Twentse Taalbank · FAMILIENAMEN lN OVERIJSEL (2) Namen met klein, groot, olde, nije, enz. Ik begin...
Transcript of Twentse Taalbank · FAMILIENAMEN lN OVERIJSEL (2) Namen met klein, groot, olde, nije, enz. Ik begin...
FAMILIENAMEN lN OVERIJSEL (2)
Namen met klein, groot, olde, nije, enz.
Ik begin met het citeren van twee passages uit het overijselse en
hetgeldersedeel van het NRF, toevallig in beide gevallen blz. 54
van de inleiding. Dit staat in het over ij selse deel: "Tot slot wil ik
nog twee types van familienamen noemen die, ofschoon minder belangrijk
dan de namen op -huis en -ink en die met te/ter/ten, stellig ook een
bijdrage kunnen leveren tot het naamkundige portret van de provincie
Overijsel. Ze zijn nog onvoldoende onderzocht en ik moet hier dus vol
staan met een voorlopig signalement. We hebben bij beide types te ma
ken met woordgroepen van adjectief plus substantief, die ook kunnen
samengroeien tot vaste woordkoppelingen. Bij het eerste type is het
adjectief klein of groot (dus b.v. Klein Wassink, Groot Blumink), bij
het tweede type old (oud) of nij (nieuw). De adjectieven treden dik
wijls, bij het tweede type zelfs meestal, op in verbogen vorm, dus
kleine(n), groote(n), olde(n), nije(n), nieuwe(n), en kunnen verschil
lende spellings- en klankgestalten hebben (klijn, kleyn, kleen, ool-,
ouwe enz.). Het substantief dat op het adjectief volgt is in verreweg
de meeste gevallen een oude boerderijnaam. Wanneer er vroeger bij een
boerenbedrijf op de een of andere wijze een verdubbeling, een 'filiaal
vorming' optrad, ontstond de behoefte om de beide gelijknamige boer
derijen b.v. door een toegevoegd adjectief van elkaar te onderscheiden.
Toen de boerderijnamen familienamen werden, kreeg de bewoner van de
boerderij Klein Wassink de familienaam Klein Wassink en die van Groot
Blumink de familienaam Groot Blumink. Het ontstaan en de verspreiding
van de boerderijnamen met klein/groot of old/nij is een zaak van his
torisch onderzoek. In een repertorium van moderne familienamen kan
alleen een indirecte bijdrage tot dit historisch onderzoek geleverd
worden door de vaststelling van de tegenwoordige verspreidingspatronen
van de met klein/groot of old/nij gevormde familienamen ••.• Het is op
vallend dat deze twee verspreidingspatronen zo totaal verschillend zijn.
12
Twentse Taalbank
Dat van de old/nij - namen vertoont verwantschap met dat van de - huis
namen : de grootste concentraties bevinden zich in het noordoosten
van Twente, de gemeenten Tubbergen, Denekamp, Weerselo, Oldenzaal en
Losser. Een verspreidingspatroon als dat van de klein/groot - namen
zijn we daarentegen nog niet eerder tegengekomen : hierbij liggen de
topgemeenten in het zuidwesten van de provincie, Diepenveen, Bath
men en Raalte." Uit de inleiding van het gelderse deel sluit hier -
bij het volgende aan: "De gelderse en overijselse gemeenten met een
relatief hoog percentage klein/groot- namen- dragers lijken samen een
ietwat gebogen zone te vormen, van zuidoost naar noordwest. Wij
hebben de neiging dit merkwaarig gevormde klein/groot - namen-gebied
in samenhang te zien met het 'erachter' gelegen twentse old/nij
namen-gebied . ..• In het twentse 'kerngebied' onderscheidde men
blijkbaar twee gelijknamige boerderijen van elkaar met 'old' en 'nij',
in de achterhoeks-sallandse 'periferie' met 'groot' en 'klein' . His
torisch onderzoek zal deze indruk moeten toetsen en ook eventueel
vaststellen welke van beide wijzen van onderscheiding als de oudste
moet gelden. (Een dialectgeograaf is geneigd in een 'kerngebied ' een
'vernieuwing' en in een 'periferie' een 'relictsituatie' te verwach
ten.)"
Ik heb verschillende redenen om op het in deze twee citaten ge
zegde terug te komen . Het wemelt erin van de voorzichtigheidsformules
- 'onvoldoende onderzocht', 'voorlopig signalement', 'historisch onder
zoek zal deze indruk moeten toetsen', enz . - en toch is met name in
mijn tweede citaat mijn woordkeus niet voorzichtig genoeg geweest.
