door het nemen van de WKs als case kan

    er namelijk tevens gekeken worden naar randzaken omtrent eerdergenoemde

    toernooien. Interessant is namelijk dat het WK in 2006 door een Westers land is

    georganiseerd en het WK 2010 door een Afrikaans land. Omdat hier weinig over

    bekend is, zal dit deel van het onderzoek exploratief van aard zijn. Daarnaast bleek al

    uit de aanleiding dat voetbal de populairste kijksport in Nederland is. De derde reden

    houdt in dat er op beide WKs relatief veel (Afrikaanse) donkere spelers actief zijn.

    Daarmee werd veilig gesteld dat er genoeg donkere spelers in de populatie opgenomen

    zouden kunnen worden. Tot slot is gebleken dat er op basis van nationaliteit een

    ingroup en outgroup kan bestaan (1982). Het gebruiken van de WKs als case

    vergemakkelijkt het toetsen van de laatste hypothese. 222 beschrijvingen van spelers

    zijn afkomstig van het WK in Duitsland en 216 beschrijvingen van het WK in Zuid-

    Afrika.

    De artikelen zijn geselecteerd met behulp van de online krantendatabank

    LexisNexis. Met betrekking tot het WK 2006 zijn artikelen geselecteerd in de periode

    van 8 juni 2006 tot en met 10 juli 2006, voor het WK 2010 in de periode van 10 juni

    2010 tot en met 12 juli 2010. Voor deze tijdsperiodes is gekozen zodat beide

    wereldkampioenschappen in zijn geheel werden meegenomen, plus een dag voor de

    openingswedstrijd en een dag na de finale. Kranten berichten immers pas op die dag

    over de gespeelde laatste wedstrijd. Gezien het onderzoek naar randzaken is er voor

    gekozen een dag voor de start van WKs te selecteren. De zoekterm WK is bij alle

    kranten gehanteerd, waardoor LexisNexis alleen artikelen weergaf die deze zoekterm

    bevatten. Alleen artikelen die toegeschreven eigenschappen aan spelers of randzaken

    over beide WKs bevatten maken deel uit van de onderzoekspopulatie. Het gaat

    immers niet om de artikelen zelf, maar puur om beschrijvingen door de journalist.

  • 17

    3.3 | Meetinstrument

    Er is gebruikt gemaakt van het online programma Thesistools als

    onderzoeksinstrument. Zowel toegeschreven eigenschappen van de journalist aan de

    spelers als randzaken werden door middel van dit meetinstrument onderzocht. Het

    meetinstrument is te vinden in bijlage I.

    Met betrekking tot toegeschreven eigenschappen is gebleken dat het black

    edge discourse een duidelijk onderscheid impliceert tussen fysieke en mentale

    aspecten (Azzarito & Harrison, 2008). Tevens kwam in paragraaf 2 naar voren dat

    stereotyperingen hier de uiting van kunnen zijn. De belangrijkste begrippen uit de

    hypotheses zijn positieve en negatieve fysieke en mentale aspecten. Door dit te toetsen

    is de verwachting een goede indicatie te krijgen van het gebruik van het black edge

    discourse in de Nederlandse berichtgeving. Hoe eerdergenoemde begrippen zijn

    geoperationaliseerd komt in deze subparagraaf aan de orde. Subparagraaf 3.3.1

    behandelt de fysieke aspecten, 3.3.2 de mentale aspecten en 3.3.3 de randzaken.

    3.3.1 | Positieve en negatieve fysieke aspecten

    Fysieke aspecten kunnen zowel positief als negatief zijn (De Bruycker, 2012). Dit

    onderscheid wordt voor onderhavig onderzoek strikt gehanteerd. Voor de

    operationalisatie van fysieke aspecten is grotendeels gebruik gemaakt van de

    operationalisaties van De Bruycker (2012), die soortgelijk onderzoek deed in

    Belgische kranten. De Bruycker operationaliseerde de fysieke aspecten op basis van

    McCarthy, Jones en Potrac (2003). Dit resulteerde in de positieve fysieke aspecten

    schotkracht, sprongkracht, kopbalsterk, duelkracht, balvastheid, snelheid, lenigheid,

    forsgebouwdheid en explosiviteit. Onderhavig onderzoek heeft daar twee aspecten aan

    toegevoegd. Naar aanleiding van Eastman en Billings (2001) het fysieke aspect

    atletisch. Op basis van de eerste proefcoderingen is hier tevens groot/lang aan

    toegevoegd. Negatieve fysieke aspecten houden de tegenhangers in, zoals geen

    schotkracht, geen duelkracht etc. (zie bijlage I).

    3.3.2 | Positieve en negatieve mentale aspecten

    Evenals bij fysieke aspecten kunnen mentale aspecten tevens positief en negatief zijn

    (De Bruycker, 2012). Wederom is grotendeels gebruikt gemaakt van de

    operationalisaties van De Bruycker. Onder positieve mentale aspecten worden

  • 18

    zodoende leiderschapscapaciteit, overzicht, inzet, goede passing, discipline, goed

    positiespel, fair-play en oplettendheid verstaan. Deze lijst volstond echter niet. Op

    basis van Back, Crabbe en Solomos (1999) zijn hier concentratie en teamspeler aan

    toegevoegd. Spel intelligentie is afgeleid uit McCarthy, Jones en Potrac (2003).

