Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

15

Click here to load reader

Transcript of Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

Page 1: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

Toegepast communicatieonderzoek

Deel 1 : Hoofdstuk 1 t/m 3 Ook verkrijgbaar: Deel 1 : Hoofdstuk 1 t/m 3 Ook verkrijgbaar: Deel 2 : Hoofdstuk 4 t/m 8

Bronvermelding

Titel : Toegepast communicatieonderzoek Druk : 1e druk, 2006 Auteur : G. van der Kaap Uitgever : Boom Lemma uitgevers ISBN (boek) : 9789085062172 Aantal hoofdstukken (boek) : 8 Aantal pagina’s (boek) : 317 De inhoud van dit uittreksel is met de grootste zorg samengesteld. Incidentele onjuistheden kunnen niettemin voorkomen. Je dient niet aan te nemen dat de informatie die Students Only B.V. biedt foutloos is, hoewel Students Only B.V. dat wel nastreeft. Dit uittreksel is voor persoonlijk gebruik en is bedoeld als wegwijzer bij het originele boek. Wij raden altijd aan het bijbehorende studieboek erbij te kopen en dit uittreksel als naslagwerk erbij te houden. In dit uittreksel worden diverse verwijzingen gemaakt naar het studieboek op basis waarvan dit uittreksel is gemaakt. Dit uittreksel is een uitgave van Students Only B.V. Copyright © 2010 StudentsOnly B.V. Alle rechten voorbehouden. De uitgever van het studieboek is op generlei wijze betrokken bij het vervaardigen van dit uittreksel. Voor vragen kan je je wenden per email aan [email protected].

Page 2: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

2

Inhoudsopgave

Hoofdstuk 1 Het onderkennen en analyseren van een communicatieprobleem 3

Hoofdstuk 2 Een onderzoeksvraag kunnen definiëren 6

Hoofdstuk 3 Een toegepast communicatieonderzoek kunnen ontwerpen 9

Page 3: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

3

Hoofdstuk 1 Het onderkennen en analyseren van een communicatieprobleem

1.1 Soorten communicatieproblemen Corporate communicatie: Het managementinstrument waarmee op een zo efficiënt en effectief mogelijke wijze, alle bewust gehanteerde vormen van interne en externe communicatie zodanig op elkaar worden afgestemd dat een positieve uitgangspositie ontstaat met de doelgroepen waarmee men een afhankelijkheidrelatie heeft (beeld dat de onderneming wenst te vestigen). 3 hoofdvormen van corporate communicatie: 1. interne communicatie 2.concerncommunicatie (organisatiecommunicatie) 3.marketingcommunicatie Corporate communicatie interne/externe communicatie concerncommunicatie. Interne communicatie: Alle communicatie binnen een organisatie die gericht is op het functioneren van die organisatie (het uitwisselen van boodschappen tussen zender en ontvanger die deel uitmaken van dezelfde organisatie, V/D Brink). Onderzoek op het gebied van interne communicatie richt zich op:

‐ Taakinfo ‐ Beheerinfo ‐ Beleidsinfo etc.

Audit: onderzoeksmethode waarbij je veel informatie verzamelt over de interne communicatie. (nadeel, kostbaar en kost veel tijd) (voordeel in kaart brengen wat succesvolle en niet succesvolle communicatie is) De audit bestaat uit 5 instrumenten: 1- netwerkanalyse 2- vragenlijst 3- interviews 4- communicatiedagboek 5- critical incidents Onderzoek richt zich op 8 communicatievariabelen: 1.infobronnen 2.acties die mensen ondernemen op basis van ontvangen info 3.tijdigheid, accuraatheid en bruikbaarheid van de info 4.resultaten van communicatie in relatie tot de effectiviteit van de organisatie 5.kanalen voor het zenden en ontvangen van info 6.kwaliteit van de communicatierelaties 7.hoeveelheid info die organisatieleden nodig hebben 8.formele en informele communicatienetwerken Marketingcommunicatie: Alle externe communicatie die een bedrijf inzet met als doel beïnvloeding van het aankoopproces. Het onderzoek doen naar het consumentengedrag.

