T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg...

11
drs. M. Bredius-Hoogendam / drs. M.J. Koot Walvaboek DIS TU F rans Gespreksvaardigheid

Transcript of T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg...

Page 1: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

drs. M. Bredius-Hoogendam / drs. M.J. Koot

Walvaboek

DISTUFransGespreksvaardigheid

Page 2: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

Woord vooraf

Tu dis is bestemd voor klas 3, 4 havo/vwo en bevat vocabulaire, idioomzinnen en spreekoefe-ningen. Het kan worden gebruikt in alle onderwijssituaties waarin gespreksvaardigheid overalledaagse onderwerpen een doelstelling is en biedt een uitstekende voorbereiding op hetschoolexamen gespreksvaardigheid.

Elk hoofdstuk begint met de meest voorkomende woorden en zinswendingen die nodig zijnom over het desbetreffende onderwerp te kunnen praten. Daarna volgen drie soorten oefe-ningen:– opdrachten waarin de zinswendingen worden geoefend;– oefeningen waarbij de leerling vaak zelf zinnen moet vormen naar aanleiding van Franse

vragen; de antwoorden kunnen per leerling verschillen.– een voorgestructureerd gesprek in de vorm van een rollenspel.

Zowel bij de idioomzinnen als bij de gesprekjes worden twee niveaus aangeboden, basis-niveau en gevorderden. Het niveau voor gevorderden is herkenbaar aan een groen lijntje voorde tekst. Hierdoor kan de docent differentiëren en kan de leerling het boek twee opeenvol-gende jaren gebruiken.

Wij danken Bas, Eveline, Ilse, Isa, Kim, Maurits, Nienke, Quinten, Suzanne en Verena voorhun medewerking!

Drs. M. Bredius-HoogendamDrs. M.J. Koot

Page 3: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

Inhoud

1 Idioom/taaluitingen 6

2 Persoonlijke gegevens 14

3 Familie en vriendschap 16

4 Personen beschrijven 18

5 Uitnodigen 21

6 Het huis 236.1 Algemeen 236.2 In en rond het huis 25

7 School en beroep 277.1 Middelbare school 277.2 Vervolgopleiding en beroep 29

8 Eten en drinken 328.1 De maaltijden 328.2 Lunch en avondeten 348.3 Het restaurant 36

9 Vrije tijd 409.1 Uitgaan 409.2 Sport en hobby’s 42

10 Gezondheid 44

11 De weg vragen en wijzen 47

12 Reizen en vakantie 5012.1 Algemeen 5012.2 Hotel 5212.3 Camping en bungalowpark 53

13 Vervoer 5613.1 Boot en vliegtuig 5613.2 Trein, bus en metro 5813.3 Auto, motor en fiets 60

14 Communicatie 6214.1 Telefoneren 6214.2 Computer, mail en internet 64

15 Politie 67

16 Winkelen 6916.1 Boodschappen doen 6916.2 Winkelen 71

17 Het weer 74

5

Page 4: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

1 Idioom/taaluitingen

Formele en informele spreektaalIn dit hoofdstuk leer je allerlei uitdrukkingen die je in veel voorkomende gesprekssituatieskunt gebruiken. Net zoals in het Nederlands zijn er vaak verschillende manieren om iets tezeggen. De ene manier is wat formeler dan de andere. De Fransen gebruiken vaker “vous” (u)dan de Nederlanders. Vergelijk:– Ça va? Hoe gaat het? (informeel)– Comment vas-tu? Hoe gaat het met je?– Comment allez-vous? Hoe gaat het met u? (formeel)

Fransen houden van formeel taalgebruik. Spreektaal is geschikt voor informele ontmoetin-gen, onder familie en vrienden en jongeren onder elkaar. In de spreektaal gebruik je tu (je).Bij onbekenden en in formele situaties gebruik je vous (u).Let op: als het Nederlandse woordje je de betekenis heeft van men gebruik je in het Frans on.In de Alpen kun je (= kan men) skiën. - Dans les Alpes on peut faire du ski. On wordt infor-meel ook vaak gebruikt in plaats van nous: Zullen we gaan? - On y va?