Woorden als 'kerngebied' en 'periferie' grijpen vooruit op een expan
siologische interpretatie en in de laatste, tussen haakjes geplaatste
zin heb ik ook al met zoveel woorden gezegd waar deze interpretatie
op neerkomt: het 'kerngebied', in Twente, zou erop wijzen dat de old /
nij-namen ten opzichte van de klein/groot-namen een 'vernieuwing'
representeren, de achterhoeks-sallandse 'periferie' bewaart daarte
genover een 'relictsituatie' waarbij de old / nij-namen nog geen kans
hebben gekregen de klein/groot-namen te verdringen. Dat moet allemaal
nog 'getoetst' worden, zeker, maar het is in alle voorlopigheid toch
13
Twentse Taalbank
maar alvast gezegd: Hebben de old/nij-namen ook formeel iets in zich
wat op een 'vernieuwing' zou kunnen wijzen? Hebben anderzijds de
klein/groot-namen iets typisch- archaisch aan te bieden? Er wordt niets
over gezegd, er wordt alleen maar een beroep gedaan op de ervaring van
de dialectgeograaf. Dat is echter niet voldoende. Geen criticus heeft
bij mijn weten nog geprotesteerd maar ik protesteer nu zelf tegen de
voorbarigheid van mijn interpretatie.
Er is evenwel nog iets wat mij achteraf is gaan hinderen. In het
eerste citaat is de zin: "De adjectieven treden dikwijls, bij het
tweede type zelfs meestal, op in verbogen vorm", niet bijzonder nauw
keurig. Men behoeft in de naamregisters de kolommen met Klein, Kleine,
Groot, Groote, Olde, Oude enz. maar vluchtig te overzien om op te mer
ken dat bij het 'type' old/nij de verbogen vorm weliswaar regel is,
bij het 'type' klein/groot echter veeleer uitzondering. En dit geeft
aanleiding tot de vraag: wat is eigenlijk het wezenlijkste onderscheid
tussen de beide 'types' ? Is dit onderscheid materieel, een zaak van
verschillende 'naamgevingsmotieven ' , of is het formeel: 'adjectief
mét - e' tegenover 'adjectief zónder - e'? Zolang deze vraag niet beant
woord, of zelfs maa r gesteld is , moet het onvoorzichtig heten om
Klein-, Kleine-, Kleinen- als varianten van het 'type' klein/groot
en bloc te stellen t egenover Old-, Olde-, Olden- als varianten van het
'type' old/nij. Misschien immers zal men Klein- en Old- wel tezamen
moeten brengen onder de noemer 'adjectief zónder - e' en plaatsen tegen
over Kleine- en Olde- die samen horen bij 'adjectief mét -e' . Dat
klein/groot en old/nij, als materieel-gekenmerkte types behande l d, re
delijk overtuigende verspreidingspatronen hebben opgeleverd - zie de
kaarten 8 en 9 in NRF VI, 54, kaart 6 in NRF VII I , 54- bewijst nog
niet dat de types ook juist geformuleerd zijn. Enerzijds kan Kl eine
maar zo betrekkelij k weinig hebben bij te dragen tot het type 'adjec
tief mét -e ' - waarin Olde- domineert -, anderzijds kan Old- ook maar
zo'n gering onderdeel vormen van het type 'adjectief zónder -e' -
waarin Klein- domineert -, dat het er praktisch niet veel toe doet of
men Kleine- en Old- op de goede of op de verkeerde hoop deponeert . Het
beeld van een verspreidingspatroon is tenslotte tamelijk globaal, en
14
Twentse Taalbank
men kan zich wel een aantal vergissingen en onvoorz i chtigheden ver
oor l oven zonder dat het patroon er onherkenbaar door wordt. Hebben we
echter de t ype s jui s ter geformuleerd en onze geografische s tatistiek
d ienovereenkomstig gecorrigeerd, dan ~ s e r a ll e kans dat de ver s pre i
dingspatronen nog sprekender zullen worden. Dat e r "twee t ypes van
familienamen" zij n en dat zi j i eder " een bi j drage kunnen l everen t ot
het naamkundige portret van de provinc i e Over ijsel" , i s i e ts dat
ap r i ori we l vaststaat. De j uiste formu l ering van d i e " t wee types" moet
ec hter , verre van e lk aprior i, een zaak zijn van sta t i s t isch expe r i
ment. Daarom sc hri j f ik nu di t a rtike l. Exper imenteren ka n men be t er
in een ti j dschr i ft doen dan in een documen t ai r ha ndboek .
