VAN DE MILLENNIUM DEVELOPMENT GOALS NAAR DE …...3 Abstract Bij de start van de 21ste eeuw stelden...
Transcript of VAN DE MILLENNIUM DEVELOPMENT GOALS NAAR DE …...3 Abstract Bij de start van de 21ste eeuw stelden...
VAN DE MILLENNIUM DEVELOPMENT
GOALS NAAR DE SUSTAINABLE
DEVELOPMENT GOALS EEN FUNCTIONELE, IDEOLOGISCHE EN INSTITUTIONELE
VERSCHUIVING? Wetenschappelijke verhandeling
Aantal woorden: 26.045
Charlotte Van de Velde Stamnummer: 01408217
Promotor: Prof. dr. Dries Lesage
Copromotor: Prof. dr. Faye De Coen
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de EU-studies
Academiejaar: 2018-2019
2
Dankwoord
In eerste instantie wil ik graag mijn promotor, Prof. dr. Dries Lesage, bedanken voor zijn uitstekende
begeleiding. Gedurende twee jaar heeft hij tijd en moeite gestoken in het opvolgen van mijn werk, en
heeft hij mij geholpen interessante inzichten te krijgen in complexe internationale processen. Daarnaast
wil ik ook mijn ouders bedanken, voor hun onvoorwaardelijke steun, hun liefde en hun vertrouwen in
mij. Ten slotte dank ik ook mijn collega’s van het Krook-café. Zij stonden steeds klaar om mij aan te
moedigen, om mij op te beuren en om verse koffie voor mij te maken tijdens het schrijven van deze
masterproef.
3
Abstract
Bij de start van de 21ste
eeuw stelden de Verenigde Naties (VN) een ambitieuze ontwikkelingsagenda op
voor de komende 15 jaar, waarin de bestrijding van armoede centraal stond. Er werd een lijst ontwikkeld
van 8 Millennium ontwikkelingsdoelstellingen (MDG’s), die de belangrijkste globale uitdagingen van
het tijdperk zoals armoede, honger en sociale ongelijkheid moesten tegemoetkomen. Nadat de
Millennium agenda op zijn einde liep, werd er besloten een nieuwe, nog ambitieuzere agenda op te
stellen voor de periode tussen 2015 en 2030. In 2015 werd de Agenda 2030 aangenomen, waarin
duurzame ontwikkeling centraal stond, samen met een lijst van 17 duurzame
ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s). De Agenda 2030 zorgde voor continuïteit en consolidatie van de
Millennium agenda en bouwde er ook op verder. De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen omvatten
een veel breder gamma aan ontwikkelingsthema’s en komen tegemoet aan de vele tekortkomingen van
de Millennium doelstellingen. Hoe komt het nu dat beide agenda’s in dergelijke mate met elkaar
verschillen? Vertonen ze ook enkele gelijkenissen? Welke factoren kunnen de mate van continuïteit
tussen beide verklaren? Er zal gezocht worden naar antwoorden op deze vragen door te gaan kijken naar
de functionele, de ideologische en de institutionele dimensies van de ontstaansprocessen van beide
ontwikkelingsagenda’s. Er zal ondervonden worden dat (dis)continuïteiten binnen die drie dimensies de
mate van continuïteit tussen de Millennium Agenda en Agenda 2030 kunnen verklaren.
4
Inhoudsopgave
LIJST MET AFKORTINGEN .................................................................................................................. 5
I. INLEIDING ....................................................................................................................................... 7
II. LITERATUUROVERZICHT ........................................................................................................ 9
2.1 DE MILLENNIUM DOELSTELLINGEN (MDG’S) ................................................................................................. 9 2.2 DE DUURZAME ONTWIKKELINGSDOELSTELLINGEN (SDG’S)......................................................................... 10
III. PROBLEEMSTELLING.............................................................................................................. 12
3.1 PROBLEEMOMSCHRIJVING EN RELEVANTIE ................................................................................................... 12 3.2 ONDERZOEKSVRAGEN ................................................................................................................................... 12
IV. THEORETISCH KADER ............................................................................................................ 14
V. ONDERZOEKSOPZET EN METHODOLOGIE ......................................................................... 16
VI. LITERATUURONDERZOEK ..................................................................................................... 18
6.1 OVERZICHT VAN DE ONTSTAANSPROCESSEN VAN DE MDG’S EN DE SDG’S ................................................. 18 6.1.1 De Millennium doelstellingen (MDG’s) .............................................................................................. 18 6.1.2 De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s) ............................................................................ 20
6.2 FUNCTIONELE DIMENSIE ................................................................................................................................ 22 6.2.1 Algemeen: van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling ................................................ 23 6.2.2 ‘People’: het bestrijden van armoede en honger, in al hun vormen .................................................. 24 6.2.3 ‘Prosperity’: zorgen voor welvaart ....................................................................................................... 26 6.2.4 ‘Planet’: het beschermen van de planeet ............................................................................................. 28 6.2.5 ‘Peace’: vredevolle, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen ....................................................... 30 6.2.6 ‘Partnership’: universaliteit en globale solidariteit............................................................................. 30 6.2.7 Conclusie ............................................................................................................................................... 31
6.3 IDEOLOGISCHE DIMENSIE ............................................................................................................................... 32 6.3.1 Algemeen: van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling ................................................ 33 6.3.2 ‘People’: het bestrijden van armoede en honger, in al hun vormen .................................................. 34 6.3.3 ‘Prosperity’: zorgen voor welvaart ....................................................................................................... 38 6.3.5 ‘Peace’: vredevolle, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen ....................................................... 45 6.3.6 ‘Partnership’: universaliteit en globale solidariteit............................................................................. 46 6.3.7 Conclusie ............................................................................................................................................... 48
6.4 INSTITUTIONELE DIMENSIE ............................................................................................................................ 49 6.4.1 Algemeen: van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling ................................................ 50 6.4.2 Van een lineair ontwikkelingsproces naar de samenvoeging van twee sporen.................................. 52 6.4.3 Van een gesloten onderhandelingsmethode naar een open onderhandelingsmethode ..................... 58 6.4.4 Uitbreiding van de SDG-agenda door voorafgaand werk van instituties ........................................... 60 6.4.5 Conclusie ............................................................................................................................................... 64
VI. CONCLUSIE ............................................................................................................................... 66
VII. BIJLAGEN .................................................................................................................................. 68
VIII. BIBLIOGRAFIE ...................................................................................................................... 69
5
Lijst met afkortingen
BRICS
CAP
CBDR
COP21
DAC
EU
FOCAC
G20
G77
HLPF
HLP
IDG’s
IAO
ICPD
IMF
IPCC
MDG’s
MoI
MOL
ngo
ODA
OWG
PrepCom
SDG’s
SFDRR
SG
SPF
UHC
UNCED
UNCSD
UNDP
UNEP
Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika
Common African Position
Common But Differentiated Responsabilities
21ste sessie van de Conference of the Parties of Klimaattop
Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking, een subsidiar orgaan van de OESO
Europese Unie
Forum Omtrent Chinees-Afrikaanse Coöperatie
Groep van 20
Groep van 77
High Level Political Forum
High Level Panel
Internationale ontwikkelingsdoelstellingen, ontwikkeld door de DAC
International Arbeidsorganisatie
Internationale VN-Conferentie omtrent Bevolkingen Ontwikkeling (1994, Cairo)
Internationaal Monetair Fonds
Internationaal Paneel voor Klimaatverandering
Millennium Development Goals of Millenium ontwikkelingsdoelstellingen
Means of Implementation of implementatiemiddelen
Minst Ontwikkelde Landen
Niet-gouvernementele organisatie
Official Development Assistance of officiële ontwikkelingshulp
Open Working Group
Preparatory Committee, voorbereidende comités die een VN-top voorafgaan
Sustainable Development Goals of duurzame ontwikkelingsdoelstellingen
Sendai Raamwerk voor de vermindering van rampenrisico’s
VN Secretaris-Generaal
Social Protection Floor of sociale beschermingsvloer
Universal Health Coverage of universele dekking van de gezondheidszorg
VN Conferentie omtrent Milieu en Ontwikkeling (1992, Rio de Janeiro), of Top van
Rio
VN Conferentie omtrent Duurzame Ontwikkeling (2012, Rio de Janeiro), of Rio+20
Top
VN Ontwikkelingsprogramma
VN Milieuprogramma
6
UNFCCC
UNGA
UNICEF
VN
WEF
WHO
WMS
WSSD
VN Raamwerk Conventie omtrent Klimaatverandering
Algemene Vergadering van de VN
VN Kinderrechtenorganisatie
Verenigde Naties
Wereld Economisch Forum
World Health Organization of Wereldgezondheidsorganisatie
World Market Society
VN Wereldtop omtrent Duurzame Ontwikkeling (1995, Kopenhagen)
7
I. INLEIDING
Net voor de eeuwwissel, werd de wereld geconfronteerd met een groot aantal globale uitdagingen. De
groeiende wereldbevolking en de urbanisering verhoogden de druk op menselijke en sociale systemen.
Armoede, honger en de beperkte toegang tot sociale bescherming baarden de internationale
gemeenschap steeds meer zorgen. Er werd nagedacht over hoe die uitdagingen konden aangepakt. Hoe
kan men armoede de wereld uit helpen? Hoe kan men ervoor zorgen dat mensen overal ter wereld
toegang hebben tot sociale bescherming, gezondheidszorg, proper water, sanitaire faciliteiten en
onderwijs? De mondialisering versterkte de vraag naar een globale aanpak en naar een
samenwerkingsmodel. De Verenigde Naties (VN) ontwikkelden, als antwoord op de problemen van het
tijdperk, de Millennium Development Goals (MDG’s): acht ontwikkelingsdoelstellingen gericht op het
bestrijden van wereldwijde armoede en op het bevorderen van welvaart op grote schaal1. Onder andere
armoede, honger, onderwijs, gendergelijkheid, kindersterfte en volksgezondheid komen aan bod in de
MDG’s. Voor de eerste keer in de geschiedenis van de ontwikkelingssamenwerking werd armoede op
een holistische manier benaderd en stond internationale samenwerking centraal. De meeste regeringen
en internationale organisaties stemden hun beleid af op de Millennium doelstellingen waardoor
significante resultaten werden geboekt (McArthur J. , 2014).
Tegen 2015 moesten de acht Millennium doelstellingen bereikt zijn. Hoewel niet elke doelstelling werd
gehaald, werden er toch een aantal significante stappen in de juiste richting gezet dankzij de meetbare,
tijdsgebonden ‘targets’2 en dankzij de inzet van actoren op verschillende niveaus. Wereldwijde armoede
en kindersterfte werden bijvoorbeeld gehalveerd, het aantal schoolgaande kinderen in het lager
onderwijs steeg van 83% naar 90% en de genderkloof in het lager onderwijs werd gedicht. Ook werd de
kwaliteit van de volksgezondheid verbeterd. Er was minder kindersterfte, minder moedersterfte en het
aantal HIV-patiënten daalde met 40%. Meer mensen kregen ook toegang tot sanitaire faciliteiten en er
werd meer financiële hulp gedoneerd aan ontwikkelingslanden (Al Jazeera+, 2014). Volgens voormalig
VN Secretaris-Generaal (SG) Ban Ki-moon waren de MDG’s “the most succesful anti-poverty
movement in history” (UN, The Millennium Development Goals Report, 2015, p. 3).
De Sustainable Development Goals (SDG’s) kan men beschouwen als de opvolgers van de MDG’s,
hoewel zij ook hun oorsprong vinden in de Rio+20 VN-conferentie omtrent Duurzame Ontwikkeling
(UNCSD). Na talloze intergouvernementele onderhandelingen en na brede consultatieprocessen
ontstond er een consensus over 17 duurzame doelstellingen, een pak meer dan bij de MDG’s3. Waar bij
de MDG’s de focus lag op de klassieke ontwikkelingsthema's, stelt de SDG-agenda duurzame
1 Voor de exhaustieve lijst van MDG’s, zie bijlage 1. 2 Het woord ‘target’ is moeilijk te vertalen naar het Nederlands. Het impliceert een doelstelling, die concreet en
meetbaar is. Het woord zal in deze scriptie regelmatig gebruikt worden. 3 Voor de exhaustieve lijst van SDG’s, zie bijlage 2.
8
ontwikkeling voorop. Duurzame ontwikkeling impliceert een uiting van bezorgdheid omtrent milieu en
socio-economische kwesties, in combinatie met aandacht voor intergenerationele gerechtigheid
(Hopwood, Mellor, & O'Brien, 2005). De SDG-agenda is dus veel ambitieuzer op sociaal en ecologisch
vlak dan de MDG-agenda. Er komt een uitgebreid spectrum van thema’s aan bod: toegang tot sociale
bescherming, universele gezondheidsdekking, energie, tewerkstelling, infrastructuur, duurzame steden,
consumptie en productie, het bestrijden van klimaatverandering, het beschermen van oceanen en
ecosystemen, het belang van vredevolle instellingen… (UN, The Sustainable Development Goals
Report, 2016).
Tegen 2030 moeten de SDG’s hun doelen bereikt hebben. De slaagkansen zijn moeilijk te voorspellen
aangezien die afhankelijk zijn van een groot aantal factoren. Het is moeilijk te voorspellen hoe de
doelstellingen zullen doorsijpelen naar lagere niveaus en het al dan niet slagen van de SDG’s is
bovendien ook afhankelijk van niet voorspelbare factoren zoals oorlogen en conflicten (Lesage, 2014).
Volgens het ‘SDG-progress report’ van 2018 gaat de implementatie van doelstellingen te traag en
moeten de lidstaten meer inspanningen leveren indien ze doelstellingen tegen 2030 willen halen. Het
jaar 2019 zal bepalend zijn voor het verdere verloop van de SDG-agenda. De staatsleiders zullen in
september samenkomen tijdens een Algemene Vergadering van de VN in New York om de voortgang
van de SDG’s bespreken. Het zal een uitgekozen moment zijn om de kans op slagen van de SDG-agenda
te beïnvloeden (Bogaert, 2018).
Wat zeker is, is dat de SDG’s op een andere manier moeten worden aangepakt dan de MDG’s, gezien
hun inhoudelijke verschillen. De Millennium doelstellingen kunnen beschouwd worden als het
‘laaghangend fruit’. Ze werden grotendeels bereikt dankzij economische groei in ontwikkelingslanden
zoals China en India. De economische groei bevorderde het algemeen welzijn en zorgde voor minder
armoede. Om de nieuwe duurzaamheidsdoelstellingen te bereiken zal er echter meer nodig zij dan louter
economische groei in de VN-lidstaten. Er zullen inspanningen nodig zijn op economisch, sociaal en
milieuniveau, en dat van alle lidstaten (Green, 2015).
Dat de MDG’s en de SDG’s inhoudelijk met elkaar verschillen en dus op een verschillende manier
moeten bereikt worden, is duidelijk. Maar waarom verschillen beide sets van doelstellingen nu
inhoudelijk van elkaar? Wat zijn de belangrijkste verschuivingen? Vertonen ze ook gelijkenissen?
Welke factoren kunnen die verschillen en gelijkenissen verklaren? Het doel van deze masterproef is om
na te gaan in welke mate er sprake is van (dis)continuïteit tussen de MDG’s en de SDG’s. Er zullen
verklaringen voor die (dis)continuïteiten gezocht worden in de ontstaansprocessen van beide sets van
doelstellingen. Die ontstaansprocessen zullen op drie verschillende manieren benaderd worden: vanuit
een functionele invalshoek, de ideologische invalshoek en de institutionele invalshoek. Er wordt
verondersteld dat binnen die drie dimensies factoren kunnen worden gevonden die de belangrijkste
verschillen en gelijkenissen tussen de MDG’s en de SDG’s kunnen verklaren.
9
II. LITERATUUROVERZICHT
Eerst en vooral is het belangrijk om te gaan kijken naar de meest beduidende bevindingen in de
wetenschappelijke literatuur omtrent het onderwerp van deze scriptie. De bedoeling is om de
belangrijkste standpunten binnen het academische debat te bespreken en te kaderen. Het aantal
wetenschappelijke papers over de MDG’s en de SDG’s is groot. Daarom beperkt dit overzicht zich tot
literatuur die specifiek handelt over thema’s die relevant zijn en dicht aanleunen bij de centrale
onderzoeksvraag. Het doel van deze scriptie is om de belangrijkste (dis)continuïteiten tussen de MDG’s
en de SDG’s te verklaren. Hieronder worden in eerste instantie de belangrijkste academische
bevindingen omtrent het ontstaansproces van de Millennium doelstellingen besproken en in tweede
instantie worden die van het ontstaansproces van de duurzame ontwikkelingsdoelstellingen besproken.
2.1 De Millennium doelstellingen (MDG’s)
In september 2000 stelde de VN zijn de nieuwe ontwikkelingsagenda voor met de VN-Millennium
Verklaring (UNGA, A/55/2, 2000). Een klein jaartje later, in 2001 werden de MDG’s formeel
aangenomen. Later, tot en met 2007, werden ze verder verfijnd en gespecifieerd. De MDG’s bundelen
8 doelstellingen, 18 targets en 48 indicatoren om de doelstellingen te meten. Binnen academische
kringen bestaat er consensus over het feit dat de MDG’s ontstaan zijn dankzij een complexe mix van
processen en factoren. Sommige academici zijn enthousiaster dan andere over de MDG’s. De ene vindt
de bekomen resultaten bevredigend terwijl de andere vindt dat de doelstellingen niet voldoende
verregaand waren. Ook zijn er auteurs die tevreden zijn met hoe de MDG’s tot stand kwamen, terwijl
andere het ontstaansproces niet voldoende inclusief en democratisch vinden.
Academici zijn het met elkaar eens dat de kern van de MDG’s herleid kan worden naar uitkomsten van
betekenisvolle conferenties van de jaren ’90 omtrent sociaal welzijn, milieu, onderwijs en
gendergelijkheid. Zo hebben de VN-Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (UNCED) in Rio van
1992 en de Top inzake Sociale Ontwikkeling in Kopenhagen (WSSD) van 1995 bijvoorbeeld
interessante ideeën naar voren geschoven die werden overgenomen in de MDG’s (McArthur, 2014).
Volgens verschillende auteurs hebben ook ontwikkelingen binnen organisaties zoals de Wereldbank,
het Internationaal Monetair Fonds (IMF) en vooral Organisatie voor Economische Samenwerking en
Ontwikkeling (OESO) een invloed gehad op de uiteindelijke inhoud van de Millennium doelstellingen
(Borowy, 2015). De MDG’s ontstonden dus zowel vanuit een VN-beleidskader als vanuit het
institutioneel kader van andere organen. Ook het neoliberalisme, dat overheersend was in de jaren 1980
en 1990 en de focus legt op liberalisering en deregulering, zou volgens de meeste wetenschappelijke
publicaties zijn stempel hebben gezet op de MDG’s. De MDG’s zouden dus ontwikkeld zijn binnen een
dominant neoliberaal politiek kader (Carant, 2017; Gupta & Vegelin, 2016; Weber, 2014).
10
Wat het besluitvormingsproces en de betrokkenheid van actoren betreft, staan de meeste academici op
dezelfde lijn. Het besluitvormings- en consultatieproces was elitair en ‘top-down’. Vooral de
grootmachten en experten van internationale ontwikkelingsorganisaties hadden het voor het zeggen en
er was te weinig betrokkenheid van ontwikkelingslanden, middenveldorganisaties en de privésector. De
besluitvorming verliep achter gesloten deuren door een elitaire groep landen en experten en er was slecht
consultatie van belanghebbenden (Borowy, 2015; Fox & Stoett, 2016; Fukunda Parr, 2016; Kharas &
Zhang, 2014; Rosenbaum, 2015; Turshen, 2014) .
Over de waarde van de MDG’s is de verdeeldheid binnen academische kringen groot. Sommigen zien
de MDG’s als een beduidend instrument voor verandering en vooruitgang en beschouwen ze als
gedeeltelijk geslaagd in hun opzet (Hulme, 2009; Sachs, 2012). Anderen, daarentegen, zijn eerder
sceptisch. De ontwikkelingsdoelstellingen waren politiek wel belangrijk en significant, maar niet per se
efficiënt en legitiem (Borowy, 2015; Carant, 2017; Kharas & Zhang, 2014; Lesage, 2014; Rosenbaum,
2015; Turshen, 2014; Weber, 2014).
De meest voorkomende kritieken werden geuit ten aanzien van het gesloten ‘top-down’
besluitvormingsproces, het gebrek aan engagement van ontwikkelde landen (MDG 8 in verband met
globale samenwerking werd niet bereikt4), en ten aanzien van de nauwe focus op het impliciete
economische aspect van ontwikkeling. Ook werd er gezegd dat de doelstellingen te ambitieus waren,
erg simplistisch, met een te grote focus op data-beschikbaarheden en niet aangepast aan nationale noden
(Fehling, Nelson, & Venkatapuram, 2013). Sommige auteurs stelden zelfs dat het moeilijk is om te
weten in welke mate de MDG’s nu eigenlijk een impact hebben gehad op armoedebestrijding.
Hoewel de Millennium doelstellingen niet perfect zijn, creëerden ze wel een opportuniteiten voor het
intellectueel debat en voor de onderzoeksagenda’s. Ze waren een belangrijke motor voor de politieke
economie van ontwikkeling op globaal niveau (Saith, 2006).
2.2 De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)
De SDG’s worden beschouwd als de opvolgers van de MDG’s. Ze zijn ontstaan vanuit twee
verschillende dynamieken, namelijk de VN post-2015 ontwikkelingsagenda en de VN-beleidslijn
duurzame ontwikkeling. Daarom wordt het ontstaan van de SDG’s vaak een ‘twin track process’
genoemd (Fox & Stoett, 2016; Fukunda Parr, 2016; Lesage, 2014). De implementatie van de SDG’s
ging van start op 1 januari 2016 en tegen 2030 moeten de doelstellingen bereikt zijn. De grootste
4 MDG 8 had als doel een globale ontwikkelingssamenwerking te stimuleren. Voor deze doelstelling werden er
echter geen concrete kwalitatieve en tijdsgebonden doelstellingen gezet. Rijke ontwikkelde landen zoals de VS
waren niet klaar om zich in zo’n mate in te zetten. Toch namen enkele landen unilaterale initiatieven. De EU
bijvoorbeeld wou de EU-lidstaten verplichten om 0,7% van hun BNI te laten bijdragen aan ontwikkeling.
Hoewel het totaal aantal ontwikkelingshulp van ontwikkelde landen steeg, werd de 0,7% bnp doelstelling nooit
bereikt.
11
vernieuwing van de Agenda 2030 is de focus op duurzame ontwikkeling. Het begrip ‘duurzame
ontwikkeling’ heeft drie dimensies: een sociale dimensie, een milieudimensie en een economische
dimensie. Binnen de VN heeft men het ook wel over ‘people, planet & prosperity’ (UNGA,
A/RES/70/1, 2015). Door die drie dimensies met elkaar te laten interageren kunnen op lange termijn
fundamentele uitdagingen voor de mensheid worden aangepakt (Lesage, 2014).
De SDG’s bundelen 17 doelstellingen, 169 targets en zo een 232 indicatoren om de doelstellingen te
meten. Dat zijn er een pak meer dan de MDG’s. Maar waarom is de agenda van de SDG’s veel breder
dan die van de MDG’s? Dit kan deels verklaard worden door de kritieken die geuit werden op de
Millennium doelstellingen. Zo werden de MDG’s bijvoorbeeld bekritiseerd ten aanzien van het gebrek
aan inclusiviteit van het consultatie- en participatieproces. Volgens verschillende auteurs, werd hier
rekening mee gehouden bij de SDG’s. Het besluitvormingsproces bij de SDG’s was inclusief en veel
meer toegankelijk dan bij de MDG’s (Debaere, Lesage, & Van der Straten, 2015). Lidstaten, actoren en
belanghebbenden kregen toegang tot de onderhandelingen. Fukunda Parr (2016) stelt dat de breedheid
van de SDG-agenda verklaard kan worden net door die hoge participatiegraad. Door meer actoren te
consulteren wordt licht geworpen op een groter aantal problemen. Volgens academici heeft de bredere
agenda ook te maken met de paradigmashift naar duurzame ontwikkeling. Sachs (2012) beweert dat de
keuze voor duurzaamheid binnen de post-2015 agenda te verklaren valt door een aantal externe,
functionele factoren zoals nieuwe milieu-uitdagingen, snelle bevolkingsgroei en de steeds toenemende
sociale ongelijkheden.
Net zoals bij de MDG’s, wordt ook de waarde van de SDG’s in het wetenschappelijke debat in vraag
gesteld. Terwijl hiervoor vernoemde auteurs ervan overtuigd zijn dat het SDG-besluitvormingsproces
inclusief en democratisch was, vinden anderen dat er te weinig transparantie was (Fox & Stoett, 2016).
Bovendien vinden bepaalde onderzoekers dat de doelstellingen niet voldoende op een cross-sectorale
manier geïnstitutionaliseerd worden (Boas, Biermann, & Kanie, 2016). Ook worden de goals te weinig
gezien als een samenhangend geheel. Ze worden te veel los van elkaar gezien en te weinig op een
holistische manier (Gupta & Vegelin, 2016). Dit zorgt voor spanningen en contradicties tussen sommige
goals.
Over het algemeen kan er opgemerkt worden dat de bestaande wetenschappelijke literatuur er van
uitgaat dat het ontstaan van de MDG’s en de SDG’s beïnvloed werd door verschillende zaken en
processen. In de meeste onderzoeken wordt wel één of andere externe, ideologische of institutionele
invloed besproken die een impact heeft gehad op de ontwikkeling van beide agenda’s. Toch ontbreekt
er, in de bestaande wetenschappelijke literatuur, een algemeen overzicht, waarin de MDG’s concreet
vergeleken worden met de SDG’s en waarin factoren worden besproken die de verschillen en
gelijkenissen tussen de MDG- en de SDG-agenda kunnen verklaren.
12
III. PROBLEEMSTELLING
3.1 Probleemomschrijving en relevantie
In deze scriptie wordt de mate van continuïteit tussen de MDG’s en de SDG’s onderzocht. Er zal
gekeken worden naar de belangrijkste inhoudelijke verschillen en gelijkenissen tussen beide agenda’s
en er zal gezocht worden naar verklaringen hiervoor in hun ontstaansprocessen. Waarom zijn er
inhoudelijke (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s? In welke mate verschillen de
ontstaansprocessen van beide sets van doelstellingen? Kunnen (dis)continuïteiten tussen die processen
ook verklaren waarom er inhoudelijke verschuivingen zijn tussen de agenda’s? De meerwaarde van deze
paper ligt niet in het louter vergelijken van de MDG’s en de SDG’s, maar vooral in het verklaren van
die verschillen en gelijkenissen. Welke factoren kunnen de mate van verschuiving verklaren?
Een grondige analyse van de mate van continuïteit tussen beide sets van ontwikkelingsdoelstellingen
kan niet alleen interessante wetenschappelijke inzichten opleveren, het kan ook belangrijke
tekortkomingen in de bestaande literatuur omtrent dit thema opvullen. De meeste bestaande
onderzoeken beperken zich tot het analyseren van een bepaalde doelstelling, tot het beschrijven van het
ontstaan van de doelstellingen of tot het evalueren ervan. Er bestaan wel wetenschappelijke onderzoeken
die de MDG’s en de SDG’s vergelijken, maar slechts weinig bekijken de sets van
ontwikkelingsdoelstellingen op een holistische manier en zoeken naar een verklaringen voor de
verschillen tussen beide.
