Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij...

28
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1992-1993 23236 Wijziging van de Wet op de telecommunicatievoorzieningen voor wat betreft de bepalingen met betrekking tot elektromagnetische compatibiliteit Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING I. ALGEMEEN 1. Inleiding Met ingang van 1 januari 1989 is de Wet op de telecommunicatievoor– zieningen (WTV) in werking getreden. Ditzelfde geldt voor de uitvoe– ringsbesluiten van deze wet, waaronder het Besluit ontstoring en immuniteit elektrische inrichtingen (Boei) dat strekt ter uitvoering van de artikelen 30, 41 en 48 van de genoemde wet. Artikel 30 betreft de ontstoring van elektrische en elektronische inrich– tingen, niet zijnde de inrichtingen (telecommunicatie-apparatuur) ten aanzien waarvan op grond van andere bepalingen van de WTV ontsto– ringseisen kunnen worden gesteld. Het betreft de in artikel 17, 19, 21 en 23 geregelde apparatuur. De reikwijdte van artikel 30 is ook met inachtneming van de evenge– noemde beperking, zeer groot: het gaat om vrijwel alle elektrische of elektronische inrichtingen, die voor wat betreft het (ont)storingsaspect onder de toepassing van genoemd artikel vallen. De term inrichting is een zeer ruim verzamelbegrip. Het omvat mede kleine verplaatsbare inrichtingen waarvoor de aanduiding apparaten meer op zijn plaats zou zijn. Tot 1 januari 1989 was een drietal specifieke algemene maatregelen van bestuur van kracht betreffende de ontstoring van groepen van inrich– tingen, welke berustten op een verouderd artikel van de Telegraaf– en Telefoonwet 1904 en strekten ter uitvoering van drie specifieke EG-ontstoringsrichtlijnen. Het ging om huishoudelijke elektrische apparaten, draagbaar gereedschap en soortgelijke apparatuur, om fluorescentieverlichting en om verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking van motorrijtuigen. Beide eerstgenoemde richtlijnen hadden eenzelfde systeem van grens– waarden, voorwaarden voor vervaardiging en verhandeling, keuringen, enz. De richtlijn met betrekking tot verbrandingsmotoren had een afwijkend systeem (verplichte typekeuring). In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage 1993 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Transcript of Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij...

Page 1: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

Tweede Kamer der Staten-Generaal 2Vergaderjaar 1992-1993

23236 Wijziging van de Wet op detelecommunicatievoorzieningen voor watbetreft de bepalingen met betrekking totelektromagnetische compatibiliteit

Nr. 3 MEMORIE VAN TOELICHTING

I. ALGEMEEN

1. Inleiding

Met ingang van 1 januari 1989 is de Wet op de telecommunicatievoor–zieningen (WTV) in werking getreden. Ditzelfde geldt voor de uitvoe–ringsbesluiten van deze wet, waaronder het Besluit ontstoring enimmuniteit elektrische inrichtingen (Boei) dat strekt ter uitvoering van deartikelen 30, 41 en 48 van de genoemde wet.

Artikel 30 betreft de ontstoring van elektrische en elektronische inrich–tingen, niet zijnde de inrichtingen (telecommunicatie-apparatuur) tenaanzien waarvan op grond van andere bepalingen van de WTV ontsto–ringseisen kunnen worden gesteld. Het betreft de in artikel 17, 19, 21 en23 geregelde apparatuur.

De reikwijdte van artikel 30 is ook met inachtneming van de evenge–noemde beperking, zeer groot: het gaat om vrijwel alle elektrische ofelektronische inrichtingen, die voor wat betreft het (ont)storingsaspectonder de toepassing van genoemd artikel vallen. De term inrichting iseen zeer ruim verzamelbegrip. Het omvat mede kleine verplaatsbareinrichtingen waarvoor de aanduiding apparaten meer op zijn plaats zouzijn.

Tot 1 januari 1989 was een drietal specifieke algemene maatregelenvan bestuur van kracht betreffende de ontstoring van groepen van inrich–tingen, welke berustten op een verouderd artikel van de Telegraaf– enTelefoonwet 1904 en strekten ter uitvoering van drie specifiekeEG-ontstoringsrichtlijnen. Het ging om huishoudelijke elektrischeapparaten, draagbaar gereedschap en soortgelijke apparatuur, omfluorescentieverlichting en om verbrandingsmotoren met elektrischeontsteking van motorrijtuigen.

Beide eerstgenoemde richtlijnen hadden eenzelfde systeem van grens–waarden, voorwaarden voor vervaardiging en verhandeling, keuringen,enz.

De richtlijn met betrekking tot verbrandingsmotoren had een afwijkendsysteem (verplichte typekeuring).

In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu–

313906FISSN0921 - 7371Sdu Uitgeverij Planti/nstraat's Gravenhage 1993 Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 2: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

lering van de tekst van het artikel uitgegaan van de hoofdlijnen van hetstelsel van de beide eerstgenoemde richtlijnen. De bedoelmg was daaropéén algemene maatregel van bestuur te doen rusten, waarin beide speci–fieke algemene maatregelen van bestuur konden opgaan. In de toekomstzou het dan niet meer nodig zijn telkenmale voor elke nieuwe groepinrichtingen of apparaten, ten aanzien waarvan een specifiekeEG-richtlijn zou gaan geiden, een nieuwe algemene maatregel tot standte brengen. Voorwaarde voor het slagen van deze opzet was uiteraardwel dat de nog tot stand te brengen EG-richtlijnen (in meerderheid) hetstelsel van de beide boven eerstgenoemde richtlijnen zouden volgen.

Het Boei vormt thans het beoogde algemene kader. De nadereuitwerking van de bepalingen van het Boei alsmede de technische eisen,welke uiteraard per groep inrichtingen of apparaten kunnen verschillen,werden ter regeling opgedragen aan de Minister van Verkeer en Water–staat. Deze stelde bij besluit van 19 december 1988 (Stcrt. 254) dealgemene uitvoeringsregeling en bij besluit van 17 april 1989 (Stcrt. 91)de normen voor de bedoelde twee categorieën apparaten vast.

Voor de implementatie van EG-ontstoringsrichtlijnen voor anderecategorieën inrichtingen zou in de toekomst aldus volstaan kunnenworden met een uitbreiding van de genoemde ministeriële regeling metde in verband met deze inrichtingen nieuw in te voegen eisen.

Vermelding verdient nog dat het koninklijk besluit betreffende verbran–dingsmotoren (Stb. 1973, 531) naast het Boei op grond van deovergangsregeling, neergelegd in artikel 65, eerste lid, WW, werdgehandhaafd en thans nog van kracht is.

Voor de onderscheidene categorieën telecommunicatie-apparatuur, dieuitgezonderd zijn van artikel 30 WTV, geldt op grond van het Besluitrandapparatuur, het Besluit radio-elektrische inrichtingen en het Besluitdraadomroep– en kabelinrichtingen een aantal specifieke ontstorings–eisen. Deze eisen behelzen nationale normen, gebaseerd op interna–tionale normen.

Reeds ten tijde van de totstandbrenging van de WTV en daaropgebaseerde uitvoeringsbesluiten stond het niet geheel vast dat nieuweEG-ontstoringsrichtlijnen inderdaad het stelsel van de specifieke richt–lijnen voor huishoudelijke en aanverwante apparatuur en voor fluorescen–tieverlichting zouden volgen.

In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV (Kamerstukken II1987/88, 20 369, nr. 3) en in de nota van toelichting op het Boei wordtal melding gemaakt van de ontwikkeling dat de Commissie van deEuropese Gemeenschappen de voorbereiding van afzonderlijke ontsto–ringsrichtlijnen van haar werkprogramma had afgevoerd en dat in hetkader van de realisering van de interne markt voor het jaar 1992 gewerktwerd aan de totstandkoming van een algemeen geldende richtlijn op ditgebied, uiteraard met de mogelijkheid van het stellen van specifieketechnische eisen aan de onderscheidene categorieën van inrichtingen.

In beide toelichtende stukken wordt de mogelijkheid dat de nieuwealgemeen geldende richtlijn tot aanpassing van WTV en Boei zou kunnenleiden, expliciet verwoord.

De verwachte algemene richtlijn is door de Raad van de EuropeseGemeenschappen vastgesteld op 3 mei 1989 (richtlijn 89/336/EEG),PbEG L 139/19. De richtlijn betreft de onderlinge aanpassingen van dewetgevingen van de lid-staten inzake elektromagnetische compatibiliteit.

Het juridisch-administratieve stelsel van deze algemene richtlijn wijktop een aantal onderdelen zodanig af van de beide bovengenoemdespecifieke richtlijnen, dat de tekst van artikel 30 WTV en van het Boei

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 3: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

niet ongewijzigd kan blijven. Ook een aantal andere artikelen van deWTV, met name die op grond waarvan ontstoringsregels kunnen wordengegeven t.a.v. telecommunicatieapparatuur die van het huidige artikel 30is uitgezonderd, behoeft aanpassing.

2. Richtlijn 89/336/EEG

a. Richtlijn 89/336/EEG beoogt de in verscheidene lid-staten bestaandedwingende voorschriften inzake het vereiste storings– en storingsonge–voeligheidsniveau van apparaten te harmoniseren om aldus het vrijehandelsverkeer van deze apparatuur binnen de Europese Gemeenschapte bevorderen.

De richtlijn draagt hiermee in een belangrijke mate bij aan de reali–sering van de interne markt. Bedoelde nationale voorschriften hebbenniet alleen betrekking op uiteenlopende produkteisen maar betreffen ookvaak de wijze waarop door de fabrikant moet worden bevorderd dat zijnprodukten ook werkelijk voldoen aan de gestelde eisen. Het betreft hieronder meer de per lid-staat verschillende keurings– en certificeringspro–cedures.

Per lid-staat verschillende eisen en procedures kunnen ernstigehandelsbelemmeringen betekenen.

De richtlijn behoort tot de categorie van de zogenaamde «nieuweaanpak» richtlijnen, voortvloeiend uit de Raadsresolutie van 7 mei 1985,Pb C136 van 4 juni 1985. Deze categorie richtlijnen volstaat voor watbetreft het stellen van produkteisen met in algemene bewoordingengeformuleerde voorschriften. Deze voorschriften worden in de richtlijnbeschermingseisen genoemd. In de onderhavige richtlijn zijn zijopgenomen in artikel 4 jo bijlage III. Aan deze eisen dienen alle in deEEG in de handel te brengen en te verhandelen apparaten te allen tijde tevoldoen. In de richtlijn worden derhalve ten algemene geen gedetail–leerde technische specificaties aangetroffen. De leidende gedachte bijdeze «nieuwe aanpak» is, dat op deze wijze de voltooiing van de internemarkt op snelle(re) wijze kan worden gerealiseerd. De vertegenwoor–digers van de lid-staten behoeven zich immers in hun besluitvorming metbetrekking tot de vaststelling van de richtlijn niet langer het hoofd tebreken over technische specificaties.

De fundamentele eisen zijn naar hun aard vrij abstract. Om ze«hanteerbaarder» te maken voor de justitiabele - bijvoorbeeld voor defabrikant van het betrokken produkt - worden in opdracht van deCommissie van de Europese Gemeenschappen door de particuliereEuropese normalisatie-lichamen CEN en CENELEC, Europese geharmoni–seerde normen, d.w.z. gedetailleerde technische specificaties, ontwikkelden vastgesteld.

Ingevolge de «nieuwe aanpak»-filosofie worden apparaten welke metinachtneming van deze Europese normen zijn vervaardigd, vermoed tevoldoen aan de beschermingseisen van de richtlijn. Deze apparatenzullen vanuit de optiek van gestelde technische eisen dus in beginselvrije toegang tot de markten der lid-staten hebben.

Dat het hier echter om niet meer dan een door de autoriteiten derlid-staten weerlegbaar vermoeden gaat, vloeit voort uit de aard van eennorm. Een norm beoogt immers altijd een momentopname van eenbeschermingsniveau te geven, gezien onder meer de op dat momentbestaande stand van de techniek en is daarnaast een resultante vanparticulier overleg waarin de overheid weliswaar veelal participeert maar

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 4: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

geen doorslaggevende stem heeft in de inhoud van de uiteindelijkevastgestelde norm.

Een lid-staat dient derhalve, indien zij van mening is dat een produktdat wel met inachtneming van de Europese normen is vervaardigd nietovereenstemt met de desbetreffende fundamentele eisen, tegen ditprodukt te kunnen optreden.