    Negatieve aspecten zijn tegenhangers als geen overzicht, lui etc. (zie bijlage I).

    Deze fysieke en mentale aspecten dekken voldoende het fysieke en mentale

    domein. Wanneer een bepaalde toegekende eigenschap niet valt onder de

    geoperationaliseerde aspecten, zal dit bij beide aspecten kunnen vallen onder andere

    positief of andere negatief (zie bijlage I).

    Dat het uitsluitend gaat om toegekende eigenschappen door de journalist tracht

    het volgende voorbeeld te verduidelijken. Wanneer speler X de bal snoeihard

    binnenschiet, zal dit vallen onder het kopje schotkracht. Wanneer speler Y de bal

    binnenschiet, zal dit niet worden meegenomen.

    3.3.3 | Randzaken

    Naast de toegekende eigenschappen door journalisten aan spelers worden tevens

    randzaken van beide WKs onderzocht. De antwoorden op de open vragen over de

    organisatie, speelsteden, veiligheid, inwoners en supporters op beide WKs werden

    door middel van trefwoorden gecodeerd in de berichtgeving (zie bijlage I).

    3.4 | Analyseprocedures

    Na het coderen van het laatste artikel is de analyseprocedure van start gegaan. De

    resultaten werden overgeheveld van Thesistools naar SPSS. De dataset werd

    opgeschoond en klaar gemaakt om te toetsen. Dit hield in dat variabelen werden

    hergecodeerd en dat de antwoorden op de open vragen uit de dataset werden

    verwijderd. De analyseprocedure is dan ook tweeledig: er komt een kwantitatieve en

    kwalitatieve analyseprocedure aan te pas. Subparagraaf 3.4.3 behandelt de

    kwaliteitscontroles.

    3.4.1 | Kwantitatieve analyseprocedure

    Het kwantitatieve deel begon met het meten van de intercodeurbetrouwbaarheid, dat in

    subparagraaf 3.5 aan de orde komt. Voordat de significantie van de hypotheses

    vastgesteld kon worden, zijn er een aantal stappen uitgevoerd.

    Per hypotheses zijn er crosstabs gemaakt met daarin de relevante variabelen.

  • 19

    Relevante toetsen als Chi-square (X2) en carmers V geven aan of er een verband

    bestaat tussen de afhankelijke en onafhankelijke variabelen en hoe sterk dat verband al

    dan niet is. De Chi-square geeft aan of de verdeling van de cellen al dan niet gelijk is.

    Aangezien in onderhavig onderzoek de verdeling vaak niet gelijk was (geen of n

    fysiek/mentaal aspect kwam vaker voor dan vijf fysieke/mentale aspecten per speler),

    is er voor gekozen om middels een non-parametrische test de hypotheses te toetsen.

    Deze test houdt namelijk rekening met scheve verdelingen. De bijbehorende p-waarde

    van de maat Mann-Whitney verschaft daarbij duidelijkheid over het

    significantieniveau van de desbetreffende hypothese. Deze p-waarde mag door twee

    gedeeld worden, omdat SPSS tweezijdig toetst en de hypotheses eenzijdig getoetst

    worden. Er is een alpha van

  • 20

    ten opzichte van andere statistische toetsen. Doorgaans wordt de betrouwbaarheid van

    het coderen van een bepaalde variabele voldoende geacht als deze boven 0.80 ligt.

    Tussen 0,667 en 0,80 is het voldoende (Wester, 2006). De variabele atletisch scoorde

    weliswaar laag (0,6812), maar aangezien de variabele niet atletisch wel 1 scoorde,

    werd het begrip van de variabele toch duidelijk geacht. Het was niet noodzakelijk

    variabelen te verwijderen, de range van de variabelen is 0,6812 tot en met 1 (zie

    bijlage II voor alle Krippendorffs Alphas per variabele). Het gemiddelde van alle

    Krippendorffs Alphas is 0,9724.

    Paragraaf 4 | Resultaten

    Tabel 1 t/m 5 laten de resultaten zien van hypotheses 1a t/m 3. Algemeen blijkt dat er

    vaker toegekende positieve aspecten aanwezig zijn dan toegekende negatieve aspecten

    (74,4% is positief, 25,6% negatief). In paragraaf 2 bleek dat fysieke en mentale

    aspecten zowel positief als negatief kunnen zijn. Bij de fysieke aspecten is 81,5% van

    de toeschrijvingen door de journalist positief en 18,5% negatief. Bij de mentale

    aspecten is 68,7% positief en 31,3% negatief. Van de toegeschreven eigenschappen

    aan een speler door de journalist had 46,4% een fysiek karakter en 53,6% een mentaal

    karakter. Nadat de hypotheses besproken zijn, komen de resultaten van de open

    onderzoeksvraag aan bod.

    4.1 | Analyse hypotheses

    H1a: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over positieve fysieke

    aspecten berichten dan bij blanke spelers.