Bovendien kan dit onderzoek ook maatschappelijk betekenisvol zijn en een bijdrage leveren aan het
academische debat. Zo kan het bijvoorbeeld inzicht geven in de evolutie van het VN-
ontwikkelingsbeleid en aangeven in welke mate de ontwikkelingsdoelstellingen een meerwaarde
vormen in de transitie naar een duurzame wereld. Bovendien kan dit onderzoek ook inzicht geven in de
mate waarin het VN-beleid wordt beïnvloed door verschillende interne en externe factoren zoals
conflicten, crisissen, natuurrampen, ideologische debatten, conferenties, institutionele processen,
beleidslijnen en onderhandelingsmethodes. Weten welke factoren het VN-ontwikkelingsbeleid
beïnvloeden kan helpen om belangrijke evoluties beter te begrijpen, te beoordelen en te voorspellen.
3.2 Onderzoeksvragen
De centrale onderzoeksvraag van deze paper luidt als volgt: ‘In welke mate is er sprake van
(dis)continuïteit tussen de MDG’s en de SDG’s? Hoe kunnen de belangrijkste verschillen en
gelijkenissen verklaard worden?’. In deze scriptie worden de MDG’s en de SDG’s met elkaar
vergeleken. Er wordt gezocht naar de belangrijkste verschuivingen en continuïteiten tussen beide
agenda’s en naar de politiekwetenschappelijke verklaringen daarvoor. Verklaringen zullen gezocht
worden door te kijken naar de ontstaansprocessen van de MDG’s en de SDG’s. De ontstaansprocessen
13
zullen vanuit verschillende invalshoeken benaderd worden. Er zal gekeken worden naar drie
verschillende dimensies: de functionele dimensie, de ideologische dimensie en de institutionele
dimensie. Binnen die drie dimensies zal er op zoek worden gegaan naar verklaringen voor de verschillen
en de gelijkenissen tussen de MDG’s en de SDG’s. Kunnen functionele, ideologische en institutionele
factoren verklaringen bieden voor (dis)continuïteiten tussen de MDG- en de SDG-agenda? De drie
dimensies zullen hieronder verder worden toegelicht aan de hand van de deelvragen.
De eerste deelvraag gaat in op de functionele dimensie en gaat als volgt: ‘Welke factoren op het terrein
hebben de ontstaansprocessen van de MDG’s en de SDG’s beïnvloed?’. Er wordt gekeken naar de
mondiale realiteit waarin de doelstellingen werden ontwikkeld en naar hoe die de doelstellingen
beïnvloed heeft. Welke thematische problemen waren er op het terrein waarvoor oplossingen moesten
worden gezocht door middel van doelstellingen? De ontwikkelingsdoelstellingen zijn een vorm van
governance die als functie hebben een aantal thematische en mondiale problemen op te lossen. Bij deze
deelvraag wordt ervan uitgegaan dat zaken zoals armoede, honger, gebrek aan welzijn en sociale
zekerheden, klimaatveranderingen, natuurrampen, conflicten en financiële crisissen een invloed hebben
uitgeoefend op de ontwikkeling van de MDG’s en de SDG’s. Er zal gekeken worden naar de mate van
continuïteit tussen de globale uitdagingen bij de ontwikkeling van de MDG’s, en de globale uitdagingen
bij de ontwikkeling van de SDG’s. Kunnen de verschillen en gelijkenissen in functionele factoren ook
inhoudelijke (dis)continuïteiten tussen de agenda’s verklaren?
De tweede deelvraag gaat in op de ideologische dimensie: ‘Hoe werd de functionele realiteit omgezet
in ideologische debatten? Welke oplossingen werden naar voren geschoven voor de globale
uitdagingen?’. Deze deelvraag bouwt verder op de eerste deelvraag en kijkt naar hoe globale problemen
zich hebben vertaald in ideologische debatten. Er wordt hier gekeken naar hoe de inhoud van de
doelstellingen tot stand kwam door te kijken naar het intellectueel, maatschappelijk en ideologisch
debat. Welke standpunten, argumenten, studies en rapporten waren prominent en bepalend voor de
inhoud van de doelstellingen? Welke actoren waren relevant en namen het voortouw in de debatten?
Voor deze deelvraag wordt er voornamelijk gekeken naar ideeën van relevante (ontwikkelings)organen
en instellingen, VN-lidstaten en andere belanghebbenden. Zijn er verschillen tussen de ideologische
discussies die de MDG’s vooraf gingen en degene die de SDG’s vooraf gingen? Kunnen ideologische
verschillen en gelijkenissen ook een aantal inhoudelijke (dis)continuïteiten tussen de agenda’s
verklaren?
De derde en laatste deelvraag gaat tenslotte in op de institutionele dimensie: ‘Vanuit welke
beleidslijnen ontstonden de MDG’s en de SDG’s? Hoe werden ideologische debatten vertaal op
institutioneel niveau?’. Bij deze deelvraag wordt er gekeken naar de manier waarop de MDG’s en de
SDG’s in een institutioneel kader werden gegoten. Er wordt gekeken naar instituties, methodiek,
14
beleidsprocessen en onderhandelingsmethodes. De MDG’s en SDG’s ontstonden op een volledig
verschillende manier. Het is interessant te gaan kijken hoe dat precies gebeurde en waarom dat zo is.
Ook zal er gekeken worden naar hoe bepaalde thema’s op institutioneel niveau werden geïntegreerd op
de internationale ontwikkelingsagenda. Welke organisaties zorgden voor consolidatie op hoog niveau
van bepaalde standpunten ten aanzien van ontwikkeling? Net zoals bij de vorige twee dimensies, zal er
gekeken worden naar de mate van continuïteit tussen de institutionele ontstaansprocessen van de MDG’s
en de SDG’s. Kunnen die verschillen en gelijkenissen inhoudelijke (dis)continuïteiten tussen de
ontwikkelingsagenda’s verklaren?
IV. THEORETISCH KADER
Het doel van deze masterproef is om een structuur te creëren in de complexiteit van de beleidsprocessen
van de MDG’s en van de SDG’s. De totstandkoming van beide sets van ontwikkelingsdoelstellingen
was bijzonder ingewikkeld. Er moet dus naar een analysekader worden gezocht om vorm te geven aan
die complexiteit. In dit onderzoek wordt er gefocust op de ontstaansprocessen van de MDG-agenda en
van de SDG-agenda. De bedoeling is om bepaalde dynamieken bloot te leggen door het ontstaan van de
ontwikkelingsagenda’s te benaderen vanuit verschillende invalshoeken. Er werd gekozen om de te
kijken naar drie verschillende dimensies van de ontstaansprocessen. De eerste dimensie is de functionele
dimensie, de tweede is de ideologische dimensie en de derde is de institutionele dimensie.
De functionele dimensie gaat in op de mondiale realiteit, de situatie op het terrein, de globale uitdagingen
en problemen. Welke problemen op het terrein waren aanwezig bij de ontwikkeling van de
doelstellingen waarvoor governance werd gezocht? Op welke globale uitdagingen werd er door middel
van de goals naar antwoorden gezocht? Het gaat hier in feite om problemen zoals armoede, honger,
virusuitbraken, klimaatveranderingen, crisissen, humanitaire en natuurrampen… waarvoor op
internationaal niveau naar governance wordt gezocht. Die governance heeft dan als ‘functie’ om die
problemen op te lossen.
De ‘functionele dimensie’ van dit onderzoek is geïnspireerd op het functionalisme uit de sociologie en
de internationale betrekkingen. In de theorie van de internationale betrekkingen, vertrekt het
functionalisme vanuit het principe dat statelijke en niet-statelijke actoren gedeelde interesses hebben in
een proces van globale integratie. Het functionalisme stelt voor om een vorm van autoriteit te creëeren
in functie van de noden van de samenleving (Rosamond, 2000). Wanneer globale problemen zoals
armoede, honger, klimaatverandering, crisissen, humanitaire en natuurrampen de samenleving in zijn
geheel raken, is het dus best om samen oplossingen te gaan zoeken voor die problemen. Dat is net wat
de VN doet met de ontwikkelingsdoelstellingen. Het gaat door middel van die doelstellingen op zoek
15
naar gepaste antwoorden op de globale uitdagingen. Dit brengt ons dan bij de sociologische interpretatie
van het functionalisme. Functionalisme betekent volgens de sociologische wetenschappen dat sociale
verschijnselen een bepaalde functie vervullen in de samenleving en dat die verschijnselen onderling
samenhang vertonen (Eidhof, Van Houtte, & Vermeulen, 2016). Wanneer doelstellingen ontwikkeld
worden door de VN, heeft dit een welbepaalde functie, namelijk het tegemoetkomen aan de noden van
de samenleving.
De ideologische dimensie gaat in op de ideologische en maatschappelijke debatten omtrent zaken die
gelinkt zijn met menselijke ontwikkeling. Het kijkt naar de debatten die voortvloeien uit de problemen
op het terrein. Welke oplossingen werden voorgesteld voor de globale uitdagingen van het tijdperk?
Welke ideeën, ideologieën, debatten, discussies, rapporten waren betekenisvol op internationaal niveau
omtrent armoedebestrijding, sociale bescherming, economische ontwikkeling en milieu? Problemen op
het terrein zorgen ervoor dat men gaat nadenken over oplossingen voor die problemen. Hoe kunnen die
problemen beantwoord worden? Hoe kunnen die in de toekomst vermeden worden? Het ideologische
luik gaat dus vooral over de standpunten die werden ingenomen op internationaal niveau omtrent de
mondiale problemen.
Ten slotte, is er nog de institutionele dimensie van dit onderzoek. Die gaat in op de institutionele
totstandkoming van de doelstellingen. Hoe werden de ideologische debatten omgezet op institutioneel
niveau? Welke beleidslijnen, onderhandelingsprocessen, vergaderingen, rapporten en officiële teksten
hebben bijgedragen tot de ontwikkeling van de MDG- en de SDG-agenda? Hoe werden die dan vertaald
in een lijst van doelstellingen? Hier zal vooral gekeken worden naar VN-conferenties -tops, -
bijeenkomsten, -teksten en naar officiële teksten, verklaringen en aanbevelingen van belangrijke
internationale organisaties zoals de OESO, de Wereldbank, het IMF, de IAO, de WHO enz.
Maar waarom worden die drie dimensies nu gebruikt om een antwoord te formuleren op de centrale
onderzoeksvraag? De hypothese van dit onderzoek, gebaseerd op het literatuuroverzicht en op
verschillende gesprekken met de promotor van deze masterproef, veronderstelt dat er binnen de
functionele, de ideologische en de institutionele dimensie verklaringen kunnen worden gevonden voor
de belangrijkste (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s. De ontwikkeling van beide agenda’s
werd namelijk gestuurd door zowel problemen op het terrein, door de ideologische debatten die daaruit
voortvloeien en door de institutionele beleidslijnen waaruit de agenda’s zijn ontstaan.
Problemen op het terrein (functioneel) kunnen leiden tot verschillende vormen van governance.
Ideologische en institutionele factoren bepalen in grote mate hoe die governance er dan precies zal
uitzien. Stel nu dat een bepaalde crisis een grote negatieve impact heeft op de globale samenleving
(functioneel). Doordat talloze mensen geraakt worden door die crisis, zal er gedebatteerd worden in
maatschappelijke, academische en politieke kringen, over oplossingen om de crisis te boven te komen
16
en om dergelijke crisissen in de toekomst te vermijden (ideologisch). Wanneer een bepaald standpunt
dan voldoende achterban heeft, van experten, academici, beleidsmakers of andere belanghebbenden,
kan dat standpunt geconsolideerd worden op institutioneel niveau door een organisatie door middel van
een verklaring, een resolutie, een aanbeveling of een conferentie (institutioneel). Zo kan een natuurramp
bijvoorbeeld het maatschappelijke debat inzake milieubeleid aanwakkeren, waarna instituties hun beleid
hierop gaan afstemmen.
De functionele, de ideologische en de institutionele dimensie kunnen er dus voor zorgen dat de
complexiteit van de MDG- en SDG-ontstaansprocessen overzichtelijk wordt. De dimensies kunnen
inzicht geven in de dynamiek die geleid heeft tot het ontstaan van de ontwikkelingsagenda’s en kunnen
de beleidsprocessen vormgeven en toelichten.
V. ONDERZOEKSOPZET EN METHODOLOGIE
De onderzoeksvraag van deze masterproef zal beantwoord worden door middel van een
literatuuronderzoek. Het doel van het literatuuronderzoek is om de (dis)continuïteiten tussen de MDG’s
en de SDG’s bloot te leggen en die te verklaren door te gaan kijken naar de ontstaansprocessen van
beide ontwikkelingsagenda’s vanuit drie verschillende invalshoeken: een functionele invalshoek, een
ideologische en een institutionele.
Zowel primaire als secundaire bronnen zullen geraadpleegd worden om antwoorden te vinden op de
onderzoeksvragen. VN-teksten die betekenisvol waren in het ontstaansproces van de MDG- en de SDG-
agenda zullen geconsulteerd worden, net zoals de uiteindelijke MDG- en SDG-teksten. Daarnaast zullen
ook andere officiële teksten zoals rapporten, verklaringen, resoluties en aanbevelingen, van
internationale organisaties en VN-deelorganen, die betrekking hebben tot menselijke ontwikkeling,
geraadpleegd worden. Eveneens zullen verklarende en kritische wetenschappelijke bronnen aan bod
komen in deze scriptie. De combinatie van al die bronnen zal inzicht geven in de ontstaansprocessen
van de MDG’s en de SDG’s, in de verschillen en gelijkenissen tussen beide en in de verklaringen voor
die verschillen en gelijkenissen.
In de zoektocht naar verklarende factoren voor de (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s,
zal zowel de periode voor de ontwikkeling van de MDG’s bekeken worden (1990-2000) als de periode
voor de ontwikkeling van de SDG’s (2001-2015). De meeste verklarende factoren voor de
verschuivingen tussen de Millennium Agenda en de Agenda 2030 zullen echter gevonden worden in de
periode tussen 2001 en 2015. Veel nieuwe elementen die aanwezig zijn op de SDG-agenda kunnen
17
namelijk verklaard worden door nieuwe functionele, ideologische en institutionele factoren die
ontstonden tijdens die periode.
Het literatuuronderzoek zal bestaan uit vier verschillende onderdelen en zal opgebouwd worden als
volgt. In eerste instantie zal er een algemeen overzicht gegeven worden van hoe de MDG’s en de SDG’s
precies zijn ontstaan. De belangrijkste stappen in de ontstaansprocessen zullen beschreven worden en
de meeste relevante officiële teksten zullen benoemd worden. Op die manier is het makkelijker voor de
lezer van de deze scriptie om het verder verloop van het onderzoek te begrijpen. In tweede instantie zal
het functionele luik besproken worden, in derde instantie het ideologisch luik en ten slotte het
institutioneel luik. Bij de functionele dimensie zal er gekeken worden in welke mate problemen op het
terrein de ontwikkeling van de goals hebben beïnvloed. Er zal gekeken worden of er sprake is van een
functionele verschuiving tussen de MDG’s en de SDG’s en er zal gekeken worden of die functionele
verschillen enkele inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG- en de SDG-agenda kunnen verklaren.
Bij het ideologische luik, zal er op dezelfde manier te werk worden gegaan. Er zal gekeken worden in
welke mate ideologische debatten de ontwikkeling van de agenda’s hebben beïnvloed. Bij het
institutionele luik zal er dan gekeken worden naar de mate waarin beleidsprocessen en
onderhandelingsmethodes beide sets van ontwikkelingsdoelstellingen hebben beïnvloed.
Eerst wordt het functionele luik besproken, gevolgd door het ideologische en het institutionele luik. Het
onderzoek volgt die opbouw aangezien die overeenkomt met de chronologische volgorde van
gebeurtenissen. Eerst ontstaat er een probleem op het terrein op het functioneel niveau. Dan pas wordt
het ideologisch debat op gang gezet, waarbinnen gedebatteerd wordt over oplossingen voor die
problemen op het terrein. Wanneer een consensus ontstaat over een oplossing, en wanneer die
ondersteund wordt door experten, kan die op institutioneel niveau ingebed worden in het beleid van een
internationale organisatie en dus worden overgenomen door de VN-ontwikkelingsdoelstellingen.
Elke dimensie zal ingeleid worden door een deel waarin de verschuiving van klassieke naar duurzame
ontwikkeling zal worden besproken. In het functioneel deel zal er gekeken worden naar de functionele
verklaringen voor die verschuiving, in het ideologisch deel naar de ideologische verklaringen en in het
institutioneel deel naar de institutionele verklaringen. Het is namelijk zo dat de verklaringen voor de
agendasetting van duurzame ontwikkeling ook vaak verklaren waarom andere thema’s op de SDG-
agenda werden gezet. Na het inleidend deel over duurzame ontwikkeling, zullen bij elke dimensie
verschuivingen besproken worden die verklaard kunnen worden door factoren van die dimensie.
Gezien de omvang van de MDG- en de SDG-agenda’s kunnen niet alle ontwikkelingsthema’s in deze
scriptie aan bod komen. Er werden dus keuzes gemaakt en enkel de meest opmerkelijke verschuivingen
en continuïteiten worden besproken. Bij het functioneel en het ideologisch luik worden de thema’s
18
ingedeeld in vijf verschillende clusters, gebaseerd op de vijf P’s van de VN Agenda 2030: people, planet,
prosperity, peace en partnership (UNGA, A/RES/70/1, 2015). Bij people zullen de verschillende
dimensies van armoede en honger aan bod komen en bij prosperity, de thema’s die gelinkt zijn met
welvaart, en economische en sociale vooruitgang. Onder planet zullen onderwerpen besproken worden
in verband met het beschermen van de planeet, duurzame consumptie en productie, natuurlijke middelen
en actie ten aanzien van klimaatverandering. Ten slotte zal er in peace gesproken worden over
vredevolle en inclusieve samenlevingen en in partnership de implementatiemiddelen, het engagement
van actoren en globale solidariteit.
Het institutionele luik van dit onderzoek zal een andere structuur volgen dan het functionele luik en het
ideologische luik, aangezien de institutionele dimensie niet gaat over de inhoud van de doelstellingen,
maar over de manier waarop ze tot stand kwamen binnen instituties. Er zal niet gewerkt worden met de
5 p’s maar de drie belangrijkste institutionele verschuivingen zullen worden besproken. Er zal ook
worden opgemerkt dat die drie verschuivingen ook deels inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG’s
en de SDG’s kunnen verklaren.
Aangezien de drie dimensies nauw met elkaar verbonden zijn en vaak in elkaar overvloeien, is het
onmogelijk om ze volledig los van elkaar te behandelen. Het is dus noodzakelijk om het onderzoek op
een holistische manier aan te pakken. Aangezien veel literatuur elementen bevat die betrekking hebben
tot zowel de functionele, de ideologische als de institutionele dimensie, zal het onderzoek niet lineair
worden uitgeschreven. De dimensies zullen door elkaar worden uitgeschreven en er zal vaak in de ene
dimensie naar de andere dimensies verwezen worden.
VI. LITERATUURONDERZOEK
6.1 Overzicht van de ontstaansprocessen van de MDG’s en de SDG’s
In dit eerste onderdeel van het literatuuronderzoek wordt er een algemeen en chronologisch overzicht
gegeven van de ontstaansgeschiedenis van de MDG’s en de SDG’s. De belangrijkste ontwikkelingen en
meest relevante documenten zullen worden aangehaald, zodanig dat het verder verloop het onderzoek
makkelijker te begrijpen is voor de lezer.
6.1.1 De Millennium doelstellingen (MDG’s)
De Millennium doelstellingen zijn ontstaan vanuit het doelmatig handelen van instellingen en vanuit
enkele toevalligheden (Hulme, 2009). Het MDG-proces illustreert goed de complexiteit en de
19
onvoorspelbaarheid van globale beleidsprocessen. Verschillende historische antecedenten hebben
bijgedragen tot het ontstaan van de MDG’s.
Tijdens de jaren 1990, organiseerde de VN verschillende tops en conferenties. Dankzij die tops werden
een aantal relevante thema’s op de globale agenda omtrent menselijke ontwikkeling gezet. Zaken zoals
armoede, sociaal welzijn, vrouwenrechten, milieu… kregen plots veel publieke aandacht. Het besef
groeide dat een globale aanpak noodzakelijk was om menselijke ontwikkeling te bevorderen. Vaak werd
er echter geen gevolg gegeven aan de tops en raakten de verklaringen in vergetelheid. Toch zag de
Commissie voor Ontwikkelingssamenwerking (DAC), een subsidiair orgaan van de OESO, het belang
in van de verschillende VN-tops en nam het vanaf 1995 het initiatief om de uitkomsten van de tops
samen te bundelen in een lijst van doelstellingen. In het DAC-rapport ‘Shaping the 21st Century: The
Contribution of Development Cooperation’ (1996) werden de International Development Goals (IDG’s)
voorgesteld: 3 doelstellingen met een focus op economische groei, sociaal welzijn en een duurzaam
milieu.
Vanaf 1998 startte de VN de voorbereidingen voor de VN Millennim Assembly (UNGA,
A/RES/53/202, 1999). De bedoeling van die top was om oplossingen voor grote uitdagingen op de
agenda te zetten en het vertrouwen in de VN te herstellen. Naar aanleiding van die top publiceerde
toenmalig SG van de VN, Koffi Annan, het ‘We the Peoples: the role of the United Nations in the 21st
century’-rapport (2000). In dat rapport probeert hij, net zoals de DAC had gedaan, de meest beduidende
uitkomsten van de VN-tops van afgelopen decennium te coördineren. De bedoeling was om het
document dan te laten herzien door het publiek en door de lidstaten, zodanig dat de Millennium
Verklaring een succes zou zijn. Ondertussen werd er ook verder gespeculeerd binnen de VN, de OESO,
het IMF en de Wereldbank over de relevantie van de IDG’s en werd er gezocht naar harmonisatie. In
2000 publiceerden de VN, de OESO, de Wereldbank en het IMF het document ‘A Better World for All’.
Het document vertrok vanuit de IDG’s en had als doel de strijd tegen armoede te coördineren.
Toch bleef de VN sceptisch ten aanzien van de IDG’s, en wou het liever zelf een lijst van doelstellingen
opstellen. Dit gebeurde dan ook met de MDG’s, een jaar nadat de Millennium Verklaring werd
aangenomen (UNGA, A/55/2, 2000). In bijlage van het rapport voor de opvolging van de Millennium
Verklaring, de ‘Road Map Towards the Implementation on the United Nations Millennium Declaration’
(Annan, 2001), werd de oorspronkelijke lijst van MDG’s gepubliceerd. In het rapport werd de tekst van
de Millennium Verklaring verder uitgewerkt. Er werden een aantal concrete targets vastgelegd die
werden aangevuld door een aantal geschikte indicatoren voor toezicht en opvolging. Ook nationale
strategieën voor implementatie werden uitgewerkt. De MDG’s waren een feit: 8 concrete doelstellingen,
18 targets en 48 indicatoren werden naar voren geschoven met de bedoeling om armoede in de wereld
te onderdrukken. De MDG’s ontstonden net nadat de Millennium Verklaring werd aangenomen omdat
20
de VN wou vermijden dat de Millennium Verklaring, net als vorige VN-verklaringen in vergetelheid
zou raken.
Tijdens de Conferentie over Ontwikkelingsfinanciering van 2002 in Monterrey, werden de
implementatiemiddelen voor de MDG’s op punt gesteld en werden enkele MDG-indicatoren verder
verfijnd. Ten slotte werden de MDG’s tussen 2002 en 2005 nog een laatste keer onder de loep genomen
door het Millennium Project. Tien verschillende ‘task forces’ rond op een specifiek thema werden
opgericht, waarbinnen werd gezocht naar de beste strategieën om de doelstellingen te bereiken en naar
gepaste indicatoren voor opvolging.
6.1.2 De duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)
De SDG’s zijn ontstaan vanuit een ‘twin track process’. Ze zijn niet alleen ontstaan vanuit het post-2015
VN-ontwikkelingskader, maar ook vanuit de VN-agenda omtrent duurzame ontwikkeling. Dit maakt het
ontstaansproces van de doelstellingen des te meer interessant.
Eerst en vooral ontstonden de SDG’s dus vanuit de VN-beleidslijn omtrent duurzame ontwikkeling. De
duurzame ontwikkelingsagenda van de VN ontstond in 1972, met de VN-conferentie omtrent Human
Environment in Stockholm. Dankzij die conferentie werd het principe van duurzame ontwikkeling van
belang in globale beleidsvorming. Het Brundtlandt-rapport, ‘Our Common Future’, bevestigde het
belang van duurzame ontwikkeling en stelde dat economische groei, sociaal welzijn en bescherming van
het milieu als een samenhangend geheel moeten worden behandeld. In het rapport werd gesteld dat
duurzame ontwikkeling een vorm van ontwikkeling is, die aan de behoeften van de huidige generatie
voldoet, zonder afbreuk te doen op het vermogen van volgende generaties om hun behoeftes te
vervullen. In 1992 kreeg het principe van duurzame ontwikkeling dan ook een belangrijke plaats tijdens
de befaamde Rio-conferentie, of de Conferentie inzake Milieu en Ontwikkeling (UNCED).
In 2012, twintig jaar na de UNCED, werd een opvolgingsconferentie opgezet door de VN, namelijk de
Conferentie voor Duurzame Ontwikkeling (UNCSD), ook het wel de Rio+20 conferentie genoemd. In
het slotdocument van de conferentie, ‘The Future We Want’ (UNGA, A/RES/66/288, 2012), kwamen
de wereldleiders tot de conclusie dat de doelstellingen vastgelegd in 1992 nog lang niet bereikt waren
en dat er te weinig inspanningen werden gedaan om ze te bereiken. Duurzaamheid was nog veel te
weinig geïntegreerd in de politiek en in het bedrijfsleven (Sachs, 2015). Er werd dan ook voorgesteld
om over te gaan tot actie en om een lijst van duurzame ontwikkelingsdoelstellingen op te stellen,
gebaseerd op het model van de Millennium ontwikkelingsdoelstellingen. Dit was een beduidende stap
in de aanloop naar de ontwikkeling van de SDG’s zoals we ze nu kennen. Een Open Working Group
(OWG) werd aangeduid om de lijst van duurzame doelstellingen op te stellen en een High Level Political
21
Forum (HLPF) werd opgericht met als doel vooruitgang op te volgen en implementatie van de lijst te
bevorderen.
Ondertussen werd er ook binnen de VN-beleidslijn in verband met het post-2015 ontwikkelingskader
hevig gedebatteerd over een waardige opvolger voor de MDG’s. In 2010 werd er, dankzij het initiatief
van SG Ban Ki-moon, tijdens een VN-top onofficieel gesproken over het belang van een sterk post-
2015 ontwikkelingskader. De VN-lidstaten onderstreepten het belang van open en inclusieve
consultaties met betrokkenheid van middenveldorganisaties, de privésector, academici en
onderzoeksorganisaties bij de ontwikkeling van de Agenda 2030 (UNGA, A/RES/65/1, 2010).