Mannelijk – vrouwelijkIn het Frans is er verschil tussen de mannelijke en vrouwelijke vorm van bijvoorbeeld bij-voeglijke naamwoorden.Een jongen zegt: Je suis Hollandais. Je suis grand / petit.Een meisje zegt: Je suis Hollandaise. Je suis grande / petite.In dit boekje geven we de vrouwelijke vorm er, indien nodig, tussen haakjes bij.De afkortingen m en f staan voor masculin (mannelijk) en féminin (vrouwelijk).

Informatie vragen – Je peux vous poser une question? Mag ik u iets vragen (een vraag stellen)?– Je pourrais vous poser une question? (Zelfde betekenis, maar formeler en beleefder.)– Pourriez-vous répéter s’il vous plaît? Kunt u het herhalen a.u.b.?– Où est-ce que je peux acheter des Waar kan ik kaartjes kopen?

tickets?

Iets vragen aan iemand die je niet kentAls je een onbekende aanspreekt, bijvoorbeeld op straat, dan begin je met: Pardon, ofExcusez-moi, Monsieur / Madame. Gebruik ook s’il vous plaît.Bijvoorbeeld:– Pardon, Madame, l’office de tourisme, Pardon mevrouw, waar is de VVV?

s’il vous plaît? – Excusez-moi, Monsieur, savez-vous Weet u hoe laat het is?

l’heure?

Een verzoek doen– Tu peux répéter s’il te plaît? Kun je dat alsjeblieft herhalen?– Vous pourriez parler plus lentement, Kunt u iets langzamer praten, alstublieft?

s’il vous plaît?

6

Page 5: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

Iets aanbieden en hierop reageren– Tu veux un bonbon, Jean? Sers-toi. Wil je een snoepje, Jean? Pak maar.– Tu prends un verre? Wil je wat drinken?– Je peux vous offrir un verre? Mag ik u iets te drinken aanbieden?

Als je het aanbod aanneemt, zeg je: Oui, je veux bien. Of: Volontiers (ja graag). Als je het nietaanneemt, zeg je: Non, merci.

AlstublieftAls je iets vraagt zeg je: S’il vous plaît.

Als je iets geeft zeg je: Voilà.Voorbeeld: Ça fait combien? – Trente euros, s’il vous plaît. – Voilà.

Om hulp vragen– Au secours! Help!– Pourriez-vous m’aider? Zou u me kunnen helpen?

OpdrachtenHoe zeg je het volgende in het Frans?

1 Iemand vraagt of je iets wil drinken. Wat zeg je als je dat wel wilt? En wat zeg je, als je dat niet wilt?

2 Je gaat betalen. Hoe vraag je hoe duur het is? En wat zeg je, als je het geld geeft?3 Vraag je vriendin of ze een Perrier (mineraalwater) wil.4 Vraag aan een voorbijganger de weg naar de VVV.5 Vraag waar je kaartjes kunt kopen.

Graag gedaanAls iemand je ergens voor bedankt, kun je op verschillende manieren reageren:– De rien. Geen dank– Je vous en prie. Geen dank / Graag gedaan.

Je mag dit door elkaar gebruiken.

Toestemming vragen– Vous permettez que je gare ma voiture Mag ik hier mijn auto parkeren?

ici?– Je peux entrer? Mag ik binnenkomen?– (Est-ce qu’) on peut fumer ici? Mag je hier roken?– (Est-ce qu’) il est permis de fumer ici? Is het toegestaan hier te roken?

Begroetingen– Bonjour. Goedendag.– Bonsoir. Goedenavond.– Salut! Hoi.

7

Page 6: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

2 Persoonlijke gegevens

de voornaam le prénom de stad la villede achternaam le nom (de famille) het dorp le villagede geboorteplaats le lieu de naissance de provincie la province de geboortedatum la date de naissance de streek la régioneen verjaardag un anniversaire bij près dewonen habiter in de buurt van aux environs de een adres une adresse ten oosten (van) à l’est (de)de woonplaats le domicile ten noorden (van) au nord (de)onthouden retenir in het westen dans l’ouest

