teelthandleiding groenbemesters

60
Groenbemesters Van teelttechniek tot ziekten en plagen

Transcript of teelthandleiding groenbemesters

Page 1: teelthandleiding groenbemesters

GroenbemestersVan teelttechniek tot ziekten en plagen

Locatie NageleHavenweg 2 – 8308 RH Nageletel. 0527 65 25 77, fax 0527 65 29 92

Locatie ’t KompasNoorderdiep 211 – 7876 CL Valthermondtel. 0599 66 25 77, fax 0599 66 25 05

Locatie KooijenburgMarwijksoord 4 – 9448 XB Marwijksoordtel. 0592 24 12 20, fax 0592 24 13 31

Locatie VredepeelVredeweg 1c – 5816 AJ Vredepeeltel. 0478 53 82 40, fax 0478 53 82 49

Locatie Horst-MeterikDr. Droesenweg 11 - 5964 NC Horsttel. 077 397 01 69, fax 077 397 01 80

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingLocaties Akkerbouw, Groene ruimte en Vollegrondsgroenten

Locatie LelystadEdelhertweg 1 – LelystadPostbus 430 – 8200 AK Lelystadtel. 0320 29 11 11, fax 0320 23 04 79E-mail: [email protected]: www.ppo.dlo.nl

Locatie WestmaasGroeneweg 3 – 3273 LP Westmaastel. 0186 57 99 30, fax 0186 57 14 66

Page 2: teelthandleiding groenbemesters

© 2003 Wageningen, PraktijkonderzoekPlant & Omgeving B.V.

Alle rechten voorbehouden. Niets uitdeze uitgave mag worden verveelvoudigd,opgeslagen in een geautomatiseerdgegevensbestand, of openbaar gemaakt,in enige vorm of op enige wijze, hetzijelektronisch, mechanisch, door foto-kopieën, opnamen of enige andere manierzonder voorafgaande schriftelijketoestemming van Praktijkonderzoek Plant & Omgeving.

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.is niet aansprakelijk voor eventuele scha-delijke gevolgen die kunnen ontstaan bijgebruik van gegevens uit deze uitgave.

Samenstellinging. R.D. Timmerdr. G.W. Korthalsir. L.P.G. Molendijk

In opdracht van Ministerie LNVEerste druk, prijs € 10,-,bestelcode PPO-316ISBN: 90-807565-4-7

Meerdere exemplaren zijn verkrijgbaardoor € 10,- per exemplaar te storten ofover te maken op bankrekeningnr.367017369 van de Rabobank Wageningent.n.v. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving;Publicatieverkoop Lelystad.Vermeld opuw betaalopdracht: de bestelcode, hetgewenste aantal exemplaren en uwvolledige adres.Voor verzending naar het buitenlandwordt € 7,- extra in rekening gebracht.De swiftcode luidt: RABONL-2U.

UitgeverPraktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V.(PPO)Edelhertweg 18219 PH Lelystadtel: 0320 – 29 11 11fax: 0320 – 23 04 79e-mail: [email protected]: www.ppo.dlo.nl

Reacties naar aanleiding van deze uitgavekunt u richten aan [email protected]

PPO: professionals in kennis- enproductontwikkeling Praktijkonderzoek Plant & OmgevingB.V. is het kennisinstituut voor alleplantaardige sectoren en de groeneruimte.Verspreid over Nederlandwerken circa 700 medewerkers opzestien locaties aan duurzame bedrijfs-systemen, kwaliteitsmanagement in deproductieketen, teeltsturing, plant-gezondheid, efficiënte benutting vanhulpbronnen en inrichting van groeneruimte.PPO is onderdeel van WageningenUniversiteit en Researchcentrum(Wageninen UR). Daarmee is PPOdé schakel tussen wetenschap enpraktijk en dé partner voor regionalekennisnetwerken.

INH

OU

D 3 Inleiding

4 Algemeen

4 Voordelen groenbemesters

7 Nadelen groenbemesters

9 Welke groenbemester is de beste keuze?

9 Algemeen

13 Keuzetabellen

18 Kruisbloemigen

19 Bladrammenas (Raphanus sativus)

22 Gele mosterd (Sinapis alba)

24 Bladkool (Brassica napus)

26 Vlinderbloemigen

27 Witte klaver (Trifolium repens)

29 Rode Klaver (Trifolium pratense)

31 Perzische klaver (Trifolium resupinatum)

33 Voederwikke (Vicia sativa)

35 Grasachtigen

36 Engels raaigras (Lolium perenne)

38 Italiaans raaigras (Lolium multiflorum)

40 Westerwolds raaigras (Lolium multiflorum)

42 Winterrogge (Secale cereale)

44 Soedangras (Sorghum spp)

46 Overige groenbemesters

47 Facelia (Phacelia tanacetifolia)

49 Afrikaantjes (Tagetes spp)

52 Raketblad (Solanum sisymbriifolium)

54 Spurrie (Spergula arvensis)

56 Mengsels van groenbemesters

Nawoord

Page 3: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003 3

Deze brochure is gemaakt in het kader van het LNVgewasbeschermingsprogramma 397-IV-Geïntegreerde enbiologische Beheersingsstrategieën. Dit is een onderzoeks-programma van LNV dat kennisoverdracht van onderzoeks-resultaten naar de praktijk hoog in het vaandel heeft staan.Groenbemesters kunnen een zeer positieve rol spelen bij hetin conditie houden van de bodem.Via hun invloed op struc-tuur, mineralenhuishouding en bodemgezondheid leveren zehun bijdrage aan de duurzaamheid van de bedrijfsvoering.De keuze van de groenbemester bepaalt in samenhang metde uitgangssituatie van het perceel of die bijdrage ookdaadwerkelijk positief zal zijn.In deze brochure worden de groenbemesters van alle kantenbelicht en hun voordelen en nadelen besproken.Vanuit deverschillende sectoren zijn er de nodige accenten aangebracht.

De brochure brengt voor de belangrijkste groenbemesters deinformatie samen op basis waarvan telers en voorlichters dejuiste groenbemesters op het juiste moment op het juisteperceel kunnen inzetten.

Een woord van dank gaat hierbij uit naar een groot aantalcollega's van PPO-AGV, PPO-BB (Boskoop en Lisse), NMI,Agrifirm, Cebeco en PRI, die vanuit hun vakgebied met hunwaardevolle opmerkingen en aanvullingen dit boekje tot eencompleter overzicht hebben gemaakt.Daarnaast is van diverse bronnen dankbaar gebruik gemaakt,zoals de Rassenlijst voor landbouwgewassen 2003,AkkerbouwPraktijk, PAGV Handboek en een groot aantalvakbladartikelen.

Inleiding

Bij biologische grondontsmetting wordt verse organische stof, zoals bijvoorbeeld Italiaans raaigras, ingewerkt en afgedekt met folie

Page 4: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 20034

Algemeen

Een groenbemester kan gedefinieerd worden als een gewasdat voor het in stand houden of verbeteren van de fysische,chemische en biologische bodemvruchtbaarheid wordtgeteeld. Dit gewas levert meestal geen te verkopen of anders-zins in de bedrijfsvoering te gebruiken product op.Met in stand houden wordt onder anderen het beschermentegen ongunstige invloeden van regen en wind bedoeld (ver-slemping, verstuiving, uitspoeling en erosie). Met verbeterenkan gedacht worden aan onder anderen het toevoeren vanorganische stof. Organische stof is belangrijk in verband metbewerkbaarheid, vochtvoorziening, mineralenhuishouding,structuur en bodemleven. Daarnaast kan de vrijkomendestikstof door een volggewas worden benut.De laatste jaren worden groenbemesters ook steeds vakergeteeld vanwege de mogelijkheden om aaltjes te bestrijdenen stikstof vast te leggen gedurende de herfst en winter omzo uitspoeling te beperken. Groenbemesting heeft alles temaken met het in conditie houden van het belangrijkste pro-ductiemiddel van de akker- en tuinbouw, namelijk de grond.Het telen van groenbemesters heeft voor- en nadelen. De voor-delen zijn de bescherming van de grond en de toevoer vanorganische stof. Deze leiden direct of indirect tot hogere op-brengsten op korte of lange termijn. Daar staat tegenover dathet telen van een groenbemester tijd en geld kost. Bij het goedtelen van bijvoorbeeld een groenbemester onder dekvrucht iseen stuk vakmanschap onmisbaar en ook het onderploegenvan een groenbemester moet met zorg gebeuren.Tijdens deteelt is er eveneens aandacht nodig om eventuele nadeligegevolgen van groenbemesters te voorkomen.

Voordelen groenbemestersDe directe voordelen van het telen van een groenbemesterzijn op korte termijn merkbaar. Het zijn meestal typischevoordelen die niet optreden bij andere leveranciers vanorganische stof. De belangrijkste directe voordelen zijn:• verbeterde vochtverdamping gedurende de herfst• verbeterde doorlatendheid van de grond• bedekking van de bodem• beperking van stikstofuitspoeling en (bij vlinderbloemigen)

N-binding• bestrijding van sommige aaltjesDe indirecte voordelen hangen vooral samen met het belangvan stabiele organische stof (humus) voor de structuur en devruchtbaarheid van de grond. Stabiele organische stof is datdeel van de organische stof dat slechts zeer langzaamverteert en lange tijd in de gronf aanwezig blijft.De belangrijkste indirecte voordelen zijn:

• betere structuur• betere mineralenhuishouding• activering van het bodemleven• hogere opbrengsten bij de volggewassen

VochtverdampingIn Nederland valt in de herfst en het voorjaar meestal meerwater dan er verdampt. Kleigrond moet daarom nogal eensonder (te) natte omstandigheden geploegd worden. Dit kangepaard gaan met veel structuurbederf. Door het telen van eengroenbemester verdampt veel vocht, waardoor de grond onderdrogere omstandigheden geploegd kan worden. Het ploegenmoet echter niet worden uitgesteld vanwege de teelt van eengroenbemester, anders gaat het voordeel weer verloren.Ook op gronden welke in het voorjaar worden geploegdgeldt veelal dit voordeel. In het voorjaar ondergewerktegroenbemesters zorgt ervoor dat de bodem door het vocht-gebruik van de groenbemester sneller droog is en dus snellerbewerkbaar is. Op droogtegevoelige gronden kan bij te laatinwerken dit voordeel echter omslaan in een nadeel doordatde groenbemester te veel vocht gaat gebruiken dat ten kostekan gaan van de vochtvoorziening van het hoofdgewas.

Doorlatendheid van de grondOp lichte gronden, die na de winter geploegd worden of opzavelgrond die op wintervoor ligt, is verslemping gedurendede herfst en winter een bekend verschijnsel. Er ontstaat eendichte en (bij uitdroging) harde laag die weinig water door-laat en verdamping vanuit de bouwvoor in het voorjaartegengaat. Bij hevige regenval in de winter blijft er water ophet land staan en de grond blijft in het voorjaar langer nat enis daardoor later te bewerken.Wanneer een groenbemester isondergeploegd houden de wortels de bodemdeeltjes langerbij elkaar waardoor ze minder gemakkelijk verspoelen.Vooralgrasgroenbemesters hebben door hun fijne en intensievebeworteling hierop een gunstige invloed. Bovendien makende wortelkanalen na het afsterven van diepgaande wortelsverdere waterafvoer mogelijk. Diepgaande en intensievebeworteling voorkomt veelal verslemping.

Bedekking van de bodemOp zand- en dalgrond kan 's winters en in het vroege voor-jaar een gedeelte van de bouwvoor verstuiven.Vooral decombinatie kale vorst en oostenwind is in dit opzichtberucht.Verschillende ziekten (zoals Phoma, Rhizoctonia,wratziekte en aaltjescysten) kunnen zich dan verspreiden.Wanneer het land 's winters is bedekt met een al dan nietafgestorven groenbemester krijgt de wind minder vat op de

Page 5: teelthandleiding groenbemesters

grond. Ook het afspoelen van grond op glooiende percelenkan op deze manier worden tegengegaan. Zavelgrond die opwintervoor ligt kan ernstig verspoelen en verslempen. Eenondergeploegde groenbemester die de bovengrond intensiefheeft doorworteld gaat dit tegen.Op tijdelijk onbeteeld land kan onkruid zich massaal ontwik-kelen. Een snelle bedekking van de bodem door een groen-bemester kan dit tegengaan. Daarnaast wordt er gezocht naargroenbemesters die een onkruidwerend effect hebben nahet inwerken. Door het vrijkomen van bepaalde stoffen bijde vertering van het groenbemestingsgewas zou onkruid-ontwikkeling kunnen worden tegengegaan en tevens zoudenaaltjes kunnen worden bestreden.

Stikstofbinding en stikstofuitspoelingVanuit milieu-overwegingen (en daaruit voortvloeiendemestwetgeving) dient het verlies aan stikstof in de landbouwzoveel mogelijk beperkt te worden. Een steeds belangrijkerwordend doel van het zaaien van een groenbemester is danook het opnemen van de stikstof, die na de teelt van eencultuurgewas in de grond is achtergebleven. Groenbemestersworden, naast een N-bron voor het volggewas, om dezereden de laatste jaren steeds meer beschouwd als een ‘vang-gewas’ voor stikstof.Vlinderbloemige groenbemesters spelenals N-bron een bijzondere rol vanwege het vermogen dat zebezitten om stikstof uit de lucht te binden en dit om tezetten in een voor de plant opneembare vorm.Na de oogst van het ‘hoofdgewas’ kan een groenbemestereen deel van de stikstof die in de bodem is achtergebleven,of vrijkomt bij de vertering van achtergebleven gewasresten,vastleggen. Daardoor kan de uitspoeling van stikstof tijdensde daaropvolgende winter en voorjaar worden beperkt. Eenvolggewas kan hiervan profiteren doordat de stikstof geleide-lijk beschikbaar komt uit de verterende gewasresten van degroenbemester. Met de N-bemesting van het volggewas moetwel met de nawerking rekening worden gehouden. Indiendit onvoldoende gebeurt zal alsnog uitspoeling plaatsvinden.De hoeveel stikstof die gebonden wordt is op de eersteplaats afhankelijk van de beschikbare hoeveelheid stikstof in

de bodem; verder spelen factoren als het type groenbe-mester, de zaaidatum (het aantal beschikbare groeidagen) ende weersomstandigheden een rol.Aan de groenbemester zelf wordt, afhankelijk van het teelt-doel, geen (in het geval van een N-vanggewas) of eenbeperkte hoeveelheid stikstof gegeven; alleen bij de teelt ineen N-arme stoppel (graan/graszaad) kan een hogere startgiftnuttig zijn.Wanneer organische mest wordt toegepast na deoogst van een hoofdgewas is een groenbemester bijzondergeschikt om de stikstof uit de mest vast te leggen.Hoeveel van deze gebonden stikstof vervolgens beschikbaarkomt voor het volggewas – de zogenaamde ‘effectieve’ N-overdracht – hangt af van de verteringssnelheid van hetgroenbemestinggewas, de grondsoort, de vorstgevoeligheidvan de groenbemester, het inwerktijdstip en het volggewas.Meestal wordt aangenomen dat bij inwerken in het najaar 25tot 50 procent van de opgenomen stikstof ter beschikkingkomt voor het volggewas en bij inwerken in het voorjaarmaximaal 50 procent (tabel 1).Bij inwerken in het voorjaar dient dit tijdig (vóór half maart)te gebeuren om maximaal te kunnen profiteren van devrijkomende N.De totale hoeveelheid vastgelegde stikstof in de groen-bemester kan uiteenlopen van 150 kg per ha bij een heel goedgeslaagd gewas tot minder dan 20 kg ha bij een slechtgeslaagd gewas. Gecombineerd met het percentage werkzamestikstof, kan de hoeveelheid beschikbare stikstof voor het volg-gewas dan ook variëren van 80 slechts enkele kg N per ha.

AaltjesbestrijdingSommige groenbemesters hebben een aaltjesbestrijdendeffect of kunnen de overdracht van virus door aaltjes beper-ken. In enkele gevallen komt dit doordat er door kwekers isgeselecteerd op resistentie tegen aaltjes, waardoor erresistente rassen zijn ontwikkeld. In andere gevallen heefteen groenbemester van nature al de eigenschap dat de aaltjeswel worden geactiveerd maar zich niet kunnen vermeerde-ren. Een grotere sterfte dan onder zwarte braak is het gevolg.De werking tegen aaltjes is zeer specifiek. Het hangt van de

5Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Tabel 1. Vuistregel voor N nawerking van groenbemesters (van Leeuwen-Haagsma en Schröder, 2002).

type groenbemester % werkzame N bij inwerken

voor de winter na de winter

kruisbloemigen 25 50grassen 40 50vlinderbloemige + gras/graanstoppel 50 50vlinderbloemigen 25 50

Ook in de "Adviesbasis voor de bemesting van akkerbouw en vollegrondsgroentegewassen" (PPO-publicatie 307) is informa-tie te vinden over de N-nawerking van groenbemesters.

Page 6: teelthandleiding groenbemesters

combinatie aaltjessoort en groenbemester (ras) af wat deuitwerking is. Per groenbemester wordt daarom in deaaltjestabel (tabel 8 op bladzijde 16-17) de waardplantstatusweergegeven.

Betere structuurHumus houdt de minerale bodemdeeltjes bij elkaar en tochook op een luchtige manier uit elkaar. Het belang van eenbetere structuur door een hoger humusgehalte uit zichonder andere in de volgende voordelen:• minder slemp- en stuifgevoelige grond: humus kit de

minerale bodemdeeltjes aan elkaar en stabiliseert zo debodem, waardoor regen en wind er minder vat op krijgen.

• betere verkruimelbaarheid en bewerkbaarheid: door desponsachtige structuur kan de grond meer vocht vast-houden waardoor deze minder snel last heeft van droogte.Bovendien bevordert deze structuur de capillaire op-stijging van vocht uit de ondergrond.

• betere doorworteling: de luchtige structuur hindert dewortels minder in hun groei. De wortels krijgen ookonderin de bouwvoor voldoende zuurstof om goed tekunnen functioneren.

Betere mineralenhuishoudingOrganische stof in de grond speelt een belangrijke rol bij hetvasthouden en gedoseerd afgeven van mineralen. Dit geldtmet name voor kalium, natrium, magnesium, calcium enstikstof. Ook kleideeltjes kunnen deze mineralen tijdelijkvasthouden, maar zanddeeltjes niet. Daardoor is de minera-lenhuishouding op zandgrond volledig afhankelijk van deorganische stof. Behalve een kapstok voor mineralen ishumus zelf ook leverancier van enkele belangrijke voedings-stoffen, zoals stikstof, zwavel en fosfaat. Deze elementenkomen namelijk vrij bij de afbraak van humus.

Activering van bodemlevenWanneer organische stof wordt ondergeploegd treden in debodem een hele reeks processen in werking om deze

organische stof om te zetten in humus. Bacteriën, schim-mels, insecten en wormen spelen ieder een eigen rol bij deafbraak van de organische stof, het mengen ervan met zand- en kleideeltjes en de productie van humus. Een stabielbodemleven is een hulpmiddel bij het in toom houden vanziekten en plagen die het gevolg kunnen zijn van te eenzij-dige bouwplannen. Met name geldt dit voor Verticillium enRhizoctonia. Deze schimmelziekten hebben vele waardplan-ten, waaronder een groot aantal groenbemesters.Toch is devermeerdering beperkt doordat het groenbemestingsgewasmeestal groen wordt ondergeploegd (en dus niet veroudert)en de ziektewering kan zijn toegenomen.

Hogere opbrengsten bij volggewassenHet eindresultaat van de reeks effecten die hiervoor zijngenoemd is veelal een hogere opbrengst. Bij sommige gewas-sen treedt deze opbrengstverhoging onmiddellijk en insterke mate op, bij andere gewassen op wat langere termijn.Vooral aardappelen en ook granen reageren doorgaans posi-tief. Bij suikerbieten is het effect kleiner en meer op langeretermijn zichtbaar. Daarnaast blijkt dat de optimale N-gift bijdeze gewassen lager ligt bij gebruik van groenbemesters. Devoordelen worden optimaal benut als met de nawerking vanstikstof bij de N-bemesting van de volgteelt rekening wordtgehouden.Wanneer een besmetting met aaltjes door de teelt van eengroenbemester sterk teruggedrongen kan worden zal hetopbrengsteffect op het volggewas (volggewassen) nog veelsterker zijn.

Organische stof balansDe vruchtbaarheid en de bewerkbaarheid van de grondwordt grotendeels bepaald door de aanwezige hoeveelheid(stabiele) organische stof (humus). Elk jaar komt er organi-sche stof bij en gaat er af.Voor een duurzame bedrijfs-uitvoering dient de hoeveelheid die erbij komt de hoeveel-heid die er verdwijnt minimaal te compenseren; en als erweinig humus aanwezig is dient er jaarlijks ook nog iets

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 20036

Tabel 2. Hoeveelheid organische stof die per jaar verdwijnt.

humus bouwvoorgewicht organische stof in jaarlijkse afbraak van

(in %) (in kg) bouwvoor (in kg) humus (in kg/ha)

2,0 3.500.000 70.000 14002,5 3.500.000 87.500 17503,0 3.500.000 105.000 21003,5 3.500.000 122.500 24504,0 3.500.000 140.000 2800

* Uitgaande van een dikte van de bouwvoor van 25 cm en een volumegewicht van 1,4 kg per liter.Bij hogere humusgehalten gaat het volumegewicht omlaag, maar de bouwvoordikte omhoog.

Page 7: teelthandleiding groenbemesters

over te blijven. Hoeveel organische stof er per jaar ver-dwijnt is vrij goed bekend. Onder Nederlandse omstandig-heden is dit zo'n 2% per jaar, maar in veel gevallenverdwijnt ook meer, afhankelijk van grondsoort en weers-omstandigheden (tabel 2).

Aan grondsoorten met een humusgehalte van 2-4% moet erjaarlijks dus minstens 1400-2800 kg effectieve organischestof toegevoegd worden om het humusgehalte op peil tehouden. Effectieve organsiche stof is het gedeelte van de toe-gevoerde organische stof dat na een jaar nog in de bouwvooraanwezig is.Voor een verhoging van het humusgehalte dientde aanvoer nog meer te zijn. Dat toevoegen kan op een aan-tal manieren:• wortel- en gewasresten van het hoofdgewas• stro, bietenblad en andere bijproducten (hakselen en)

onderploegen• dierlijke mest, compost en gft• groenbemesters• aanvulgrond (boomkwekerij)

In het algemeen is het zo dat het wel zinnig is om de bij-drage van groenbemesters in een organischestofbalans op tenemen, maar dat deze bijdrage beperkt is.Verhoging van hetorganischestofgehalte in de bouwvoor is zelfs met grotecompostgiften moeilijk te realiseren en in ieder geval eenzaak van de lange adem

Nadelen groenbemestersUiteraard kunnen er ook ongunstige effecten bij de teelt van(sommige) groenbemesters optreden.De belangrijkste zijn:• opbrengstderving en/of oogstproblemen bij dekvrucht• onkruidontwikkeling• opslag uit gewasresten• opslag uit zaad• inkuileffect

• instandhouden of verergeren van aanwezige ziekten,plagen en/of aaltjes

• ongewenste nalevering van stikstof• minder mogelijkheden van onkruidbestrijding• teeltkosten• verlies van een teeltjaar

Opbrengstderving en/of oogstproblemen bij dekvruchtWanneer een verkeerde groenbemester is gekozen ofwanneer de dekvrucht slecht is ontwikkeld dan kan degroenbemester te hoog opgroeien in de dekvrucht. Dit kanleiden tot een opbrengstreductie van het hoofdgewas en/ofproblemen veroorzaken bij de oogst hiervan. Dit effect isbekend bij onder anderen Italiaans raaigras en Alexandrijnseklaver.

OnkruidontwikkelingHet zaad van een groenbemester kan verontreinigd zijn metonkruidzaden. Daarom is het absoluut noodzakelijk te kiezenvoor gecertificeerd kwaliteitszaad (klasse 1) van eengerenommeerd merk of ras.Niet alle groenbemesters hebben een vlotte beginontwikke-ling en een snelle bodembedekking waardoor onkruid-ontwikkeling wordt tegengegaan. Ook onder drogeomstandigheden kan een groenbemester in de beginfaseveronkruiden.Wanneer dit onkruid in het zaad schiet kan ditproblemen geven bij de teelt van het volggewas.

Opslag uit gewasrestenNiet goed ondergewerkte resten van groenbemesters (bijv.bij raaigrassen en winterrogge) kunnen weer gaan uitlopenen problemen met opslag veroorzaken. Goed ploegwerk enhet eventueel vooraf doodspuiten van de groenbemester isnoodzakelijk om dit te voorkomen.

Opslag uit zaadAfhankelijk van het zaaitijdstip is het mogelijk dat de groen-bemester zaad gaat vormen en dit kan problemen met opslagveroorzaken in de volgende teeltjaren. Dit komt onderandere voor bij Westerwolds raaigras en in iets mindere matebij Italiaans raaigras.Vooral als er graszaad in het bouwplan isopgenomen, dan kan dit een belangrijk nadeel zijn. Ook bijo.a. spurrie en bladrammenas (bij voorjaarszaai) bestaat kansop opslag. Door een juiste gewas- en raskeuze, door niet tevroeg te zaaien en door tijdig te maaien, klepelen of ploegenkan dit probleem voorkomen worden.