Mijn we rkhypothese is dan d itmaal: e r zij n naamkund i g te onder
scheiden ad j ectivisch bepaa l de sameng este l de name n met verbogen én
met onverbogen - of geap ocopee rd - eer s t e l i d. I n welk opz i ch t de
al dan ni e t adj ect i vi sche -e aan de same nges t elde naam een ve r sch il
lende kr acht en k lank heeft gegeven, is een prob leem dat i k heb la ten
rus ten. ' Naamkundig te onderscheiden' i s een vage u i td r ukk i ng maar i k
wilde , dit keer, wel een beetje vaag b l ijven. Voorzichtigheidshalve
heb ik intussen tot het type 'adjectief mét -e' al l een de namen met
Kleine-, Groote-, Olde-, Oude- enz . gerekend en niet die met Kleinen-,
Grooten-, Olden-, Ouden- enz . Uit een oogpunt van naamgeving kán het
immers verschil gemaakt hebben, -e of -en. De schaarse namen met Hoo
ge-, Lage- en Jonge-, die de gemeentelij ke percentage s nauwelijks
ergens kunnen beinvloeden, heb ik terwille van het formele principe
wé l meegerekend. Het gaat bij Hooge Venterink en Jonge Poerink immers
om geen ander s oort namen dan Kleine Wiecherink en Olde Bekkink .
Aldus ingeperkt en uitgebreid heeft het type 'adjectief mét - e'
naar mijn berekening in Overijsel de volgende gemeentelijke percen
tages gehaald; Weerselo 8,07, Tubbergen 6,46, Losser 5,86, Oldenzaal
4,55, Denekamp 4,38, Ootmarsum 3,02; Borne 2,95; Raalte 1,92, Hengelo
1,34, Stad Delden 1,31; Enschede 0,92, Ambt Delden 0,77, Heino 0,77,
Den Ham 0,72, Diepenheim 0,74, Almelo 0,66. Wanneer wij deze geogra
fische statistiek vergelijken met het beeld van kaart 9 in NRF VI, dan
kunnen wij opmerken dat in Twente de verschillen maar zeer gering zijn
15
Twentse Taalbank
16
1. Kleine, Groote enz.
(adjectief mét -e)
-, ' ' \
.) (
I /
.... /
D 0-0.49 I2Ll 0.50 - 0.99 rrm 1 .oo - 1.99 001 2.00 - 2.99 • 3.00 en hoger
•
Twentse Taalbank
Tubbergen, Denekamp, Weerselo, Oldenzaal en Losser hebben er als zesde
'zwarte' gemeente het kleine Ootmarsum- enclave in Denekamp -bij
gekregen. Borne, Hengelo, Stad en Ambt Delden, Enschede, Almelo zijn
allemaal in dezelfde klasse van arcering gebleven. Haaksbergen, Goor,
Rijssen, Wierden en Vriezenveen waren bij de oude formulering van het
type 'wit' en zijn het bij de nieuwe formulering nog. Men ziet hoe
weinig een 'sprekend' kaartbeeld bewijst voor de juistheid van de
formulering! Maar in het zuiden, in de drie naast elkaar liggende ge
meenten Diepenheim, Markelo en Holten, is het nieuwe beeld toch wel
duidelijk anders geworden: Diepenheim is afgezakt tot de lichtste ar
cering en Markelo en Holten zijn helemaal 'wit' geworden. Op kaart
9 werd het 'type' old/nij in deze gemeenten dus hoofdzakelijk be
volkt met dragers van Old-, Oud-, Nij-, Olden-, Ouden-, Nijen-namen .
Er zijn als gevolg van de nieuwe formulering geen Kleine- en Groote
namen bijgekomen om de opengevallen plaatsen in te nemen. Het zuid
westen van Salland vormt nu samen met Holten, Markelo, Goor, Rijssen,
Wierden, Vriezenveen èn Hellendoorn - de laatste gemeente is door het
verlies van Nijen Twilhaar, 32 man, beneden het halve procent geko
men- één groot centraal-overijsels 'wit' blok, krachtig contrasterend
met het nog iets imposanter geworden 'zwarte' blok in het noorden van
Twente. Westelijk van het centrale 'witte' blok liggen dan nog de
sallandse gemeenten Raalte en Heino, de eerste met een zwaarder ge
worden arcering, de tweede van niet gekomen tot iet dankzij Groote
Beumeren Grote Gansey, allebei goed voor IJ naamdragers. Den Ham
vormt een soort vlotbrug tussen Noord-Twente en Noord-Salland . Als
het 'adjectief mét -e' oud is - en wat kan daar eigenlijk tegen plei
ten? -kunnen zowel Noord -Twente als Noord-Salland 'relictgebied'
zijn en kan het type in Centraal-Overijsel van het zuiden uit ver
drongen zijn. Steunt de geografische statistiek van het type 'adjec
tief zónder -e' misschien ook dit vermoeden?
