Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl · 3. PBO Een aantal fracties ging in op de...

10
Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 Vergaderjaar 1991-1992 22313 Nr. 14 Voorstel van wet van het lid Achttienribbe-Buijs c.s. tot wijziging van de Wet op de Registeraccountants en de Wet op de Accountants-Administratieconsulenten (wijziging in verband met de invoering van de Achtste Richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen inzake het vennootschapsrecht) NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAG Ontvangen 3 juli 1992 1. Inleiding Alvorens wij ingaan op de onderhavige materie stellen wij er prijs op de diverse fracties te bedanken voor hun inbreng voor het eindverslag. Onze dank gaat ook uit naar de beroepsorganisaties NIVRA en NOvAA voor hun constructieve opstelling waardoor een snelle totstandkoming van deze nota mogelijk werd gemaakt. Uit de bijdragen van de diverse fracties voor het eindverslag blijkt dat de Tweede Kamer buitengewoon veel waarde hecht aan een snelle totstandkoming van de wetgeving ter uitvoering van de 8e EEG-richtlijn, onverlet de noodzaak dat die wetgeving moet voldoen aan de eisen van doelmatigheid en doeltreffendheid. De initiatiefnemers delen deze opvatting. De inhoud van deze nota alsmede de daarbij behorende nota van wijziging dienen dan ook in het bijzonder in het licht van een snelle, voor alle betrokken partijen bevredigende uitvoering van de 8e EEG-richtlijn te worden bezien. 2. Bevoegdheidsafbakening De leden van de fracties van CDA, PvdA en D66 hebben met veel argumenten aangevoerd dat de afbakening van de bevoegdheden tussen RA's en AA's, zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel, ongewenst is. De leden van de SGP-fractie hebben terzake van deze afbakening kritische vragen gesteld waaruit wij afleiden dat zij daar geen voorstander van zijn, terwijl de VVD al eerder in het voorlopig verslag heeft kenbaar gemaakt een zodanige afbakening ook niet wenselijk te achten en voorstander te zijn van een selektie van de accountant door de markt zelf. Wij merken hierover op dat de afbakening van bevoegdheden gebaseerd is op het convenant van de beroepsorganisaties NIVRA en NOvAA. Dit convenant was de basis voor het inititatief-wetsvoorstel. De afbakening van de bevoegdheden is naar ons oordeel echter niet de kern 213801F ISSN0921 7371 Sdu Uitgeverij Plantijnstraat 's Gravenhage 1992 Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14

Transcript of Tweede Kamer der Staten-Generaal 2 - Overheid.nl · 3. PBO Een aantal fracties ging in op de...

  • Tweede Kamer der Staten-Generaal 2Vergaderjaar 1991-1992

    22313

    Nr. 14

    Voorstel van wet van het lid Achttienribbe-Buijsc.s. tot wijziging van de Wet op deRegisteraccountants en de Wet op deAccountants-Administratieconsulenten(wijziging in verband met de invoering van deAchtste Richtlijn van de Raad van de EuropeseGemeenschappen inzake hetvennootschapsrecht)

    NOTA NAAR AANLEIDING VAN HET EINDVERSLAGOntvangen 3 juli 1992

    1. Inleiding

    Alvorens wij ingaan op de onderhavige materie stellen wij er prijs opde diverse fracties te bedanken voor hun inbreng voor het eindverslag.

    Onze dank gaat ook uit naar de beroepsorganisaties NIVRA en NOvAAvoor hun constructieve opstelling waardoor een snelle totstandkomingvan deze nota mogelijk werd gemaakt.

    Uit de bijdragen van de diverse fracties voor het eindverslag blijkt datde Tweede Kamer buitengewoon veel waarde hecht aan een snelletotstandkoming van de wetgeving ter uitvoering van de 8e EEG-richtlijn,onverlet de noodzaak dat die wetgeving moet voldoen aan de eisen vandoelmatigheid en doeltreffendheid. De initiatiefnemers delen dezeopvatting. De inhoud van deze nota alsmede de daarbij behorende notavan wijziging dienen dan ook in het bijzonder in het licht van een snelle,voor alle betrokken partijen bevredigende uitvoering van de 8eEEG-richtlijn te worden bezien.

    2. Bevoegdheidsafbakening

    De leden van de fracties van CDA, PvdA en D66 hebben met veelargumenten aangevoerd dat de afbakening van de bevoegdheden tussenRA's en AA's, zoals voorgesteld in het onderhavige wetsvoorstel,ongewenst is. De leden van de SGP-fractie hebben terzake van dezeafbakening kritische vragen gesteld waaruit wij afleiden dat zij daar geenvoorstander van zijn, terwijl de VVD al eerder in het voorlopig verslagheeft kenbaar gemaakt een zodanige afbakening ook niet wenselijk teachten en voorstander te zijn van een selektie van de accountant door demarkt zelf.