Duidelijk moge echter zijn dat het vervaardigen met inachtneming vanEuropese normen voor fabrikanten in de regel een redelijke zekerheidbiedt dat de produkten voldoen aan de gestelde fundamentele eisen.

In de richtlijn is rekening gehouden met de omstandigheid dat voor hetonderhavige terrein de Europese normen voor het gehele toepassings–gebied pas na een iangere termijn tot stand zullen zijn gekomen. Hetmeest uitgekristalliseerd zijn normen ter beperking van laag– en hoogfre–quente emissie van een breed scala produkten. Minder ver in ontwik–keling zijn normen voor de immuniteit. Op dit moment zijn er tweenormen nl. de EN 55020 (EN staat voor Europese Norm), waarin immuni–teitseisen en meetmethoden worden gegeven voor omroepontvangers enaanverwante apparaten, en de EN 50082-1, een algemene immuniteits–standaard voor huishoudelijke en aanverwante omgevingen.

Immuniteitsnormen voor informatieverwerkende apparaten zijn inontwikkeling.

Omdat het ontwikkelen van produktnormen veel tijd vergt, richtCENELEC zich op verzoek van de Europese Commissie vooral op hetopstellen van een universeel toepasbare immuniteitsnorm waarbij debeschermingsniveaus door de omgeving worden bepaald.

Uitgaande van deze situatie voorziet de nchtlijn in gevallen waaringeen Europese norm bestaat in een meldings– cq. goedkeuringspro–cedure voor nationale normen, waardoor het voldoen aan de bescher–mingseisen van de richtlijn gewaarborgd wordt. Zolang Europese gehar–moniseerde normen ontbreken, gelden dan ook de «getoetste» nationalenormen als normen in de zin van de richtlijn.

Fabrikanten zijn overigens niet verplicht normen toe te passen bij devervaardiging van produkten. Zij kunnen ervoor kiezen hun apparaten aande beschermingseisen te laten voldoen op de wijze die hun goeddunkt,zolang zij zich houden aan de certificatieprocedures, zoals deze in derichtlijn zijn voorzien.

Opmerking verdient overigens dat voor een aantal apparaten thansreeds geharmoniseerde Europese normen bestaan, die in Nederland nogniet gelden. Dit betreft EN 55022 betreffende de emissie door informa–tieverwerkende apparatuur, EN 55013 betreffende de emissie doorradio– en TV-ontvangers en aanverwante apparatuur, en EN 55020betreffende de immuniteit van radio– en TV-ontvangers en aanverwanteapparatuur alsmede EN 55011 voor de emissie door industriële, weten–schappelijke en medische apparatuur.

b. Complementair aan deze technische eisen introduceert de richtlijn eenaantal procedures welke door de fabrikant in acht dient te wordengenomen wil hij zijn apparaten rechtmatig op de communautaire markt inde handel kunnen brengen.

Het betreft hier voorschriften welke er toe strekken dat de fabrikantmaatregelen treft ter bevordering van de situatie dat de door hem gepro–duceerde apparaten te allen tijde overeenstemmen met de fundamenteleeisen van de richtlijn.

Deze maatregelen verschillen al naar gelang de situatie, nl. of defabrikant normen heeft gevolgd of niet. De maatregelen, te treffen door

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 5: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

de fabrikant, zijn in het geval dat hij gekozen heeft voor toepassing vannormen anders dan wanneer hij een produkt heeft vervaardigd dat aande beschermingseisen voldoet (d.w.z. aan de door de richtlijn vereistestorings– en storingsgevoeligheidsniveau's) zonder dat hij de betreffendenormen heeft nageleefd.

Voor bepaalde categorieën apparaten, met name radiozendinrich–tingen, geldt een specifieke strikte regeling (typekeuring), die noodzake–lijkerwijs voorafgaat aan EG-typeverklaring. De reden hiervoor is dat voorde radiotechnische aspecten (waaronder de frequentietechnische eigen–schappen) van deze apparaten in de meeste Europese landen eveneenseen verplicht typekeuringsregime geldt.

c. leder apparaat moet voordat het op de markt wordt gebracht, zijnvoorzien van een EG-merkteken. Tevens moet de fabrikant of importeureen verklaring van overeenstemming opstellen en ter beschikking houdenvan de bevoegde controle-instanties. Modellen van zowel verklaring alsmerkteken zijn opgenomen in bijlage I van de richtlijn.

Met de verklaring en het merkteken geeft de fabrikant aan dat zinapparaat voldoet aan de fundamentele eisen van de richtlijn.

Alleen dan hebben apparaten in beginsel toegang tot de communau–taire markt. Verklaring en merkteken mogen uitsluitend worden gebezigdvoor apparaten die niet alleen overeenstemmen met de fundamenteleeisen maar ten aanzien waarvan tevens de eerder genoemde voorge–schreven procedures ter bevordering van deze overeenstemming in achtzijn genomen door de fabrikant.

3. Gevolgen voor de WTV

Het in richtlijn 89/336/EEG neergelegde systeem verschilt funda–menteel van het stelsel van de beide onder 1 genoemde specifieke richt–lijnen (voor huishoudelijke apparaten cq. fluorescentieverlichting).

Gezien de onder 1 gegeven uiteenzetting zal artikel 30 WTV dienover–eenkomstig aanpassing behoeven.

Hierna zal een kort overzicht gegeven worden van de belangrijkstesystematische verschillen tussen de juridisch-administratieve proceduresvan de beide typen richtlijnen, welke uiteraard tot uitdrukking komen inde tekst van de WTV.

a. Zoals hierboven aangegeven kent de WW buiten het artikel 30 eenaantal artikelen op grond waarvan technische eisen met betrekking totstorings– en storingsgevoeligheidsniveau's aan apparaten kunnen wordengesteld.

Van de fabrikant gevraagde maatregelen om te bevorderen dat aandeze niveaus wordt voldaan zijn eveneens in de betreffende uitvoerings–regeling neergelegd.

Zo geldt voor randapparatuur dat op grond van artikel 29 WTV nietalleen aan technische eisen op dit vlak moet worden voldaan, maartevens dat de toets op deze eisen plaatsvindt tezamen met de toets opde andere wezenlijke vereisten aan randapparatuur gesteld en wel in hetkader van een typekeurings– en toelatingsprocedure die is gebaseerd oprichtlijn 86/361/EEG. Dit systeem is geheel in lijn met de huidige standvan de EG-regelgeving die zoals gezegd tot voor kort slechts ter zake vaneen beperkt aantal specifieke apparaat-categorieën storings– en storings–ongevoeligheidsniveau-normen en procedures bevatte.

De nieuwe algemene richtlijn geeft zijn voorschriften in beginsel vooralle apparaten, met dien verstande dat de EG-regelgever zich de vrijheidvoorbehoudt met specifieke richtlijnen voor bepaalde categorieën

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 6: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

apparaten afwijkende stelsels te introduceren (artikel 2, tweede lid,richtlijn). Voor wat de bestaande situatie betreft: de beide specifiekerichtlijnen 76/889/EEG en 76/890/EEG worden ingetrokken, de speci–fieke richtlijn voor ontstekingsinrichtingen van verbrandingsmotoren voormotorrijtuigen wordt gehandhaafd.

Voor de WTV betekent dit dat de uitzondering voor telecommunicatie–apparatuur in artikel 30, eerste lid, moet vervallen. Alle apparaten, ookdeze, zullen met betrekking tot hun storingsaspect door artikel 30worden beheerst, met uitzondering van de ontstekingsinrichtingenwaarvoor een eigen (richtlijn) regime geldt.

b. Het huidige artikel 30 kent twee verbodsbepalingen, neergelegd in hettweede en derde lid en onderscheidenlijk gericht op het anders dan metinachtneming van de voorschriften, vervaardigen en invoeren enerzijdsen het verhandelen anderzijds van inrichtingen. Deze bepalingen zijnbeperkt tot inrichtingen «bestemd voor afzet op de Nederlandse markt».

Dienovereenkomstig bevat de eerste bepaling de mogelijkheid vanimportbeperking t.o.v. niet aan de Nederlandse eisen voldoende inrich–tingen, ook als deze apparaten afkomstig zijn uit EG-landen. Zoals onder1. Inleiding is aangegeven is artikel 30 tot nu toe overigens slechts alsbasis gebruikt om twee harmonisatie EG-richtlijnen uit te voeren, zodathet handelsbelemmerende karakter van de bepalmg niet daadwerkelijk isgeëffectueerd.

Deze beperkingen kunnen bij de uitvoering van harmonisatierichtlijn89/336/EEG niet worden gehandhaafd, nu de richtlijn van de lid-statenalle dienstige maatregelen eist om onder meer het op de communautairemarkt brengen van apparaten die aan de beschermingseisen voldoen, tewaarborgen. Dit in de handel brengen kan geschieden in Nederland of inéén van de andere lid-staten. Uitgaande van het vrij verkeer vangoederen binnen de Gemeenschap vanaf 1 januari 1993 is de leidendegedachte van deze opzet uiteraard dat apparaten die voor wat hun(ont)storingsaspecten betreft legitiem op de Europese markt zijngebracht, zich zonder in– of uitvoerbelemmeringen die met het aspectstoring verband houden, door de Gemeenschap en derhalve ook naar enin Nederland moeten kunnen bewegen.

Artikel 30, tweede lid, verdient dan ook in bovenvermelde zinaanpassing. Opmerking verdient nog dat de richtlijn niet het vervaardigenop zich, maar het moment van het in de handel brengen (en daarnaasthet in gebruik nemen) als aangrijpingspunt voor het voldoen aan devoorschriften hanteert. Ook in dit opzicht behoeft dit artikellidaanpassing.

Op de verschillende wijzen waarop het in de handel brengen op deEuropese markt feitelijk kan geschieden, wordt hierna in het artikelsge–wijze deel ingegaan.

Ook het derde lid kan niet ongewijzigd blijven. In dit lid is sprake vaneen verbod om inrichtingen «op of bestemd voor de Nederlandse markt»te verhandelen, indien de aanduiding van ontstoring ontbreekt. Dit spoortniet meer met de richtlijn.

Dit lid moet gezien worden als een Nederlandse wettelijke maatregel,waarmee beoogd wordt de naleving van de fabrikagevoorschriften tebevorderen: niet alleen voor de toezichthoudende ambtenaren maar ookvoor de consument wordt op deze wijze duidelijk gemaakt of hij met eenprodukt dat aan de eisen voldoet te maken heeft. In zoverre past dezebepaling naar zijn aard ook in het nieuwe hoofdstuk V, zoals voorzien inhet onderhavige wetsvoorstel. De reikwijdte van de bepaling stemtevenwel niet overeen met de richtlijn.

De bepaling zal dienovereenkomstig worden aangepast. Ook kent de

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 7: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

richtlijn meer dan een aanduiding als certificatiemiddel, hetgeeneveneens een aanpassing van dit lid vergt.

c. In het vierde lid van artikel 30 is een aantal onderwerpen ter nadereregeling opgedragen aan regeling bij of krachtens algemene maatregelvan bestuur.

De onderdelen c, d, e en f keren in overeenkomstige, enigszins aange–paste, vorm terug in het onderhavige wetsvoorstel. De onderdelen a en bvragen ingrijpender herziening, omdat daaruit de hoofdlijnen van eensystematiek spreken die niet meer strookt met het stelsel van de onder–havige richtlijn 89/336/EEG.

Zo is het afgeven van «certificaten van goedkeuring» door degenen diekeuringen verrichten, onder de nieuwe systematiek alleen nog inbepaalde gevallen relevant.

Hoofdlijn van het nieuwe systeem is zelfcertificatie bij hantering van denormen. Ook de onder b. bedoelde erkenningsregeling van buitenlandsecertificaten van goedkeuring kan niet worden gehandhaafd. Voorzover inandere EG-landen dan Nederland keuringen worden verricht door eenkeuringsinstantie die overeenkomstig de richtlijn bij de EuropeseCommissie is aangemeld, is Nederland verplicht de na een positiefresultaat legitiem in de handel gebrachte apparaten te accepteren (artikel10, zesde lid, richtlijn). Uit derde landen geïmporteerde apparaten zullenbij import in de Gemeenschap in overeenstemming moeten zijn ofworden gebracht met de eisen van de richtlijn. Eventueel is daarvoor eenkeuring nodig. Dit zal altijd een keuring binnen de Gemeenschap moetenzijn.