Page 4: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

4

Onder te verdelen in 3 soorten namelijk: 1. Koopgedrag 2. Kennis (hoe meer kennis de consument heeft hoe beter hij in staat is een keuze te maken) 3. Attitude Marketingcommunicatie-instrumenten:

‐ Promotie ‐ Direct marketing ‐ Sponsoring ‐ Reclame

Page 5: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

5

Concerncommunicatie: Wordt ook wel organisatiecommunicatie genoemd. Verbeteren van de relatie van de organisatie met publieksgroepen. Het onderzoek richt zich op de instrumenten en de manier waarop de boodschap wordt gecommuniceerd. Voorbeelden terreinen concerncommunicatie:

‐ Pr ‐ Media en persrelaties ‐ Voorlichting

Bij effectonderzoek is het belangrijk voor ogen te houden wat van te voren het doel is geweest van een bepaalde communicatiemaatregel. 3 soorten voorlichting: 1.Persuasieve voorlichting (kennis, houding en gedrag) 2.Informatieve voorlichting (kennis) 3.Educatieve voorlichting (kennis en houding) Beeldvorming en reputatie is een corporate-communicatieprobleem. 1.2 Een probleemanalyse in vier stappen De probleemanalyse in vier stappen: 1. De aanleiding van het probleem 2. Het krachtenveld waarbinnen het probleem zich afspeelt 3. Deskundigheid van de communicatiedeskundige (is er sprake van een comm. probleem?) 4. Communicatieoplossing: wat moet worden onderzocht? Met een projectcontract of een onderzoeksopzet controleer je of je probleemanalyse overeenkomt met het beeld van de opdrachtgever.

Page 6: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

6

Hoofdstuk 2 Een onderzoeksvraag kunnen definiëren

2.1 De rol van onderzoek in communicatieadvies Proces van onderzoek en advisering: Stap 1: onderzoeksopzet Stap 2: dataverzameling Stap 3: data-analyse Stap 4: onderzoeksrapportage Stap 5: communicatie plan/advies Het proces van probleem naar oplossing verloopt in een soort van zandlopervorm: Eerst breed, dan smal en vervolgens weer breed. Je begint dus met een breed probleem. 2.2 De onderzoeksopzet Onderzoek levert slechts kennis op, het levert onderbouwingen voor het advies empirisch onderzoek (gegevens die door middel van zintuiglijke waarnemingen worden verzameld). 2.3 De probleemstelling Probleemopstelling: Definitie van je onderzoeksprobleem, bestaat uit een doelstelling en 1 of meerdere vraagstellingen. 2.4 De doelstelling Doelstelling: Antwoord op de vraag waarom het onderzoek wordt uitgevoerd. (doelstelling moet afbakening van: plaats, tijd en personen bevatten) Proces van onderzoek en advisering: Stap 1: onderzoeksopzet Stap 2: dataverzameling Stap 3: data-analyse Stap 4: onderzoeksrapportage Stap 5: communicatie plan/advies Soorten onderzoek: - Fundamenteel onderzoek: wil de algemene kennis van de werkelijkheid vergroten - Toegepast/praktijkgericht onderzoek: wil een bijdrage leveren in de vorm van kennis

en inzicht Er wordt onderzoek gedaan met de bedoeling de inzichten toe te passen op de praktijk van alledag. Het gaat hier om direct oplosbare problemen. Het verschil tussen fundamenteel en toegepast onderzoek is zichtbaar in de doelstelling van het onderzoek. De doelstelling van fundamenteel onderzoek beperkt zich tot het inzicht krijgen in bepaalde processen. Bij fundamenteel onderzoek staat de theorie centraal. Bij toegepast onderzoek wordt de theorie als uitgangspunt gebruikt. De doelstelling geeft aan of je te maken hebt met een fundamenteel of toegepast onderzoek. Doelstelling gericht op meer kennis; fundamenteel onderzoek. Doelstelling gericht op het oplossen van een specifiek probleem; toegepast onderzoek. Het onderzoeksproces: Stap 1: onderzoeksopzet Stap 2: probleemstelling