    Wij merken hierover op dat de afbakening van bevoegdhedengebaseerd is op het convenant van de beroepsorganisaties NIVRA enNOvAA. Dit convenant was de basis voor het inititatief-wetsvoorstel. Deafbakening van de bevoegdheden is naar ons oordeel echter niet de kern

    213801FISSN0921 7371Sdu Uitgeverij Plantijnstraat's Gravenhage 1992 Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14

  • van het convenant en is evenmin de kern van dit wetsvoorstel. Dat is deuitvoering van de 8e EEG-richtlijn onder handhaving van de bestaandewettelijk geregelde beroepen van AA en RA. De leden van de WD-fractiehebben dit in het voorlopig verslag ook reeds opgemerkt. De door onsvoorgestelde verdeling is evenmin gebaseerd op de 8e EEG-richtlijn. Ookin de brief van Europees Commissaris Bangemann wordt een dergelijkeafbakening van bevoegdheden niet geëist. Nu de Tweede Kamer deafbakening van bevoegdheden naar verwachting zal afwijzen en het onsbekend is dat ook de minister van EZ en de staatssecretaris van Justitiedaar eveneens ernstige bezwaren tegen hebben, menen wij er verstandigaan te doen het wetsvoorstel op dit punt aan te passen en de bevoegdheidsafbakening tussen RA's en AA's te doen vervallen. Een belangrijkondersteunend argument, dat overigens ook door de leden van defracties van het CDA en D66 is gebruikt, is dat het bedrijfsleven zelf instaat is te kiezen welke accountant of accountantskantoor het besteaansluit bij het eigen bedrijf. Alsdan voltrekt zich een meer natuurlijkselektieproces. In de bijgevoegde nota van wijziging is de aanpassingaangebracht.

    De leden van de SGP-fractie vroegen, naar aanleiding van deargumenten van het NIVRA, hoe duidelijk gemaakt kan worden dat voorde registeraccountant zwaardere eisen kunnen en moeten wordengesteld en wat voor gevolg het schrappen van de tweedeling kan hebbenvoor het standhouden van het convenant.

    Hierover merken wij op dat de opleiding van de registeraccountant endie van de accountant-administratieconsulent beide moeten voldoen aande 8e EEG-richtlijn. In die zin bestaat er een parallei tussen het oplei–dingstraject van beide beroepsgroepen. Wij onderschrijven in datverband de opvattingen van de leden van de CDA-fractie dat in beideopleidingstrajecten wel duidelijke accentverschillen kunnen wordenaangebracht. Zo zal in de opleiding voor registeraccountant meer accentkunnen worden gelegd op de omvang en diepgang van de studiestof enop de specifieke problematiek van verschillende typen van bedrijven. Inde opleiding voor accountant-administratieconsulent zal accent kunnenworden gelegd op specifieke MKB-aspecten. Wij achten het echter nietde taak van de wetgever om deze verschillen te regelen. Dit zou totverstarring kunnen leiden die nu juist vermeden moet worden gelet op dedynamische ontwikkelingen waarin het accountantsberoep zich bevindt.Het primaat voor dergelijke opleidingsaangelegenheden ligt in de eersteplaats bij de afzonderlijke PBO's en de toetsing ligt bij de examen–bureau's. Beide beroepsgroepen zullen aldus hun eigen profiel kunnenbehouden en op een flexibele wijze kunnen en moeten inspelen op debehoeften van hun afnemers.

    Het schrappen van de bevoegdheidsafbakening op zich betekentweliswaar een afwijking van het convenant, maar zoals eerder isopgemerkt, is deze afbakening niet de kern van het convenant. Deze kernis het zelfstandig voortbestaan van beide beroepsgroepen. Het initiatief–wetsvoorstel, in aanvang gebaseerd op de motie Vos c.s., waarborgtzulks, overigens zonder het naar elkaar toegroeien van beroepsgroepente belemmeren. Op basis van de inbreng voor het eindverslag van dediverse fracties en na overleg met NIVRA en NOvAA hebben wij hetopportuun geacht tegemoet te komen aan de wensen van de TweedeKamer op dit punt. De uiteindelijke keuze of het convenant overigens vankracht moet blijven is aan NIVRA en NOvAA.

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14

  • 3. PBO

    Een aantal fracties ging in op de problematiek van één of twee PBO's.De leden van de CDA-fractie gaven aan dat één publiekrechtelijk

    lichaam met twee kamers zeker een aantrekkelijke kant heeft, maarbinnen de desbetreffende beroepsgroepen niet op grote steun magrekenen. Daarbij komt nog dat niet alle AA's voorshands als wettelijkcontroleur zullen kunnen optreden. Niettemin kwam het de leden van deCDA-fractie gewenst voor dat enerzijds op hen allerlei voorschriften welvan toepassing zijn, anderzijds is het voor betrokkenen gewenst dat zijhun cliënten kunnen mededelen dat alles nagenoeg bij het oude isgebleven. De leden van de PvdA-fractie waren van mening dat één PBOmet één afdeling voor RA's en één afdeling voor AA's meer garantiesbiedt voor coördinatie en stroomlijning. De leden van de WD-fractieleken meer impliciet hun instemming te betuigen met twee afzonderlijkePBO's. De leden van de SGP-fractie hadden op zichzelf geen moeite metéén PBO met een RA-kamer en een AA-kamer, maar vonden dezeoplossing in het huidige stadium te ver afwijken van het initiatief–wetsvoorstel.