    Er blijkt dat aan donkere spelers vaker een positief fysiek aspect toegeschreven is dan

    aan blanke spelers (zie tabel 1). Aanwezig onder het kopje positief fysiek aspect

    houdt in dat er minimaal n fysiek aspect is toegeschreven aan een bepaalde speler.

    Ditzelfde geldt voor tabel 2 t/m 5, zij het dat aanwezig dan logischerwijs minimaal

    n positief/negatief fysiek of mentaal aspect inhoudt; afhankelijk van de inhoud van

    de tabel.

    Het verband dat er vaker een positief fysiek aspect toegeschreven is aan

    donkere spelers is echter niet sterk (Cramers V: 0,169). Uit de analyse blijkt dit

    verschil wel significant, Mann-Whitney heeft een p-waarde van 0,003. De positieve

  • 21

    fysieke aspecten die het meest voorkomen zijn schotkracht (11,1% van totaal aantal

    toegekende eigenschappen), balvastheid (6,1%) en snelheid (4,7%).

    Tabel 1: Positieve fysieke aspecten naar huidskleur

    Huidskleur

    Positief fysiek

    aspect

    Blank Donker Totaal

    Aanwezig 40,2% 55,9% 55,3%

    Niet aanwezig 59,8% 44,1% 44,7%

    Totaal N=311 N=127 N=438

    X2 = 12,565; p < 0,05

    H1b: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over negatieve fysieke

    aspecten berichten dan bij donkere spelers.

    Er blijkt nauwelijks een verschil tussen blanke en donkere spelers wanneer het gaat

    om negatieve fysieke aspecten (zie tabel 2). Cramers V heeft een waarde van 0,022,

    wat zwak is. Uit de analyse blijkt dit verschil niet significant, Mann-Whitney heeft een

    p-waarde van 0,820. Het negatieve fysieke aspect dat het vaakst voorkomt is geen

    schotkracht (2,1%).

    Tabel 2: Negatieve fysieke aspecten naar huidskleur

    Huidskleur

    Negatief fysiek

    aspect

    Blank Donker Totaal

    Aanwezig 10,9% 10,2% 10,7%

    Niet aanwezig 89,1% 89,8% 89,3%

    Totaal N=311 N=127 N=438

    X2 = .205

    H2a: Nederlandse journalisten zullen bij blanke spelers vaker over positieve mentale

    aspecten berichten dan bij donkere spelers.

  • 22

    Er blijkt dat aan blanke spelers vaker een positief mentaal aspect toegeschreven is dan

    aan donkere spelers (zie tabel 3). Hoewel dit verband niet sterk is (Cramers V: 0,165),

    blijkt dit verschil uit de analyse wel significant. Mann-Whitney heeft een p-waarde

    van 0,002. De positieve mentale aspecten die het meest voorkomen zijn

    hardwerk/inzet (6,9%), spel intelligentie (5,5%) en leiderschapscapaciteit (5,2%).

    Tabel 3: Positieve mentale aspecten naar huidskleur

    Huidskleur

    Positief mentaal

    aspect

    Blank Donker Totaal

    Aanwezig 49,2% 30,7% 43,2%

    Niet aanwezig 51,8% 69,3% 56,8%

    Totaal N=311 N=127 N=438

    X2 = 11,933; p < 0,05

    H2b: Nederlandse journalisten zullen bij donkere spelers vaker over negatieve

    mentale aspecten berichten dan bij blanke spelers.

    Er blijkt dat aan donkere spelers vaker een negatief mentaal aspect toegeschreven is

    dan aan blanke spelers (zie tabel 4). Dit verband is niet sterk (Cramers V: 0,124). Uit

    de analyse blijkt dit verschil wel significant (one-sided p-waarde Mann-Whitney:

    0,034). De negatieve mentale aspecten die het meest voorkomen zijn geen fair-play

    (3,9%) en geen spel intelligentie (3,7%).

    Tabel 4: Negatieve mentale aspecten naar huidskleur

    Huidskleur

    Negatief mentaal

    aspect

    Blank Donker Totaal

    Aanwezig 18,6% 26,0% 20,8%

    Niet aanwezig 81,4% 74,0% 79,2%

    Totaal N=311 N=127 N=438

    X2 = 6,750; p < 0,05

  • 23

    H3: Nederlandse journalisten zullen vaker over positieve fysieke en mentale aspecten

    berichten bij Nederlandse donkere spelers dan bij donkere spelers met een andere

    nationaliteit dan de Nederlandse.

    Er blijkt dat er weinig verschil zit tussen donkere Nederlandse spelers en donkere

    spelers met een andere identiteit dan de Nederlandse (zie tabel 5). Deze hypothese is

    niet significant. De p-waarde van Mann-Whitney bedraagt 0,882. De Cramers V

    waarde is 0,208.