In 2012, in navolging van die top in 2010, werd een ‘High-Level Panel (HLP) of Eminent Persons on
the Post-2015 Development Agenda’ opgericht om advies te geven over het globaal ontwikkelingskader
na 2015. Het paneel werd voorgezeten door de voormalig president van Indonesië, Susilo Bambang
Yudhoyono, de voormalig president van Liberia, Ellen Johnson Sirleaf en de voormalig premier van het
Verenigd Koninkrijk, David Cameron. Regeringen, leiders van middenveldorganisaties en de private
sector werden betrokken bij de consultaties. Het werk van het paneel werd goed gecoördineerd met het
werk van de intergouvernementele OWG die opgericht werd om Duurzame ontwikkelingsdoelstellingen
te creëren binnen het Rio+20 spoor (UN, (b)sd).
In 2013, tijdens het speciaal evenement voor de opvolging van de MDG’s (68ste sessie van de Algemene
Vergadering), ging het post-2015 ontstaansproces officieel van start. De SG kreeg advies van het HLP
van Eminente Personen door middel van een rapport. Het belang van de Rio+20 Verklaring werd
onderstreept, net zoals de uitkomsten van andere belangrijke VN-conferenties. Vanaf de 69ste sessie van
de Algemene Vergadering begonnen de intergouvernementele onderhandelingen (UNGA, A/68/L.4,
2013).
SG Ban Ki-moon kreeg de opdracht om input te verzamelen die relevant was voor de ontwikkeling van
de post-2015 agenda, en dat voor het einde 2014. Hij verzamelde talloze informatie: uitkomsten van
VN-conferenties, rapporten van VN-organen en input van belanghebbenden (ngo’s en internationale
organisaties). Ook de mening van burgers werd geraadpleegd dankzij de ‘MY World’-enquête. Alle
beschikbare en bruikbare input werd dan uiteindelijk gecoördineerd door het VN Departement van
Economische en Sociale Zaken en samengebundeld in een rapport: ‘The Road to Dignity by 2030:
Ending Poverty, transforming all Lives and protecting the planet’ (UNGA, A/69/700, 2014).
Stilaan kwam het besef dat het niet efficiënt was om de post-2015 agenda en de Rio+20 doelstellingen
naast elkaar te ontwikkelen. Er werd dus besloten om beide sporen samen te voegen. In 2014 publiceerde
de OWG, die verantwoordelijk was voor de ontwikkeling van duurzame doelstellingen binnen de VN-
22
beleidslijn voor duurzame ontwikkeling, een voorstel van 17 doelstellingen en 169 targets. In een
resolutie stelde de Algemene Vergadering dan dat het voorstel als basis zou dienen voor de opvolging
van de MDG’s. Het VN-kader omtrent duurzame ontwikkeling en het post-2015 proces werden dus
samengevoegd. Er werd opgemerkt dat beide agenda’s complementair waren en best als één geheel
behandeld werden, om dubbel werk te vermijden. De aangenomen lijst van duurzame
ontwikkelingsdoelstellingen binnen de Agenda 2030 zal uiteindelijk quasi-identiek zijn aan het voorstel
van de OWG (UNGA, A/68/970, 2014).
De laatste intergouvernementele onderhandelingen voor de post-2015 agenda vonden plaats tussen
januari en juli 2015. Tijdens acht verschillende sessies werd er gedebatteerd over het uiteindelijk
ontwikkelingskader. Een van die sessies, namelijk die over de ‘Means of Implementation’ (MoI) van de
post-2015 agenda, viel samen met de Derde Conferentie voor Ontwikkelingsfinanciering van de VN.
Het actieplan van die conferentie, de Addis Ababa Actie Agenda, werd volledig opgenomen in de
Agenda 2030.
Na drie jaar intergouvernementele onderhandelingen, werd op 25 september 2015 tijdens een VN-Top
de agenda voor duurzame ontwikkeling aangenomen, waarmee ook de SDG’s werden gecreëerd. Het
slotdocument van de conferentie ‘Transforming Our World: 2030 Agenda for Sustainable Development’
werd aangenomen door 193 VN-lidstaten. Het document bestaat uit een Verklaring, een lijst van 17
SDG’s met 169 targets, een onderdeel over implementatiemiddelen en globaal partnerschap, en een
raamwerk voor opvolging en beoordeling (UNGA, A/RES/70/1, 2015).
Net zoals de MDG’s, werden ook de SDG’s nog verder verfijnd tijdens conferenties en bijeenkomsten.
Een ‘Inter-Agency and Expert Group on SDG’s’ werd opgericht die indicatoren moest vastleggen voor
het meten van vooruitgang. In maart 2016 werd een lijst van indicatoren overeengekomen door de VN
Statistical Commission. In 2017 werd die lijst opnieuw aangepast en verbeterd. De SDG’s tellen op de
dag van vandaag ongeveer een 230-tal indicatoren, die nog steeds onderhevig zijn aan verfijningen en
verbeteringen naargelang methoden en data-beschikbaarheden verbeteren.
6.2 Functionele dimensie
Het tweede deel van het literatuuronderzoek gaat in de op de functionele dimensie van het ontstaan van
de MDG’s en de SDG’s. In dit onderdeel zal er gezocht worden naar de factoren op het terrein die de
ontstaansprocessen hebben beïnvloed. Welke thematische en maatschappelijke problemen zorgden voor
het op gang zetten van ideologische discussies? Voor welke mondiale problemen werd er door middel
23
van de doelstellingen naar oplossingen gezocht? Kunnen functionele factoren politiekwetenschappelijke
verklaringen bieden voor een aantal (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s?
De belangrijkste verschuivingen en continuïteiten, die deels door functionele factoren kunnen verklaard
worden, zullen worden besproken. De meeste verschuivingen tussen de MDG’s en de SDG’s zijn
inhoudelijk van aard. Een aantal van die verschuivingen kunnen deels door functionele factoren
verklaard worden. Die functionele verklaringen zullen in dit onderdeel besproken worden.
Zoals al werd vermeld in het onderzoeksopzet van deze scriptie, zullen slechts enkele thema’s behandeld
worden. Gezien de omvang van de MDG- en SDG-agenda, en hun inherente complexiteit, is het
onmogelijk elk thema te onderzoeken en is het noodzakelijk een aantal keuzes te maken. Er zal gewerkt
worden in 5 clusters van thema’s, gebaseerd op de vijf P’s die aan bod komen in de Agenda 2030:
people, planet, prosperity, peace en partnership. Welke thema’s deze begrippen nu precies omvatten
werd ook al besproken in het onderzoeksopzet. In eerste instantie zal er gekeken worden naar de
functionele verklaringen voor de ideologische paradigmashift van klassieke ontwikkeling naar
duurzame ontwikkeling. Daarna zullen de (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s besproken
worden die door functionele factoren kunnen worden verklaard.
6.2.1 Algemeen: van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling
De belangrijkste verschuiving tussen de MDG’s en de SDG’s is de inhoudelijke verschuiving van
klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling. Waar de MDG-agenda focuste op het aanpakken
van extreme armoede, stelt de SDG-agenda duurzaamheid centraal. Door duurzaamheid te gebruiken
als overkoepelend uitgangspunt, zorgde de SDG-agenda voor inclusiviteit. Quasi alle andere
ideologische verschuivingen tussen de MDG’s en de SDG’s zijn nauw verbonden met de paradigmashift
van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling. De shift kan door verschillende factoren
verklaard worden: zowel door functionele, ideologische als institutionele factoren. In dit onderdeel
wordt er gefocust op functionele verklaringen.
Zowel het ontstaan van de MDG’s als het ontstaan van de SDG’s werd beïnvloed door crisissen en
problemen op het terrein. We kunnen beide ontwikkelingsagenda’s beschouwen als een antwoord op de
problemen van de mondiale realiteit waarin ze werden ontwikkeld. De MDG’s bijvoorbeeld werden
ontwikkeld in een tijdperk waarin extreme armoede een van de belangrijkste globale uitdagingen was.
Extreme armoede werd gelinkt aan politieke conflicten, genderongelijkheid, ziektes zoals HIV en
malaria, en gebrekkige toegang tot medische zorg, proper sanitair en drinkbaar water. De MDG-agenda
focuste daarom dus op de bestrijding van die extreme armoede. Die moest en kon, volgens de VN,
tegengegaan worden door middel van klassieke ontwikkeling. Het ‘rijke’ Noorden moest het ‘arme’
24
Globale Zuiden helpen ontwikkelen door middel van doelstellingen en officiële ontwikkelingshulp
(ODA).
Ondanks de vooruitgang die geboekt werd dankzij de MDG’s, bleef armoede een belangrijke globale
uitdaging tijdens de ontwikkeling van de SDG-agenda. In 2015 leefden nog steeds meer dan 800 miljoen
mensen in armoede. Ook verliep de ontwikkeling tussen de landen ongelijk: de kloof tussen de rijkste
en armste huishoudens, en tussen rurale en stedelijke gebieden bleef maar toenemen. Sociale
ongelijkheden, conflicten, genderongelijkheid, ziektes en beperkte toegang tot medische diensten
maakten nog steeds deel uit van de mondiale realiteit (UN, The Millennium Development Goals Report,
2015). De tenaciteit van die problemen zorgde ervoor dat de strijd tegen armoede, in al zijn dimensies,
werd verdergezet met de SDG-agenda.
Bovendien werden de bestaande problemen in verband met armoede, tijdens de ontwikkeling van de
post-2015 agenda, vervoegd door een aantal nieuwe problemen. Zo werden de gevolgen van de
klimaatverandering bijvoorbeeld steeds meer zichtbaar. Stilaan groeide het besef dat er grenzen zijn aan
de ecologische draagkracht van onze aarde en dat de verschillende globale problemen – zowel
economische, sociale als milieuproblemen - elkaar versterken en niet langer los van elkaar kunnen
worden gezien.
Binnen het post-2015 ontwikkelingskader ging men dus op zoek naar duurzame oplossingen voor zowel
de bestaande als voor de nieuwe functionele problemen die armoede hadden vervoegd. Doordat het
MDG-beleid deels gefaald was in zijn opzet, werd er besloten op zoek te gaan naar een nieuwe
invalshoek om die problemen aan te pakken. Verschillende internationale ontwikkelingsorganisaties
vonden in het concept van duurzame ontwikkeling oplossingen voor de bestaande globale problemen.
Daarom besloot de VN meer inclusief te werk te gaan en duurzame ontwikkeling als uitgangspunt te
gebruiken in de Agenda 2030. Dit is dan echter eerder een ideologisch verhaal, waarover meer in het
ideologische luik.
6.2.2 ‘People’: het bestrijden van armoede en honger, in al hun vormen
Sociale beschermingsvloeren
In de SDG-agenda wordt het belang van sociale beschermingsvloeren, of ‘Social Protection Floors’
(SPF), aangehaald, iets waar in de MDG-agenda niet over wordt gesproken. SDG1, target 1.3 stelt dat
er ‘nationaal toepasbare sociale beschermingssystemen en maatregelen moeten geïmplementeerd
worden voor iedereen, met inbegrip van sociale beschermingsvloeren, en tegen 2030 een aanzienlijke
dekkingsgraad moet gerealiseerd worden van de armen en de meest kwetsbaren’. SPF’s zijn nationale
25
sets van sociale zekerheidssystemen. Een goede SPF verzekert een basisinkomen en toegang tot
essentiële gezondheidszorg. Het basisinkomen moet ervoor zorgen dat men toegang heeft tot goederen
en diensten die als ‘noodzakelijk’ worden beschouwd op het nationaal niveau. SPF’s zijn belangrijk
voor menselijke ontwikkeling, maar toch heeft tussen de 75 en de 80% van de globale bevolking geen
toegang tot een comprehensief sociaal beschermingssysteem (Cichon, 2013).
Om de agendasetting van SPF’s te duiden, is het interessant te kijken naar het beleid van de
Internationale Arbeidsorganisatie (IAO). De IAO speelt een belangrijke rol in het bepalen van ‘global
governance’ op vlak van tewerkstelling en sociale bescherming op de werkvloer. Vroeger hield het zich
voornamelijk bezig met formele economie, namelijk sociale zekerheid voor werkernemers en hun
families. Dat veranderde met het einde van de jaren 1990, wanneer er een nieuwe bezorgdheid ontstond
omtrent mensen die geen toegang hebben tot sociale zekerheid. Het doel van de IAO werd dan om de
toegang tot sociale zekerheid te vergroten. Dat bleek echter een moeilijke opdracht en al bij al werd er
slechts weinig resultaat geboekt. Het is slechts in 2008 dat er een echte doorbraak kwam, en dat dankzij
de financiële crisis van 2008. Het werd door die crisis opeens duidelijk onder internationale
beleidsmakers dat sociale en economische ontwikkeling niet mogelijk waren zonder een sterk sociaal
beschermingssysteem. Sociale zekerheidssystemen werden sindsdien gezien als economische en sociale
stabilisatoren. Internationale spelers zoals de G205, UNICEF, de Wereldbank en de IAO pasten hun
ontwikkelingsstrategieën aan om een meer inclusieve groei te promoten (Cichon, 2013).
Horizontale gezondheidssystemen en universele dekking van de gezondheidszorg
Een andere belangrijke inhoudelijke verschuiving tussen de MDG- en de SDG-agenda, die deels kan
verklaard worden door functionele factoren, is de verschuiving van een verticale aanpak van
gezondheidsproblemen naar een structurele aanpak. Terwijl er bij de MDG’s voornamelijk gefocust
werd op de aanpak van specifieke ziektes zoals malaria en HIV, wou men bij de SDG’s vooral de
structurele problemen binnen gezondheidssystemen aanpakken. Onder SDG 3, target 3.8, werd het
bijvoorbeeld concept van Universal Health Coverage (UHC), geïntroduceerd: ‘een universele
gezondheidsdekking, met inbegrip van de bescherming tegen financiële risico's, toegang tot
kwaliteitsvolle essentiële gezondheidszorgdiensten en toegang tot de veilige, doeltreffende,
kwaliteitsvolle en betaalbare essentiële geneesmiddelen en vaccins’. UHC betekent dat alle individuen
en gemeenschappen alle nodige gezondheidszorgen kunnen ontvangen zonder dat ze daar financieel
onder hoeven te lijden. Dat gaat van het promoten van gezondheid, tot preventie, behandeling, herstel
en palliatieve zorg (WHO, 2017). Functioneel kan de agendasetting van UHC verklaard worden door
verschillende factoren.
5 De Group van 20 of G20, is een informele coalitie van de grote economieën binnen de VN. De G20 bestaat uit
19 landen en de EU (https://www.g20.org/en/).
26
De uitbraken van verschillende ziektes in ontwikkelingslanden afgelopen decennium, lieten inzien dat
gezondheidssystemen vaak te zwak zijn. In 2012 brak het coronavirus uit, die verantwoordelijk is voor
het ‘Middle East Respiratory Syndrome’, in 2015 brak het Zika-virus uit en tussen 2013 en 2016 was er
dan het Ebola-virus. De virussen eisten talloze levens en men had de verspreiding ervan niet in de hand.
De gezondheidssystemen in ontwikkelingslanden waren niet voldoende goed uitgerust om om te gaan
met dergelijke ziekte-uitbraken; ze hadden onder andere te weinig middelen en te weinig
gezondheidswerkers. Zwakke gezondheidssystemen kunnen bovendien ook verergerd worden door
humanitaire- en natuurrampen. Rampen kunnen zwakke gezondheidssystemen makkelijk aan het
wankelen brengen. Er werd dus stilaan ingezien dat veerkracht een belangrijk onderdeel is van een goed
werkend gezondheidssysteem. Gezondheidswerkers moeten zich kunnen aanpassen aan complexe
uitdagingen en moeten noodgevallen goed en snel kunnen aanpakken. Het besef kwam dus dat de
uitbouw van een veerkrachtig, sterk en goed werkend gezondheidssysteem van primordiaal belang is
voor menselijke ontwikkeling (Kieny, et al., 2017).
Bovendien heeft, volgens het ‘World Social Protection Report 2014-2015’ van de IAO, meer dan 39%
van de globale bevolking geen recht op dekking van de gezondheidszorg. In ontwikkelingslanden heeft
meer dan 90% van de bevolking hier geen recht op, waardoor gezondheidszorg er amper beschikbaar of
betaalbaar is. In dergelijke omstandigheden kan de nood aan gezondheidszorg zorgen voor armoede. Er
werd dus ingezien dat universele dekking van de gezondheidszorg, of UHC, een primordiaal onderdeel
moet vormen van gezondheidssytemen. Op die manier kwam dus het besef dat ook UHC moest worden
opgenomen in de SDG-agenda (IAO, 2015).
6.2.3 ‘Prosperity’: zorgen voor welvaart
Terugdringen van ongelijkheid
Armoedebestrijding is een prominent thema in de VN-ontwikkelingsagenda, en vormt een belangrijk
onderdeel zowel in de MDG-agenda als in de SDG-agenda. Toch wordt er in de SDG-agenda een
belangrijke dimensie toegevoegd aan de bestrijding van armoede, namelijk het terugdringen van
ongelijkheid (SDG 10). Hoewel hier vooral ideologische verklaringen voor zijn, bestaan hier ook enkele
functionele verklaring voor. Eerst en vooral moet er gekeken worden naar de toenemende ongelijkheid.
De economische groei van afgelopen decennia en de MDG’s zorgden ervoor, volgens de statistieken,
dat meer dan 1 miljoen mensen uit extreme armoede werden geholpen. (UN, 2015). Toch werden de
meest kwetsbaren achterwege gelaten, en zorgde de economische groei ook voor ongelijkheid, tussen
lidstaten en binnen lidstaten. De impact van ongelijkheid werd groter en de kloof tussen arm en rijk
27
bleef maar stijgen. Er werd stilaan ingezien dat structurele ongelijkheid een belangrijke globale
uitdaging vormt die niet langer genegeerd kan worden (Vandemoortele, 2016).
Ook de financiële crisis liet inzien dat ongelijkheid een structureel probleem is, inherent aan het
kapitalisme, waar zo snel mogelijk oplossingen moeten voor worden gevonden (Nunn, 2015). Er werd
dus besloten dat het interessanter was om ongelijkheid aan te pakken, in plaats van de te focussen op het
louter bestrijden van armoede. Door de toevoeging van de bestrijding van ongelijkheid aan de Agenda
2030, konden de SDG’s tegemoetkomen aan enkele tekortkomingen van de MDG’s. Dat is dan eerder
een ideologisch verhaal en zal in het volgend onderdeel van dit literatuuronderzoek besproken worden.
Economische groei, tewerkstelling en waardig werk
Het principe van economische groei valt zowel in de MDG- als in de SDG-agenda niet ver te zoeken.
Toch zijn er aantal inhoudelijke verschillen binnen de economische pijlers van beide sets van
doelstellingen. Het belang van economische groei en welvaart wordt niet expliciet aangehaald in de
MDG-agenda, hoewel het er wel een inherent onderdeel van uitmaakt. In de SDG-agenda komt
economische groei echter wel expliciet aan bod, onder SDG8. Bovendien werd een target omtrent
tewerkstelling en waardig werk slechts in 2007 toegevoegd aan de MDG-agenda (MDG 1, target 1.B).
Bij de SDG’s maakten tewerkstelling en waardig werk echter een volwaardig onderdeel uit van de
agenda en werd er een volledige doelstelling aan toegewijd (SDG 8).
De expliciete nadruk op economisch gerelateerde thema’s in de SDG-agenda kan, net zoals de
agendasetting van SPF’s, deels verklaard worden door de economische recessie en de financiële crisis
van 2008. De crisis en de recessie hadden een merkbare impact op het politieke beleid van nationale
overheden. De hoogste prioriteit van hoge inkomenslanden en OESO-landen was om de recessie boven
te komen, banken te herstructureren en financiële instellingen te redden. Veel mensen verloren hun job
en kregen te maken met financiële onzekerheid. De publieke opinie had plots meer belangstelling voor
werkgelegenheid, waardig werk en sociale bescherming voor werknemers, waardoor die thema’s dan
ook uiteindelijk werden opgenomen in de Agenda 2030. Werkgelegenheid en waardig werk hebben dan
ook een belangrijke bijdrage in de bestrijding van armoede, en in het bereiken van een inclusieve en
duurzame economische groei (IAO, sd).
Infrastructuur en industrie
De SDG-agenda omvat ook thema’s in verband met infrastructuur en industrie, iets wat niet terug te
vinden is in de MDG-agenda. Bij de MDG’s wordt het belang van infrastructuur niet expliciet
aangehaald maar er wordt wel een band gesuggereerd tussen infrastructuur en groei. De SDG’s
28
daarentegen wijden wel expliciet een doelstelling toe aan infrastructuur en industrie (SDG 9). Hoe kan
dit nu functioneel verklaard worden? Na de financiële crisis kelderde de private financiering van
industrie en infrastructuur in ontwikkelingslanden. Banken van ontwikkelde landen hadden minder
capaciteiten om te lenen aan zowel traditionele bilaterale donoren en multilaterale ontwikkelingsbanken
voorzagen slechts beperkte middelen voor infrastructuur. Dankzij de economische groei van onder
andere China, India en de andere BRICS-landen, kwam hier echter verandering in. Door hun opkomst
en hun groei, hadden de BRICS een machtigere positie in onderhandelingsprocedures, waardoor zij
makkelijker thema’s op de internationale ontwikkelingsagenda konden zetten. Voor hen was
infrastructuur en industrie belangrijk aangezien de uitbouw van wegen, toegang tot elektriciteit, irrigatie,
sanitaire voorzieningen en proper water enz. bijdragaat tot verdere economische ontwikkeling (Chin,
2014). Ook hier zal verder op ingegaan worden in het ideologisch luik van dit onderzoek.
6.2.4 ‘Planet’: het beschermen van de planeet
Een van de opmerkelijkste inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG’s en de SDG’s is de verbreding
van de milieuagenda. Terwijl de milieupijler bij de MDG’s beperkt is, hebben meer dan de helft van de
SDG’s, volgens het Jaarverslag 2015 van de United Nations Environment Programme (UNEP, 2016),
ofwel rechtstreeks betrekking tot milieu ofwel tot duurzaamheid van natuurlijke middelen, namelijk de
SDG’s omtrent armoede, gezondheid, voedsel en landbouw, water en sanitaire faciliteiten, menselijke
nederzetting, energie, klimaatverandering, duurzame consumptie en productie, oceanen en aardse
ecosystemen. Maar waarom omvatten de SDG’s een bredere milieuagenda dan de MDG’s? Welke
functionele factoren kunnen dit verklaren?
De gevolgen van de klimaatverandering werden na het ontstaan van de MDG’s steeds meer empirisch
zichtbaar. Het rapport van het Internationaal Paneel voor Klimaatverandering (IPCC) omtrent
klimaatverandering (2014) gaf inzicht in de feitelijke veranderingen op het terrein. Er werd vastgesteld
dat er zonder twijfel een opwarming van de aarde is. Zowel de atmosfeer als de oceanen zijn warmer,
de hoeveelheden ijs en sneeuw zijn verminderd en de zeespiegel is gestegen. Bovendien zijn ook de
emissies van broeikasgassen gestegen sinds het pre-industrieel tijdperk, en zijn de concentraties van
CO2, methaan en lachgas in de atmosfeer hoger dan ooit. De broeikasgasemissies, die veroorzaakt zijn
door menselijke activiteiten, zijn volgens het rapport hoogstwaarschijnlijk de belangrijkste oorzaak van
de opwarming van de aarde sinds 1950. Sindsdien werden er ook veranderingen in verschillende extreme
weer- en klimaatomstandigheden vastgesteld. Er werd geobserveerd dat er minder koude extreme
temperaturen zijn, dat er meer warme extreme temperaturen zijn, dat er meer extreem hoge zeespiegels
zijn en dat er meer hevige regen is in bepaalde regio’s. Die veranderingen van het klimaat hebben,
volgens het IPCC-rapport, natuurlijk ook een impact op natuurlijke en menselijke systemen over de hele
wereld: ecosystemen wijzigen, biodiversiteit wordt aangetast, dieren- en plantensoorten verdwijnen,
29
bodem- en luchtkwaliteit gaan erop achteruit, lucht en zeeën worden vervuild enz. Dit zorgt voor meer
CO2-uitstoot en dus voor meer klimaatverandering, waardoor een vicieuze cirkel wordt gecreëerd
(Felix, 2018).
Stilaan werden de zichtbare negatieve gevolgen van de klimaatverandering ook gelinkt met andere
problemen, waardoor de veelzijdigheid van de milieucrisis duidelijk werd. Er werd ingezien dat
ontwikkeling, management van milieu en armoedebestrijding onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn
(Felix, 2018). Vooral mensen in armoede worden getroffen door de gevolgen van de klimaatverandering.
In arme landen, waar vaak kwetsbare gebieden terug te vinden zijn, zijn de huishoudens meer
afhankelijk van natuurlijke middelen en is er een beperkte capaciteit om zich aan te passen. De armste
en minst ontwikkelde landen worden dus als eerste getroffen door de klimaatverandering waardoor het
voor hen nog moeilijker wordt om aan armoede te ontkomen (UN, The Millennium Development Goals
Report, 2015).
Het IPCC-rapport haalt alsook de belangrijke invloed aan van menselijke activiteiten op het
klimaatsysteem. Volgens het rapport, is het 95% zeker dat menselijke activiteiten de belangrijkste
oorzaak zijn van de huidige opwarming van de aarde. Hoe meer menselijke activiteiten het klimaat
ontwrichten, hoe groter de risico’s worden voor onomkeerbare gevolgen voor mensen en ecosystemen.
Indien er niet wordt ingegrepen zal er een verdere opwarming plaatsvinden en zullen er op lange termijn
ingrijpende veranderingen plaatsvinden in alle componenten van het klimaatsysteem. Dit zal voor
negatieve gevolgen zorgen voor volgende generaties en voor ecosystemen. Het inperken van de
klimaatverandering is dus belangrijk en het is noodzakelijk om de uitstoot van broeikasgassen te
limiteren. Samen met adaptatie kan dit zorgen voor beperking van de risico’s die gepaard gaan met
klimaatverandering.
De empirische waarnemingen van de gevolgen van de klimaatverandering hadden tot gevolg dat het
klimaat- en milieubewustzijn onder het brede publiek stilaan groter werd. Het besef groeide dat men op
zoek moest gaan naar oplossingen om de klimaatverandering stop te zetten en om activiteiten die een
negatieve impact hebben op milieu te beperken. Dit discours werd ideologisch versterkt door een aantal
actoren. Activisten, middenveldorganisaties en politici namen de leiding in maatschappelijke en
ideologische debatten omtrent het onderwerp. Er werd dan ook besloten om aan milieu een belangrijke
plaats te geven in de Agenda 20306. Het klimaatbewustzijn was veel minder aanwezig toen de MDG’s
ontstonden, waardoor de MDG-milieuagenda dan ook veel beperkter is. Op de ideologische
verklaringen voor de shift naar een uitgebreide milieuagenda zal in het volgende onderdeel verder
worden ingegaan.
6 Hoewel er een verbreding was van de milieuagenda, werd klimaatbeleid echter grotendeels uit de SDG-agenda
gehouden. Daarover meer uitleg in de institutionele dimensie van het literatuuronderzoek.