InkuileffectBladrijke groenbemesters en bietenblad moeten bij voorkeurdroog worden ondergeploegd en goed worden verdeelddoor de bouwvoor. Bij het nat onderploegen en bij eenslechte verdeling kan een compacte, slecht verterende enzure laag ontstaan. Door zuurstofgebrek zet de organischestof zich om in organische zuren in plaats van in humus. Dit

7Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Goed ploegwerk voorkomt opslagproblemen

Page 8: teelthandleiding groenbemesters

noemt men het “inkuileffect”. Deze slecht verteerde, zuremassa is het volgende jaar nog duidelijk terug te vinden enkan een lagere opbrengst van het volggewas veroorzakenomdat de wortels in deze laag slecht doordringen.

Ziekten, plagen, aaltjesGroenbemesters kunnen evenals cultuurgewassenwaardplant zijn voor verschillende aaltjes, schimmels, insec-ten en andere plagen (o.a. slakken, muizen).Wanneer deverkeerde groenbemester wordt geteeld kunnen er (extra)ziekteproblemen optreden in het volggewas.Veel aaltjes-soorten sterven af in een gewasloze periode. Door de teeltvan een groenbemester wordt deze gewasloze periodeaanmerkelijk bekort. Bij de keuze van de groenbemesterdient daarom terdege rekening gehouden te worden met dewaardplantstatus van het groenbemestingsgewas (tabel 8).Over de effecten van groenbemesters op diverse ziekten enplagen is lang nog niet alles bekend.Wanneer er bij deafzonderlijke groenbemestingsgewassen in dit boekje geenbijzonderheden staan vermeld m.b.t. ziekten betekent ditniet dat er geen bijzonderheden zijn, maar dat dit niet isonderzocht.

Ongewenste nalevering van stikstofUit de verterende groenbemester komt (veel) stikstof vrij.Hiermee moet rekening gehouden worden bij het vaststellenvan de N-gift aan het volggewas. De hoeveelheid stikstof dievrijkomt en het tijdstip waarop is moeilijk te voorspellen. DeN-mineralisatie is afhankelijk van het type groenbemester enhet weer tijdens de winter en het voorjaar. Bladrijke gewas-sen met een laag C/N- quotiënt verteren snel en de vrij-komende stikstof zal gedurende de winter voor een deelverloren gaan. Gewassen met een hoger drogestofgehalte eneen hoger C/N-quotiënt daarentegen verteren langzamer enzullen voor een groter deel beschikbaar komen aan het volg-gewas. Soms komt de stikstof echter zo laat vrij dat hetgewas het volggewas dit niet meer nodig heeft en de stikstoften koste gaat van de kwaliteit (brouwgerst, suikerbieten) ofde afrijping vertraagt.

Minder mogelijkheden van onkruidbestrijdingWanneer een groenbemester onder dekvrucht wordt geteeldworden de mogelijkheden om in de dekvrucht onkruiden tebestrijden beperkt. Bij het telen van een breedbladige groen-bemester betekent dit dat er nauwelijks mogelijkheden zijnom breedbladige onkruiden te bestrijden; bij een grasgroen-bemester geldt dit ten aanzien van onkruidgrassen. Ook wathet gebruik van bodemherbiciden betreft zijn er beperkin-gen bij de teelt van een groenbemester. Ook de periode nade oogst van een cultuurgewas wordt nogal eens benut omlastige onkruiden te bestrijden. De teelt van een groenbe-mester beperkt ook in deze perioden de bestrijdings-mogelijkheden.

TeeltkostenHoewel het over het algemeen niet over grote bedragen gaat,zijn met de teelt van een groenbemester uiteraard ookkosten gemoeid. Deze betreffen vooral de zaaizaadkosten, dekosten voor een (beperkte) stikstofbemesting en eventueledoodspuitkosten. Slechts in een enkel geval is een onkruid-of plaagbestrijding nodig. Behalve deze directe kosten vraagteen teelt uiteraard ook nog om arbeid en mechanisatie;veelal wordt dit uitgevoerd met eigen machines. Indien nietde juiste zaaimachine aanwezig is zullen ook nog loonwerk-kosten voor het zaaien meegerekend moeten worden.

Verlies van een teeltjaarEen aantal groenbemesters vraagt een zaaitijdstip en/of eenteeltperiode welke in hetzelfde jaar niet te combineren ismet de teelt van een cultuurgewas. Door het inzaaien vandeze groenbemestingsgewassen gaan een teeltjaar en dedaaruit voortvloeiende inkomsten verloren. Alleen op perce-len welke meedoen in de braakregeling kan een verlies aaninkomsten gedeeltelijk gecompenseerd worden door debraakpremie.

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 20038

Groenbemesters kunnen een waardplant zijn voor bijvoorbeeld

de akkeraardslak

Voor het zaaien van een groenbemester kan een standaard

zaaimachine worden gebruikt

Page 9: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003 9

AlgemeenDe laatste jaren worden er in ons land naar schatting op eenkleine 100.000 ha landbouwgrond groenbemesters ingezetvoor diverse doeleinden. Een globale verdeling naar soort ensector staat vermeld in tabel 3.

Voor de meeste bouwplannen en grondsoorten zijngeschikte groenbemesters te vinden. Bij de keuze van eengroenbemester zijn een aantal punten van belang:• teeltdoel• zaaitijd• dekvrucht• grondsoort• bouwplan• bodemherbiciden

TeeltdoelDe belangrijkste vraag die gesteld moet worden bij het kiezenvan een groenbemester is het doel dat wordt nagestreefd.

Dat doel kan zijn:• grondbedekking• organische stof toevoer• stikstofbron voor volggewas• stikstofvanggewas• aaltjesbestrijding• veevoer

GrondbedekkingWanneer een groenbemester met een uitgebreid wortelstel-sel niet dieper dan zo'n 15 cm wordt ondergeploegd danhouden de wortels de bodemdeeltjes nog een tijd bij elkaar.Dit voorkomt verslemping en bovendien verstuift een goeddoorwortelde grond minder snel. Groenbemesters die debovengrond intensief doorwortelen (zoals grassen) hebbende voorkeur.Wanneer het van belang is dat de groenbemester gedurendede winter groen blijft speelt de vorstgevoeligheid eenbelangrijke rol. Facelia, gele mosterd, afrikaantjes, spurrie envlinderbloemigen zijn gevoelig tot zeer gevoelig voor

Welke groenbemester is de beste keuze?

Tabel 3. Schatting van areaal groenbemesters in ha in 2002 (bron CBS en Cebeco Seeds B.V.)

akkerbouw vollegronds- bollenteelt bollenteelt boomkwekerij bloemisterij(inclusief groenteteelt gewassen gewassenmaïsland)

totaal areaal 800.000 45.000 24.000 20.000 13.000 2.500

Bladrammenas 30.000 2.000 50Gele mosterd 18.000 500Bladkool 300Engels raaigras 5.000 500 75Italiaans raaigras 17.000 3.000 25Westerwolds raaigras 1.000Winterrogge 6.000Soedangras 0 200Rode klaver 100Witte klaver 100Perzische klaver 100Wikke 500Facelia 500Afrikaantjes 0 100 300rogge/italiaans/triticale 4.000

totaal areaal gbm 80.000 200 6000 150 650 50

Page 10: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200310

(nacht)vorst, terwijl bladkool, bladrammenas en vooralgrasachtige groenbemesters minder tot heel weinig gevoeligvoor vorst zijn.Anderzijds kan vorstgevoeligheid ook gunstigzijn om het gewas gemakkelijk onder te ploegen en om dekans op opslag in volgende jaren te verminderen.Op tijdelijk onbeteeld land kan onkruid zich massaal ontwik-kelen. Een snelle bedekking van de bodem door een groen-bemester kan dit tegengaan.Vooral kruisbloemige groen-bemesters en Italiaans en Westerwolds raaigras kunnen zichsnel ontwikkelen en hebben een sterk onkruidonder-drukkend vermogen.

Organische stof toevoerVoor het op peil houden of verhogen van het humusgehaltevan de grond is een groenbemester nodig die zoveel moge-lijk effectieve organische stof produceert.Wortels zijn daarbijeffectiever dan bovengrondse massa; wortels leveren 35%effectieve organische stof, bovengrondse massa 20%.Gewassen die veel effectieve organische stof leveren zijn o.a.soedangras, afrikaantjes en raaigrassen (mits op tijd gezaaid).Minder grote bronnen van effectieve organische stof zijn gelemosterd, winterrogge, spurrie en de verschillende klaver-soorten (bijlage 1).

Stikstof vangenNa de oogst van het hoofdgewas kunnen grote hoeveelhedennitraat in de bodem voorkomen. Ruime stikstofbemestingen,het oogsten van gewassen op een moment dat de plant veelvoedingsstoffen nodig heeft, het toedienen van dierlijke mesten de mineralisatie van oogstresten zijn oorzaken van hogenitraatgehalten. Groenbemesters kunnen een (groot) deelvan deze stikstof vastleggen, waardoor de uitspoeling vanstikstof tijdens de winter en het voorjaar wordt beperkt.Groenbemesters verschillen sterk in de mate van N-opnameen N-conservering en daarmee in de geschiktheid als "N-vanggewas".De drogestofproductie en het N-gehalte bepalen enerzijds deN-opname, anderzijds is het C/N-quotient van het gewas vanbelang bij de snelheid van vertering en daarmee van invloedop het tijdstip van vrijkomen van de stikstof.

Stikstofbron voor volggewasVooral vlinderbloemige groenbemestingsgewassen zijn rijkaan stikstof en kunnen bij een goed geslaagd gewas eenbelangrijke stikstofbron vormen voor volgteelten. Maar ookenkele andere gewassen kunnen een aanzienlijke hoeveel-heid stikstof bevatten (o.a. bladkool). De hoeveelheid stikstofdie vrijkomt uit een verterende groenbemester en het tijdstipwaarop is moeilijk te voorspellen. Bladrijke gewassen (zoalsgele mosterd) verteren snel.Wanneer deze gewassen in deherfst worden ondergeploegd of aan het begin van de winterafvriezen zal de vrijkomende stikstof voor een deel verlorengaan. Dit geldt ook voor de vlinderbloemige groenbemesters.Gewassen die wat meer verhouten (hoger C/N-quotiënt) en

een hoger drogestofgehalte hebben (grassen, bladrammenas,bladkool) verteren daarentegen langzamer en zullen voor eengroter deel hun stikstof kunnen overdragen aan het volg-gewas. Gewassen die veel massa vormen, een hoog stikstof-gehalte bezitten en een hoog C/N-quotiënt hebben zijnideale stikstofbronnen (tabel 7). Dit is met name van belangvoor biologische bedrijven.In de praktijk komt het nogal eens voor dat de teelt van eengroenbemester minder goed slaagt. In die gevallen is de N-inhoud van de groenbemester minder dan de cijfers intabel 7 aangeven. Het is mogelijk om hiermee rekening tehouden, bijvoorbeeld met behulp van gegevens over de stik-stofinhoud per cm gewaslengte. Informatie hierover is tevinden op de zogenaamde "groenbemesterwaaier" welke isontwikkeld door NMI/LBI/CLM.

AaltjesbestrijdingDe groep van plantparasitaire aaltjes bestaat uit een bonteverzameling van soorten die in vorm en levenswijze totaalkunnen verschillen. De groenbemester die de éne aaltjes-groep bestrijdt kan het probleem met een andere groep juistverergeren. Op basis van hun levenswijze en de symptomendie ze veroorzaken worden plantparasitaire aaltjes ingedeeldin:• Cysteaaltjes• Wortelknobbelaaltjes• Wortellesieaaltjes• Vrijlevende wortelaaltjes• Stengelaaltjes• BladaaltjesDe cysteaaltjes komen op alle grondsoorten voor. Over hetalgemeen geldt hoe lichter de grond des te meer aaltjessoor-ten kunnen voorkomen. Binnen elke aaltjesgroep komenmeerdere aaltjessoorten voor.Van de 1200 aaltjessoorten diein Nederland voorkomen zijn er een kleine honderd die inde land- en tuinbouw een rol spelen. Hier worden enkelealgemene opvallende relaties met groenbemesters genoemd.In de hoofdstukken waarin de groenbemesters afzonderlijkworden besproken worden meer details gegeven.

Aaltjes in deze cysten kunnen wel 15 jaar overleven

Page 11: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003 11

• CysteaaltjesCysteaaltjes hebben beperkte waardplantenreeksen en ver-tonen in verhouding een geringe natuurlijke sterfte wanneerer geen waardplant wordt geteeld.In principe zijn alle kruisbloemigen net als de ganzevoet-achtigen waardplant voor alle soorten bietencysteaaltjes.In gele mosterd en bladrammenas zijn kwekers er echter ingeslaagd resistente rassen te ontwikkelen. Door de teelt vandeze resistente rassen gedurende een vol seizoen (groenebraak) kan een bestrijdingseffect van ruim 80% wordengerealiseerd. Zaai in de herfstbraak na half augustus zal eenbestrijding opleveren die, afhankelijk van het weer in hetnajaar, op ca.30 % extra doding bovenop de natuurlijkesterfte zal blijven steken.Een recente ontwikkeling is de inzet van raketblad als bestrij-der van het aardappelcysteaaltje. Dit van oorsprong tropischeonkruid produceert de lokstoffen waardoor de eieren geloktworden, de larven de wortels aantasten maar geen vermeer-dering optreedt. De bestrijding kan oplopen tot 90 procent.Op dit moment richt het onderzoek zich op de praktischetoepasbaarheid van dit gewas.Teelt op braakland (is mogelijkmet behoud van braakpremie) lijkt de beste oplossing.

• WortelknobbelaaltjesDeze aaltjesgroep heeft in tegenstelling tot de cysteaaltjesjuist een zeer brede waardplantenreeks. De teelt van veelgewassen leidt tot een toename van de populatie. Daar staattegenover dat de natuurlijke sterfte in gewasloze periodenop kan lopen tot ruim 90%.Bij een besmetting met het noordelijk wortelknobbelaaltje(Meloidogyne hapla) bieden grasachtigen de oplossing.Zowel granen en grassen als cultuurgewas, als ook grasgroen-bemesters doen de besmetting met dit wortelknobbelaaltjesterk afnemen.

De probleemsoorten in deze aaltjesgroep zijn de quarantainesoorten Meloidogyne chitwoodi en Meloidogyne fallax.Totvoor kort was zwarte braak het enige zekere advies.Van bla-drammenas was bekend dat het een slechte waardplant is endaarmee het minst slechte alternatief voor zwarte braak.Inmiddels is de selectie van resistente rassen van bladram-menas in volle gang en zullen er resistentere rassen op demarkt komen.

• WortellesieaaltjesMet de inzet van Afrikaantjes (Tagetes patula) is deze groepvan Pratylenchus soorten actief te bestrijden. Inmiddels isgebleken dat na één geslaagde teelt van Tagetes patula hetmeerdere jaren duurt voordat de aantallen wortellesieaaltjesweer op het oude niveau terug zijn.

• Vrijlevende wortelaaltjesDe groep van de Trichodoriden en Paratrichodoriden isrelatief weinig onderzocht.Tot op heden is de algemeneindruk dat bladrammenas een goed advies is wanneer erproblemen zijn met een aaltjessoort vanuit deze groep.Vooral ook omdat het tabaksratelvirus (TRV), dat door dezeaaltjes wordt overgebracht, zich in bladrammenas nietvermeerdert.

• Voor de overige aaltjesgroepen is geen algemeen advies tegeven.

Veevoer Een groenbemester kan ook geteeld worden om het boven-grondse gewas te bestemmen als veevoer (drogen, inkuilenof stalvoedering) en de wortel- en gewasresten als groenbe-mester te gebruiken. Hiervoor zijn met name snelgroeienderaaigrassen geschikt, maar ook o.a. bladkool, voederwikke enspurrie kunnen als veevoer dienen. Zowel in najaar als voor-jaar kunnen sommige groenbemesters worden geoogst.Een M. fallax aantasting op bieten

Kringerigheid in aardappel veroorzaakt door TRV

Page 12: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200312

ZaaitijdHet tijdstip waarop er gezaaid kan gaan worden bepaalt insterke mate de keuze van de groenbemester. Elk groenbe-mestingsgewas heeft namelijk een (soms korte) periodewaarin het gezaaid moet worden om tot een goede groei enontwikkeling te komen. Er zijn gedurende het jaar verschil-lende momenten waarop groenbemestingsgewassen kunnenworden ingezaaid.Wanneer op het betreffende perceel eencultuurgewas wordt geteeld zijn er twee mogelijkheden:• er wordt gewacht tot na de oogst van het cultuurgewas• het cultuurgewas dient als dekvrucht en de groenbemester

wordt tijdens de teelt van het cultuurgewas ingezaaidSommige groenbemesters kunnen na de teelt van eencultuurgewas niet ná een bepaalde datum gezaaid wordenomdat de slagingskans dan te klein wordt.Vlinderbloemigenals Alexandrijnse en Perzische klaver dienen bijvoorbeeldvóór half augustus gezaaid te worden.Witte en rode klaveren (in mindere mate) Engels raaigras, groeien dermate lang-zaam dat ze liefst vóór augustus gezaaid dienen te worden.Daarom worden deze groenbemesters wel in april gezaaid,maar dan onder dekvrucht (veelal in granen). Ook te vroegzaaien kan bij sommige groenbemesters nadelen geven zoals(nacht)vorstschade, bloei en opslag.Een perceel dat een heel jaar braak ligt biedt uiteraard debeste mogelijkheid tot de keuze van een groenbemesteromdat het zaaitijdstip zelf gekozen kan worden.

DekvruchtHet zaaien onder dekvrucht heeft als voordeel dat het groei-seizoen van de groenbemester langer is. Een traag groeiendegroenbemester (zoals Engels raaigras en witte klaver) kan opdeze manier toch voldoende massa vormen, vooral bij eenvroege oogst van de dekvrucht. Daarbij komt het voordeeldat een groenbemester die onder een dekvrucht is gezaaidmeestal beter aanslaat doordat de grond in het voorjaar meervocht bevat.Voor inzaai onder dekvrucht zijn de meestegroenbemestingsgewassen echter niet geschikt.Alleen deverschillende gras- en klaversoorten komen hiervoor in

aanmerking. Daarbij dienen de snel en hoog opgroeiendesoorten (Italiaans- en Westerwolds raaigras,Alexandrijnse- enPerzische klaver en sommige rassen van de rode klaver) niette vroeg te worden gezaaid om concurrentie met dedekvrucht en problemen bij de oogst te voorkomen.Van hetberijden met oogstwerktuigen hebben klaversoorten meerlast dan grassen.Niet elke dekvrucht is even geschikt voor de (onder)teeltvan een groenbemester. Graangewassen, die geteeld wordenom de hoogste opbrengst te behalen, vormen veelal een tebladrijk gewas. Rassenkeuze en teeltwijze zullen aangepastmoeten worden aan de groenbemester. Biologische teelt-systemen lenen zich beter voor de onderzaai van een groen-bemester aangezien de dekvrucht veelal minder zwaar is.

GrondsoortDe meeste groenbemestinggewassen zijn geschikt voor allegrondsoorten, er zijn echter uitzonderingen.Wikke enAlexandrijnse klaver gedijen het beste op kleigrond, terwijlspurrie meer geschikt is voor zandgrond.

BouwplanDe uitgangssituatie van de bodemgezondheid en het bouw-plan bepalen mede welke groenbemester het beste past inde vruchtwisseling. Het belangrijkste aspect daarbij is het aldan niet waardplant zijn voor aaltjes, ziekten en plagen (kanrasafhankelijk zijn). Groenbemesters kunnen namelijkbepaalde ziekten, plagen en aaltjes instandhouden of zelfsvermeerderen. Zo kunnen op zwaardere gronden slakkeneen probleem vormen. In verschillende groenbemesterskunnen slakkenpopulaties zich vermeerderen, waardoor hetslakkenprobleem sterk kan toenemen. Grasgroenbemesterskunnen in een bouwplan met veel granen het optreden vanvoetziekten bevorderen. Ook kan het havercysteaaltje, datveel schade kan aanrichten bij haver en zomertarwe, zichvermeerderen op grasgroenbemesters. Bladkool, bladramme-nas en gele mosterd zijn waardplant voor het bietencysteaal-tje. Bij bladkool bestaan, in tegenstelling tot bij bladramme-nas en gele mosterd, geen resistente rassen en dit gewas kanbeter niet geteeld worden in een bouwplan met suiker-bieten.Wikken zijn ongunstig in een bouwplan met erwtenomdat beide het erwtencysteaaltje en de bladrandkeverinstandhouden. Het zaaien van tarwe direct na het onder-ploegen van een grasgroenbemester geeft een verhoogdekans op fritvliegschade.Ook kan de groenbemester zelf worden aangetast doorbepaalde ziekten en plagen die vanuit de voorvrucht (gewas-resten) worden overgedragen. Zo kan een vlinderbloemigegroenbemester in een erwtenstoppel ernstig worden aan-getast door de bladrandkever.Voor de belangrijkste groenbemesters is door PPO de afge-lopen jaren inmiddels uitgezocht wat de waardplantstatus isvoor verschillende soorten aaltjes. Om in het volggewasschade te voorkomen is het belangrijk te weten welke

Het zaaien van een grasgroenbemester onder dekvrucht heeft als voor-

deel een langer groeiseizoen om zodoende voldoende massa te vormen

Page 13: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003 13

aaltjessoorten op het in te zaaien perceel aanwezig zijn.

BodemherbicidenNa het gebruik van sommige bodemherbiciden moet er eentijdje worden gewacht voordat er een groenbemester inge-zaaid kan worden. In het najaar toegepast geven deze midde-len meestal geen problemen meer bij voorjaarsinzaai. Na dewinter toegepast kunnen enkele middelen de keuze van dein te zaaien groenbemester (sterk) beperken. Middelen meteen lange werking kunnen zelfs na toepassing in het voorjaar

na de oogst van het cultuurgewas nog werkzaam zijn enschade doen aan sommige groenbemestingsgewassen.

KeuzetabellenWelke groenbemester het beste uitgezaaid kan wordenhangt, zoals aangegeven in het voorafgaande, van veel facto-ren af. In de volgende tabellen (tabel 4 t/m 8) zijn een grootaantal eigenschappen en teeltgegevens weergegeven die vanbelang zijn bij de juiste keuze.

Tabel 4. Overzicht gewaseigenschappen groenbemesters.

gewas grond- gevoeligheid d.s.-opbrengst effectieve

bedekking 1) vorst 1) (kg/ha) bij goed organische

geslaagd gewas stof (kg/ha)

boven overig totaal

Bladrammenas 9 3 3100 800 3900 850Gele mosterd 9 1 3100 800 3900 850Bladkool 9 5 3000 1000 4000 850Engels raaigras 7 7 2200 2000 4200 1000Italiaans raaigras 9 5 2500 1700 4200 1100Westerwolds raaigras 9 5 2400 1700 4100 1050Winterrogge 6 9 1000 600 1600 400Soedangras 7 5Rode klaver 7 3 2700 1600 4300 1100Witte klaver 6 7 2000 1300 3300 850Perzische klaver 8 3 2600 800 3400 800Voederwikke 7 3 2500 500 3000 650Facelia 9 1 2300 700 3000 650Afrikaantjes (T. patula) 5 1 5000 850Raketblad 3 1Spurrie 7 3 2600 300 2900 625

1) hoger cijfer betekent: snellere grondbedekking; minder vorstgevoelig

PPO onderzoekt op verschillende proefvelden wat de waardplantstatus van verschillende groenbemesters is voor de diverse soorten aaltjes

Page 14: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200314

maart

ap

ril

mei

jun

i ju

li

au

g s

ep

to

kt

Bla

dra

mm

en

as

Gele

mo

sterd

Bla

dko

ol

En

gels

raa

igra

s

Ital

iaan

s ra

aigra

s

West

erw

old

s ra

aigra

s

Win

terr

ogge

Soed

angra

s

Ro

de k

laver

Wit

te k

laver

Perz

isch

e k

laver

Wik

ke

Fac

elia

Afr

ikaa

ntj

es

Rak

etb

lad

Spu

rrie

Tab

el 5

. Zaa

itijd

stip

gro

enb

emes

ters

.

= z

aaie

n o

nd

er d

ekvr

uch

t (m

aart

- h

alf

mei

)=

zaa

ien

op

bra

ak lan

d (

mei

- ju

ni)

= z

aaie

n in

vro

ege

sto

pp

el (

juli -

hal

f au

g.)

= lat

e st

op

pel

(h

alf

aug. -

hal

f se

pt.

)=

N-v

angge

was

(h

alf

sep

t. - o

kt.