    Tabel 5: Fysieke/mentale aspecten naar nationaliteit (met donkere huidskleur)

    Nationaliteit donkere spelers

    Fysiek/mentaal

    aspect

    Nederlands Andere Totaal

    Aanwezig 66,6% 73,6% 71,7%

    Niet aanwezig 33,4% 26,4% 28,3%

    Totaal N=36 N=91 N=127

    X2 = 5,468

    4.2 | Analyse open onderzoeksvraag

    Deze subparagraaf behandelt het kwalitatieve aspect van onderhavig onderzoek. In de

    vorige paragrafen werd duidelijk dat er onderzocht is of er een verschil zit in

    beschrijvingen over de organisatie, speelsteden, veiligheid, inwoners en supporters op

    beide WKs. Per thema zullen de belangrijkste bevindingen kort besproken worden.

    Hiermee wordt getracht een beschrijvend antwoord te geven op de open

    onderzoeksvraag: hoe wordt er bericht over organisatorische kenmerken en

    omgevingsfactoren op het WK in Duitsland en het WK in Zuid-Afrika?

    4.2.1 | Organisatie

    Het WK in Duitsland is beschreven als een Duits feestje, het WK in Zuid-Afrika is

    weergegeven als een Afrikaans feestje. Dit Duitse feestje is volgens de Nederlandse

    journalist perfect georganiseerd, zowel sportief als organisatorisch. De leus van dit

    WK de wereld te gast bij vrienden is in alle onderzochte kranten aangehaald. De

    positieve impact van het WK voor de Duitse economie, is breed uitgemeten.

  • 24

    Daarentegen komt in de berichtgeving over het WK in Zuid-Afrika naar voren dat de

    impact niet (alleen) in geld zit, maar verder gaat. Hoop is daarbij een belangrijk

    begrip. Niet alleen voor het land zelf, maar voor een heel continent. Ondanks dat de

    velden te hard, te droog en te hoog gelegen zijn, de bal alle kanten op vliegt, de

    vuvuzela communicatie op het veld onmogelijke maakt en de huiskamer binnen

    toetert, heeft Afrika met het organiseren van dit evenement volgens Nederlandse

    journalisten de wereld laten zien dat het een stuk vooruit is gekomen in haar

    ontwikkeling.

    4.2.2 | Speelsteden

    Beschreven werd dat elf van de twaalf speelsteden zich in het westen van Duitsland

    bevonden en n speelstad in het oosten. Op dit onderscheid tussen oost en west zal in

    paragraaf 4.2.4 ingegaan worden. De Duitse stadions zijn gerenoveerd, de stadions in

    Zuid-Afrika nieuw uit de grond gestampt. De angst leeft onder de journalisten dat er

    na het WK weinig met de Zuid-Afrikaanse stadions zal gebeuren, terwijl in Duitsland

    de voetbalclubs gebaat zijn met een renovatie van hun stadions.

    4.2.3 | Veiligheid

    De Nederlandse journalisten berichten dat er weinig gewelddadige incidenten

    plaatsvinden in Duitsland en dat er Nederlandse politie aanwezig is. In Zuid-Afrika is

    dit niet het geval en wordt er melding gemaakt van gewelddadige incidenten. Wanneer

    er echter bericht is over een incident, is het bericht afgesloten met de informatie dat de

    slachtoffers geen aangifte doen of het incident niet zwaar opvatten. Een voorbeeld

    hiervan is dat dit overal ter wereld had kunnen gebeuren. Dit citaat uit het Algemeen

    Dagblad is een weergegeven reactie van de Griekse internationals naar aanleiding van

    een beroving op de Griekse spelers.

    4.2.4 | Inwoners

    Volgens de Nederlandse journalisten verkeerden de Duitsers nooit eerder in zo een

    feeststemming sinds de val van de muur. Iedereen viert feest. Het weggepoetste

    verschil tussen oost en west is uitgemeten, saamhorigheid voert de boventoon. Dit

    komt overeen met de beschrijving over inwoners van Zuid-Afrika. Ook hier komt naar

    voren dat het WK zorgt voor eenheid in het land. Blank en donker vieren samen feest,

    het WK dient als lijm voor het land en geeft hoop aan de miljoenen mensen in de

  • 25

    townships. In de berichtgeving komt naar voren dat de inwoners van beide landen trots

    zijn op hun land.

    4.2.5 | Supporters

    De journalisten spreken met betrekking tot het WK in Duitsland over grote

    Oranjefeesten, met veel uitgedoste Nederlandse fans. Er heerst dan ook een

    massahysterie. Er is meer ruimte voor beschrijvingen over Nederlandse fans in

    vergelijking met beschrijvingen over fans van andere landen. Dit in tegenstelling tot

    de beschrijving over supporters in Zuid-Afrika. De vuvuzela speelt hierin een centrale

    rol, evenals de Afrikaanse supporter. Beschrijvingen zijn gedetailleerder. Zingende,

    dansende en vrolijke supporters is het beeld dat geschetst is door de Nederlandse

    journalisten. Waar het hup hup Holland hard in de Duitse stadions klinkt, wordt deze

    leus in Zuid-Afrika overstemd door de vuvuzela.

    Paragraaf 5 | Conclusies en discussie

    Het doel van dit onderzoek is te achterhalen op wat voor manier blanke en donkere

    sporters gepresenteerd worden in geschreven sportberichtgeving in de Nederlandse

    media. Dit is voornamelijk gebeurd op basis van het black edge discourse van

    Azzarito en Harrison (2008). Per hypothese volgt een korte bespreking, gevolgd door

    een implicatie en een interpretatie van de open onderzoeksvraag. Gezien de

    beschrijvingen van 438 spelers, worden de resultaten generaliseerbaar geacht.