30
6.2.5 ‘Peace’: vredevolle, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen
Een opmerkelijk thema dat men terug kan vinden in de SDG-agenda, en niet in de MDG-agenda is dat
van sterke en vredevolle politieke instellingen (SDG 16). Ook de agendasetting van dit thema heeft een
functionele verklaring. In het MDG-rapport van 2015 werd er vastgesteld dat politieke conflicten de
grootste dreiging vormen voor menselijke ontwikkeling. Conflicten en politieke onrust zorgen namelijk
voor migratiestromen, vluchtelingen, armoede, honger, beperkte toegang tot gezondheidszorg en talloze
andere problemen. De vaststelling van die functionele factoren op het terrein deden inzien dat conflicten
een obstakel vormen voor menselijke ontwikkeling. Bovendien hebben conflicten, volgens Ani (2016),
voornamelijk die op het Afrikaanse continent, ook de dynamiek van de MDG’s beïnvloed. Zaken zoals
slavernij, terrorisme, politieke conflicten, coups en burgeroorlogen hebben het succes van de MDG-
agenda ondermijnd en zullen ook in grote mate het al dan niet slagen van de SDG’s beïnvloeden (Lesage,
2014). Quasi alle landen die op het einde van 2015 geen enkele MDG hadden bereikt, waren landen die
getroffen werden door geweld. Er is een sterk verband tussen extreme armoede en lidstaten met hoge
risico’s voor conflict en geweld (Moller-Loswick, Wheeler , Smith, & Mawowa, 2015).Door globale
politieke conflicten, en door de impact ervan op de MDG’s, kwam men dus tot de vaststelling dat
duurzame vrede een noodzakelijke factor is het bereiken van duurzame menselijke ontwikkeling.
Daardoor kwam dus de belangstelling voor vreedzame samenlevingen, sterke en democratische
instellingen, en justitie voor iedereen bij het opstellen van de SDG-agenda.
6.2.6 ‘Partnership’: universaliteit en globale solidariteit
Hoewel de SDG-agenda expliciet het het engagement van ontwikkelde landen verhoogt door
verschillende targets vast te leggen, vertonen de MDG-agenda en de Agenda 2030 op vlak van
partnerschap toch eerder een bepaalde vorm van continuïteit. Beide agenda’s vermelden het belang van
een globaal partnerschap, waarbij zowel de ontwikkelingslanden als de ontwikkelde een bijdrage moeten
leveren aan het bereiken van de doelstellingen en elkaar hierin moeten ondersteunen. Bij de MDG’s
waren er echter weinig concrete targets onder MDG 8 in verband met samenwerking. Hoewel bij de
SDG’s het engagement van ontwikkelde landen wel verhoogd werd onder SDG 17, bleven echter ook
hier duidelijke en concrete targets ver te zoeken. Nochtans zijn er voor het bereiken van de uitgebreide
Agenda 2030 belangrijke financiële inspanningen nodig van zowel ontwikkelingslanden als van
ontwikkelde landen.
Waarom concrete targets voor partnerschap toch grotendeels uit de agenda werden gehouden kan
functioneel verklaard worden door de financiële crisis en de economische recessie van 2008. De recessie
en de crisis hadden nefaste gevolgen voor het humanitair engagement van de ontwikkelde landen. Na
31
2008, was het belangrijkste doel van de OESO-landen om de economische recessie boven te komen.
Internationale en duurzame ontwikkeling verdwenen op de achtergrond en werden niet meer beschouwd
als een prioriteit. Ontwikkelde landen waren niet happig om extra middelen te investeren in
ontwikkelingshulp - wat nochtans een eis was van de G777 tijdens de onderhandelingen voor de post-
2015 agenda - nadat ze grote financiële verliezen hadden geleden (Lesage, 2014).
De (dis)continuïteiten tussen de MDG-agenda en de SDG-agenda op vlak van partnerschap kunnen
echter beter verklaard worden door ideologische en institutionele factoren. De verschillen en
gelijkenissen in verband met partnerschappen zullen meer uitgebreid aan bod komen in volgende
onderdelen van dit onderzoek.
6.2.7 Conclusie
Het functioneel luik van dit onderzoek kan een aantal verklaringen bieden voor (dis)continuïteiten tussen
de MDG’s en de SDG’s. De problemen op het terrein die er waren tijdens de ontwikkeling van de
Millennium Agenda en de Agenda 2030 waren bepalend voor de uiteindelijk inhoud van die agenda’s.
Internationale beleidsprocessen worden altijd beïnvloed door de mondiale realiteit waarin ze worden
ontwikkeld. Problemen zoals conflicten en crisissen bepalen in grote mate mee hoe lidstaten en
belangrijke internationale spelers hun beleid vormen. De MDG’s en de SDG’s zijn daar het perfecte
voorbeeld van.
Zowel bij de ontwikkeling van de MDG-agenda als bij de ontwikkeling van de SDG-agenda, waren er
talloze mondiale problemen waarvoor oplossingen moesten worden gezocht. De MDG’s vormden
vooral een antwoord op extreme armoede en de problemen die daarmee gepaard gaan. Bij de
ontwikkeling van de SDG’s hadden echter talloze problemen de reeds bestaande problemen vervoegd.
Enkele gebeurtenissen zorgden voor nieuwe uitdagingen, waarvoor oplossingen moesten worden
gezocht. Er moesten bijvoorbeeld antwoorden gevonden worden op de problemen veroorzaakt door de
financiële crisis, ziekte-uitbraken, humanitaire- en natuurrampen, politieke conflicten en de
klimaatverandering. In het concept van duurzame ontwikkeling werd een alomvattend antwoord
gevonden op die nieuwe problemen. Het besef groeide dat de meeste functionele problemen
interdependent zijn en niet los van elkaar kunnen worden gezien. Er kan dus zeker en vast gesproken
worden van een functionele verschuiving tussen de MDG’s en de SDG’s. De nieuwe functionele
7 De Group van 77 of G77, is een informele coalitie van ontwikkelingslanden binnen de VN. Ondertussen is het
aantal leden van de G77 gestegen naar 134 (http://www.g77.org).
32
uitdagingen van afgelopen decennium zijn medeverantwoordelijk voor de inhoudelijke discontinuïteiten
tussen de MDG’s en de SDG’s.
Toch vertonen de Millennium Agenda en de Agenda 2030 ook enkele gelijkenissen. Dat komt doordat
verschillende problemen die er al waren bij de MDG’s, nog steeds aanwezig waren bij de ontwikkeling
van de SDG’s. De MDG’s slaagden er bijvoorbeeld niet in armoede en andere globale problemen
volledig te laten verdwijnen. Er is dus ook een bepaalde vorm van functionele continuïteit tussen de
MDG’s en de SDG’s. De SDG-agenda richt zich eveneens tot problemen die al werden geadresseerd
door de MDG-agenda.
Het functionele luik van dit onderzoek heeft dus een belangrijke verklarende waarde voor de
verschuivingen en continuïteiten tussen de MDG- en de SDG-agenda, maar toch kan het niet alle
verschillen en continuïteiten verklaren. Naast de problemen op het terrein, moet er ook gekeken worden
de ideologische debatten die voortvloeien uit die problemen en naar de manier waarop voorgestelde
oplossingen op institutioneel niveau werden geïntegreerd. Ideologische en institutionele factoren, zijn
naast de functionele factoren, ook significant voor het begrijpen waarom er (dis)continuïteiten zijn
tussen de MDG’s en de SDG’s.
6.3 Ideologische dimensie
Het derde deel van het literatuuronderzoek gaat in de op de ideologische dimensie van het ontstaan van
de MDG’s en de SDG’s. Op welke manier werden gebeurtenissen en problemen op het terrein vertaald
in ideologische debatten? Welke ideologische debatten waren bepalend voor de uiteindelijke inhoud van
de MDG’s en de SDG’s? Welke actoren speelden hier een rol bij? De belangrijkste verschuivingen
tussen de MDG’s en de SDG’s zijn inhoudelijk van aard. Die verschuivingen kunnen niet enkel
verklaard worden door functionele factoren, maar ook door een aantal ideologische factoren.
De belangrijkste (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s, die deels kunnen verklaard worden
door ideologische factoren, zullen worden besproken. Er zal gezocht worden naar
politiekwetenschappelijke verklaringen voor die (dis)continuïteiten in het intellectueel, maatschappelijk
en ideologisch debat. Er zal gekeken worden naar de bijdrage van lidstaten en middenveldorganisaties
tijdens de onderhandelingsprocessen, naar rapporten van relevante internationale organen zoals de IAO,
het IMF, de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO), en naar andere standpunten, argumenten en studies.
Het ideologisch luik van dit onderzoek hangt nauw samen met zowel het functioneel als het institutioneel
luik. Het functioneel luik en het ideologisch luik zijn nauw verbonden aangezien de ideologische
debatten gaan over de interpretatie van de functionele realiteiten. Welke oplossingen zijn er voor de
33
functionele problemen? Welke actoren nemen welke standpunten in? Het ideologisch luik en het
institutioneel luik zijn dan ook nauw verbonden doordat actoren oplossingen voor de problemen gaan
institutionaliseren door middel van conferenties, resoluties, aanbevelingen en verklaringen.
Ook in dit onderdeel zullen, net zoals bij de functionele dimensie, enkel de meest opmerkelijke thema’s
besproken worden. Gezien de omvang van de MDG- en SDG-agenda is het onmogelijk alles te
onderzoeken en is het noodzakelijk een aantal keuzes te maken. Er zal opnieuw gewerkt worden in vijf
clusters van thema’s, gebaseerd op de vijf P’s die aan bod komen in de Agenda 2030: People, Planet,
Prosperity, Peace en Partnership. Analoog aan de functionele dimensie, zal er eerst gekeken worden
naar de ideologische verklaringen voor de verschuiving van klassieke naar duurzame ontwikkeling.
Daarna zal er gekeken worden naar de andere (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s die
verklaard kunnen worden door ideologische factoren.
6.3.1 Algemeen: van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling
De paradigmashift van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling zorgde voor inclusiviteit en
voor verbreding van de SDG-agenda. Die shift kan niet enkel verklaard worden door functionele
factoren, maar ook door een aantal ideologische factoren. Zoals hiervoor al werd besproken, waren er
een aantal nieuwe problemen op het terrein bij de ontwikkeling van de SDG’s waardoor er moest worden
nagedacht over een nieuwe globale aanpak ten aanzien van menselijke ontwikkeling. De interactie
tussen de verschillende problemen kon niet langer genegeerd worden en een holistische aanpak werd
gezien als noodzakelijk. Er werd ingezien dat armoedebestrijding niet langer los kan gezien worden van
conflict, milieu, gezondheid enz. Bij de SDG’s werd in het concept van ‘duurzame ontwikkeling’ een
structureel antwoord gevonden op de nieuwe uitdagingen en op de tekortkomingen van de MDG’s. De
eerste ideologische verklaring voor de shift naar duurzame ontwikkeling kan dus gevonden worden in
het groeiend bewustzijn dat een nieuw beleid noodzakelijk is om de functionele problemen van het
tijdperk aan te pakken. Er werd erkend dat de verschillende ontwikkelingsthema’s met elkaar gerelateerd
zijn en niet los van elkaar mogen worden behandeld (UN, The Millennium Development Goals Report,
2015).
Een tweede ideologische verklaring voor de paradigmashift kan gevonden worden in het falen van het
MDG-beleid. Hoewel de MDG’s zorgden voor vooruitgang in de strijd tegen armoede, werd er veel
kritiek geuit vanuit verschillende hoeken op de inhoud van de Millennium Agenda en op de manier
waarop het problemen aanpakt. Waar schieten de MDG’s tekort? Hoe kan een betere agenda worden
uitgewerkt? De MDG’s konden niet alle mondiale problemen tegemoet komen en de agenda was vrij
beperkt. Er werd tot inzicht gekomen dat de nieuwe post-2015 Agenda verder moest gaan, door de
wortelen van de problemen aan te pakken en door collectief actie te ondernemen. De SDG’s zorgden
34
voor continuïteit en consolidatie van de MDG’s, maar pakten ook de gebreken ervan aan door duurzame
ontwikkeling centraal te stellen. Duurzame ontwikkeling bood een goed antwoord op de gebreken van
de MDG’s en zorgde voor de versterking van zowel de sociale pijler als de milieupijler, voor
inclusiviteit, eerlijkheid, versterking van de globale partnerschappen, en voor betrekking van lidstaten,
middenveldorganisaties en de privé sector (Kumar, Kumar , & Vivekadhish, 2016).
De twee ideologische verklaringen die de paradigmashift verklaren van klassieke ontwikkeling naar
duurzame ontwikkeling bieden ook verklaring voor meer specifieke inhoudelijke verschuivingen tussen
de MDG-agenda en de SDG-agenda. Duurzame ontwikkeling impliceert namelijk een holistische
aanpak en een sterke economische, sociale en milieupijler. Hieronder zal hier meer in detail worden op
ingegaan.
6.3.2 ‘People’: het bestrijden van armoede en honger, in al hun vormen
Sociale beschermingsvloeren
Hoe zat het nu met de ideologische debatten omtrent SPF’s? Welke actoren speelden een belangrijke rol
in de agendasetting ervan? Waarom worden SPF’s als belangrijk beschouwd? Zoals in het functioneel
luik al werd vermeld, heeft ongeveer tussen de 75 en de 80% van de globale bevolking geen toegang tot
een comprehensief sociaal beschermingssysteem waardoor het leeft in sociale onzekerheid. Ondanks
een wereld die steeds meer verbonden is, worden sociale voorwaarden nog steeds beschouwd als
nationale bevoegdheden (Cichon, 2013). SPF’s worden nochtans beschouwd als een belangrijk
instrument in de strijd tegen armoede en ongelijkheid. Als we op zoek gaan naar antwoorden op de
globale uitdaging van extreme armoede, dan moet er speciale aandacht worden geschonken aan het
mensenrecht in verband met toegang tot sociale bescherming (Kalterborn, 2017).
Maar waarom begon men opeens belang te hechten aan goede sociale beschermingssystemen en van
waar komt het concept ‘sociale beschermingsvloeren’? Zoals al werd aangehaald in de functionele
dimensie van dit onderzoek, kregen sociale zekerheid en het concept van SPF’s veel aandacht vanaf de
financiële crisis van 2008. Het werd opeens duidelijk onder beleidsmakers dat sociale en economische
ontwikkeling niet mogelijk was zonder sterke sociale beschermingssystemen. Sociale
zekerheidssystemen werden sindsdien gezien als economische en sociale stabilisatoren en als een
noodzakelijk onderdeel van een ontwikkelde samenleving. Internationale spelers zoals de G20,
UNICEF, de Wereldbank en de IAO ondernamen initiatieven om SPF’s uit te werken als beleidstool en
kwamen een definitie overeen over wat het concept nu precies inhield. Daarna bleef de IAO
beleidsadviezen formuleren in verband met sociale zekerheidssystemen en sociale beschermingsvloeren
(Cichon, 2013).
35
Om de agendasetting van SPF’s te kunnen begrijpen is het interessant om te kijken naar het beleid van
de IAO. Het debat over vloeren zelf is ideologisch, hoewel het feit dat IAO ermee bezig was eerder
institutioneel van aard is. Toch kan het IAO-beleid interessante inzichten opleveren ten aanzien van de
bestaande internationale consensus omtrent SPF’s. In 2012, nam de IAO, tijdens de Internationale
Arbeidsconferentie, de ‘Social Protection Floors Recommendation’ aan. Er werd aanbevolen aan
lidstaten om SPF’s te implementeren in strategieën die betrekking hebben tot sociale bescherming, zodat
hogere standaarden van sociale bescherming gradueel kunnen worden bereikt. Er werd vastgesteld dat
het recht op sociale bescherming noodzakelijk is voor duurzame ontwikkeling en vooruitgang. Volgens
de aanbeveling moeten lidstaten basis sociale zekerheden garanderen waaronder toegang tot essentiële
gezondheidszorg en een basisinkomen. Die sociale zekerheden moeten dan ook systematisch vertaald
worden in comprehensieve strategieën (International Labour Office, 2012).
De aanbeveling van de IAO, hoewel het instrument slechts een instrument van soft governance is, zorgde
voor globale ideologische consensus (Cichon, 2013). Door die internationale consensus omtrent het
belang van SPF’s was het dus ondenkbaar om SPF’s uit de SDG-agenda te houden. Toch was het SPF-
concept nog een knelpunt tijdens de laatste intergouvernementele onderhandelingen van de post-2015
agenda. De G77 was wantrouwig ten aanzien van de sociale dimensie van de SDG’s, die nog breder was
dan bij de MDG’s. De minimum niveaus van sociale bescherming waren voor hen een stapje te ver en
zeker geen prioriteit. Sommige overheden konden zich de uitbouw van een sterke sociale bescherming
bovendien niet veroorloven (Lesage, 2014).
Horizontale gezondheidssystemen en universele dekking van de gezondheidszorg
Ook voor de verschuiving van een verticale benadering inzake gezondheid naar een structurele,
horizontale benadering, zijn er naast functionele verklaringen ook ideologische verklaringen. De SDG’s
focussen, meer dan de MDG’s, op het de aspecten van menselijke ontwikkeling, mensenrechten en
billijkheid ten aanzien van gezondheid. Waar de focus bij de MDG’s lag op kinder- en moedersterfte,
overdraagbare ziektes zoals HIV en malaria, en op het beheer van gezondheidsuitgaven, ligt de focus
bij de SDG’s op comprehensieve doelstellingen voor het verbeteren van welzijn en gezond leven
(Kumar, Kumar , & Vivekadhish, 2016).
Door virusuitbraken en langdurige noodgevallen in verband met gezondheid, die versterkt werden door
rampen (functionele factoren) werd ingezien dat het promoten van globale publieke gezondheidszorg
belangrijk is. De weerbaarheid van gezondheidssystemen moet vergroot worden om antwoord te bieden
op gezondheidsbedreigingen die gespreid zijn binnen en tussen landen (Kieny, et al., 2017). Ook het
falen van het MDG-beleid op vlak van gezondheid kan hier beschouwd worden als ideologisch
36
betekenisvol. De MDG’s waren te verticaal en namen niet voldoende de wortelen van de
gezondheidsproblematiek aan. Men kwam tot het inzicht dat gezondheidsdoelstellingen niet bereikt
kunnen worden zonder de hele gezondheidsstructuur te versterken en zonder de gezondheidssector te
linken aan andere sectoren die de structurele determinanten van gezondheid bepalen (Warren, et al.,
2017).
Bovendien argumenteren verschillende auteurs zoals Kieny et al. (2017) dat UHC bijdraagt, niet enkel
aan het bereiken van de gezondheidsdoelstellingen van de SDG-agenda, maar ook aan de andere
doelstellingen. Volgens hen kan het versterken van gezondheidssystemen door middel van UHC zorgen
voor een positieve impact op SDG’s 1, 3, 4, 5, 8 en 16. UHC zou rechtstreeks kunnen bijdragen tot de
bestrijding van armoede (SDG1), tot betere opleidingen (SDG4) en tot een verhoging van vrouwelijke
werkkrachten in de gezondheidssector (SDG5). Bovendien zou UHC ook bijdragen tot de ontwikkeling
van eerlijke, betrouwbare en responsieve sociale instellingen (SDG16) en zouden investeringen in de
gezondheidssector om UHC te ondersteunen economische groei stimuleren (SDG8).
De idee van universele dekking van gezondheid werd overigens ook al lang ondersteund door de WHO.
De WHO stelde dat goed werkende gezondheidssystemen de grondslag vormen voor
gezondheidsveiligheid (Aldis, 2008). De WHO zorgde voor institutionalisering van UHC als
beleidstool. Het concept werd steeds meer erkend in internationale fora nadat de WHO zijn ‘World
Health Report’ publiceerde in 2010, genaamd ‘Health Systems Financing: the Path to Universal
Coverage’ (WHO, 2010). In 2012 nam de VN dan een resolutie aan waarin het de regeringen aanspoort
om alle mensen toegang te geven tot betaalbare en kwaliteitsvolle gezondheidszorg (UNGA,
A/RES/67/81, 2012). Dit is dan echter eerder een institutioneel verhaal en zal verder behandeld worden
in het institutionele luik van dit onderzoek.
Algemeen ontstond er dus consensus dat UHC een antwoord kan bieden op verschillende uitdagingen.
Het biedt niet alleen een oplossing voor gezondheidscrisissen en -noodgevallen, het komt ook aan de
tekortkomingen van de MDG’s tegemoet en helpt mee aan de realisatie van andere doelstellingen.
Daarom werd het concept ook opgenomen in de SDG-agenda.
Seksuele en reproductieve gezondheid en rechten
In de SDG-agenda vallen een aantal targets terug te vinden omtrent seksuele en reproductieve
gezondheid. Met reproductieve gezondheid wordt niet alleen het algemeen seksueel welzijn bedoeld,
zowel fysiek als mentaal, maar ook de opportuniteit en keuze om al dan niet kinderen te hebben.
Seksuele en reproductieve rechten komen expliciet aan bod in SDG 3, onder target 3.7, in SDG 5, onder
target 5.6, en onrechtstreeks in een aantal andere targets. Opmerkelijk is echter de grote afwezigheid
37
van dit thema in de oorspronkelijke lijst van MDG’s. Reproductieve rechten maakten in de jaren 1990
onderdeel uit van de institutionele realiteit en van verschillende internationale ontwikkelingsagenda’s,
maar toch werden ze oorspronkelijk niet opgenomen in de MDG’s. Slechts in 2007 werd een inclusieve
target omtrent seksuele en reproductieve gezondheid toegevoegd aan de MDG’s (Haslegrave, 2014).
Hoe komt het nu dat een gewichtig thema zoals reproductieve gezondheid, hoewel aanwezig in
maatschappelijke debatten, niet volwaardig de lijst van de MDG’s heeft gehaald? Naar uitkomsten van
belangrijke conferenties voor vrouwen wordt er in de MDG-agenda slechts gealludeerd. Geen enkel
ander thema die ondersteund werd door belangengroepen werd zo hard aan de kant gezet.
Eerst en vooral is het belangrijk om te begrijpen waarom seksuele en reproductieve rechten op de
internationale ontwikkelingsagenda kwamen in de jaren 1990. De Top in Rio van 1992 speelde hier
belangrijke rol in. Sinds de top is het toegelaten voor ngo’s om deel te nemen aan de voorbereidende
PrepComs van de VN-tops. De PrepComs vormden een belangrijk forum voor ngo’s. Uitkomsten van
conferenties konden sindsdien dus makkelijker beïnvloed worden door delegaties. Vooral
vrouwenrechtenorganisaties maakten van dit platform gebruik om hun ideeën te promoten. Zij
gebruikten de PrepComs onder andere om reproductieve rechten op de agenda te zetten (Charlesworth,
1996). Reproductieve rechten werden, bijgevolg, binnen de VN geïnstitutionaliseerd met de ICPD in
Caïro en de ‘Fourth World Conference on Women’ in Peking.
Toen de Millennium Agenda werd opgesteld, dwarsboomde een klein groepje belanghebbenden echter
de inclusie van reproductieve en seksuele rechten in de MDG’s. Het waren vooral enkele lidstaten van
de G77 zoals Soedan, Libië en andere Islamtische landen, en het Vaticaan die tegen het opnemen waren
van reproductieve gezondheid in de ontwikkelingsagenda. De G77 wou een algemeen standpunt
innemen, en niet ingaan tegen de wil van enkele staten, dus stemde dus tegen het opnemen van
reproductieve rechten. Met de wil van de G77 werd dan ook rekening gehouden bij het ontstaansproces
van de MDG-agenda en reproductieve rechten verdwenen op de achtergrond (Hulme, 2009).
Verschillende factoren zorgden er echter voor dat reproductieve rechten wel op de SDG-agenda kwam
te staan. Een eerste belangrijke factor was de verontwaardiging onder de stakeholders. Er werd veel
kritiek geuit op de afwezigheid van reproductieve gezondheid in de MDG-agenda (Vandemoortele,
2016). Daarnaast kreeg reproductieve gezondheid ook veel aandacht op institutioneel niveau rond 2014.
In september 2014 vond de review van de ICPD implementatie plaats (‘Special Session of the General
Assembly on ICPD Beyond 2014’), parallel met de onderhandelingen voor de post-2015 agenda. Dit
zorgde voor voortgang van de seksuele en reproductieve agenda op internationaal niveau. Seksuele en
reproductieve gezondheid en rechten werden sindsdien opgenomen in de uitkomstdocumenten van quasi
alle regionale conferenties. Ze moesten dus ook een onderdeel uitmaken van de SDG-agenda
38
(Haslegrave, 2014). Over die institutionele factoren zal verder ingegaan worden in het institutioneel luik
van dit onderzoek.
6.3.3 ‘Prosperity’: zorgen voor welvaart
Terugdringen van ongelijkheid
Bij de SDG-agenda ligt de focus niet enkel en alleen meer op armoedebestrijding, zoals bij de MDG’s,
maar ook op het terugdringen van ongelijkheid. Welke ideologische factoren zorgden voor de
agendasetting van de bestrijding van ongelijkheid? Waarom was het terugdringen van ongelijkheid plots
zo belangrijk voor de internationale gemeenschap? De ideologische factoren die de agendasetting van
bestrijding van ongelijkheid kunnen verklaren zullen worden besproken. Ook zullen een aantal kritische
visies worden besproken, die argumenteren dat het belang van het terugdringen van ongelijkheid wel
nominaal wordt aangehaald in de SDG-agenda, maar dat er daarvoor geen goede targets voor werden
vastgelegd. Is er dus wel sprake van een verschuiving?
Eerst en vooral zal men kijken naar waarom het terugdringen van ongelijkheid een belangrijk onderwerp
werd in ideologische debatten omtrent menselijke ontwikkeling. Verschillende experten, waaronder
Vandemoortele (2016), argumenteren dat extreme armoede niet meer de belangrijkste globale uitdaging
vormt op de dag van vandaag. Afgelopen decennia, is de ongelijkheid in verschillende landen namelijk
heel hard toegenomen. Volgens Vandemoortele is grootste globale uitdaging dus niet meer extreme
armoede, maar wel extreme ongelijkheid. De negatieve impact van ongelijkheid is namelijk groter dan
die van armoede. Ongelijkheden in inkomens, welzijn, onderwijs en gezondheid zorgen voor
ongelijkheden in uitkomsten. Hoge ongelijkheid vermindert de sociale mobiliteit en zorgt voor
hiërarchische samenlevingen, waardoor sociale achtergronden bepalend worden voor uitkomsten, veel
meer dan talenten. Dit zorgt voor minder gelijke kansen, en voor meer exclusie, exploitatie en misbruik.
Ongelijkheid is dus belangrijker dan armoede, aangezien het veel meer gevolgen heeft voor het welzijn
van mensen in zowel arme als rijke landen. Als er geen gelijke kansen zijn dan wordt ongelijkheid een
armoede-val (Vandemoortele, 2015). Internationaal ontstond dus een consensus dat armoede niet
bestreden kan worden zonder ongelijkheid aan te pakken.
Het IMF en andere internationale organisaties die instaan voor globaal economisch management zoals
de Wereldbank, het Wereld Economisch Forum (WEF) en de OESO promoten sinds de financiële crisis
van 2008 dus het reduceren van ongelijkheid. Maar waarom waren die organisaties plots begaan met de
toegenomen ongelijkheid? Internationale organisaties zoals het WEF, het IMF, de Wereldbank en de
OESO vertegenwoordigen en promoten de expansie van een wereldmarkt, of een ‘World Market
Society’ (WMS). Ze zijn geëngageerd in een complex proces van het identificeren en managen van de
39
systemische risico’s die gepaard gaan met de opkomst van die WMS, maar het probleem is dat de meeste
van die problemen er eigenlijk komen door die expansie zelf. Socio-economische ongelijkheid is daar
een onderdeel van.
