SU Emgi

134
Zoektocht naar een Eigen Toekomst in een Vervlogen Droomland Ontberingen van Surinaamse remigranten bij hun zoektocht naar een acceptabele plaats in de Surinaamse samenleving Geertje Elisabeth Laurijssen

Transcript of SU Emgi

Page 1: SU Emgi

Zoektocht naar een Eigen Toekomst

in een Vervlogen Droomland

Ontberingen van Surinaamse remigranten bij hun zoektocht naar een

acceptabele plaats in de Surinaamse samenleving

Geertje Elisabeth Laurijssen

Page 2: SU Emgi

Zoektocht naar een Eigen Toekomst

in een Vervlogen Droomland

Ontberingen van Surinaamse remigranten bij hun zoektocht naar een

acceptabele plaats in de Surinaamse samenleving

Geertje Elisabeth Laurijssen Doctoraalscriptie Culturele Frederik van Eedenstraat 13h Antropologie en Sociologie der 1064 RC Amsterdam [email protected]

Niet Westerse Samenlevingen Universiteit van Amsterdam

afgerond in Augustus 2005 Begeleider: Peter van Rooden

2

Page 3: SU Emgi

Suriname Driftige bomen groene groenten Zo vaak heb ik van jou gedroomd. Toen ik kwam vond ik mijn eigen- afgeleefde mensen. Zo bewegingsloos ogen zij- de door elkaar geschudde mensen. Half vergaan in de aarde kijken zij mij stil aan. Lappenpoppen. Càndani.

3

Page 4: SU Emgi

Inhoudsopgave Inhoudsopgave............................................................. 4 Woord vooraf.............................................................. 6 Introductie............................................................... 7

Bronnen van informatie.......................................................................................................... 9 Contacten leggen .................................................................................................................. 12

Hoofdstuk 1:............................................................. 14 Verspreiding van een gemeenschap......................................... 14

Migratie richting Nederland ................................................................................................. 15 Vormen van migratieprocessen............................................................................................ 17 Kettingrémigratie ................................................................................................................. 20 Aantrekken en Afstoten........................................................................................................ 22 Motieven voor remigratie..................................................................................................... 24 Wanneer daadwerkelijk beslissen?....................................................................................... 25 Cijfers remigratie.................................................................................................................. 28 Toescheidingsovereenkomst en Wetgeving Surinamerschap .............................................. 30 Vol verwachting klopt ons hart ............................................................................................ 32 Insiders en outsiders volgens Elias....................................................................................... 38 “Alleen een Surinamer of God kan Suriname regeren”. ....................................................... 39 Tot slot.................................................................................................................................. 43

Hoofdstuk 2.............................................................. 44 Een geordend wereldbeeld................................................. 44

Op een krokodil naar school................................................................................................. 46 In bakrakonde, het land van de ‘pootje lichters’ .................................................................. 48 Nederlands dubbele tong...................................................................................................... 50 Koffie? Niet zwart graag!..................................................................................................... 52 Verinnerlijkt wereldbeeld..................................................................................................... 53 Vreemdeling in eigen gemeenschap..................................................................................... 54 Situationele stereotyperingen ............................................................................................... 58 Tot slot.................................................................................................................................. 60

Hoofdstuk 3:............................................................. 62 Ontwikkeling van een eigen toekomst...................................... 62

Nationalisme à la Gellner ..................................................................................................... 63 Weg met Koningin Oranje, Leve de Republiek!.................................................................. 65 Van Wanicastraat tot Johan Adolf Pengelstraat ................................................................... 69 Suriname? Dat is onze zaak ................................................................................................. 72 Met vlag en rimpel ............................................................................................................... 74 Foe ala Sma.......................................................................................................................... 79 “Je wordt wakker en beseft”................................................................................................. 84 Ontwikkeling van het onderwijs in Suriname ...................................................................... 88 Nieuwbakken tradities.......................................................................................................... 92 Vruchtbare mythen............................................................................................................... 95 Switi Sranan ......................................................................................................................... 96 Surinaamser dan Surinaams ................................................................................................. 98 Braziliaanse Japanners ....................................................................................................... 100 Tot slot................................................................................................................................ 108

Conclusie:Waar ligt de grens?........................................... 110 Drie grammatica’s .............................................................................................................. 111 Remigranten in reactie op Nederlanders en Suriblijvers.................................................... 112

4

Page 5: SU Emgi

Factor Macht ...................................................................................................................... 115 De verscholen derde ........................................................................................................... 117

Samenvatting............................................................ 122 Summary................................................................. 124 Bijlagen................................................................ 126

Bijlage 1: Tabel gegevens respondenten m.b.t hun migratieperioden ............................... 126 Bijlage 2: Remigratiewet en de remigratievoorzieningen.................................................. 127 Bijlage 3: Nationalistisch gedicht ...................................................................................... 130 Wan bon ............................................................................................................................. 130

Literatuurlijst......................................................... 131

5

Page 6: SU Emgi

Woord vooraf

Het schrijven van mijn scriptie was een tijdrovend en leerzaam avontuur, waar ik

met vele ups en downs vol overgave aan heb gewerkt. Voor de totstandkoming van mijn

scriptie zou ik de mensen die erg bij mijn leerproject betrokken waren, willen bedanken

omdat zij op verschillende manieren van grote steun zijn geweest in mijn verhandeling

over Surinaamse remigranten.

Mijn scriptie is het resultaat van mijn veldwerkonderzoek in Paramaribo en mijn

verhaal berust op de vertellingen van Surinaamse remigranten Allereerst zou ik de Suri-

naamse remigranten willen bedanken voor hun tijd, hun gastvrijheid en hun belangwek-

kende verhalen, waarvan zij mij deelgenoot wisten te maken. Ik heb erg genoten van hun

vertelwijzen, waardoor ik me erg kon inleven in hun situatie en een goede voorstelling kon

maken van de inhoud van hun verhalen. Aan hen richt ik mijn grootste dank en bewaar ik

goede herinneringen.