Zijn de huidige bepalingen van artikel 30 WTV nog maar ten delebruikbaar, omgekeerd zullen in het nieuwe hoofdstuk V een aantalnieuwe bepalingen voorkomen die nodig zijn om de hoofdlijnen van hetnieuwe stelsel te dragen. In de artikelsgewijze toelichting wordt daaropnader ingegaan.

Gewezen wordt tenslotte nog op artikel 63 WTV, dat de belemme–ringen betreft, die door elektrische geleidingen en inrichtingen teweegkunnen worden gebracht in de werking van de infrastructuur. Bedoeldzijn hier elektromagnetische storingen. Door het opleggen van maatre–gelen ad hoc wordt de Minister van Verkeer en Waterstaat krachtens hetBesluit uitvoering artikel 63 Wet op de telecommunicatievoorzieningen(Stb. 1989, 555) gemachtigd deze belemmeringen te doen ophouden.

Deze regeling verdraagt zich met het EEG-verdrag en artikel 6 van derichtlijn. Artikel 63 kan vervallen, nu in de daar geregelde materie kanworden voorzien op grond van artikel 30b, tweede lid, van hetwetsvoorstel.

In de toelichting op artikel 30b wordt dit onderwerp nader belicht.

4. Inwerkingtreding

Afzonderlijk moge worden stilgestaan bij de datum van inwerking–treding van de Nederlandse wettelijke regeling ter uitvoering van derichtlijn: zoals voorzien in artikel 12 van de richtlijn moeten de nationalewettelijke regelingen in werking treden met ingang van 1 januari 1992.Wel is in artikel 10, derde lid, rïchtlijn een overgangstermijn neergelegdop grond waarvan apparaten, voorzover er nog geen geharmoniseerdenormen bestaan, nog gedurende het jaar 1992 onderworpen mogenblijven aan de nationale regelingen die van kracht waren op 3 mei 1989.

Het is duidelijk dat de uitvoerbaarheid van de richtlijn nauw samen–hangt met het voorhanden zijn van geharmoniseerde normen. De

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 8: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

beschermingseisen zijn dusdanig ruim geformuleerd dat een nadereoriëntatie daarop in uitgewerkte normen voor de industrie wenselijk is.

Nadat de richtlijn was tot stand gekomen werd in de loop van 1989 en1990 duidelijk dat het zeer brede terrein dat door de richtlijn wordtbestreken op 1 januari 1992 lang niet volledig zou zijn gedekt doorgeharmoniseerde normen of via een melding geaccepteerde nationalenormen.

Hoewel in het kader van CENELEC hard wordt gewerkt aan detotstandbrenging van geharmoniseerde normen en een aantal normen alin een vergaand stadium van voorbereiding is, was het duidelijk dat hetsysteem van zelfcertificatie, dat volgens de richtlijn alleen geldt bij detoepassing van normen, voor belangrijke delen van het toepassings–gebied van de richtlijn niet zal kunnen werken met ingang van 1 januari1992 of zelfs 1 januari 1993 (via artikel 10.3).

Gevolg daarvan is dat met ingang van laatstgenoemde datum fabri–kanten en importeurs noodgedwongen de weg zouden moeten gaan vankeuring van hun produkten, die zonder toepassing van normen aan debeschermingseisen moeten voldoen. Hiervan is een onevenredig zwaredrgk op de beschikbare keuringscapaciteit te verwachten.

In veel lid-staten werd dit gezien als een zeer zorgelijke ontwikkeling,waarover de Commissie van de Europese Gemeenschappen werdgeïnformeerd. Ook vanuit het bedrijfsleven werd de invoering van derichtlijn op de genoemde datum onhaalbaar geacht, mede omdat devoorbereidingstijd voor het bedrijfsleven op de nieuwe toestand wel zeerkort bemeten was.

In december 1990 tenslotte is van de zijde van de Commissie uitge–sproken dat een voorstel aan de Raad zal worden gedaan tot wijzigingvan de richtlijn. Strekking van de wijziging is een periode in te lassen, terekenen vanaf 1 januari 1992, gedurende welke de richtlijn optioneelmag worden toegepast. Optionele toepassing brengt mee dat lid-statenhet systeem van de richtlijn naast hun al bestaande systeem invoeren:gedurende die periode mogen de fabrikanten kiezen voor het op demarkt brengen van hun produkten ofwel volgens de op 30 juni 1992geldende nationale wetgevingen ofwel volgens de regels, strekkend teruitvoering van de richtlijn.

Artikel 10, derde lid, richtlijn zal bij opneming van een optioneleperiode vervallen.

Aldus krijgt het bedrijfsleven de tijd zich beter voor te bereiden enheeft CENELEC de gelegenheid op veel grotere schaal geharmoniseerdenormen te ontwikkelen.

Het formele voorstel van de Commissie aan de Raad tot dienovereen–komstige wijziging van de richtlijn is op 7 juni 1991 door de Commissieingediend (PbEG C/162/7) en na consultatie van het Europese Parlementop 28 april 1992 door de Raad vastgesteld (PbEG L126/11). Degenoemde periode zal zijn de periode tussen 1 januari 1992 en 31december 1995. Het onderhavige wetsvoorstel zal op zijn vroegst begin1994 in werking treden.

De implementatie van de richtlijn in de Nederlandse wetgeving heeftmede door de geschetste gang van zaken in Brussel vertragingopgelopen. Tekenend voor de problemen welke zich met invoering vande richtlijn voordoen is ook dat de inhoudelijke discussie over debetekenis van begrippen in de richtlijn na haar totstandkoming van dezijde van de Commissie nog is voortgezet. Dit heeft geleid tot deproduktie van de zijde van de Commissie van een toelichtend document,dat een aantal malen met vertegenwoordigers van de lid-staten isbesproken. Op 22 oktober 1991 is van dit document een tweede versieverschenen (Commissie 111/4060/91/EN rev 1). Het document is als

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 9: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

bijlage 1 bij deze memorie gevoegd1. Voor de toepassing van de richtlijnen van de nationale wetgevingen kan het een nuttige functie hebben,met name ook om die praktijk in de verschillende landen zoveel mogelijkte harmoniseren. Een formele status kan aan het document uiteraard nietworden toegekend. Ook de ontwikkelingen ten aanzien van de positie vanrandapparatuur, zoals hierna aangegeven bij Artikel I, onderdeel F, gevenwel aan dat de onderhavige richtlijn zich zeker niet op een volledig uitge–kristalliseerd terrein beweegt.

De implementatie in het merendeel van de andere EG-lidstaten heeftom de hier uiteengezette redenen eveneens vertraging opgelopen.

In het onderhavige wetsvoorstel is voor wat de inwerkingtredingbetreft uitgegaan van de wijziging van de richtlijn, zoals deze recentelijkdoor de Raad is vastgesteld. Artikel III geeft dan ook de mogelijkheidtijdens de optionele periode d.w.z. tot 1 januari 1996 zowel het richtlijn–systeem als de op 30 juni 1992 van kracht zijnde Nederlandse wetgevingtoe te passen.

Consequentie van het invoeren van de optionele periode is uiteraarddat gedurende die tijd fabrikanten die kiezen voor het voldoen aan denationale eisen van een bepaalde lid-staat evenals nu te maken kunnenkrijgen met bezwaren van een andere lid-staat, indien zij hun produktendaarheen willen uitvoeren. Bezwaren die uiteraard tot vertraging in hetex– en importproces kunnen leiden, nu de betreffende fabrikant zichweliswaar in rechte op artikel 30 van het EEG-verdrag kan beroepen(verbod handelsbelemmerende maatregelen), maar de importweigerendelidstaat gedurende de loop van het proces feitelijk de invoer kan belem–meren.

Uiteraard kunnen dergelijke problemen zich niet voordoen in diegevallen waarin de fabrikant ervoor gekozen heeft te voldoen aan deeisen van de richtlijn. Het apparaat mag dan ongehinderd in allelid-staten op de markt worden gebracht.

Met het oog op de omstandigheid dat per 1 januari 1992 nog geennationale regels van kracht zouden zijn ter implementatie van de richtlijn,heeft de ondergetekende zich in december 1991 met een rondschrijventot het bedrijfsleven gericht. Daarin is behalve de nodige toelichting metbetrekking tot de laatste stand van zaken ten aanzien van de totstand–koming van Europese normen en de zgn. optionele periode, demededeling vervat dat AKZO EMC-Services te Niekerk voorlopig isaangewezen als bevoegde instantie in de zin van artikel 10, tweede lid,van de richtlljn. Met dit rondschrijven wordt de periode tot de inwerking–treding van de benodigde nationale regelgeving overbrugd, doordat derichtlijn nationaal waar nodig praktisch is ingevuld. Een publikatie metdezelfde strekking is in de Staatscourant geplaatst (Stcrt. 1991, 249).

In de loop van 1992 werden eveneens op voorlopige basis aange–wezen de N.V. KEMA te Arnhem en het NKT (thans samen met eenonderdeel van de KEMA opgegaan in telefication bv) te 's-Gravenhage.

Het bedrijfsleven dat kiest voor de weg van de richtlijn kan, uitgaandevan de rechtstreekse toepasselijkheid van de richtlijn met ingang van1 januari 1992 zijn produkten ook bij een Nederlandse bevoegdeinstantie op conformiteit met de beschermingseisen laten onderzoeken.Uiteraard kan men zich ook wenden tot de aangewezen bevoegdeinstanties in het buitenland.

Langs de geschetste weg kan ook het Nederlands bedrijfsleven metingang van 1 januari 1992 het recht op het voeren van het CE-merk opzijn produkten ten bewijze van de overeenstemming daarvan met de

• Ter inzage geiegd bij de afdeiing Parie richtlijn verwerven, hetgeen vooral bij export naar andere EEG-landenmentaire Documentatie van belang kan zijn.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3

Page 10: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

Het vorenstaande neemt uiteraard niet weg dat gestreefd moet wordennaar een inwerkingtreding van de formele nationale regelgeving.

5. Transponeringstabel

Bij deze memorie is als bijlage 2 een transponeringstabel gevoegd opde onderscheidene richtlijnartikelen en de artikelen uit het wetsvoorstel.

II. ARTIKELSGEWIJS

Artikel I, onderdeel A, 3

In artikel 1, onder I, is de definitie van het begrip apparaten uit derichtlijn overgenomen. Het gaat met name om elektrische en elektro–nische apparaten. Het begrip apparaat is allesomvattend. Als apparatenkunnen nl. mede worden gezien alle uitrustingen en installaties, die uiteen oogpunt van elektromagnetische compatibiliteit relevant zijn (d.w.z.mogelijk stoorbaar of mogelijk storend).

Uiteraard is voor de toepassing van het wettelijk stelsel een zo grootmogelijke duidelijkheid omtrent de soorten apparaten waarop de regelingziet, geboden. Dit geldt temeer omdat - zeker in de aanvang - niet vooralle apparaten technische normen krachtens het uitvoeringsbesluit opgrond van artikel 30 zullen zijn vastgesteld.

Zoals onder I aangegeven, zijn op het moment van het van krachtworden van de nieuwe regeling nog niet in de volle breedte Europesenormen van toepassing, terwijl het in deze periode alsnog nationaal perlid-staat tot stand brengen van normen niet in de bedoelmg ligt.

Fabrikanten, importeurs en tussenhandelaren zullen dan ook aan dehand van de gegeven omschrijving van het begrip apparaten daar waar(nog) geen normen gelden, zelf moeten kunnen vaststellen of het betref–fende produkt een apparaat is en of derhalve met betrekking tot datprodukt aan de beschermingseisen en de administratieve aanduidings–verplichtingen moet worden voldaan.

Om de nodige duidelijkheid in het systeem in te bouwen is in hettweede lid van artikel 30c de mogelijkheid opgenomen dat het uitvoe–ringsbesluit, gegrond op artikel 30, eerste lid, bepaalde categorieënapparaten van de gehele regeling uitzondert. In de toelichting oponderdeel G (artikel 30c) wordt hierop nader ingegaan.

De onder m en n gegeven definities zijn rechtstreeks ontleend aan derichtlijn, met dien verstande dat in de wettekst vermeden is te sprekenover «inrichtingen en systemen» naast het begrip apparaten, zoals in derichtlijndefinities het geval is. Zoals bij de definitie onder I is aangegevenomvat het richtlijnbegrip «apparaten» (artikel 1, onder 1) mede de inrich–tingen en systemen. De toevoeging «inrichtingen en systemen» aanapparaten in artikel 1, onder 3 en 4, van de richtlijn is daarmee nietconsistent. Om althans in de nationale wetgeving de indruk te vermijdendat inrichtingen en systemen niet als apparaten zouden zijn te zien, zodatde richtlijn en het wetsvoorstel, die in hun overige artikelen uitsluitendover apparaten spreken, daarop geen betrekking zouden hebben, wordtonder m en n over apparaten gesproken. Deze aanduiding omvat zowelinrichtingen als systemen als krachtens I de uitrustingen en installatiesdie elektrische en/of elektronische componenten bevatten.