Dit zijn de percentages van dat type: Diepenveen 4,17, Bathmen
3,60, Holten 3,31 , Markelo 3,10; Raalte 2,36; Diepenheim 1,88, Ommen
1,72, Hellendoorn 1,66, Den Ham 1,52, Haaksbergen 1,27, Wijhe 1,24,
Olst 1,10; Wierden 0,97, Rij ssen 0,92, Deventer 0,81, Heino 0,81,
17
Twentse Taalbank
18
Kle in, Groot e n z.
(adjectief zónder -e)
\ \
_./
D 0-0.49 ~ 0.50- 0.99 ITIIl 1.00 - 1 .99 ffm 2.00 - 2.99 • 3.00 en hoger
Twentse Taalbank
Ambt Delden 0,80, Stad Delden 0,69, Goor 0,68, Hardenberg 0,62, Borne
0,52 . Bij vergelijking met kaart 8 - klein/groot - in NRF VI consta
teren we dat de nieuwe formule wel een heel ander beeld heeft opge l e
verd. Van de 'zwarte' gemeenten zijn alleen Diepenveen en Bathmen
gelijk, maar Raalte is gedaald en Holten en Markelo zijn geklommen.
Het 'zwarte' blok is daardoor echter wel veel sprekender geworden,
vanzelfsprekender ook: het lijkt wel of het door de Schipbeek bepaald
wordt. Diepenheim en Haaksbergen, Ambt Delden, Goor en Borne hebben
alle hun niveau gehandhaafd, de eerste twee op J tot 2%, de laatste
drie op 0,5 tot 1%. Maar afgezien dan nog van Stad Delden, dat de
lichtste arcering heeft gekregen, is verder heel Twente 'wit'! Juist
de 'zwarte' gemeenten van de vorige kaart- Tubbergen, Denekamp, Oot
marsum, Weerselo, Oldenzaal, Losser - zijn op de kaart van 'adjectief
zónder -e' zo 'wit ' als het maar kan, zonder één twijfelgeval! Omge
keerd zijn de 'zwarte' gemeenten van deze kaart op die van 'adjectief
mét -e' allemaal 'wit'. Het contrast is compleet en ook, om zo te
zeggen, complementair. Het centraal-overijselse 'witte' blok van de
vorige kaart is op die we nu voor ons hebben vrijwel geheel met arce
ring gevuld, alleen Vriezenveen blijft 'wit'. In vergelijking met de
classificatie van de klein/groot-kaart, 8, is Wierden echter afge
daald. Het vormt een overgang naar het 'witte ' Twente, net als Rijs
sen, Borne en Delden. Al met al maakt het verspreidingspatroon van het
type 'adjectief zónder -e' onmiskenbaar de indruk van een uitbreidings
gebied. Er lijkt een gerichtheid in te zitten, een expansierichting,
van zuidwest naar noordoost. De percentages dalen in die richting op
merkelijk geleidelijk: Diepenveen 4,17, Raalte 2,36, Ommen 1,72, Har
denberg 0,62, Gramsbergen 0,31. Vergelijk daarmee eens Twente: Haaks
bergen 1,27, Enschede 0,31, Losser 0,19, Denekamp 0,28! Daar is van
expansie geen sprake.
Het is op geen enkele manier te beredeneren dat het type 'adjec
tief mét -e' een 'vernieuwing' zou moeten zijn. Woordgroepen van ad
jectief plus substantief zullen toch wel in eerste instantie gevormd
zijn door de samenvoeging van een substantief met een verbógen ad
jectief. Pas in tweede instantie, en dat is dan wel een 'vernieuwing',
19
Twentse Taalbank
zal een ' adjectief zónder - e ' de plaats van het verbogen adjectief
hebben ingenomen. Kl ein is als adjectief een oude ja-stam en heeft
daardoor in de oudere taal - en ook nog in het achterhoeks dat Gallée
in 1895 beschreef - als ónverbogen vorm kleine gehad . Juist de Klein
namen leveren het leeuwenaandeel van het type 'adjectief zónder -e',
en juist bij die Klein-namen is de 'vernieuwing' het duidelijkst , om
dat 'zonder -e ' hier niet zo maar 'onverbogen' kan betekenen . Er is
een vermoedelijk analogische apocopering in het spel geweest - de
bijzonderheden daarvan kunnen we in het midden laten - en de naamge
ving heeft in een bepaalde tijd in een bepaalde streek juist de nieuwe
geapocopeerde vorm gebruikt . In welke tijd en in welke streek? De
vraag naar de tijd moeten we nog onbeantwoord laten, de vraag naar de
streek is eigenlijk al beantwoord door de geografische statistiek : het
land aan de Schipbeek, het zuidoverijselse en vooral Zuidwestsallandse
grensgebied, en natuurlijk , aan de andere kant van de provinciegrens,
het noorden van de Achterhoek . Vandaar moet de 've rnieuwing' wel in
noordoostelijke richting zijn ' uitgestraald ' . Deze interpretatie ver
klaart de gecombineerde verspreidingspatronen van 'adjectief mét -e'
en 'adjectief zónder -e ' in Overijsel werkelijk volledig en zonder
enige gewrongenheid, en op een afstand en minder volledig ook de ge
combineerde kaartbeelden van klein/ groot en old/nij, die geacht kunnen
worden in hoofdzaak dezelfde verspreidingspatronen te reflecter en.