)

Page 15: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003 15

Tabel 6. Overzicht teeltmaatregelen groenbemesters.

gewas 1000-korrel zaaizaad zaaidiepte N-gift onder

gewicht (gr) (kg/ha)1 (cm) (kg/ha) dekvrucht

Bladrammenas 10-20 20-50 2-3 40-80 neeGele mosterd 5-10 15-25 2-3 30-50 neeBladkool 3-4 8-12 2-3 50-80 neeEngels raaigras 2-3 15-30 1-2 40-60 jaItaliaans raaigras 2-4 20-35 1-2 40-60 jaWesterwolds raaigras 3-4 30-45 1-2 40-60 neeWinterrogge 30-40 120-180 2-4 40-60 neeSoedangras 3-4 30-40 1-2 30-50 neeRode klaver 2 10-20 1-1,5 - jaWitte klaver 1 5-10 1-1,5 - jaPerzische klaver 1-2 10-15 1-1,5 - jaVoederwikke 40-80 90-120 2-3 0-25 neeFacelia 2-3 6-14 1-2 40-60 neeAfrikaantjes (T. patula) 2-3 5-8 0,5-1 50-80 neeRaketblad 2-3 3 1-2 40+40 neeSpurrie 1-2 12-30 1-2 0-25 nee

1) zaaizaadhoeveelheid hangt af van o.a. van duizendkorrelgewicht, zaaitijdstip, onderzaai/open land etc.

Tabel 7. Overzicht eigenschappen groenbemesters als N-vanggewas en/of N-leverancier.

gewas bovengrondse bovengrondse C/N-

ds-productie (ton/ha) %-N N-opname verhouding

Bladrammenas 3 (1-6) 2,3 (2,0-3,0) 50 (30-150) 18 (15-25)Gele mosterd 2 (1-4) 2,1 (2,0-3,0) 40 (30-80) 18 (15-25)Bladkool 3 (2-6) 2,1 (2-2,5) 100 (50-120) 21Engels raaigras 1,5 (1-2) 2,8 (2,0-3,5) 45 (30-60) 17 (10-20)Italiaans raaigras 2 (1-4) 2,2 (1,5-2,5) 45 (20-80) 17 (15-25)Westerwolds raaigras 2 (1-2) 2,2 (2,0-2,5) 40 (40-45) 17 (15-20)Winterrogge 3 (2-4) 3,2 (2,0-4,0) 100 (50-130) 15SoedangrasRode klaver 3 (2-4) 3,2 (3-3,5) 100 (60-140) 14 (10-15)Witte klaver 2 (1-3) 3,5 (3-4) 80 (50-120) 12 (10-15)Perzische klaver 4 (3-5) 3 (2,5-3,5) 120 (100-175) 16 (15-20)Voederwikke 3 (2-5) 4 (3-4,5) 120 (90-200) 11 (10-15)Facelia 4 (2-5) 3,1 (2,5-4,0) 120 (60-200) 17 (15-20)Afrikaantjes (T. patula) 8 (4-15) 1,9 (1,5-2,5) 140 (70-170) 19 (15-25)Raketblad 5 (3-7) 1,8 90 24Spurrie 2 (1-3)

• lege vakjes : geen gegevens beschikbaar• De bovengrondse N-opname komt niet volledig beschikbaar voor het volggewas. Deze N moet vermenigvuldigd worden

met percentage in tabel 1.

Page 16: teelthandleiding groenbemesters

Het PPO-AGV waardplantschema geeft voor elke gewas- aal-tjes combinatie in stippen aan hoe de vermeerdering van hetbetreffende aaltje op het gewas is, en met kleuren hoe deschadegevoeligheid van dat gewas voor het aaltje is.De waardplantgeschiktheid is de mate waarin een aaltje zichop een gewas kan vermeerderen.Aaltjes die meerdere genera-

ties per jaar op een gewas voortbrengen, kunnen in één sei-zoen van lage dichtheden tot maximale dichtheden toenemen.Hoe hoog die maximale dichtheid is, hangt af van het gewas.De absolute aantallen verschillen sterk per aaltjessoort. Dewaardplantgeschiktheid is daarom opgedeeld in de onder-staande vermeerderingsklassen:

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200316

GewasBladrammenas Gele mosterd Engels raaigras Italiaans raaigrasRogge Facelia Tagetes Perzische klaver Voederwikke Witte klaver Spurrie Bladkool Rode klaver SoedangrasRaketblad

- - R

??

•••••

?

--

Gel

e b

iete

ncy

stea

altj

eH

eter

od

era

bet

ae

- - R---

Wit

te b

iete

ncy

stea

altj

eH

eter

od

era

sch

ach

tii

Kla

verc

yste

aalt

jeH

eter

oder

a tr

ifol

ii f.

sp

tri

foliu

m

Cysteaaltjes

- - R

Gra

swo

rtel

kno

bb

elaa

ltje

Mel

oid

ogy

ne

naa

si

No

ord

elijk

wo

rtel

kno

bb

elaa

ltje

Mel

oid

ogy

ne

hap

la

Wortelknobbelaaltjes

Bed

rieg

lijk

maï

swo

rtel

kno

bb

elaa

ltje

Mel

oid

ogy

ne

falla

x

Maï

swo

rtel

kno

bb

elaa

ltje

Mel

oido

gyn

e ch

itw

oodi

••R

-

•••••

?

••••••••

?

•••

??•

???

????????

---

--

?

???

-

???-

?-

----

???

•••••R•••

•••

••-

•---

????-???

••--

--

••••••

??

••

- R•••

•••

??

•-

•••••

- - R ••

••R

Tabel 8. Overzicht waardplantstatus groenbemesters voor verschillende aaltjessoorten.

Legenda Vermeerdering

? onbekend - - actieve Het gewas veroorzaakt gericht een afname van de aaltjes; dit is sterker dan bij zwarte braak.

afname - niet Het aaltje kan zich niet vermeerderen. Tijdens de teelt van dit gewas daalt de populatie net zo

sterk als wanneer het perceel in een volledig zwarte braak zou liggen.• slecht Het aaltje kan zich op dit gewas maar weinig vermeerderen; de nagelaten besmettingsniveaus zijn laag.

•• matig Het gewas laat matige besmettingsniveaus na.••• goed Het gewas laat hoge aantallen aaltjes na.R rasafhankelijk Geeft aan dat binnen de weergegeven vermeerdering rasverschillen bestaan.

Page 17: teelthandleiding groenbemesters

Met schadegevoeligheid wordt aangegeven in welke matehet gewas schade ondervindt van de betreffende aaltjessoort.Schade wordt veroorzaakt door de combinatie van schadege-voeligheid van het gewas en het aantal aaltjes bij aanvangvan de teelt (besmettingsniveau). De schade kan slaan op

alleen verlies in fysieke opbrengst maar kan ook betrekkinghebben op kwaliteit.Met de volgende kleuren wordt de schadegevoeligheid weer-gegeven:

17Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

GewasBladrammenas Gele mosterd Engels raaigras Italiaans raaigrasRogge Facelia Tagetes Perzische klaver Voederwikke Witte klaver Spurrie Bladkool Rode klaver SoedangrasRaketblad

Wo

rtel

lesi

eaal

tje

Pra

tyle

nch

us

pen

etra

ns

Wortellesieaaltjes Stengelaaltjes

Sten

gela

altj

eD

ityl

ench

us

dip

saci

Gra

anw

ort

elle

siea

altj

eP

raty

len

chu

s cr

enat

us

Rot

ylen

chu

s u

nif

orm

is

Tyl

ench

orh

ynch

us

dub

ius

Virussen

Tab

aksr

atel

viru

s

Tri

cho

do

rus

& P

arat

rich

od

oru

s sp

p.

Vrijlevende wortelaaltjes

••••••

•?

•••

•••

••••••- -

?

••••••••

•••

???

?

????

?

?- -

?••••

•••

?

???

?

???•

??

?••

••

???

?

????

?

?-

?•••••••••

????

••???

-

??

•••••?

??

•••• R

?•••

•••••••••••

•••

•••

???

-

-••• R

?•••

••••••

•••••••••

•R

••

Legenda Schade

Onbekendniet schade is nooit gemeten, ook niet bij hoge aantallen

weinig zelfs bij hoe aantallen aaltjes treedt slechts beperkte schade (5-15%) opmatig bij lage aantallen aaltjes valt geen schade te verwachten. Hogere aantallen leiden tot schadeniveaus

tussen de 15 en 33%sterk een gering aantal aaltjes kan al forse schade veroorzaken. Een teelt van een dergelijk gewas

vraagt om problemen en een volledige misoogst is mogelijk.

Het PPO aaltjesschema komt binnenkort digitaal beschikbaar viawww.kennisakker.nl onder “advies”. Met dit programma, Digi-aalgeheten, kan via het invoeren van een teeltplan een uitsnede gemaaktworden uit het totale aaltjesschema. Elk vakje in dit schema is een door-verwijzing (hyperlink) naar achtergrondinformatie en fotomateriaal.

Page 18: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200318

De kruisbloemigen danken hun goede naam als groen-bemester vooral aan de snelle kieming, de vlotte grondbe-dekking en het feit dat ze ook bij lage temperaturen nogbehoorlijk goed doorgroeien. Bovengronds geven ze eenmassaal gewas dat onkruid goed kan onderdrukken.Ondergronds laten ze het echter wat afweten. Ze vormeneen soms indrukwekkende penwortel maar door het geringeaantal zijwortels is de totale wortelmassa veel minder danvan grassen en de meeste vlinderbloemigen.In Nederland worden vooral bladrammenas en gele mosterden in mindere mate bladkool gebruikt als kruisbloemigegroenbemester. Gele mosterd en bladkool zijn erg gevoeligvoor knolvoet zodat ze beter niet geteeld kunnen worden ineen bouwplan met koolsoorten.Kruisbloemige groenbemesters zijn waardplanten voor hetwitte en het gele bietencysteaaltje. Door de teelt vanwaardplanten kan de aaltjespopulatie toenemen, terwijl bijde teelt van onvatbare gewassen of bij het braak laten liggenvan de grond de aaltjespopulatie afneemt. Door de teelt vanresistente rassen van bladrammenas en gele mosterd is hetonder bepaalde omstandigheden mogelijk om een bestrijdingvan het witte bietencysteaaltje te krijgen. Deze rassen lokkende aaltjes wel, maar er treedt geen vermeerdering op. Dezebestrijding is alleen mogelijk wanneer de bodemtemperatuur15-25°C bedraagt. Bij een lagere bodemtemperatuur komtnamelijk slechts een deel van de cysten uit. De jonge aaltjesin de “slapende” cysten worden niet bestreden. In de praktijkbetekent dit dat alleen bij een zaaitijd vóór 1 augustus ietsverwacht mag worden van een biologische bestrijding.Uiteraard hangt het effect niet af van de exacte datum maarvan de bodemtemperatuur.Alle rassen van bladrammenas engele mosterd die in de “Aanbevelende Rassenlijst voor land-bouwrassen” worden beschreven zijn resistent tegen hetwitte bietencysteaaltje (bca). Er bestaan verschillen tussen derassen in de mate van bca-resistentie. De zogenaamde “pf/pi”waarde is een maatstaf voor de resistentiegraad. Het getal iseen weergave van de omvang van de eindpopulatie (pf) vande aaltjes ten opzichte van de beginpopulatie (pi) in een pot-tenproef. Bijvoorbeeld: bij een pf/pi waarde van 0,1 bedraagt

Kruisbloemigen

de eindpopulatie nog maar 10% van de aaltjespopulatie bijhet begin.Voor een goede aaltjesbestrijding is het ook nodigdat de bouwvoor snel en volledig wordt doorworteld.Alleenwanneer een wortel van bladrammenas of gele mosterd in debuurt van de cysten komt beginnen de cysten uit te komen.Om een snelle en intensieve doorworteling van de bouw-voor te krijgen is een goede structuur van de grond en vol-doende zaaizaad en stikstof nodig.Kruisbloemigen bevatten glucosinolaten die bij verteringkunnen worden omgezet in voor aaltjes en schimmels giftigestoffen. Glucosinolaten zijn er in zeer veel vormen en erkunnen zeer verschillende afbraakprodukten wordengevormd met meer of minder dodende werking. Bij dehuidige stand van kennis is nog onduidelijk welke rassen opwelk moment de juiste inhoudsstoffen bevatten en hoe enwanneer ze moeten ingewerkt om gebruik te kunnen makenvan deze op zich positieve eigenschap. Om te stellen datkruisbloemige groenbemesters aaltjes- en schimmeldodendzijn via de glucosinolaten gaat op dit moment te ver.

Een zogenaamde “baardige biet” veroorzaakt door bietencysteaaltjes

Page 19: teelthandleiding groenbemesters

19Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenBladrammenas is een weinig knolvormende vorm vanrammenas en is geschikt voor alle grondsoorten. Het gewasheeft een snelle beginontwikkeling en vormt in korte tijdeen massaal gewas dat gemakkelijk onkruid onderdrukt. Debegingroei is wel iets minder vlot dan van gele mosterd.Bladrammenas is, vergeleken met gele mosterd, mindergevoelig voor nachtvorst. Daardoor kan het nog vrij langdoorgroeien en ook bij late zaai nog voldoende gewas vor-men om het land ’s winters te beschermen.Wanneer echterde vorst intreedt vriest ook bladrammenas dood. De plantenhebben penwortels, maar door de beperkte hoeveelheid zij-wortels is de doorworteling van de grond en de wortelop-brengst veel minder dan bij grasgroenbemesters. De stengelsen bladeren van het gewas zijn behaard. Bij vroege zaai komtbladrammenas snel in bloei, maar er zijn grote rasverschillen.Bladrammenas wordt geteeld vanwege de toevoer van orga-nische stof, als N-vanggewas, als bietencysteaaltjesbestrijderen als bescherming van de grond tegen verstuiven.

ZaaienBladrammenas is geschikt voor zaai op braakpercelen in hetvoorjaar (bietencysteaaltjesbestrijding) en in de stoppel (nade oogst van een cultuurgewas). Bij stoppelzaai is onder-scheid te maken in een vroege stoppelzaai en een latestoppelzaai. Onder een vroege stoppelzaai wordt verstaaneen zaaitijd vóór 1 augustus. Deze is vooral bedoeld om naastgroenbemesting ook nog enige bestrijding van bietencyste-aaltjes te hebben. Bladrammenas kan tot uiterlijk beginseptember worden gezaaid. Het gewas slaat snel aan en heeftook bij lage temperaturen nog een behoorlijke productie.Van een bestrijding van bietencysteaaltjes mag echter nietveel meer verwacht worden bij late zaai omdat de bodem-temperatuur hiervoor te laag is.Vanaf 1 mei kan bladramme-nas op braakpercelen gezaaid worden; alleen op deze manierwordt optimaal gebruikgemaakt van de mogelijkheden totbietencysteaaltjes-bestrijding. Het gewas moet wel minimaal1x keer geklepeld of gemaaid worden om zaadvorming enopslagproblemen te voorkomen.Voor de bollenteelt is het effect van teeltduur van bladram-menas met betrekking tot een besmetting met T. similis enTRV onderzocht. De verschillende teeltduren (representatiefvoor bollenteelt) hadden geen effect op het aantal T. similisaaltjes (in vergelijking met braak), en gaven in dezelfde mateafname van de TRV druk en reductie van de TRV aantastingin gladiool.

Afhankelijk van zaaitijd en duizendkorrelgewicht (10-20 gr)is er 20-50 kg zaaizaad nodig. Een dichte stand resulteert ineen intensievere doorworteling van de bouwvoor. Zo komenmeer bietencysteaaltjes binnen het bereik van de wortels. Erkan met een nokkenradzaaimachine gezaaid worden op eenrijenafstand van 10-25 cm en een zaaidiepte van 2-3 cm. Bijde teelt ter bestrijding van bietencysteaaltjes heeft eennauwe rijenafstand (betere plantverdeling) de voorkeur.

RassenkeuzeBij bladrammenas zijn de snelheid van grondbedekking, laat-heid bloei en aaltjesresistentie de belangrijkste eigenschap-pen waarin rassen kunnen verschillen. Bij een zaai op braak-percelen en in een vroege stoppel hebben laatbloeienderassen met een zeer goede aaltjesresistentie de voorkeur.Allerassen van bladrammenas die op de Rassenlijst staan zijnresistent tegen het witte bietencysteaaltje (bca); er bestaanechter verschillen tussen de rassen in de mate van bca-resistentie. Om de werking tegen aaltjes lange tijd te behou-den dient een gewas op braakpercelen een goede hergroei tevertonen na klepelen/maaien.Bij zaai in een late stoppel dient een ras gekozen te wordenmet een snelle beginontwikkeling.Meer informatie over rassen en rasverschillen is te vinden inde Aanbevelende Rassenlijst voor Landbouwgewassen en inde PPO-Rassenbulletins.

BemestingBladrammenas is een sterk stikstofbehoeftig gewas, en afhan-kelijk van de voorvrucht en de vruchtbaarheid van de bodemis een startgift van 40-80 kg N per ha nodig. Het is een uitste-kend gewas wanneer in de stoppel dierlijke mest wordt uit-gereden. Bladrammenas heeft namelijk de mogelijkheid veelstikstof op te nemen en dit voor een groot deel de winterover te dragen, zodat het ter beschikking kan komen aan eenvolggewas. Bladrammenas laat in het najaar weinig stikstofachter in de bouwvoor. Het is derhalve prima geschikt als N-vanggewas. Omdat de C/N-verhouding echter vrij laag iskomt de vertering snel op gang en kan een (groot) deel vande vastgelegde stikstof gedurende de winter en vroege voor-jaar vrijkomen en verloren gaan.

ZiektenBladrammenas is een van de weinige kruisbloemigen die nietvatbaar is voor knolvoet. Het gewas kan daarom zonder knol-

Bladrammenas (Raphanus sativus)

Page 20: teelthandleiding groenbemesters

voetproblemen worden geteeld in een bouwplan met kool-soorten.Bladrammenas is ook ongevoelig voor Pythium en voorRhizoctonia solani. In een bouwplan waarin problemen metRhizoctonia optreden in bijvoorbeeld suikerbiet, peen ofschorseneren kunnen deze gewassen daarom beter doorbladrammenas worden voorafgegaan.

PlagenIn bladrammenas als zomerteelt kunnen de populaties vanhet koolmotje (Plutella xylostella) zich opbouwen. Deschade in de bladrammenas zelf blijft meestal beperkt. Maarde bladrammenas is dan vanaf juli tot eind augustus wel eenuitvalsbasis en kan problemen veroorzaken in omliggendespruitkoolpercelen.Met name op de kleigronden kan de teelt van bladrammenashet probleem met naaktslakken in het volggewas versterken.

OnkruidenBladrammenas heeft een zeer snelle beginontwikkeling envormt in korte tijd een massaal gewas dat de bodem zeergoed bedekt en gemakkelijk onkruid onderdrukt.Onkruidbestrijding in bladrammenas is dan ook niet nodig.

AaltjesBladrammenas is in principe waardplant voor het witte enhet gele bietencysteaaltje.Alle rassen op de Nederlandse ras-senlijst zijn echter resistent en in staat om (bij een vroegezaai) de aaltjespopulatie (sterk) te laten afnemen.Vrijlevende

wortelaaltjes (Trichodoriden en Paratrichodoriden) vermeer-deren weinig op bladrammmenas, en het door deze aaltjes-soorten overgebrachte tabaksratelvirus (TRV) vermeerdertzich helemaal niet.Vergeleken met raaigrassen en gelemosterd is bladrammenas ook een minder goede waardplantvoor maïswortelknobbelaaltjes. Over het algemeen kangesteld worden dat bladrammenas een gunstige uitwerkingheeft en problemen met aaltjes vermindert. Negatieve uitzon-dering vormt het wortellesieaaltje Pratylenchus penetransdat zich sterk op bladrammenas vermeerdert en het noorde-lijk wortelknobbelaaltje (Meloidogyne hapla) dat matig ver-meerdert (tabel 8).

OnderwerkenAfhankelijk van het zaaitijdstip en de gewasgroei is voor hetploegen in de herfst een voorbewerking nodig. Bij eenvroege (stoppel)zaai ontwikkelt zich een vrij massaal gewasdat eerst geklepeld of gemaaid moet worden om het volledigonder te kunnen werken. Ploegen na de winter kan zondervoorbewerking worden uitgevoerd; het gewas is vrij gevoeligvoor vorst en zal gedurende de winter afsterven.

OpslagBij het zaaien van bladrammenas in het voorjaar op braak-percelen schieten alle rassen, ook de zeer laat bloeiende, inbloei en vormen kiemkrachtig zaad. Om opslagproblemen tevoorkomen (maar ook om de aaltjeslokkende werking tebehouden) dient het gewas geklepeld of gemaaid te wordenzodra ca. 50% van de planten in bloei staat. Ook bij een vroegestoppelzaai kunnen vroegbloeiende rassen kiemkrachtig zaad

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200320

Hergroei van bladrammenas na klepelen. Klepelhoogte is rasafhankelijk

Page 21: teelthandleiding groenbemesters

vormen. Om opslagproblemen te voorkomen dient het gewasgeklepeld of gemaaid te worden voordat zaadvorming plaatsheeft gevonden. Beter is het om een laatbloeiend ras te kiezenbij een vroege stoppelzaai. Bij een zaaitijd na 1 augustus is dekans op opslag door zaad niet erg groot.Sommige rassen kunnen knollen vormen die in zachte win-ters overwinteren en in het voorjaar weer uitlopen. Goedploegwerk kan dit voorkomen.

DrogestofopbrengstDe drogestofopbrengst van bladrammenas kan vooral bij eenruime stikstofbemesting hoog zijn. Bij een goed geslaagdgewas bedraagt dit circa 4500 kg per ha. De verse massa(ruim 30 ton per ha) kan voor voederwinning wordengebruikt, maar dit gebeurt echter nauwelijks omdat de sma-kelijkheid te gering is.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van bladrammenas bestaan vooral uitde zaaizaadkosten en de kosten voor een stikstofbemesting.De arbeidsbehoefte bestaat bij een stoppelzaai uit een grond-bewerking en/of een zaaibedbereiding, het zaaien en even-tueel een voorbewerking voor het ploegen. Bij het zaaien opbraakpercelen dient het gewas bovendien nog één à tweekeer geklepeld of gemaaid te worden.Materiële kosten:zaaizaad: 30 kg à € 3,30 (incl. BTW) = € 100N-bemesting: 50 kg à € 0,50 = € 25

21Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Kies een laatbloeiend ras bij een vroege stoppelzaai. Dit voorkomt op voorhand opslagproblemen

Page 22: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200322

AlgemeenGele mosterd behoort, evenals bladrammenas, tot de kruis-bloemigen. Onder gunstige groeiomstandigheden kan hetgewas in korte tijd veel organische stof produceren. Gelemosterd vormt dan een lang (1-2 m) en massaal gewas meteen beperkte stevigheid. Meestal is een voorbewerking nodig(klepelen, maaien) om het gewas goed te kunnen onderploe-gen. Zijn de omstandigheden minder gunstig dan zal de groeitegenvallen. Gele mosterd wordt veelal gebruikt als groenbe-mester op laat vrijkomend land. Het gewas heeft een stevigepenwortel die zich niet verdikt. In zes weken tijd is de grondtot zo’n 70 cm doorworteld. Gele mosterd is sterk(nacht)vorstgevoelig. Bij een flinke nachtvorst vriezen dewaterige stengels en bladeren al kapot. Gele mosterd steltniet veel eisen aan de grond en kan op de meeste grondsoor-ten geteeld worden.Alleen zure gronden zijn niet erggeschikt voor de teelt. Gele mosterd wordt vooral voor detoevoer van organische stof verbouwd en als antistuif-gewas,vrijwel nooit voor voederdoeleinden.Voor bestrijding vanbietencysteaaltjes is de zaaitijd van het gewas meestal te laat.

ZaaienGele mosterd is gevoelig voor verdichtingen in de grond.Sporen van de oogstmachine van het cultuurgewas ensporen van het zaaien zijn nadelig. De grond moet voor hetzaaien goed losgetrokken en verkruimeld worden. Deoptimale zaaitijd is augustus-september; gele mosterd kannog iets later gezaaid worden dan bladrammenas. De hoe-veelheid zaaizaad bedraagt 15-25 kg per ha, afhankelijk vanzaaitijdstip en duizendkorrelgewicht (5-10 gr). De rijen-afstand is 10-25 cm en de zaaidiepte 2-3 cm. Dichter zaaiengeeft een snellere grondbedekking.Gele mosterd is niet geschikt als zomergewas op braakperce-len. Het komt te snel in bloei en vertoont geen hergroei namaaien.

RassenkeuzeBij gele mosterd zijn de snelheid van grondbedekking en delaatheid van de bloei de belangrijkste raseigenschappen.Vooral bij late zaai is een snelle ontwikkeling gewenst.Allerassen van gele mosterd die op de Rassenlijst staan zijnresistent tegen het witte bietencysteaaltje (bca); er bestaanechter verschillen tussen de rassen. Omdat de zaaitijd vangele mosterd vrijwel altijd (ruim) na 1 augustus ligt zijn dezerasverschillen niet zo relevant.