Toch is het terugdringen van ongelijkheid niet terug te vinden in concrete beleidsadviezen, rapporten of
verklaringen van de hierboven benoemde internationale organisaties. Hoewel de organisaties wel
begaan zijn met ongelijkheid, slagen ze er dus niet in het volwaardig aan te pakken. De retoriek van de
organisaties wordt niet goed vertaald in de praktijk. Hoe komt dat nu? Volgens Nunn (2015) heeft dit te
maken met het feit dat ze niet kunnen afstappen van de doelstelling van een WMS-expansie. Het beleid
van het IMF is hier een mooie illustratie van.
Nunn & White (2017) onderzochten het beleid van het IMF in verband met het terugdringen van
ongelijkheid. Ze kwamen tot het inzicht dat er bij het Fonds wel een oprechte bezorgdheid is in verband
met systemische risico’s verbonden aan ongelijkheid. Het Fonds beschouwt ongelijkheid als een
belangrijke uitdaging en ziet het als een beleidsprobleem binnen het promoten van een duurzame
wereldmarkt integratie. Toch maakt het terugdringen van ongelijkheid geen volwaardig onderdeel uit
van de institutionele structuur van het Fonds. Het komt niet tot uiting in beleidsadviezen en ongelijkheid
blijft ondergeschikt aan groei en fiscale consolidatie. Er zijn spanningen tussen legitimeringsstrategieën
van het Fonds en tussen de interne organisatie. Nunn & White hebben het over een ‘rhetoric/practice
gap’. Dat komt door verschillende zaken. Eerst en vooral komt dat omdat het vertalen van het retorisch
engagement ten aanzien van ongelijkheid naar beleidsadviezen wordt in de weg gestaan door
institutionele barrières en interne problemen. Daarnaast heeft IMF te kampen met een legitimiteitscrisis,
die voortvloeit uit de negatieve consequenties van rente-conditionaliteiten voor werkgelegenheid,
armoede en sociale stabiliteit, waardoor het aan publieke legitimiteitsstrategieën doet. Het Fonds
benadrukt het belang van armoedevermindering, sociale zekerheid en democratische participatie, terwijl
die zaken eigenlijk in conflict zijn met zijn doel en identiteit (Nunn & White, 2017).
Dezelfde vaststelling werd gemaakt voor de Wereldbank. Weaver (2009) en Kentikelenis et al. (2016)
gingen op zoek naar verklaringen voor de kloof tussen retoriek en praktijk in het beleid van de
Wereldbank. Zij kwamen tot de conclusie dat er sprake is van het ‘georganiseerde hypocrisie’. Er is
discrepantie binnen de Wereldbank tussen de zogenaamde prioriteiten en tussen wat het effectief
onderneemt om zijn doelstellingen na te jagen. Er is een contrast tussen de ‘high level pronouncements’
(retoriek) en de structuur en inhoud van beleidsadviezen (praktijk). Er zijn spanningen tussen de interne
organisatorische cultuur (ideologieën, normen en procedures) en tussen doelstellingen die betrekking
hebben tot het toegeven dat hoge niveaus van ongelijkheid zorgen voor systematische destabilisatie.
40
Wordt de bestrijding van ongelijkheid binnen andere internationale organisaties wel vertaald op
institutioneel niveau? Als men kijkt naar het beleid van internationale organisaties zoals de OESO en
het WEF, niet echt. Ook zij halen de bestrijding van ongelijkheid retorisch aan in hun discours, maar
niet in hun beleidsaanbevelingen. Die discrepantie tussen retoriek en beleid komt dus niet enkel voor bij
het IMF en de Wereldbank maar ook bij andere internationale organisaties. Hoewel die organisaties
oprecht begaan zijn het terugdringen van ongelijkheid - ongelijkheid wordt, zoals hiervoor al werd
vermeld, steeds meer gezien als een risico voor de gedeelde agenda van de organisaties inzake het
promoten en behouden van de wereldmarktintegratie - nemen ze daar geen concrete actie voor (Nunn &
White, 2017).
Volgens Vandemoortele (2016) & Atkinson (2015) gebeurde hetzelfde binnen de VN, met de SDG-
agenda. In de SDG’s wordt het belang van het terugdringen van ongelijkheid nominaal wel vermeld,
maar praktische targets voor het aanpakken van die ongelijkheid blijven afwezig. Ook hier kan men
stellen dat er sprake is van een ‘rhetoric/practice gap’. Target 10.1, met betrekking tot het terugdringen
van ongelijkheid, stelt dat er ‘tegen 2030 geleidelijk aan een inkomenstoename moet komen van de
onderste 40% van de bevolking’. Vandemoortele en Atkinson stellen echter dat target 10.1 enkel
armoede aanpakt, en niet ongelijkheid. Er kan niet gesproken worden, volgens hen, over het
terugdringen van ongelijkheid wanneer niet het volledige inkomensspectrum wordt aangehaald.
Wanneer het inkomen van de middelste 50% van de bevolking naar de onderste 40% stroomt, blijft de
top 10% onaangetast. Het is dus perfect mogelijk dat de onderste 40% hun inkomen zien groeien, maar
dat er toch een toename is in ongelijkheid.
Kan er dus gesproken worden van een verschuiving naar een aanpak voor ongelijkheid? Indien men de
redenering van Vandemoortele en Atkinson volgt, in principe niet. Hoewel het op het eerste zicht lijkt
dat er een verschuiving is tussen de MDG-agenda en de SDG-agenda, is er dus eigenlijk eerder sprake
van continuïteit hieromtrent. Binnen de VN zijn dus ook er spanningen tussen de retoriek en de
beleidsadviezen en kan er gesproken worden over ‘georganiseerde hypocrisie’. Analoog aan de
Wereldbank, het IMF en ander internationale organisaties, heeft de VN eveneens een bepaalde interne
cultuur en zorgen institutionele barrières voor belemmeringen van effectieve en praktische
beleidsaanbevelingen omtrent ongelijkheid. Hoewel het terugdringen van ongelijkheid aanwezig was in
ideologische discussies en in het discours van internationale organisaties, werden dus slechts weinig
stappen ondernomen om het te institutionaliseren.
Tewerkstelling en waardig werk
Zoals er in het functionele luik van dit onderzoek al werd aangehaald, zorgden de financiële crisis en de
economische recessie zorgden voor belangstelling van kwaliteitsvolle jobs en sociale bescherming op
41
de werkvloer. In 2007 werd er een target toegevoegd aan de MDG 1 in verband met waardig werk, en
bij de SDG’s werd er een volledige doelstelling aan dit thema toegewijd. De impact van de crisis was
groot op de huishoudens: veel mensen verloren hun job en belandden in financiële onzekerheid. Steeds
meer mensen vonden werkgelegenheid en waardig werk belangrijke agendapunten. Uit de ‘MY World’-
enquête bleek dat die zaken de 3de grootste prioriteit waren van de bevolking (UNDP, 2014).
De IAO speelde een belangrijke rol in het ideologisch debat omtrent werkgelegenheid en waardig werk.
De IAO wou zorgen dat mensen toegang hebben tot productieve arbeid, een degelijk inkomen, veiligheid
op de werkvloer, sociale bescherming voor de familie, betere vooruitzichten voor persoonlijke
ontwikkeling en sociale integratie, vrijheid om mening te uiten, mogelijkheid om te participeren in de
beslissingen die het persoonlijk leven raken, en gelijke kansen en behandeling voor mannen en vrouwen.
Volgens de IAO zijn productieve werkgelegenheid en waardig werk ook beduidende elementen in de
strijd tegen armoede (IAO, sd).
De IAO legde institutioneel duidelijke strategieën vast om een zwaarwichtige rol te kunnen spelen in de
ontwikkeling van de post-2015 agenda, zeker op vlak van werkgelegenheid en waardig werk. Het
gebruikte de standpunten die vastgelegd waren in de ‘Decent Work Agenda’ hiervoor als uitgangspunt
(International Labour Office, 2013). Productieve werkgelegenheid en fatsoenlijk werk werden dan ook
opgenomen in de Agenda 2030. Ze werden echter wel rechtstreeks gelinkt aan economische groei, wat
niet consistent is met de internationale mensenrechten verplichtingen waaraan staten zich moeten
houden (Frey & MacNaughton, 2016).
Infrastructuur en industrie
Bij SDG’s wordt er veel meer belang gehecht aan industrialisering en infrastructuur dan bij de MDG’s.
Ook hiervoor zijn een aantal ideologische verklaringen. Zoals al werd vermeld in het institutioneel luik
van dit onderzoek, werd er net na de financiële crisis van 2008 slecht weinig aandacht geschonken aan
infrastructuur en industrie in ontwikkelde landen. De BRICS waren teleurgesteld in het beperkte
engagement van de G20 ten aanzien van het mobiliseren van middelen voor infrastructuur voor de
ontwikkelingslanden. Hoewel er enkele initiatieven werden genomen, zoals de tops in Frankrijk en in
Mexico, hadden die weinig impact en werden die amper opgevolgd. Doordat de initiatieven van
ontwikkelingslanden beperkt bleven, besloten de BRICS zelf een ontwikkelingsbank op te richten om
middelen te mobiliseren voor infrastructuur en duurzame ontwikkelingsprojecten in BRICS en andere
opkomende economieën en ontwikkelingslanden. De oprichting werd voorgesteld in 2012, en in 2013
was de BRICS Development Bank (BDB) een feit. De BDB werd opgericht als toegevoegde waarde aan
de bestaande inspanningen van multilaterale en regionale organisaties voor globale groei en
ontwikkeling (Chin, 2014).
42
Maar waarom vinden de BRICS-landen infrastructuur en industrie nu zo belangrijk? En waarom
besloten ze een eigen ontwikkelingsbank op te richten? Investeringen in infrastructuur zijn een heel
belangrijke factor in het huidig groeimodel van de ontwikkelingslanden. BRICS zien investeringen in
infrastructuur zowaar als een recht en als een middel voor verdere economische en duurzame groei. Ze
ondervonden echter dat ontwikkelingslanden te weinig middelen kregen waardoor ze voor uitdagingen
kwamen te staan in verband met infrastructuur. De BRICS-landen besloten samen te werken, door
middel van de BDB, voor een meer productief gebruik van globale financiële middelen. De oprichting
van de BDB werd dus gedreven door een mix van ontwikkelingsnoden die direct gerelateerd zijn met
investeringen in infrastructuur. Daarnaast hadden de BRICS ook geostrategische belangen bij de
oprichting van de BRICS-bank. Die dient namelijk als een middel om intra-BRICS-investeringen,
handel en integratie van de kapitaalmarkt aan te moedigen (Chin, 2014).
Hoe kan de oprichting van de BDB nu gelinkt worden aan de agendasetting van infrastructuur en
industrie op de SDG-agenda? De oprichting van de BDB zorgde voor een vernieuwde focus op
investeringen voor infrastructuur. De G20 en de Wereldbank konden de standpunten van de BRICS-
landen niet langer naast zich neerleggen, aangezien de sterke economische positie van de BRICS. Zij
waren mondiger geworden en stonden machtiger in onderhandelingen. De BRICS en de G77 hadden
baat bij een focus op harde sectoren en bij het opnemen van infrastructuur en industrie in de Agenda
2030, aangezien zij nog volop met hun economische en industriële ontwikkeling bezig zijn. Het luik in
verband met harde sectoren werd dus toegevoegd aan de SDG-agenda om de G77 en de BRICS tevreden
te stellen en als compromis voor de talloze doelstellingen en targets in verband met milieu, waar de
meeste ontwikkelingslanden niet tevreden mee waren. Bovendien hadden ook de ontwikkelde landen,
in het licht van de globalisering, baat bij verdere economische groei van ontwikkelingslanden.
6.3.4 ‘Planet’: het beschermen van de planeet
De SDG’s hechten meer belang aan de milieupijler van ontwikkeling dan de MDG’s. Hoe kan de
verbreding van de milieuagenda nu ideologisch verklaard worden? Een eerste verklaring kan gevonden
worden in de paradigmashift van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling. Het principe van
duurzame ontwikkeling omvat drie pijlers: een economische pijler, een sociale pijler en een milieupijler.
Wanneer duurzame ontwikkeling werd gekozen als uitgangspunt voor de post-2015 agenda, moest er
dus wel een sterkere milieuagenda worden uitgeschreven. Duurzame ontwikkeling bood een gepast
antwoord op de uitdagingen in verband met klimaatverandering en de socio-economische gevolgen
ervan.
43
Een tweede ideologische verklaring voor de verbreding van de milieuagenda kan gevonden worden in
het groeiend klimaat- en milieubewustzijn, die ontstond als antwoord op de steeds meer zichtbare
gevolgen van de klimaatverandering. De negatieve impact van de klimaatverandering op menselijke
systemen, socio-economische systemen en ecosystemen zorgde voor het op gang zetten van
ideologische en maatschappelijke debatten omtrent een milieuagenda. Er werd op zoek gegaan naar
oplossingen voor het klimaatprobleem en voor de milieuproblemen die ermee gepaard gaan. Hoe kan
men de klimaatverandering tegenhouden? Hoe kan de wereld zich aanpassen aan het veranderend
klimaat? Het groeiend milieubewustzijn en het discours dat er collectief actie moet worden ondernomen
om klimaatverandering te beperken en om op een duurzame manier met milieu om te gaan, werden
versterkt door acties van enkele invloedrijke personen.
Verschillende beroemdheden zetten zich in om mensen te sensibiliseren en om de milieuboodschap tot
het grote publiek te brengen. De Amerikaanse politicus en democraat Al Gore speelde hier onder andere
een belangrijke rol in. Nadat hij vicepresident was geweest onder Bill Clinton en nadat hij de
presidentsverkiezingen had verloren tegen George Bush in 2000, besloot hij zich toe te spitsten op de
studie van de klimaatverandering. Hij gaf talloze lezingen over de gevolgen van het broeikaseffect en
bracht in 2006 een documentaire uit, ‘The Inconvenient Truth’, die zeer positief werd ontvangen door
het grote publiek en zelfs een Oscar won in 2007. Volgens de film zijn een aantal veranderingen zoals
het smelten van de ijskappen, de stijging van de zeespiegel en de toename van natuurrampen toe te
kennen aan de door de mens veroorzaakte klimaatverandering. De impact van Gore’s documentaire was
groot en bracht heel wat teweeg. Hij maakte mensen bewust van de grote concentraties CO2 in de
atmosfeer, van de negatieve gevolgen daarvan en van de menselijke vervuiling. Het bewustzijn omtrent
de dreigingen van de opwarming van de aarde groeide. De documentaire had volgens velen een impact
op internationaal beleid, politici en agendasetting, hoewel die ook veel kritiek kreeg vanuit
wetenschappelijke hoek voor de overdreven voorstelling van bepaalde zaken die niet in
overeenstemming zijn met de wetenschappelijke waarheid (Lammerse, 2016).
Een derde belangrijke ideologische verklaring voor de verbreding van de milieuagenda is het inzicht in
het feit dat milieu nauw verbonden is met andere thema’s die aan bod komen in de ontwikkelingsagenda.
De impact van de klimaatverandering brengt belangrijke socio-economische gevolgen met zich mee en
speelt een rol in het dagdagelijks leven van mensen. Klimaatverandering hangt nauw samen met zaken
zoals armoedebestrijding, conflicten, voedselzekerheid, demografie enz. Klimaatverandering kan
ontwikkeling van bepaalde gemeenschappen hinderen en ervoor zorgen dat ook andere SDG’s die geen
betrekking hebben tot milieu niet kunnen bereikt worden. Droogtes, overstromingen en degraderende
ecosystemen hebben bijvoorbeeld een negatieve impact op armoedebestrijding. Vooral kwetsbare en
weinig ontwikkelde gemeenschappen zijn gevoelig voor de gevolgen van de klimaatverandering.
Bepaalde regio’s in Afrika en Azië worden beschouwd als de ‘hotspots’ van de klimaatverandering en
44
zullen de eerste zijn die door opwarming van de aarde zullen worden getroffen. Binnen die kwetsbare
gemeenschappen is er bovendien ook een groot tekort aan aanpassingsstrategieën voor het omgaan met
veranderingen van het klimaat, waardoor hun economische en sociale kwetsbaarheid nog groter wordt
(Szabo, et al., 2016).
Ook de samensmelting van het Rio+20 spoort met het post-2015 ontwikkelingsspoor, de open
consultatieprocedures van het post-2015 ontwikkelingsproces en VN-conferenties zoals de de 21ste
sessie van de ‘Conference of the Parties’ (COP21) en het Sendai Framework for Disaster Risk Reduction
(SFDRR) bieden verklaringen voor de verbreding van de milieuagenda, maar die zijn eerder
institutioneel en zullen in het volgend deel van het literatuuronderzoek worden besproken.
Het werd stilaan duidelijk dat indien men een sterke post-2015 agenda wou ontwikkelen, het
noodzakelijk was om meer aandacht te besteden aan de milieupijler van ontwikkeling. Er werd
toegegeven dat er actie moet worden ondernomen om de klimaatverandering tegen te houden, om
menselijke activiteiten te beperken die klimaatverandering stimuleren en om zorg te dragen voor het
milieu. Er werd ingezien dat er linken zijn tussen milieu, en socio-economisch welzijn en dat milieu niet
los mag worden gezien van duurzame ontwikkeling. Het tegenhouden van de opwarming van de aarde
en het zorg dragen voor het milieu zijn dus van primordiaal belang in het bereiken van de SDG’s
(Kelman, 2017).
Het rijke Noorden, waaronder vooral de EU, nam het voortouw in het promoten van een brede
milieuagenda en steunde verregaande acties om de gevolgen van de klimaatveranderingen in te perken.
De meeste landen van de G77 daarentegen, waren wantrouwig ten aanzien van de vergroening van de
SDG-agenda8. De G77 zag vergroening als een dreiging voor het recht op klassieke ontwikkeling.
Milieuverplichtingen gingen volgens hen ten koste gaan van de gehoopte economische inhaalbeweging
ten aanzien van rijke landen en de Minst Ontwikkelde Landen (MOL) waren bezorgd dat de focus op
armoede ging verzwakken. De G77 was het er dus niet mee eens dat een groot deel van het ODA moest
worden opgeofferd voor milieukwesties. Hun argument was dat hun bijdrage aan de klimaatopwarming
relatief klein was en dat ze daar dus ook niet voor moesten opdraaien (Ferrero y de Loma-Osorio, 2016).
De oplossing was, volgens de G77, om ontwikkelde landen extra middelen te laten bijdragen, om
ontwikkelingslanden te helpen in hun vergroeningsproces. De ontwikkelde landen stonden hier echter
niet voor te springen, doordat zij economisch hadden geleden onder de financiële crisis. Uiteindelijk
8 Enkele Zuid-Amerikaanse regeringen waren het niet eens met de vergroening aangezien zij ambitie hadden om
te investeren in fossiele brandstoffen. Toch was er echter een klein groepje binnen de G77 voortrekker van de
vergroening waaronder de eilandstaten, Brazilië, Colombia en Guatemala. De eilandstaten waren voorstander
van de vergroening aangezien zij de eerste slachtoffers waren van de stijging van de zeespiegel (Lesage, 2014).
45
werd vergroening toch opgenomen in de SDG-agenda en werd dit gecompenseerd voor de G77 door de
toevoeging van een sterk economisch luik.
6.3.5 ‘Peace’: vredevolle, rechtvaardige en inclusieve samenlevingen
De agendasetting van een inclusief kader voor sterke en evenwichtige politieke instellingen kan, zoals
in de functionele dimensie al werd vermeld, ideologisch verklaard worden doordat er werd ingezien dat
conflicten een belangrijke dreiging vormen voor menselijke ontwikkeling. Conflicten en geweld hadden
ervoor gezorgd dat de MDG’s in verschillende landen niet bereikt werden en er werd vastgesteld dat
duurzame ontwikkeling niet kan gerealiseerd worden in een klimaat van geweld, onzekerheid en oorlog.
Conflicten zorgen namelijk voor migratie, armoede, teloorgang van infrastructuur enz. Het behouden
van vrede is daarom essentieel voor menselijke ontwikkeling (Moller-Loswick, Wheeler , Smith, &
Mawowa, 2015).
Steeds meer actoren droegen het belang van sterke en evenwichtige politieke instellingen hoog in het
vaandel. Zo zat bescherming tegen misdrijf en geweld in de top 6 ontwikkelingsprioriteiten van de ‘MY
World’-enquête. Ook het Afrikaanse continent zette zich in om het belang van duurzame vrede te
promoten. Hoewel er minder conflicten waren als vroeger, werd Afrika toch nog steeds getroffen door
oorlog en geweld. Meer dan de helft van de Afrikaanse landen werden tussen 1980 en 1990 getroffen
door oorlog. De Afrikaanse Ontwikkelingsbank stelde dat gewapende conflicten de belangrijkste
determinant is voor armoede en menselijke miserie in Afrika. Daarom wou de Common African Position
(CAP) dat er in de SDG-agenda voldoende aandacht werd geschonken aan vrede en veiligheid,
erkennend dat er een zeer nauwe link is tussen vrede, veiligheid, stabiliteit en ontwikkeling.
Ook China coördineerde zijn positie met de CAP. China en Afrika werkten samen in het kader van de
G77 en stelden een nieuw ontwikkelingsraamwerk op binnen het Forum Omtrent Chinees-Afrikaanse
Coöperatie (FOCAC) met gecoördineerde standpunten in verband met het behouden van vrede. China
had baat bij het ondersteunen en promoten van vrede en stabiliteit in Afrika aangezien het zijn relatie
met Afrika wil uitbouwen en het wil gezien worden als een verantwoordelijke grootmacht, die begaan
is met het ondersteunen van vrede. Bovendien heeft China ook nationale belangen bij het promoten van
vrede in Afrika aangezien het economische belangen heeft in het continent (Moller-Loswick, Wheeler ,
Smith, & Mawowa, 2015).
Doordat steeds meer actoren zich achter het idee schaarden dat duurzame ontwikkeling en vrede niet los
van elkaar kunnen worden gezien, werd er ook besloten hier aandacht aan te schenken in de SDG-
agenda. Vrede en stabiliteit kunnen niet genegeerd worden vanuit een ontwikkelingsperspectief en
moesten wel een onderdeel uitmaken van de SDG’s.
46
6.3.6 ‘Partnership’: universaliteit en globale solidariteit
Op vlak van partnerschap kunnen er zowel continuïteiten als verschuivingen worden vastgesteld tussen
de Millennium Agenda en de Agenda 2030. Ideologisch bestaan hier verschillende verklaringen voor.
Eerst en vooral is het echter belangrijk om te kijken naar wat nu precies de inhoudelijke gelijkenissen
en verschillen zijn. Daarvoor moet men ook kijken naar enkele institutionele elementen.
Hoe zat het met partnerschap bij de MDG-agenda? Wanneer de MDG’s ontstonden in 2001, waren er
nog geen duidelijke targets vastgelegd voor MDG 8 in verband met partnerschap. Slechts met de
Wereldtop in 2005 werd er vastgelegd dat alle landen nationale ontwikkelingsstrategieën moeten
ontwikkelen om de MDG’s te kunnen bereiken en dat rijke landen hun ODA moeten verhogen om de
implementatie van die strategieën mogelijk te maken. De task force van het Millennium Project in
verband met partnerschap legde 7 targets en 17 indicatoren vast voor MDG 8. De targets waren echter
weinig concreet, kwantitatief en tijdsgebonden. De OESO-landen wouden wel overeenkomen welke
richting ze uit moesten, maar concrete kwalitatieve en tijdsgebonden doelstellingen waren voor hen een
stapje te ver. Ze wouden hun opties inzake ontwikkelingsbeleid openhouden. Sommige OESO landen
legden zichzelf wel unilateraal doelstellingen op. De EU legde zijn lidstaten bijvoorbeeld op om de 0,7%
van het bruto nationaal inkomen te gebruiken voor ODA.
Bij de SDG’s is de financiering van de agenda beter uitgewerkt dan bij de MDG’s, en dat dankzij het
Addis Ababa Actieplan. De conferentie omtrent implementatiemiddelen voor de SDG-agenda in de
Ethiopische hoofdstad Addis Ababa, viel samen met de derde sessie van de laatste intergouvernementele
onderhandelingen voor de ontwikkeling van de SDG’s. Er werd tijdens die top besloten dat binnenlandse
publieke middelen en internationale publieke financiën (van bijvoorbeeld internationale
ontwikkelingssamenwerking) op een slimme manier moeten worden ingezet om een duurzame transitie
op gang te zetten. Ook de privésector moet volgens het actieplan een bijdrage leveren aan de inclusieve
economische groei en aan het creëren van werkgelegenheid. Het actieplan onderstreept daarnaast ook
het belang van internationale handel. Handelsliberalisering en investeringen kunnen zorgen voor
werkgelegenheid, gendergelijkheid, voedselveiligheid, minder ongelijkheid enz. Het kan ook landen
aansporen om schuldverlichtingen toe te kennen aan ontwikkelingslanden. Het actieplan benadrukt ten
slotte ook het belang van nationale strategieën. Landen moeten hun eigen prioriteiten stellen, rekening
houdend met multi-stakeholders partnerschappen. Zowel de privé sector, de civil society, de
wetenschappelijke gemeenschap, lokale autoriteiten, academici en filantropen moeten betrokken
worden bij de implementatie van de SDG’s. Zij moeten hun kennis, expertise, technologie en middelen
ter beschikking stellen van het bereiken van duurzame ontwikkeling. Het VN-target waarbij 0,7% van
het bruto nationaal inkomen moet gespendeerd worden aan ontwikkeling, die de EU al unilateraal had
47
opgelegd aan zijn lidstaten, werd tijdens die conferentie bevestigd en toegevoegd aan de SDG-agenda
(Kumar, Kumar , & Vivekadhish, 2016).
Het engagement van actoren in verband met partnerschap werd met de SDG’s dus verhoogd. De
ontwikkelingslanden waren tevreden met het principe van gedeelde verantwoordelijk. De doelstellingen
waren niet enkel meer gericht tot hen, maar ook tot de ontwikkelde landen. Het voorgestelde post-2015
raamwerk stelde wel dat elke doelstelling moest aangepast worden aan de ontwikkelingsgraad van elk
land: het principe van ‘Common But Differentiated Responsabilities’ (CBDR). Het vaststellen van de
nationale doelstellingen was de taak van de nationale overheden. Hierop kwam echter veel kritiek vanuit
academische hoek. Velen vonden de bewegingruimte voor lidstaten te groot, waardoor ze niet worden
aangespoord om ingrijpende acties te ondernemen om de doelstellingen te bereiken (Lesage, 2014). Ook
vonden velen dat het Addis Ababa Actieplan niet ver genoeg ging, en dat er te weinig financiële
middelen werden ingezet om de SDG’s te kunnen bereiken (Kumar, Kumar , & Vivekadhish, 2016).
Hieruit kunnen we dus stellen dat er aan de ene kant wel een verschuiving heeft plaatsgevonden tussen
de partnerschap-agenda van de MDG’s en die van de SDG’s, maar dat die in feite ook een bepaalde
vorm van continuïteit vertoont. Over het algemeen wordt er vaak gesteld dat er bij de MDG-agenda een
duidelijk onderscheid was tussen de ontwikkelde landen en de ontwikkelingslanden. De MDG’s werden
beschouwd als een ‘to do’-lijst voor de ontwikkelingslanden, die gedicteerd werd door de G20. Met de
SDG’s kwam daar echter verandering in. Dit kan door ideologisch verklaard worden door de kritiek op
het partnerschap-beleid van de MDG’s. Academici en andere stakeholders hebben veel kritiek geuit op
het gebrek aan engagement van ontwikkelde landen bij de MDG’s. Onder druk hiervan, wanneer de
SDG’s werden voorgesteld door Colombia en Guatemala op de Rio+20 top, werd er besloten dat alle
landen een inspanning moeten leveren voor het bereiken van de doelstellingen, ook de ontwikkelde
landen. Er moest een universele agenda worden opgesteld. Dat gebeurde dan ook doordat de SDG-
agenda het Addis Ababa Actieplan opnam (Kumar, Kumar , & Vivekadhish, 2016).