Page 7: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

7

Stap 3: doelstelling Stap 4: vraagstelling Stap 5: operationaliseren: vraagstelling meetbaar maken Stap 6: soort onderzoek 2.5 De vraagstelling Na de doelstelling kun je verdergaan met de vraagstelling. Het gaat hierbij om wat je precies wilt weten. 2.6 Operationalisatie Variabele: Iedere eigenschap of ieder kenmerk van een persoon, omgeving of situatie die van een persoon tot persoon, van omgeving tot omgeving of van situatie tot situatie kan variëren. Operationaliseren houdt dus in dat je begrippen uit vraagstellingen met behulp van de theorie vertaalt naar variabelen. Begripsvaliditeit: Meet met variabele wat je had willen meten. Bijv.: Vraagstelling: wat is de gemiddelde leeftijd van voetbalsupporters Variabele: Leeftijd voetbalsupporters Beschrijvende vraagstelling: De werkelijkheid wordt beschreven Verklarende vraagstelling: Er wordt een mogelijke verklaring gezocht voor het probleem 2.7 Soort onderzoek Wanneer je hebt vastgesteld of je onderzoek vooral beschrijvend of verklarend is kun je bepalen wat voor soort onderzoek je gaat doen. Er zijn 4 soorten onderzoek: 1. Toetsend onderzoek: van te voren bedacht hoe iets zou kunnen werken (verklarende

vraagstelling) 2. Beschrijvend: inventarisatie van gegevens (beschrijvende vraagstelling) 3. Evaluatief: doelstellingen die door het bedrijf zijn geformuleerd evalueer je d.m.v.

onderzoek (beschrijvende doelstelling) 4. Exploratief: er is nog maar weinig bekend over het probleem (verklarende doelstelling) 2.8 Kwalitatief of kwantitatief? Onderzoek: 1. Kwalitatief: onderzoek gericht op kleine groepen waarbij de diepte ingegaan wordt. 2. Kwantitatief: wordt gewerkt met aantallen en percentages. Een eenvoudige manier om te bepalen welk soort onderzoek je gaat doen is de vraag: heb ik veel of weinig voorkennis over het probleem? Je weet nu wel hoe je welk onderzoek past bij de vraagstelling, en het soort gegevens dat je gaat onderzoeken maar je weet nog niet hoe je dit gaat aanpakken (welke strategie). Soorten strategieën: 1. experiment: Vaak kleine groepen: vooral kwalitatief 2. survey: Vaak grote groepen: vooral kwantitatief 3. bureauonderzoek: Zowel grote als kleine groepen: kwalitatief en kwantitatief

Page 8: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

8

4. kwalitatief veldonderzoek: Vaak kleine groepen: vooral kwalitatief Case study: Strategie die voor 1 specifiek geval is.  Bij beschrijvend onderzoek en evaluerend onderzoek wordt naast bureauonderzoek vaak gebruikgemaakt van een survey. Je wil dan bijvoorbeeld aangeven hoeveel mensen iets wel of niet vinden. Bij een exploratief onderzoek wordt vaak een kwalitatief onderzoek gedaan.

Page 9: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

9

Hoofdstuk 3 Een toegepast communicatieonderzoek kunnen ontwerpen

3.1 Wetenschappelijk onderzoek Wetenschappelijk onderzoek moet voldoen aan bepaalde regels en criteria: 1. Betrouwbaarheid (vrij van toevallige fouten) Bij

betrouwbaarheid spelen 4 factoren een rol: 2. Controleerbaarheid/intersubjectiviteit (uitkomsten staan los van de onderzoeker)

- instrument - onderzochte - omgeving - onderzoeker

3. Generaliseerbaarheid (resultaten gelden niet alleen voor de groep die je hebt onderzocht)

Generaliseren kun je op verschillende manieren doen. Indicatieve generalisatie: Gegevens gevonden in de steekproef zijn een indicatie voor wat vermoed wordt over de populatie, er worden alleen suggesties gedaan (zie je bij kwalitatief onderzoek). Nauwkeurige generalisatie: Wanneer je precies wilt aangeven wat de populatie vindt op basis van gegevens uit de steekproef (kwantitatief onderzoek) 4. Validiteit (bij betrouwbaarheid gaat het om toevallige fouten maar bij validiteit gaat het

om systematische fouten). De gemaakte fout zit constant door het gehele onderzoek heen. Een onderzoek is valide als het onderzoek die gegevens heeft opgeleverd die de onderzoeker wilde meten.