De onder m gegeven definitie van het begrip elektromagnetischestoring is ruim. Een elektromagnetische storing kan een elektromagne–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 10

Page 11: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

tische ruis, een ongewenst signaal of een wijziging in het voortplantings–milieu zelf zijn. De ruime definitie onder m werkt door naar de onder ngegeven omschrijving van elektromagnetische compatibiliteit. Met ditbegrip wordt de toestand aangegeven, die blijkens artikel 30, eerste lid,het doel van de regeling is nl. dat apparaten zo zijn geconstrueerd dat zeactief geen ontoelaatbare storingen veroorzaken en passief in voldoendemate voor de inwerking van storingen ongevoelig zijn.

De onder o opgenomen begripsomschrijving heeft met name betekenisvoor de definitie onder p en het bepaalde in het tweede lid, waar nadereinvulling wordt gegeven aan de terminologie «in de handel brengen».

Vanuit de gedachte aan een Europese markt na 1 januari 1993 wordtin de richtlijn met het begrip in de handel brengen uiteraard geduid opde handelingen waardoor apparaten op de Europese markt wordengebracht, welke handelingen in elk van de lid-staten kunnen plaats–vinden.

Essentieel voor het begrip «in de handel brengen» in de richtlijn is danook dat het gaat om het voor de eerste maal op de Europese marktbrengen van apparaten en wel van individuele apparaten: voor elkapparaat opnieuw gelden de voorschriften van de richtlijn. Elk apparaatmoet op het moment van in de handel brengen voldoen aan de eisen.

Geïmplementeerd in de wetgevingen der lid-staten betekent dit datelke lid-staat het in de Europese handel brengen overeenkomstig derichtlijn moet regelen, voorzover die handeling op zijn grondgebiedgeschiedt. Voor wat betreft Nederland (en dit geldt op overeenkomstigewijze voor de andere lid-staten) kunnen apparaten in Nederland op deEuropese markt «in de handel worden gebracht» na uiteenlopende«voorgeschiedenissen»: ze kunnen zijn vervaardigd in Nederland, zekunnen zijn vervaardigd in een andere lid-staat van de Gemeenschap, zekunnen na vervaardiging buiten de Gemeenschap in Nederland (en dus inde Gemeenschap) als nieuw of als gebruikt apparaat zijn geïmporteerd ofze kunnen na vervaardiging buiten de Gemeenschap als nieuw of alsgebruikt apparaat in een andere lid-staat zijn geïmporteerd.

In alle vier gevallen is de Nederlandse wetgeving ter zake vantoepassing.

In de begripsomschrijving onder p komt dit tot uitdrukking, waarbijbelangrijk is dat niet de vervaardigings– of importhandelingen onderwerpvan regeling vormen, maar de afleveringshandeling. Daarbij gaat het omde overdracht van het individuele apparaat: voor elk apparaat opnieuwgelden immers de voorschriften van de richtlijn. Elk apparaat moetvoldoen aan de eisen.

Het voor de eerste maal afleveren en derhalve in de handel brengengeschiedt door de daadwerkelijke fysieke overdracht van het apparaataan een derde (teneinde het apparaat te verhandelen of teneinde het ingebruik te nemen).

Daardoor vallen het in voorraad houden of voorhanden hebben van deeigen apparaten door de fabrikanten of van apparaten afkomstig uitderde landen, door de importeurs niet onder het begrip «in de handelbrengen». In deze gevallen behoeft derhalve nog niet aan de wettelijkgestelde eisen te worden voldaan, of de apparaten nu wel of nietbestemd zijn om in de handel te worden gebracht.

Ook het (b.v. in een catalogus) te koop of te huur aanbieden door defabrikant van de eigen apparaten of door de importeur van de geïmpor–teerde apparaten levert geen in de handel brengen op, omdat op datmoment van een daadwerkelijke overdracht van het produkt nog geensprake is.

In het tweede lid wordt enige uitbreiding gegeven aan de in het eerstelid, onder p, gegeven omschrijving van «in de handel brengen». In geval

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 11

Page 12: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

de fabrikant of importeur zijn eigen apparaten zelf in gebruik neemt,vinden tussen vervaardiging in de Gemeenschap en ingebruikneminggeen afleveringshandelingen plaats. Degene die vervaardigt en degenedie in gebruik neemt is een en dezelfde persoon.

Deze situatie kan zich voordoen in geval de fabrikant de betreffendeapparaten bedrijfsmatig vervaardigt, maar ook bij de particulier die eenapparaat voor eigen gebruik «in elkaar knutselt». De richtlijn wil uiteraardverzekeren dat ook in deze gevallen het betreffende apparaat aan deeisen voldoet. Overeenkomstige gevallen zijn denkbaar als de profes–sionele importeur van apparaten uit derde landen deze zelf in gebruikneemt, of als een particulier, terugkomend van een reis uit een derdeland, een aldaar gekocht apparaat in de Gemeenschap invoert en inNederland in gebruik neemt.

Het onderhavige wetsvoorstel merkt deze ingebruiknemingshandelingen het gebruik door degenen die vervaardigen en invoeren, aan als «in dehandel brengen».

Dit betekent dat op het moment van ingebruikneming aan de eisenmoet zijn voldaan en de betreffende certificatiemiddelen aanwezigmoeten zijn.

Niet alle definities uit de richtlijn zijn in de wettekst op hun plaats.Waar nodig zullen ze in het uitvoeringsbesluit kunnen wordenopgenomen.

Artikel I, onderdelen B t/m E

1. De wijzigingen aangegeven in deze onderdelen vloeien rechtstreeksvoort uit de in het algemeen deel reeds aangegeven gewijzigde opzet:hoofdstuk V is in de toekomst behalve voor randapparaten de enige basisin de WTV voor het geven van regels met betrekking tot elektromagne–tische compatibiliteit.

Dit betekent dat de basis voor dergelijke regels in hoofdstuk III WTVmoeten verdwijnen. Deze «herstructurering» heeft meer dan formelebetekenis. Immers: afgezien van de uitvoering van specifieke richtlijnen(waaronder de bovengenoemde richtlijn betreffende verbrandingsmo–toren) zal op grond van hoofdstuk V een uitvoeringsbesluit tot standworden gebracht, geldend voor alle van belang zijnde apparaten, teruitvoering van richtlijn 89/336/EEG. Dit betekent dat voor alle apparatenhet systeem van deze richtlijn zal gelden, voor wat de aan de orde zijnde(ont)storings-aspecten betreft. Met name voor zendinrichtingen is dit eenander systeem dan het tot dusver krachtens artikel 17 WTV geldendesysteem. De in de onderdelen B t/m F ondernomen overheveling heeftderhalve, zoals hierna verder zal worden uitgewerkt, ook materiëlebetekenis.

2. Bij artikel I, onderdeel B, wordt artikel 17 WTV gewijzigd.Artikel 17 WTV betreft radio-elektrische zendinrichtingen.Bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kunnen onder meer

technische eisen worden gesteld aan deze inrichtingen. Deze eisenomvatten als onderdeel mede ontstoringseisen, neergelegd in de minis–teriële regeling krachtens artikel C.1.1. van het Besluit radio-elektrischeinrichtingen (Bri), nl. in de Regeling toelating zend– en ontvanginrich–tingen.

Ook is onder meer voorzien in een typekeuring op deze eisen en eenkeurmerk. Het is verboden de bedoelde inrichtingen aan te leggen,aanwezig te hebben of te gebruiken, indien deze niet voldoen aan deeisen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 12

Page 13: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

Artikel 17 kent daarnaast het machtigingsvereiste: zonder machtigingvan de Minister van Verkeer en Waterstaat is het aanleggen, aanwezighebben of gebruiken van de bedoelde inrichtingen verboden. Uiteraardwordt bij de hantering van het machtigingsinstrument door de genoemdeminister mede getoetst of aan de bedoelde eisen (waaronder de ontsto–ringseisen) (nog) wordt voldaan. Artikel 17, zevende lid, onder a, ennegende lid, onder a, bieden daartoe de basis resp. bij verlening enintrekking van de machtiging.

Voor enkele categorieën zendinrichtingen geldt een vrijstellingsre–geling van de machtigingseis. Met betrekking tot deze categorieën geldtuitsluitend de boven omschreven verbodsbepaling.

De richtlijn 89/336/EEG dwingt ook voor wat betreft de artikel17-inrichtingen het in de richtlijn neergelegde systeem van toepassing tedoen zijn met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteit vandeze inrichtingen.

Dit systeem wijkt op een aantal punten af van dat geldend op grondvan artikel 17. Wel is op grond van de richtlijn (artikel 10, vijfde lid) voordeze zendinrichtingen steeds een typekeuring verplicht. De weg vanzelfcertificatie is voor deze apparaten niet mogelijk.

De volgende verschilpunten zijn belangrijk.

1. Het art. 17-systeem eist een ministeriële verklaring van toelatingom de conformiteit van de apparatuur met de eisen te bevestigen nadatde keuring door een daartoe erkend instituut met positief resultaat isverlopen. In het systeem van richtlijn 89/336/EEG is van een ministeriëletoelating geen sprake.

2. Wel dient volgens richtlijn 89/336/EEG de overeenstemming vanhet apparaat met de vereisten op grond van de typekeuring te wordenbevestigd door de fabrikant middels een EG-verklaring van overeen–stemming. Het art. 17-systeem kent dit niet.

3. De voorschriften over de wijze waarop de fabrikant de conformiteitvan het apparaat met de eisen moet aangeven en de aanduiding zelflopen uiteen.

Voor zendinrichtingen kunnen de geschetste systeemwijzigingen ophet niveau van de uitvoeringsbesluiten worden gerealiseerd. Detechnische ontstoringseisen, voorkomend in de Regeling toelating zend–en ontvanginrichtingen zullen worden ondergebracht in een op grond vanartikel 30, eerste lid, vast te stellen vereistenregeling. Op wetsniveau kanworden volstaan met een beperking van de reikwijdte van de bepaling inartikel 17 die de basis vormt voor de aan zendinrichtingen te stelleneisen (onderdeel B1 van het wetsvoorstel). Het onderwerp elektromagne–tische compatibihteit wordt daaraan thans onttrokken.

Zoals hierboven werd geschetst kent artikel 17 een tweesporen–systeem. Algemene regels en - in veel gevallen - bovendien een machti–gingenregime, in het kader waarvan op grond van de vigerendewetgeving onder meer wordt getoetst of aan ontstoringseisen wordtvoldaan. Dit systeem is niet gehandhaafd (onderdeel B 3 van hetwetsvoorstel). Uitgangspunt van de richtlijn is immers dat degenen dieeen apparaat in de handel brengen of verhandelen ervoor dienen tezorgen dat het apparaat aan de vereisten voldoet. De gebruiker (i.c. demachtiginghouder) kan volgens de regeling van hoofdstuk V wordenaangesproken op de installatie van het apparaat in bepaalde gevallen(artikel 30b, eerste lid, onder b) of het gebruik van het apparaat (artikel30b, tweede lid). Bij artikel 30b wordt een en ander nader toegelicht. Inhet kader van het machtigingenregime van artikel 17 zal derhalve niet detoets plaatsvinden of in het algemeen voldaan wordt aan de vereisten.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 13

Page 14: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

bedoeld in artikel 30, eerste lid, maar zal de volle nadruk vallen op detoepassing van de gebruikersbepalingen (artikel 30b).

Krachtens onderdeel B, 2, wordt de reikwijdte van het zesde lid, onderd, van artikel 17 beperkt tot het stellen van regels ter voorkoming vanbelemmeringen.

Al hetgeen betrekking heeft op de elektromagnetische comptabiliteitvan zendinrichtingen zal, zoals gezegd, geregeld worden krachtenshoofdstuk V. Dit geldt ook voor de regeling van de behandeling vanstoringsklachten over dit onderwerp in het Bri (artikelen C. 9.1 t/m C.9.5). Artikel 30b, eerste lid, onder b, vormt voor deze regeling de nieuwewettelijke basis.