Maar is er wel effectief sprake van een globale en universele agenda bij de SDG’s? Volgens
Vandemoortele (2016) is dat niet het geval en is er sprake van continuïteit tussen de MDG- en de SDG-
agenda op vlak van partnerschap. Volgens hem is een agenda die focust armoede en ongelijkheid er een
die zich toch nog vooral richt tot ontwikkelingslanden en niet tot ontwikkelde landen. Er zijn specifieke
en gerichte targets voor ontwikkelingslanden terwijl er slechts een aantal, eerder vaag-geformuleerde
targets zijn voor ontwikkelde landen. Een universele agenda zou het bijvoorbeeld niet enkel hebben over
honger maar ook over obesitas en overgewicht. Volgens Vandemoortele is dat geen vergissing maar is
dat net intentioneel, net zoals bij het zogezegd aanpakken van ongelijkheid (Vandemoortele, 2016).
48
Hoewel de MDG- en de SDG-agenda’s, op vlak van partnerschap, op het eerste zicht dus een
verschuiving vertonen, is er dus toch ook sprake van continuïteit. Hoe kan dat nu ideologisch verklaard
worden? Het financieren van de doelstellingen werd te weinig als een prioriteit gezien en er is te weinig
toerekenbaarheid van de lidstaten. Het principe van CBDR laat een te grote bewegingsruimte over aan
de lidstaten om hun eigen ding te doen. Daar ligt dan ook de zwakheid van een internationaal ‘soft
governance’ instrument zoals de VN-ontwikkelingsagenda, dat niet juridisch afdwingbaar is (Kumar,
Kumar , & Vivekadhish, 2016). Vandemoortele (2016) voegt daar aan toe dat het beleid van een
institutie bovendien binnen die institutie amper in vraag zal worden gesteld en weinig kritiek zal
toelaten. Instituties worden vaak beïnvloed door een bepaalde orthodoxie, namelijk een reeks van
overtuigingen en ideeën die worden aangenomen zonder daar verder over na te denken. Hoewel het niet
verboden is die ideeën en overtuigingen in vraag te stellen, weten de leden van de instelling dat het niet
gepast is om dat te doen.
6.3.7 Conclusie
Net zoals het functioneel luik, heeft ook het ideologisch luik van dit onderzoek een grote verklarende
waarde voor de (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s. Hoe de functionele realiteiten
vertaald werden in ideologische debatten was bepalend voor de uiteindelijke inhoud van de
ontwikkelingsagenda’s. Ideologische en maatschappelijke debatten oefenen een grote invloed uit op
beleidsagenda’s. Problemen op het terrein zorgden ervoor dat men ging nadenken over oplossingen voor
globale internationale uitdagingen. Welke oplossingen zijn geschikt? Welke actoren scharen zich achter
welke standpunten? Bestaat er een internationale consensus omtrent bepaalde thema’s? Al die zaken
hadden een invloed op de uiteindelijke inhoud van de MDG- en de SDG-agenda.
Uit de ideologische dimensie van dit onderzoek blijkt dus dat enkele verschillen tussen de MDG- en de
SDG-agenda politiekwetenschappelijk kunnen verklaard worden aan de hand van ideologische factoren.
Aangezien de problemen op het terrein (functionele dimensie) verschillend waren bij de MDG’s als bij
de SDG’s, gingen er ook verschillende ideologische debatten de ontwikkeling van beide agenda’s
vooraf. Er kan gesproken worden van een ideologische verschuiving. De MDG-agenda werd beïnvloed
door andere maatschappelijke en ideologische debatten dan de SDG-agenda. De functionele
verschuivingen, en dus de nieuwe problemen op het terrein, zetten de maatschappij aan tot nadenken
over oplossingen voor de globale uitdagingen. Internationale ontwikkelingsorganisaties, internationale
banken, financiële instellingen, VN-lidstaten, coalities van lidstaten en zelf de gewone burgers werden
aangezet tot nadenken en werden betrokken bij het ideologisch en maatschappelijk debat.
Er werd ingezien dat het MDG-beleid gedeeltelijk gefaald was in zijn opzet. Veel doelstellingen konden
niet bereikt worden, en men moest nadenken over een nieuwe, betere aanpak voor het
49
ontwikkelingsbeleid. Men kwam tot de vaststelling dat doelstellingen niet langer los van elkaar konden
worden gezien. Armoedebestrijding kan niet gerealiseerd worden indien er geen sociale
beschermingsvloeren zijn, universele dekking van de gezondheid, vreedzame samenlevingen, of
universele partnerschappen. In het concept van duurzame ontwikkeling werd een oplossing gevonden
op de functionele problemen van het tijdperk en op het falen van het MDG-beleid. Er ontstond
ideologische consensus omtrent verschillende thema’s op internationaal niveau, waarvan sommige
geïnstitutionaliseerd werden in beleid van lidstaten en van organisaties zoals de VN, de IAO, de WHO,
het IMF en de Wereldbank door middel van aanbevelingen, verklaringen, rapporten en conferenties.
Hoewel er een belangrijke ideologische verschuiving is tussen de MDG- en de SDG-agenda, kan men
ook spreken van een bepaalde ideologische continuïteit. De MDG’s en de SDG’s zijn, ondanks hun
verschillen, vrij gelijkaardig qua inhoud en structuur. Veel van dezelfde onderwerpen die werden
behandeld bij de MDG’s, worden overgenomen door de SDG’s. De VN wou niet dat de Millennium
Verklaring volledig vergeten en zorgden met de SDG’s voor continuïteit en consolidatie van de MDG’s
(Vandemoortele, 2016). Ook is er in beide agenda’s een impliciete focus op groei en worden zaken zoals
het kapitalisme en economische groei niet in vraag gesteld. Zowel bij de MDG’s als bij de SDG’s
worden problemen in verband met globale ontwikkeling vooral toegeschreven aan een gebrekkige
economische groei (Fourie & O'Manique, 2016).
Zowel het functionele als ideologische luik van dit onderzoek hebben een grote verklarende waarde voor
de (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s. Toch kunnen beide luiken niet alle verschillen en
gelijkenissen tussen beide agenda’s verklaren. Het is ook belangrijk te kijken naar de manier waarop
beide agenda’s institutioneel tot stand kwamen. De institutionele processen die geleid hebben tot beide
sets van doelstellingen kunnen ook deels verklaren waarom er verschillen en gelijkenissen zijn tussen
beide. Dit zal verder onderzocht worden in de institutionele dimensie van dit onderzoek.
6.4 Institutionele dimensie
Het vierde en laatste deel van het literatuuronderzoek gaat in de op de institutionele dimensie van het
ontstaan van de MDG’s en de SDG’s. (Dis)continuïteiten tussen beide agenda’s kunnen niet enkel
verklaard worden door functionele en ideologische factoren, maar ook door institutionele factoren. Om
die institutionele factoren te achterhalen, zal er gekeken worden naar de manier waarop de MDG’s en
de SDG’s in een institutioneel kader werden gegoten. Vanuit welke beleidslijnen ontstonden de MDG’s
en de SDG’s? Hoe hebben de institutionele realiteiten een impact gehad op de ontwikkeling van de
goals? Hoe werden de ideologische debatten vertaald op institutioneel niveau? Welke thema’s waren al
50
onderdeel van een internationaal institutioneel kader, waardoor ze makkelijk konden worden
overgenomen door de ontwikkelingsagenda’s?
Er zal gekeken worden naar de institutionele (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s. Welke
verschillen/gelijkenissen zijn er tussen het institutioneel ontstaansproces van de MDG’s en dat van de
SDG’s? Hoe kunnen die politiekwetenschappelijk verklaard worden? Kunnen institutionele
(dis)continuïteiten ook een aantal inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG’s en de SDG’s
verklaren? Er wordt verondersteld dat de verschillen in de ontstaansprocessen op institutioneel niveau
tussen de MDG’s en de SDG’s ook verklaringen kunnen bieden voor enkele inhoudelijke
verschuivingen tussen beide agenda’s. Er zal gekeken worden naar instituties, methodiek,
beleidsprocessen en onderhandelingsmethodes. Ook zullen verklaringen, conferenties en aanbevelingen
van internationale ontwikkelingsorganisaties onder de loep worden genomen. Sommige van die
verklaringen, conferenties en aanbevelingen werden al aangehaald in het ideologisch luik, maar maken
eigenlijk een onderdeel uit van de institutionele dimensie van dit onderzoek.
Zoals al verschillende keren werd vermeld, is het institutioneel ontstaansproces van de MDG’s en de
SDG’s is nauw verbonden met de andere dimensies die hiervoor werden besproken. Door globale
uitdagingen en problemen op het terrein worden internationale ontwikkelingsorganisaties aangezet tot
nadenken voor oplossingen. Ideologische debatten worden op gang gezet en soms ontstaat er consensus
omtrent een bepaald standpunt. Ontwikkelingsorganisaties gaan dan dat standpunt integreren in hun
institutionele structuur en in hun beleid door middel van conferenties, aanbevelingen of verklaringen.
Het institutioneel luik zal niet volledig dezelfde opbouw volgen als het functioneel en het ideologisch
luik. Eerst zal, analoog aan de functionele en de ideologische dimensie, de verschuiving van klassieke
ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling besproken worden en zal er gekeken worden naar de
institutionele verklaringen hiervoor. Daarna zal er niet te werk worden gegaan met de vijf P’s zoals in
vorige onderdelen, aangezien de institutionele dimensie niet gaat over de inhoud van de doelstellingen,
maar over de manier waarop ze tot stand kwamen binnen instituties. Er zullen drie belangrijke
institutionele verschuivingen besproken worden en er zal gekeken worden naar de verklaringen voor die
verschuivingen. Uiteindelijk zal ook blijken dat die verschuivingen deels verklaring bieden voor
verschillende inhoudelijke verschillen tussen de MDG-agenda en de SDG-agenda, waaronder ook voor
de paradigmashift naar duurzame ontwikkeling.
6.4.1 Algemeen: van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling
Voor de paradigmashift van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling werden al enkele
significante functionele en ideologische verklaringen gevonden. Toch kan die shift niet volwaardig
51
verklaard worden zonder te gaan kijken naar institutionele factoren. De paradigmashift kwam er niet
enkel door de aard van de problemen op het terrein en door de ideologische discussies die daaruit
voortvloeiden, die kwam er ook door enkele institutionele factoren. Drie belangrijke institutionele
processen hebben bijgedragen tot de verschuiving naar duurzame ontwikkeling.
Eerst en vooral kan de paradigmashift naar duurzame ontwikkeling deels verklaard worden door de
samensmelting van het VN-duurzaamheidsspoor met het post-2015 spoor. De SDG’s vinden hun
oorsprong zowel in de Rio+20 conferentie als in de VN-beleidslijn voor het post-2015
ontwikkelingskader. Hoe dit precies verliep, werd al besproken in 4.1.2. In 2012 vond de Rio+20
conferentie plaats, een conferentie die georganiseerd werd voor de opvolging van de UNCED van 1992.
Het uitkomstdocument van die conferentie, ‘The Future We Want’, stelt duidelijke en praktische
maatregelen voor om duurzame ontwikkeling te implementeren (UNGA, A/RES/66/288, 2012). Het
belang van duurzame ontwikkeling werd onderstreept: economische ontwikkeling moet gepaard gaan
met sociaal welzijn en respect voor het milieu (Sachs, 2015). Een OWG werd ook aangeduid om een
lijst op te stellen van duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. Ondertussen, ook in 2012, publiceerde het
HLP van Eminente Personen ook een rapport met advies voor de post-2015 agenda. In dat rapport werd
eveneens het belang van duurzame ontwikkeling onderstreept (High-Level Panel of Eminent Persons ,
2013). De focus op duurzame ontwikkeling in dat rapport kan grotendeels verklaard worden door het
feit dat het werk van het Paneel gecoördineerd werd met dat van de OWG.
In 2014 nam de Algemene Vergadering van de VN een resolutie aan waarin het stelde dat de lijst van
duurzame ontwikkelingsdoelstellingen van de OWG als basis zou dienen voor de opvolgers van de
MDG’s. Het VN-kader omtrent duurzame ontwikkeling en het post-2015 proces werden dus
samengevoegd. Er werd opgemerkt dat beide agenda’s complementair waren en best als één geheel
behandeld werden, om dubbel werk te vermijden (UNGA, A/68/970, 2014). Die paradigmashift naar
duurzame ontwikkeling in de post-2015 agenda kwam er dus deels dankzij de samenwerking en
coördinatie van het VN-beleidsspoor voor duurzame ontwikkeling met het post-2015
ontwikkelingsspoor. Zonder het samensmelten van beide sporen, had duurzame ontwikkeling misschien
niet zo een belangrijke plaats gehad in de Agenda 2030.
Ten tweede, kan de verschuiving naar duurzame ontwikkeling ook verklaard worden door de grote
betrokkenheid van actoren bij het SDG-ontstaansproces. Een van de belangrijkste kritieken op de
MDG’s was ten aanzien van de beslotenheid van de onderhandelingen. Er was een groot gebrek aan
consultatie en aan inclusiviteit van belanghebbenden. De MDG’s werden namelijk ontwikkeld door een
klein groepje experten van internationale ontwikkelingsorganisaties. Lidstaten konden weinig druk
uitoefenen op de uiteindelijke inhoud van de agenda en slechts weinig belanghebbenden werden
geconsulteerd. Met de SDG’s kwam daar verandering in. Er werd toegang verleend tot de
52
onderhandelingen in verband met de post-2015 agenda door middel van verschillende kanalen. Lidstaten
werden nauw betrokken bij de ontwikkeling van de SDG’s en kregen een belangrijke stem in de
onderhandelingen. Ook middenveldorganisaties, de privésector, academici, onderzoeksorganisaties en
de gewone burgers kregen een belangrijke stem in het SDG-ontstaansproces. De input die verkregen
werd dankzij die brede consultaties, zorgde voor de agendasetting van een groot aantal thema’s. De
breedheid van de SDG-agenda, en ook de agendasetting van duurzaamheid, kunnen dus eigenlijk deels
verklaard worden door de brede participatiegraad. Verschillende organisaties en lidstaten waren
voorstander om duurzame ontwikkeling een fundamentele plaats te geven in de post-2015 agenda
(Fukunda Parr, 2016).
Ten slotte speelde ook nog een derde institutionele factor een rol in de verschuiving naar duurzame
ontwikkeling. Verschillende thema’s die aanwezig zijn in de SDG’s, waaronder bijvoorbeeld universele
gezondheidsdekking en sociale beschermingsvloeren, werden niet uitgevonden door het post-2015
ontwikkelingsraamwerk. Die thema’s maakten een onderdeel uit van de institutionele realiteit van
internationale organisaties zoals de IAO, de WHO of de VN zelf. Wanneer een bepaald thema op hoog
niveau onderdeel uitmaakt van de institutionele realiteit van een internationale organisatie, kan het
makkelijk worden overgenomen door andere organisaties. Dat gebeurde ook met het concept van
duurzame ontwikkeling. Duurzame ontwikkeling had al een prominente plaats binnen de VN onder het
spoor duurzame ontwikkeling, en vormde ook onderdeel van het beleid van talloze internationale
organisaties. Die institutionele realiteit zorgde ervoor dat duurzame ontwikkeling kon worden
overgenomen door de post-2015 agenda, en er een centrale plaats in kon krijgen.
De drie institutionele factoren die besproken werden kunnen niet enkel de verschuiving van klassieke
ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling verklaren, ze bieden ook verklaring voor een aantal andere
inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG’s en de SDG’s. Hieronder volgt meer uitleg en wordt er
verder ingegaan op die institutionele verschuivingen.
6.4.2 Van een lineair ontwikkelingsproces naar de samenvoeging van twee sporen
Opmerkelijk aan de ontstaansprocessen van de MDG’s en de SDG’s, is dat de MDG’s ontstaan zijn
vanuit een lineaire ontwikkelingsbeleidslijn terwijl dat de SDG’s ontstaan zijn vanuit de samenvoeging
van twee verschillende beleidslijnen. Er kan dus gesproken worden over een institutionele verschuiving.
De MDG’s zijn op een volledig verschillende manier ontstaan dan de SDG’s. Hoe komt het dat beide
agenda’s op een andere manier zijn ontstaan? Kan dit ook een aantal inhoudelijke verschuivingen tussen
beide agenda’s verklaren? Om antwoorden te kunnen formuleren op deze vragen, zal er eerst gekeken
worden naar het MDG-ontstaansproces. Hoe en waarom zijn de MDG’s ontstaan? Daarna zal er gekeken
worden naar het SDG-ontstaansproces. Waarom kwam er een vervolg op de MDG-agenda? Waarom
53
werd er een opvolging van de Rio-conferentie georganiseerd? Waarom werden de VN-beleidslijn
omtrent duurzame ontwikkeling en de post-2015 ontwikkelingsbeleidslijn samengevoegd?
Ontstaan van de MDG’s: een lineair ontwikkelingsproces
Hoe en waarom zijn de MDG’s nu precies ontstaan? Aan het institutioneel besluitvormingsproces ging
geen gedefinieerd proces vooraf, waardoor het dan ook heel bijzonder, ingewikkeld en complex was.
Door het einde van de Koude Oorlog, na de val van de Berlijnse Muur in 1989 en de val van de
Sovjetunie in 1991, kreeg de VN meer bewegingsruimte in zijn beleidvoering doordat het zich ontdaan
had van de spanningen van de bipolaire wereld. Het nam het initiatief om conferenties te organiseren
tijdens de eerste helft van de jaren 1990 in verband met de belangrijke aspecten van menselijke
ontwikkeling. Het organiseerde conferenties in Jomtien omtrent onderwijs, in New York omtrent
kinderen, in Rio omtrent milieu, in Wenen omtrent mensenrechten, in Caïro omtrent bevolking, in
Kopenhagen omtrent sociale ontwikkeling, in Beijing omtrent gendergelijkheid, in Rome omtrent
voedselzekerheid en in Istanbul omtrent menselijke nederzetting. Elke top resulteerde in de aanname
van een verklaring met een duidelijke boodschap en een aantal tijdsgebonden targets. Voorafgaand aan
elke conferentie waren er voorbereidende bijeenkomsten, de zogenaamde PrepComs. Tijdens die
bijeenkomsten onderhandelen vertegenwoordigers van VN-lidstaten onder elkaar met ngo’s, experten
en andere belanghebbenden. De PrepComs boden een uitstekend fora voor lobbying (Charlesworth,
1996).
Rond het jaar 1995 kwam er echter een soort van ‘top vermoeidheid’. Er waren zodanig veel tops en
bijeenkomsten georganiseerd dat de nationale overheden overladen werden met aanbevelingen en te
bereiken doelstellingen. Bovendien kregen de internationale ontwikkelingsorganisaties ook te kampen
met een relevantiecrisis. Als antwoord op de ‘top vermoeidheid’ en op die relevantiecrisis van, hield de
DAC een High Level Meeting in de Chateau de la Muette in 1995. De uitkomst daarvan was het
‘Development Partnership on the New Global Context’ (DAC, 1995). Tijdens die bijeenkomst werd de
‘Groupe de Reflexion’ opgericht, die moest nadenken over de toekomst van ontwikkelingshulp en over
de rol die de OESO en de DAC moesten spelen op internationaal niveau. Na verschillende
onderhandelingen werd het ‘Shaping the 21st century’-document aangenomen, waarin een aantal
internationale ontwikkelingsdoelstellingen werden opgesomd, ook wel bekend als de IDG’s. De
bedoeling van de IDG’s was om de verschillende uitkomsten van de VN-conferenties te bundelen in een
concrete lijst van haalbare doelstellingen, waar alle OESO landen tevreden mee zouden zijn (Hulme,
2009).
Ondertussen, in het licht van de eeuwwissel en van de relevantiecrisis, wou ook de VN een ambitieuze
agenda opstellen, waarin een culminatie van alle verschillende verklaringen van afgelopen decennia
54
konden worden teruggevonden. De druk op de VN was heel groot om van de Millennium Assembly een
succes te maken. Nadat een aantal staatshoofden tijdens de Millennium Assembly een speech hadden
gegeven over de inspanningen die ze bereid waren te leveren, werd de Millennium Verklaring (2000)
met unanimiteit aangenomen. In de Verklaring hebben de staatshoofden en regeringsleiders duidelijk
aangegeven hoe de VN zich zal moeten aanpassen aan de nieuwe eeuw. Zij wouden niet alleen actie,
maar ook resultaten. Zowel de top als de verklaring konden rekenen op veel publieke en media aandacht
(Hulme, 2009).
Die publieke aandacht nam na enkele tijd echter fors af. Uit schrik dat de Millennium Verklaring in
vergetelheid zou raken, werd er nagedacht over een lijst van concrete en meetbare doelstellingen,
analoog aan de IDG’s. De Wereldbank organiseerde in maart 2001 een bijeenkomst met de verschillende
multilaterale en bilaterale donoren, en enkele ontwikkelingslanden. Er werd tijdens die bijeenkomst een
task force opgericht, met leden van de DAC, de Wereldbank, het IMF en de UNDP, die moest zorgen
voor technische concordantie tussen de IDG’s en de ontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Het klein
groepje selecteerde een lijst van duidelijke meetbare doelstellingen en targets, gebaseerd op het rapport
‘A Better World for All’ (2000) en creëerden op die manier de MDG’s. Een klein jaartje na de
Millennium Verklaring, in augustus 2001, werd de eerste versie van de MDG’s officieel gepubliceerd
in de ‘Road Map Towards the Implementation on the United Nations Millennium Declaration’ (Annan
K. , 2001). Er werd een annex toegevoegd aan de Millennium Verklaring, waarin 18 targets werden
opgesomd onder 8 hoofdstukken/doelstellingen (Hulme, 2009). De Millennium
ontwikkelingsdoelstellingen waren een feit. Volgens Vandemoortele (2013) was de lijst een het soort
van apotheose van het multilateraal activisme van de afgelopen jaren.
De doelstellingen werden na de ‘Road Map’ van de SG nog verder verfijnd onder het Millennium
Project. Het project, dat geleid werd door Jeffrey Sachs, moest de beste strategieën trachten te vinden
om de MDG’s te bereiken. Targets moesten verfijnd worden en er moesten gepaste indicatoren worden
gevonden om vooruitgang te meten. Zoals hiervoor al werd vermeld werden tien verschillende task-
forces opgericht om onderzoek te doen rond een specifiek thema. De task forces bestonden uit
verschillende vertegenwoordigers van de VN agentschappen, financiële instellingen, de academische
gemeenschap, nationale regeringen, de privésector, civil society organisaties en ngo’s. Het waren
technische comités met veel praktische ervaring en expertise. De coördinatoren van de task forces
werkten samen om hun bevindingen aan elkaar aan te passen. Enkele indicatoren werden
overeengekomen, ook voor MDG 7 en MDG 8, iets wat niet makkelijk was aangezien die actie van rijke
landen impliceerden (McArthur & Sachs , 2005). Ook werden enkele targets pas later toegevoegd aan
de MDG-lijst. Zoals in vorige onderdelen al werd vermeld, werden er in 2007 targets toegevoegd aan
de MDG’s in verband met reproductieve rechten en met waardig werk, onder druk van de IAO’s ‘Decent
Work Agenda’ en van civil society organisaties.
55
De MDG’s zijn dus ontstaan vanuit een lineaire ontwikkelingsbeleidslijn binnen de VN. Ze bouwen
verder op de verschillende thematische VN-organisaties van de jaren 1990 en op OESO-teksten. De VN
heeft mosterd gehaald bij de IDG’s om dan een lijst van concrete, meetbare en tijdsgebonden
doelstellingen op te stellen.
Ontstaan van de SDG’s: samenvoeging van twee verschillende ontwikkelingsbeleidslijnen
Toen de MDG’s op hun einde liepen in 2015, was het vrij voor de hand liggend dat er nieuwe agenda
moest worden opgesteld die de Millennium Agenda zou opvolgen. De VN wou zorgen voor continuïteit
en voltooiing van de MDG-agenda en besloot na te denken over een post-2015 ontwikkelingsraamwerk.
Het wou verder bouwen op de realisaties van de MDG’s (Vandemoortele, 2016). Terwijl het bij het
begin van de ontwikkeling van de Millennium Agenda nog niet duidelijk was dat een concrete lijst van
doelstellingen de uitkomst zou zijn, was dat bij de ontwikkeling van de post-2015 agenda wel zo. Men
wist op voorhand dat er opnieuw een lijst van doelstellingen moest worden opgesteld.
Ondertussen organiseerde de VN in 2012 een opvolgingsconferentie voor het 20-jarig bestaan van de
Rio-conferentie omtrent milieu en ontwikkeling, namelijk de Rio+20 conferentie omtrent duurzame
ontwikkeling. Waarom werd er besloten die opvolgingsconferentie te organiseren? Waarom werd er
besloten om duurzame ontwikkeling te gebruiken als uitgangspunt? Welke bijdrage leverde de Rio+20
top aan de ontwikkeling van de Agenda 2030? In welke mate was de top verantwoordelijk voor de
agendasetting van duurzame ontwikkeling op de post-2015 agenda?
De Rio+20 conferentie werd georganiseerd om na te gaan in welke mate er vorderingen waren gemaakt
ten aanzien van de doelstellingen die in 1992 werden vastgelegd. Er werd besloten om duurzame
ontwikkeling te gebruiken als uitgangspunt, omdat het concept in vruchtbare grond lag. Er waren veel
meer problemen en uitdagingen op het terrein (functionele factoren) waardoor een top door de
wereldleiders als noodzakelijk werd beschouwd. De bevolkingsgroei, de urbanisering en de
economische crisis zetten sociale en milieu-systemen onder druk. Ook was er meer aandacht voor
klimaatveranderingen en werd er ingezien dat er te weinig gevolg werd gegeven aan internationale
milieuverdragen en -overeenkomsten. Er ontstond dus belangstelling voor zaken zoals green growth en
duurzame ontwikkeling. De publieke opinie en verschillende belanghebbenden waren voorstander van
een ontwikkelingsbeleid dat rekening hield met zowel economische groei, sociaal welzijn als de
bescherming van het milieu (Brown, et al., 2012). De wereldleiders wouden een nieuw politiek
momentum creëren om duurzame ontwikkeling in de verf te zetten. Voor hen leek de 20ste verjaardag
van de Rio top omtrent milieu daar de perfecte gelegenheid voor.