Begripsvaliditeit: Het begrip dat je van plan bent te meten wordt ook werkelijk onderzocht. Als je begrippen niet goed operationaliseert gaat er systematisch iets in je onderzoek fout. Causale verbanden: Oorzakelijke verbanden 3 voorwaarden waaraan causale verbanden moeten voldoen: 1. Tijdsvolgorde: oorzaak komt voor het gevolg 2. Covariatie (statistisch verband): als de ene variabele varieert, dan varieert de andere

variabele ook 3. Geen storende derde variabele (schijnverband) Het experiment is de meest zuivere vorm waarmee je oorzaak en gevolg kunt aantonen. Ook een survey en een bureauonderzoek kunnen verbanden aantonen. Met een survey kun je de eerste voorwaarde aantonen, hiervoor maak je gebruik van de toetsende statistiek. Bureauonderzoek gebruik je om bestaande theorieën te toetsen. In de onderzoeksopzet beschrijf je wat je van plan bent te gaan doen. Welke strategieën kies je, en hoe ga je dat aanpakken? In het verslag neem je ook het hoofdstuk methodologische verantwoording op, hierin beschrijf je wat je hebt gedaan. 3.2 Bureauonderzoek Bureauonderzoek noemen we ook wel desk research of secundaire analyse. Je maakt gebruik van bronnen uit de tweede hand. Gaat om grote aantallen mensen waarvan je kwantitatieve gegevens hebt.

Page 10: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

10

Verschillende vormen van bureauonderzoek: - Databestanden, archieven, registraties, dossiers - Inhoudsanalyse (teksten inhoudelijk analyseren) richt zich op de inhoud van de comm.

middelen. Inhoudsanalyse bevat vaak ook een literatuuronderzoek. Omdat je uit de theorie moet halen aan welke criteria de middelen moeten voldoen.

- Literatuuronderzoek Voor de beoordeling van informatie op het internet zijn de volgende punten van belang:

‐ Dekking ‐ Geldigheid ‐ Actualiteit ‐ Accuraatheid ‐ Volledigheid ‐ Status

Bureauonderzoek is een secundaire analyse, het hangt dus van het soort gegevens af of je kunt generaliseren. 3.3 Survey Survey: Een enquête waarbij het geven van overzicht centraal staat. Het is een strategie waarbij je grote aantallen onderzoekseenheden op diverse kenmerken onderzoekt. Je kwantificeert de uitkomsten en kunt dan concluderen dat bijv., de meerderheid van de medewerkers tevreden is over de interne communicatie. Het gaat om het in kaart brengen van opvattingen over gedrag. Populatie: Groep waarnaar je onderzoek wilt doen. Wordt in de statistiek aangeduid met de hoofdletter N. De precieze definitie van de populatie komt uit de probleemstelling. In de doelstelling maak je duidelijk op wie het onderzoek concreet betrekking heeft. Steekproef wordt aangeduid met de n. Bruto steekproef: De totale groep die je benadert voor je onderzoek. Non-respons: Niet iedereen reageert op de toegestuurde enquête. Aanvankelijke respons: Deel dat wel wil meewerken aan de enquête. Uiteindelijke respons: Alle bruikbare enquêtes en dus de mensen die meewerken aan het onderzoek (ook wel de netto steekproef genoemd) Het verschil tussen de aanvankelijke en uiteindelijke respons is meestal klein. Verschil tussen bruto steekproef en aanvankelijke respons is vaak groter. Als je de steekproef hebt getrokken en de uitkomsten van het onderzoek hebt geanalyseerd kun je 2 dingen doen: 1. Uitspraken doen die alleen gelden voor je steekproef. Vb. Van de respondenten geeft 65 procent de interne communicatie een onvoldoende. Steekproeven in kwantitatief onderzoek zijn soms te klein, waardoor je geen betrouwbare uitspraak kunt doen over de gehele populatie. Deze gegevens geven hooguit een indicatie, je mag dus alleen indicatief generaliseren. 2.Uitspraken doen voor de hele populatie op basis van gevonden gegevens in je steekproef. Nauwkeurig generaliseren.