    Wij zijn van mening dat de essentie van het initiatief-wetsvoorstel isuitvoering van de 8e EEG-richtlijn onder handhaving van de beide huidigeaccountantswetten. Omdat de beide accountantswetten en de beideaccountantsberoepen gescheiden blijven voorttaestaan ligt de keuze voortwee PBO's reeds voor de hand. Daarnaast is het verschil in culturentussen beide beroepsorganisaties, zoals de leden van de SGP-fractieterecht aanduidden, nog zodanig groot dat er tijd nodig is voor dezeorganisaties om naar elkaar toe te groeien. Een geforceerde samen–voeging op dit moment in één PBO, ook al heeft deze een afzonderlijkeRA– en AA-kamer, kan tot gevolg hebben dat de tegenstellingen op ditmoment veeleer zullen verscherpen dan zullen afnemen. Dit met allerisico van dien. Ook de beroepsorganisaties achten een dergelijkesamenvoeging nog een stap te ver. Bovendien is het voor de AA's dievoorshands geen wettelijk controleur zullen worden, gewenst dat zijbinnen een wettelijk kader en in de beroepsorganisatie kunnen blijvenfunctioneren. Om deze redenen hebben wij er voor gekozen om in onswetsvoorstel de beide PBO's te handhaven. Wel zijn wij van mening dattijdens de evaluatie van het wetsvoorstel, waarvan wij bij nader inzienvoorstellen dat deze zes jaar na het van kracht worden van de wet plaats–vindt (zie hierna naar aanleiding van opmerkingen en vragen van de ledenvan de CDA-fractie, de PvdA-fractie, de SGP-fractie en de GPV-fractie)opnieuw bezien moet worden of samenvoeging van de beide PBO's totbijvoorbeeld één PBO met twee kamers dan wenselijk en haalbaar is.Zoals onderstaand aangegeven hebben wij ons wetsvoorstel wel zodanigaangepast dat voorzien is in een systeem van uniforme gedrags– enberoepsregels met betrekking tot de uitoefening van de wettelijkecontrole voor RA's en AA's en dat er, daarmee samenhangend, ééntuchtrechtelijke instantie komt.

    4. Uniforme gedrags– en beroepsregels met betrekking tot deuitoefening van de wettelijke controle voor RA's en AA's;coördinerend lichaam artikel 135 Grondwet

    De leden van de CDA-fractie wezen erop dat in de gekozen opzet voorafstemming van de gedrags– en beroepsregels deze regels toch nogkunnen verschillen. Zij gaven aan dat wellicht vaststelling door deMinister van Economische Zaken de voorkeur verdient. Omdat hetcoördinerend lichaam artikel 135 Grondwet slechts een adviserende taakheeft, zijn - zo merkten de leden van de PvdA-fractie op - geen

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22313, nr. 14

  • waarborgen ingebouwd dat de adviezen worden opgevolgd De leden vande VVD-fractie gaven aan de instelling van een coördinerend lichaamartikel 135 Grondwet een goede suggestie van de leden van deCDA-fractie te vinden. Zij waren echter van oordeel dat dit lichaam eeneigen verordenende bevoegdheid zou moeten krijgen Een ander alter–natief zou kunnen zijn dat beide PBO's zelf tot afstemming van degedrags– en beroepsregels ten aanzien van de wettelijke controle komen.De leden van de SGP-fractie beschouwden de creatie van een nieuwlichaam artikel 135 Grondwet als een mogelijkheid voor de beide PBO'som naar elkaar toe te groeien. Ook de leden van de GPV-fractie betwij–felderi of de afstemming van de gedrags– en beroepsregeis tussen debeide beroepsgroepen voldoende gegarandeerd was.