    5.1 | Conclusies hypotheses

    In overeenstemming met het black edge discourse (Azzarito & Harrison, 2008) en de

    black brawn versus white brains gedachte van Jackson (1989, in Buffington & Fraley,

    2011) zijn de hypotheses over positieve fysieke (H1a) en mentale (H2a) aspecten

    bevestigd. Donkere spelers krijgen door de Nederlandse journalist significant vaker

    positieve fysieke aspecten toegeschreven dan blanke spelers. Wat positieve mentale

    aspecten betreft, is dit volgens de verwachting precies andersom. Blanke spelers

    krijgen significant vaker positieve mentale aspecten toegeschreven dan donkere

    spelers.

    Hypothese 1b die inhoudt dat bij blanke spelers vaker over negatieve fysieke

    aspecten wordt bericht dan bij donkere spelers, dient verworpen te worden. Er wordt

  • 26

    niet significant vaker over negatieve fysieke aspecten van blanke spelers geschreven

    dan van donkere spelers. Hypothese 2b over negatieve mentale aspecten dient wel

    bevestigd te worden. Donkere spelers krijgen significant vaker negatieve mentale

    aspecten toegeschreven dan blanke spelers.

    Bovengenoemde conclusies impliceren een aantal zaken. Aangezien donkere

    spelers positieve fysieke eigenschappen en negatieve mentale eigenschappen krijgen

    toegeschreven, kan geconcludeerd worden dat donkere spelers in de berichtgeving

    vooral fysiek sterk zijn, maar niet slim. Dit is een toevoeging op de theorie van

    Azzarito en Harrison (2008), die alleen van de erkenning van fysieke aspecten uitgaat.

    Bij blanke spelers is dit beeld iets genuanceerder. Hoewel blanke spelers

    minder positieve fysieke eigenschappen krijgen toegeschreven, wordt deze groep op

    het gebied van fysieke aspecten niet negatiever in beeld gebracht. Wel blijkt dat

    blanke spelers positievere mentale eigenschappen krijgen toegeschreven, oftewel;

    blanke spelers zijn slimmer dan donkere spelers. In de theorieparagraaf werd duidelijk

    dat het black brawn vs white brains zijn oorsprong heeft in de koloniale tijd. Hoe

    pijnlijk ook, deze conclusies sluiten hier volledig bij aan. Kort gezegd zijn donkere

    spelers fysiek sterk, maar dom. Blanke spelers zijn vooral slim. Dit genuanceerdere

    beeld over blanke spelers sluit aan bij het outgroup/ingroup denken van Tajfel (1974)

    en onderzoek van Thienpoint (1999). Volgens Thienpoint (1999) laten individuen, in

    dit geval blanke Nederlandse journalisten, zich generaliserend over de outgroup uit,

    terwijl zij over de leden van de eigen ingroup een afgewogen mening hebben.

    De laatste hypothese onderzocht of Nederlandse journalisten positiever over

    fysieke en mentale aspecten berichten bij donkere Nederlandse spelers dan bij donkere

    spelers met een andere nationaliteit. In tegenstelling tot de verwachting op basis van

    het ingroup/outgroup denken van Tajfel (1974) is dit niet aangetoond.

    De bespreking van de resultaten kan gezien worden als een antwoord op de

    centrale vraag, gesteld in de aanleiding: hoe worden blanke en donkere sporters

    weergegeven in Nederlandse kranten? Geconcludeerd kan worden dat in de lijn van

    het black edge discourse raciale stereotyperingen aanwezig zijn in de berichtgeving

    over blanke en donkere voetbalspelers.

    5.2 | Implicaties

    Naar aanleiding van deze opmerkelijke conclusies is het opvallend dat er weinig tot

    geen aandacht is voor de vaak onbewuste toekenning van eigenschappen door

  • 27

    Nederlandse journalisten aan donkere spelers. Een reden hiervoor zou kunnen zijn dat

    de stereotype beeldvorming over de donkere speler inmiddels -jammer genoeg- is

    verworden tot common sense.

    In paragraaf 1 blijkt dat individuen naar racisme neigen wanneer zij blijvend

    worden blootgesteld aan raciale stereotyperingen (Bernstein & Blain, 2002). Daarnaast

    blijkt dat berichten in de sportmedia een cruciale rol kunnen spelen in de

    beeldvorming van jongeren over culturele raciale verschillen (Azzarito en Harrison,

    2008). Dit kan schadelijk zijn voor de maatschappij. Het is goed mogelijk dat deze

    stereotype beeldvorming dan ook niet beperkt blijft tot voetbal. Om een hoge

    maatschappelijke positie te verkrijgen worden in westerse samenlevingen mentale en

    intellectuele vaardigheden over het algemeen hoger gewaardeerd dan fysieke

    vaardigheden (Hartmann, 2000). Raciale stereotypen helpen daarbij om deze

    machtsverhoudingen in stand te houden. Dat is opmerkelijk te noemen, zeker

    aangezien onderhavig onderzoek aantoont dat Nederlandse krantenberichten raciale

    stereotypen bevatten.