Page 11: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

11

Bijv. van alle medewerkers in de thuiszorgorganisatie is 65 procent ontevreden over de interne communicatie. Je wilt het niet alleen concluderen voor je steekproef maar voor de gehele populatie, dit heet nauwkeurig generaliseren. Indicatief generaliseren: Wat in de steekproef zichtbaar is geworden zal vermoedelijk ook in de populatie zichtbaar zijn. Om op basis van een steekproef uitspraken te doen over de populatie (nauwkeurig generaliseren) moet de steekproef tegemoetkomen aan bepaalde voorwaarden: 1. De steekproef moet groot genoeg zijn. Hoe groot de steekproef is die je nodig hebt kun je

uitrekenen met een formule. Je moet dan eerst een keuze maken ten aanzien van drie zaken: - Fractie in de steekproef (probability) - Gewenste zekerheidsniveau (uitgedrukt in een percentage) - Gewenste nauwkeurigheid De steekproefgrootte is afhankelijk van de marge: hoe kleiner de marge, des te groter de steekproef. Om een uitspreek te generaliseren met een nauwkeurigheid van 1% heb je dus een veel grotere steekproef nodig dan bij een nauwkeurigheid van 5%.

2. Representatief zijn (samenstelling van de steekproef moet een getrouwe afspiegeling van de samenstelling van de populatie zijn) Om te bepalen of je steekproef representatief is spelen de volgende zaken een rol: - Steekproef moet aselect zijn (willekeurige steekproef) - Steekproef moet groot genoeg zijn

Formules met z-score: 99% zekerheid z score: 2,576 95% zekerheid z-score: 1,96 90% zekerheid z-score: 1,645 Hoe willekeuriger de steekproef des te groter de kans op representativiteit. Je kunt alleen representativiteit onderzoeken voor kenmerken die over de populatie geregistreerd zijn in databanken van bijv. de gemeente. De steekproef is dus niet representatief op zich maar altijd representatief op bepaalde kenmerken. Bijv.: Als van de steekproef 70% het leest en met een nauwkeurigheid van 3% wordt gegeneraliseerd naar de populatie, dan kan met zekerheid worden gezegd dat 95% (zekerheidspercentage) tussen 67% en 73% het leest. Probability: Een waarde die voorkomt in de formule. Deze hangt af van het aantal antwoordmogelijkheden van een vraag en de verdeling van de antwoorden. Dichotome variabele: Als je een vraag hebt met twee antwoordmogelijkheden. Als je een dichotome variabele hebt en de kans op beide antwoorden is even groot, dan heb je een probability (wordt aangeduid met een p van 0,5 dan). Het gewenste zekerheidsniveau is meestal 95%. De gewenste nauwkeurigheid zit tussen de 1% en de 5%. De probability is meestal 0,5.

Page 12: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

12

Er zijn 2 formules waarbij je vooraf de grootte kunt berekenen: 1. Aangepaste formule voor relatief kleine populaties 2. Algemene formule  Algemene formule: n= ( z/b) ²* p (1-p) b= betrouwbaarheidsinterval. Hangt af van het gekozen percentage met betrekking tot de nauwkeurigheid van de uitspraak p= probability n= omvang van de steekproef z= keuze van de onderzoeker Wat als hier een groot getal uitkomt, maar je hebt maar 500 man nodig? Dan gebruik je de aangepaste formule voor relatief kleine populaties. Deze formule gebruik je bij alle populaties kleiner dan 200.000 man. Aangepaste formule: n= z ²*p(1-p) ----------------------- (z ²*(p(1-p)/N))+b ²) Soorten aselecte steekproeven: - getrapte steekproef - enkelvoudige aselecte steekproef - systematische steekproef met aselect begin - proportioneel gestratificeerde steekproef - clustersteekproef - gestratificeerde steekproef Je kunt ook selecte steekproeven nemen. Selecte steekproef: Is niet-willekeurig. Elementen van de populatie worden geselecteerd voor de steekproef. Aselect wordt boven selecte steekproef verkozen. Soorten selecte steekproeven: - Sneeuwbalsteekproef: Breidt zich als een sneeuwbal uit. De populatie betreft een niet-

geregistreerde groep. - Beschikbare steekproef: Kans om in de steekproef opgenomen te worden hangt af van de

beschikbaarheid v/d respondenten. - Quotasteekproef: Van te voren wordt bepaald hoeveel mensen in bepaalde gebieden

worden ondervraagd. De meest gebruikte vraagmethoden bij een survey zijn: - Mondeling - Schriftelijk/elektronisch