De huidige klachtenregeling op grond van artikel 17, zesde lid, onderd, WTV bestrijkt evenwel een breder terrein dan storingen als gevolg vanelektromagnetische compatibiliteit: ook ter zake van belemmeringen dievan andere aard zijn, is klachtbehandehng geregeld. Men denke bijv. aanbelemmeringen, voortvloeiend uit een gemeenschappelijk gebruik vanfrequenties. Vandaar de handhaving van artikel 17, zesde lid, onder d, zijhet in beperktere vorm.

Overigens geldt de mogelijkheid dat inrichtingen andere belemme–ringen veroorzaken dan storingen op het gebied van elektromagnetischecompatibiliteit alleen voor de zendinrichtingen, bedoeld in artikel 17. Tenaanzien van de inrichtingen, bedoeld in artikel 21, 22 en 23 komt dit nietvoor. Met betrekking tot deze inrichtingen kan derhalve met de klachten–regeling op grond van hoofdstuk V worden volstaan.

3. Ook artikel 21 kent een machtigingensysteem nl. voor draadom–roepinrichtingen, maar anders dan voor radio-elektrische zendinrich–tingen kent dit artikel niet met artikel 17, vierde t/m zesde lid, overeenko–mende bepalingen, op grond waarvan bij of krachtens algemenemaatregel van bestuur technische eisen en andere regels wordengesteld, waaraan machtigingsaanvragen worden getoetst.

Het Besluit draadomroep– en kabelinrichtingen kent dan ook geen metartikel C.1.1 Bri vergelijkbare bepalingen. De in onderdeel B 4 genoemdeweigeringsgrond levert dan ook een uitbreiding van de weigerings–gronden op t.o.v. het bestaande systeem.

Middels onderdeel D, 1 vervalt in het vierde lid de basisbepaling voorhet verbinden van voorschriften en beperkingen aan een machtiging,betreffende het voorkomen of opheffen van storingen aan derden doorhet gebruik van deze categorie inrichtingen.

De algemene overeenkomstige bepaling is opgenomen in artikel 30b,tweede lid, onder b.

4. De wijziging in artikel 22 houdt de aanpassing van een verwijzing in.Ook hier vervalt de specifieke grondslag voor het stellen vanvoorschriften en beperkingen in het kader van een machtiging (onderdeel

5. Artikel 23 betreffende kabels– en kabelinrichtingen kent - evenminals artikel 21 - een regeling bij of krachtens algemene maatregel vanbestuur van technische eisen of andere algemene regels waaraan eenmachtigingsaanvraag moet worden getoetst. Het hiervoren t.a.v. artikel21 opgemerkte geldt ook hier.

Artikel I, onderdeel F

Bij Artikel I, onderdeel F, wordt artikel 29 WTV betreffende randappa–ratuur gewijzigd ter uitvoering van richtlijn 89/336/EEG.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 14

Page 15: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

De communautaire regelgeving ten aanzien van het op randapparatuurtoepasselijke systeem in verband met elektromagnetische compatibiliteitis gecompliceerd door elkaar opvolgende en elkaar aanvullende richt–lijnen.

a. De situatie is aldus dat tot 1 januari 1992 op het genoemde terreinuitsluitend de beide zgn. randapparatuurrichtlijnen 86/361/EEG en88/301/EEG van belang waren. De eerste houdt de eerste fase van dewederzijdse erkenning van goedkeuring van eindapparatuur voortelecommunicatie in. De tweede betreft de mededinging op de marktenvan eindapparatuur.

b. Vanaf 29 april 1991 gelden naast elkaar de op die datum tot standgekomen (derde) randapparatuurrichtlijn 91/263/EEG inzake de onder–linge aanpassing van de wetgevingen der lid-staten betreffende eindap–paratuur voor telecommunicatie en de onderlinge erkenning van deconformiteit van de apparatuur en richtlijn 89/336/EEG.

Ad a.Beide richtlijnen zijn in de WTV geïmplementeerd. Dit betekent dat,

zoals in het eerste lid van artikel 29 WTV is aangegeven, bij de aanrandapparatuur te stellen technische eisen de wezenlijke vereisten voorrandapparatuur, bedoeld in de toepasselijke EEG regelgeving, moetenworden in acht genomen. Deze wezenlijke vereisten zijn thans veiligheidvan de consument en van het personeel, bescherming van het openbarenet tegen schade en de internetkoppeling. Op basis van artikel 29 geldteen procedure, waarin op grond van een typekeuring van randapparatenwordt vastgesteld of aan de technische vereisten wordt voldaan (Besluitrandapparatuur en de daarop gegronde ministeriële uitvoeringsregelingrandapparatuur, Stcrt. 1988, 254).

Eisen, gesteld met betrekking tot de elektromagnetische compatibiliteitvan randapparatuur, vormen in Nederland onderdeel van de technischevereisten, aan de hand waarvan randapparatuur wordt typegekeurd (ziede specificaties in bijlage 1 van de Uitvoeringsregeling). Daarbij kan hetevenwel, zoals aangegeven, uitsluitend gaan om wezenlijke vereisten, datwil zeggen om eisen die het onderwerp elektromagnetische compatibi–liteit regelen ter waarborging van een goed functioneren als randap–paraat.

Een verschijnsel als elektrostatische ontlading bijv. dat bij apparatenen ook bij randapparaten kan optreden, kan voor randapparaten op grondvan de genoemde richtlijnen niet krachtens artikel 29 WTV wordengeregeld.

Het gaat daarbij immers niet om een specifieke randapparateneis.Hoofdstuk V (artikel 30} biedt hiervoor de wettelijke basis. Er zijnevenwel krachtens artikel 30 te dien aanzien geen eisen gesteld.

Ad b.Vanaf de totstandkoming van de EMC-richtlijn tot 29 april 1991 gold

voor elektromagnetische compatibiliteitsaspecten van randapparatenuitsluitend richtlijn 89/336/EEG. Lid-staten die in deze periode dezerichtlijn hebben geïmplementeerd waren tot die datum verplicht ook tenaanzien van randapparaten alle dienstige maatregelen te treffen om dezeaan de beschermingseisen uit artikel 4 van de richtlijn te laten voldoen.

De richtlijn eiste verder voor een aantal categorieën apparaten,waaronder randapparaten, in afwijking van het normale systeem van derichtlijn, een EG-typeverklaring van een bevoegde instantie. Het voren–staande betekende dat alle aspecten van elektromagnetische compatibi–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 15

Page 16: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

liteit van randapparaten onder de toepassing van deze richtlijn vielen,zowel de specifieke randapparaatsaspecten als de daarbuiten liggendealgemene aspecten (elektrostatische ontlading, e.d.). Voor de WTV zoudit hebben meegebracht dat ook voor randapparaten alle eisen metbetrekking tot hun elektromagnetische compatibiliteit en de daaroptoepasselijke typekeuring uitsluitend op grond van hoofdstuk V zoudenhebben moeten plaatsvinden volgens de procedure van richtlijn89/336/EEG. Daarbij moet worden opgemerkt dat er belangrijke verschil–punten zijn tussen de procedures verband houdende met de in het kadervan artikel 29 voorgeschreven typekeuring en het richtlijnsysteem89/336/EEG. Deze zijn dezelfde als hierboven onder 2 zijn opgesomdvoor radio-elektrische zendinrichtingen. Artikel 29 zou beperkt hebbenmoeten worden tot eisen, niet verband houdend met elektromagnetischecompatibiliteit. Ook in de uitvoeringsregelingen van artikel 29 zou dezebeperking hebben moeten doorwerken. Door de totstandkoming vanrichtlijn 91/263/EEG op 29 april 1991, waarbij richtlijn 89/336/EEG isaangepast, is dit systeem herzien.

De eisen ten aanzien van elektromagnetische compatibiliteit diespecifiek aan randapparatuur moeten worden gesteld, omdat het gaatom voor randapparatuur specifieke fenomenen, vormen dan onderdeelvan de fundamentele voorschriften van de randapparatuurrichtlijn91/263/EEG. De betreffende richtlijn noemt dit onderwerp expliciet inartikel 4, onder c. Dat betekent dat in de procedure die deze richtlijnvoorschrijft moet worden vastgesteld of aan de desbetreffende eisenvoldaan is.

De «generale», niet randapparatuur specifieke, compatibiliteitseisendie ook aan randapparatuur worden gesteld, blijven berusten op richtlijn89/336/EEG.

De procedures van deze richtlijn zullen leiden tot vaststelling of ookaan deze eisen is voldaan.

Formeel is de verhouding tussen de richtlijnen de volgende.Richtlijn 89/336/EEG treedt automatisch terug voor de compatibili–

teitseisen en andere regels in richtlijn 91/263/EEG door het bepaalde inartikel 2, tweede lid, van richtlijn 89/336/EEG: nu de beschermingseisenvoor randapparaten als zodanig geharmoniseerd worden via richtlijn91/263/EEG vervalt de toepasselijkheid van richtlijn 89/336/EEG terzake.

Bovendien is door artikel 9, vierde lid, van richtlijn 91/263/EEG artikel10, vierde lid, van richtlijn 89/336/EEG vervallen. Dit betekent dat voorde algemene aspecten van elektromagnetische compatibiliteit vanrandapparatuur het normale systeem van deze richtlijn geldt en derhalveop deze aspecten geen EG-typekeuring vereist is.

Gevolg voor de Nederlandse wetgeving is dat voor randapparatuur inhet kader van deze wetswijziging, die alleen de implementatie vanrichtlijn 89/336/EEG tot doel heeft, geen ingrijpende systeemwijzigingbehoeft te worden ingevoerd ten aanzien van aspecten van elektromag–netische compatibiliteit.

Richtlijn 91/336/EEG zal bij afzonderlijk wetsvoorstel worden geïmple–menteerd in de nationale wetgeving. Artikel 29 zal hiertoe wordengewijzigd, met name vanwege aanpassingen die nodig zijn in het proce–durele vlak. De eisen/specificaties op het vlak van elektromagnetischecompatibiliteit als wezenlijk vereiste of fundamenteel voorschrift kunnenhun kracht behouden. Daarnaast kunnen evenwel op grond vanhoofdstuk V de algemene eisen aan randapparatuur worden gesteld,bedoeld in richtlijn 89/336/EEG zoals gewijzigd per 29 april 1991. Dezerichtlijn wordt thans uitgevoerd. Hoofdstuk V is in zijn geheel ook oprandapparaten van toepassing, met dien verstande dat in het voorge–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 16

Page 17: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

stelde vierde lid van artikel 30 het aanvullend karakter van de daarbe–doelde eisen met betrekking tot randapparatuur tot uitdrukking isgebracht.

Voor het moment behoeft artikel 29 geen andere aanpassing dan datin het achtste lid met de nieuwe «aanvullende regelgeving» van deartikelen 30 en 30a rekening wordt gehouden.

Artikel I, onderdeel G

Door artikel 3 van de richtlijn wordt de lid-staten de verplichtingopgelegd alle dienstige maatregelen te treffen om ervoor te zorgen datapparaten alleen in de handel kunnen worden gebracht of in gebruikkunnen worden genomen, indien zij - bij een passende installatie,normaal onderhoud en gebruik overeenkomstig hun bestemming - aande eisen van de richtlijn beantwoorden.

In hoofdstuk V van het onderhavige wetsvoorstel wordt de basisgelegd voor het treffen van deze maatregelen bij uitvoeringsbesluit.Aangrijpingspunt voor de Nederlandse regelgeving zijn in hoofdzaak demomenten van in de handel brengen en van het verhandelen. Ter zakevan deze onderwerpen moeten regels gegeven worden bij en krachtensalgemene maatregel van bestuur. Daarnaast is ook het in gebruik nemenen gebruiken van apparaten aan regels onderworpen. In het merendeelder gevallen wordt door de regels, gesteld met betrekking tot het in dehandel brengen en verhandelen van apparaten, verzekerd dat degebruiker die zijn apparaten betrekt van de normale distributiekanalen alshet ware «automatisch» wordt voorzien van uit een oogpunt van elektro–magnetische compatibiliteit deugdelijke apparaten. De regels die zich opgrond van het wetsvoorstel rechtstreeks tot de gebruikers van apparatenzullen richten functioneren dan ook als «sluitstuk» van de regeling,waarin bovendien zo nodig met de gebruikerssituatie kan wordenrekening gehouden.

1. Artikel 30

In dit artikel wordt de basis gelegd voor de regels die bij of krachtensalgemene maatregel van bestuur op de voet van de richtlijn moeten enkunnen worden tot stand gebracht.