    De hierboven geuite bezwaren tegen een coördinerend lichaam metadviserende bevoegdheid en de wensen om te komen tot eenafstemming hebben ons ervan overtuigd dat wettelijk gewaarborgd moetworden dat de gedrags– en beroepsregels met betrekking tot de wette–lijke controle van RA's en AA's dezelfde inhoud moeten hebben. Ditbetreft in het bijzonder de regels omtrent waarborgen voor onafhanke–lijkheid, de controlestandaarden, de regels omtrent de accountantsver–klaring en de regels omtrent de verantwoordelijkheid bij de ontdekkingvan fraude. Het huidige voorstel laat enige ruimte open voor verschil indergelijke regels. Eenduidige normen voor de wettelijke controle zijn,zoals de leden van de VVD-fractie terecht opmerken, in het belang vangebruikers c.q. afnemers van de wettelijke controle. Wij hebben daaromter waarborging van uniforme gedrags– en beroepsregels met betrekkingtot de uitoefening van de wettelijke controle gekozen voor een andereoplossing die ons inziens vanuit wetgevingsoogpunt eenvoudiger is entoch de gewenste waarborg oplevert. Deze oplossing is de volgende. Inde Wet RA en in de Wet AA wordt bepaald dat de gedrags– en beroeps–regels ten aanzien van het verrichten van de wettelijke controle dezelfdeinhoud dienen te hebben Om dit te bewerkstelligen wordt bepaald dateen ontwerp voor de bepalingen van gedrags– en beroepsregels tenaanzien van het verrichten van de wettelijke controle wordt opgestelddoor een commissie, bestaande uit een gelijk aantal leden van het NIVRAen van de NOvAA. De vaststelling van (de verordeningen betreffende) degedrags– en beroepsregels blijft een bevoegdheid van de respectievelijkeledenvergaderingen van NIVRA en van NOvAA. Aangezien de wetvoorschrijft dat de inhoud van de regelgeving met betrekkmg tot dewettelijke controle gelijk moet zijn, kunnen verordeningen die op dit puntvan elkaar verschillen, wegens strijd met de wet worden vernietigd. Inhet kader van de overgang naar de situatie onder de nieuwe wet krijgende ledenvergaderingen van NIVRA en van NOvAA na inwerkingtredingvan de wet achttien maanden de tijd om volgens de nieuwe procedureverordeningen betreffende de gedrags– en beroepsregels op te stellen.Daarbij zij nog het volgende aangetekend. Concept-gedrags– en beroeps–regels die door de gemeenschappelijke commissie van NIVRA en NOvAAzijn opgesteld kunnen vervolgens worden geamendeerd door de beideledenvergaderingen. Dat kan ertoe leiden dat de vastgestelde gedrags–en beroepsregels niet dezelfde inhoud hebben. Gaat het om onderge–schikte punten dan zal er geen aanleiding zijn deze regels te vernietigen.Indien door amendering de regels in belangrijke mate van elkaar gaanafwijken, zal vernietiging volgen van die regels die door de amende–menten zijn gaan afwijken van het gezamenlijk opgestelde concept.Ontstaat daardoor een impasse, omdat een van beide ledenvergade–ringen weigert opnieuw vast te stellen, dan is voorzien in een vaststellingvan de gedrags– en beroepsregels door de Minister van EconomischeZaken in overleg met de Minister van Justitie. In dit verband merken wijnog op dat het voor de hand ligt dat NIVRA en NOvAA bij de opstelling

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22313, nr. 14

  • van gelijke gedrags– en beroepsregels met betrekking tot de wettelijkecontrole internationaal erkende gedrags– en beroepsregels als uitgangs–punten zouden moeten nemen. Wij verwijzen verder naar bijgaande notavan wijziging.

    5. Raad van advies voor de wettelijke accountantscontrole

    De leden van de PvdA-fractie stelden vraagtekens bij de doelmatigheiden doeltreffendheid van de Raad van advies, en bij de adviserende encoördinerende functie van deze raad. De leden van de fractie van D66wilden nogmaals wijzen op het belang dat zij hechten aan de invoeringvan een raad van advies voor de wettelijke controle conform de in hetwetsvoorstel 22 470 voorgestelde wijze. Zij vonden verder in dit kader dedoor de NOvAA ingestelde Klankbordgroep te vrijblijvend. De leden vande GPV-fractie hadden enkele vragen met betrekking tot het feitelijkfunctioneren van de Raad van advies. Zij vroegen zich onder meer af ofhet advies van de Raad niet te vrijblijvend zou zijn, aangezien noch hetNIVRA noch de NOvAA verplicht zouden zijn het advies van de Raad opte volgen. Zij betrokken hierbij tevens de bevoegdheden van de Ministervan Economische Zaken.

    Nu, zoals hierboven al is aangegeven, overeenkomstig de doorverscheidene fracties geuite wensen is voorzien in een wettelijk gewaar–borgde uniformiteit van de gedrags– en beroepsregels van RA's en AA'sbetreffende de wettelijke controle, is het niet langer noodzakelijk deRaad van advies te belasten met een taak betreffende de afstemmingvan deze gedrags– en beroepsregels van RA's en AA's. Dit was debelangrijkste wettelijke taak van een dergelijke raad. De overige takenvan de raad zijn naar onze mening niet van zodanig zwaar gewicht dat zijde instelling bij wet van zulk een raad afdoende rechtvaardigen. Om dezereden stellen wij niet langer een raad van advies als wettelijk lichaamvoor. Wij verwijzen hiervoor naar bijgaande nota van wijziging.