    Geconcludeerd kan worden dat blanke Nederlandse journalisten door het

    gebruik van raciale stereotypen de machtsverhoudingen binnen de maatschappij ten

    faveure van henzelf in stand houden. Dit is schadelijk, want het aanvechten van

    maatschappelijke ongelijkheid en onrecht zou in principe een kerntaak moeten zijn

    van de media (De Bruycker, 2012).

    5.3 | Conclusies open onderzoeksvraag

    Naar aanleiding van de kwalitatieve analyse kan er een belangrijke conclusie

    getrokken worden. Hoewel de beschrijvingen over de organiserende landen van het

    WK in Duitsland en Zuid-Afrika uiteenlopen, is er namelijk opmerkelijk genoeg toch

    een overeenkomst te ontdekken. Volgens de journalisten laten de inwoners van beide

    landen door middel van de organisatie een eenheid zien. In Duitsland een eenheid

    tussen oost en west, in Zuid-Afrika een eenheid tussen blank en donker. Beide WKs

    waren feestjes. Het eerdergenoemde Duitse en Afrikaanse feestje.

    Het Afrikaanse feestje, beschreven in paragraaf 4, verdient enige nuancering.

    De beeldvorming dat het WK in Zuid-Afrika vooral een Afrikaans feestje was, kan er

    mee te maken hebben dat een WK voor het eerst in Afrika georganiseerd werd. Europa

    heeft immers al verschillende WK eindrondes gehad. De conclusie over de

    beschrijving van supporters sluit hierbij aan. Het feit dat Nederland grenst aan

  • 28

    Duitsland maakt het aannemelijk dat er veel Nederlanders op dit eindtoernooi

    aanwezig waren. Hierdoor waren de beschrijvingen over supporters veelal oranje

    gekleurd.

    Daarnaast komt een belangrijk verschil tot uiting in de beschrijvingen over

    veiligheid in beide landen. Het weergeven van het citaat dit had overal ter wereld

    kunnen gebeuren (zie paragraaf 4.2.3) is indirect een sneer naar Zuid-Afrika.

    Ondanks de bagatellisering van het probleem, wordt toch (wellicht onbewust) het

    probleem genoemd van criminaliteit in Zuid-Afrika. Het beeld dat de Nederlandse

    journalist geeft van veiligheid is dan ook overwegend negatief voor Zuid-Afrika en

    overwegend positief voor het WK in Duitsland.

    Eerdergenoemde zaken stippen de hoofdpunten aan als antwoord op de open

    onderzoeksvraag gesteld in paragraaf 2. Met de conclusies over raciale stereotypering

    in het achterhoofd kan geconcludeerd worden dat de beeldvorming over randzaken

    tussen blank en donker genuanceerder is. Het verschil tussen blank en donker komt

    minder goed naar voren in de beschrijving over randzaken dan bij beschrijvingen over

    spelers. Gezien het onderzoeksdoel en de centrale vraag wordt hier niet uitgebreider

    op ingegaan. Nader onderzoek zou hier meer duidelijkheid in kunnen brengen.

    5.4 | Beperkingen onderzoek

    Een van de beperkingen aan dit onderzoek is de aanname dat elke Nederlandse

    sportjournalist per definitie blank is. Of dit ook daadwerkelijk zo is, valt niet te

    zeggen. Vanuit de ingroup/outgroup gedachte (Tajfel, 1974) wordt hier wel vanuit

    gegaan.

    Daarnaast is er discussie mogelijk over het onderscheid tussen donker en

    lichtgetint. Bij veel blanke Europese en donkere Afrikaanse spelers was de keuze

    makkelijk, maar met name in de beschrijvingen over Zuid-Amerikaanse spelers en

    lichtgetinte Europeanen werden keuzes op basis van de interpretatie van de

    onderzoeker zelf gemaakt. In vervolgonderzoek zou hier strikter naar gekeken kunnen

    worden, al toonde de intercodeurbetrouwbaarheid hier wel een goede

    overeenstemming over aan (zie bijlage II).

    5.5 | Vervolgonderzoek

    In deze paragraaf is al een aanbeveling voor vervolgonderzoek naar voren gekomen.

    Deze subparagraaf dient als aanvulling. Nader onderzoek zou meer duidelijkheid

  • 29

    kunnen brengen in de effecten van de aanwezigheid van raciale stereotypen op het

    individu. De schadelijkheid voor de maatschappij is immers al naar voren gekomen. In

    onderhavig onderzoek staat de zenderkant centraal, interessant zou zijn om

    vervolgonderzoek te doen naar de ontvangerskant.

    Een andere aanbeveling is om onderzoek te doen naar raciale stereotypen in

    andere facetten van de samenleving dan sport. De entertainmentindustrie of de politiek

    zouden kunnen dienen als onderzoeksdomeinen.

  • 30

    Referentielijst

    Azzarito, L., & Harrison, L. (2008). White men can't jump. Race, gender and

    natural athleticism. International Review for the Sociology of Sport, 43(4), 347-364.