56
Tijdens de Rio+20 werden richtlijnen aangenomen door de lidstaten in verband met ‘green growth’, en
werden thematische beslissingen genomen in verband met energie, voedselzekerheid, oceanen en
steden. Ook besloten de lidstaten dat er een lijst van concrete doelstellingen moest worden ontwikkeld
die verder bouwt op de MDG’s. Vooral Colombia en Guatemala waren hier voorstander van en namen
hier het voortouw in (UN, (c)sd). Er werd er een OWG opgericht, die de verantwoordelijkheid kreeg om
de lijst van duurzame ontwikkelingsdoelstellingen op te stellen. De Algemene Vergadering van de VN
selecteerde 30 lidstaten om deel uit te maken van de werkgroep, rekening houdend met eerlijke
representatie. Belangrijk is wel dat alle andere lidstaten aan de besprekingen konden deelnemen. De
werkgroep mocht zelf bepalen hoe het tewerk ging, maar het moest wel rekening houden met input van
belanghebbenden en van de civil society. De OWG is van heel groot belang geweest voor de
uiteindelijke inhoud van de SDG’s, aangezien de lijst van doelstellingen die het voorstelde in 2014 bijna
in zijn integraliteit werd opgenomen door de Agenda 2030.
Ondertussen werd er ook binnen de beleidslijn van het post-2015 raamwerk nagedacht over een
waardige opvolger voor de MDG’s. In 2013, tijdens een VN-top ter opvolging van de MDG’s, werd
officieel het startschot gegeven van de ontwikkeling van het post-2015 kader. Er werd besloten dat
armoedebestrijding en duurzame ontwikkeling de belangrijkste onderwerpen zullen zijn van de post-
2015 agenda (UNGA, A/68/L.4, 2013). Ondertussen hielden verschillende VN-organen zich
afzonderlijk bezig met het verzamelen van input voor de post-2015 agenda. Een groot aantal organen
werden opgericht en gemobiliseerd waaronder het HLP van Eminente Personen. Zoals hiervoor al werd
vermeld, blijkt uit het advies van het Paneel, dat men ook binnen het post-2015 ontwikkelingskader
bezig was met duurzame ontwikkeling. Het rapport stelt vijf transformatieve shifts voor om actie te
ondernemen in de strijd tegen armoede. Een ervan is het centraal stellen duurzame ontwikkeling in de
post-2015 agenda. Ook bevestigt het rapport het belang van Rio+20 en wordt er gesteld dat het
belangrijk is om samen te werken met de OWG omtrent duurzame ontwikkeling (High-Level Panel of
Eminent Persons , 2013).
Waarom werden beide sporen nu samengevoegd? Stilaan werd het duidelijk dat duurzame ontwikkeling
een belangrijke rol ging spelen in het post-2015 ontwikkelingskader. Bovendien werd er ook ingezien
dat het werk van de OWG binnen het Rio-spoor, grotendeels overlapte met dat van het post-2015
ontwikkelingskader. De VN-lidstaten kwamen tot inzicht dat het misschien interessanter was, om dubbel
werk te vermijden, beide sporen te laten samenvloeien. In september 2014 nam de Algemene
Vergadering een resolutie aan om de post-2015 agenda aan te nemen door middel van de OWG. De
beide sporen waaruit de SDG’s zijn ontstaan werden officieel samengevoegd. De voorgestelde lijst van
SDG’s door de OWG diende als basis voor de post-2015 ontwikkelingsdoelstellingen. Het voorstel van
de OWG werd bijna exhaustief werd overgenomen in de Agenda 2030 (UNGA, A/68/970, 2014). De
samensmelting van de twee sporen was niet vanzelfsprekend. Het samenvloeien van twee verschillende
57
evoluerende processen, met verschillende bevoegdheden en betrokkenheid van verschillende VN-
organen, is een vaak een technische en complexe oefening.
In januari 2015 gingen de laatste intergouvernementele onderhandelingen van start, ter voorbereiding
van de VN-top voor de Agenda 2030, voorzien voor september 2015. Act verschillende sessies werden
georganiseerd, waar één van samenviel met de Derde Conferentie inzake Ontwikkelingsfinanciering in
Addis Ababa. Het Addis Ababa Actieplan was van groot belang voor de implementatiemiddelen van de
SDG’s. Op 25 september 2015 werd de Agenda 2030 officieel aangenomen tijdens de VN-Top inzake
Duurzame ontwikkeling. In het slotdocument van de top, ‘Transforming Our World: the 2030 Agenda
for Sustainable Development’ werden 17 SDG’s en 169 targets voorgesteld, die quasi-volledig werden
overgenomen van het OWG-voorstel voor duurzame ontwikkelingsdoelstellingen (UNGA, A/RES/70/1,
2015).
Globale, meetbare indicatoren voor de SDG’s werden later ontwikkeld door de ‘Inter-Agency and
Expert group on the Sustainable Development Goals Indicators’. Er werd een lijst van indicatoren
aangenomen in maart 2016 door de VN Statistical Commission. Die lijst werd dan verder verfijnd in
2017. De Algemene Vergadering nam de verbeterde lijst aan door middel van een resolutie (UNGA,
A/RES/71/313, 2017). Indicatoren zullen nog verder worden verfijnd en verbeterd naargelang
statistische capaciteiten en beschikbare data evolueren. Op die manier kan vooruitgang steeds
nauwkeurig gemeten worden. De opvolging en beoordeling van de Agenda 2030 gebeurt door
regeringen op verschillende niveaus (zowel nationaal, regionaal als globaal) en door het HLPF.
Gevolgen van de samenvoeging van de beleidssporen
Over het algemeen is het dus duidelijk dat de MDG’s en de SDG’s op verschillende manieren zijn
ontstaan. Dit kan verklaard worden door een aantal factoren. De MDG’s zijn ontstaan door een
toevallige samenkomst van factoren en gebeurtenissen. Er werd besloten een ambitieuze
ontwikkelingsagenda op te stellen, gebaseerd op de conferenties van de jaren 1990. Het resultaat was
een lijst van acht concrete en tijdsgebonden doelstellingen. Bij de ontwikkeling van de post-2015 agenda
wist men dat men opnieuw moest werken naar een lijst van doelstellingen. Ondertussen had echter een
andere beleidslijn dan die die bevoegd was voor de post-2015 ontwikkeling, namelijk de beleidslijn
duurzame ontwikkeling, initiatief genomen om een lijst van duurzame ontwikkelingsdoelstellingen op
te stellen. Aangezien duurzame ontwikkeling door functionele en ideologische factoren een belangrijke
plaats had gekregen op de internationale ontwikkelingsagenda, werd besloten, om overlapping en dubbel
werk te vermijden, de beleidslijn duurzame ontwikkeling en de beleidslijn post-2015 samen te laten
werken aan de opstelling van de Agenda 2030.
58
Hoe belangrijk was de samensmelting van beide beleidslijnen voor de SDG’s? Hadden de SDG’s ooit
het licht gezien indien het duurzaamheidsspoor binnen de VN niet had bestaan? Het is moeilijk hier
antwoorden op te formuleren. Aan de ene kant zorgde het duurzaamheidsspoor sowieso voor een druk
op de ontwikkeling van de post-2015 agenda om duurzame ontwikkeling centraal te stellen. Dit heeft te
maken met het historisch institutionalisme. Wanneer een institutie een beslissing maakt om een bepaald
pad in te slaan, zoals de VN heeft gedaan met de creatie van beleidslijn duurzame ontwikkeling, heeft
dat gevolgen voor het verder verloop van het beleid van die institutie (Keohane, 2017). Anderzijds,
indien het beleidsspoor duurzame ontwikkeling niet had bestaan, hadden functionele en ideologische
factoren, en actoren zoals ontwikkelingsorganisaties, civil society organisaties en academici ook wel
kunnen zorgen voor focus op duurzame ontwikkeling.
De samenvoeging van de twee beleidslijnen zorgden niet enkel en alleen voor een verschuiving tussen
de MDG-agenda en de SDG-agenda van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling, ze zijn
ook deels verantwoordelijk voor andere inhoudelijke verschuiving. De thema’s die op institutioneel
niveau werden ingebed door de beleidslijn duurzame ontwikkeling zoals milieu, energie, oceanen en
dergelijke werden grotendeels overgenomen door de post-2015 ontwikkelingsagenda.
6.4.3 Van een gesloten onderhandelingsmethode naar een open onderhandelingsmethode
Een tweede opmerkelijke ideologische verschuiving tussen de MDG’s en de SDG’s is de verschuiving
van een nauw consultatieproces naar een breed consultatieproces. De MDG’s werden ontwikkeld door
een klein groepje experten van de VN, de Wereldbank, de OESO en het IMF. Lidstaten en civil society
organisaties kregen wel een stem, maar daar werd weinig rekening mee gehouden. De SDG’s zorgden
daarentegen voor veel meer openheid en inclusiviteit. Er werden talloze brede consultaties gehouden
met lidstaten, civil society organisaties en ngo’s; thematische organisaties werden georganiseerd; en zelf
de mening van het publiek werd gevraagd door middel van online enquêtes (Kumar, Kumar , &
Vivekadhish, 2016). Waarom was er meer inclusiviteit bij de SDG’s? Waarom waren de consultaties
breder en waarom werd er meer rekening gehouden met input van stakeholders? Kan die verschuiving
een antwoord bieden op enkele inhoudelijke (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s?
In oktober 2014, stelde de president van de Algemene Vergadering van de VN twee co-facilitatoren aan
om het post-2015 ontwikkelingsproces te begeleiden. Na enkele informele onderhandelingen,
publiceerden die co-facilitatoren een paper waarin werd gesteld dat er een brede steun is voor een
intergouvernementeel proces, dat open, inclusief en transparant is, en dat verder bouwt op de
werkmethodes die gebruikt werden door de OWG voor duurzame ontwikkelingsdoelstellingen. De
59
paper stelt ook dat er voorzieningen moeten zijn voor structurele betrokkenheid van Major Groups9 en
andere stakeholders. Die mechanismen werden al gebruikt tijdens de onderhandelingen voor Rio+20 en
bij de OWG, en konden ervoor zorgen dat lidstaten en belanghebbenden een bijdrage konden leveren
tijdens de post-2015 vergaderingen, door middel van orale interventies en geschreven verslagen
(Haslegrave, 2014).
Lidstaten en stakeholders kregen dus een belangrijke stem in het SDG-ontstaanproces. Zij konden de
uiteindelijke Agenda 2030 in grote mate beïnvloeden. De VN creëerde door middel van verschillende
kanalen kansen voor lidstaten, ‘Major Groups’ en stakeholders om deel te nemen aan
consultatieprocedures. Vooral de bijdrage van lidstaten was van significant belang. Over het algemeen
kan men stellen dat de post-2015 agenda vooral het product is van intergouvernementele
onderhandelingen tussen lidstaten en van de OWG, dat ook een intergouvernementeel orgaan is. Dat
merkt men ook aan de manier waarop de SDG’s geformuleerd zijn. De SDG’s zijn breed geformuleerd
zodanig dat lidstaten veel bewegingsruimte hebben in de implementatie van de SDG’s. Er wordt niet
bepaald wat er op nationaal niveau moet gebeuren (Fourie & O'Manique, 2016).
Hoe kan die institutionele verschuiving nu verklaard worden? Hoe komt het nu dat er zoveel belang
gehecht werd aan het betrekken van lidstaten en belanghebbenden bij het ontstaansproces van de SDG’s?
Eerst en vooral heeft dit te maken met het protest en de emancipatie van de lidstaten en met de
democratisering van de VN. Lidstaten, en vooral ontwikkelingslanden, hebben een veel grotere impact
dan vroeger op de internationale ontwikkelingsagenda. De economische groei van de BRICS, zoals
China en India, en van andere ontwikkelingslanden zorgden ervoor dat ze mondiger werden en sterker
stonden in internationale onderhandelingen.
Daarnaast kan de institutionele verschuiving naar een breder consultatieproces ook verklaard worden
door de kritiek op de MDG’s. Een van de belangrijkste kritieken op de MDG’s was de kritiek ten aanzien
van de beslotenheid van het ontstaansproces10. Volgens verschillende academici kan die beschouwd
worden als ‘top down’ en als elitair. Hoewel civil society betrokken werd bij het MDG-ontstaansproces
werd hier slechts weinig rekening mee gehouden. Ook lidstaten hadden slechts een beperkte stem. De
Millennium Verklaring werd aangenomen door de lidstaten maar de MDG-lijst zelf werd, zoals
meerdere malen al werd vermeld, overeengekomen door een klein groepje experten van de VN, de
OESO, de Wereldbank en het IMF. Bij de ontwikkeling van de SDG’s wou men dezelfde fouten niet
9 De Agenda 21, die in 1992 tijdens de Top van Rio ontstond, formaliseerde negen verschillende sectoren van de
gemeenschap als de belangrijkste kanalen voor participatie aan het VN-beleid omtrent duurzame ontwikkeling.
Die kanalen werden de ‘Major Groups’ genoemd en omvatten de volgende sectoren: vrouwen, kinderen,
inheemse volkeren, ngo’s, lokale autoriteiten, arbeiders en vakbonden, business en industrie, de technologische
en wetenschappelijke gemeenschap, en landbouwers (https://sustainabledevelopment.un.org/mgos).
10 Dit komt ook uitgebreid aan bod in het literatuuroverzicht van dit onderzoek.
60
maken als bij de MDG’s en besloot men het ontstaansproces meer intergouvernementeel te maken, en
kanalen te creëren die toegang verlenen aan stakeholders tot de onderhandelingen.
Een laatste verklaring voor de verschuiving naar een brede consultatie kan gevonden worden in het feit
dat de SDG’s deels ontstaan zijn vanuit het Rio+20-spoor. De Rio+20 conferentie bevestigde het belang
van brede consultatieprocessen, en het betrekken van belanghebbenden en ‘Major Groups’. Naar
aanleiding van de conferentie werden niet alleen regeringen uitgenodigd, maar ook vertegenwoordigers
van lokale gemeenschappen, vrijwilligersgroepen, migranten, oudere personen en dergelijke. Er waren
veel kansen voor belanghebbenden om deel te nemen aan het VN-proces ten aanzien van duurzame
ontwikkeling. Dit was significant voor het SDG-ontstaansproces (UN, (a)sd). Door de grote
belangstelling voor brede consultatie tijdens Rio+20, werd dit overgenomen door het post-2015
ontwikkelingsraamwerk.
Net zoals de samenvoeging van de twee beleidslijnen, zorgde de institutionele verschuiving van een
nauwe naar een brede consultatie niet enkel en alleen voor een verschuiving tussen de MDG-agenda en
de SDG-agenda van klassieke ontwikkeling naar duurzame ontwikkeling, maar is die ook deels
verantwoordelijk voor andere inhoudelijke verschuiving. Door de grote input van de geconsulteerde
lidstaten en actoren kwamen meer thema’s aan bod op de SDG-agenda. De G77 zorgde bijvoorbeeld
voor agendasetting van economische thema’s en harde sectoren, de vrouwenlobby zorgde voor een
grotere focus op gendergelijkheid, enz. Heel veel actoren maakten gebruik van de mogelijkheid om deel
te nemen aan de onderhandelingen. Iedereen wou de uiteindelijke lijst beïnvloeden. De brede consultatie
is dus ook een verklaring voor de breedheid van de SDG-agenda. Het feit dat die agenda zo breed is, is
echter niet per se een goede zaak. Het is quasi-onmogelijk om toezicht te houden op een dergelijk brede
agenda, om die te implementeren en om die te financieren (Kumar, Kumar , & Vivekadhish, 2016).
6.4.4 Uitbreiding van de SDG-agenda door voorafgaand werk van instituties
Ook het voorafgaande werk van internationale organisaties en fora vormen ook een pijler binnen de
institutionele dimensie. Bepaalde standpunten worden ingebed in de institutionele structuur van
internationale organisaties, door middel van retoriek, resoluties, aanbevelingen, verklaringen of
conferenties. Wanneer een bepaald orgaan op een hoog niveau een standpunt aanneemt binnen zijn
institutionele structuur, kan dat standpunt makkelijk worden overgenomen door andere organen. Het is
eenvoudig voor internationale organisaties om reeds goedgekeurde teksten over te nemen en om verder
te bouwen op zaken die in het verleden al gecreëerd werden.
Dat geldt ook voor de ontwikkelingsdoelstellingen van de VN. Zowel de MDG-agenda als de SDG-
agenda bouwen verder op resoluties, verklaringen en aanbevelingen van internationale spelers en van
deelorganen van de VN. Ze werden beïnvloed door de officiële teksten van instituties die tijdens hun
61
ontwikkeling ter beschikking waren. Dat brengt ons bij de derde institutionele verschuiving van dit
onderzoek. Bij de ontwikkeling van de MDG’s maakten andere officiële teksten onderdeel uit van de
institutionele realiteit dan bij de ontwikkeling van de SDG’s. De MDG-agenda bouwde voornamelijk
verder op de VN-verklaringen van conferenties van de jaren 1990 en op OESO-teksten. De SDG-agenda
daarentegen, bouwt verder op thema’s die een onderdeel uitmaakten van de institutionele structuur van
VN-deelorganen en van instellingen zoals de IAO en de WHO. Deze derde institutionele verschuiving
heeft een belangrijke verklarende voor de agendasetting van enkele thema’s op de SDG-agenda. Hoewel
de meeste al besproken werden in de ideologische dimensie, zullen hieronder enkele voorbeelden
worden gegeven van thema’s die werden overgenomen door de Agenda 2030 doordat ze al bestonden
in reeds goedgekeurde teksten.
Sociale bescherming
Eerst en vooral kan de agendasetting van een sterke sociale bescherming en van sociale
beschermingsvloeren in de SDG-agenda verklaard worden door rapporten en aanbevelingen van de IAO
en de WHO. In 2012, nam de IAO, tijdens de International Labour Conference, de ‘Social Protection
Floors Recommendation’ aan. Er werd aanbevolen aan lidstaten om SPF’s te implementeren in
strategieën die betrekking hebben tot sociale bescherming, zodat hogere standaarden van sociale
bescherming gradueel kunnen worden bereikt. Er werd vastgesteld dat het recht op sociale bescherming
noodzakelijk is voor duurzame ontwikkeling en vooruitgang (International Labour Office, 2012).
Volgens de aanbeveling moeten lidstaten fundamentele sociale zekerheden garanderen waaronder
toegang tot essentiële gezondheidszorg en een basisinkomen, en moet de sociale zekerheid systematisch
vertaald worden in comprehensieve strategieën. De impact van de aanbeveling was groot. Hoewel het
slechts een instrument is van soft governance en voornamelijk afhankelijk is van de nationale
implementatie ervan, bracht het onrechtstreeks heel wat teweeg. Het toonde goede wil, zorgde voor
globale ideologische consensus en het zorgde onder andere voor het opnemen van het SPF-concept in
de SDG’s (Cichon, 2013).
Ook het ‘World Social Protection Report 2014-2015’van de IAO, was van belang in de agendasetting
van sterke sociale agenda. In het rapport, waar cijfers en beleidsadviezen kunnen worden teruggevonden,
bleek dat er een enorme kloof is in de dekking van sociale bescherming. Volgens het rapport hebben
miljarden mensen geen toegang tot sociale bescherming. Het rapport stelt dat de dekking van sociale
bescherming moet vergroot worden en dat dit de belangrijkste schakel is in het herstellen van een crisis
en in het bereiken van inclusieve ontwikkeling (IAO, 2015). Ook die visie werd overgenomen door de
SDG-agenda.
62
Tewerkstelling en waardig werk
Naast SPF’s en universele toegang tot sociale bescherming zorgde de IAO ook voor de agendasetting
van waardig werk door middel van zijn ‘Decent Work Agenda’. Volgens die agenda zijn productieve
werkgelegenheid en fatsoenlijk werk beduidende elementen in de strijd tegen armoede. De IAO legde
met de ‘Decent Work Agenda’ duidelijke strategieën vast om een zwaarwichtige rol te kunnen spelen in
de ontwikkeling van de post-2015 agenda en om de agendasetting van waardig werk en tewerkstelling
te promoten (International Labour Office, 2013).
Universele dekking van de gezondheidszorg
Ook het concept van UHC werd niet door het post-2015 ontwikkelingsraamwerk uitgevonden en vindt
zijn wortels in officiële teksten. UHC maakte al lang onderdeel uit van de agenda van de WHO. Het
concept werd steeds meer erkend in internationale fora nadat de WHO zijn ‘World Health Report’
publiceerde in 2010, genaamd ‘Health Systems Financing: the Path to Universal Coverage’ (WHO,
2010). De impact van het rapport was betekenisvol. In 2012 nam de VN namelijk een resolutie aan
waarin het de regeringen aanspoort om alle mensen toegang te geven tot betaalbare en kwaliteitsvolle
gezondheidszorg. De VN zag gezondheid als een groot onderdeel van internationale ontwikkeling
(UNGA, A/RES/67/81, 2012). Ook dit werd dan uiteindelijk overgenomen in de SDG’s.
Milieu- en klimaatagenda
Bovendien kwamen ook de SDG-doelstellingen in verband met milieu en klimaat deels op de agenda
dankzij verschillende officiële teksten en verklaringen. Rond het jaar 2015 waren verschillende zaken
rond milieu en klimaat op een hoog niveau geïnstitutionaliseerd. Dat verklaart ook deels waarom de
milieuagenda van de SDG’s breder is dan die van de MDG’s. Binnen het kader van de VN vonden
enkele conferenties omtrent milieu en klimaat plaats zoals de Rio+20 conferentie en de Wereldtop in
Sendai omtrent vermindering van rampenrisico’s. Tijdens Rio+20 werden onder andere interessante
richtlijnen opgenomen omtrent groene economie, die werden overgenomen door de post-2015 agenda.
Volgens Rio+20 is groene economie namelijk van groot belang in de context van duurzame
ontwikkeling en armoedebestrijding.
Hoewel de SDG’s een bredere milieuagenda omvatten dan de MDG’s, blijft concrete actie omtrent
klimaatverandering uit de Agenda 2030. Onder SDG 13 wordt het belang van het inperken van de
klimaatverandering aangehaald, maar weinig concrete targets worden voorgesteld. Bovendien wordt er
met een asterisk verwezen naar het feit dat het UNFCCC het primair internationaal en
intergouvernementeel forum is voor het onderhandelen van een globaal antwoord op de
63
klimaatverandering. Het is opmerkelijk dat klimaatactie wordt gemarginaliseerd in de SDG-agenda
aangezien er op het institutioneel niveau van de VN verschillende rapporten en conferenties waren die
de dreigingen van de klimaatverandering centraal stelden en opriepen tot globale actie om de risico’s
van de klimaatverandering te beperken.
In 2014, bijvoorbeeld, publiceerde het IPCC een rapport waaruit bleek dat er een opwarming van de
aarde is en dat er een menselijke invloed is op het klimaat. Ook bleek dat de gevolgen van de opwarming
waar te nemen zijn en dat de aarde sowieso met 1,5 graden Celsius zal opwarmen, zelfs 2 graden als er
geen actie wordt ondernomen. Het rapport had een duidelijke boodschap: hoe langer men wacht tot het
ondernemen van actie, hoe groter de kosten zullen zijn voor de mens (IPCC, 2014).
Ook de Wereldtop in Sendai, die plaatsvond op 8 maart 2015, was betekenisvol voor de internationale
klimaatagenda. De uitkomst van die top was het Sendai Raamwerk voor vermindering van
rampenrisico’s. Het raamwerk ging over de substantiële vermindering van risico’s voor rampen en
verlies van mensen, gemeenschappen, gezondheid, bedrijven enz. De vermindering van risico’s voor
rampen is complementair met het inperken van de risico’s van klimaatverandering aangezien men in
beide gevallen menselijke activiteit probeert te beperken die risico’s kunnen inhouden zoals
natuurrampen en humanitaire rampen.
Ten slotte was ook de COP21, die plaatsvond in november/december 2015, heel van groot belang was
voor de klimaatagenda. De vorige multilaterale conferenties omtrent klimaatverandering, de COP15 in
Kopenhagen en de Rio+20 Conferentie, werden over het algemeen gezien als mislukkingen. De druk op
de VN was dus heel groot om van de COP21 een succes te maken. Tijdens de top in Parijs moesten
concrete en verregaande stappen worden gezet om de opwarming van de aarde te beperken. Er werd
overeengekomen dat de aarde met niet meer dan 2 graden Celsius mag opwarmen, omdat de gevolgen
voor de mens anders desastreus zouden zijn. Het klimaatakkoord was van heel groot belang aangezien
het UNFCCC-kader legaal bindend is in internationaal recht.
Hoe komt het dan, dat er ondanks de verschillende initiatieven van de VN op institutioneel niveau om
klimaatactie te ondernemen, de klimaatagenda van de SDG’s toch zo beperkt is? Dat komt voornamelijk
doordat verschillende lidstaten stelden dat klimaatactie moest behandeld worden onder het UNFCCC-
raamwerk. Zoals hiervoor al werd vermeld, waren vooral G77 lidstaten tegen het opnemen van een brede
klimaatagenda in de SDG’s, omdat zij schrik hadden dat dat hun recht op klassieke ontwikkeling zou
ondermijnen.
64
Partnerschap en universaliteit
De principe van universaliteit hebben de SDG’s ook te danken aan de Rio+20 conferentie. De
wereldleiders besloten tijdens Rio+20 dat duurzame ontwikkeling niet enkel bereikt moet worden door
ontwikkelingslanden, maar ook door ontwikkelde landen. Zowel een land zoals Mali als een land zoals
de Verenigde Staten moeten zich inspannen een duurzame transitie mogelijk te maken. Bovendien
moeten ook alle beleidsmakers betrokken worden bij de planning en de implementatie van duurzame
beleidsprocessen. Het integreren van verschillende niveaus kan ervoor zorgen dat de duurzame transitie
snel verloopt en het belang van de Major Groups werd onderstreept. Dit werd grotendeels overgenomen
door de Agenda 2030. Bij de ontwikkeling van de SDG’s werden zowel overheden, ondernemingen,
wetenschappers, civil society als ngo’s betrokken bij de onderhandelingsprocessen. De SDG’s hebben
dan ook een universeler karakter dan de MDG’s (Sachs, 2015).
6.4.5 Conclusie
Het institutioneel luik van dit literatuuronderzoek geeft interessante inzichten in de (dis)continuïteiten
tussen de MDG-agenda en de SDG-agenda. De manier waarop beide ontwikkelingsagenda’s tot stand
kwamen binnen het institutioneel kader, was betekenisvol voor hun uiteindelijke inhoud. Conferenties,
bijéénkomsten, vergaderingen, rapporten, intergouvernementele onderhandelingen en input van
belanghebbenden hebben in grote mate bepaald wat er op de lijst van doelstellingen kwam en wat niet.
In dit onderdeel werd er eerst gekeken naar de verschillen en de gelijkenissen tussen de institutionele
ontstaansprocessen van de MDG’s en de SDG’s. Hieruit bleek dat de verschillen in die
ontstaansprocessen ook deels kunnen verklaren waarom er inhoudelijke verschuivingen zijn tussen
beide agenda’s.
Er kan gesproken worden over een significante institutionele discontinuïteit tussen de MDG-agenda
en de SDG-agenda. Er zijn drie belangrijke institutionele verschuivingen. De eerste kan gevonden
worden in de beleidslijnen die hebben geleid tot de ontwikkelingsagenda’s. De MDG’s zijn ontstaan
vanuit een lineaire ontwikkelingsbeleidslijn. De VN ontwikkelde de Millennium Agenda omdat het een
ambitieuze agenda wou opstellen die alle principes van de VN-conferenties van afgelopen decennia wou
samenbundelen. Kort na de Millennium Verklaring werd een lijst van ontwikkelingsdoelstellingen
overeengekomen, gebaseerd op het IDG-model, om te voorkomen dat de verklaring in vergetelheid zou
raken. De SDG’s daarentegen, vloeien voort uit twee verschillende beleidslijnen, zowel uit de post-2015
beleidslijn als uit de beleidslijn duurzame ontwikkeling. Uit praktische overwegingen werd besloten om
de duurzame ontwikkelingsbeleidslijn te laten samenvloeien met de post-2015 beleidslijn. De duurzame
ontwikkelingsbeleidslijn zorgde voor een significante bijdrage aan het post-2015 raamwerk.