Ik wil eveneens mijn dank betuigen aan mijn begeleider Peter van Rooden, die met

zijn kritische blik en zinvolle commentaar het inzicht in mijn bevindingen kon vergroten.

Evengoed ben ik dank verschuldigd aan Rosanne Rutten, die mij in de verschillende leer-

onderzoeksstadia scriptiehulp heeft geboden en mij in haar scriptiegroep toeliet om de

struikelblokken gedurende het schrijven van een scriptie te bespreken.

Verder zou ik mijn geliefde vriend en mijn voornaamste vrienden en naaste familie-

leden willen bedanken, die op verschillende manieren hebben geholpen mijn scriptie te be-

werkstelligen. Ik hoop dat de lezer mijn scriptie met veel genoegen en interesse zal lezen.

6

Page 7: SU Emgi

Introductie

‘Waar ligt onze toekomst?’ In 1996 gingen Surinamers uit de Werkgroep Kerk en

Samenleving over deze kwestie met elkaar in debat nadat zij geconstateerd hadden dat

Surinamers vaak lijfelijk in Nederland zijn, maar psychisch in Suriname. Eén van issues

die de debatterende Surinamers opviel was dat veel Surinamers zich afzijdig hielden van

participatie in de Nederlandse samenleving omdat zij nog steeds leefden met het idee ‘te

gast’ te zijn. Surinamers hadden destijds de stap naar Nederland genomen bij wijze van

‘probeersel’ met het idee uiteindelijk terug te keren naar Suriname. De meerderheid van de

Surinamers bleef dit idee koesteren, maar nam nimmer de daadwerkelijke stap tot

remigratie. Volgens Bovenkerk deelden Surinamers de gedachte aan remigratie alleen om

hun verbondenheid met Suriname uit te drukken. (Bovenkerk 1983: 176). Toch stelden

Surinamers op deze avond de toekomst ter discussie. Zouden zij, Surinamers participeren

(zowel psychisch als fysiek) in de Nederlandse samenleving of zouden zij volledig

terugkeren naar de Surinaamse samenleving?1

Deze vraag stelden mijn informanten zich ook voorafgaande aan het besluit tot

lijfelijke remigratie naar Suriname. Zij kozen om comeback te maken in de Surinaamse

samenleving en zagen hun toekomst in Suriname. Op het moment dat de toekomst realiteit

werd, kregen zij met allerlei moeilijkheden op zowel psychisch als fysiek gebied te maken.

Terwijl zij hun toekomst op Surinaamse bodem aan het opbouwen waren, ontdekten zij dat

de Surinaamse bevolking een ander beeld van hun toekomst aldaar hadden. Terwijl de

meeste remigranten het gevoel hadden na jaren weer thuis te komen, lieten de

achtergebleven Surinamers doorschemeren dat zij remigranten als indringers zagen. De

Surinaamse remigranten dachten als ingewijden in de Surinaamse samenleving een

toekomst te kunnen opbouwen, maar werden als buitenstaanders ontvangen.

Remigranten zijn er sinds de migratie van Surinamers richting Nederland geweest

en hebben door de jaren heen verschillende posities in de Surinaamse samenleving

ingenomen. In de jaren voor de Surinaamse onafhankelijkheid namen remigranten hoge

posities in op de arbeidsmarkt in Suriname. Zij kwamen vaak uit de elite van Suriname en

1 (interpretatie naar aanleiding van de folder Waar ligt onze toekomst van de Werkgroep Kerk en Samenleving van de Surinaamse R.K. Parochie Rotterdam, november 1996).

7

Page 8: SU Emgi

hadden het voorrecht om in Nederland te studeren. Met hun Nederlands diploma hadden zij

meer mogelijkheden om de hoge (politieke) functies te bekleden. (Bovenkerk 1987: 205)

In de eerste jaren na de onafhankelijkheid van Suriname was het niet meer

vanzelfsprekend dat remigranten de hoogste Surinaamse posten bekleedden. Met de

onafhankelijkheid ging een sterk nationalisme gepaard dat gekant was tegen alles wat op

Nederland gericht was, waardoor de ‘achtergebleven’ Surinamers de remigranten niet meer

met open armen ontvingen. De inheemse elite zag deze hoogopgeleide remigranten als een

bedreiging voor het behoud van hun arbeidsplaatsen. (Bröer 1995: 14, 65). Achtergebleven

Surinamers uit lagere klassen ontwikkelden vijandige gevoelens tegenover deze

remigranten omdat de remigranten met hun rijkdommen pronkten en betweterig over zaken

aangaande Suriname deden. Bovenkerk spreekt over een nieuwe ‘minderheidsgroepering’

binnen de Surinaamse samenleving. (Bovenkerk in Bröer 1995: 14). Remigranten hadden

bij aankomst in Suriname wat spaargeld uit Nederland meegenomen, waarmee zij in de

jaren vlak na de onafhankelijkheid slechts kort op konden teren. Veel remigranten moesten

hierdoor een lagere levensstandaard accepteren dan zij in Nederland gewend waren.