Maar we zijn weer wat te voorbarig geweest, we moeten ook nog voor
de Achterhoek de kaart voltekenen volgens de nieuwe formule. Met de
kaart van het type 'adjectief mét -e' zijn we dan wel heel gauw klaar,
want er is maar één achterhoekse gemeente die voor een arcering - van
de lichtste soort - in aanmerking komt : Ruurlo 0,60%. Tussen d i t Ruur
lo en het overijselse Diepenheim ligt nog Borculo, dat het tot 0,48%
brengt. Alle andere achterhoekse gemeenten blijven beneden de 0,40,
de meeste ver daaronder. Met de kaart van het type 'adjectief zónder
-e' zijn we eigenlij k ook gauw klaar, want die blijkt maar heel weinig
te verschillen van kaart 6, klein/groot, in NRF VIII . ' Zwart' zijn :
Ruurlo 5 , 00, Eibergen 4,59, Vorden 4 , 39, Laren 4,00, Hengelo 3,79,
Groenlo 3,63, Lichtenvoorde 3,63 en bij k l ein/groot was het niet anders.
20
Twentse Taalbank
De arcering van 2 tot 3% krijgen: Zelhem 2,53, Borculo 2,50, Gorssel
2,20, Neede 2,00, en ook nog, dat is nieuw, Hummelo 2,04. De arcering
van I tot 2% is voor de gemeenten: Warnsveld 1,44, Steenderen 1,44,
Lochem 1,39, Brummen 1,25, Aalten 1,23, Dinxperlo 1,06, Voorst 1,04,
wat afgezien van de opklimming van Hummelo weer gelijk is aan het
kaartbeeld van klein/groot. Bijna - er is één naamdrager tekort - had
ook Winterswijk nog deze arcering kunnen krijgen en dat zou ons dan
estetisch zeker bevredigd hebben (de drie naast elkaar liggende ge
meenten Dinxperlo, Aalten en Winterswijk met dezelfde ' kleur':). Nu
echter is Winterswijk met 0,99% eerste der laatsten . Er volgen nog:
Wisch 0,68, Weh l 0,62, Doesburg 0,61, Epe 0,54, Gendringen 0,53,
Zutphen 0,5 2 . Hiervan zijn Wehl en Doesburg nieuw. Ze grenzen allebei
aan het opgeklommen Hummelo en geven samen daarmee aan dit hoekje
van de kaart een zekere accentverzwaring.
Het verspreidingspatroon van het type 'adjectief zónder -e' ~s ~n
Overijsel eigenlijk interessanter dan in de Achterhoek, maar in dit
laatste gebied , kennelijk de basis waarvan de 'vernieuwing' is 'uit
gestraald', is het gemiddelde niveau wel hoger. Men vergelijke: in
de Achterhoek 7 'zwarte ' gemeenten en een hoogste percentage van
5,00, in Overijsel maar 4 gemeenten, en 4,17 als hoogste percentage;
in de Achterhoek 4 gemeenten van 2 tot 3%, in Overijsel maar één
enkele; in de Achterhoek echter 7 gemeenten van I tot 2% tegen ook
7 ~n Overijsel; en in de Achterhoek 7 gemeenten van 0,5 tot 1% tegen
9 in Overijsel. De percentages van de stedelijke gemeenten liggen
aanzienlijk lager dan die van hun landelijke omgeving - zie Zutphen,
Deventer, Goo r, Lochem - zoals dat meestal het geval is bij autoch
tone vernieuwingen. Overigens valt het op dat zelfs de gemiddeld ho
gere percentages van het type 'adjectief zónder -e' in de Achterhoek
nog lang niet het topniveau bereiken van het type 'adjectief mét - e '
in Twente . Bij het laatstgenoemde type is er geen geleidelijke op
klimming en afdaling van laag naar hoog en van hoog naar laag. Dat
is misschien wel typisch voor een 'relictsituatie' .