Ik heet… Je m’appelle…Ik ben geboren in Eindhoven. Je suis né(e) à Eindhoven.Wanneer ben je jarig? Ton anniversaire, c’est quand?Ik ben jarig op 16 augustus. Mon anniversaire, c’est le 16 août.Hoe oud ben jij? Ik ben vijftien. Quel âge as-tu? J’ai quinze ans.Waar kom je vandaan? Uit Maarn. D’où es-tu? De Maarn.Ik ben Nederlander. Je suis Néerlandais(e).Waar woon je? Tu habites où?Ik woon in Dongen, bij Tilburg. J’habite à Dongen, près de Tilburg.Sinds wanneer woon je in Amsterdam? Depuis quand tu habites à Amsterdam?Ik woon in Den Haag sinds 2014. J’habite à La Haye depuis 2014.Heb je broers of zussen? Tu as des frères ou des sœurs?Ik ben enig kind. Je suis enfant unique.Wat is je adres? Quelle est ton adresse?Wat is je telefoonnummer? Quel est ton numéro de téléphone?Wat is je voornaam? Quel est ton prénom?

Ik werk in de buurt van Dordrecht. Je travaille aux environs de Dordrecht.Waar ligt Dordrecht? Dordrecht, c’est où?Dordrecht ligt ten zuid-oosten van Rotterdam. Dordrecht est au sud-est de Rotterdam.Ik heb twee jaar in Leiden gewoond. J’ai habité (pendant) deux ans à Leyde.Wil je je naam spellen? Tu veux épeler ton nom?

l’alphabet français

A aa G zjee M emmu S essu Y iegrek

B bee H asj N ennu T tee Z zeddu

C see I ie O oo U uu

D dee J zjie P pee V vee

E u* K kaa Q kuu W double vee

F effu L ellu R erru X ieks

* u als in mus; kus

14

Page 7: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

A. Hoe zeg je dit?1 Vraag iemand waar hij / zij vandaan komt.2 Vraag iemand waar hij / zij woont.3 Zeg dat je Nederlander bent.4 Vraag iemand wanneer hij / zij jarig is.5 Zeg wanneer jij jarig bent.6 Vertel waar je geboren bent.7 Vraag iemand naar zijn / haar adres en telefoonnummer.8 Vraag iemand zijn / haar achternaam te spellen.

B Hoe zou je antwoorden?1 Voulez-vous épeler votre adresse, s’il vous plaît?2 Groningue, c’est où?

C RollenspelEn Espagne, dans un camping, tu rencontres Paul (P). Joue ton rôle (T) dans la conversationsuivante.

1 P: Salut, je suis Paul Beaufort. 4 P: Je suis de Colmar.

T: Reageer en stel jezelf voor. T: Vraag waar dat ligt.

2 P: Tu es Belge? 5 P: C’est en Alsace.

T: Vertel waar je vandaan komt. T: Vraag waar de Elzas ligt.

3 P: Et où habites-tu en Hollande?

T: Noem een plaats en zeg waar dat is.Vraag waar P vandaan komt.

6 P: C’est dans l’est de la France.

T: Vraag hoe lang P daar al woont.

7 P: Depuis dix ans. Pff. Il fait chaud ici.

T: Stel voor naar het zwembad te gaan.

8 P: Bon, mais si on prenait d’abord un verre? C’est moi qui paye.

T: Reageer enthousiast.

15

Colmar, Alsace

Page 8: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

3 Familie en vriendschap

de familie la famille trouwen (met) se marier (avec)de ouders les parents getrouwd zijn être marié(e)de tante la tante scheiden divorcerde oom l’oncle (m) de zwager le beau-frèrede neef le cousin de schoonzus la belle-sœurde nicht la cousine verliefd worden op tomber amoureux /het neefje (zoon le neveu amoureuse de

van broer/zus) verliefd zijn op être amoureux dehet nichtje la nièce een kennis une connaissancede grootouders les grands-parents een vriend un copain / amide man l’homme (m) een vriendin une copine / amiede echtgenoot le mari single célibatairede vrouw / echtgenote la femme een klasgenoot un(e)camarade dede dochter la fille classede zoon le fils zwanger enceinte

Mijn ouders zijn gescheiden. Mes parents sont divorcés.Mijn oudste broer heeft een vriendinnetje. Mon frère aîné a une petite amie.Ze gaan eerst samenwonen. D’abord ils vont vivre ensemble.Ze gaan trouwen. Ils vont se marier.Heb je een vriendje? Tu as un petit ami?Ik heb een afspraak. J’ai rendez-vous.Haar vriendin is hartstikke aardig. Sa copine est vachement sympa.Mijn oma woont bij ons. Ma grand-mère habite chez nous.