    Back, L., Crabbe, T., & Solomos, J. (1999). Beyond the racist/hooligan couplet:

    Race, social theory and football culture. The British Journal of Sociology, 50(3), 419-

    442.

    Baldassaro, L. (2005). Dashing dagos and walloping wops: Media portrayal of

    Italian American major leaguers before world war II. A Journal of Baseball History and

    Culture, 14(1), 98-106.

    Banet-Weiser, S. (1999). Hoop dreams professional basketball and the politics of

    race and gender. Journal of Sport & Social Issues, 23(4), 403-420.

    Bernstein, A., & Blain, N. (2002). Sport and the media: The emergence of a

    major research field. Sport in Society, 5(3), 1-30.

    Brigham, J. C. (1971). Ethnic stereotypes. Psychological Bulletin, 76(1), 15-38.

    Bruycker, G. De. (2010). Zwarte parels. Een inhoudsanalyse naar het gebruik

    van raciale stereotypen in Belgische sportkranten.

    Buffington, D., & Fraley, T. (2011). Racetalk and sport: The color

    consciousness of contemporary discourse on basketball. Sociological Inquiry, 81(3),

    333-352.

    Crolley, L., & Hand, D. (2006). Football and European identity: Historical

    narratives through the press. New York: Routledge.

    Eastman, T., Billings, A. C. S. (2001). Biased voices of sports: Racial and

    gender stereotyping in college basketball announcing. Howard Journal of

    Communication, 12(4), 183-201.

    Eberhardt, J. L., & Fiske, S. T. (1994). Affirmative action in theory and practice:

    Issues of power, ambiguity, and gender versus race. Basic and Applied Social

    Psychology, 15(1-2), 201-220.

  • 31

    Hartmann, D. (2000). Rethinking the relationships between sport and race in

    American culture: Golden ghettos and contested terrain. Sociology of Sport Journal, 17,

    229-253.

    Kamin, L. J. (2001). The myth of the black superman. The Journal of Blacks in

    Higher Education, 32, 136-139.

    Koivula, N. (1999). Gender stereotyping in televised media sport coverage. Sex

    Roles, 41(718), 589-604.

    Luijt, R. (2005). Worstelen met het stereotype: Een onderzoek naar de weergave

    van Olympische sporters in Nederlandse kranten.

    Macrae, C. N., Stangor C., & Hewstone, M. (1996). Stereotypes and

    stereotyping. New York: Guilford.

    Massey, D. S. (1993). American apartheid: Segregation and the making of the

    underclass. London: Harvard University Press.

    McCarthy, D., Jones, R. L., & Potrac, P. (2003). Constructing images and

    interpreting realities: The case of the black soccer player on television. International

    Review for the Sociology of Sport, 38(2), 217-238.

    Rada, J. A. (1996). Color blindsided: Racial bias in network television's coverage of professional football games. Howard Journal of Communications, 7(3),

    231-239.

    Ramasubramanian, S. (2011). The impact of stereotypical versus

    counterstereotypical media exemplars on racial attitudes, causal attributions, and

    support for affirmative action. Communication Research, 38(4), 497-516.

    Rowe, D. (2007). Sports journalism still thetoy department'of the news media?

    Journalism, 8(4), 385-405.

    Sands, R. R., & Sands, L. (Eds.). (2010). The anthropology of sport and human

    movement: A biocultural perspective. Plymouth: Lexington Books.

  • 32

    Spaaij, R. (2008). Men like us, boys like them: Violence, masculinity, and

    collective identity in football hooliganism. Journal of Sport and Social Issues, 32, 369-

    392.

    Sterkenburg, J. van., Tuin, I. van der., Wekker, G., & Buikema, R. (2010).

    Witte schicht is ineens wereldnieuws. De Volkskrant, p. 20.

    Stichting KijkOnderzoek. (n.d.). Retrieved April 15, 2013 from

    http://www.kijkonderzoek.nl/component/Itemid,45/option,com_kijkcijfers/file,j1-0-1-p

    Stone, J., Lynch, C. I., Sjomeling, M., & Darley, J. M. (1999). Stereotype threat

    effects on black and white athletic performance. Journal of Personality and Social

    Psychology, 77(6), 1213-1227.

    Tajfel, H. (1974). Social identity and intergroup behaviour. Social Science

    Information, 13(2), 65-93.

    Tajfel, H. (1981). Human groups and social categories. Cambridge: Cambridge

    University Press.

    Tajfel, H. (1982). Social psychology of intergroup relations. Annual Review of

    Psychology, 33, 1-39.

    Tajfel, H., & Turner, J. C. (1979). An integrative theory of intergroup conflict.

    The Social Psychology of Intergroup Relations, 33, 47-61.

    Thienpont, K. (1999). In-group/out-group gedrag in evolutiebiologisch

    perspectief. Leuven: Garant.

    Wester, F. P. J. F. (2004). Lessen uit het lezen. Nijmegen: Katholieke

    Universiteit Nijmegen.

    Wester, F. P. J. F. (2006). Inhoudsanalyse: Theorie en praktijk. Deventer:

    Kluwer.

    Wodak, R. (1989). Language, power and ideology: Studies in political

    discourse. Amsterdam: John Benjamins Publishing Company.