Heb ik door mijn statistisch experiment de "twee types van fami
lienamen", die aanvankelijk, maar zeker ten onrechte, als een klein/
21
Twentse Taalbank
groot- en een old/nij-type te boek waren gesteld, definitief beter
kunnen karakteriseren? Beter in elk geval - want de volgens de nieuwe
formule getekende kaartjes zijn 'beter', overtuigender- maar het
definitieve van de karakteristiek staat nog niet vast. Een defini
tieve karakteristiek kan pas gegeven worden op grond van een histo
risch onderzoek dat uit de textuele gegevens nauwkeurig vaststelt
wat er, in tijd en in ruimte, werkelijk gebeurd is. De geografische
statistiek van de moderne familienamen is slechts een - geens zins
ondubbelzinnige ! - aanduiding van het historische verloop. Een met
zekerheid herkenbaar element van dit historische verloop lijkt mij
intussen wel de terugdringing van het type 'adjectief mét -e' -of
hoe dan ook nader te formuleren -door het type 'adjectief zónder -e'
- of hoe dan ook te formuleren. De ze terugdringing is te vergelijken
met die van het woord luttik(e) , lutke , lutje door het woord klein(e) ,
dat oorspronkelijk helemaal geen 'klein' heeft betekend (verg. eng .
c l ean ). Het heeft zin in dit verband juist deze parallel te noemen,
omdat ik ook op dit punt in de inleiding van het overijselse deel
van het NRF een steek heb laten vallen. Daarom nog een afzonderlijk
woordje over luttik , enz .
Op blz . 57 van het genoemde deel staat te lezen: "Ter completering
van het beeld moet ik nog vermelden dat bij de klein-namen niet die
met lutje, lutke en luttik zijn geteld. De dragers van de laatste
namen - die in vergelijking met de dragers van de klein-namen maar
een nietige groep vormen - woonden bij de volkstelling van 1947
hoofdzakelijk ~n Twente, n.l. in de gemeenten Enschede -hier verre
weg de meeste - Losser, Denekamp, Tubbergen, Weerselo en Hengelo.
Klankvorm en spelling van verschillende lutje-namen doen aan import
uit Nederduits gebied denken, een reden te meer om de lutje/lutke/
luttik-namen te scheiden van de klein/groot-groep, die haar ontstaan
immers juist te danken schijnt te hebben aan een autochtoon Overij
sels (=Gelders?) naamgevingsgebruik ." Hierbij zij nu opgemerkt dat
het niet-meetellen van de lutje/lutke/luttik-namen ongemotiveerd is
geweest. Want al bevinden zich daaronder wel import-namen - LÜtge,
Lutkehaus, Lutkenhaus en nog een enkele -, de meerderheid mag toch
22
Twentse Taalbank
zeker autochtoon-overijsels heten. Dit keer zijn de lutje/lutke/lut
tik-narnen wél meegeteld, die met lutje, lutke bij het type 'adjectief
rnét -e', die met luttik bij 'adjectief zónder -e'. Mijn al te aprio
ristische interpretatie van het kaartbeeld-klein/groot 'oud', old/
nij 'vernieuwing' - heeft mij destijds ook al te voortvarend lutje,
enz., met eenzelfde 'kerngebied' als old/nij, als 'jong' doen opvat
ten, jongere import van over de grens. Ik kon een 'vernieuwing' old/
nij niet met een 'oud' lutje, enz. rijmen. Nu echter het type old/
nij, gereïnterpreteerd tot het type 'adjectief rnét -e', geenszins een
'vernieuwing' maar integendeel 'oud' blijkt te zijn, kunnen de 'oude
rechten' van lutje, enz. ook weer erkend worden, van harte! De ge
meentelijke percentages van de namen met lutje, enz. zijn de volgende:
Ootmarsurn 1,11; Tubbergen 0,86, Denekamp 0,61, Losser 0,60; Weerselo
0.56, Enschede 0,32, Markelo 0,32. Opvallend is dat Oldenzaal niet
en Enschede wél meedoet. En Markelo ook, ditmaal. Tussen Enschede en
Markelo liggen Hengelo en Ambt Delden, die het allebei maar tot om
streeks 0,10% kunnen brengen. Toeval kan echter de presentie van Mar
kelo niet zijn, want aan de andere kant van de provinciegrens, in
het noordoosten van de Achterhoek, vinden we een aaneengesloten groep
van vier gemeenten met percentages die, in dit verband, het noemen
waard zijn: Eibergen 0,65, Groenlo 0,60; Borculo 0,35, Neede 0,24.