Essentieel is uiteraard dat de eisen waaraan apparaten moeten voldoenbij of krachtens algemene maatregel van bestuur worden vastgesteld(eerste lid). Een belangrijk onderdeel van de regelgeving zal daarnaastovereenkomstig de richtlijn gevormd worden door de juridisch/admini–stratieve procedures die in acht moeten worden genomen door degenendie een apparaat in de handel brengen, ter verzekering van het voldoenvan het apparaat aan de eisen (tweede lid, onder a, en derde lid).

In artikel 30, tweede lid, wordt met documenten in de eerste plaatsgedoeld op de verklaring van overeenstemming die de fabrikant ofimporteur moet opstellen en ter beschikking houden. Als aanduidingmoet in elk geval het CE-merkteken worden aangebracht.

Gebleken is inmiddels dat het voorkomt dat in de Europese normenwordt gedifferentieerd naar de gebruiksomgeving van apparaten.Apparaten zijn dan uit een oogpunt van elektromagnetische compatibi–liteit bijvoorbeeld wel goed voor industrieel gebruik, maar niet voorgebruik in de woonomgeving.

Bij de vereisten (de normen) op grond van het eerste lid, onder a, zalderhalve kunnen worden onderscheiden naar deze gebruiks– of bestem–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 17

Page 18: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

mingssituaties. Op grond van het tweede lid van artikel 30, onder a(juncto artikel 30a, eerste lid) kan degene die het apparaat in de handelbrengt de verplichting worden opgelegd bij het apparaat ter zake infor–matie (documenten) bij te voegen voor de gebruiker of om eenaanduiding ter zake aan te brengen op het apparaat.

Artikel 30, tweede lid, onder b, houdt de eis in dat bij algemenemaatregel van bestuur wordt geregeld welke maatregelen de Neder–landse overheid kan nemen, indien blijkt dat het vermoeden dat eenapparaat aan de beschermingseisen voldoet indien het is voorzien van denodige certificatie-middelen, onjuist is. In het algemeen deel van dezememorie onder 2 werd al ingegaan op de nieuwe, algemene aanpak,neergelegd in de onderhavige richtlijn.

Aangegeven werd daarbij dat het vermoeden dat apparaten aan debeschermingseisen voldoen, indien zij voorzien zijn van de vereistecontrolemiddelen, weerlegbaar is.

In artikel 9 van de richtlijn komt dit tot uitdrukking. In het eerste lid vandit artikel is de procedure neergelegd die lidstaten dienen te volgenindien zij een gebrek aan overeenstemming constateren van eenapparaat met de beschermingseisen, ondanks de aanwezigheid van certi–ficatiemiddelen die op overeenstemming duiden. De betreffende lid-staatdient zulks onder de aandacht van de Commissie te brengen ondermededeling van de naar de mening van de lid-staat daarvoor aanwijsbareoorzaken.

Indien de Commissie van oordeel is dat van een lacune in de normenmoet worden gesproken, treft de Commissie de nodige maatregelen(artikel 9, tweede lid, richtlijn).

Van de lid-staten wordt door artikel 9, derde lid, richtlijn buiten deevenvermelde informatieverplichting nog het volgende verwacht. In deeerste plaats moet de lid-staat die een gebrek aan overeenstemmingconstateert, alle dienstige maatregelen nemen om het in de handelbrengen of verhandelen van de betreffende apparaten te verbieden of tebeperken. Artikel 30, tweede lid, onder b, voorziet in de grondslag voorregeling van dit onderwerp bij uitvoeringsbesluit.

In de tweede plaats vraagt de richtlijn van lid-staten maatregelen tetreffen tegenover de «schuldige» fabrikant (of diens gemachtigde) oftegenover de importeur, indien mocht blijken dat de certificatiemiddelenten onrechte zijn gehecht aan apparaten die niet aan de beschermings–eisen voldoen. In de strafbepalingen van de WTV, zoals aangepast doorhet onderhavige wetsvoorstel, en van het uitvoeringsbesluit wordt hierinvoorzien.

In het derde lid van artikel 30 worden de procedurele elementengenoemd, waardoor volgens de richtlijn wordt gewaarborgd datapparaten voldoen aan de gestelde regels. In de onderhavige richtlijn isgekozen voor bepaalde procedures uit het totaal van procedures dat voorde «nieuwe aanpak» richtlijnen mogelijk is (de zogenaamde modules).

Artikel 2, tweede lid, laatste zinsdeel, van de richtlijn duidt op demogelijkheid dat voor specifieke apparaten te zijner tijd specifieke richt–lijnen zullen verschijnen, waarin dan gekozen kan worden voor anderemodules om die apparaten aan de eisen met betrekking tot de elektro–magnetische compatibiliteit te laten voldoen dan volgens de onderhavigerichtlijn het geval is. Daarmede zouden die apparaten aan de onder–havige richtlijn worden onttrokken. Ook op nationaal niveau zullen dan denodige aanpassingen moeten volgen.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 18

Page 19: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

Om de regelgeving op dit punt de nodige flexibiliteit mee te geven,zodat in een geval als hiervoor bedoeld geen wetswijziging noodzakelijkzal zijn, is ervoor gekozen in artikel 30, derde lid, ook de mogelijkheid opte nemen bij of krachtens algemene maatregel van bestuur kwaliteitssys–temen met betrekking tot het ontwerp en de produktie van apparaten aaneen goedkeuring te onderwerpen. Deze mogelijkheid vindt in de onder–havige richtlijn geen toepassing; voor specifieke apparaten later wellichtwel in afzonderlijke richtlijnen. Door de redaktie van artikel 30, derde lid,kunnen zo nodig alle mogelijke modules in de uitvoeringsregelgevingworden verwerkt.

In de toelichting op Artikel I, onderdeel F, is reeds aangegeven datartikel 30, vierde lid, meebrengt dat de eisen, krachtens hoofdstuk V aanrandapparaten te stellen, algemeen van karakter zijn.

2. Artikel 30a

Door het eerste lid wordt het verboden apparaten in de handel tebrengen ten aanzien waarvan niet aan de vereisten is voldaan of niet isvoldaan aan alle procedurele regels die worden gesteld om het voldoenvan apparaten aan die regels te waarborgen.

Waar het bijv. de fabrikant is toegestaan zijn apparaten af te leverenaan een derde om deze in overeenstemming met de richtlijneisen tebrengen, is het deze derde op grond van diezelfde bepaling toegestaandeze apparaten voor ditzelfde doel in voorraad of voorhanden te hebben.

Door artikel 30a, tweede lid, wordt het verboden apparaten te verhan–delen, waarvan niet op de aangegeven wijze kenbaar is dat zij aan deeisen voldoen. Zowel voor de consument als voor toezichthoudendeambtenaren is zulks van belang.

Op deze wijze wordt mede bereikt dat aan de doeleinden van derichtlijn, zoals verwoord in artikel 3 van de richtlijn, wordt voldaan: zowelhet in de handel brengen als het in gebruik nemen door de consumentvan apparaten die ondeugdelijk zijn uit een oogpunt van elektromagne–tische compatibiliteit wordt door middel van zulk een bepaling betref–fende het verhandelen van apparaten tegengegaan.

In Artikel III, onder 2, wordt buiten twijfel gesteld dat de eis van deaanwezigheid van een aanduiding en verklaring niet geldt voor apparatendie al in de handel zijn gebracht op het tijdstip van inwerkingtreding vanhet onderhavige wetsvoorstel.

3. Artikel 30b

Artikel 30b regelt de gebruikssfeer van apparaten.Artikel 6, eerste lid, richtlijn geeft ruimte om regels voor gebruikers te

stellen: het behelst de specifieke mogelijkheid om regels te geven terbescherming van openbare telecommunicatienetten of om veiligheidsre–denen gebruikte zend– of ontvangstations alsmede in het algemeen ommaatregelen te treffen voor een plaats, waar storingsproblemen bestaanof verwacht worden.

De richtlijn verklaart deze maatregelen cq regels uitdrukkelijk alsgeoorloofd, en als niet belemmerend voor het handelsverkeer. Wel bevatde richtlijr in artikel 6, tweede en derde lid, waarborgen voor dekenbaarheid van de uitvoering door lid-staten van artikel 6, eerste lid,richtlijn. Notificatie a^n de Commissie en overige lid-staten is verplicht.

In artikel 30b, eerste lid, onder a, en tweede lid, is uitwerking gegevenaan artikel 6, eerste lid, richtlijn.

Het eerste lid, onder a, vormt de basis voor de installatieregels ter

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 19

Page 20: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

bescherming van de in dat lid genoemde bijzondere omschrevenapparaten. Artikel 63 WTV kan hierdoor vervallen, nu de beschermingvan de telecommunicatie-infrastructuur krachtens deze bepaling kanworden geregeld. De hier mogelijk gemaakte installatievoorschriftenrichten zich niet op het goed functioneren (in storingsopzicht) van hetapparaat op zich, maar zullen zich met name uitstrekken tot hetvoorkomen van storingen in de genoemde beschermde apparaten.waarbij bijvoorbeeld ook de plaatsbepaling t.o.v. de beschermdeapparaten een rol kan spelen.

Op grond van het tweede lid van artikel 30b kunnen ad hoc voorzie–ningen worden getroffen door de minister. Het tweede lid zal inhoofdzaak worden gehanteerd n.a.v. klachten van burgers over door henvan apparaten ondervonden storingen.

Het in het tweede lid, onder a, bepaalde vormt als het ware de pendantvan artikel 48 WTV, voor het geval nl. dat door een apparaat storingenworden veroorzaakt (of zijn te verwachten), terwijl de regels wel wordennageleefd (het apparaat voldoet aan de eisen). Ook dan kan door deminister op overeenkomstige wijze als in artikel 48 een aanwijzingworden gegeven ter opheffing of voorkoming van de problemen.

De aanwijzingen van de minister zullen uiteraard proportioneel moetenzijn met de mate van de geconstateerde storing en ondervonden hinder.Maatregelen aan het apparaat zullen het meest voor de hand liggen,maar niet altijd mogelijk zijn. Veelal zal de omgeving waarin het apparaatwordt gebruikt en de afstand tot degene die storing ondervindt, bepalendzijn. Maatregelen zullen dan bijvoorbeeld betrekking moeten hebben opde wijze van plaatsing van een apparaat of de afscherming van eenapparaat. Ook kunnen voorschriften worden gegeven die rechtstreeks hetgebruik betreffen. Als een apparaat wordt gebezigd in een omgevingwaar het blijkens zijn bestemming niet voor is bedoeld, kan een gebruiks–verbod aldaar uitkomst bieden. Te denken valt bijvoorbeeld aanapparaten die blijkens een aanduiding van de fabrikant voor industriëleomgevingen geschikt zijn en die in de woonomgeving worden gebruikt.

Op grond van het onder b van het tweede lid bepaalde is het voortsmogelijk dat de minister aan machtigingen op grond van hoofdstuk III,die door het onderhavige wetsvoorstel niet meer gericht zijn op hetvoorkomen van problemen op grond van elektromagnetische compatibi–liteit, voorschriften tot dit doel verbindt. Dit zijn ad hoc maatregelen alsbedoeld in de richtlijn.

Ook een machtigingsregime, specifiek gericht op het aspect elektro–magnetische compatibiliteit van apparaten voor de gevallen waarin tevoren storingsproblemen zijn te verwachten, is voorzien in het derde lid,onder c. In het kader van de machtigingsprocedure kunnen dan voorzie–ningen ad hoc worden opgelegd door de minister. Bij algemenemaatregel van bestuur zal een beperkt aantal categorieën apparaten aande eis van machtiging, specifiek gericht op aspecten van hun elektro–magnetische compatibiliteit, worden gebonden.

Het gaat dan om categorieën apparaten waarbij problemen in eenconcrete opstelsituatie door de aard van het apparaat zozeer zijn tevoorzien, dat het incidentele instrument van het derde lid, onder a, (deministeriële aanwijzingsbevoegdheid) te kort zou schieten. Het huidigeBoei kent reeds een dergelijk machtigingsregime ter voorkoming vanstoringen, met name geldend voor inrichtingen t.b.v. industriële, weten–schappelijke en medische doeleinden. Ook kan zonodig, met gebruik–making van deze bepaling een machtiging gevraagd worden in bepaaldegevallen, bijvoorbeeld voor het gebruik van apparaten in een andereomgeving dan waarvoor zij in verband met hun eigenschappen ter zake

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 20

Page 21: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

van elektromagnetische compatibiliteit bestemd zijn of in buitengewoongevoelige omgevingen. Men denke bijvoorbeeld aan een opstelling in deonmiddelijke omgeving van luchtvaartterreinen.