In de jaren ’90 veranderde de positie van de remigranten. Onder Bouterse’s bewind

was de economische situatie in Suriname verslechterd. Bovendien draaide Nederland in

deze periode (jaren ’80) de geldkraan (van ontwikkelingsgelden die bij de onafhankelijk-

heid beloofd waren om het land op te bouwen) dicht. Door deze ontwikkelingen raakten

Surinamers steeds meer aangewezen op vrijwillige steun van hun Nederlandse familiele-

den. Het Nederlandse spaargeld dat nieuwe remigranten meebrachten steeg hierdoor in

waarde. Zij konden nu langer van hun spaargeld profiteren en investeren en zich een mid-

denklasse leefstijl veroorloven. Hoewel remigranten door hun opleidingen in de midden-

klasse terechtkwamen, hoefden zij nog niet op functies binnen het politieke bestel te reke-

nen. Familie en vrienden die wel mogelijkheden hadden binnen de politieke besluitvor-

ming zorgden voor mogelijkheden bij de remigranten om kleine bedrijven te beginnen. In

met name de horeca en het toerisme zijn remigranten onmisbaar geworden. Achtergeble-

ven Surinamers staan volgens Bröer minder vijandig tegenover remigranten omdat zij

deels afhankelijk zijn geworden van remigranten. De houding ten opzichte van Nederland

blijft echter ambivalent. De positie van remigranten kan volgens Bröer niet begrepen wor-

den zonder aandacht te schenken aan de banden die zij met Nederland en met Suriname

hebben. (Bröer 1995: 75-78).

In de periode dat ik in Suriname leeronderzoek deed (2004) naar de positie van

remigranten leken zij een andere positie in te nemen dan in de periode van Bröer’s

8

Page 9: SU Emgi

onderzoek (1994-1995). De werkzaamheden en bedrijvigheid van mijn respondenten lijken

over meer sectoren verspreid dan de horeca en de toeristische sectoren, met uitzondering

van de politieke sector. In het leven van remigranten blijken persoonlijke netwerken en

kennissen nog immer van groot belang te zijn bij het succesvol opbouwen van een leven

als remigrant in de Surinaamse samenleving. De houdingen die de Surinaamse bevolking

tegenover de Surinaamse remigranten aanneemt zijn door de jaren heen aan verandering

onderhevig. De reactie van remigranten op de Surinaamse bevolking kan ook in mijn

onderzoek niet begrepen worden zonder hun relatie met Nederland erbij te betrekken. Mijn

hoofdvraag in deze scriptie luidt:

Op welke manier gaan Surinaamse remigranten om met de veranderende houdingen

van de Surinaamse bevolking op Surinaamse bodem, welke impact heeft dit op de

positieverwerving van remigranten in de Surinaamse samenleving en op welke manier

rechtvaardigen remigranten deze ingenomen positie voor zichzelf en voor de Suriblijvers?

Bronnen van informatie

Tijdens mijn leeronderzoek heb ik van april tot augustus 2004 veldwerk verricht in

Paramaribo te Suriname. Mijn onderzoek is grotendeels gebaseerd op individuele verhalen

van Surinaamse remigranten en de ervaringen in hun (re) migratieprocessen richting

Nederland, het verblijf in Nederland, de weg terug naar Suriname en het opnieuw leven in

het geboorteland. Het grootste deel van mijn informatie heb ik verkregen uit formele inter-

views met remigranten woonachtig te Paramaribo. Ik heb 24 individuele interviews gehou-

den en 4 dubbelinterviews (echtparen waarvan zowel de man als vrouw aanwezig waren en

tegelijkertijd geïnterviewd werden). De 32 remigranten die ik heb geïnterviewd, waren van

verschillende komaf, namelijk 20 Creools, 6 Hindostaans, 3 Chinees, 1 Boslandcreools, 1

Buru en 1 naar eigen zeggen half Chinees, half Boslandcreools. Van deze remigranten heb

ik meerdere geremigreerde familieleden gesproken, dat wil zeggen 3 maal twee zusters en

1 maal twee nichten. Mijn respondenten bestreken verschillende leeftijdsgroepen, de mees-

ten waren tussen de 30 en 50 jaar. De duur van hun verblijf in Nederland liep uiteen van 4

jaar tot 41 jaar, met een gemiddelde van 16 jaar. Het tijdstip van remigratie liep uiteen van

1988 tot 2003; het merendeel van de respondenten is eind jaren 1990, begin jaren 2000

geremigreerd naar Suriname. De periode van het leven in Suriname na de remigratie vari-

9

Page 10: SU Emgi

eerde van 9 maanden tot 18 jaar, met een gemiddelde van 5 jaar. (Voor exacte data, zie

tabel persoonsgegevens respondenten in bijlage 1).

De meeste remigranten konden zich een middenklasse levensstijl veroorloven. Vrij-

wel alle respondenten waren in het bezit van een eigen huis of waren bezig met de bouw

daarvan. Andere respondenten hadden (tijdelijk) hun intrek genomen in het ouderlijk huis.

Daarnaast haalde het merendeel de inkomsten uit eigen bedrijven en ondernemingen,

uiteenlopend van een beautysalon tot een gespecialiseerd bedrijf in hondenvoer, van een

bakkerij tot een kleuterschool, van een uitzendbureau tot een persoonlijk consultancy

bureau, van een televisiestation tot een fitnesscentrum. Degenen die geen eigen bedrijf op

hadden gezet, waren meestal werkzaam bij het bauxietbedrijf Billiton of het staatsolie-

bedrijf Suralco. Zij vonden in deze bedrijven een royale werkgever met goede arbeids-

voorwaarden. Veelal kwamen mijn respondenten die geen eigen bedrijf hadden op een

managersfunctie terecht.

Dat het de remigranten lukte om een eigen bedrijf/onderneming op te zetten

betekent niet dat deze oprichting probleemloos verliep en dat zij te aller tijde een royaal

leven konden leiden. Enkele respondenten zijn nog steeds bezig om een goede baan met

voldoende inkomen te vinden. Zij hadden tot dan toe grote moeite om het hoofd boven

water te houden. Over het algemeen gaven remigranten aan dat zij naar Suriname waren

gekomen om er in ieder geval zelf niet slechter van te worden. Enkele letterlijk gehoorde

opmerkingen waren: ‘Je moet eerst jezelf opbouwen, voordat je een steentje kan bijdragen

aan de opbouw van Suriname’; ‘Suriname, het land van de ongekende mogelijkheden’; ‘In

Nederland is de markt verzadigd, in Suriname zijn nog gaten in de markt te vinden.’ Voor

velen is de motivatie voor het opzetten van een eigen bedrijf in Suriname een combinatie

van de wens tot terugkeer en het zoeken naar avontuur.