Historische bewijsplaatsen van luttike zijn in overvloed te vinden
in het Schattingsregister van Twente van 1475, uitgegeven door Huls
hoff. Zo in het gebied van de tegenwoordige gemeente Denekamp een
'Lutteke Agelo' tegenover een 'Grote Aglo', een 'Luttike Velt' tegen
over een 'Groete Velt' (blz. 22). Zo in Losser een 'Luttike Kaver
wyck' tegenover een 'Groete Kaveryck' (blz. 35), een 'Luticke Bevers
borch' tegenover een 'Grote Beversborch' (blz. 37), een 'Luttike
Hulst' tegenover een 'Groete Hulst" (blz. 41). Zo in Markelo een
'Luttike Plecht' tegenover een 'Grote Plecht' en een 'Luttike Werse'
tegenover een 'Grote Werse' (blz. 58/9). Ook in het zuidwesten van
Salland kwamen in de 15de eeuw echter nog dergelijke namen voor. Zo
in Diepenveen tegenover elkaar 'tguith tho Lutticken Baerle' en
'tguith tho Grote Baerle', 'tguith tho Luttecken Zworrnen' en 'tguith
23
Twentse Taalbank
24
3 . Lutke, Lutje enz.
D 0-0.19 lZZl 0.20 - 0.49 mo.so- 0.99 • 1.00 en hoger
Twentse Taalbank
tho grote Swormen', 'Lutticken Douwelde' en 'tguith tho groten Douwel
de' (Ov. Markerechten III, 20, blz. 5/6/7) . Curieus is dat in datzelf
de Diepenveen op het eind van de 15de eeuw nog sprake is van 'die
Luttike Hunne' en in 1628 van 'Kleyne ter Hunne' (Ov . Markerechten
III, 21, blz. 2/14) . De verdringing van het ene woord door het andere
is hier wel zonneklaar en ook bij benadering dateerbaar: 16de eeuw.
Dit houdt niet in dat de verdringing van het type 'adjectief rnét -e'
door het type 'adjectief zónder -e' in de streek langs de Schipbeek
nu ook precies in de 16de eeuw zou moeten hebben plaatsgevonden . In
tegendeel, 'Kleyne ter Hunne ' , 1628, zou er een aanwijzing voor kun
nen zijn dat de apocopering, ofschoon dezelfde expansierichting vol
gend als de vervanging van het woord luttik(e) door het woord klein(e) ,
toch als 'vernieuwing' van wat later daturn is.
Historisch onderzoek zal van geval tot geval hebben vast te stellen
hoe oud de samengestelde Klein-namen zijn, en ook of zij in de plaats
zijn getreden van een Kleine- of Luttike-naam danwel direct als Klein
naam gevormd zijn. In het reeds geciteerde Schattingsregister van
1475 vind ik dat er toen in Woelde - tegenwoordig gemeente Hengelo -
een kate Abbenburen gelegen was. Als corresponderende 'hedendaagse
naam' wordt daarnaast opgegeven: "Groot Buren, Klein Buren en Nieuw
Buren". Dit schi jnt toch wel op een latere splitsing van het erf te
wijzen waarbij de Groot-, de Klein- en de Nieuw-naam ontstaan zijn .
In Wiene, gemeente Ambt Delden, lag een erf Pepsleer, hedendaagse
naam "Groot en Klein Bepseler", verder een Eghesteren Kathe, heden
daagse naam "Eksterkotte en Klein Eksterkotte", een kathe Ruweier waar
bij wordt aangetekend: "Roelder en Klein Reelder zijn versnipperd". Zo
staan ook in Grote Buren (Deldener Es) tegenover een kathe Wieherding
uit 1475 een "Groot Wicherink en Klein Wicherink" van heden, tegenover
een historisch Hubbelding een modern "Groot Hobbeling en Klein Hobbe
ling". Bij het erf Assing van 1475 wordt aangetekend: "Groot Assink.
Het huis is in 1922 afgebroken. Klein Assink bestaat nog." In Markelo
lag het erf Lovelding, tegenwoordig "Groot en Klein Leuverink". Histo
rische achtergrond bij moderne overijselse familienamen met Klein- en
Groot- bieden al deze gegevens vooralsnog nauwelijks, want de meeste
25
Twentse Taalbank
van de genoemde boerderijnamen zal men tevergeefs, als familienaam,
in NRF VI zoeken en bij wel voorkomende namen als Klein Wiecherink
(Hengelo), Kleine Wiecherink (Enschede, Haaksbergen, Losser), Kleine
Wicherink mag men niet zonder nader onderzoek aannemen dat zij de oude
naam van de kate Wieherding uit de Deldener Es voortzetten. Het woord
is aan de historici .