BemestingDe N-bemesting kan beperkt blijven tot een startgift van 30-50 kg per ha, al naar gelang de voorvrucht, zaaitijdstip enbodemvruchtbaarheid. Gele mosterd is geschikt als N-vang-gewas, het gewas neemt de beschikbare stikstof gemakkelijkop. Omdat de vertering van het gewas echter heel snel opgang komt na het afsterven of onderploegen, kan een grootdeel van de vastgelegde stikstof gedurende de winter envroege voorjaar verloren gaan. Hierdoor kan de stikstofbe-sparing op het volggewas lager zijn dan de benodigde stik-stofgift voor de gele mosterd, en de stikstofbalans negatiefuitvallen.

ZiektenGele mosterd is sterk vatbaar voor knolvoet.Aangezien dezeschimmelziekte in de grond kan overblijven kunnen er pro-blemen ontstaan in gevoelige cultuurgewassen. Gele mosterdis dan ook minder geschikt in een bouwplan met koolsoor-ten. Gele mosterd is net als bladrammenas ongevoelig voorPythium.

PlagenIn tegenstelling tot bladrammenas zal gele mosterd vanwegede teeltperiode geen gevaar vormen als uitvalsbasis van hetkoolmotje. Problemen met naaktslakken kunnen wel doorgele mosterd worden versterkt.

OnkruidenOnkruidontwikkeling hoeft geen probleem te zijn; gelemosterd heeft een snelle beginontwikkeling en een zeergoede grondbedekking.

AaltjesEvenals bladrammenas is gele mosterd waardplant voor hetwitte en het gele bietencysteaaltje.Alle rassen op de rassen-lijst zijn echter resistent. Omdat gele mosterd vrijwel uitslui-tend na 1 augustus gezaaid wordt mag er van aaltjesbestrij-ding niet veel verwacht worden.Vergeleken metbladrammenas is gele mosterd een betere waardplant voormaïswortelknobbelaaltjes en het tabaksratelvirus.Voor hetTrichodorus-aaltje geldt dat deze soort, net als bij bladram-menas, weinig vermeerderd op gele mosterd, maar dat hettabaksratelvirus zich wel sterk kan vermeerderen.

Gele mosterd (Sinapis alba)

Page 23: teelthandleiding groenbemesters

OnderwerkenMeestal is voor het ploegen in de herfst een voorbewerkingnodig. Bij een tijdige zaai ontwikkelt zich een lang en mas-saal gewas dat eerst geklepeld of gemaaid moet worden omhet volledig onder te kunnen werken. Ploegen na de winterkan zonder voorbewerking worden uitgevoerd; het gewas iszeer gevoelig voor vorst en zal gedurende de winter volledigafsterven.

OpslagGele mosterd komt snel in bloei maar de kans op zaad-vorming en opslag is niet erg groot door het late zaaitijdstipen de vorstgevoeligheid.Alleen wanneer heel vroeg gezaaidwordt (voor 1 augustus) kan zich kiemkrachtig zaad vormenen moet het gewas tijdig geklepeld en ondergeploegdworden.

DrogestofopbrengstEen geslaagd gele mosterd gewas brengt ca. 4500 kg per haaan drogestof op. Hiervan is 3,5 ton eventueel oogstbaar alsveevoeder. Dit gebeurt echter zelden vanwege de slechtesmakelijkheid van het gewas; bovendien is gele mosterdzaadgiftig voor vee.

TeeltkostenHet telen van gele mosterd als groenbemester is iets goed-koper dan van bladrammenas. De kosten bestaan eveneensvooral uit de zaaizaadkosten en de kosten voor een stikstof-bemesting, maar van beiden is iets minder nodig. Ook is de

prijs van het zaaizaad iets lager. De arbeidsbehoefte bestaatuit een grondbewerking en/of een zaaibedbereiding, hetzaaien en een voorbewerking voor het ploegen.Materiële kosten:zaaizaad: 20 kg à € 2,90 (incl. BTW) = € 58N-bemesting: 30 kg à € 0,50 = € 15

23Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Gele mosterd gezaaid vóór 1 augustus moet tijdig worden gemaaid of

geklepeld, om opslag te voorkomen

Page 24: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200324

AlgemeenBladkool is een speciaal op snelheid van beginontwikkelingen bladproductie geselecteerde vorm van winterkoolzaad.Het is vanouds een gewaardeerde groenbemester. Hoewel debeworteling van de bouwvoor niet intensief is geeft het eenbetere beworteling dan bladrammenas en gele mosterd. Daarstaat tegenover dat bladkool niet geschikt is voor late zaai.De gebruiksmogelijkheden zijn beperkt, omdat bladkool eenwaardplant is voor zowel het bietencysteaaltje als knolvoet.Het is een lang en zeer bladrijk gewas en kan een grotemassa vormen. Het bovengrondse deel is erg smakelijk voordieren en wordt vaak bestemd voor veevoer. Geteeld alsgroenbemester (stoppelgewas) komt bladkool niet in bloei.Het is op de meeste gronden goed te verbouwen.Veengrondis hierop een uitzondering, terwijl lichte gronden alleengeschikt zijn als er voldoende kalk en magnesium in debodem aanwezig is. De pH(-KCl) op deze grond moetminimaal 4,5 zijn.

ZaaienBladkool wordt in een vroege tot middenvroege stoppelgezaaid; juli is de beste periode. Naarmate er later wordtgezaaid loopt de opbrengst snel terug. De uiterste zaaidatumis 15 augustus. Het zaad is klein en rond, met een duizend-korrelgewicht van 3-4 gram. De gemiddelde zaaizaadhoeveel-heid is 10 kg (8-12 kg, afhankelijk van zaaidatum en zaad-grootte). Er kan breedwerpig worden gezaaid en (met eeneg) ingewerkt worden, maar op rijen zaaien (10-25 cm) isbeter. De optimale zaaidiepte is 2-3 cm.Als zaaibedbereidingmoet 10-15 cm van de bouwvoor losgemaakt worden eneventueel geëgd om een niet te grof zaaibed te krijgen.

RassenkeuzeOp de Nederlandse rassenlijst staan drie rassen vermeld(Sparta, Stego en Ramon) en daarnaast staan er nog enkelerassen op de Nationale lijst. Het betreft allemaal oudererassen; de laatste 10 jaar zijn geen nieuwe rassen toegevoegd.Er bestaan rasverschillen in voederwaarde, welke vooral ver-oorzaakt worden door verschillen in ruwe celstofgehalte(stengeligheid).

BemestingBladkool is een sterk stikstofbehoeftig gewas, en afhankelijkvan de voorvrucht en de vruchtbaarheid van de bodem is

een startgift van 50-80 kg N per ha nodig. Het is een uit-stekend gewas wanneer na de oogst van het cultuurgewasdierlijke mest wordt uitgereden. Bladkool heeft namelijk demogelijkheid veel stikstof op te nemen en dit voor eengroot deel de winter over te dragen, zodat het ter beschik-king kan komen aan een volggewas.Vanwege een relatiefhoog C/N-quotiënt is er een trage vertering en komt de stik-stof langzaam vrij.

ZiektenBladkool is zeer vatbaar voor knolvoet (Plasmodiophorabrassicae). Het gewas zelf ondervindt weliswaar weinigschade van een knolvoetaantasting, maar bij volggewassendie vatbaar zijn voor knolvoet kan dit tot problemen leiden.

PlagenBladkool kan worden aangetast door aardvlooien, bladluizenen de knollenbastaardrups. Normaal gesproken is een bestrij-ding niet nodig.Wat de effecten van een aantasting voor eenvolggewas zijn is niet bekend.

OnkruidenBladkool heeft (mits op tijd gezaaid) een vlotte beginont-wikkeling en een goede bodembedekking. De onkruid-onderdrukking is daarmee erg goed. Onkruidbestrijding ismeestal niet nodig; wanneer op rijen wordt gezaaid met eenafstand van minimaal 20-25 cm kan er zo nodig geschoffeldworden.

AaltjesNet als bladrammenas, gele mosterd, koolzaad en bieten isbladkool een kruisbloemige. Het gewas is daarom eenwaardplant voor bietencysteaaltjes. In tegenstelling tot bijbladrammenas en gele mosterd bestaan er bij bladkool geenresistente rassen tegen dit aaltje. Bij gebrek aan specifiekeinformatie over bladkool zijn de gegevens van winterkool-zaad overgenomen (tabel 8).

OnderwerkenAfhankelijk van het zaaitijdstip en de gewasgroei is voor hetploegen in de herfst een voorbewerking nodig. Bij eenvroege zaai ontwikkelt zich een vrij massaal gewas dat eerstgeklepeld of gemaaid moet worden om het volledig onder te

Bladkool (Brassica napus)

Page 25: teelthandleiding groenbemesters

kunnen werken. Ploegen na de winter kan meestal zondervoorbewerking worden uitgevoerd; het gewas is matig gevoe-lig voor vorst en zal gedurende de meeste winters afsterven.

OpslagBladkool kan goed tegen nachtvorst. Bij matige vorst vriesthet gewas nog niet dood, zodat na een zachte winter kans op

opslag mogelijk is.Als groenbemester komt bladkool niet inbloei; er is derhalve geen gevaar voor zaadvorming enproblemen met zaadopslag.

DrogestofopbrengstMits er tijdig wordt gezaaid en er voldoende stikstof beschik-baar is (na erwten, of in combinatie met organische mest)kan het gewas een enorme verse (30 ton) en droge (3,5 ton)massa vormen. Het is daarmee een belangrijke bron vanorganische stof en heeft daarbij de mogelijkheid stikstof vastte leggen voor een volggewas. De (totale) drogestofopbrengstbedraagt bij een goed geslaag gewas ruim 4000 kg per ha.

TeeltkostenHet telen van bladkool als groenbemester is goedkoper danvan bladrammenas of gele mosterd. Dit komt vooral door deminder hoge prijs voor het zaaizaad. (N.B. Bij bladkool zijngeen bietencysteaaltjes resistente rassen beschikbaar!). Dearbeidsbehoefte bestaat uit een grondbewerking en/of eenzaaibedbereiding, het zaaien en een eventuele voorbewer-king voor het ploegen.Materiële kosten:zaaizaad: 10 kg à € 3,00 (incl. BTW) = € 30N-bemesting: 50 kg à € 0,50 = € 25

25Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Op stuifgevoelige gronden worden groenbemesters geteeld om stuiven

tegen te gaan

Page 26: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200326

De vlinderbloemigen behoren al heel lange tijd tot de belang-rijkste groep van gewassen voor de land- en tuinbouw.Al inde oudheid dienden ze als N-bron, en ook in de moderneakkerbouw kunnen ze nog steeds een belangrijke functievervullen.Vooral op biologische bedrijven, maar ook opgangbare bedrijven, kunnen ze een aanvulling op debemesting vormen. De belangrijkste eigenschap van devlinderbloemigen is namelijk het stikstofbindend vermogen.Vlinderbloemigen leven in symbiose met bepaalde bacteriën(Rhizobium-bacteriën), en deze bacteriën zijn er de oorzaakvan dat aan de wortels knolletjes ontstaan. Met deze zoge-naamde stikstofknolletjes is de plant in staat stikstof uit de

lucht te binden.Vlinderbloemigen verrijken op deze manierde grond met stikstof en ze leveren bovendien een hoog-waardige, stikstofrijke humussoort op.Vlinderbloemigenworden veelal onder dekvrucht geteeld, vaak een graange-was. Nadeel is dat bij de oogst van de dekvrucht onderminder gunstige omstandigheden veel schade aan de groen-bemester kan optreden. Een ander nadeel van vlinderbloemi-gen is dat ze gevoelig zijn voor de meeste herbiciden. Ditmaakt een onkruidbestrijding in de dekvrucht heel moeilijk.Daarom komen vlinderbloemigen als groenbemester onderdekvrucht alleen in aanmerking op vrij schoon land.

Vlinderbloemigen

In verschillende teeltfrequenties is Tagetes (Rusty red) ingepast in een continueteelt aardbei. Dit gaf meerdere jaren een positief effect op de

opbrengst (zie ook pagina 49)

Page 27: teelthandleiding groenbemesters

27Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenWitte klaver heeft z’n oorsprong in Nederland waardoor hetgewas goed bestand is tegen ons klimaat.Witte klaver isgeschikt voor inzaai onder dekvrucht maar wordt weinigmeer gebruikt als groenbemester. Het gewas heeft een heleandere groeiwijze dan rode klaver. Bij witte klaver kruipende uitlopers over de grond. De lengte van de bladstelenbepaalt daardoor de hoogte van het gewas. De bemesting ende rassenkeuze bij de huidige gangbare graanteelt zijn veelalgeheel gericht op het behalen van de hoogst mogelijkeopbrengst. Hierdoor zijn de ontwikkelingsmogelijkhedenvoor witte klaver onder graan in deze situatie beperkt. Opeen biologisch bedrijf echter, is een goed geslaagd klaverge-was veelal belangrijker dan de tarweopbrengst en wordt deteelt van de tarwe hierop aangepast. Op biologische bedrij-ven dient witte klaver wel als stikstofbron voor volgteelten.Bij witte klaver wordt onderscheidt gemaakt in de witte cul-tuurklaver en de grootbladige witte klaver (beide voor groen-bemesting en voederwinning) en de witte weideklaver (inweidemengsels).Witte cultuurklaver groeit nooit te hoog inde dekvrucht. Het is daarom een uitstekende groenbemesteronder vlas, ook omdat het tegelijk met het hoofdgewasgezaaid kan worden. Ditzelfde geldt bij erwten en veldbonen.Ook in zomergerst en haver voldoet witte klaver uitstekend.

Onder deze granen wordt meestal grootbladige witte klaveruitgezaaid.Witte klaver kan op vrijwel alle grondsoorten wor-den verbouwd mits de pH minimaal 4,5 is. De doorwortelingvan de bouwvoor is zeer intensief waardoor de teelt eenpositief effect heeft op slempgevoelige gronden.Witte klaveris de beste stikstofbinder onder de klavers; de drogestof-productie blijft echter achter.

ZaaienWitte klaver kan gezaaid worden tussen begin maart en halfapril. De dekvrucht mag niet te zwaar worden en het meestin aanmerking komen vlas, zomergranen en erwten.Witteklaver heeft voor de kieming voldoende vocht nodig. Hetmoet daarom zorgvuldig op circa 1-1,5 cm diepte gezaaid teworden. Dieper inwerken geeft een slechtere opkomst, ter-wijl ondieper zaaien een vertraagde en onregelmatigeopkomst geeft bij droog weer. De zaaizaadhoeveelheidbedraagt gemiddeld 7 kg per ha.

RassenkeuzeBij witte klaver voor groenbemesting komen rassen in aan-merking van de witte cultuurklaver en de grootbladige witteklaver.

Witte klaver (Trifolium repens)

Witte klaver kan onder dekvrucht worden gezaaid. De meest geschikte dekvruchten zijn vlas, zomergranen en erwten

Page 28: teelthandleiding groenbemesters

BemestingWitte klaver voorziet in zijn eigen stikstofbehoefte en heeftgeen N-bemesting nodig. De stikstofbinding van witte klaver iszelfs zeer hoog, hoger dan bij de andere vlinderbloemigen. Hetis bekend dat het gewas, waar witte klaver in de onderzaaistaat, vaak meer opbrengt dan gewassen zonder onderzaai ofmet een andere groenbemester zoals bijvoorbeeld rode klaver.De dekvrucht heeft wel een N-bemesting nodig, maar dezekan in het voorjaar het beste aan de krappe kant gehoudenworden. Hierdoor krijgt de klaver meer kans zich te vestigen.Dit kan echter wel ten koste gaan van de opbrengst van dedekvrucht. Zoals de meeste klavers heeft witte klaver welbehoefte aan een flinke hoeveelheid fosfaat en kali.

ZiektenKlaver kan optreden als waardplant voor de verwelkings-ziekte Verticillium dahliae. Een gevoelig gewas als vroegeaardappelen dat in nauwe bouwplannen geteeld wordt moetniet vooraf worden gegaan door een klavergewas, zeker wan-neer dit gewas lang heeft gestaan en heeft gebloeid. In rui-mere bouwplannen met aardappelen doet klaver minderschade. Ook aardbeien en laanbomen zijn gevoelig voorVerticillium dahliae. Ook deze gewassen moeten in bouw-plannen waarin aardappelen voorkomen niet vooraf wordengegaan door klaver.Meeldauw komt in witte klaver weinig voor. De ziekte-resistentie is in het algemeen ook beter in vergelijking metandere klavers. Klaverkanker kan ook optreden, maar dooreen ruime vruchtwisseling is deze ziekte te voorkomen.

PlagenHet belangrijkste insectenprobleem vormt de bladrandkever(Siltonia liniatus); naast bladvraat door de volwassen insectenvreten de larven aan de stikstofknolletjes van de wortels.In klavers kunnen zeer hoge dichtheden naaktslakken(Deroceras reticulatum) worden opgebouwd. Dit leidt totproblemen in de volgteelt maar kan ook schade veroorzakenin belendende percelen. Problemen met naaktslakken blijvengrotendeels beperkt tot de kleigronden.

OnkruidenEen chemische onkruidbestrijding in de dekvrucht is heelmoeilijk omdat witte klaver gevoelig is voor veel herbiciden.Ook na de oogst is de onkruidonderdrukking van een witteklavergewas matig.

AaltjesDe aaltjesinformatie die beschikbaar is over vlinderbloemi-gen, is vooral afkomstig van witte klavers.

Witte klavers zijn gevoelig voor schade veroorzaakt door hetklavercysteaaltje en in iets mindere mate door het gelebietencysteaaltje. De eerste komt vooral voor op bedrijvendie langjarig grasland in de rotatie hebben waarin klaversonderdeel uitmaken van het mengsel. Het gele bietencyste-aaltje wordt vooral aangetroffen op de zandgronden en delichtere zavelgronden. Ook de wortellesieaaltjes kunnen totgroeiremming van de klavers leiden.Nadeel van klavers is dat veel van de plantparasitaireaaltjessoorten zich sterk op vlinderbloemigen vermeerde-ren. Met name op de zandgronden kan dit tot problemenleiden. Klavers bouwen hoge dichtheden op van verschil-lende wortelknobbelaaltjes, wortellesieaaltjes,Trichodoriden en ook het tabaksratelvirus.

OnderwerkenHet onderploegen van een witte klavergewas levert zowel inde herfst (op kleigronden) als in het voorjaar (op lichte gron-den) geen problemen op. De gewasmassa is beperkt envoorbewerkingen zijn niet nodig. Het gewas is vrij gevoeligvoor nachtvorst en sterft gedurende het najaar en de wintergeheel af.

OpslagEr zijn geen problemen met opslag van witte klaver. Hetgewas is vorstgevoelig en kan goed ondergewerkt worden.Opslag uit zaad komt vrijwel nooit voor.

DrogestofopbrengstDe drogestofopbrengst is niet de sterkste eigenschap vanwitte klaver. Er zijn verschillende andere vlinderbloemigegroenbemesters, waaronder rode, Perzische enAlexandrijnse klaver, die een hogere drogestofopbrengsthebben. Een gemiddeld gewas levert 2000 kg droge stof aanbovengrondse delen en daarnaast nog zo’n 1300 kg drogestof aan wortels en gewasresten.Vers is de opbrengst zo’n27.500 kg.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van witte klaver zijn beperkt enbestaan vooral uit de zaaizaadkosten. Het zaaizaad van dediverse klaversoorten is relatief duur, maar de zaaizaad-hoeveelheid per ha is beperkt. Een stikstofbemesting is nietnodig. De arbeidsbehoefte is minimaal en beperkt zich tothet inzaaien (onder dekvrucht).Materiële kosten:zaaizaad: 7 kg à € 9,00 (incl. BTW) = € 63N-bemesting: geen

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200328

Page 29: teelthandleiding groenbemesters

29Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenRode klaver is een wat grove klaver met stevige opgaandestengels, grote bladeren en diepgaande wortels. De soortbloeit, zoals de naam al zegt, met rode bloemen. Rode klaveris een inheems gewas en kan als hoofdgewas, als stoppelge-was en onder dekvrucht gezaaid worden. De teelt als hoofd-gewas is echter minder gebruikelijk geworden omdat deakkerbouw- en tuinbouwbedrijven geen vee meer houden.Vroeger werden de trekpaarden veelal met rode klaver gevoe-derd. Rode klaver is daarom tegenwoordig vooral geschiktvoor inzaai onder dekvrucht; het gewas kan dan zeer produc-tief zijn. De teelt kent wel enkele moeilijkheden. De dek-vrucht mag niet te zwaar zijn anders krijgt de rode klavergeen kans zich te ontwikkelen.Anderzijds mag de dekvruchtook weer niet te open zijn omdat de rode klaver anders tehoog opgroeit in de dekvrucht. De meeste granen zijngeschikt als dekvrucht; vlas als dekvrucht wordt afgeraden.De bemesting en de rassenkeuze bij de huidige gangbaretarweteelt zijn echter veelal geheel gericht op het behalenvan de hoogst mogelijke tarweopbrengst. Hierdoor zijn deontwikkelingsmogelijkheden voor rode klaver in dezesituatie beperkt. Op een biologisch bedrijf echter, is een goedgeslaagd klavergewas veelal belangrijker dan de tarwe-opbrengst en wordt de teelt van de tarwe hierop aangepast.De toepassingsmogelijkheden van rode klaver liggen vooralop deze bedrijven.Voor een goede hergroei van de rode klaver dient de dek-vrucht (meestal graan) niet te kort gemaaid te worden; eenstoppellengte van 15-20 cm is ideaal. Daarnaast kan het ookin een vroege stoppel gezaaid worden tot uiterlijk 1 augus-tus. Het gewas is voor de meeste grondsoorten geschikt,maar stelt wel enige eisen. Natte stugge klei en lichte zand-en dalgronden zijn ongeschikt. Op zandgrond mag de pH-KCl niet lager zijn dan 5,0.

ZaaienSommige rassen van rode klaver ontwikkelen zich vrij snel enkunnen te hoog opgroeien in de dekvrucht. Deze moetendaarom niet te vroeg gezaaid worden (niet voor half maart).Het zaad moet ongeveer 1-1,5 cm diep gezaaid worden en er is10-20 kg zaaizaad nodig. Het duizendkorrelgewicht is ca. 2 gr.

RassenkeuzeEr zijn zowel diploïde als tetraploïde rassen. De tetraploïdenhebben in het algemeen groot blad en vrij grove stengels.

Het zaad is ongeveer 1,5 keer zo zwaar als dat van diploïderassen. De tetraploïde rassen geven een goede grond-bedekking en zijn vrij weinig vatbaar voor klaverkanker. Dediploïde rassen zijn nogal vatbaar voor klaverkanker.De wintervastheid van de tetraploïden is goed en van dediploïden vrij goed.Tussen de rassen is verder onderscheid te maken in vroeg-bloeiende en laatbloeiende rassen. De laatbloeiende rassenzijn het meest geschikt voor zaaien onder dekvrucht omdatze niet zo snel te hoog in de dekvrucht groeien. Bij zaai ineen vroege stoppel hebben de vroegbloeiende (en zich snelontwikkelende) rassen de voorkeur.

BemestingVanwege het stikstofbindend vermogen is het niet nodigrode klaver (net als de meeste andere vlinderbloemige groen-bemesters) van stikstof te voorzien. Bemesting van het gewasmet stikstof heeft geen effect op de (drogestof) opbrengst.Rode klaver neemt deze stikstof weliswaar op maar dit gaatten koste van de symbiotische N-binding. Hierbij wordt erwel vanuit gegaan dat de juiste Rhizobium-soort (Rhizobiumtrifolii) in voldoende mate aanwezig is. Rode klaver stelt welvrij hoge eisen aan de kali-, fosfaat- en kalktoestand.Vooral opzandgronden kan een kalkbemesting de opbrengst van rodeklaver verhogen.

ZiektenRode klaver kan worden aangetast door klaverkanker(Sclerotinia trifoliorum). Dit is te constateren aan een pleks-gewijs verwelken van het gewas. Op de stengels zijn zwartesporenhoopjes te zien. Door een ruime vruchtwisseling isklaverkanker te voorkomen. Een minimale rotatie van 6 jaaris hiervoor noodzakelijk.Verder kan in de nazomer en herfst echte (Erysiphe trifolii)en valse (Peronospora trifoliorum) meeldauw optreden.Klaver kan optreden als waardplant voor de verwelkings-ziekte Verticillium dahliae. Een gevoelig gewas als vroegeaardappelen dat in nauwe bouwplannen geteeld wordt moetniet vooraf worden gegaan door een klavergewas, zekerwanneer dit gewas lang heeft gestaan en heeft gebloeid. Inruimere bouwplannen met aardappelen doet klaver minderschade. Ook aardbeien en laanbomen zijn gevoelig voorVerticillium dahliae. Ook deze gewassen moeten in bouw-plannen waarin aardappelen voorkomen niet vooraf wordengegaan door klaver.