Ik bezocht de remigranten zowel in de thuissituatie, de werksituatie als de

uitgaanssituatie. Op deze manier observeerde ik de woonplekken, werkplaatsen en uit-

gaanslocaties van remigranten. Bij het leeuwendeel is het bij 1 interview, variërend van 1

tot 7 uur (gemiddeld 3 uur), gebleven. Een handjevol remigranten kwam ik vaker tegen in

Paramaribo. Met enkele remigranten, die ik bijna wekelijks sprak, heb ik meerdere infor-

mele gesprekken gevoerd.

Tijdens de formele interviews met remigranten heb ik mij vooral gericht op de

volgende thema’s: 1) hun persoonlijke achtergronden: vanuit welke situatie in Suriname

zijn de motieven voor migratie richting Nederland tot stand gekomen, 2) het verblijf in

Nederland, op welke manier zijn zij naar Nederland gekomen en wat waren hun ervaringen

10

Page 11: SU Emgi

met de Nederlanders, 3) hun betrokkenheid met de Surinamers en Suriname, 4) hun

motieven voor remigratie, 5) de ervaringen en relaties met Surinamers bij de opbouw van

hun leven in Paramaribo na de remigratie, 6) de manier waarop zij hun eigen rol zagen in

het remigratieproces, 7) de wijze waarop zij hun relaties met de Surinamers in Suriname

beschouwen, 8) hun opvattingen over hun relaties met Nederland en met Suriname.

Na een wat kritische houding ten opzichte van mij en een concreet beeld te hebben

verkregen van wat ik precies wilde weten en vanuit welke instantie ik het interview wilde

houden en na plechtig beloofd te hebben pseudoniemen te gebruiken, waren de remigran-

ten overwegend open bij het praten over hun ervaringen omtrent hun migratieprocessen.

‘Waar het hart van vol is loopt de mond van over’. Deze uitdrukking is ruimschoots van

toepassing op de wijze van vertellen van mijn respondenten. Ik moest soms onderbreken

om aan een volgende vraag te beginnen. Slechts een enkeling was vrij gereserveerd. Juist

de mensen bij wie het leven na de remigratie moeizaam en gecompliceerd verging, spraken

openhartig over hun ervaringen.

Een hele aanvullende informatiestroom heb ik gekregen uit mijn informele gesprek-

ken met de locale taxichauffeur, waar ik bijna dagelijks mee door Paramaribo reed. Op

weg naar mijn interviews, op weg terug van mijn net gehouden interviews, op weg naar

uitgaansgelegenheden, op weg naar vrijetijdsbezigheden. Met hem besprak ik mijn beslom-

meringen in Paramaribo, en aan hem stelde ik vele vragen over het leven in Paramaribo en

vroeg zijn mening naar remigranten. Daarnaast verschafte hij me altijd wat extra achter-

grondinformatie over de buurten waar we in reden. Hij stelde zijn mening over de geïnter-

viewde remigranten vast aan de hand van wat ik daar te eten voorgeschoteld had gekregen.

Zonder er op dat moment van bewust te zijn is deze Javaanse taxichauffeur een belangrijke

informant geworden.

Een andere informatiebron was het lezen van het tweewekelijkse tijdschrift de

Paramaribo Post, waarin een reeks verhalen onder de rubriek Switi Sranan over remigran-

ten was opgenomen. Zelf heb ik met 2 remigranten gesproken die hun verhaal aan dit

tijdschrift geleverd hadden. Ook de kranten de Ware Tijd en de West hebben mij in die tijd

aanvullende informatie verschaft. Andere waardevolle informatiebronnen waren feest- en

gedenkdagen als Koninginnedag (Nederlandse), 4 mei Herdenking van de Tweede Wereld-

oorlog, Keti Koti (viering van de afschaffing van de slavernij). Op deze manier werd de

Surinaamse culturele kant op een hele andere manier belicht. Een andere toevoeging aan

mijn beeld over Suriname waren optochten door de straat waar ik woonde, van bijvoor-

11

Page 12: SU Emgi

beeld alle scoutinggroepen. Een andere corso was de wandelmars, waarin allerlei vereni-

gingen kleurrijk door de straat paradeerden om hun clubverenigingen te promoten.

Bijzonder was het dat het Europese Voetbal Kampioenschap in deze periode plaats

vond omdat Nederland meedeed met Suriprofs (voetballers van Surinaamse komaf) in haar

elftal. Op grote schermen werden er op het bekende terras (’t Vat en La Kaff) in Parama-

ribo de voetbalwedstrijden uitgezonden en met z’n allen hebben we feest gevierd toen Ne-

derland Zweden in de penalty-tijd versloeg. Allerlei brassbands in oranje gekleed vulden

de straten. Om de Surinamers in het Oranje te zien, de Surinaamse variant van bitterballen

te proeven en het Surinaamse feest na de overwinning mee te maken gaf een meerwaarde

aan mijn verblijf in Suriname. Het is bewonderenswaardig om te zien hoe ambivalent de

banden tussen Nederland en Suriname doorwerken. Deze feest- en gedenkdagen en eve-

nementen zijn hiervan een mooie illustratie.