  • 33

    BIJLAGE I

    Codeboek 1. Naam krant

    De Telegraaf Algemeen Dagblad Trouw de Volkskrant 2. Titel artikel .. 3. Datum ..

    4. Over welk WK gaat het artikel?

    Duitsland Zuid-Afrika 5. Naam speler ................................................................... 6. Nationaliteit Nederlands Anders 7. Huidskleur Blank Donker 8. Fysieke capaciteiten 1. Schotkracht (Eventueel; aantal: ....) 2. Geen schotkracht (Eventueel; aantal: ....)

  • 34

    3. Sprongkracht (Eventueel; aantal: ....) 4. Geen sprongkracht (Eventueel; aantal: ....) 5. Kopbalsterk (Eventueel; aantal: ....) 6. Niet kopbalsterk (Eventueel; aantal: ....) 7. Duelkracht (Eventueel; aantal: ....) 8. Geen duelkracht (Eventueel; aantal: ....) 9. Balvast (Eventueel; aantal: ....) 10. Niet balvast (Eventueel; aantal: ....) 11. Snelheid (Eventueel; aantal: ....) 12. Traag (Eventueel; aantal: ....) 13. Lenig (Eventueel; aantal: ....) 14. Niet lenig (Eventueel; aantal: ....) 15. Forsgebouwd (Eventueel; aantal: ....) 16. Tenger (Eventueel; aantal: ....) 17. Explosief (Eventueel; aantal: ....) 18. Niet explosief (Eventueel; aantal: ....) 19. Atletisch (Eventueel; aantal: ....) 20. Niet atletisch (Eventueel; aantal: ....) 21. Andere positief (Eventueel; aantal: ....) 22. Andere negatief (Eventueel; aantal: ....) 9. Mentale aspecten 1. Leiderschapscapaciteit (Eventueel; aantal: ....) 2. Geen leiderschapscapaciteit (Eventueel; aantal: ....) 3. Overzicht (Eventueel; aantal: ....) 4. Geen overzicht (Eventueel; aantal: ....) 5. Hardwerk/inzet (Eventueel; aantal: ....) 6. Lui (Eventueel; aantal: ....) . 7. Goede passing (Eventueel; aantal: ....) 8. Slechte passing (Eventueel; aantal: ....) 9. Gedisciplineerd (Eventueel; aantal: ....) 10. Ongedisciplineerd (Eventueel; aantal: ....) 11. Goed positiespel (Eventueel; aantal: ....) 12. Slecht positiespel (Eventueel; aantal: ....) 13. Fair-play (Eventueel; aantal: ....) 14. Geen fair-play (Eventueel; aantal: ....) 15. Oplettend (Eventueel; aantal: ....) 16. Onoplettend (Eventueel; aantal: ....) 17. Concentratie (Eventueel; aantal: ....) 18. Geen concentratie (Eventueel; aantal: ....) 19. Teamspeler (Eventueel; aantal: ....)

  • 35

    20. Geen teamspeler/Egost (Eventueel; aantal: ....) 21. Spel intelligentie (Eventueel; aantal: ....) 22. Geen spel intelligentie (Eventueel; aantal: ....) 23. Andere positief (Eventueel; aantal: ....) 24. Andere negatief (Eventueel; aantal: ....)

    10. Open vragen

    Hoe wordt er over het organiserende land Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over het organiserende land Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de plaats van spelen in Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de plaats van spelen in Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de veiligheid in Duitsland geschreven? .......................................................................................

    Hoe wordt er over de veiligheid in Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de inwoners van Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de inwoners van Zuid-Afrika geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de supporters in Duitsland geschreven? ....................................................................................... Hoe wordt er over de supporters in Zuid-Afrika geschreven? .......................................................................................

  • 36

    BIJLAGE II

    Intercodeurbetrouwbaarheid

    Variabele Krippendorffs Alpha Nationaliteit .9669 Huidskleur .9608 Fysieke aspecten Schotkracht .9089 Geen schotkracht 1 Sprongkracht 1 Geen sprongkracht 1 Kopbalsterk 1 Niet kopbalsterk 1 Duelkracht .9012 Geen duelkracht 1 Balvast 1 Niet balvast 1 Snelheid 1 Traag 1 Lenig 1 Niet lenig 1 Forsgebouwd 1 Tenger 1 Explosief .8066 Niet explosief 1 Groot/lang 1 Klein/kort 1 Atletisch .6812 Niet atletisch 1 Anders 1 Mentale aspecten Leiderschapscapaciteit 1 Geen leiderschapscapaciteit 1 Overzicht 1 Geen overzicht 1 Hardkwerk/inzet 1 Lui 1 Goede passing 1 Slechte passing 1 Gedisciplineerd 1 Ongedisciplineerd 1

  • 37

    Goed positiespel 1 Slecht positiespel 1 Fair-play 1 Geen fair-play 1 Oplettend 1 Niet oplettend 1 Concentratie 1 Geen concentratie 1 Teamspeler ,7612 Geen teamspeler/egoist 1 Spel intelligentie .8813 Geen spel intelligentie 1 Andere positief .8499 Andere negatief 1