Rode Klaver (Trifolium pratense)

Page 30: teelthandleiding groenbemesters

PlagenDe teelt van rode klaver kan problemen met emelten en rit-naalden in het volggewas in de hand werken.

OnkruidenRode klaver is zeer gevoelig voor de meeste herbiciden.Onkruidbestrijding in de dekvrucht is daarom een probleem.Rode klaver als groenbemester onder dekvrucht komtdaarom alleen in aanmerking op vrij schoon land.

AaltjesRode klaver kan worden aangetast door stengelaaltjes(Ditylenchus dipsaci) en het klavercysteaaltje.Voor de bollenteelt zijn sommige stengelaaltjes quarantaineorganismen.Verder is er geen aaltjeinformatie bekend.

OnderwerkenHet onderploegen van een rode klavergewas levert zowel inde herfst (op kleigronden) als in het voorjaar (op lichtegronden) geen problemen op.Voorbewerkingen zijn meestalniet nodig. Het gewas is vrij gevoelig voor nachtvorst ensterft gedurende najaar en winter geheel af.

OpslagEr zijn geen problemen met opslag van rode klaver. Hetgewas is vorstgevoelig en kan goed ondergewerkt worden.Opslag uit zaad komt niet voor.

DrogestofopbrengstDe rode klaver levert bijna 20 ton aan verse massa, waarvan2600 kg drogestof. Rode klaver is daarmee een van deproductiefste vlinderbloemige groenbemesters als het gaatom voederwaarde.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van rode klaver zijn beperkt enbestaan vooral uit de zaaizaadkosten. Het zaaizaad van dediverse klaversoorten is relatief duur, maar de zaaizaad-hoeveelheid per ha is beperkt. Een stikstofbemesting is nietnodig. De arbeidsbehoefte is minimaal en beperkt zich tothet inzaaien (onder dekvrucht).Materiële kosten:zaaizaad: 14 kg à € 7,50 (incl. BTW) = € 105N-bemesting: geen

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200330

Page 31: teelthandleiding groenbemesters

31Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenPerzische klaver is oorspronkelijk afkomstig uit het Midden-Oosten. Het is een éénjarige klaver met dikke holle stengels,roze-rode bloemen en geel tot bijna zwartgroen zaad. Het dui-zendkorrelgewicht is 1,3 gram. Perzische klaver is een vrijbetrouwbare groenbemester voor inzaai onder dekvrucht aan-gezien het zaad vrij gemakklijk aanslaat. In ons land kanPerzische klaver een redelijk resultaat geven bij uitzaai onderwintertarwe mits er niet te vroeg wordt gezaaid. Bij vroegzaaien groeit Perzische klaver te hoog in de dekvrucht; ook intarwerassen met kort stro kan dit gebeuren.Vlas als dekvruchtis ongeschikt. Het gewas kan op alle grondsoorten gezaaidworden. Perzische klaver is na witte klaver de beste stikstof-binder onder de klavers; i.c.m. de vrij hoge drogestofproduc-tie kan de stikstof inhoud van het gewas heel hoog zijn.

ZaaienZaaien van Perzische klaver onder dekvrucht kan gebeurenin (de tweede helft van) april en mei; er is dan 10-15 kg zaai-zaad per ha nodig. Stoppelzaai is ook mogelijk tot ongeveerhalf juli. Bij uitzaai als stoppelgewas moet circa 15-20 kg perha gebruikt worden. Net als bij de andere klavers is de opti-male zaaidiepte 1 à 1,5 cm.

RassenkeuzeEr wordt onderscheid gemaakt in grofzadige en fijnzadigeherkomsten. De grofzadige herkomsten hebben de voorkeuraangezien ze een betere hergroei na de oogst van de dek-vrucht geven en bij uitzaai na de oogst van een cultuurgewas

een vlottere ontwikkeling. Grofzadige herkomsten moetenechter niet te vroeg ondergezaaid worden omdat ze dan tehoog in de dekvrucht groeien. Ook fijnzadige herkomstendienen laat ondergezaaid te worden; ze kunnen slecht tegenmaaien en geven bij een vroege onderzaai geen hergroei nade oogst van de dekvrucht.

BemestingEvanals witte en rode klaver is het niet nodig Perzischeklaver van stikstof te voorzien.Via het stikstofbindendvermogen voorziet deze klaver (net als de meeste andere vlin-derbloemige groenbemesters) in zijn eigen stikstofbehoefte.

ZiektenKlaver kan optreden als waardplant voor de verwelkings-ziekte Verticillium dahliae. Een gevoelig gewas als vroegeaardappelen dat in nauwe bouwplannen geteeld wordt moetniet vooraf worden gegaan door een klavergewas, zeker wan-neer dit gewas lang heeft gestaan en heeft gebloeid. In rui-mere bouwplannen met aardappelen doet klaver minderschade. Ook aardbeien en laanbomen zijn gevoelig voorVerticillium dahliae. Ook deze gewassen moeten in bouw-plannen waarin aardappelen voorkomen niet vooraf wordengegaan door klaver.

PlagenIn klavers kunnen zeer hoge dichtheden naaktslakken(Deroceras reticulatum) worden opgebouwd. Dit leidt totproblemen in de volgteelt maar kan ook schade veroorzakenin belendende percelen. Problemen met naaktslakken blijvengrotendeels beperkt tot de kleigronden.

OnkruidenEen chemische onkruidbestrijding in de dekvrucht is heelmoeilijk omdat Perzische klaver gevoelig is voor veel herbici-den. Na de oogst van de dekvrucht is de ontwikkeling vloten is de onkruidonderdrukking van het gewas vrij goed.

AaltjesNadeel van klavers is dat veel van de plantparasitaire aaltjes-soorten zich sterk op vlinderbloemigen vermeerderen. Metname op de zandgronden kan dit tot problemen leiden.Klavers bouwen hoge dichtheden op van het noordelijk

Perzische klaver (Trifolium resupinatum)

Schade op peen door het Noordelijk wortelknobbelaaltje (M. Hapla)

Page 32: teelthandleiding groenbemesters

wortelknobbelaaltje, wortellesieaaltjes. Perzische klaver is netals Alexandrijnse klaver een positieve uitzondering voor deTrichodoriden maar niet voor tabaksratelvirus. Perzischeklaver vermeerdert Trichodoriden slecht.

OnderwerkenHet onderploegen van Perzische klaver levert zowel in deherfst (op kleigronden) als in het voorjaar (op lichte gron-den) geen problemen op.Voorbewerkingen zijn meestal nietnodig.

OpslagHet gewas is matig vorstgevoelig en kan niet al te strengewinters overleven. Goed ploegen voorkomt problemen methergroei van gewasresten. In de praktijk komen echterweinig tot geen problemen met opslag voor. Ook opslag uitzaad komt niet voor.

Drogestofopbrengst Perzische klaver is een zeer productieve klaversoort.Afhankelijk van zaaitijd en groeiomstandigheden kan eenbovengrondse productie tot 4000 kg drogestof per hagehaald worden.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van Perzische klaver zijn beperkt enbestaan vooral uit de zaaizaadkosten. Het zaaizaad van dediverse klaversoorten is relatief duur, maar de zaaizaad-hoeveelheid per ha is beperkt. Een stikstofbemesting is nietnodig. De arbeidsbehoefte is minimaal en beperkt zich tothet inzaaien (onder dekvrucht).Materiële kosten:

zaaizaad: 15 kg à € 6,60 (incl. BTW) = € 100N-bemesting: geen

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200332

Page 33: teelthandleiding groenbemesters

33Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenDe naam wikke komt van wikkelen: met de rank die aan heteind van ieder (samengesteld) blad zit houdt de plant zichvast aan naburige planten.Er zijn vele soorten wikke zoals o.a. de bonte wikke, smallewikke, vogelwikke, heggewikke, zandwikke en voederwikke.Allen behoren tot de familie van de vlinderbloemigen. Reedsvan oudsher is voederwikke een gewaardeerde groenbe-mester. Mits op tijd gezaaid biedt dit gewas een grote zeker-heid van slagen.Wikke wordt meestal ingezaaid in eenvroege stoppel (half juli - begin augustus). Het is een gewasdat nogal wat eisen stelt aan de bodem. Het gedijt het besteop grondsoorten met een niet te lage pH (min. 5,0) en eengoede vochtvoorziening (klei-, zavel- en lössgrond en goedevochthoudende zandgrond).Voor lichtere zandgronden is hetdus niet geschikt. De plant heeft een penwortel en goed ont-wikkelde zijwortels, die tot maximaal 1 meter diepte gaan.De bladeren zijn samengesteld en bestaan uit 4 tot 9 paarblaadjes. In de bladoksels groeien de roodpaarse bloemenpaarsgewijs. De zaden van wikke zijn rond en lijken opkleine erwtjes; het duizendkorrelgewicht is 30-50 gr. Hetgewas is gevoelig voor (nacht)vorst en vriest in deherfst/winter af.

ZaaienWikke kan tot begin augustus gezaaid worden; de beste zaai-tijd is juli. Het gewas heeft dus een vroege stoppel nodig enis met name erg geschikt als groenbemester na een graszaad-teelt. Het zaaibed bij wikke dient vrij fijn te zijn. Het zaadheeft veel vocht nodig om te kunnen kiemen en moetdaarom voldoende diep (2-5 cm) gezaaid worden in een vol-doende vochtig zaaibed.Wikke kan probleemloos metdiverse soorten zaaimachines gezaaid worden; ook met eenkunstmeststrooier verspreiden en inwerken is een mogelijk-heid. De zaaizaadhoeveelheid bedraagt, afhankelijk van dezaadgrootte, op lichte klei 90-110 kg per ha, op zware klei enzandgrond 100-125 kg per ha. De optimale rijenafstandbedraagt 10-25 cm.

RassenkeuzeEr staan op dit moment geen voederwikke rassen vermeldop de Nederlandse Aanbevelende of Nationale rassenlijst.Het zaaizaad dat in Nederland beschikbaar is komt uitdiverse landen. De Franse rassen die vermeld staan op deGemeenschappelijke (Europese) rassenlijst voor landbouw-

gewassen voldoen meestal goed. Ze zijn wel wat gevoeligvoor koude, waardoor de groei eerder stopt, en dienen optijd gezaaid te worden.

BemestingWikke behoort tot de familie van de vlinderbloemigen. Zoalsbekend binden de planten uit deze familie stikstof via wortel-knolletjes. Zodoende vraagt het gewas nagenoeg geen stik-stof.Alleen gezaaid in een stoppel die veel stikstof vraagt iseen startgift van 25-30 kg aan te bevelen. Doordat wikke degrond verrijkt met stikstof heeft het een gunstige invloed opde vertering van organische stof en speciaal van eengras(zaad)zode. Dit maakt het erg geschikt na de teelt vanroodzwenk- en veldbeemdgras, die bovendien vroeg het veldruimen.Wikke is een N-rijk gewas dat na onderploegen eenaanzienlijke hoeveelheid stikstof kan leveren aan het volgge-was. Omdat het echter een weinig houtig gewas is (lage C/Nverhouding) komt de vertering snel op gang. Hierdoorbestaat de kans dat een gedeelte van de stikstof uit hetgewas al gedurende de winter en het vroege voorjaar vrij-komt en verloren gaat.

ZiektenWikke kan worden aangetast door valse meeldauw(Peronospora vicia.) Valse meeldauw kan zowel het blad alsde jonge scheuten aantasten.

PlagenDoor een droge periode tijdens of na de inzaai kan de begin-groei traag zijn. Op dat moment kunnen bladluizen hetgewas aantasten.Als wikke in een erwtenstoppel wordtgezaaid kan het nodig zijn een bestrijding uit te voeren tegende bladrandkever. Het zijn vooral de larven van deze keverdie de schade veroorzaken door aan de N-knolletjes te vre-ten. De aanwezigheid van de kevers wordt zichtbaar doorvraatschade aan de bladeren.Andersom kunnen vanuit eenzomerteelt wikke de bladrandkevers uitvliegen en hun eie-ren afzetten in erwten en tuinbonen. De rijpingsvraat van delarven zal in deze gewassen tot schade leiden.

OnkruidenOnkruidbestrijding in wikke is vrijwel onmogelijk.Vanwegede ranken die aan elkaar klitten geeft een mechanischeonkruidbestrijding (eggen) teveel schade, en herbiciden zijn

Voederwikke (Vicia sativa)

Page 34: teelthandleiding groenbemesters

niet toegelaten in het gewas. Net gekiemde wikke heeft wei-nig concurrentievermogen; een wat ouder gewas is echterwel een goede onkruidonderdrukker.Als er wortelonkruidenin de grond voorkomen kan beter geen wikke wordengeteeld. Ook snelgroeiende zaadonkruiden kunnen proble-men geven. Indien de omstandigheden voor wikke niet zeergunstig zijn kan beter voor een andere groenbemester geko-zen worden.

AaltjesVoederwikke is de minst negatieve onder de vlinderbloemi-gen. Uit PPO proeven komt naar voren dat het getoetste rasHifa geen waardplant is voor Meloidogyne chitwoodi.Verderbleek Hifa een slechte waardplant voor Trichodoriden, en hettabaksratelvirus niet te vermeerderen. Helaas is de keerzijdedat Pratylenchus penetrans onder voederwikke zichextreem kan vermeerderen.Verder is wikke een goede waardplant voor het erwtencyste-aaltje.

OnderwerkenHet onderploegen van een wikkegewas levert zowel in deherfst (op kleigronden) als in het voorjaar (op lichte gron-den) geen problemen op.Voorbewerkingen zijn meestal nietnodig. Het gewas is vrij gevoelig voor nachtvorst en sterftgedurende najaar en winter geheel af.

OpslagBij een zaai als stoppelgewas in juli-augustus komt voeder-wikke niet tot bloei en is er geen gevaar op zaadvorming en

opslagproblemen. Bovendien vriest wikke dood wat de kansop opslag of hergroei verder verkleint. Indien er al eerder inhet jaar op braak land is gezaaid dan is er wel een grote kansop zaadvorming. Om opslagproblemen in volgende jaren tevoorkomen dient het gewas tijdig gemaaid of geklepeld teworden.

DrogestofopbrengstVoederwikke als stoppelgewas levert een drogestofopbrengstvan ca. 3000 kg per ha op.Aan bovengrondse delen produ-ceert het gewas tot de winter 20-30 ton verse massa. Hetdrogestofgehalte is gemiddeld 11,5 %, en de drogestofop-brengst daarmee zo’n 2500 kg. Daarbij wordt nog ca. 500 kgdoor ondergrondse plantendelen geleverd.Voederwikke iseen smakelijk gewas en kan daarom ook gemaaid envervoederd worden.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van voederwikken bestaan vooral uitde zaaizaadkosten.T.o.v. andere groenbemesters is het zaai-zaad van voederwikken duur.Voor 100 kg (de gemiddeldebenodigde hoeveelheid per ha) moet ongeveer 150 euroworden betaald. De bemestingskosten zijn beperkt tot maxi-maal 15 euro.De arbeidsbehoefte beperkt zich tot een grondbewerkingen/of een zaaibedbereiding, en er dient uiteraard gezaaid teworden. In een enkel geval is er een bespuiting tegen debladrandkever nodig.Materiële kosten:zaaizaad: 100 kg à € 1,30 (incl. BTW) = € 130N-bemesting: 30 kg à € 0,50 = € 15

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200334

M. chitwoodi symptomen op een aardappelknol

Reeds van oudsher is voederwikke een gewaardeerde groenbemester

Page 35: teelthandleiding groenbemesters

35Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Grassen zijn zeer gewaardeerde groenbemesters. Ze hebbeneen vlotte opkomst en het bestrijden van onkruiden metgroeistoffen is geen probleem. Het belangrijkste voordeel vangrassen is dat ze een uitgebreid wortelstelsel vormen.Hierdoor leveren ze enerzijds een flinke bijdrage aan devoorziening met organische stof, anderzijds houden ze methun wortels op geploegd land de grond bij elkaar, waardoordeze minder gauw verslempt. Ook wanneer een grasgroen-bemester gemaaid wordt voor groenvoeder dan blijft nogeen belangrijke hoeveelheid goed verdeelde organische stofin de grond achter.Grassen spelen in de hele aaltjesproblematiek een aparte rol.Er zijn zowel aaltjes die afnemen door de teelt van een gras-groenbemester, maar er zijn ook aaltjes die zich sterk ver-meerderen onder gras. Het is daarom heel belangrijk teweten welke aaltjessoorten er voorkomen op een perceelvoordat er gekozen wordt voor een gras als groenbemester.Daarbij bestaan er verschillen tussen soorten gras ten aan-zien van de aaltjesvermeerdering, bijv. Italiaans en Engelsraaigras.Een aantal grassoorten is ook gevoelig voor tarwehalmdoder(Gaeumannomyces graminis). Deze schimmel blijft nietlang (ongeveer een jaar) over in de grond.Wanneer een aan-tal jaren waardplanten worden geteeld kan een tarwegewasplotseling flinke schade oplopen door tarwehalmdoder. Hetopnemen van grassen in het bouwplan kan een brug gaanvormen tussen twee graangewassen. Bij meer dan 50 % graanin het bouwplan is het beter geen grasgroenbemester tetelen.Grassoorten kunnen ook waardplant zijn voor voetziekten(Pseudocercosporella herpotrichoides) in tarwe en gerst.Indien er aangetaste gewasresten aan de oppervlakte komen,kan tarwe geïnfecteerd worden.Wintergranen zijn gevoeligerdan zomergranen.Gedeeltelijk wordt gras onder dekvrucht (voornamelijk gra-nen) ingezaaid, maar ook in de stoppel van een cultuurgewaswordt veelal nog een grasgroenbemester worden ingezaaid.Voor inzaai onder dekvrucht komen Engels en Italiaans raai-gras in aanmerking; voor stoppelzaai gaat de voorkeur uitnaar Italiaans en Westerwolds raaigras. Bij het gebruik van

raaigrassen als groenbemester is het zeer gewenst uit te gaanvan kweek- en duistvrij zaaizaad (Waardering I).Aan het eind van de teelt is het belangrijk het gras zorgvul-dig (in verband met opslag) en niet te diep (in verband metinkuileffect) onder te ploegen. In het algemeen geldt datwanneer graszaad in het bouwplan is opgenomen een gras-groenbemester niet zo’n gelukkige keus is.Ook granen kunnen gebruikt worden als groenbemester.Winterrogge is hiervan het bekendste voorbeeld. Het is eengewas dat nog laat in het najaar ingezaaid kan worden endient als N-vanggewas en bodembedekker.

Grasachtigen

Engels raaigras onder dekvrucht

Page 36: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200336

AlgemeenEngels raaigras is een van de meest populaire grasgroenbe-mesters. Het is een grassoort die meestal onder dekvruchtwordt ingezaaid. Het voordeel van Engels raaigras is de inten-sieve beworteling. Het is een soort die minder hoog in dedekvrucht groeit en ook bij vroeg zaaien niet doorschiet.Risisco op zaadvorming en opslagproblemen zijn daarom bijEngels raaigras beperkt. Engels raaigras heeft een minderebovengrondse ontwikkeling dan Italiaans raaigras. De grond-bedekking is vrij traag en de onkruidonderdrukking daardoorook matig. De meeste tetraploïde rassen groeien echter vloten zijn vrij gezond.Veel percelen Engels raaigras worden inhet najaar beweid of er wordt een snede gras van geoogst.

ZaaienHet tijdstip van inzaai (onderzaai) is afhankelijk van de blad-rijkheid van de dekvrucht. Bij een (te verwachten) zware dek-vrucht dient er al eind februari – begin maart gezaaid te wor-den; bij minder bladrijke gewassen kan er nog tot half aprilgezaaid worden. Onder wintertarwe is 20-25 kg zaad per hanodig. Bij zomergranen, erwten en vlas is Engels raaigras deideale groenbemester omdat het gemengd met het zaad vande dekvrucht gezaaid kan worden. Per ha is dan 15-20 kgnodig. Het zaad van tetraploïde rassen is zwaarder dan dat vandiploïde rassen. Houdt bij tetraploïde rassen de hoogst ver-melde zaaizaadhoeveelheid aan. Inzaai is mogelijk vanaf halffebruari. Belangrijk bij het gecombineerd zaaien is dat er niette diep gezaaid wordt anders kan het gras onvoldoende bovenkomen. Bij stoppelzaai komt Engels raaigras alleen in aanmer-king wanneer er vóór augustus gezaaid kan worden. Dit is o.a.mogelijk op een deel van het bollen- en erwtenareaal.

RassenkeuzeDe rassenlijst biedt een ruime keuze aan rassen. De voorkeurgaat uit naar tetraploïde rassen. Deze geven een vlotgroeiendgewas dat weinig door ziekten (voornamelijk kroonroest)wordt aangetast. Zowel voor tetraploïd Engels raaigras, tetra-ploïd Italiaans raaigras als tetraploïd Westerwolds raaigrasworden voor groenbemesting geen specifieke rassen aan-bevolen. Bruikbaar zijn de tetraploïde rassen die voor voeder-en/of groenbemestingsdoeleinden in de Nationale Lijst zijnopgenomen.Tetraploide rassen niet zaaien onder vlas en eventueelerwten. Bij vroege legering groeien deze gewassen door dedekvrucht heen en veroorzaken oogstproblemen.

BemestingNa de oogst van de dekvrucht is het noodzakelijk om aaneen grasgroenbemester een stikstofbemesting te geven voorhet stimuleren van de groei. Dit geldt ook voor groenbe-mesters die in de stoppel worden gezaaid. De hoogte van destikstofgift hangt af van het doel waarvoor u de groenbe-mester teelt. Meer stikstof betekent meer blad en (in verhou-ding) minder wortels.Teelt u de grasgroenbemester vooralom de wortels (op slempgevoelige grond) dan moet de stik-stofgift beperkt worden tot 50 kg N per ha. Na een voor-vrucht die veel stikstof achterlaat (erwten, pootaardappelen)is meestal geen stikstof nodig. Bij het onderwerken van stromoet de gift wat hoger zijn. Stro legt per ton circa 7 kg Nvast.De stikstof die door de grasgroenbemester wordt opgeno-men komt voor een belangrijk deel beschikbaar aan het volg-gewas. Door de vrij hoge C/N- verhouding verloopt de verte-ring traag en gaat relatief weinig stikstof verloren dooruitspoeling in de winter.

ZiektenEngels raaigras kan worden aangetast door kroonroest(Puccinia coronata). Een zware aantasting gaat ten kostevan de drogestof productie en (indien van toepassing) desmakelijkheid voor het vee; tetraploïde rassen zijn mindergevoelig voor kroonroest. Kroonroest komt niet voor opandere cultuurgewassen dan gras (graszaad en grasland) eneen aantasting van de groenbemester heeft dan ook geengevolgen voor een volggewas. Engels raaigras vormt wat ziek-ten betreft geen probleem in de vruchtwisseling.

Engels raaigras (Lolium perenne)

Bij grassen kan de kniptor zijn eieren afzetten, waarna de larven

(ritnaalden, linkerbeestje) problemen kunnen geven.

Page 37: teelthandleiding groenbemesters

PlagenNaaktslakken kunnen behoorlijk in gras huishouden. In degroenbemester kunnen ze zeer hoge dichtheden opbou-wen, die ook in de volgteelten tot problemen kunnen lei-den. Gras als groenbemester wordt niet of nauwelijks aan-getast door schadelijke insecten. Bekende aantasters vangrasland zoals emelten en fritvlieg komen vooral voor inmeerjarig grasland.Wanneer gras als zomerbraak of onderdekvrucht wordt geteeld kan de kniptor (Agriotus linia-tus) zijn eieren afzetten in de groenbemester. De larvenkunnen als ritnaalden problemen geven in de volgvruchtaardappels, bieten of maïs. Problemen bij een volggewaskomen voornamelijk voor na het scheuren van een ouderezode. Na raaigrassen is er wel meer kans op een aantastingdoor de fritvlieg.

OnkruidenNa de oogst van de dekvrucht ontwikkelt Engels raaigraszich erg vlot en geeft een snelle bodembedekking. Onkruidkrijgt hierdoor weinig kans.Als toch een bestrijding vanonkruiden nodig mocht zijn is dit goed mogelijk met diverseherbiciden.

AaltjesGrassen hebben wat betreft waardplantstatus voor aaltjeseen slechte naam. Problemen met Trichodoriden, tabaksratel-virus en Meloidogyne fallax zijn nogal eens te herleiden totde aanwezigheid van grassen in het bouwplan. Engels raai-gras is echter de minst ongunstige onder de grassen. De ver-meerdering van Meloidogyne chitwoodi en Pratylenchuspenetrans is op Engels beduidend minder dan op de anderegrassen. Gunstige uitzondering is dat het Noordelijk wortel-knobbelaaltje (Meloidogyne hapla) sterk afneemt ondergranen en grassen.

OnderwerkenVeel percelen met een grasgroenbemester worden in hetnajaar beweid met schapen of er wordt een snede gras vangeoogst voordat de gewasresten worden ondergeploegd. Omhet zogenaamde “inkuileffect” te voorkomen dient een voor-bewerking te worden uitgevoerd waarbij de zode wordt ver-hakseld (bijvoorbeeld via frezen).Veelal wordt het gewasechter doodgespoten waarna het (na enige tijd) in één keerkan worden ondergeploegd.