    6. Titulatuur

    De leden van de fractie van D66 vroegen of het voor de duidelijkheidvan belang zou kunnen zijn dat de RA– en de AA-titel worden verbondenaan de wettelijke controlebevoegdheid. Het is volgens deze leden echterde vraag of zonder meer voorbij kan worden gegaan aan de bestaandesituatie wat betreft de titulatuur. De leden van de SGP-fractie haddenvanuit de 8e EEG-richtlijn bezien alle begrip voor een regeling, waarbijmet een goede overgangsregeling alleen die RA's en AA's in het registerworden ingeschreven die het volgens de richtlijn vereiste praktijkexamenmet goed gevolg hebben afgelegd. Zij vroegen zich echter af of door eenovergangsregeling voldoende tegemoet zou kunnen worden gekomenaan het bewaren van de status die nu aan de RA-titel is verbonden. Moetde beperking van de inschrijving tot hen die de volledige opleidinginclusief de drie-jarige praktijk hebben gevolgd niet leiden tot een verliesvan status en daarmee van de aantrekkelijkheid van de theoretischeopleiding die niet tot enige titel voert, zo vroegen zij.

    Wij willen hierover het volgende opmerken. In het initiatief–wetsvoorstel is thans bepaald dat de inschrijving als RA of als AA kanplaatsvinden na het met goed gevolg afleggen van het theoretischgedeelte van het RA– respectievelijk AA-examen. De wettelijke controle–bevoegdheid wordt verkregen na het met goed gevolg afleggen van hetpraktisch gedeelte van het examen na een driejarige praktijkopleiding. Detitels RA en AA zijn derhalve niet gekoppeld aan de wettelijke controle–bevoegdheid. Het NIVRA heeft er op gewezen dat een belangrijk deel

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14

  • van de accountancy-studenten een werkkring heeft buiten de accoun–tantspraktijk. Indien de titel RA slechts verkregen zou kunnen worden nahet volgen van een driejarige praktijkopleiding en het afleggen van eenpraktijkexamen zou de accountantsopleiding voor deze categoriestudenten aan aantrekkingskracht kunnen inboeten. Dat zou ook in hetnadeel zijn van het bedrijfsleven dat voor de hogere financiële functiesmede uit dit arbeidspotentieel put. Dit is waar de leden van de fractiesvan D66 en de SGP op doelen. Het NCW heeft eveneens op deze conse–quentie gewezen. Wij hebben echter een duidelijke wens menen tebespeuren zowel bij de Tweede Kamer-leden als bij de Minister vanEconomische Zaken om de bevoegdheid tot wettelijke controle wel tekoppelen aan de titel. Wij hebben derhalve besloten het wetsvoorstel indeze zin te wijzigen. Ook wij zijn bij nader inzien van mening dat deduidelijkheid ermee gediend is dat een wettelijk controleur ook kanworden herkend aan zijn titel. Voorts is het de wens van NIVRA enNOvAA dat alle titeldragers lid zijn van de publiekrechtelijke beroepsor–ganisatie; vanuit de wettelijke controlebevoegdheid is een dergelijkeaansluitingsdwang bij een publiekrechtelijk lichaam te rechtvaardigen endaarom goed verdedigbaar. Wat het probleem van de studenten met eenwerkkring in het bedrijfsleven betreft hebben wij kennis genomen vaneen door het NIVRA voorgestelde oplossing. Van het Ministerie vanEconomische Zaken hebben wij vernomen dat de voorgestelde oplossingdaar niet op bezwaren stuit. Deze oplossing houdt in dat binnen de eisendie de 8e EEG-richtlijn stelt, aan de praktijkopleiding een zodanige vormkan worden gegeven dat deze geen belemmering behoeft te zijn voordeze studenten. In de door het NIVRA vast te stellen Verordening op depraktijkopleiding kunnen voor hen de nodige voorzieningen wordengetroffen. Daarbij is te denken aan deeltijdstage, buitenpatronaat enpatronaatswisseling. Voor de opbouw van het stagerapport, waarin depraktijkervaring van de student wordt vastgelegd, is voorts van betekenisdat artikel 6 van de 8e EEG– richtlijn een ruime omschrijving geeft van devakgebieden, die voor de praktijkopleiding relevant zijn. Het boven–staande geldt mutatis mutandis ook voor AA-studenten. Van de invoeringvan een praktijkopleiding op dit moment mogen de huidige RA's, dehuidige RA-studenten en ook de huidige AA's niet de dupe worden. Ditgeldt evenzeer voor AA-studenten in dier voege dat het noodzakelijk isdat de opleidingsinstituten die thans een opleiding voor AA verzorgenconform de eisen op grond van de huidige Wet AA, die opleiding moetenhebben aangepast aan de eisen van de 8e EEG-richtlijn vóór het momentdat het wetsvoorstel kracht van wet krijgt. Alsdan zijn deze studenten inopleiding voor wettelijk controleur. De 8e EEG-richtlijn biedt mogelijk–heden om overgangsvoorzieningen te treffen. De verplichting om eenpraktijkopleiding te hebben gevolgd behoeft pas in te gaan zes jaar na deimplementatiedatum van de 8e EEG-richtlijn. Uitgaande van een inwer–kingtredingsdatum van het initiatief-wetsvoorstel op 1 januari 1993betekent dit dat de praktijkopleiding pas gevolgd moet zijn doordegenen, die zich na 1 januari 1999 als RA of AA willen laten inschrijven.Alle huidige RA's behouden de wettelijke controlebevoegdheid, die zijthans reeds bezitten. Voor de huidige RA-studenten houdt dit in dat alszij voor 1 januari 1999 afgestudeerd en ingeschreven zijn, zij eveneensde wettelijke controlebevoegdheid verwerven zonder de praktijkopleidingbehoeven te hebben gevolgd. Het overgangsexamen voor AA's,waarmede zij wettelijke controlebevoegdheid verwerven, loopt bij inwer–kingtreding van de wet op 1 januari 1993 eveneens op 1 januari 1999 af.Voor de huidige AA's die vóór 1 januari 1999 voor dit overgangsexamenslagen, geldt evenzeer dat zij geen praktijkopleiding behoeven te volgen.De AA's die geen overgangsexamen doen of daarvoor niet slagen,behouden het recht op de titel AA, maar verkrijgen uiteraard geenbevoegdheid wettelijke controles te verrichten. Voor de genoemde