Page 13: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

13

Longitudinaal onderzoek: Een survey met dezelfde vragen die op meerdere momenten herhaald wordt. Onderzoek je steeds dezelfde personen dan is het een panelonderzoek. Onderzoek je hetzelfde soort mensen maar niet dezelfde personen dan spreken we van trendonderzoek. Voordeel van trendonderzoek is dat je steeds opnieuw een steekproef trekt, dus meerdere mensen hebben een kans om mee te doen. Nadeel is dat je alleen uitspraken kunt doen over veranderingen van hetzelfde soort mensen. Verschillende strategieën kun je ook onderscheiden in: - prospectief: Dan wordt aan mensen gevraagd wat ze in de toekomst van plan zijn te gaan

doen - retrospectief: Onderzoek waarbij vragen gesteld worden over het verleden van mensen Interne validiteit= meet je wat je wilt meten? Survey wordt meestal ingezet bij een beschrijvend, evaluatief en toetsend onderzoek. 3.4 Kwalitatief (veld)onderzoek Bij kwalitatief onderzoek gaat het om kleine groepen die op enkele aspecten onderzocht worden. Het onderzoek wordt gebruikt bij vraagstellingen over verschijnselen waar we weinig voorkennis van hebben. De vragen die worden gesteld zijn open. Het doel is te achterhalen hoe iets werkt en waarom. Spreek je minder mensen dan wenselijk, dan kun je alleen iets zeggen over de steekproef. Je mag generaliseren. Je kunt kiezen voor een aselecte of selecte steekproef. Een bijzondere vorm die bij kwalitatief onderzoek vaak gebruikt wordt is: Delphi- methode. Hierbij worden deskundigen op een bepaald terrein geselecteerd. Verschillende manieren om data te verzamelen bij kwalitatief onderzoek: - Observatie 2 soorten: 1. Participerende observatie 2. Afstandelijke observatie (stiekem deelnemen aan de groep of het van een afstand bekijken) - Groepsinterview - Chatten - Diepte-interview De mate van generaliseerbaarheid hangt bij kwalitatief onderzoek af van de mate van representativiteit en het soort steekproef. Het doel is niet het geven van harde bewijzen maar het ontdekken. Voordeel is dat je kan doorvragen, kan bij survey niet. Een kwalitatief onderzoek wordt meestal ingezet bij exploratief onderzoek. Je kunt hierbij op zoek gaan naar verbanden om te verklaren waarom men zo handelt. De mogelijke verbanden gevonden met kwantitatief onderzoek worden vervolgens getoetst met behulp van een survey. 3.5 Experimenten Gebruikt bij fundamenteel onderzoek. Je zoekt oorzaak en gevolg uit. Het gaat hierbij dus om causale verbanden. Een experiment heeft als doel aan te tonen wat de oorzaak is van bepaald gedrag. Het gaat om het observeren van gedrag, dus bij kleine groepen. Er zijn 2 groepen: 1. Controlegroep 2.Experimentele groep (mensen in de experimentele groep worden blootgesteld aan het experiment, controlegroep niet)