Oude gegevens voor de Achterhoek zijn te halen uit F. Schreuder,
Hengelo Gelderland Duizend Jaar (1963). De schrijver geeft op blz. 19
vgg. een volledige opsomming van 'de huizen' naar het "Quoijer van die
Verpondingedes Kerspels Hengelo", uit het jaar 1656. Daarbij bevinden
zich de volgende namen: Lenderink, Cleyn Lenderink; Groot Jebbink,
Klein Jebbink; Grote Geltink, Kleijne Geltink; Grote Sessink, Kleijne
Sessink; Grote Holte, Kleijne Holte; Kleijne Bannink; Groot Ellerdink,
Kleijn Ellerdink; Grote Mentinck, Kleijne Mentinck; Hesselink, Cleijne
Hesselink; Grote Celle, Kleijne Celle; Grote Gotink, Cleijne Gotink;
Groote Smeink, Cleijn Smeink; Groote Wassink, Cleijn Wassink; Groote
Roesink, Cleijn Roesink; Kleijn Regelink . Evenals uit het diepenveense
gegeven uit 1628 blijkt uit deze opsomming wel dat het type 'adjec
tief zónder -e' het in het midden van de 17de eeuw nog niet over de
hele linie gewonnen had. Bij 'klein' houden de vormen mét en zónder
-e elkaar vrijwel in evenwicht, bij 'groot' zijn die mét - e nog verre
in de meerderheid . Bij één van de genoemde huizen is de 'filiaalvor
ming' - en daarmee ook de nieuwe naamgeving - dateerbaar. Op blz . 30
tekent Schreuder aan: "'t Goet te Zelle wordt voor het eerst genoemd
in 1326: eigenaar Pelgrim van Zelle .. . . In 1473 vindt een splitsing
plaats in Grote en Cleijne Zelle. Het Grote Zelle komt dan in handen
van Derich Mennink."
Ook in de opsomming van de "voornaamste boerderijen" uit de achter
hoeksegemeente Zelhem die J. Broekhuysen heeft gegeven op blz. 2 van
zijn Studies over het Dialect van Zelhem, 1950, kennelijk op grond
van de hedendaagse situatie, ontbreekt het type 'adjectief mét -e' nog
steeds niet geheel. Ik schrijf de namen die in het verband van mijn
artikel van belang zijn over : Reugebrink, Klein Reugebrink; Groot Wan
ninkhage, Klein Wanninkhage; De Groote Biesthorst, Kleine Beesthorst;
26
Twentse Taalbank
Groot Luykink, Klein Luykink; Willink, Ni'j Willink; Oldenhave, Ni'jen
have; Klein Bettink; Groot Essink; Hallerdiek, Klein Hallerdiek. Op
merkelijk is dat in een van de twee namen die 'adjectief mét - e ' heb
ben ook het lidwoord van bepaaldheid 'erbij hoort'. Eigenlijk is hier
bij het proces van 'iso lering' dat tot de naamgeving behoort nog niet
afgelopen: de naam is nog een normale syntactische groep. Zo ook l n
de boerderijnaam Den Olden Schreur.
* * *
Maar deze imitatie vormt toch maar één zijde van het experiment . De andere zijde
is de cr eatie, het zuiver scheppende experiment . Tot dit zuivere exper iment met
de streektaal is alleen de oorspronkelijke dichter in staat, die gedrongen wordt
door de innerlijke noodzaak van zijn scheppende persoonlijkheid. Zijn experiment
is er tegelijk een met de taal en met de ziel , op de wijze van een Geerten Gos
saert . Deze oorspronkeli jke dichter is enerzijds geestelijk gebonden aan de tra
ditie van zijn gewest , maar anderzijds ook een artiest die leeft in zijn eigen
tijd. Hij moet de traditie van zijn streektaal bezweren tot de kunstenaar die hij
zelf is, zodat hij in de streektaal voltooid kan worden en de streektaal in hem.
De kunstenaar die geroepen is tot streektaaldichter zal er geen behoef te aan voe
len om nationale of internationale modevormen te imiteren , hoe uitdrukkelijk deze
zichzelf ook als "experimenteel " mogen afficheren . Hij heeft het experiment irroners
al veel volkomener in zichzelf. Ieder woord, dat het hem lukt te spreken als eigen
woord, iedere geslaagde regel of strofe, die opgebouwd is uit de onverbruikte
klanken en vormen van zijn dialect , is voor hem een Gossaertiaans experiment met
taal èn ziel, met traditie èn persoonlijkheid. Hij verhult zich als modern per
soonlijk dichter in de man tel van een traditioneel , streekgebonden idioom, maar
er is niemand die hem niet naar stem en gebaar her kent . Indien iemand in deze tijd
recht heeft zichzelf een experimenteel dichter te noemen, dan is het de waarachtige,
oorspronkelijke streektaaldichter, bij wie irroners wel in zeer bijzondere zin al
wat geschiedt voor het eerst geschiedt . Zoals Gossaert de meest tachtigste tachti
ger was , omdat hij zich vermomde als Bilderdijk, zo is de streektaaldichter de
meest moderne modernist , omdat hij zich vermomt als provinciaal .
('t Swieniegeltje, jg. 3, 1957, blz . 4)
27
Twentse Taalbank