Contacten leggen

Ik ging het veld in nog voordat ik enig contact had gelegd met Surinaamse

remigranten. Ik had van een kennis in Nederland het telefoonnummer gekregen van zijn

geremigreerde moeder. Deze vrouw heb ik geïnterviewd, waarbij ik haar ook vroeg naar

andere remigranten. Zij vertelde me dat ze geen remigranten kende. Ze was voor haar

kinderen teruggekomen en in het zelfde huis komen wonen, dat ze had verlaten toen zij

naar Nederland vertrok voor haar andere kinderen. Ik heb haar nog regelmatig bezocht.

Omdat ik via haar geen nieuwe contacten kreeg, moest ik andere wegen bewandelen om

andere remigranten te ontmoeten.

Na twee weken Paramaribo verkennen, stuitte ik op het bureau Suritrust, een bureau

voor remigranten die een bedrijf in het thuisland willen starten. IntEnt is de afdeling die

deze taak onder zijn hoede heeft. Via een medewerkster van IntEnt heb ik een lijst met

namen en telefoonnummers gekregen van mensen die IntEnt hulp had geboden bij het

starten van bedrijven. Veel telefoonnummers van deze lijst bleken echter niet te klop-pen.

De remigranten die ik wel van deze lijst telefonisch te pakken kreeg, heb ik kunnen

interviewen. Aan hen stelde ik de vraag of zij nog andere remigranten kenden die ik zou

kunnen interviewen. Meestal kwamen er dan twee tot drie vrienden of in enkele gevallen

familieleden naar voren met wie ik een afspraak kon maken. Deze afspraken liepen gemak-

kelijker omdat remigranten bij het horen van een bekende naam sneller bereid waren om

12

Page 13: SU Emgi

een interview te geven, wat mijn gestuntel aan de telefoon over mijn onderzoek ten goede

kwam.

Een andere lijn van contacten heb ik te danken aan een Surinaams meisje met wie

ik aan de praat raakte op een dagtocht naar Blakawatra (zwart water), een kreek die als

recreatieoord dient voornamelijk voor stadsmensen. We raakten in gesprek over remigran-

ten in Suriname, waarna zij aanbood om een interview te regelen met haar tante. Dit

geschiedde en via deze tante ben ik aan een andere contactenstroom gekomen.

Helaas heb ik mijn veldwerkperiode eerder afgebroken naar aanleiding van een

nogal onaangename gebeurtenis. Mijn contacten zijn door het voorval beperkter gebleven,

dan ik had gepland. Het voorval vond plaats juist op het moment dat ik meer

vertrouwensrelaties met de mensen kreeg en de mensen mij vaker uitnodigden voor

informele aangelegenheden. Hoewel ik mij ervan bewust ben dat ik veel belangrijke

informatie mis en dat ik meer mensen (en vaker (informeel)) had gesproken als ik mijn

veldwerk niet had afgebroken, denk ik dat ik voldoende informatie heb verzameld om een

scriptie te kunnen schrijven.

Het eerste hoofdstuk behandeld migratiethema’s zoals: migratiestromingen,

migratiemotieven, vormen van migratie en remigratieprocessen. Het tweede deel handelt

over de ervaringen van remigranten na de daadwerkelijke remigratie.

Het tweede hoofdstuk gaat over de beeldvorming van remigranten in verschillende

perioden van de (re) migratieprocessen. Er wordt gekeken naar de opvattingen van de

remigranten en naar de manier waarop zij denken dat anderen hen zien. Ook wordt

beschreven hoe beeldvorming van invloed is op het categoriseringsproces van verschil-

lende groepen en wordt ingegaan op de opstelling die mensen innemen ten opzichte van

bestaande stereotypen in reactie op diverse situaties.

In het derde hoofdstuk komt een stuk geschiedenis over de vorming van het

nationalisme en de dekolonisatie van Suriname aan bod. Hierin wordt tevens de totstand-

koming van ideeën die leiden tot het Surinamerschap beschreven. Verder wordt ingegaan

op de impact van de Surinaamse geschiedenis op het zelfbegrip en de zelfrepresentatie van

remigranten in de Surinaamse samenleving.

Tenslotte volgen de conclusie en de samenvatting.

13

Page 14: SU Emgi

Hoofdstuk 1: Verspreiding van een

gemeenschap

Migratie als een soort van traditie is kenmerkend voor Suriname. Vanaf het ont-

staan van de Surinaamse maatschappij heeft migratie een invloedrijke rol gespeeld. De

komst van de Europese kolonisten op Surinaamse bodem resulteerde in de verdringing van

de Indiaanse bevolking naar een marginale plaats in de samenleving. Nieuwe immigranten

zouden voor een herbevolking en ontwikkeling van het ‘relatief lege’ Suriname moeten

zorgen. (Oostindie 2000: 29). Nederlandse kolonisten haalden nieuwe immigranten onder

dwang uit Afrika met het doel de plantage-economie tot ontwikkeling te laten komen,

waarvan Nederland de winst zou moeten gaan oogsten.

‘Nederlandse handelaren brachten Afrikaanse slaven naar Suriname, Nederlandse schepen ver-voerden tropische producten naar Hollandse markten en Nederlands kapitaal financierde het Surinaamse plantagesysteem. (Oostindie 2000: 30).

Omdat Suriname uitsluitend was toegestaan om handel te drijven met het moederland,

maakte Nederland Suriname afhankelijk van het kolonialistische moederland.