De behandeling van storingsklachten wordt krachtens het eerste lidvan dit artikel, onder b, bij of krachtens algemene maatregel van bestuurgeregeld.

Het eerste lid, onder b, vormt in de toekomst de algemene basis vooreen regeling van de behandeling van storingsklachten als gevolg vanelektromagnetische compatibiliteit. Ook het huidige artikel 30, vierde lid,onder e, kent deze bepaling. Bij de Hoofddirectie Telecommunicatie enPost van het Ministerie van Verkeer en Waterstaat is op grond daarvanreeds een speciaal «Bureau behandeling storingsklachten» werkzaam.Doordat de door de artikelen 17, 19, 21 en 23 beheerste inrichtingenthans nog buiten artikel 30 vallen, komen naast artikel 30, vierde lid,thans nog andere bepalingen in de WTV voor, op grond waarvanstoringsklachtbehandeling moet worden geregeld. Door het onderhavigewetsvoorstel worden deze bepalingen geschrapt (zie artikelsgewijze deelvan deze memorie, Artikel I, onderdelen B t/m E).

Artikel 30b, eerste lid, onder a, vormt in de toekomst de enige delega–tiebepaling ter zake van klachtbehandeling op dit gebied. Daarnaast blijftartikel 17, zesde lid, onderdeel d, de basis voor het regelen van ander–soortige klachten, nl. over belemmeringen teweeggebracht door radio–elektrische zendinrichtingen (artikelsgewijze deel van deze memorie opArtikel I, onderdeel B, 2).

4. Artikel 30c

Dit artikel geeft de mogelijke beperkingen in het toepassingsgebiedvan hoofdstuk V.

Het eerste lid, onder a, noemt het geval, waarin feitelijk weliswaar vanoverdracht en feitelijke eerste aflevering of van verhandelen sprake is,maar waarin het apparaat niet in de (Europese) handel wordt gebracht,nl. omdat het afleveren van apparaten geschiedt met de bedoeling om deapparaten te exporteren naar landen buiten de Gemeenschap. Krachtenshet bepaalde onder b van het eerste lid mag de handeling van afleveringdoor fabrikant of importeur of het verhandelen, zonder aan de wettelijkgestelde eisen te voldoen, wel geschieden indien deze handeling juist tendoel heeft de apparaten in overeenstemming te doen brengen met deeisen. Van in de handel brengen is ook dan geen sprake.

Onder c is een uitzondering opgenomen, waardoor het fabrikanten enimporteurs van apparaten met name ook uit niet-EEG-landen mogelijkwordt gemaakt hun produkten op daartoe geschikte beurzen en soortge–lijke exposities aan het publiek en de handel te (doen) tonen, zonder dezevooraf in overeenstemming met de EG-eisen te brengen. Uiteraard is deuitzondering beperkt tot het tonen van de (veelal nieuwe) apparaten;voor verkooptentoonstellingen geldt het onder c bepaalde niet. Ook is deuitzondering beperkt tot tentoonstellingen en uitstailingen die naaromvang en importantie als beurs of soortgelijke expositie kunnen wordenaangemerkt.

De experimenten, bedoeld onder d, zullen vrijwel steeds experimentenvan technische aard zijn.

Het tweede lid geeft de mogelijkheid bepaalde categorieën apparatenaan de werkingssfeer van hoofdstuk V te onttrekken.

Het onder a bepaalde strekt ter uitvoering van artikel 2, eerste lid, vande richtlijn en ziet op twee soorten gevallen.

In de eerste plaats kan het gaan om apparaten die als het ware «van

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 21

Page 22: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

nature» geen storing veroorzaken of door storing van andere apparatengeen hinder in hun werking ondervinden. De gloeilamp is een goedvoorbeeld van een categorie produkten die hoewel aan te merken alsapparaat geen regelmg in het kader van de artikelen 30 e.v. behoeft,omdat hun storings– en storingsgevoeligheidsniveau daartoe geen enkeleaanleidmg geeft.

De tweede categorie gevallen waarop het onder a bepaalde betrekkingheeft, betreft apparaten die weliswaar van nature wel storing kunnenveroorzaken of ondervinden, maar ten aanzien waarvan in het aspect vanhun elektromagnetische compatibiliteit reeds op andere wijze wordtvoorzien. Het gaat hier met name om apparaten die bestemd zijn om alsonderdeel van een ander apparaat of van een in de handel gebrachtsamenstel van apparaten (een systeem) te funktioneren.

Door de toepassing van de bepalingen van de richtlijn op het mede uitde betreffende (onder)delen opgebouwde apparaat of systeem wordt hetvoldoen aan de beschermingseisen verzekerd.

Ook kan de situatie zich andersom voordoen: het komt voor dat terplekke van de gebruiker installaties worden opgebouwd en samenge–voegd uit apparaten die niet voor dit doel in de handel zijn gebracht.

De installatie zou als apparaat kunnen worden gezien, maar behoeftniet aan de desbetreffende bepalingen te worden onderworpen, omdatop de zelfstandige apparaten waaruit de installatie wordt samengesteld,reeds deze bepalingen zijn toegepast.

Op het onderhavige onderwerp wordt in de zin als hierboven aange–geven stilgestaan in het document van de Europese Commissie, dat alsbijlage 1 bij deze memorie is gevoegd.

Onder b wordt uitdrukkelijk aangegeven dat de onderhavige, krachtenshet eerste lid verplicht tot stand te brengen, algemene regeling degeldigheid van eerdere (specifieke) regelingen niet behoeft aan te tasten.

De enige relevante specifieke regeling in dit verband is het betreffendeKB betreffende verbrandingsmotoren met elektrische ontsteking vanmotorrijtuigen (Stb. 1973, 531). Zulks is in overeenstemming met derichtlijn, zoals aangegeven in artikel 2, tweede lid, van de richtlijn.

De op 20 juli 1972 door de Raad van de Europese Gemeenschappenaanvaarde richtlijn voor verbrandingsmotoren wordt niet ingetrokkendoor de onderhavige richtlijn en daarmede als blijvend specifiek erkend.Het uitvoeringsbesluit op grond van het eerste lid van artikel 30 kandaarmede rekening houden door het bepaalde onder b van het tweedelid van artikel 30c.

Uit artikel 11 van de richtlijn blijkt dat bepaalde eerdere specifiekerichtlijnen nl. die betreffende huishoudelijke apparatuur en fluorescentie–verlichting, worden ingetrokken. Deze groepen apparaten zullen voortaanwel onder de onderhavige richtlijn vallen (zie algemeen deel van dezememorie, onder 1).

Artikel I, onderdeel H

In de onderdelen 6 en 7 van dit artikel worden twee belangrijke nieuweheffingsbepalingen aan de WTV toegevoegd.

De richtlijn verplicht de lid-staten ertoe alle dienstige maatregelen tetreffen om er voor te zorgen dat er alleen apparaten in de handel kunnenworden gebracht of in gebruik genomen indien zij aan de voorschriftenop het gebied van de elektromagnetische compatibiliteit voldoen. Dezeopdracht houdt onder meer in de noodzaak tot het doen van steekproefs–gewijze onderzoekingen van apparaten nadat ze in de handel zijngebracht en het verbieden of beperken van het vrije verkeer en zonodiguit de handel nemen van apparaten, die niet aan de eisen voldoen. Dedaarvoor door de overheid te verrichten werkzaamheden brengen kosten

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 22

Page 23: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

met zich mee, die met een zo gering mogelijk beslag op de algemenemiddelen dienen te worden gedekt.

De hierna genoemde nieuwe bepalingen in artikel 41, die eenuitbreiding betekenen van de tot dusver bestaande bepalingen terregeling van de vergoeding voor de kosten van klachtbehandeling,typekeuring, machtigingsverlening en erkenning als keuringsinstantie,beogen daarin te voorzien.

De invoeging van het nieuw onderdeel f in artikel 41, eerste lid, maakthet mogelijk om de kosten van de overheid voor het nemen van maatre–gelen tegen apparaten, die niet aan de eisen voldoen, toe te rekenen aandegenen die deze apparaten in de handel hebben gebracht of verhan–delen. De vergoeding wordt in de vorm van een individuele heffing inrekening gebracht, omdat zij kan worden aangemerkt als de tegenpres–tatie tegenover de bijzondere inspanning die vanwege de overheid in eenconcreet geval moet worden verricht.

Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling om de kosten van onderzoekenaan de betrokken fabrikanten en leveranciers direct in rekening tebrengen indien uit die onderzoeken blijkt, dat de apparaten conform dewettelijke voorschriften op de markt zijn gebracht. Deze kosten zullenworden verdisconteerd in een jaarlijkse bijdrage, die op de voet van eennieuw lid 2 van artikel 41 zal worden geheven. De strekking van dezetoegevoegde bepaling is om de kosten te financieren van preventieve encorrectieve maatregelen, welke betrekking hebben op de waarborgingvan de elektrische compatibiliteit van elektrische apparaten en in hetbijzonder van ontvanginrichtingen. Het gaat daarbij om de kosten, welkeniet reeds op grond van de bepalingen van lid 1 van artikel 41 zijnvergoed. Een kostendekkende financiering kan zowel in kwalitatief als inkwantitatief opzicht alleen worden bereikt, indien degenen die van dedoor de overheid te verrichten inspanningen profiteren, bij die finan–ciering worden betrokken. Dit betreft met name de gebruikers vanzendinrichtingen. Voor deze gebruikersgroep is het van fundamentele(economische) betekenis, dat de door hen overgedragen informatie bijde andere deelnemers aan het etherverkeer zonder storingen wordtontvangen. Dit houdt in, dat zij bij uitstek de categorie vormen, diegebaat is bij het gereed houden van de nodige controlemiddelen door deoverheid. Het is dan ook redelijk om de financiering van die middelendoor hen te doen opbrengen.

Bij het begrip gebruikers van zendinrichtingen moet worden gedachtaan de PTT, de exploitanten van GSM, Ermes, etc., gebruikers vanzendinrichtingen voor de luchtvaart en de scheepvaart, landmobielezenders, satelliet-zenders, exploitanten van omroepzenders, Cai-enGai-en, radiozendamateurs, etc.

Op grond van artikel 28, onder h, van de Mediawet wordt door deMinister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur jaarlijks een bedragaan de Minister van Verkeer en Waterstaat afgedragen voor dehandhaving van de etherorde door of vanwege laatstgenoemde minister,voorzover veroorzaakt door werkzaamheden ten behoeve van de omroep.Dit bedrag wordt geput uit de STER-inkomsten en omroepbijdrage.

Uiteraard moet vermeden worden dat op het terrein van elektromagne–tische compatibiliteit een dubbele vergoeding van kostenelementenplaatsvindt. Daartoe zullen dan ook de kosten die betrekking hebben opde handhaving van aspecten van elektromagnetische compatibiliteit, uitde bijdrage op grond van de Mediawet worden getild en worden overge–heveld naar de jaarlijkse bijdrage op grond van artikel 41, tweede lid,WTV.

Het ligt in de bedoeling om via de noodzakelijke uitvoeringsregelingen(algemene maatregel van bestuur en ministeriële voorschriften) te komen

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 23

Page 24: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

tot een stelsel van toerekening op grond waarvan op basis van eenjaarlijkse kostenberekening de kosten worden omgeslagen over degenoemde categorieën van ethergebruikers, naar rato van het nut dat zijvan de overheidsbemoeienis op het gebied van de elektromagnetischecompatibiliteit zullen hebben.

In dit verband wordt nog opgemerkt, dat tot dusver reeds inkomstenworden verkregen uit de omroepbijdrage ter bestrijding van de kostendie samenhangen met de opsporing van etherpiraten door de Hoofddi–rectie Telecommunicatie en Post van het Ministerie van Verkeer enWaterstaat. Het ligt in de bedoeling om deze vaste praktijk in detoekomst te continueren.

De overige wijzigingen opgenomen in dit onderdeel hebben slechtsbetrekking op tekstaanpassingen, die noodzakelijk zijn als gevolg van dewetswijziging.

Artikel I, onderdelen I t/m N

De wijzigingen door deze onderdelen aangebracht betreffen aanpas–singen in verwijzingen en in het gebruik van het woord inrichting.

Nu in het kader van de artikelen 30 t/m 30d het woordgebruik«apparaten» is ingevoerd, waaronder de inrichtingen, bedoeld in deartikelen 17, 19, 21, 22 en 23 mede zijn begrepen, moet dit ook totuitdrukking komen in de artikelen, voorkomende in de onderdelen, I t/mN.