Page 14: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

14

Experiment: Gecontroleerde methode van waarneming waarbij de waarde van 1 of meer onafhankelijke variabelen wordt gemanipuleerd met als doel het effect daarvan vast te stellen op 1 of meer afhankelijke variabelen. Het gaat dus om een causaal verband dat moet voldoen aan 3 voorwaarden: - Geen storende derde variabele - Covariatie: varieert de ene variabele als de andere dat doet? - Tijdsvolgorde: bij een experiment kun je de tijdsvolgorde zelf aanbrengen Een experiment vindt meestal plaats in een bijzondere omgeving, gecontroleerde omgeving (zoveel mogelijke storende factoren uitsluiten) (laboratoriumruimte) In een experiment wordt gedrag uitgelokt. Er is sprake van een oorzaak en gevolg. Oorzaak wordt de experimentele variabele of onafhankelijke variabele genoemd. Het gevolg noemen we de effectvariabele of onafhankelijke variabele. In een experiment meet je de afhankelijke variabele. De manier waarop een experiment is opgezet noemen we het experimenteel ontwerp: 1. één groep met een nameting: pre-experimenteel 2. één groep met voor- en nameting: pre-experimenteel 3. twee groepen met nameting: pre-experimenteel 4. twee groepen met voor- en nameting: quasi-experiment 5. twee groepen met voor- en nameting en gerandomiseerde groepen: zuiver experiment 6. solomon - ontwerp vier groepen met voor- en nameting en gerandomiseerde groepen:

zuiver experiment; hierbij kun je een testeffect zichtbaar maken 7. twee groepen met nameting en gerandomiseerde groepen: zuiver experiment (pre-

experiment en quasi-experiment gaat het om experimenteren die gedaan worden met bestaande groepen in de samenleving, een experimentele en een controlegroep) Bij een zuiver experiment zijn de groepen gerandomiseerd. Randomiseren maakt een experiment zuiverder.

Randomiseren: De groepen willekeurig kiezen. Dat kan op 2 manieren: - Groepen homogeniseren (gelijk maken op bepaalde kenmerken) - Groepen matchen (van tevoren duo’s maken, die je vervolgens weer splitst, ene persoon in

de experimentele en de andere in de controlegroep) matchen kan op 2 manieren: 1. Precisiematchen 2. Frequentiematchen Frequentiematchen: Je kijkt alleen naar de frequentie: de aantallen. Je zorgt ervoor dat in de groep evenveel hoog-, middelbaar en laagopgeleide mensen zitten. Ook de verhouding mannen en vrouwen is gelijk. Precisiematchen: Beide groepen zijn identiek op de kenmerken. Je maakt gelijke duo’s van elke groep en verdeelt die over de controle- en de experimentele groep. Testeffect: Als je mensen van tevoren meet op bepaalde variabelen, gaan ze er vanzelf beter op letten. Placebo-effect: Speciaal testeffect. Heimweepilletjes-effect. Milgram-experiment: Proefpersonen (leraren) kregen de opdracht bij elk fout antwoord stroomstoten toe te dienen aan zogenaamde leerlingen.

Page 15: Toegepast Communicatieonderzoek Deel1 H1 H3

www.studentsonly.nl Voor de beste uittreksels! Bron : Toegepast communicatieonderzoek - G. van der Kaap

15

Generaliseren van de uitkomsten uit een experiment is erg lastig, juist omdat alles zo sterk gecontroleerd is. Mensen zullen zeggen in het echte leven nooit zo te reageren. Daarnaast zijn vaak kleine groepen onderzocht waardoor generaliseerbaarheid vergelijkbaar is met een kwalitatief onderzoek, je kunt alleen een indicatie geven maar je kunt niet nauwkeurig generaliseren. De conclusies zijn meer valide als een experiment zuiver is, dus meer gerandomiseerd. Bij gerandomiseerde groepen is causaliteit eerder aan te tonen dan wanneer groepen niet gerandomiseerd zijn. Een zuiver experiment is daarom altijd het meest valide, maar is erg lastig en niet altijd op te zetten. 3.6 Strategie kiezen Keuze van de strategie hangt af van het soort onderzoek. Je begint altijd met een bureauonderzoek, als daarmee alle onderzoeksvragen beantwoord worden hoef je niet verder te zoeken. De uiteindelijke keuze voor een bepaalde strategie is afhankelijk van de aanwezige voorkennis, grootte van de onderzoeksgroep en het tijd- en geldargument. Wil je vooral beschrijven dan kies je voor bureauonderzoek i.p.v. survey. Ga je verklaren, kies dan voor kwalitatief onderzoek.