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22313, nr. 14

  • wijziging betreffende koppeling van titel en wettelijke controlebe–voegdheid verwijzen wij naar bijgaande nota van wijziging.

    De leden van de SGP-fractie vroegen wat er moet gebeuren met eenna 1 januari 1999 ingeschreven RA die na enkele jaren in de praktijkwerkzaam te zijn geweest, overstapt naar een andere maatschappelijkefunctie. Blijft de inschrijving dan gelden of niet?

    Wij merken op dat de titel wordt gekoppeld aan de bevoegdheid totwettelijke controle, waarbij het niet uitmaakt of de betrokkene van dezebevoegdheid gebruik maakt of niet. Een RA, die overstapt naar eenandere functie, blijft derhalve in het register ingeschreven, zoals ookthans het geval is. Voor een AA geldt uiteraard hetzelfde.

    De leden van de CDA-fractie hadden opgemerkt dat vele RA'swerkzaam bij overheid en bedrijfsleven niet in een controlefunctiewerkzaam zijn. Zij vroegen of het niet beter zou zijn om onder behoudvan bestaande rechten en zonodig met een zekere overgangstermijn hetgebruik van de RA– en AA-aanduiding te gebruiken voor hen dieinderdaad zonder meer tot de wettelijke controle bevoegd zijn. Na jarenin een andere functie werkzaam te zijn geweest, kan toch niet meer eenjuiste uitoefening van de kerntaak (dat is de controle) verwacht worden,aldus deze leden.

    Zoals wij reeds op de vraag van de leden van de SGP-fractie hebbengeantwoord zijn wij van mening dat allen die in het RA– of AA-registerstaan ingeschreven de titel RA of AA mogen voeren, ongeacht de functiedie zij uitoefenen. Een andere vraag is of degenen die geruime tijd geencontrolefunctie hebben uitgeoefend deze functie op elk door hengewenst moment weer kunnen gaan uitoefenen. Dit is mogelijk;verstandig is het echter niet. Het NIVRA heeft in een MeningsuitingVoortgezette Educatie voor Registeraccountants uitgesproken dat eenRA die in voormelde situatie komt te verkeren eerst een aantal opfriscur–sussen moet volgen alvorens opnieuw de praktijk te gaan uitoefenen.Doet hij dit niet en komt hij onverhoopt met de tuchtrechter in aanraking,dan zou deze hier rekening mee kunnen houden. Ook in verband met deberoepsaansprakelijkheidsrisico's doet een RA of AA die geruime tijd uithet vak is geweest er verstandig aan om niet zonder meer daarin terug tekeren.

    7. Opleidingen en examens

    Zowel de leden van de fractie van de PvdA als die van de fractie vanD66 vroegen zich af of het de voorkeur heeft als de examens van deRA's en de AA's door een en hetzelfde examenbureau zouden wordenafgenomen. Aldus zou naar hun mening het voldoen aan de eisen van de8e EEG-richtlijn het beste gewaarborgd worden.

    Wij menen dat het aanwijzen van een en hetzelfde examenbureau nietnoodzakelijk is. Immers voor beide beroepsgroepen zullen de examen–eisen bij algemene maatregel van bestuur worden vastgelegd. De inhoudvan deze algemene maatregelen van bestuur zal in ieder geval conformde 8e EEG-richtlijn zijn. De afzonderlijke examenbureaus zullen op basisvan deze algemene maatregelen van bestuur de examens afnemen enerkennen. Aldus is afdoende gewaarborgd dat beide examens voldoenaan de 8e EEG-richtlijn. Het samenvoegen van de examenbureaus druistoverigens in tegen de geest van het convenant en van dit wetsontwerp.Het zou er toe kunnen leiden dat de ook in examenstructuren gewenstepluriformiteit van het accountantsberoep in gevaar komt. Het lijkt ons

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14

  • overigens wel voor de hand te liggen dat de leden van de examenbu–reaus met elkaar zullen overleggen en van elkaars ervaring gebruik zullenmaken. Op basis van vrijwilligheid zou dan samenwerking mogelijk zijn.