Winstgevende plantages kwamen echter niet van de grond en de afschaffing van de

slavernij in 1863 bespoedigde het verval van de plantage-economie. De Nederlandse

kolonisten wilden hun gouddroom niet opgeven. Geconfronteerd met de vrije slaven die (in

navolging van de vrijgevochten en weggelopen slaven) niet langer op de plantages wilden

blijven werken, zag het koloniaal gezag zich genoodzaakt een nieuwe arbeidsmigratie te

organiseren om de plantage-economie nieuw leven in te blazen. Nederlandse koloniale

handelaren gingen Brits-Indische, Chinese en later ook Nederlands-Indische (vooral

Javaanse) contractarbeiders werven. Desalniettemin mocht deze Aziatische arbeidsmigratie

niet baten, het vertraagde slechts de teloorgang van de plantage sector. Gevolg was dat de

Nederlanders door deze al dan niet gedwongen arbeidsmigratie, heerschappij hadden ver-

kregen over een gekoloniseerde bevolking, die zij er zelf hadden heengebracht. Op die

manier creëerde Nederland haar eigen onderdanen in Suriname. (Oostindie 2000: 28). In de

loop van deze geschiedenis tekende zich een Suriname af met een buitensporige oriëntatie

op het Nederlandse moederland.

14

Page 15: SU Emgi

In het leven van Surinaamse individuen ging migratie een vanzelfsprekende rol

spelen. Migratie raakte zo geïnstitutionaliseerd dat het een overheersend thema is in de

culturele symbolen van deze samenleving. (Patterson in Schüster 1988: 16). Deze centrale

plaats in de Surinaamse samenleving komt tot uiting in de etnisch sterk heterogene be-

volking, die uit deze migratiestromen voortgekomen is. De Surinaamse bevolking bestaat

vandaag de dag uit de volgende etnische afkomsten: 40% Hindostaans, 27% Creools, 15%

Javaans, 10% Marron en 3% Indiaans. De overige 5% bestaat uit Europeanen, Chinezen,

Libanezen, Syriërs en Latijns-Amerikanen. De Surinaamse gemeenschap (ongeveer een

derde van de gehele Surinaamse bevolking) in Nederland weerspiegelt deze verhoudingen.

(Oostindie 2000: 120). Het is typerend voor de Surinaamse migratie richting Nederland dat

in de verschillende migratieperioden zich steeds andere categorieën van de Surinaamse

bevolking bij de migrantenstroom voegden. (Van Niekerk 2000: 18). Hieronder volgen een

aantal belangrijke migratiestromen van Surinamers richting Nederland.

Migratie richting Nederland

Tot de Tweede Wereldoorlog kwamen kleine aantallen van de Surinaamse boven-

laag naar Suriname, voornamelijk studenten, ‘verlofgangers’ en gepensioneerden. In

navolging van de koloniale elite stuurde de Surinaamse elite (voornamelijk Creolen) haar

kinderen naar Nederland om te studeren. (Van Niekerk 2000: 18). Het studiemotief kon

hierdoor een standaardmotief worden in de Surinaamse verklaring en rechtvaardiging tot

Surinaamse migratie. (Schüster 1988: 15). In deze tijd legden de Nederlandse ambtenaren

in Suriname erg de nadruk op de superioriteit van de Nederlandse cultuur. Om de sociale

ladder te kunnen bestijgen, was het verstandig om er zo’n Nederlands mogelijk leven op na

te houden. Een Nederlandse opleiding en diploma konden hiervan een indicatie zijn. Veelal

liet de Surinaamse elite hun kinderen studeren in Nederland met als doel hun kinderen

vervolgens op hoge functies terug te zien in Suriname.

‘For more than a century, the people of Suriname … have been convinced of the necessity of going to Holland if one was really to advance socially’. (Bovenkerk 1987: 205 ).

In de jaren ’60, ten tijde van de komst van de gastarbeiders zijn niet veel Surinamers naar

Nederland gegaan. De mogelijkheid om naar Nederland te gaan had echter wel een psycho-

logische uitwerking op de lagere klassen in Suriname. (Bovenkerk 1987: 207). Zij zagen

dat migratie niet alleen een voorrecht was voor de Nederlands geassimileerde elite van Su-

riname. De migratiestroom werd hierdoor groter en minder elitair. De stroom Surinaamse

15

Page 16: SU Emgi

migranten naar Nederland bestond overwegend uit Creolen en breidde zich in deze jaren

uit met enkele Hindostaanse studenten. Migratie in gezinsverband of het laten overkomen

van het gezin uit Suriname was niet ongewoon in deze periode. (Van Niekerk 2000: 18).

In de jaren ’70 heeft de omvangrijkste stroom Surinamers zijn weg naar Nederland

gevonden, bestaande uit alle lagen van de bevolking, uit alle etnische bevolkingsgroepen

en uit alle Surinaamse districten. Deze migratiestroom had vooral te maken met het uit-

blijven van de verwachte economische ontwikkelingen in Suriname en een onzekere toe-

komst door de naderende onafhankelijkheid van 1975. In deze jaren stond het motief

lotsverbetering en bestaanzekerheid voorop. (Van Niekerk 2000: 19). In de jaren na 1975

zijn veel Surinamers, met name Hindostanen en Javanen naar Nederland gevlucht uit angst

voor de Creoolse overheersing en etnische conflicten zoals deze in buurland Guyana na de

onafhankelijk hadden plaatsgevonden. Reubsaet spreekt over een ‘vertrekpsychose’.

(Reubsaet et al. in Van Niekerk 2000: 19). Bovenkerk geeft deze paniekreactie goed weer

met de volgende opmerking: ‘For many people it was not a question of deciding to

emigrate but of deciding to stay’ (Bovenkerk 1987: 209)

Eind jaren ’70 besloten veel Surinamers om van hun ‘laatste kans’ gebruik te

maken om de Nederlandse nationaliteit te behouden alvorens Nederland met de invoering

van de visumplicht in 1980 de vrije vestiging aan banden legde. Deze poging van Neder-

land om de Surinaamse migratie een halt toe te roepen had in de 5 overgangsjaren juist een

uitermate averechts effect. (Van Niekerk 2000: 19). Na de invoering daalde de migratie

licht, waarna de migratie in de jaren ’80 uit angst voor de Republiek Suriname onder lei-

ding van Bouterse, weer toenam.