65
De tweede institutionele verschuiving heeft betrekking tot consultatie en inclusie van lidstaten en
belanghebbenden in de onderhandelingsprocessen van de ontwikkelingsagenda’s. Hoewel de
Millennium Verklaring het product was van een intergouvernementeel VN-besluitvormingsproces,
werden de MDG’s zelf ontwikkeld door een klein groepje experten. Enkele civil society organisaties
werden wel geconsulteerd, maar dit had weinig betekenis. Bij de SDG’s daarentegen, was het
consultatieproces veel breder. Lidstaten hadden een belangrijke stem en heel veel actoren en
belanghebbenden kregen toegang tot onderhandelingen.
De derde institutionele verschuiving heeft betrekking tot de bestaande goedgekeurde teksten op
institutioneel niveau binnen internationale organisaties. De MDG’s bouwen voornamelijk voort op de
uitkomsten van de VN-conferenties van de jaren 1990 en op OESO-teksten. De SDG’s daarentegen
bouwen verder op nieuwe teksten die werden overeengekomen na het ontstaan van de MDG’s. Door
wetenschappelijke vooruitgang en evolutie, gingen die teksten veel verder dan die waar de MDG’s op
verder bouwen.
Uit het literatuuronderzoek bleek, dat de hierboven besproken institutionele verschuivingen ook dienen
als verklaringen voor enkele inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG-agenda en de SDG-agenda.
De samenvoeging van de beleidslijn duurzame ontwikkeling en de post-2015 beleidslijn speelde
bijvoorbeeld een belangrijke rol in de paradigmashift naar duurzame ontwikkeling. Aangezien het
concept duurzame ontwikkeling bovendien ook een breed spectrum aan thema’s omvat, werden de
economische, sociale en milieupijlers van de SDG’s bijgevolg versterkt. Ook de brede consultatie was
betekenisvol voor de verbreding van de SDG-agenda. Door de grote hoeveelheid input van lidstaten en
stakeholders tijdens de SDG-onderhandelingen, kwam er een grote druk op de VN om zo veel mogelijk
thema’s, waaronder ook duurzame ontwikkeling, op te nemen in de Agenda 2030. Ten slotte speelden
eveneens de reeds goedgekeurde teksten op institutioneel niveau een beduidende rol zowel in de
agendasetting van duurzame ontwikkeling als van andere thema’s. Duurzame ontwikkeling, sociale
bescherming, universele dekking van de gezondheid, reproductieve rechten, milieu en klimaat,
universaliteit… maakten onderdeel uit van het institutioneel niveau van talloze verschillende
internationale organisaties en VN-deelorganen.
Is er, hoewel er op het eerste zicht vooral sprake is van institutionele discontinuïteit tussen de MDG’s
en de SDG’s, ook een bepaalde vorm van institutionele continuïteit? In principe kunnen de MDG’s ook
beschouwd worden als een soort van reeds bestaande goedgekeurde tekst op institutioneel niveau, waar
de SDG’s op verder bouwen. De SDG’s zorgen voor voltooiing en continuïteit van de MDG’s. Er zijn
dus sowieso gelijkenissen tussen beide agenda’s op institutioneel vlak. Het post-2015
ontwikkelingsraamwerk werkte dan ook, analoog aan de MDG’s, naar een lijst van doelstellingen.
Daarnaast werden een quasi alle thema’s die aan bod komen in de MDG’s behouden; de focus op
66
armoedebestrijding bleef centraal staan in de SDG-agenda. Er is dus inderdaad sprake van een vorm van
institutionele continuïteit, hoewel de institutionele verschuivingen betekenisvoller zijn aangezien zij
kunnen verklaren waarom er een heleboel nieuwe zaken werden toegevoegd aan de SDG-agenda.
VI. CONCLUSIE
In dit onderzoek werd er nagegaan in welke mate er sprake is van continuïteit tussen de MDG’s en de
SDG’s. Er werden verklaringen gezocht voor de inhoudelijke verschillen en gelijkenissen tussen beide
ontwikkelingsagenda’s. Er werd hiervoor gekeken naar de ontstaansprocessen van beide sets van
doelstellingen, en die ontstaansprocessen werden vanuit drie verschillende invalshoeken benaderd. Er
werd gekeken naar de problemen op het terrein en naar de globale uitdagingen (functionele dimensie),
er werd gekeken naar het ideologisch en maatschappelijk debat (ideologische dimensie) en er werd
gekeken vanuit welke beleidslijnen en onderhandelingsmethodes de MDG’s en de SDG’s zijn ontstaan
(institutionele dimensie). Er werd verondersteld dat de drie dimensies een significante impact hebben
gehad op de ontwikkeling van de MDG- en de SDG-agenda, en dat ze de uiteindelijke inhoud van de
agenda’s in grote mate hebben beïnvloed. Er werd verwacht dat er binnen de drie dimensies verklarende
factoren zullen worden gevonden, die de inhoudelijke (dis)continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s
kunnen verklaren.
Kunnen inhoudelijke verschillen en gelijkenissen tussen de MDG’s en de SDG’s verklaard worden aan
de hand van de drie dimensies van de ontstaansprocessen van beide agenda’s? Uit het
literatuuronderzoek blijkt van wel. Er werd er ingezien dat functionele, ideologische en institutionele
(dis)continuïteiten tussen het MDG-ontstaansproces en het SDG-ontstaansproces de inhoudelijke
verschillen tussen beide agenda’s in grote mate kunnen verklaren. De drie dimensies hebben echter enkel
een grote verklarende waarde indien ze niet los van elkaar worden gezien. De functionele dimensie, de
ideologische dimensie en de institutionele dimensie kunnen los van elkaar enkel gedeeltelijk een aantal
verschuivingen verklaren. Het is vooral in combinatie met elkaar dat ze een interessant inzicht geven in
de mate van continuïteit tussen de MDG’s en de SDG’s. De drie dimensies interageren namelijk met
elkaar en zijn onlosmakelijk verbonden. Hierin lag dan ook de moeilijkheid van deze scriptie. Het was
een moeilijke oefening om functionele factoren te onderzoeken, zonder ideologische of institutionele
factoren aan te halen. De dimensies vloeien over in elkaar en hebben weinig betekenis los van elkaar.
Er zijn talloze inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG’s en de SDG’s. De SDG’s omvatten een
veel groter aanbod aan thema’s dan de MDG’s: er is aandacht voor duurzame ontwikkeling, SPF’s,
UHC, reproductieve rechten, infrastructuur, vredevolle samenlevingen, globale solidariteit, inclusie van
lidstaten en stakeholders en voor een vergroening van de milieuagenda. De verbreding van de SDG’s
ten aanzien van de MDG’s, kan deels verklaard worden door een combinatie van functionele,
67
ideologische en institutionele verschuivingen. Nieuwe globale uitdagingen en problemen op het terrein
tussen 2000 en 2015 zoals de financiële crisis, de zichtbare gevolgen van de klimaatverandering en
virusuitbraken zorgden voor een functionele verschuiving tussen het MDG-ontstaansproces en het SDG-
ontstaansproces. Het maatschappelijk en ideologisch debat omtrent menselijke ontwikkeling werd
gevoed door die nieuwe globale uitdagingen, en nieuwe discussies en visies ontstonden omtrent de
aanpak van menselijke ontwikkeling. Men ging op zoek naar gepaste antwoorden voor de nieuwe
problemen van het tijdperk. Dat brengt ons bij de ideologische verschuiving tussen het MDG-
ontstaansproces en het SDG-ontstaansproces. De functionele verschuivingen zorgden voor nieuwe
inzichten in het maatschappelijk debat. Bepaalde standpunten omtrent oplossingen voor de globale
problemen werden dan ingebed op institutioneel niveau in het beleid van internationale organisaties. Dat
brengt ons bij de institutionele verschuivingen. Nieuwe beleidsagenda’s werden opgesteld, waar de
SDG’s op verder bouwden. Op die manier zorgden de drie dimensies voor inhoudelijke verschuivingen
tussen de MDG’s en de SDG’s.
Er zijn echter ook inhoudelijke continuïteiten tussen de MDG’s en de SDG’s. Kunnen die dan ook
verklaard worden door functionele, ideologische en institutionele continuïteiten? Uit het
literatuuronderzoek blijkt van wel. Veel problemen die er waren tijdens de ontwikkeling van de MDG’s,
waren niet volledig opgelost tijdens de ontwikkeling van de SDG’s. De wereld had nog steeds te kampen
met armoede, en beperkte toegang tot sociale bescherming, gezondheidszorg en sanitaire faciliteiten.
Op ideologisch vlak trachten men op zoek te gaan naar een nieuwe aanpak voor diezelfde problemen.
Op institutioneel niveau besloot men echter verder te bouwen op de MDG-tekst door die integraal over
te nemen in de SDG’s. Hoewel er een paradigmashift plaatsvond naar duurzame ontwikkeling, bleven
een groot aantal elementen van de MDG’s steken in de SDG-agenda.
Hoewel er dus sprake is van een bepaalde continuïteit tussen de MDG’s en de SDG’s, zijn de verschillen
tussen beide significanter. De inhoudelijke verschuivingen tussen de MDG- en de SDG-agenda waren
het product van functionele, ideologische en institutionele verschuivingen in de ontstaansprocessen van
de MDG’s en de SDG’s. Functionele, ideologische en institutionele factoren hebben dus een grote
verklarende waarde voor de mate van continuïteit tussen de ontwikkelingsagenda’s. Een belangrijke
vaststelling is dat functionele verschuivingen altijd ideologische en institutionele verschuivingen met
zich meebrengen. Dit bevestigt nogmaals de sterke link tussen de drie dimensies. Hoe het VN-
ontwikkelingsbeleid er na 2030 zal uitzien zal dus ook in grote mate afhangen functionele factoren, van
hoe die het maatschappelijk debat ten aanzien van menselijke ontwikkeling gaan sturen en van hoe die
geïnterpreteerd zullen worden door internationale ontwikkelingsorganisaties.
68
VII. BIJLAGEN
Bijlage 1: De Millennium Onwtikkelingsdoelstellingen (MDG’s)
(Bron: http://www.un.org/millenniumgoals/)
MDG 1 - Het uitbannen van extreme armoede en honger
MDG 2 - Het bereiken van een universele basiseducatie
MDG 3 - Het bevorderen van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen, en het versterken van de positie van
vrouwen
MDG 4 - Het verminderen van kindersterfte
MDG 5 - Het verbeteren van gezondheid van moeders
MDG 6 - Het bestrijden van HIV/AIDS, malaria en andere ziekten
MDG 7 - De bescherming van een duurzaam leefmilieu
MDG 8 - Het ontwikkelen van een wereldwijde samenwerking voor ontwikkeling
Bijlage 2: De Duurzame Ontwikkelingsdoelstellingen (SDG’s)
(Bron: https://sustainabledevelopment.un.org)
SDG 1 - Beëindig armoede overal en in al haar vormen
SDG 2 - Beëindig honger, bereik voedselzekerheid en verbeterde voeding en promoot duurzame landbouw
SDG 3 - Verzeker een goede gezondheid en promoot welvaart voor alle leeftijden
SDG 4 - Verzeker gelijke toegang tot kwaliteitsvol onderwijs en bevorder levenslang leren voor iedereen
SDG 5 - Bereik gendergelijkheid en empowerment voor alle vrouwen en meisjes
SDG 6 - Verzeker toegang tot duurzaam beheer van water en sanitatie voor iedereen
SDG 7 - Verzeker toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen
SDG 8 - Bevorder aanhoudende, inclusieve, en duurzame economische groei, volledige en productieve
tewerkstelling en waardig werk voor iedereen
SDG 9 - Verzeker toegang tot betaalbare, betrouwbare, duurzame en moderne energie voor iedereen
SDG 10 - Dring ongelijkheid in en tussen landen terug
SDG 11 - Maak steden en menselijke nederzettingen inclusief, veilig, veerkrachtig en duurzaam
SDG 12 - Verzeker duurzame consumptie-, en productiepatronen
SDG 13 - Neem dringend actie om klimaatverandering en haar impact te bestrijden
SDG 14 - Behoud en maak duurzaam gebruik van de oceanen, de zeeën en maritieme hulpbronnen.
SDG 15 - Bescherm, herstel en bevorder het duurzaam gebruik van ecosystemen, beheer bossen duurzaam, bestrijd
woenstijnvorming en landdegradatie en draai het terug en roep het verlies aan biodiversiteit een halt toe.
SDG 16 - Bevorder vreedzame en inclusieve samenlevingen met het oog op duurzame ontwikkeling, verzeker
toegang tot justitie voor iedereen en creëer op alle niveaus doeltreffende, verantwoordelijke en open instellingen.
SDG 17 - Versterk de implementatiemiddelen en revitaliseer het wereldwijd partnerschap voor duurzame
ontwikkeling
69
VIII. BIBLIOGRAFIE
Al Jazeera+. (2014, September 23). 8 Millennium Development Goals: What We Met And Missed.
Opgeroepen op 7 Juli 2018, van Youtube (AJ+):
https://www.youtube.com/watch?v=A5giOGjj5X8&frags=pl%2Cwn
Aldis, W. (2008). Health security as a public health concept: a critical analysis. Health Policy and
Planning, 369-375.
Ani, K. J. (2016). From the Millennium Development Goals to the Sustainable Development Goals:
conflict as key obstacle to African transformation. Journal of African Foreign Affairs, Vol. 3,
69-86.
Annan, K. (2000). We the Peoples: The Role of the United Nations in the 21st Century. New York:
United Nations Department of Public Information.
Annan, K. (2001). Road Map towards the Implementation of the United Nations Millennium
Declaration: Report of the Secretary General (A/56/326). New York: United Nations.
Atkinson, A. (2015). Inequality: What can be done? . Harvard University Press.
Boas, I., Biermann, F., & Kanie, N. (2016). Cross-sectoral strategies in global sustainability
governance: towards a nexus approach. International Environmental Agreements, 16, 449-
464.
Bogaert, T. (2018, November 11). Lezing over SDGeneration: Agenda 2030 en de duurzame
ontwikkelingsdoelstellingen.
Borowy, I. (2015). Negotiating international development: The making of the Millennium
Development Goals. Regions & Cohesion, 5(3), 18-43.
Brown, W. Y., Hultman, N., Jones, B., Kharas, H., Meltzer, J., Muro, M., . . . Steven, D. (2012).
Rio+20: Coalitions Driving Bottom-up Change. Global Economy and Development.
Carant, J. (2017). Unheard voices: a critical discourse analysis of the Millennium Development Goals'
evolution into the Sustainable Development Goals. Third World Quarterly, 38(1), 16-41.
Charlesworth, H. (1996). Woman as Sherpas: Are Global Summits Useful for Women? Feminist
studies, 22(3), 537.
Chin, G. T. (2014). The BRICS-led Development Bank: Purpose and Politics beyond the G20. Global
Policy, 5(3), 366-373.
Cichon, M. (2013). The Social Protection Floors Recommendation, 2012 (No. 202): Can a six-page
document change the course of social history? International Social Security Review, 66, 21-
43.
70
Crossette, B. (2004). Reproductive Health and the Millennium Development Goals: The Missing Link.
California: Report Commissioned for the Population Program of the William and Flora
Hewlett Foundation.
DAC. (1995). Development Partnerships in the New Global Context. Parijs: OESO.
DAC. (1996). Shaping the 21st Century: The Contribution of Development Cooperation. Parijs: DAC.
Debaere, P., Lesage, D., & Van der Straten, M. (2015). Appels en peren: een vergelijking tussen de
MDG's en het post-2015 duurzame ontwikkelingskader. Gent: Universiteit Gent.
Dixon-Mueller, R., Germain, A., & Sen, G. (2009). Back to basics: HIV/AIDS belongs with sexual
and reproductive health. Bull World Health Organ, 87, 840-845.
Eidhof, B., Van Houtte, M., & Vermeulen, M. (2016). In Sociologen over onderwijs. Inzichten,
praktijken en kritieken. Maklu.
FAO. (sd). High food prices: the food security crisis of 2007-2008 and recent food price increases –
Facts and lessons. Opgeroepen op 18 Juli 2018, van FAO:
http://www.fao.org/fileadmin/user_upload/ISFP/High_food_prices.pdf
Fehling, M., Nelson, B. D., & Venkatapuram, S. (2013). Limitations of the Millennium Development
Goals: a literature review. Global Public Health, 8:10, 1109-1122.
Felix, M. S. (2018). Link Between Environment and Development. In V. U. James, Capacity Buidling
for Sustainable Development (p. 52). Oxfordshire: CAB International.
Ferrero y de Loma-Osorio, G. (2016). The 2030 Agenda for Sustainable Development: Bringing
Climate Justice to Climate Action. Development, 59, 223-228.
Fourie, P., & O'Manique, C. (2016). ‘It Sells, But It Does Not Fly’: An Early Assessment of the 2030
Agenda for Sustainable Development. Development(59), 274-279.
Fox, O., & Stoett, P. (2016). Citizen Participation in the Un Sustainable Development Goals
Consultation Process: Toward Global Democratic Governance? Global Governance, 22, 555-
574.
Frey, D. F., & MacNaughton, G. (2016). A HUman Rights Lens on Full Employment and Decent
Work in the 2030 Sustainable Development Agenda. Journal of Workplace Rights, 1-13.
Fukunda Parr, S. (2016). From the Millennium Development Goals to the Sustainable Development
Goals: shifts in purpose, concept, and politics of global goals setting for development. Gender
& Development, 24(1), 43-52.
Gottschalk, J. (1995). Cairo to Beijing: Disaster averted. Social Justice, 22(4).
Green, M. (2015, November 3). How We Can Make the World a Better Place by 2030 | Michael Green
| TED Talks. Opgeroepen op 13 Mei 2018, van Youtube (TED):
https://www.youtube.com/watch?v=o08ykAqLOxk
Gupta, J., & Vegelin, C. (2016). Sustainable development goals and inclusive development.
International Environmental Agreements, 16, 433-448.
71
Haslegrave, M. (2014). Sexual and reproductive health and rights in the sustainable development goals
and the post-2015 development agenda: less than a year to go. Reproductive Health Matters,
22(44), 102-108.
High-Level Panel of Eminent Persons . (2013). A new global partnership: eradicate poverty and
transform economies through sustainable development. New York : United Nations.
Hopwood, B., Mellor, M., & O'Brien, G. (2005). Sustainable Development: Mapping Different
Approaches. Sustainable Development.
Hulme, D. (2009). The Millennium Development Goals (MDG's): A Short History of the World's
Biggest Promise (Working Paper 100). Brookes World Poverty Institute.
IAO. (2011). Social protection floor for a fair and inclusive globalization: Report of the Social
Protection Floor Advisory Group. Genève: IAO.
IAO. (2015). World Social Protection Report 2014-2015: Building economic recovery, inclusive
development and social justice. IAO.
IMF, OESO, Wereldbank, & VN. (2000). A Better World for All: Progress towards the International
Development Goals. Washington DC: IMF, OESO, VN en Wereldbank.
International Labour Office. (2012). Text of the Recommendation concerning National Floors of
Social Protection. Genève: IAO.
International Labour Office. (2013). The post-2015 sustainable development agenda (GB.31/INS/4).
Genève : IAO.
International Labour Organization. (2011). Social protection floor for a fair and inclusive
globalization: Report of the Social Protection Floor Advisory Group. Genève: IAO.
IPCC. (2014). Climate Change 2014: Synthesis Report. Contribution of Working Groups I, II and III
to the Fifth Assessment Report of the Intergovernmental Panel on Climate Change. Genève :
IPCC.
Kalterborn, M. (2017). Overcoming Extreme Poverty by Social Protection Floors - Approaches to
Closing the Right to Social Security Gap. Law Dev Rev, 10(2), 237-273.
Kelman, I. (2017). Linking disaster risk reduction, climate change, and the sustainable development
goals. Disaster Prevention and Management: An International Journal, 26(3), 254-258.
Kentikelenis, A., Stubbs, T., & King, L. (2016). IMF conditionality and development policy space,
1985-2014. Review of International Political Economy, 23(4), 543-82.
Keohane, R. O. (2017). Observations on the Promise and Pitfalls of Historical Institutionalism in
International Relations. In O. Fioretos, International Politics and Institutions in Time. New
York : Oxford University Press.
Kharas, H., & Zhang, C. (2014). New Agenda, New Narrative: What happens after 2015? The SAIS
Review of International Affairs, 32(2), 25-35.
72
Kieny, M., Bekedam, H., Dovlo, D., Fitzgerald, J., Habicht, J., Harrison, G., . . . Travis, P. (2017).
Strengthening health systems for universal health coverage and sustainable development. Bull
World Health Organ, 95, 537-539.
Kumar, S., Kumar , N., & Vivekadhish, S. (2016). Millennium Development Goals (MDG's) to
Sustainable Development Goals (SDG's): Addressing Unfinished Agenda and Strengthening
Sustainable Development and Partnership. Indian J. Community Med, 41(1), 1-4.
Lammerse, V. (2016, Juni 11). Tien jaar na de klimaatdocumentaire van Al Gore: hoe staan we
ervoor? Opgeroepen op 9 Juli 2018, van Scientas: https://www.scientias.nl/tien-jaar-
klimaatdocumentaire-al-gore-hoe-staan-we-ervoor/
Lesage, D. (2014, April). Naar een leefbare planeet met de Sustainable Development Goals? Oikos,
71, 70-79.
McArthur, J. (2014). The origins of the Millennium Development Goals. The SAIS Review of
International Affairs, 34(2), 5-24.
McArthur, J., & Sachs , J. (2005). The Millennium Project: A Plan for Meeting the Millennium
Development Goals. Lancet, 365, 347-353.
Moller-Loswick, A., Wheeler , T., Smith, R., & Mawowa, S. (2015). Promoting Peace Through
Sustainable Development Goals: What role for FOCAC? China Quarterly of International
Strategic Studies, 1(3), 397-421.
Nunn, A. (2015). Saving World Market Society from itself? Risk, the New Politics of Inequality and
the Agents of World Market Society. Spectrum: Journal of Global Studies, 7(2), 68-88.
Nunn, A., & White, P. (2017). The IMF and a New Global Politics of Inequality. Journal of Australian
Political Economy, 78, 186-231.
Rosamond, B. (2000). Theories of European integration. St. Martin's Press.
Rosenbaum, B. (2015). Making the Millennium Development Goals (MDGs) Sustainable: The
Transition from MDGs to the SDGs. Harvard International Review, 37(1), 62-64.
Sachs, J. (2012, Juni 9). From Millennium Development Goals to Sustainable Development Goals.
The Lancet, 379, 2206-2211.
Sachs, J. (2015). Sustainable Development Goals. In The Age of Sustainable Development (pp. 481-
505). New York, Chichester, West Sussex: Colombia University Press.
Saith, A. (2006). From Universal Values to Millennium Development Goals: Lost in Translation.
Development and Change, 37(6).
Szabo, S., Nicholls, R. J., Neumann, B., Renaud, F. G., Matthews, Z., Sebesvari, Z., . . . Hutton.
(2016). Making SDGs Work for Climate Change Hotspots. Environment: Science and Policy
for Sustainable Development, 58(6), 24-33.
Turshen, M. (2014). A global partnership for development and other unfulfilled promises of the
millennium project. Third World Quarterly, 35(3), 345-357.
73
UN. (1994). Report of the International Conference on Population and Development
(A/CONF.171/13). Cairo: United Nations.
UN. (1995). Report of the Fourth World Conference on Women (A/CONF.177/20). Beijing: United
Nations.
UN. (2015). The Millennium Development Goals Report. New York: United Nations.
UN. (2016). The Sustainable Development Goals Report. New York: United Nations.
UN. a(sd). Major Groups and other Stakeholders. Opgeroepen op 1 Augustus 2018, van Sustainable
Development Knowledge Platform: https://sustainabledevelopment.un.org/mgos
UN. b(sd). The Secretary-General's High-Level Panel of eminent persons on the Post-2015
Development Agenda. Opgeroepen op 25 November 2018, van United Nations Secretary-
General: https://www.un.org/sg/en/management/hlppost2015.shtml
UN. c(sd). United Nations Conference on Sustainable Development Rio+20. Opgeroepen op 7
Augustus 2018, van Sustainable Development Knowledge Platform:
https://sustainabledevelopment.un.org/rio20
UNEP. (2016). UNEP Annual Report 2015. UNEP .
UNGA. (1999). The Millennium Assembly of the United Nations (A/RES/53/202). New York: United
Nations.
UNGA. (2000). United Nations Millennium Declaration (A/RES/55/2). New York: United Nations.
UNGA. (2010). Keeping the promise: united to achieve the Millennium Development Goals
(A/RES/65/1). New York: United Nations.
UNGA. (2012). Global Health and foreign policy (A/RES/67/81). New York: United Nations.
UNGA. (2012). The Future We Want (A/RES/66/288). New York: United Nations.
UNGA. (2013). Outcome document of the special event to follow up efforts made towards achieving
the Millennium Development Goals (A/68/L.4). New York: United Nations.
UNGA. (2014). Report of the Open Working Group of the General Assembly on Sustainable
Development Goals (A/68/970). New York: United Nations.
UNGA. (2014). The road to dignity by 2030: ending poverty, transforming all lives and protecting the
planet (A/69/700). New York: United Nations.
UNGA. (2015). Addids Ababa Action Agenda on the Third International Conference on Financing for
Development (A/RES/69/313). Addis Ababa: United Nations.
UNGA. (2015). Transforming our World: the 2030 agenda for sustainable development (A/RES/70/1).
New York: United Nations.
Vandemoortele, J. (2013, September). Post-2015 - Why another approach is needed. Opgeroepen op 5
November 2018, van Daghammarskjold: http://www.daghammarskjold.se/wp-
content/uploads/2013/09/dd-paper_no2-web.pdf
Vandemoortele, J. (2015, Februari 27). Tackling Inequality is Key to the Post-MDGs Development
Agenda. Opgeroepen op 6 November 2018, van Friends of Europe:
74
https://www.friendsofeurope.org/global-europe/tackling-inequality-key-post-mdgs-
development-agenda
Vandemoortele, J. (2016, September 13). SDGs: The Tyranny of an Acronym. Opgeroepen op 6
November 2018, van Impakter: https://impakter.com/sdgs-tyranny-acronym/
Warren, C. E., Hopkins, J., Narasimhan, M., Collins, L., Askew, I., & Mayhew, S. H. (2017). Health
systems and the SDG's: lessons from a joint HIV and sexual and reproductive health and
rights response. Health Policy and Planning, 32, iv102-iv107.
Weaver, C. (2009). Hypocrisy Trap: The World Bank and the Poverty of Reform. Princeton
University Press.
Weber, H. (2014). When Goals Collide: Politics of the MDGs and the Post-2015 Sustainable
Development Goals Agenda. The SAIS Review of International Affairs, 34(2), 129-139.
WHO. (2010). Health systems financing: the path to universal coverage - The World Health Report.
Genève: WHO.
WHO. (2017, December 21). Universal Health Coverage. Opgeroepen op 3 Augustus 2018, van
World Health Organization: http://www.who.int/news-room/fact-sheets/detail/universal-
health-coverage-(uhc)