    8. Overgangsregeling

    De leden van de fracties van VVD, D66 en SGP waren van mening datdoor de aangebrachte verzwaringen in de overgangsregeling de twijfelsdaarover waren weggenomen. De leden van de fractie van het CDAmeenden dat de verzwaringen een stap in de goede richting betekenendoch meenden dat nog niet vast stond dat Nederland niet ter zake ingebreke zal worden gesteld conform de procedure voorzien in artikel 169van het EEG-Verdrag. De leden van de PvdA-fractie hebben blijk gegevennog kritisch te staan tegenover het niveau van de overgangsregeling. Allefracties, met uitzondering van de VVD, hebben aangedrongen op eenbevestiging van Commissaris Bangemann van de Europese Commissieom eventueel nog bestaande twijfel over de conformiteit van deovergangsregeling met de 8e EEG-richtlijn weg te nemen.

    Om maximale zekerheid te krijgen of de door ons aangepasteovergangsregeling niet op bezwaren van de zijde van de EuropeseCommissie zal stuiten, hebben wij de Minister van Economische Zakenbereid gevonden de heer Bangemann uitsluitsel te vragen over de doorons aangepaste overgangsregeling. Het antwoord wordt binnenkortverwacht. De minister heeft ons laten weten dat hij met de in ditwetsvoorstel opgenomen overgangsregeling akkoord gaat indien de heerBangemann daartegen geen bezwaar blijkt te hebben

    Voorts hebben de leden van de PvdA-fractie opmerkingen gemaaktover de termijnen voor de overgangsregeling. Zij waren van oordeel datde weergave in de memorie van antwoord van de resultaten van hetoverleg dat met het Hoofd van de sector Jaarverslaggeving van deEuropese Commissie is gevoerd niet juist is. Zij begrepen niet waarom inde artikelen 9 en 11 van de overgangsregeling de termijn van 6 jaar isvervangen door de termijn van 8 jaar. Zij zouden graag zien dat de heerBangemann ook hierover een uitspraak doet.

    Bij nader inzien zijn wij tot de conclusie gekomen dat op grond vanartikel 18 jo artikel 30 van de richtlijn de termijn voor de overgangsre–geling 6 jaar na de inwerkingtreding van de wet bedraagt. Overigens isdeze 6 jaar ons insziens voldoende om alle AA's en AA-studentengelegenheid te geven van de overgangsregeling gebruik te maken. Deovergangstermijn hebben wij daarom opnieuw gewijzigd in 6 jaar.

    De leden van de fractie van D66 hebben zich afgevraagd of de SROOAin aanmerking zou kunnen komen om de uitvoering van de overgangsre–geling te verzorgen. De leden van de VVD-fractie meenden daarentegendat aan de SROOA geen behoefte meer is. Zij wilden voorts de opvattingvernemen van de initiatiefnemers over het in hun ogen partijdigeoptreden van de SROOA dat ertoe geleid zou hebben dat de meesteAA's daarin geen vertrouwen meer zouden hebben.

    Wij zijn van oordeel dat de studenten bij de SROOA en de inmiddelsdaar afgestudeerden niet de dupe mogen worden van de ontstanesituatie. In dat licht hebben wij het wetsvoorstel aangepast door tebepalen dat ook het SROOA-diploma recht geeft op inschrijving in hetregister voor AA. Uiteraard geldt dit alleen voor de overgangsregeling. Inhet reguliere opleidingstraject voor AA heeft de SROOA geen functie. Opons voorstel hebben de NOVAA en de SROOA ingestemd met onderling

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14 8

  • overleg teneinde te komen tot goede afspraken omtrent de uitvoeringvan de overgangsregeling, waarmee zo snel mogelijk dient te wordenbegonnen. Het is namelijk niet in het belang van de studenten dat in hetkader van de overgangregeling twee organisaties met elkaar zoudenconcurreren. Tenslotte zij vermeld dat wij ter waarborging van het niveauvan de overgangsregeling, de vakken waarin de onderscheiden groepenAA's examen moeten afleggen, zoals is aangegeven in de toelichting bijde nota van wijziging d.d. 15 april 1992, hebben opgenomen in de wet.

    9. Aanpassing andere wetten

    De leden van de PvdA-fractie wilden weten of in artikel V Wijzigingandere wetten een wijziging opgenomen moet worden in de regelsbetreffende een algemeen stelsel van erkenning van hoger onderwijsdi–ploma's in de iidstaten van de Europese Gemeenschappen. Zij verwijzennaar artikel 28 van het wetsvoorstel 22 543.