We hebben een groot gezin. Nous sommes une famille nombreuse.Ik ben ouder dan mijn zus. Je suis plus âgé(e) que ma sœur.Ik ben jonger dan mijn broer. Je suis moins âgé(e) que mon frère.Haar zoon is al uit huis. Son fils a déjà quitté la maison.Zijn vrouw verwacht een baby. Sa femme attend un bébé.In de vakantie heb ik bij mijn tante gelogeerd. Pendant les vacances j’ai passé quelque

temps chez ma tante.Mijn opa is twee jaar geleden overleden. Mon grand-père est mort il y a deux ans.Zijn je grootouders nog in leven? Tes grands-parents vivent encore?Ze is verliefd op Marc. Elle est amoureuse de Marc.Ik heb verkering met Eveline. Je sors avec Eveline.Haar vriend heeft het uitgemaakt. Son petit ami l’a laissé tomber.Suzanne is een kennis van me. Suzanne est une de mes connaissances.

16

Page 9: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

A Hoe zeg je dit?1 Zeg dat je broer gaat trouwen.2 Zeg dat je ouders gescheiden zijn.3 Zeg dat je oma bij jullie woont.4 Zeg dat je een afspraak hebt.

5 Zeg dat je zus in verwachting is.6 Vraag aan Maurits of hij met Marielle

verkering heeft.7 Zeg dat je verliefd bent op Sophie.8 Zeg dat je neef hartstikke aardig is.9 Zeg dat je oom vrijgezel is.

10 Zeg dat je bij Quinten gaat logeren.11 Zeg dat je nicht ouder is dan jij.

B Hoe zou je antwoorden?1 As-tu des frères ou des sœurs?2 Quel âge ont-ils / elles?3 Tes grands-parents vivent encore?4 As-tu un petit ami / une petite amie?5 Vous êtes combien à la maison?

6 Comment sont tes grands-parents?7 Où habitent-ils?

C RollenspelTu es au Lycée Montebello à Lille dans le cadre d’un échange. Dans la cour de récréation tu asune conversation avec une Française (F) d’un autre groupe. Joue ton rôle (T).

17

1 F: Bonjour, d’où es-tu?

T: Bonjour, ………………

2 F: Tu habites chez Anne maintenant?

T: Ja, ze hebben een groot gezin.

3 F: Ah oui. Et toi, tu as beaucoup defrères et sœurs?

T: ……………

4 F: Moi, mon frère aîné est déjà marié.

T: Vraag of F haar schoonzus leukvindt.

5 F: Oui, ça va. Je préfère mon petit ami.

T: Vraag hoe hij heet en hoe oud hijis.

6 F: Il s’appelle Paul et il a seize ans.

T: Zeg dat jij verkering hebt met ……

7 F: Il / Elle habite loin de chez toi?

T: ………………………………

8 F: Où habites-tu?

T: Zeg dat je in Makkum woont.

9 F: C’est où?

T: Zeg dat dat in het noorden vanNederland ligt.

10 F: Ça sonne! A bientôt!

T: …………………………

Page 10: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

4 Personen beschrijven

Ik ben zo. Moi, je suis comme ça. de bril les lunettes (f)slank mince een snor une moustachedik gros(se) een peircing un piercinglang haar les cheveux longs nogal knap assez joli(e)kort court(e) verantwoordelijk responsablebruine ogen les yeux bruns (on)geordend (dés)ordonné(e)steil raide serieus sérieux (sérieuse)gekruld frisé(e) sportief sportif (sportive)groot grand(e) leugenachtig menteur(menteuse)klein petit(e) erg verlegen très timideblauw bleu(e) lui paresseux(paresseuse)groen vert(e) gul généreux(généreuse)zwart noir(e) grappig amusant(e)wit blanc(he) optimistisch optimistekastanjebruin marron verstrooid étourdi(e)oranje orange ziek maladeroze rose de kleren les vêtements (m)rood rouge de jurk la roberood haar les cheveux roux de schoenen les chaussures (f)geel jaune