In het begin van de jaren ’90 ontstond er een nieuwe stroom Surinamers naar

Nederland als gevolg van de verslechterde economische situatie in Suriname. Suriname

ging gebukt onder sterke inflatie en scherpe prijsstijgingen, met als uitschieter 1993. (In dit

jaar pleegde Bouterse en zijn medestanders een telefonische coup op de regering Vene-

tiaan). Na 1993 daalde de migratie als gevolg van het verscherpte toelatingsbeleid in

Nederland. Dit weerhield een aantal Surinamers er overigens niet van om via de illegale

route Nederland binnen te komen. (Van Niekerk 2000: 19). Nu bekend is welke migratie-

stromen er vanuit Suriname richting Nederland zijn geweest, is het zinvol om te weten op

welke manier deze migratiestromen tot stand zijn gekomen en welke vorm deze hebben

aangenomen.

16

Page 17: SU Emgi

Vormen van migratieprocessen

Vormen van een migratieproces kunnen uiteenlopen van geen migratie, immigratie,

remigratie of de continuatie van migratiestromen. (Boyd 1989: 639). De geschiedenis die

voortgekomen is uit sociale, politieke en economische structuren in zowel het zendende als

het ontvangende land, heeft invloed op de contouren van een migratieproces. Individuen in

sociale relaties en netwerken van groepen (die zich baseren op verwantschap, vriendschap

en gemeenschapsbanden) personifiëren deze abstracte structuren. (Boyd 1989: 642)

Familie beschouwend als een netwerk van persoonlijke relaties, is een voorbeeld

van een netwerk binnen zo’n sociale structuur. ‘Hoewel het individu, fysiek gezien,

beweegt, zijn het deze netwerken van een familie die het zendende met het ontvangende

land verbinden’. (Kwok Bun Chan 1997: 199). De familie kan om een viertal redenen

invloed hebben op strategieën binnen migratiepatronen.

1) Familie heeft een ondersteunende rol (bronnen van inkomsten van het huishouden

kunnen de migrant steun bieden; de leeftijds- en sekse-structuur van een familie en

de fases in de levenscyclus van de familie kunnen van invloed zijn op de aftocht

van de migrant)

2) Familieleden zijn socialiserende actoren (het normen en waarden patroon van een

familie heeft invloed op wie er migreert en waarom; het geeft ook betekenis aan de

migratie en de voortduring van verplichtingen naar de familie toe over tijd en

ruimte)

3) Een uiteengegane familie is een representatie van een groep die geografisch gezien

verspreid leeft (hierdoor kunnen informatiestromen en hulpstromen over ruimte

gecreëerd worden, waarop beslissingen mede gebaseerd kunnen zijn)

4) Families zijn migratie eenheden (families kunnen als groep tezamen of als individu

uit de familie migreren). (Boyd 1989: 642-643).

Wanneer een familie verdeeld raakt over meerdere gebieden vanwege migratie,

kunnen zij door verschillende strategieën, zoals hierboven beschreven, migratiestromen

continueren. De pionier migranten van de familie kunnen zich vestigen in andere gebieden,

zonder het contact, loyaliteit en wederzijdse hulp met de familie te verliezen. Deze eerste

migranten kunnen komende migranten wegwijs maken in de aanstaande samenleving en

voor de eerste opvang zorgen. Zij vergemakkelijken de komst van toekomstige migranten

en zorgen voor een ‘structuur van mogelijkheden om de kettingmigratie als continu proces

te laten beginnen’. (Kwok Bun Chan 1997: 200)

17

Page 18: SU Emgi

Even waren ‘we’ (Surinamers en Nederlanders) voor hetzelfde team. Op dit moment juichten we voor het behalen van de winst van het Nederlands voetbalelftal op het Zweedse elftal. We vierden het echter op zijn Surinaams.

18

Page 19: SU Emgi

Sociale netwerken hebben door globalisatieprocessen een grotere mate van hecht-

heid gekregen, wat de motiverende factor van sociale netwerken in migratiestromingen

kracht heeft bijgezet. Verbeteringen en versnellingen in transport en communicatie maken

het voor mensen makkelijker om nauwe sociale banden te onderhouden over lange afstan-

den en internationale grenzen. (Snel en Staring 2001: 18). Deze globalisatieprocessen ver-

gemakkelijken de komst, het behoud of de groei van transnationale gemeenschappen. Hier-

door kunnen gemeenschappen hechte banden onderhouden met leden in andere delen van

de wereld. Op deze manier kunnen migranten een sociaal veld opbouwen die zowel het

gastland als het thuisland met elkaar verbindt. (ibid.: 19)

‘They [migrants] take actions, make decisions, feel concerns and develop identities in social net-works that connect them to two or more societies simultaniously.’ (Glick-Schiller et al. in Snel en Staring 2001: 19)

Deze dualistische verbondenheid van migranten geeft volgens de auteurs weer dat ketting-

migratie een onderdeel vormt van transnationale netwerken. (Snel en Staring 2001: 19).

Veel Surinamers zijn voor 1975 volgens het principe van kettingmigratie naar

Nederland gekomen. Destijds waren Surinamers bij wet nog onderdanen van Nederland en

kregen zij geen juridische restricties opgelegd om zich in Nederland te kunnen vestigen.

Het was voor veel Surinamers in Nederland goedkoper om familie naar Nederland te laten

overkomen, dan om regelmatig sommen geld over te maken om de achtergebleven

familieleden in Suriname te onderhouden. (Bovenkerk in Willemsen et. al 1983: 175)

Het merendeel van mijn respondenten gaf aan dat het grote aantal kennissen,

vrienden en familieleden woonachtig in Nederland de stap naar Nederland had verge-

makkelijkt. Veel Surinaamse migranten konden door hun vrienden, kennissen en familie de

eerste maanden worden opgevangen. Dominique bijvoorbeeld, is in 1966 met haar ouders

mee naar Nederland gekomen omdat haar ouders gingen werken en studeren in Nederland.