OpslagIn gebieden met graszaadteelt is opslag van raaigrassen,speciaal van Italiaans en Westerwolds raaigras, een ernstigbezwaar waarmee rekening gehouden moet worden bij devruchtopvolging. Het gewas dient daarom gemaaid teworden voordat zaadvorming optreedt. Engels raaigras heeftechter het voordeel dat het ook bij vroeg zaaien niet door-schiet.

DrogestofopbrengstEen geslaagd gewas Engels raaigras, gezaaid onder dekvrucht,levert een totale droge stof opbrengst van circa 4200 kg perha.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van Engels raaigras zijn beperkt. Hetzaaizaad is relatief goedkoop, en de stikstofbemestingbeperkt. Behalve het inzaaien (onder dekvrucht) is ermeestal nog een voorbewerking (frezen, doodspuiten) voorhet ploegen nodig.Materiële kosten:zaaizaad: 20 kg à € 2,50 (incl. BTW) = € 50N-bemesting: 40 kg à € 0,50 = € 20

37Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Engels raaigras

Page 38: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200338

AlgemeenItaliaans raaigras staat algemeen bekend om zijn snelle ont-wikkeling, goede bodembedekking en hoge productie.Italiaans groeit sneller dan Engels raaigras en kan daarom nietalleen onder dekvrucht maar ook in de stoppel wordengezaaid. Italiaans raaigras verdient de voorkeur boven Engelsraaigras wanneer:• door weersomstandigheden of door een lang werkend

bodemherbicide pas vrij laat onder een dekvrucht gezaaidkan worden.

• na half juli nog een grasgroenbemester als stoppelgewasgezaaid wordt

• van de groenbemester een snede gras geoogst gaat worden • wanneer de groenbemester wordt afgeweid door schapen

of jongveeItaliaans raaigras kan op vrijwel alle grondsoorten geteeld wor-den.Van veengronden wordt echter gezegd dat ze mindergeschikt zijn. Raaigrassen bezitten een matige droogtegevoelig-heid en geven derhalve de voorkeur aan een goede vochthou-dende grond. De smakelijkheid voor het vee is bijzonder goed.

ZaaienItaliaans raaigras kan zowel onder dekvrucht als na de oogstvan een cultuurgewas worden gezaaid. Bij een te vroege zaaionder dekvrucht kunnen echter oogstproblemen en eenopbrengstreductie van het cultuurgewas het gevolg zijn.Zaai Italiaans raaigras daarom alleen onder bladrijke dek-vruchten en niet vóór half april. De zaaizaadhoeveelheid is20-30 kg per ha.Als stoppelgewas kan Italiaans raaigras totbegin augustus gezaaid worden. De hoeveelheid zaaizaadbedraagt dan 25-35 kg per ha. De rijenafstand is 10 cm en dezaaidiepte ca. 2 cm. De beste opkomstresultaten worden ver-kregen in een goed verkruimeld, bezakt zaaibed.

RassenkeuzeDe rassenlijst biedt een ruime keuze aan rassen. De voorkeurgaat uit naar tetraploïde rassen. Deze geven een vlotgroeiendgewas dat weinig door ziekten wordt aangetast.Alleen rassendie laat doorschieten komen in aanmerking. Er worden voorgroenbemesting geen specifieke rassen aanbevolen.Bruikbaar zijn de tetraploïde rassen die voor voeder- en/ofgroenbemestingsdoeleinden in de Nationale Lijst zijn opge-nomen. Het zaad van tetraploïde rassen is zwaarder dan datvan diploïde rassen. Houdt bij tetraploïde rassen de hoogstvermelde zaaizaadhoeveelheid aan.

BemestingItaliaans raaigras is net als de andere raaigrassen een stikstofbe-hoeftig gewas. De bemesting en de effecten op een volggewaszijn ongeveer gelijk aan die van Engels raaigras.Wanneer hetgewas bestemd is voor het winnen van een snede gras of hetbeweiden met schapen of jongvee moet de stikstofgift ver-hoogd worden. Een (organische) mestgift tot circa 100 kgminerale N per ha kan door het gewas worden vastgelegd en(gedeeltelijk) ter beschikking komen aan het volggewas.

ZiektenItaliaans raaigras kan worden aangetast door kroonroest(Puccinia coronata). Een zware aantasting gaat ten kostevan de drogestof productie en (indien van toepassing) desmakelijkheid voor het vee, maar komt weinig voor vermoe-delijk als gevolg van de latere uitzaai (als stoppelgewas) enhet gebruik van minder gevoelige tetrapoïde rassen.Kroonroest komt niet voor op andere cultuurgewassen dangras (graszaad en grasland) en een aantasting van de groenbe-mester heeft dan ook geen gevolgen voor een volggewas.Italiaans raaigras vormt wat ziekten betreft geen probleem inde vruchtwisseling.

PlagenNaaktslakken kunnen behoorlijk in gras huishouden. In degroenbemester bouwen ze zeer hoge dichtheden op die ookin de volgteelten tot problemen kunnen leiden. Gras alsgroenbemester wordt niet of nauwelijks aangetast doorschadelijke insecten. Bekende aantasters van grasland zoalsemelten en fritvlieg komen vooral voor in meerjarig gras-land.Wanneer gras als zomerbraak of onder dekvruchtwordt geteeld kan de kniptor (Agriotus liniatus) zijn eierenafzetten in de groenbemester. De larven kunnen als ritnaal-den problemen geven in de volgvrucht aardappels, bieten ofmaïs. Problemen bij een volggewas komen voornamelijkvoor na het scheuren van een oudere zode. Na raaigrassen iser wel meer kans op een aantasting door fritvlieg.

OnkruidenNa de oogst van de dekvrucht ontwikkelt Italiaans raaigraszich erg vlot en geeft een snelle bodembedekking. Onkruidkrijgt hierdoor weinig kans.Als toch een bestrijding vanonkruiden nodig mocht zijn dan is dit goed mogelijk metdiverse herbiciden. Ook bij een stoppelzaai ontwikkelt het

Italiaans raaigras (Lolium multiflorum)

Page 39: teelthandleiding groenbemesters

gewas zich dusdanig snel dat een onkruidbestrijding meestalniet nodig is.

AaltjesGrassen hebben wat betreft waardplantstatus voor aaltjeseen slechte naam. Problemen met Trichodoriden, tabaksratel-virus en Meloidogyne fallax zijn nogal eens te herleiden totde aanwezigheid van grassen in het bouwplan. Italiaans raai-gras is daarbij de meest ongunstige onder de grassen. De ver-meerdering van Meloidogyne chitwoodi en Pratylenchuspenetrans is op Italiaans beduidend sterker dan op deandere grassen. Gunstige uitzondering is dat het Noordelijkwortelknobbelaaltje (Meloidogyne hapla) sterk afneemtonder granen en grassen.

OnderwerkenVeel percelen met een grasgroenbemester worden in hetnajaar beweid met schapen of er wordt een snede gras vangeoogst voordat de gewasresten worden ondergeploegd.Om het zogenaamde “inkuileffect” te voorkomen dient eenvoorbewerking te worden uitgevoerd waarbij de zode wordtverhakseld (bijvoorbeeld via frezen).Veelal wordt het gewasechter doodgespoten waarna het (na enige tijd) in één keerkan worden ondergeploegd.

OpslagIn gebieden met graszaadteelt is opslag van raaigrassen,speciaal van Italiaans en Westerwolds raaigras, een ernstig

bezwaar waarmee rekening gehouden moet worden bij devruchtopvolging. Kies voor laat doorschietende rassen omproblemen met opslag te voorkomen en maai zonodig omzaadvorming te voorkomen.

DrogestofopbrengstItaliaans raaigras geeft een hogere drogestofopbrengst envooral een hogere verse opbrengst dan Engels raaigras bij eengelijke zaaitijd. Het verschil in opbrengst tussen Engels raaigrasonder dekvrucht en Italiaans raaigras als stoppelgewas is nieterg groot. Bij beide gewassen kan voor de winter eenopbrengst van ruim 4000 kg droge stof geproduceerd worden.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van Italiaans zijn iets hoger dan vanEngels raaigras. Het zaaizaad is relatief goedkoop, en de stik-stofbemesting beperkt.Vóór het inzaaien (als stoppelgewas)is een grondbewerking en/of een zaaibedbereiding nodig;voor het onderploegen meestal nog een voorbewerking(frezen, doodspuiten).Materiële kosten:zaaizaad: 30 kg à € 2,30 (incl. BTW) = € 70N-bemesting: 60 kg à € 0,50 = € 30

39Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Italiaans raaigras ontwikkelt snel, geeft een goede bodembedekking en een hoge productie

Page 40: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200340

AlgemeenWesterwolds raaigras is een éénjarig gras met een vlottebeginontwikkeling, en wordt uitsluitend gezaaid als stoppel-gewas. Bij onderzaai groeit het gewas te hoog op in de dek-vrucht.Voordeel van Westerwolds raaigras is dat het een helesnelle bodembedekking geeft, nog iets sneller dan bijItaliaans raaigras.Tetraploïde rassen geven een breedbladig,vrij donkergroen en voor het vee zeer smakelijk gewas.Westerwolds raaigras schiet vrij snel door waardoor bij eenvroege zaai er kans op aar- en zaadvorming bestaat.

ZaaienWesterwolds raaigras wordt vooral gebruikt in een late stop-pel en kan tot half augustus gezaaid worden. De zaaizaad-hoeveelheid bedraagt 30-45 kg per ha. De rijenafstand is10 cm en de zaaidiepte ca. 2 cm. De beste opkomstresultatenworden verkregen in een goed verkruimeld, bezakt zaaibed.

RassenkeuzeVan Westerwolds raaigras worden voor groenbemesting geenspecifieke rassen aanbevolen.Vooral de tetraploïde rassen dievoor voeder- en/of groenbemestingsdoeleinden in deNationale Lijst zijn opgenomen komen in aanmerking.Het zaad van tetraploïde rassen is zwaarder dan dat vandiploïde rassen. De hoeveelheid zaaizaad bedraagt voortetraploïde rassen ca. 40 kg per ha. De voorkeur gaat uit naarlaat doorschietende rassen; deze geven géén of weinig aar-en zaadvorming.

BemestingWesterwolds raaigras is net als de andere raaigrassen eenstikstofbehoeftig gewas. De bemesting en de effecten opeen volggewas zijn ongeveer gelijk aan die van Italiaans raai-gras.Wanneer het gewas bestemd is voor het winnen vaneen snede gras of het beweiden met schapen of jongvee

Westerwolds raaigras (Lolium multiflorum)

Lelies zijn zeer gevoelig voor het wortellesieaaltje (P.penetrans). Van links naar rechts ziet u een steeds zwaardere aantasting

Page 41: teelthandleiding groenbemesters

moet de stikstofgift verhoogd worden. Een (organische)mestgift tot circa 100 kg N per ha kan door het gewas wor-den vastgelegd en (gedeeltelijk) ter beschikking komen aanhet volggewas.

ZiektenWesterwolds raaigras kan worden aangetast door kroonroest(Puccinia coronata). Een zware aantasting gaat ten kostevan de drogestof productie en (indien van toepassing) desmakelijkheid voor het vee, maar komt weinig voor vermoe-delijk als gevolg van de latere uitzaai (als stoppelgewas) enhet gebruik van minder gevoelige tetrapoïde rassen.Kroonroest komt niet voor op andere cultuurgewassen dangras (graszaad en grasland) en een aantasting van de groen-bemester heeft dan ook geen gevolgen voor een volggewas.Westerwolds raaigras vormt wat ziekten betreft geenprobleem in de vruchtwisseling.

PlagenNaaktslakken kunnen behoorlijk in gras huishouden. In degroenbemester bouwen ze zeer hoge dichtheden op dieook in de volgteelten tot problemen kunnen leiden. Grasals groenbemester wordt niet of nauwelijks aangetast doorschadelijke insecten. Bekende aantasters van grasland zoalsemelten en fritvlieg komen vooral voor in meerjarig gras-land.Wanneer gras als zomerbraak of onder dekvruchtwordt geteeld kan de kniptor (Agriotus liniatus) zijn eie-ren afzetten in de groenbemester. De larven kunnen als rit-naalden problemen geven in de volgvrucht aardappels, bie-ten of maïs. Problemen bij een volggewas komenvoornamelijk voor na het scheuren van een oudere zode.Na raaigrassen is er wel meer kans op een aantasting doorfritvlieg.

OnkruidenWesterwolds raaigras ontwikkelt zich erg vlot en geeft eensnelle bodembedekking. Onkruid krijgt hierdoor weinigkans.Als toch een bestrijding van onkruiden nodig mochtzijn dan is dit goed mogelijk met diverse herbiciden.

AaltjesGrassen hebben wat betreft waardplantstatus voor aaltjes eenslechte naam. Problemen met Trichodoriden, tabaksratelvirusen Meloidogyne fallax zijn nogal eens te herleiden tot deaanwezigheid van grassen in het bouwplan. Gunstigeuitzondering is dat het Noordelijk wortelknobbelaaltje(Meloidogyne hapla) sterk afneemt onder granen en grassen.

OnderwerkenVeel percelen met een grasgroenbemester worden in hetnajaar beweid met schapen of er wordt een snede gras vangeoogst voordat de gewasresten worden ondergeploegd. Omhet zogenaamde “inkuileffect” te voorkomen dient een voor-bewerking te worden uitgevoerd waarbij de zode wordt ver-hakseld (bijvoorbeeld via frezen).Veelal wordt het gewasechter doodgespoten waarna het (na enige tijd) in één keerkan worden ondergeploegd.

OpslagIn gebieden met graszaadteelt is opslag van raaigrassen,speciaal van Italiaans en Westerwolds raaigras, een ernstigbezwaar waarmee rekening gehouden moet worden bij devruchtopvolging.Westerwolds raaigras schiet sneller doordan Italiaans raaigras. Kies voor laat doorschietende rassenom problemen met opslag te voorkomen. Daarnaast moethet gewas gemaaid worden voordat zaadvorming optreedt.DrogestofopbrengstDoor de snellere groei en ontwikkeling kan Westerwolds raai-gras later gezaaid worden dan Italiaans, terwijl de opbrengsthierdoor slechts weinig achterblijft.

TeeltkostenDe kosten van de teelt van Westerwolds zijn iets hoger danvan Italiaans raaigras. Het zaaizaad is iets duurder, de stikstof-bemesting gelijk.Vóór het inzaaien (als stoppelgewas) is eengrondbewerking en/of een zaaibedbereiding nodig; voor hetonderploegen meestal nog een voorbewerking (frezen, dood-spuiten).Materiële kosten:zaaizaad: 40 kg à € 2,85 (incl. BTW) = € 115N-bemesting: 60 kg à € 0,50 = € 30

41Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Page 42: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200342

AlgemeenRogge kan als groenbemester, voedergewas en/of voorbodembedekking worden geteeld. Zowel zomerrogge alswinterrogge zijn hiervoor geschikt.Winterrogge kan echterlater worden gezaaid en is niet vorstgevoelig. Daarom wordtvrijwel altijd gekozen voor winterrogge. Het gewas is zeergeschikt als groenbemester na gewassen die laat het veldruimen. Het geeft een vrij snelle en goede grondbedekkingen een zeer goede doorworteling van de bouwvoor.Als deteelt bedoeld is als voedergewas wordt het ook wel “snij-rogge” genoemd; gaat het meer om groenbemesting danwordt ook wel “bladrogge” gezegd.Rogge wordt vaak gemengd gezaaid met Italiaans raaigras oftriticale. Hiervoor zijn kant en klare mengsels te koop of erwordt zelf een mengsel samengesteld. De laatste jaren wordteen groot deel van het snijmaïsareaal na de oogst ingezaaidmet rogge of een mengsel met rogge. De rogge legt de reste-

rende stikstof vast, houdt de bodem gedurende de winterbedekt en levert een snede groenvoer op in het voorjaar.Rogge wordt vooral op zand- en dalgrond geteeld (zowel alsgraan als groenbemester) maar doet het ook prima op zavel-en kleigronden. Natte- en slempgevoelige percelen zijn min-der geschikt voor roggeteelt.Winterrogge wordt ook gebruikt voor het vastleggen van degrond op stuifgevoelige gronden o.a. in de Veenkoloniën.

ZaaienDe inzaaiperiode van rogge loopt van augustus tot oktober.De benodigde hoeveelheid zaaizaad is 120-180 kg per ha ende zaaidiepte bedraagt 2-3 cm. De rijenafstand varieert tussen12,5 en 25 cm.Voor een snelle bodembedekking gaat devoorkeur uit naar een smalle rijenafstand. Rogge als groen-bemester stelt niet al te veel eisen aan het zaaibed. Een lichtezaaibedbereiding is voldoende.

Winterrogge (Secale cereale)

Winterrogge is niet vorstgevoelig en is tevens zeer geschikt als groenbemester na gewassen die laat het veld ruimen

Page 43: teelthandleiding groenbemesters

RassenkeuzeIn de rassenlijst zijn een drietal roggerassen vermeld die aan-bevolen worden voor de teelt als groenbemester.Winterroggerassen voor de graanteelt zijn ook te gebruikenals groenbemester. Deze rassen hebben echter een tragereopkomst en beginontwikkeling in het najaar dan de in derassenlijst beschreven snijroggerassen.

BemestingRogge hoeft slechts licht bemest te worden en heeft vol-doende aan 50-80 kg N per ha. Bij gewassen die vrij veelstikstof achterlaten is een stikstofbemesting niet nodig enkan rogge als N-vanggewas dienen. De opgenomen stikstofkan dan weer ten goede komen aan het volggewas. Roggekan prima gezaaid worden na een drijfmestgift in denazomer/herfst.

ZiektenTreden niet of nauwelijks op. In een bouwplan met veelgranen is er kans op aantasting door graanschimmels, zoalsbruine roest en meeldauw. Dit speelt echter alleen bij eenvroege roggezaai.

PlagenTreden weinig op. Rogge als groenbemester kan wel deopbouw van hoge dichtheden naaktslakken veroorzaken.In een bouwplan met veel granen is er ook kans op vreterijdoor fritvliegmaden.

OnkruidenOnkruid veroorzaakt weinig problemen en kan zo nodiggoed bestreden worden. Soms kan muur zich zo sterk ont-wikkelen dat een bestrijding nodig is.

AaltjesRogge heeft vanuit aaltjesoogpunt zeer ongunstige eigen-schappen. Met name Meloidogyne chitwoodi, Pratylenchuspenetrans, Trichodoriden en tabaksratelvirus vermeerderenzich matig tot sterk. Ook stengelaaltjes kunnen zich vermeer-

deren.Wanneer rogge bij hoge dichtheden van dit aaltjewordt gezaaid treden er groeimisvormingen op (reup).

OnderwerkenHet gewas kan voor de winter direct ondergeploegd wordenwanneer de gewasgroei beperkt is gebleven. Bij een forseontwikkeling in het najaar zal het gewas of gemaaid (eneventueel als groenvoeder afgevoerd) of doodgespotenmoeten worden. Het gewas zal in ieder geval netjes onder-gewerkt moeten om hergroei van gewasresten te voorko-men.Wanneer het gewas gedurende de winter blijft staankan de rogge in het voorjaar doodgespoten worden. Zondervoorafgaande grondbewerking kunnen dan gewassen als bie-ten of maïs gezaaid worden. Ook in het voorjaar bestaat demogelijkheid om het gewas vers van het land te voeren ende gewasresten vervolgens onder te ploegen.

OpslagBij de teelt van winterrogge als groenbemester treedt geenaarvorming op. Problemen met opslag uit zaad spelendaarom niet.Wel kunnen gewasresten opnieuw uitlopenwanneer het ploegen niet zorgvuldig genoeg wordt uit-gevoerd.

DrogestofopbrengstAls groenbemester kan rogge (uiteraard afhankelijk van dezaaidatum) voor de winter ca. 1600 kg droge stof per haopleveren. Dit omvat zowel boven- als ondergrondse delen.Van winterrogge geoogst (gemaaid) in het voorjaar komt25 ton verse massa per ha, waarvan 4500 kg droge stof.

TeeltkostenDe teeltkosten van rogge bestaan vooral uit de zaaizaad-kosten. De stikstofbemesting is beperkt of wordt achterwegegelaten.Vóór het inzaaien (als stoppelgewas) is een grondbe-werking en/of een zaaibedbereiding nodig; voor het onder-ploegen meestal nog een voorbewerking (frezen, doodspui-ten).Materiële kosten:zaaizaad: 140 kg à € 0,45 (incl. BTW) = € 65N-bemesting: 40 kg à € 0,50 = € 20

43Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Page 44: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200344

AlgemeenSoedangras of Sorghum is voor een groot deel van dewereldbevolking een belangrijk graan, maar in ons land eenminder bekend gewas.Volgens buitenlands onderzoek komtbij de vertering van resten van dit gewas een blauw-zuurachtig gas vrij dat een bestrijdend effect heeft op aaltjes,en mogelijk ook werkt tegen onkruiden en bodemschim-mels. Hiervoor zou het nodig zijn dat de grond met plasticwordt afgedekt, maar dit is niet eenduidig. Het grote voordeelvan soedangras zou kunnen zijn dat het niet specifiek éénorganisme maar meerdere bestrijdt. Naast deze eigenschap-pen levert soedangras ook een grote hoeveelheid organischestof. Het gewas is echter zeer warmteminnend; voor eengoede groei is een voldoende hoge temperatuur nodig. Bijvroege zaai (mei) is de opkomst weliswaar vlot, maar debeginontwikkeling traag; bij latere zaai (juni/juli) groeit hetgewas veelal goed verder. Onder goede omstandigheden kanhet gewas wel twee tot drie meter hoog worden, maar inkoudere jaren blijft de groei beperkt.

ZaaienHet zaad van soedangras is fijn en net als graszaad goed teverzaaien. Per ha is 30-40 kg zaaizaad nodig. Omdat soedan-gras gevoelig is voor (nacht)vorst dient er pas na half meigezaaid te worden.Als op het perceel problemen zijn metP. penetrans dan is het beter om de grond zwart te houdentot eind juni en dan pas te zaaien. Er moet wel voor augustusgezaaid worden omdat er anders onvoldoende gewasmassawordt gevormd en er pas in oktober kan worden onderge-werkt. Hierdoor wordt de ontsmettende werking een stukminder (zeker).

RassenkeuzeSoedangras behoort tot het geslacht Sorghum. Een geslachtdat veel verschillende soorten kent, zoals S. vulgare, S. hale-pense en S. bicolor.Wereldwijd zijn hybriden van verschil-lende soorten in gebruik. In ons land is alleen de hybride“Piper” in de handel.

BemestingEen startgift van 30-50 kg N per ha is aan te bevelen.

ZiektenOnder Nederlandse omstandigheden zijn geen grote proble-men geconstateerd.

PlagenOnder Nederlandse omstandigheden zijn geen grote proble-men geconstateerd.

OnkruidenWanneer ervoor gezorgd wordt dat het zaaibed onkruidvrij isdan is een onkruidbestrijding zelden nodig; mat namewanneer in juni-juli gezaaid wordt. Bij een vroege zaai kan debeginontwikkeling echter traag zijn en de bodembedekkingonvoldoende om het onkruid te onderdrukken.

AaltjesNa het onderwerken begint het gewas te verteren en hierbijkomen cyanogene (dit zijn blauwzuurachtige) verbindingenvrij, waardoor o.a. aaltjes worden bestreden.Voldoende vocht

Soedangras (Sorghum spp)

Soedangras of Sorghum wordt soms als groenbemester geteeld

Page 45: teelthandleiding groenbemesters

en stikstof verbeteren de ontsmettende werking. Soedangrasvermeerdert een besmetting met het wortellesieaaltjePratylenchus penetrans even snel als Italiaans raaigras. Doorhet onderwerken van het soedangras kan het wortellesieaal-tje echter weer worden gedood. In enkele gevallen zijn ookgoede resultaten geboekt bij het doden van Meloidogynehapla, het noordelijk wortelknobbelaaltje.Voor een deel isdit terug te voeren op het feit dat de teelt van grassen opzich al onderdrukkend werkt op M. hapla omdat grassenvoor dit aaltje geen waardplanten zijn.Er zijn risico’s verbonden aan het inzetten van soedangras bijde bestrijding van aaltjes.Als er onvoldoende organische stofwordt ondergewerkt, of als er te laat wordt ondergewerkt,dan kan de populatie P. penetrans toenemen.

BouwplanUit verschillende proeven is gebleken dat soedangras deproductie van volggewassen kan beperken. Mogelijk laat soe-dangras bepaalde groeiremmende stoffen achter in de bouw-voor. Zo zijn er bij PPO-onderzoek problemen gesignaleerdbij de teelt van peen na soedangras. Dit kan ook te makenhebben met de grote hoeveelheid organisch materiaal van devoorvrucht, waarop peen in het algemeen minder gunstig opreageert. In de boomteelt zijn geen duidelijke voorbeeldenvan verminderde groei na de teelt van soedangras geconsta-teerd.