Hoe ziet hij eruit? Comment est-il?Hij is lang / klein. Il est grand / petit.Zij heeft lang blond haar. Elle a les cheveux longs et blonds.Hij heeft kort krullend haar. Il a les cheveux courts et frisés.Hij heeft blauwe / bruine ogen. Il a les yeux bleus / bruns.Mijn oma draagt een bril. Ma grand-mère porte des lunettes.Mijn tante ziet er moe uit. Ma tante a l’air fatigué.Jij ziet er uitgerust uit. Tu as l’air reposé.Mijn neef is nogal verlegen. Mon cousin est assez timide.Mijn nicht is redelijk / eerder knap. Ma cousine est plutôt jolie.Jullie zien er goed uit. Vous avez bonne mine.Mijn zus draagt zwarte kleren. Ma soeur porte des vêtements noirs.Hij heeft een knappe vriendin. Il a une belle / jolie petite amie.Mijn neef is nogal verlegen. Mon cousin est assez timide.Wat trek jij vandaag aan? Qu’est-ce que tu vas mettre aujourd’hui?Léa houdt van rokken en zwarte t-shirts. Léa aime les jupes et les t-shirts noirs.Charlotte draagt oorbellen. Charlotte porte des boucles d’oreilles.Van wie is deze spijkerbroek? A qui est ce jean?Die is van mij. Il est à moi / C’est le mien.Henri houdt niet van petten. Henri déteste les casquettes.Ik heb een grijze broek en een trui gekocht. J’ai acheté un pantalon gris et un pull.Zij lacht de hele tijd. Elle rit toujours.

18

Page 11: T U DIS - walvaboek.nl · 9.1 Uitgaan 40 9.2 Sport en hobby’s 42 10 Gezondheid 44 11 De weg vragen en wijzen 47 12 Reizen en vakantie 50 12.1 Algemeen 50 12.2 Hotel 52 12.3 Camping

Hij heeft grote oren. Il a de grandes oreilles.Ik heb lange benen. J’ai de longues jambes.Ik draag liever contactlenzen. Je préfère les lentilles de contact.Jullie zien er goed uit. Vous avez bonne mine.Jij ziet er niet goed uit. Tu as mauvaise mine.Ik ben dikker geworden /3 kg aangekomen. J’ai grossi / j’ai pris trois kilos.Ik weeg 71 kilo. Je pèse soixante et onze kilos.Hij is mager geworden. Il a maigri.Hoe lang is Patrick? Quelle est la taille de Patrick?Hij is een meter tachtig. Il mesure un mètre quatre-vingts.Ik vind hem gul. Je trouve qu’il est généreux.Haar tante heeft veel rimpels. Sa tante a beaucoup de rides.Onze gymleraar heeft een baard. Notre prof d’EPS a une barbe.Mijn oom is kaal. Mon oncle est chauve.Deze jongen is op dieet. Ce garçon suit un régime.Dit meisje bloost vaak. Cette fille rougit souvent.Baby’s zijn schattig. Les bébés sont mignons.Wat is hij lelijk! Qu’il est moche!Hij ziet er intelligent uit. Il a l’air intelligent.Dit zijn mijn nieuwe witte laarzen. Voilà mes nouvelles bottes blanches.

A Hoe zeg je dit?1 Zeg dat je broer blauwe ogen heeft en steil blond haar.2 Zeg dat je oma veel rimpels heeft.3 Zeg tegen je vriend dat hij leuke (joli) kleren draagt.4 Zeg dat je vriendin lange benen heeft.

5 Zeg dat je krullend haar hebt en dat je zestig kilo weegt.6 Zeg dat je vader er sportief uitziet.7 Zeg dat je niet ongeordend en leugenachtig bent.8 Vraag aan iemand of hij/zij een bril draagt.

B Hoe zou je antwoorden?1 Comment sont tes cheveux?2 Quelle est la couleur de tes yeux?

3 Tu as grossi! Combien de kilos as-tu pris pendant les vacances?4 Comment est ton ami idéal / ton amie idéale?5 Qu’est-ce que tu vas mettre demain?

19