Met betrekking tot onderdeel M, onder 2, wordt het volgendeopgemerkt.

Het huidige systeem van de wet kent geen strafsancties bij het nietnaleven van ministeriële aanwijzingen of machtigingsvoorschriften.Daarbij is in het onderhavige wetsvoorstel aangesloten.

Het niet naleven van de aanwijzingen van de Minister van Verkeer enWaterstaat krachtens artikel 30b, tweede lid, onder a, of van devoorschriften, door deze minister verbonden aan een machtigingkrachtens het onder b van genoemd artikellid bepaalde, behoeft dan ookgeen sanctionering krachtens artikel 50, vierde lid.

Bij het niet naleven van de bedoelde aanwijzingen is in de voorgesteldegewijzigde tekst van artikel 48, eerste lid, de minister bevoegd om opkosten van de houder van het apparaat de nodige werkzaamheden tedoen uitvoeren. Artikel 49 kan zo nodig ter invordering van deze kostenworden toegepast.

In dit voorstel wordt aangesloten bij het huidige systeem van artikel48, eerste lid, dat de aanwijzingsbevoegdheid van de Minister vanVerkeer en Waterstaat reeds kent in de daar genoemde gevallen.

Eén van deze gevallen is het niet naleven van de voorschriften,verbonden aan een krachtens hoofdstuk III afgegeven machtiging. Dezebestaande aanwijzingsbevoegdheid betreft derhalve mede het geval,bedoeld in artikel 30b, tweede lid, onder b.

Artikel I, onderdeel O

Artikel 63 WTV is overbodig geworden door het voorgestelde artikel30b, eerste lid, onder a.

Artikel II

Het onderhavige wetsvoorstel heeft, zoals eerder uiteengezet, op devoet van de richtlijn betrekking op alle apparaten, waaronder radio–elektrische zendinrichtingen. Daartoe zijn niet alleen de zenders te

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 24

Page 25: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

rekenen binnen het toepassingsbereik van artikel 17 van de WW, maarook de omroepzenders waarop de Radio-Omroep-Zender-Wet 1935(ROZ-wet) betrekking heeft. (Onder die wet vallen o.m. de zenders voorde publieke omroep, welke door Nozema worden instandgehouden.) Eenwijziging van de ROZ-wet (artikel 2, vijfde lid) is hiertoe niet nodig.

De in artikel 2, vijfde lid, van de ROZ-wet voorkomende buiten toepas–singverklaring van alle uitvoeringsregelingen van artikel 17 WTV op deNozema-zenders, bracht immers tot de inwerkingtreding van het onder–havige wetsvoorstel mee dat deze zenders onder meer niet onderworpenwaren aan de WTV-regeling met betrekking tot de elektromagnetischecompatibiliteit van zenders. Nu in de WTV de desbetreffende regelingook voor zenders stoelt op artikel 30 e.v. WTV, betekent handhaving vande huidige tekst van artikel 2, vijfde lid, van de ROZ-wet dat toepassingvan de WTV-regeling t.a.v. de elektromagnetische compatibiliteit op dezenders, bedoeld in de ROZ-wet, niet langer is uitgesloten.

In het zesde lid van artikel 2 wordt wel een tekstwijziging voorgesteld,die een aanpassing inhoudt aan de WTV-wijziging. Artikel 63 van deWTV is vervallen. Het daarvoor in de plaats gekomen artikel 30b, eerstelid, onder a, is rechtstreeks op zenders van toepassing (omdat hetapparaten zijn). Daarvoor is geen van overeenkomstige toepassingver–klaring meer noodzakelijk.

Artikel III

In Artikel III, onder 1, wordt, zoals in het algemeen deel onder 4 reedsis belicht, de opening gegeven om gedurende de aangegeven periodehet huidige systeem en de daarin neergelegde normen naast het richtlijn–regime te doen voortbestaan. Fabrikanten hebben alsdan in die periodede mogelijkheid hun eigen keuze te bepalen

Artikel III, onder 2, sluit aan bij de gedachtengang van de richtlijn datvóórdat een apparaat in de handel wordt gebracht, voldaan moet zijn aande toepasselijke eisen en regels en wel door degene die het apparaat inde handel brengt. Het vorenstaande betekent uiteraard wel dat bij defabrikant of importeur aanwezige voorraden van apparaten die nog voorde inwerkingtreding van het nieuwe regime zijn vervaardigd of geïmpor–teerd, zullen moeten worden aangepast. Gezien de lange overgangspe–riode, voorzien onder 1 van dit artikel, behoeft hiertegen geen bezwaar tebestaan.

III DEREGELERING

In deze paragraaf wordt in verband met de Aanwijzingen inzake detoetsing van ontwerpen van wet en van algemene maatregelen vanbestuur (Stcrt. 1985, 18), aan de hand van de daarin opgenomenbeknopte vragenlijst, gewezen op de navolgende dereguleringsaspecten.

1. Doelstelling, samenhang met andere regelingen en nieuweorganen en bestuursinstrumenten

Het onderhavige wetsontwerp behelst de implementatie van richtlijn89/336/EEG inzake de elektromagnetische compatibiliteit. Zoalshierboven in het algemene deel van de toelichting en bij de artikelsge–wijze toelichting op Artikel I, onderdelen B t/m E, reeds is aangegeven, isdaarbij gekozen voor een beperkte «herstructurering» van de wet in diezin dat de basisbepalingen voor het stellen van regels met betrekking totde elektromagnetische compatibiliteit in de WTV thans in het vernieuwdehoofdstuk V zijn geconcentreerd, met als enige uitzondering de speci–

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 25

Page 26: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

fieke bepalingen voor randapparaten. Dit betekent dat de bestaandebasisbepalingen voor dit onderwerp in de overige hoofdstukken van dewet (met name in hoofdstuk III) zullen verdwijnen.

De controle en handhaving van de nieuwe wettelijke voorschriften kanworden mgebed in de bestaande bestuurlijke structuur, zoals deze thansreeds in de WTV is opgenomen.

Onder de vigeur van het oude hoofdstuk V was de NV KEMA teArnhem aangewezen als de keuringsinstantie op het gebied van deontstoring van elektrische apparaten. Op basis van de in bijlage II vanrichtlijn 89/336/EEG genoemde criteria - die ervan uitgaan dat keuringenonder bepaalde voorwaarden ook door bedrijfslaboratoria kunnenworden uitgevoerd - mag worden aangenomen dat meerdere keuringsin–stellingen voor een erkenning in aanmerking kunnen komen. Dit betekentechter geen fundamentele verandering ten opzichte van de bestaandewettelijke structuur. Op grond hiervan is het niet noodzakelijk om bij dewetswijziging nieuwe organen of bestuursinstrumenten in het leven teroepen.

2. Lasten voor overheid, justitiee! apparaat en particulieren

a. overheid

Toegerekend naar de verschillende categorieën van elektrische inrich–tingen (waaronder zendinrichtingen, andere telecommunicatie-inrich–tingen, huishoudelijke elektrische apparaten, etc.), over de tot dusverbestaande bepalingen van de WTV bedroegen de bestuurlijke lasten, diegemoeid waren met het uitoefenen van toezicht op de uitvoering van dewettelijke voorschriften op het gebied van de elektromagnetischecompatibiliteit, circa 10 miljoen gulden per jaar. Aan personele capaciteitvroeg dit een inzet van 35 mensjaar. Het merendeel van de gemaaktekosten werd gedekt door een verrekening daarvan in de tarieven voor dezendmachtigingen en de jaarlijkse toewijzing uit de omroepbijdragen. Alsgevolg van de implementatie van de richtlijn moet aan het einde van deovergangsperiode rekening worden gehouden met een verdubbeling vandeze lasten. De reden daarvoor is dat door de invoering van het regimevan de richtlijn:

a) het aantal elektrische apparaten dat onder de wetgeving valttoeneemt; en

b) in de toekomst niet alleen controle zal moeten worden uitgeoefendop de actieve kant van de storing (de stoorstraling), maar ook op depassieve kant daarvan (de immuniteit).

Naar verwachting zal 90% van deze lasten moeten worden gedekt opgrond van de jaarlijkse bijdrage van de gebruikers van zendinrichtingen,terwijl de overige 10% kan worden terugverkregen uit de toerekening enklachtbehandeling als bedoeld in het vernieuwde artikel 41, eerste lid. Indeze extra lasten is een noodzakelijke toename van personeelsinzet tot70 mensjaar verdisconteerd.

Waarschijnlijk zal het op de markt brengen van elektrische apparatenin het begin van de overgangsperiode (vooral vanwege het ontbreken vangeharmoniseerde Europese normen) nog voornamelijk plaatsvinden opbasis van de op 30 juni 1992 bestaande nationale wettelijkevoorschriften. Dit betekent dat de controle daarop vooralsnog op basisvan het bestaande personeelsbestand kan worden opgevangen.

Naarmate de toepassing van het systeem van de richtlijn in Europaverder ingang zal vinden, zal ook uitbreiding van het personeelsbestandonontkoombaar zijn.

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 26

Page 27: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

b. justitieel apparaat

Als gevolg van de nieuwe regeling zal een zekere verscherping van decontrole in kwaiitatief opzicht noodzakelijk zijn. Dit kan een zekeretoename van de druk op het justitiële apparaat ten gevolg hebben. In hetverleden is het echter mogelijk gebleken om de meeste gevallen van hetniet voldoen aan de wettelijke ontstoringseisen door middel van eengoede voorlichting aan handel en industrie op te lossen, zo nodig onderdreiging van administratieve maatregelen. Ervan uitgaande dat dit middelook in de toekomst zijn effectiviteit zal behouden, zal de toename vandeze druk beperkt kunnen blijven.

c. particulieren

De noodzaak om te voldoen aan eisen op het gebied van de elektro–magnetische compatibiliteit is in principe van invloed op de produktie–kosten en verkooppnjzen van de betrokken apparatuur. Aangezien inNederland ook thans reeds een uitvoenge wet– en regelgeving op hetonderhavige gebied bestaat (onder meer voor alle telecommunicatie–apparatuur en huishoudelijke apparatuur) en een relatief hoog kwaliteits–niveau op dit gebied is bereikt, zijn er geen significante wijzigingen teverwachten. In incidentele gevallen kunnen prijsverhogingen als gevolgvan de nieuwe wetgeving optreden. Daar staan echter prijsverlagingenvoor andere gevallen tegenover, als gevolg van het feit, dat door derichtlijn een Europees-wijde mededinging wordt bevorderd en hetvereiste van typekeuring voor een groot deel van de apparatuur (metname op het gebied van de telecommunicatie) vervalt. Op het algemeneprijsniveau van de verbruiksartikelen is om deze redenen geen belangrijkeffect te verwachten.

De Minister van Verkeer en Waterstaat,J. R. H. Maij-Weggen

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 27

Page 28: Tweede Kamer der Staten-Generaal 2€¦ · In de memorie van toelichting op artikel 30 WTV werd bij de formu– 313906F ISSN0921 - 7371 Sdu Uitgeverij Planti/nstraat 's Gravenhage

Bijlage 2 bij de memorie van toelichting

Transponeringstabel

Richtlijn 89/336/EEG WTV

Artikelen Artikelen

1, leden 1, 2 en 4leden 3, 5 en 6

2, lid 1Iid2Iid3

3, 4 en 5

6, lid 1 onder aonder bleden 2 en 3

7, leden 1 , 2 en 3

8

9, lid 1, eerste alinearest lid 1 en lid 2Iid3Iid4

10, leden 1 en 2vijfde voizin van lid 2lid 3 (vervallen door richtlijn 92/31 /EEG)lid 4 (vervallen door richtlijn 92/263/EEG)lidSlid 6

7.2Richtlijn 91/31/EEG

1, I t/m nimplementatie in uitvoeringsregelmgen

30c, lid 2, onder a30c, lid 2, onder bimplementatie in uitvoeringsregelingen

30, lid 1, lid 2, onder a, en lid 3 en 30a

30b, lid 230b, lid 1, onder abehoeven geen implementatie

behoeven geen implementatie

behoeven geen implementatie

30, lid 2, onder bbehoeven geen implementatie30a, eerste lid 1 en 50behoeft geen implementatie

implementatie in uitvoeringsregelingen

implementatie in uitvoeringsregelingenbehoeft geen implementatie

implementatie in uitvoeringsregelingen

IV van de Wijzigingswet WTVIII van de Wijzigingswet WTC

Tweede Kamer, vergaderjaar 1992-1993, 23 236, nr. 3 28