OnderwerkenHet advies is om het gewas zo mogelijk onder te werken inde periode tussen eind augustus en half september; het ont-smettingsproces is dan het meest effectief en de omstandig-heden voor bewerking van het perceel gunstig.Vooral wan-

neer in het volgende jaar een gewas gezaaid gaat worden iseen goede bodemstructuur van belang.Werk het gewas inieder geval vóór de winter onder. In de praktijk gebeurt ditnog veel gedurende de winter; als het gewas bevriest enlegert levert dat problemen op bij het onderwerken.Klepel het gewas eerst en frees daarna de gewasrestenonder.Als het gewas wordt ondergeploegd dient er eerstgefreesd te zijn. Besteed voldoende aandacht aan het klepe-len als u van plan bent op het perceel te gaan zaaien.Om de doding van aaltjes te verbeteren kan het perceel nahet onderwerken worden aangereden of worden aangedruktmet een rol. Het gebruik van plastic is niet nodig; het is eendure maatregel terwijl het positieve effect bij soendangrasnooit is aangetoond.

OpslagOpslag uit overblijvend zaad van Sorghum komt een enkelekeer voor, maar vormt geen probleem omdat de plantengoed te bestrijden zijn met diverse herbiciden.

DrogestofopbrengstIn Nederland is de teelt van soedangras heel geschikt om eengrote hoeveelheid organische stof in de grond te brengen.Het gewas kan wel twee tot drie meter hoog worden en deorganische stof productie kan oplopen tot meer dan 70 tonversgewicht per ha. In koudere jaren blijft de groei beperkt.

Teeltkostenzaaizaad: 35 kg à € 3,00 (incl. BTW) = € 105N-bemesting: 40 kg à € 0,50 = € 20

45Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Page 46: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200346

Naast de kruisbloemigen, vlinderbloemigen en grassen zijn erook planten uit diverse andere families die gebruikt kunnenworden als groenbemestingsgewas. In dit hoofdstuk komenachtereenvolgens aan de orde: facelia, afrikaantjes, raketblad

en spurrie.Verder worden er nog diverse mengsels van tweeof meer gewassen uitgezaaid als groenbemestingsgewas. Ditkunnen zowel mengsels zijn van planten uit dezelfde familieals uit verschillende families.

Overige groenbemesters

Afrikaantjes worden uitsluitend ingezet voor de bestrijding van wortellesieaaltjes

Page 47: teelthandleiding groenbemesters

47Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenFacelia (Phacelia tanacetifolia) is een lid van de bosliefjes-familie en als sierplant uit Californië ingevoerd.Het is een snelgroeiende plant en in Nederland als dracht-plant vooral populair bij bijenhouders. Het is een gewas datals groenbemestingsgewas, na een wat trage start, snel door-groeit en een snelle bodembedekking geeft. Het zaad kiemtook bij droogte nog vrij goed. De ontwikkeling geschiedt infasen. De groei is langzaam tot aan het vierdeblad stadium,daarna vormt de stengel zich en gaat de ontwikkelingstormachtig. Het gewas wordt niet al te lang (60-80 cm) ende wortelontwikkeling is vrij ondiep. De doorworteling vande bovenste grondlaag is behoorlijk intensief. Facelia isbehaard, bloeit met blauwpaarse bloemen en is een zeergoede bijenplant (productie van zeer veel nectar) met namebij een voorjaars- of vroege zomerzaai. Het gewas is niet ver-want aan andere cultuurgewassen.Facelia groeit goed op vrijwel alle grondsoorten, behalve ophele zware kleigrond. Het stelt vrijwel geen eisen aan dezuurgraad van de grond, alleen zeer kalkrijke grond is onge-schikt. Het is een plant voor gronden die in een goedebemestingstoestand zijn. Ook is het gewas gevoelig voorongunstige bodem- en weersomstandigheden (structuur).

ZaaienHet gewas verdraagt enige schaduw (daardoor ook geschiktin bijvoorbeeld boomgaarden) maar het is niet geschikt omonder dekvrucht gezaaid te worden. Inzaai dient daarom tegeschieden op braakpercelen, tijdelijk onbeteeld land of nade oogst van een cultuurgewas. De zaaiperiode is van apriltot half augustus. Zoals voor alle groenbemesters die na eencultuurgewas worden gezaaid geldt ook bij Facelia hoe vroe-ger hoe beter. Bij uitzaai in juli of augustus komt het zaadheel snel op, ook onder vrij droge omstandigheden.De rijenafstand ligt tussen de 15 en 25 cm, en de zaaidicht-heid bedraagt ca. 9 kg per ha.Afhankelijk van de omstandig-heden en het duizendkorrelgewicht kan dit variëren van 6tot 14 kg. Het zaad mag niet te diep komen te liggen (1 tot2 cm) maar moet wel heel goed bedekt zijn omdat hetonder invloed van licht bijzonder slecht kiemt. Breedwerpigzaaien zonder aansluitend ineggen is dan ook niet mogelijk.Een zeer fijnkruimelig zaaibed is noodzakelijk en hetgebruik van aandrukrollen op de zaaimachine is aan tebevelen. Een ondiepe bewerking is voldoende; vrijwel alleondiep werkende werktuigen zijn geschikt voor de bewer-king (stoppelploeg, schijveneg, triltand, cultivator, aangedre-

ven eg) gecombineerd met een goede verkruimelrol.

Rassenkeuze Er staan momenteel vijf rassen op de AanbevelendeRassenlijst vermeld, waarvan er vier voor algemene teeltworden aanbevolen. Er zijn (beperkte) verschillen in snelheidgrondbedekking, laatheid bloei, lengte gewas en boven-grondse massa.

BemestingDe structuur van de grond mag niet al te slecht zijn, maarvooral de bemestingstoestand moet in orde zijn. Faceliareageert zeer positief op een N-bemesting door een hogeopbrengst; hierbij kan gedacht worden aan 40-60 kg N perha. Ook kan er drijfmest na de oogst van het cultuurgewasworden toegediend. Hiermee kan tevens aan de behoefte aanfosfor (40 kg P2O5 per ha) en kali (80 kg K2O per ha) vol-daan worden. Enige aandacht voor de magnesiumvoorzieningvan de grond is gewenst. Het gewas onttrekt zeer veel kalkaan de grond maar doet dit vrijwel ongeacht het gehalte aankalk in de grond.

ZiektenFacelia behoort tot de bosliefjesfamilie en heeft geen ver-wanten onder de cultuurgewassen.Toch zijn er ook bij ditgewas verschillende ziekten en plagen bekend.Voor Phoma(veroorzaker van gangreen in aardappel) is Facelia een rede-lijk goede waardplant. Bij lichte besmettingen kan de schim-mel zich op Facelia goed vermeerderen.Als er problemenzijn met Phoma is een andere groenbemester aan te raden.Breedbladigen zijn doorgaans vatbaar voor Verticilium (ver-welkingziekte); onbekend is of dit ook voor Facelia geldt.Behalve waardplant voor verschillende ziekteverwekkers isFacelia zelf ook gevoelig voor verschillende aantasters. Deeerste twee weken na zaaien is Facelia vatbaar voor Pythium(omvalziekte), daarna treedt ouderdomsresistentie op.Pythium-schimmels pakken allerlei bolgewassen aan en ver-oorzaken wortelrot. Overigens lijkt het erop dat het gevaarvan Facelia voor gevoelige volggewassen beperkt is.

PlagenBloeiende Facelia heeft een grote aantrekkingskracht opallerlei insecten. Uit onderzoek is gebleken dat Facelia eengunstige invloed heeft op o.a. sluipwespen, welke plaagin-

Facelia (Phacelia tanacetifolia)

Page 48: teelthandleiding groenbemesters

secten parasiteren. Stroken of hoeken met het gewas bevor-deren natuurlijke vijanden van bladluizen en andere schade-verwekkers. Bij granen, suikerbieten en in appelboom-gaarden zijn hiermee in Duitsland positieve effectenvastgesteld. Ook is het mogelijk dat Facelia plaaginsecten(tijdelijk) weglokt van het cultuurgewas. Of dit uiteindelijkeen gewas kan vrijwaren van schade door plaaginsecten isde vraag.Facelia vriest bij het begin van de winter af en biedt slakkenhierdoor weinig beschutting; na Facelia komen dan ook min-der slakken voor in een volggewas t.o.v. gewassen die(groen) de winter over blijven staan.

OnkruidenFacelia is een gewas dat zich snel ontwikkelt en daardoor hetkiemen van zaadonkruiden goed voorkomt. Onkruid is danook vrijwel nooit een probleem; het gewas sluit zich zeersnel en bedekt dan de grond bijzonder goed. De ontwikke-ling van Facelia is zo snel dat alle onkruiden onder het gewasvolledig verstikken.Alleen distels en melde kunnen het somswinnen.Als Facelia echter gedurende de winter op het landblijft staan zal het snel afvriezen en biedt het afgestorvengewas onkruiden de kans zich te ontwikkelen.Vooral muurkan hiervan profiteren en tegen het voorjaar fors ontwikkeldzijn.

AaltjesOp percelen waar Trichodoriden voorkomen met tabaksratel-virus moet facelia sterk worden afgeraden. Het gewas is eensterke vermeerderaar van het virus.Verder is facelia één vande sterkste vermeerderaars van het wortellesieaaltjePratylenchus penetrans. Gunstige eigenschap is de slechtevermeerdering van Meloidogyne fallax.

OnderwerkenFacelia is zeer nachtvorstgevoelig en aan het begin van dewinter vriest het volledig dood. Het gewas is weinig stengeligen gemakkelijk onder te ploegen.

OpslagVroeg gezaaide gewassen van Facelia kunnen kiemkrachtigezaden leveren. Omdat het oliehoudende zaden zijn kunnendeze zeer lang in de bodem kiemkrachtig blijven en jaren-lang voor opslagplanten zorgen. In het algemeen kan opslagechter gemakkelijk opgeruimd worden in het volggewas metde meeste gebruikte onkruidbestrijdingsmiddelen. Om pro-blemen tegen te gaan moet zaadvorming worden voor-komen; dit kan door het gewas in volle bloei een keer goed

te rollen zodat de groei eruit is en het gewas afsterft, maarnog wel de bodem bedekt.

DrogestofopbrengstVan de in deze brochure vermelde groenbemesters levertFacelia (met nog enkele andere) de kleinste hoeveelheidorganische stof. De opbrengst is gemiddeld zo’n 3000 kgdrogestof waarvan 2300 kg in de bovengrondse delen enzo’n 700 kg in de wortel- en gewasresten.Vers betekent datzo’n 23.000 kg bovengrondse massa.Aangezien het blad sterkbehaard is vormt Facelia een matig smakelijk veevoer watzich slecht laat inkuilen door het hoge vochtgehalte(10% drogestof).Als er maar voor de bloei gemaaid wordt isde smakelijkheid nog wel redelijk.Naast de opbrengst als groene massa, welke zich zeer gemak-kelijk laat inwerken, kan Facelia nog extra opbrengst gevendoor uitzaai in een zeer vroege stoppel. Dan kunnen ertijdens de bloei namelijk nog enkele bijenvolken geplaatstworden die een zeer rijke honingoogst binnen kunnen bren-gen. Een imker uit de omgeving zal graag een kleine vergoe-ding geven voor het recht om zijn bijenvolken bij het gewaste plaatsen.

TeeltkostenDe teeltkosten van facelia bestaan vooral uit de zaaizaad-kosten. De stikstofbemesting is beperkt of wordt achterwegegelaten.Vóór het inzaaien (als stoppelgewas) is een grond-bewerking en/of een zaaibedbereiding nodig; voor het onder-ploegen meestal nog een voorbewerking (frezen, dood-spuiten).Materiële kosten:zaaizaad: 10 kg à € 5,80 (incl. BTW) = € 58N-bemesting: 70 kg à € 0,50 = € 35

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200348

Facelia levert relatief weinig organische stof; gemiddeld zo’n

3000 kg/ha

Page 49: teelthandleiding groenbemesters

49Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

AlgemeenTagetes is afkomstig uit tropisch en subtropisch Amerika; hetverspreidingsgebied strekt zich uit van Arizona (USA) tot hetnoorden van Argentinië. Momenteel zijn de landen in OostAfrika belangrijk voor de productie van Tagetes zaad.Afrikaantjes worden uitsluitend ingezet voor de bestrijdingvan wortellesieaaltjes. Bij afrikaantjes zijn er vele soorten teonderscheiden. De praktijk staan drie soorten afrikaantjes terbeschikking: Tagetes patula, Tagetes erecta en Tagetesminuta. Deze soorten verschillen in hun snelheid van begin-ontwikkeling, gewaslengte, droge stofproductie en aaltjes-bestrijding. Sinds de beperkingen die er zijn opgelegd aangrondontsmetting is er een toenemende belangstelling voorde teelt van afrikaantjes vanwege de laatst genoemde eigen-schap.Afrikaantjes bestrijden echter alleen wortellesieaaltjes(Pratylenchussoorten).Van de verschillende Tagetes-soortengeeft T. patula de beste aaltjesbestrijding; T. minuta heeftgeen actieve werking tegen wortellesieaaltjes en is alleengeschikt voor organische stof productie.Bij voldoende vocht kiemt het zaad van Tagetes erg snel enstaan de plantjes in enkele dagen boven de grond. Daarnaontwikkelt het gewas zich echter veelal traag. Deze betrekke-lijk lange kiemplantfase maakt dat het gewas circa vierweken open is en de grond in de beginfase onvoldoendebeschermd is tegen stuiven en ongewenste onkruidgroei.Als

stuifbestrijder is Tagetes dan ook ongeschikt. Pas na zes totacht weken is de grond volledig bedekt. Dit probleem speeltvooral bij een vroege zaai; bij latere zaai (juni/juli) groeit hetgewas veelal goed verder. De bloei begint ongeveer achtweken na opkomst. De bloemen variëren in kleur van geeltot oranje. De bovengrondse groei verschilt sterk per soorten variëteit.T. minuta kan een hoogte van wel 1,5-2m berei-ken. Deze soort komt onder Nederlandse omstandighedenniet tot bloei. T. erecta groeit tot een hoogte van circa 90 cm,terwijl T. patula niet verder komt dan circa 60 cm. Beidelaatstgenoemde soorten komen wel tot bloei.Afrikaantjes kunnen op alle grondsoorten worden verbouwd,maar op zware grond hebben afrikaantjes weinig zin. Deteelt van dit gewas heeft meestal de bestrijding van het aaltjePratylenchus penetrans tot doel en dit is een ziekte van delichte gronden. Op zware grond is het bovendien moeilijkerom een voldoende fijn zaaibed te krijgen en ondiep tezaaien.

ZaaienVanwege de gevoeligheid voor vorst is het zaaien van Tagetesvoor half mei een te groot risico, terwijl ook in oktober dekans op bevriezing snel toeneemt.Aangezien de teeltduurdient minimaal 3 maanden dient te duren (hoewel hierovernog niet volledige duidelijkheid bestaat) voor een goede aal-tjesbestrijding ligt de optimale zaaitijd tussen half mei en halfjuli.De zaden van Tagetes zijn langwerpig, zwart en bij sommigecultivars voorzien van enkele haartjes. Door deze haartjes klithet zaad gemakkelijk aan elkaar en is het met de gangbarezaaimachines niet altijd even gemakkelijk te verzaaien.Vanwege het “klitten” van het zaad is een roermechanisme inde zaaibak nodig of kan kalk(poeder) of rivierzand wordentoegevoegd voor een verbetering van de verzaaibaarheid.Voor volvelds zaaien is o.a. een pneumatische Accord goedbruikbaar.Toch is ook het zaaien met een nokkenradzaaima-chine wel mogelijk.Ook het planten van afrikaantjes is mogelijk. Met een sla-plantmachine kunnen in perspotjes voorgetrokken afrikaan-tjes geplant worden. In sommige situaties is deze methoderendabel te maken.De rijenafstand bij Tagetes mag, in verband met ontsnappingvan aaltjes, niet groter zijn dan 25 cm. Bij een chemischeonkruidbestrijding verdient het aanbeveling, bij de teelt alsaaltjesbestrijding, de rijenafstand zo nauw mogelijk te kiezen(10-15 cm) of breedwerpig te zaaien. De aaltjesbestrijding isdan optimaal en de grondbedekking is beter.

Afrikaantjes (Tagetes spp)

Peenwortels stompen af (rechts) door het wortellesieaaltje

(Pratylenchus penetrans)

Page 50: teelthandleiding groenbemesters

De hoeveelheid zaaizaad hangt af van de Tagetes-soort en deteeltwijze.Voor T. patula en T. erecta is een hoeveelheid van5-10 kg per ha nodig. Om een goede en regelmatige opkomstte verkrijgen dienen Afrikaantjes zo ondiep mogelijk gezaaidte worden, het beste is ongeveer 0,5-1 cm. Het gevaar hier-van is echter dat het zaad droog kan komen te liggen en datde opkomst hierdoor traag en onregelmatig verloopt. Dieperzaaien geeft minder kans op verdroging, maar wel het risicodat de opkomst onvoldoende is. Het beste is om ondiep tezaaien in een vochtig zaaibed en bij vochtgebrek (indienmogelijk) te beregenen. Bij voldoende vocht staat het gewasbinnen enkele dagen boven

RassenkeuzeVoor aaltjesbestrijding zijn momenteel twee soorten beschik-baar, T. patula (het lage tuinafrikaantje) en T. erecta (het hogetuinafrikaantje).Algemeen wordt Tagetes patula als de besteaaltjesbestrijder beschouwd. Ontwikkeling en grondbedek-king verlopen echter traag, zodat Tagetes patula gemakkelijkonder het onkruid loopt. Diverse rassen zijn beschikbaar,welke verschillen in o.a. gewaslengte, groeisnelheid en aal-tjesbestrijdende werking. Het ras “Single Gold” (merknaam:Ground Control) is in diverse proeven als landbouwkundigzeer geschikt naar voren gekomen.Andere bekende rassenvan T. patula zijn o.a.“Sparky” en “French Rusty Red”.Nieuwe T. patula rassen zijn in ontwikkeling als wortellesie-aaltjesbestrijder in de land- en tuinbouw.

BemestingAfrikaantjes kunnen grote hoeveelheden stikstof consume-ren. Een half mei gezaaid en goed ontwikkeld Tagetes patulagewas dat het hele seizoen blijft staan onttrekt ongeveer150 kg N per ha aan de grond; voor T. erecta is dit rond de200 kg N per ha.Afrikaantjes hebben daarom een flinke(start)gift nodig, zo’n 50-75 kg N per ha, afhankelijk van voor-vrucht, N-min en periode van zaaien. Ook kan er gekozenworden voor een lagere startgift (30 kg N per ha) waarna er1 à 2 keer een bijbemesting wordt uitgevoerd met zo’n 20-30 kg N per ha. Deze stikstof kan weer ten goede komenaan het volggewas. Na een afrikaantjesgewas dat zich vol-doende heeft ontwikkeld wordt in de bodemlaag van 0-90 cm weinig stikstof meer aangetroffen. Tagetes is der-halve te beschouwen als een vanggewas voor stikstof.Behalve stikstof onttrekken afrikaantjes ook grote hoeveel-heden kalium. Daarom dient ook voor een voldoende kali-voorziening gezorgd te worden.

ZiektenKiemplanten van Tagetes kunnen aangetast worden doorPythium; na een Tagetes teelt is er meer schade doorPythium in o.a. gevoelige bolgewassen (zoals krokus) gecon-

stateerd. In een dicht gewas Tagetes minuta kan ookSclerotinia sclerotiorum voorkomen hetgeen consequentieszou kunnen hebben voor volgteelten die ook door dezeschimmel aangetast worden (o.a. witlof). Over het effect vaneen Tagetes-gewas op verschillende ziekten in volgteelten isechter nog weinig bekend.

PlagenTijdens de teelt kan Tagetes door slakken en trips wordenaangetast.Wat dit voor eventuele gevolgen voor een volgge-was heeft is niet duidelijk.Wanneer grote aantallen slakkenworden verwacht is het verstandig om schade aan hetTagetes gewas tegen te gaan door slakkenkorrels te ge-bruiken.

OnkruidenNa opkomst hebben alleTagetes-soorten een lange kiemplantfase (vooral bij vroege zaai) waarbij onkruid de kans heeft tekiemen en uit te groeien.Vooral T. patula ontwikkelt zich inhet begin traag; T. erecta en T. minuta groeien na opkomstsneller door. Onkruiden verminderen de werking van Tagetesomdat vele onkruiden ook goede waardplanten zijn voorPratylenchus penetrans.Voor een goede werking van Tagetestegen wortellesie-aaltjes is het daarom belangrijk geenonkruiden te hebben tijdens de teelt.Mechanische onkruidbestrijding, schoffelen en eggen, ismogelijk wanneer Tagetes op rijen is gezaaid. De rijenafstandmag, in verband met ontsnapping van de aaltjes, echter nietgroter zijn dan 25 cm; dit beperkt de mogelijkheden vanschoffelen. Chemische onkruidbestrijding is mogelijk metenkele herbiciden.Via een lage doseringssysteem (LDS) met2 tot 3 bespuitingen kunnen de onkruiden tijdens de kiem-plantfase bestreden worden. Op percelen met een hogeonkruiddruk verdient het aanbeveling, indien mogelijk, degrondbewerking ruim voor het zaaien uit te voeren (maken“vals zaaibed”). Hierdoor kiemen de aanwezige onkruidzadenvoor het zaaien en worden bij het zaaien vernietigd.Later in het groeiseizoen zorgen de Tagetes-planten zelf voorde onkruidonderdrukking. Dit zal voor T. minuta en T. erectabeter gaan dan bij de meeste T. patula cultivars omdat zeeen hoger en dichter gewas vormen.Wanneer de onkruid-druk hoog is, is het verstandig een snel groeiend ras tekiezen (bijvoorbeeld Single Gold).

AaltjesAfrikaantjes zijn in staat slechts een specifieke groep van aal-tjes uit te schakelen, namelijk wortellesieaaltjes. Cysteaaltjes,wortelknobbelaaltjes,Trichodoriden en stengelaaltjes wordenniet gedood.Wortellesieaaltjes zijn een probleem in de: akker-bouw, groenteteelt, boomteelt, bloembollenteelt, vasteplan-tenteelt en fruitteelt.Vooral op lichte zavel en zandgronden

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200350

Page 51: teelthandleiding groenbemesters

kunnen wortellesieaaltjes (Pratylenchus spp.) direct of indi-rect (in combinatie met schimmels) schade veroorzaken aaneen breed scala gewassen.Alhoewel ook sommige anderegewassen een aaltjesonderdrukkend effect kunnen hebben ishet afrikaantje een toepasbaar gewas dat bij besmette grondin de vruchtwisseling of als tussengewas kan worden opge-nomen.Van alle typen afrikaantjes bestrijdt het lage tuinafri-kaantje Tagetes patula de Pratylenchus aaltjes het beste;ondanks zijn imposante groeiwijze doen de Tagetes minutacultivars “Nemanon” en “Polynema” tegen aaltjes niet meerdan zwarte braak. Onderzoek heeft aangetoond dat na eengeslaagde Tagetes patula teelt Pratylenchus penetrans eenaantal jaren wordt onderdrukt.

Om tot een effectieve aaltjesbestrijding te komen dient deteelt van Tagetes 3-5 maanden te duren, het liefst in dezomermaanden. In deze periode kunnen afrikaantjes een forswortelstelsel ontwikkelen en de populatie van hetPratylenchus-aaltje doen afnemen. De aaltjesdodende wer-king van het afrikaantje berust op het feit dat binnenin dewortels van de plant na het binnendringen van de aaltjes,onder invloed van thiofenen, zuurstofradicalen wordengevormd welke dodelijk zijn voor aaltjes.Vanuit de boom-kwekerij wordt gemeld dat het bestrijdend effect opPratylenchus vulnus soms lijkt tegen te vallen.Aaltjes buitende wortels en aan de buitenkant van de wortel worden nietgedood. Ectoparasitaire aaltjes zoals Paratrichodorus teres,Rotylenchus spp. en Paratylenchus spp. worden daarom nietdoor afrikaantjes gedood en kunnen zich zelfs uitstekend opafrikaantjes vermeerderen. Bij aanwezigheid van trichodo-ride-aaltjes is de teelt van afrikaantjes daarom niet aan teraden. De grond een jaar braak laten liggen werkt goed tegenwortelknobbelaaltjes maar bestrijdt het Pratylenchus-aaltjeminder goed dan een teelt van afrikaantjes. Bij de bestrijdingvan aaltjes moet dus eerst goed bekend zijn welke soortenaaltjes in het spel zijn voordat afrikaantjes worden ingezet.Voor gewassen als aardappel en vele bolgewassen (met uit-zondering van lelie) is het dan ook wenselijk afrikaantjes opeen doordachte plek in de vruchtwisseling op te nemen.