    Wij menen dat een dergelijke wijziging niet nodig is omdat in het initi–atief-wetsvoorstel is gekozen voor een afzonderlijke implementatie tenaanzien van het accountantsberoep van de EG-richtlijn betreffende eenalgemeen stelsel van erkenning van hoger-onderwijsdiploma's waarmeeberoepsopleidingen van tenminste drie jaar worden afgesloten.

    10. Procedure EG

    De leden van de WD-fractie en van de SGP-fractie vroegen of dooreen snelle aapassingswetgeving een veroordeling door het Europese Hofwegens het niet tijdig uitvoeren van de 8e EEG-richtlijn kan wordenvoorkomen.

    Naar verwachting zal dit niet het geval zijn omdat het kernpunt van deprocedure is het niet formeel voldoen door Nederland aan de eisen vande 8e EEG-richtlijn per 1-1-1988.

    11. Evaluatie

    De leden van de CDA-fractie, van de PvdA-fractie, van de SGP-fractieen van de GPV-fractie hadden met instemming kennisgenomen van deevaluatiebepaling. Wel vonden zij dat de evaluatietermijn van 10 jaar telang is. Zij pleitten voor een termijn die varieerde van 5 tot 6 jaar.

    Tegen een bekorting van de termijn hebben wij geen bezwaar. In denota van wijziging hebben wij deze termijn aangepast tot zes jaar,hetgeen samenvalt met de afloop van de overgangsregeling. Op datmoment is de stand van zaken goed te overzien.

    De leden van de PvdA-fractie vroegen zich voorts nog af wat de inhoudvan de evaluatie zal zijn.

    De evaluatie zal de specifieke punten bevatten betreffende het naarelkaar toegroeien van de beide beroepsgroepen zoals de eventueleintegratie van de PBO's, de inhoud, de omvang en het niveau van deexamens en de examenbureaus.

    12. Contraseign Minister van Economische Zaken

    De leden van de SGP-fractie meenden dat met de regering moetworden gewerkt aan een eensluidende oplossing. Anders zagen zij de

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14 9

  • totstandkoming van het voorstel vertraagd. Zij vroegen dan ook nadruk–kelijk naar het verkrijgen van het contraseign van de minister.

    Hierover merken wij op dat wij de stellige indruk hebben dat aan debelangrijkste bezwaren die de Minister van Economische Zaken en deStaatssecretaris van Justitie hadden tegen het initiatief-wetsvoorsteldoor middel van bijgaande nota van wijziging wordt tegemoet gekomen.Wij verwachten daarom niet dat het contraseign zal worden onthoudenindien deze punten door de Kamer worden aanvaard.

    13. Brief Minister van Economische Zaken d.d. 6 mei 1992

    De leden van de PvdA-fractie wilden gaarne een reactie op hetcompromis zoals voorgelegd door het kabinet, alsmede op de verschil–lende onderdelen daarvan.

    Deze brief is besproken in de Vaste commissie van EconomischeZaken van de Tweede Kamer. De commissie heeft als conclusie van ditoverleg de Minister van Economische Zaken vervolgens de suggestiegedaan tot het voeren van informeel overleg met de initiatiefnemers. Deminister heeft deze suggestie gevolgd. In dit overleg heeft de ministernog eens aangegeven aan welke punten hij bijzonder veel waarde hecht.

    14. Toelatingseisen voor buitenlandse accountants in relatie totoude overgangseisen voor AA's om RA te worden

    De leden van de fractie van D66 vroegen of de proeve vanbekwaamheid voor buitenlandse accountants te vergelijken is met deoude overgangsregeling voor AA's om RA te worden.

    De proeve van bekwaamheid om AA te kunnen worden is bedoeld voorbuitenlandse accountants die reeds voldoen aan de noodzakelijke vakbe–kwaamheidseisen voor de uitoefening van de wettelijke controle in eenandere EG-Lidstaat. Deze accountants zijn niet te vergelijken met AA'sdie nog geen wettelijke controlebevoegdheid hebben. De eisen voor deproeve van bekwaamheid zijn dan ook andere eisen dan de eisen voorhet accountantsexamen voor accountants-administratieconsulenten zoalsgeregeld in titel IVA van de huidige Wet op de Registeraccountants (detijdelijke examenmogelijkheid voor AA's van 1986 tot 1991 om debevoegdheid te verwerven zich als RA te laten inschrijven). De proeveblijft beperkt tot een toetsing van de kennis omtrent Nederlands recht,voor zover opgenomen in de AA-studie en de kennis van de gedrags– enberoepsregels voor AA's. Toetsing van de kernvakken, te weten externeverslaggeving, administratieve organisatie en leer van de accountants–controle, die wel waren opgenomen in het accountantsexamen vooraccountants-administratieconsulenten, ontbreekt.

    Achttienribbe-BuijsVan ErpSmitsTommelRosenmöllerVan DisVan MiddelkoopLeerling

    Tweede Kamer, vergaderjaar 1991-1992, 22 313, nr. 14 10