OnderwerkenHet inwerken aan het eind van de teelt hoeft bij Tagetesgeen problemen te geven. Het gewas is erg gevoelig voorvorst en na de eerste flinke nachtvorst in de herfst sterft hetgewas snel af. Een afgestorven gewas van Tagetes patula enTagetes erecta kan direct worden ingefreesd. Bij Tagetesminuta dient het gewas eerst gekneusd of geklepeld te wor-den voordat het goed kan worden ingewerkt.Door de sterke beworteling en de mulchlaag die in de winteroverblijft laat het gewas, ook na zeer veel neerslag, in hetvolgend voorjaar een bijzonder mooie structuur na. Percelenwaar gedurende de winter afrikaantjes zijn blijven staan, zijnin het voorjaar eerder droog.Verder bieden de gewasrestenbescherming tegen stuiven van de grond.

OpslagGevormd zaad tijdens de teelt van afrikaantjes vormt geenopslag van betekenis.

DrogestofopbrengstTagetes bestrijdt niet alleen aaltjes, maar kan ook een belang-rijke bijdrage aan de organische stof voorziening van degrond leveren. De verschillen in gewasgrootte zijn terug tevinden in de droge stof opbrengsten. Een volledig geslaagdeteelt van T. patula kan een droge stof opbrengst leveren vanca. 7,5 ton. Ervan uitgaande dat een kwart van de droge stofna een jaar nog in de bouwvoor aanwezig is bedraagt deeffectieve organische stof 1875 kg per ha. Bij het ras “SingleGold” ligt de productie ongeveer op het dubbele. T. erecta enT. minuta produceren resp. zo’n 15 tot 25 ton drogestof perha (aan bovengrondse en ondergrondse delen).

TeeltkostenIn tegenstelling tot de overige groenbemesters is de teelt vanTagetes duur en minder gemakkelijk in eigen mechanisatieuit te voeren. Bovendien vraagt de teelt enige ervaring omsuccesvol te zijn.Veelal wordt het zaaien aan loonwerkersovergelaten die een aangepaste zaaimachine hebben.

Kosten:zaaizaad 6 kg à € 25,00 = € 150 tarief loonwerker voor zaaien = € 90 N-bemesting 70 kg à € 0,5 = € 35 onkruidbestrijding (2-3x) = € 110 totaal € 385 Naast het zaaien vraagt het gewas om een zaaibedbereiding,verschillende onkruidbestrijdingen en frezen.Er zijn loonwerkers die de gehele teelt van Tagetes verzorgen(van zaaien tot en met infrezen) voor circa 400 euro.

51Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Trichodoriden schade in aardappelen na Tagetes

Page 52: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200352

AlgemeenIn de late jaren ‘90 is vastgesteld dat raketblad eigenschap-pen bezit die de plant tot kandidaat-lokgewas maken voor debiologische bestrijding van aardappelcysteaaltjes (Scholte enVos, 2001). Het onderzoek over de wijze van lokking en demate van doding van larven uit aardappelcysten, zowel inlaboratorium- als in veldsituaties, is nog gaande. Eerste resul-taten in de praktijk wijzen, net als potproeven, op een poten-tiële bestrijding van aardappelcystenaaltjes van 90 procent(range loopt uiteen van 60-90 procent). Inmiddels is hetgewas als aardappelcysteaaltjes bestrijdende groenbemester,voornamelijk bij pootgoedtelers op AM-besmette percelen, inde praktijk geïntroduceerd.Deze uit Midden-Amerika stammende en tot de aardappel-familie (Solanaceën) behorende plantensoort kiemt pas bijeen minimale bodemtemperatuur van 10°C en heeft eentrage beginontwikkeling.Vanaf het 4-5 blad stadium, onderzomerse omstandigheden is er een gestage gewasgroei. Deplant heeft tomaatachtige bladeren en, zowel op stengel alsblad, scherpe doornachtige uitsteeksels.Al snel in de ontwik-keling worden er witte aardappelachtige bloemen gevormdwaaruit grote roodgekleurde bessen, zoals rozenbottels, ont-staan. Door de ontwikkeling van een stevige stengel en eengroot aantal bessen heeft een volgroeid gewas, met eenlengte tot 1,30 meter, een aanzienlijke biomassa.Vanwege de trage groei en de benodigde warmte heeft raket-blad voor een goede ontwikkeling een heel zomerseizoen

nodig. Bij zaai na juli kan er niet op worden gerekend dat ernog een volwaardig gewas gevormd wordt.Alleen na eenzeer vroeg ruimende voorvrucht (bijvoorbeeld conserven-erwten of bepaalde bolgewassen) zou nog raketblad kunnenworden uitgezaaid.Vooralsnog moet er echter vanuit wordengegaan dat raketblad als braakgewas (en dus met uitzonde-ring van de braakpremie, zonder enige financiële gewas-opbrengst van het betreffende perceel) moet worden ver-bouwd.Raketblad kan zowel op zand- als op kleigronden groeien mitseen bouwvoor met een goede structuur en bodemvruchtbaar-heid aanwezig is. Op kleigronden worden stevige gewassengevormd, op zand is de gewasgroei wat weelderiger.

ZaaienRaketblad kan vanaf half mei tot half juli worden gezaaid.Inzaai vindt plaats met een standaard nokkenradzaaimachineof de pneumatische varianten daarvan, al of niet gecombi-neerd met een zaaibedbereiding. Bij een duizendkorrel-gewicht van 2,5 g wordt 3 kg zaaizaad per hectare gezaaid.Dit resulteert in zo’n 100 planten/m2. De rijenafstand is12,5 cm; de zaaidiepte tot max. 2 cm.

RassenkeuzeMomenteel is er slechts één raketbladselectie in de handel;deze wordt verkocht onder de naam ‘Sharp’. Middels ver-

Raketblad (Solanum sisymbriifolium)

Voor een goede ontwikkeling heeft raketblad een heel zomerseizoen nodig om te groeien

Page 53: teelthandleiding groenbemesters

edeling wordt gewerkt aan koudetolerantere en mogelijkdoornvrije selecties.

BemestingRaketblad is een stikstofbehoeftig gewas. Bij of na de inzaaidient als startgift 40 kg N per hectare te worden gegeven.Vanwege de trage beginontwikkeling van het gewas is eentweede gift (van 40-60 kg N/ha) niet eerder dan half julinodig. Naarmate later wordt gezaaid kan er, zowel vanwegeeen hogere N-bodemvoorraad als de kortere resterendegroeiduur, evenredig op de N-giften worden gekort.Raketblad neemt de gegeven stikstof goed op.Voor eenoptimale gewasproductie wordt 70-80 kg N/ha onttrokken,de overige stikstof wordt als luxe consumptie in nitraatvormopgeslagen.

ZiektenRaketblad wordt lokaal (in de bladoksels) aangetast doorPhytophtora infestans, maar gaat daar als gewas niet aan tengronde. Onduidelijk is het gevaar voor Phytophthora in raket-blad als infectiebron voor aardappelen en of, vanuit dat oog-punt, een bestrijding nodig is.Raketblad is een matige waardplant voor bruinrot, wat be-tekent dat het gewas niet met besmette percelen en metoppervlaktewater in aanraking mag komen.Naarmate de gewasontwikkeling vordert blijven, hoogstwaar-schijnlijk door (licht)concurrentie, planten achter waarvanuiteindelijk een deel wegvalt. Ook kleuren de onderste blade-ren geel en sterven af. Hoewel dit materiaal door schimmelswordt aangetast, lijkt het de gezondheid van het gewas niette bedreigen.

PlagenOp raketblad worden soms coloradokevers aangetroffen;bestrijding is niet noodzakelijk.

OnkruidenDoor de trage beginontwikkeling van raketblad kunnenonkruiden de gewasgroei ernstig belemmeren. Omdat laatwordt gezaaid, kan op onkruidrijke percelen door ‘valse’-zaaibedbereidingen een deel van de onkruiden wordenbestreden. Het is aan te raden om daarnaast het gekiemdeonkruid kort voor opkomst van de raketblad, met een nietselectief herbicide ‘af te branden’.Indien veel onkruid wordt verwacht kan ook overwogenworden om op een rijenafstand van 25 cm te zaaien zodat,met een op het zaaisysteem aangepaste machine, kanworden geschoffeld.Vooralsnog zijn in de teelt van raketblad geen herbicidentoegelaten. Probleemonkruiden moeten handmatig met een

herbicide worden aangestreken of met de hak wordenbestreden.

AaltjesHoewel nog onvoldoende onderzocht lijkt raketblad eenslechte waardplant voor het maïswortelknobbelaaltje en voorvrijlevende aaltjes te zijn. Over de waardplantgeschiktheid engevoeligheid voor overige aaltjessoorten is niets bekend.Naar de aardappelcysteaaltjes bestrijdende werking vindt, inrelatie tot de gewasgroei (zaaitijd, plantdichtheid, wortel-massa en teeltduur), onderzoek plaats.

OnderwerkenHoewel een volgroeid gewas raketblad stevig en lang is zalhet in oktober/november (als gevolg van nachtvorsten enveroudering) in elkaar zakken.Als er vroeg geploegd dient teworden moeten de raketbladstengels wellicht voordien meteen klepelaar/hakselaar worden verkleind. Bij een late grond-bewerking lijkt de gewasmassa zich goed onder te latenwerken.

OpslagIn vroeggezaaide gewassen treedt besvorming op, zoals bijaardappel-bessen, welke bij goede afgerijping kiemkrachtigzaad opleveren. In het jaar daarop kan dit tot opslag leiden,maar problemen zijn niet te verwachten vanwege de tragebeginontwikkeling en goede bestrijdingsmogelijkheden.

DrogestofopbrengstRaketblad komt in proeven op zand en kleigrond, bij inzaaihalf mei en oogst in september waarbij zich een volgroeidgewas heeft gevormd, tot een productie van 7 ton droge stofper ha. Bij inzaai twee maanden later (half juli) en een oogstin oktober worden slechts halfvolgroeide gewassen geoogstmet een droge stof opbrengst van 3 ton/ha.

TeeltkostenDe teeltkosten van raketblad zijn bijzonder hoog, maarmoeten vergeleken worden met de kosten van een grond-ontsmetting.Vooral het zaaizaad is erg duur.Vóór hetinzaaien is een grondbewerking en/of een zaaibedbereidingnodig; voor het onderploegen meestal nog een voorbewer-king. Naast een chemische onkruidbestrijding vóór opkomstdient er nog mechanisch en/of handmatig onkruid betredente worden.Materiële kosten:zaaizaad: 3 kg à € 100,00 (incl. BTW) = € 300onkruidbestrijding: = € 30N-bemesting: 80 kg à € 0,50 = € 40

53Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Page 54: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200354

AlgemeenSpurrie is een cultuurgewas dat tot de muurachtigenbehoort. Het werd vroeger veel geteeld op de zandgrondenals voedergewas. De plant heeft lijnvormige bladeren die inkransen om de stengel zijn gerangschikt en bloeit metkleine witte bloemen. Spurrie groeit in Nederland in hetwild op schrale zandgronden. Het is ooit een belangrijkstoppelgewas geweest. In het begin van de 20e eeuw werder nog 3600 ha van verbouwd. Op dit moment is het vrijwelgeheel verdwenen. De opbrengst is dan ook niet erg hoog,maar het gewas heeft wel een aantal bijzondere eigenschap-pen, zowel gunstige als ongunstige. Spurrie heeft een snelleontwikkeling, mislukt zelden, behoeft zeer weinig mest en isbij uitstek geschikt voor droge, zure, vaak ook arme lichtezand- en dalgronden. (Onder wat betere omstandighedenneemt de opbrengst en de slagingskans natuurlijk wel toe).Daar staat tegenover het gevaar voor opslag, dat zeer hard-nekkig kan zijn.

ZaaienSpurrie stelt geen eisen aan de vruchtwisseling. Elkestoppel die vroeg genoeg is komt in aanmerking. In hetverleden werd spurrie vaak na rogge verbouwd. De zaaitijdis van eind juli t/m eind augustus. Na half augustus kanbeter geen reuzenspurrie meer gezaaid worden. Spurrie kanbreedwerpig gezaaid en ingewerkt worden; bij rijenzaai isde beste afstand 10-15 cm. Per ha wordt ongeveer 20 kggewone of 30 kg reuzenspurrie gezaaid op een diepte van1-2 cm. Het duizendkorrelgewicht is 1-2 gram. De groei-periode van gewone spurrie is zo’n 6-8 weken en die vanreuzenspurrie 9-12 weken. Het zaaibed moet erg fijn zijn;een diepe grondbewerking is niet nodig.Vrijwel alleondiep werkende werktuigen zijn geschikt voor destoppelbewerking, liefst gecombineerd met eenverkruimelrol.

RassenkeuzeEr bestaan van spurrie twee soorten, de gewone spurrie ende reuzenspurrie. De gewone spurrie groeit sneller en komtook sneller in bloei dan de reuzenspurrie. Meestal geeftgewone spurrie een iets hogere opbrengst, behalve als ervroeg gezaaid kan worden. Reuzenspurrie ontwikkelt zichiets trager en is grofstengeliger en steviger. Deze soort is hetmeest geschikt als groenbemesting; gewone spurrie wordtmeestal voor veevoederdoeleinden gebruikt.

BemestingSpurrie is een gewas dat bij uitstek geschikt is om de laatstevoedingsstoffen uit de grond te halen. Het levert zonderbemesting meestal nog een prima gewas, maar laat dan ookzeer arm land na als het gewas wordt afgevoerd (veevoeder).Als het gewas wordt ondergeploegd komen de onttrokkenvoedingsstoffen in het volgende jaar natuurlijk weer gedeel-telijk beschikbaar voor het volggewas. Meestal wordt spurrieniet bemest maar het is erg gunstig om het gewas een kleinehoeveelheid stikstof mee te geven.

ZiektenSpurrie is een muurachtige en niet verwant aan bekendecultuurgewassen.Voor zover bekend wordt het gewas nietbelaagd door ziekten en plagen.

PlagenSpurrie is een muurachtige en niet verwant aan bekendecultuurgewassen.Voor zover bekend wordt het gewas nietbelaagd door ziekten en plagen.

OnkruidenNormaal gesproken is de grondbedekking snel en goed zodatonkruid geen serieus probleem vormt, maar op erg vuil landis spurrie toch niet tegen het onkruid opgewassen en moetvan de teelt worden afgezien. Het onkruidonderdrukkendvermogen is minder dan van bladrammenas of gele mosterd.

AaltjesNiets over bekend.

OnderwerkenBij begin bloei dient spurrie gemaaid te worden om opslag-problemen te voorkomen. Na het maaien vormen gewas-resten geen probleem omdat hergroei niet of nauwelijksplaatsvindt en het gewas erg vorstgevoelig is en doodvriest.Het gewas is gemakkelijk onder te ploegen.

OpslagHet grootse nadeel van spurrie is dat het gewas zeer snelzaad vormt en dan veel opslag geeft in de volggewassen.

Spurrie (Spergula arvensis)

Page 55: teelthandleiding groenbemesters

Doordat de reuzenspurrie 2 à 3 weken later bloeit dan degewone is deze ook beter geschikt als groenbemester, tenzijer laat gezaaid wordt (na half augustus). In alle gevallen moeter bij het begin van de bloei, in ieder geval voordat er zaadgevormd wordt, worden gemaaid om opslag te voorkomen.Dit is meestal in oktober.

DrogestofopbrengstGemiddeld brengt spurrie zo’n 20 ton verse massa op meteen drogestofgehalte van 13%. Dit komt neer op gemiddeld2600 kg drogestof aan bovengrondse delen. Daarnaast zijn erdan nog de gewas- en wortelresten die hier door de geringewortelontwikkeling nog slechts zo’n 300 kg drogestof aantoevoegen. Geen bijzonder hoge opbrengst maar het gewasrealiseert dit wel op gronden waarop andere gewassen dit

niet zouden halen. Op deze arme gronden is het beter spur-rie niet als veevoer af te voeren maar onder te ploegen.Spurrie is wel een uitstekend veevoer. Het wordt niet inge-kuild maar in het najaar op stal als groenvoer benut.

TeeltkostenDe zaaizaadkosten van spurrie zijn onbekend; het gewaswordt weinig meer geteeld. De stikstofbemesting is beperktof wordt achterwege gelaten.Vóór het inzaaien (als stoppel-gewas) is een grondbewerking en/of een zaaibedbereidingnodig.Voor het onderploegen (bij begin bloei) dient hetgewas gemaaid te worden.Materiële kosten:zaaizaad: 30 kg = ?N-bemesting: 30 kg à € 0,50 = € 15

55Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

In een groot Europees onderzoeksproject (DREAM) wordt gezocht naar resistente bladrammenas- en Italiaans raaigrasrassen om Meloidogyne spp.

te bestrijden

Page 56: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200356

Groenbemesters worden niet alleen per soort maar ook alsmengsel van diverse soorten verzaaid. Meestal gebeurt dit omde positieve eigenschappen van de verschillende componen-ten van het mengsel te combineren. Ook geeft het zaaien vaneen mengsel meer zekerheid; wanneer een van de gewassenzich onvoldoende ontwikkelt kan de andere soort(en) ditcompenseren en is er meer kans op het slagen van hetgewas. Er zijn een groot aantal mengsels van diverse soortenin verschillende uitzaaiverhoudingen mogelijk.Als gevolg vanzaaitijd en groeiomstandigheden kunnen de verhoudingen inhet gewas nog weer anders zijn dan de verhoudingen in hetzaaizaad. Eigenschappen van een mengsel zijn daarom moei-

lijk aan te geven. Zelf mengen is mogelijk, maar er zijn ookdiverse kant en klare mengsels verkrijgbaar. Zo zijn er meng-sels in de handel voor groenbraak, natuurbraak (o.a. voormogelijke opbouw van populaties van natuurlijke vijanden),N-bron (o.a. gras/klaver, bladrammenas/wikke), en als N-vang-gewas (diverse mengsels van gras/klaver/rogge/triticale).Behalve de positieve eigenschappen vertegenwoordigt eenmengsel ook de minder gunstige eigenschappen van de ver-schillende componenten. Met name ten aanzien van de ver-meerdering van aaltjes dient de waardplantstatus van dediverse soorten (tabel 8 op bladzijde 16-17) goed in de gatente worden gehouden.

Mengsels van groenbemesters

Mengsel bladrammenas/voederwikke

Page 57: teelthandleiding groenbemesters

57Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Vanuit alle hoeken van het onderzoek is informatie rondomgroenbemesters voor de dag gehaald.Soms was de informatie zeer recent en moesten proefresul-taten van 2002 nog worden afgewacht. In andere gevallenging het om informatie van enkele decennia oud. Dit maaktehet voor de auteurs niet altijd even gemakkelijk relevantevergelijkingen voor de groenbemesters naast elkaar te zetten.Met name op het gebied van droge stof, overdracht van mine-ralen de winter over, toepassing van dierlijke mest, ziektenen plagen was de informatie soms zeer summier of ontbreektvolledig.Voor aaltjes geldt dat bij gebrek aan beter adviezenmoeten worden gebaseerd op resultaten van een zomerteelt.Het effect van zaaitijdstippen en afbreken van groenbe-mesters op de aaltjesontwikkeling is onbekend. Ook zijn er

groenbemesters waarover in de hele breedte te weinig tezeggen valt, bijvoorbeeld: wikke, bladkool en natuurbraak-mengsels. Het onderzoek naar onkruidonderdrukkendewerking van groenbemesters is net gestart en levert noggeen toepasbare resultaten op. Ook over de praktijkwaardevan inhoudsstoffen (zoals glucosinolaten) kunnen nog geenuitspraken worden gedaan.Er is dus alle aanleiding om in het kader van dit LNV projectdoor te gaan met het in kaart brengen van kennisleemtes endeze met onderzoekers en mensen uit het veld zo goedmogelijk in te vullen. In een volgende versie kunnen danmeer aspecten van nog meer groenbemesters met een gede-gen onderbouwing aan de praktijk worden gepresenteerd.Inhoudelijk reacties op deze brochure zijn zeer welkom.

Nawoord

Page 58: teelthandleiding groenbemesters

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 200358

Om het humusgehalte op peil te houden dienen jaarlijksmeerdere mogelijkheden benut te worden om organischestof toe te voegen aan de bodem. Slechts een fractie van deorganische stof die aan de bodem wordt toegevoegd zet zichom in humus. Dit gedeelte noemt men de effectieve organi-sche stof (= gedeelte van de toegevoerde organische stof datna een jaar nog in de bouwvoor aanwezig is).

Er zijn normen opgesteld over de toevoer van effectieveorganische stof aan de grond door middel van wortel- engewasresten, bijproducten, dierlijke mest en groenbemesters.

Bijlage 1: Organische stof

Tabel B1. Effectiviteit van enkele vormen van organischestof

organische stof aandeel effectieve

organische stof (in %)

groene massa 20stro 30plantenwortels 35dierlijke mest 30-50gft-compost 75

Tabel B2. Toevoer van effectieve organische stof aan de grond (in kg per ha) d.m.v. wortel- en gewasresten.

wortel- en gewasresten effectieve organische stof

granen wintertarwe 1650zomertarwe 1650wintergerst 1600zomergerst 1350haver 1600rogge 1550triticale 1600

hakvruchten aardappelen 800suikerbieten, excl. blad 400uien 150

voedergewassen snijmaïs 700luzerne, jaar van inzaai + tweede jaar 1350

derde jaar 2050graszaad eerstejaars Engels raaigras 2000

eerstejaars roodzwenkgras 2650eerstejaars veldbeemdgras 2300tweedejaars veldbeemdgras 3500

overige gewassen erwten, excl. loof 200veldbonen, incl. stro 1000karwij 1300koolzaad 1000spruitkool, excl. stronken 1300stamslabonen, incl. loof 500vlas 100witlof 400

Page 59: teelthandleiding groenbemesters

Met behulp van de gegevens over de toevoer van effectieveorganische stof kan berekend worden hoeveel organischestof gemiddeld per jaar aan de grond wordt toevoegd. In demeeste gevallen moet dit hoger zijn dan 1400-2800 kghumus die jaarlijks door afbraak verloren gaat.Het blijkt erg moeilijk te zijn om het organische stof gehaltevan de grond op peil te houden (tabel B6).

59Praktijkonderzoek Plant & OmgevingBrochure Groenbemester 2003

Tabel B4. Toevoer van effectieve organische stof aan degrond (in kg per ton) d.m.v. dierlijke mest.

effectieve

dierlijke mest organische stof

dunne mest runderen (9,5% ds) 30varkens (8% ds) 20kippen (14% ds) 30

vaste mest kippen (32% ds) 120kippen (58% ds) 140mestkuikens (56% ds) 180champignons (38% ds) 90

Tabel B6. Invloed toevoer organische stof gedurende25 jaar op humusgehalte van kalkrijke zavel-grond (23% afslibbaar) bij een uitgangssituatievan 2,3% humus.

Perceel handeling toename

humusgehalte

na 25 jaar

1 geen extra organische stof -0,22 extra stro (9 jaar x 7 ton per ha) -0,13 groenbemesting (9x) en bietenblad (4x) 04 stalmest (9 giften à 40 ton per ha) 0,2

Tabel B5. Toevoer van effectieve organische stof aan degrond (in kg per ha) door middel van bij-producten

effectieve

groenbemester organische stof

gezaaid Engels raaigras 1200onder dekvrucht rode klaver 1200

witte klaver 900gezaaid in Italiaans en de stoppel Westerwolds raaigras 1100

facelia 650voederwikken 700bladkool 950bladrammenas 950gele mosterd 950

Tabel B3. Toevoer van effectieve organische stof aan degrond (in kg per ha) d.m.v. bijproducten

bijproducten effectieve organische stof

wintertarwestro 1000zomertarwestro 950wintergerststro 800zomergerststro 650haverstro 900roggestro 1050aardappelen (kriel) 100suikerbietenkoppen en -loof 1000erwtenloof 300

Page 60: teelthandleiding groenbemesters

GroenbemestersVan teelttechniek tot ziekten en plagen

Locatie NageleHavenweg 2 – 8308 RH Nageletel. 0527 65 25 77, fax 0527 65 29 92

Locatie ’t KompasNoorderdiep 211 – 7876 CL Valthermondtel. 0599 66 25 77, fax 0599 66 25 05

Locatie KooijenburgMarwijksoord 4 – 9448 XB Marwijksoordtel. 0592 24 12 20, fax 0592 24 13 31

Locatie VredepeelVredeweg 1c – 5816 AJ Vredepeeltel. 0478 53 82 40, fax 0478 53 82 49

Locatie Horst-MeterikDr. Droesenweg 11 - 5964 NC Horsttel. 077 397 01 69, fax 077 397 01 80

Praktijkonderzoek Plant & OmgevingLocaties Akkerbouw, Groene ruimte en Vollegrondsgroenten

Locatie LelystadEdelhertweg 1 – LelystadPostbus 430 – 8200 AK Lelystadtel. 0320 29 11 11, fax 0320 23 04 79E-mail: [email protected]: www.ppo.dlo.nl

Locatie WestmaasGroeneweg 3 – 3273 LP Westmaastel. 0186 57 99 30, fax 0186 57 14 66