Het gezin werd opgevangen door haar familie in Nederland. Zij en haar zusje moesten

echter nog de eerste tijd in een tehuis wonen omdat de behuizing te klein was. Nadat haar

ouders een huis bewoonden kon het gezin herenigd worden. Ze verteld dat haar familie na

haar komst in Nederland nog andere familieleden heeft opgevangen. ‘Het was onsurinaams

als je dat niet deed. Familieleden hadden vaak niks geregeld voordat ze naar Nederland

gingen. Ze kochten gewoon een ticket en vertrokken naar Nederland. Dan had je plotseling

familie over de vloer’.

19

Page 20: SU Emgi

Eenmaal woonachtig in het gastland zullen migranten er alles aan doen om hun

migratie succesvol te laten lijken. Door hun ‘opgevoerde’ succes oefenen hun families nog

meer druk op hen uit. De families verwachten dat deze migranten, zeker in kritieke tijden,

alle mogelijke hulp zullen geven. Daarenboven zullen migranten in tijden dat zijzelf in

grote financiële nood verkeren, doorgaan met het overmaken van geld en het geven van

cadeaus om het beeld van de succesvolle migrant overeind te houden. Terugkomende mi-

granten, die de indruk wekken dat zij succesvol zijn, geven de familie vervolgens nog meer

reden om strategieën van migratie te gebruiken als een ondersteunende factor voor de

familie, zij het van legale dan wel illegale aard. Hierdoor kunnen (re) migranten aanzet ge-

ven tot migratie van meerdere familieleden, wat de voortduring van kettingmigratie be-

stendigt. (Snel en Staring 2001: 18).

Daarentegen heeft dit succesbeeld zich tegen Surinaamse remigranten gekeerd. Er

zijn Surinamers die naar Suriname op vakantie gaan en door te wapperen met geldflappen

het vermoeden wekken dat zij succesvol zijn. Achtergebleven Surinamers kwamen er van

lieverlee achter dat veel van hun familieleden helemaal niet zo rijk in Nederland waren dan

zij zich deden voorkomen. Suriblijvers1 ergerden zich daarom extra als mensen ‘geweldig

kwamen spelen’ met hun (geleende dan wel laatste beetje) geld. Hierover later meer. Nu

zal ik eerst beschrijven wat voor impact remigranten op migratieprocessen kunnen hebben.

Kettingrémigratie

Remigratie heeft evenzeer impact op zowel het zendende als het ontvangende land

omdat remigranten informatie hebben over het doen en laten van migrant in het gastland.

Hierdoor houden ook zij het belang van de gebruikmaking van sociale netwerken tijdens

migratieprocessen in stand. (Boyd 1989: 650). Uit de vertellingen van mijn informanten

bleek dat sociale netwerken een groot aandeel hadden in hun remigratieprocessen. Al-

vorens te remigreren reisden potentiële remigranten voor een oriëntatieperiode af naar

Suriname. In deze periodes waren sociale contacten en netwerken veelbetekenend. Remi-

granten in spé bezochten hun oude kenissen- en familiekringen in de hoop zoveel mogelijk

informatie te verzamelen voor hun toekomstig verblijf. Een enkeling bewoonde het huis

van een kennis of familielid om ervaring op te doen met het huidige dagelijkse leven in

1 Bij gebrek aan geschikte terminologie zal ik in het vervolg de term achtergebleven Surinamer vervangen door de term Suriblijver. Met deze term bedoel ik de Surinamers op Surinaamse bodem, die nimmer naar Nederland of andere landen zijn gemigreerd en zodoende in Suriname zijn achtergebleven.

20

Page 21: SU Emgi

Suriname. Netwerken was één van de voornaamste activiteiten in deze periode om de kans

op een geslaagde terugkeer en een florerend toekomstig bedrijf te vergroten.

Remigranten die hun oriëntatieperiode achter de rug hadden en daadwerkelijk weer

in Suriname woonden en werkten, vonden in de eerste fase veelal opvang bij hun (directe)

familieleden. Dikwijls lieten (schoon) ouders hun kinderen bij zich inwonen. Remigranten

hadden dientengevolge de bewegingsvrijheid om een eigen huis te zoeken of een eigen huis

te bouwen. Anderen hadden de mogelijkheid om het huis van een familielid (meestal een

broer of zus die op dat moment niet in Suriname woonde) te huren, waardoor zij niet de

aanzienlijk hoge prijzen van de ‘vrije Surinaamse markt’ hoefden op te brengen, wat een

grote verlichting betekende in de eerste periode en opbouwfase van het wonen in het

voormalige thuisland.

Naast behuizing ontvingen remigranten ook hulp van hun familieleden bij het

vinden van werk. Enkelen vonden een job in een familiebedrijf; anderen konden voor een

paar dagen per week aan de slag op het werk van een broer of zuster; een aantal is aan een

baan gekomen door een gesprek van een familielid met een hooggeplaatst persoon binnen

een bepaald bedrijf; weer anderen zagen kans om een bestaand bedrijf van een kennis over

te nemen. Het belang van netwerken in het vinden van een baan is te zien bij de gang van

zaken bij de terugkeer van Andreww. Tijdens zijn oriëntatieperiode bracht hij een bezoek

aan een vriend van zijn vader. Deze vriend bood hem een baan aan. Hij kon zijn super-

markt overnemen. Dit aanbod heeft Andreww niet afgeslagen. De supermarkt ging echter

failliet. Hij heeft hierna (wederom via via) een managersfunctie in een bekend hotel in

Paramaribo weten te bemachtigen. Hij zegt hierover: ‘Alles is hier netwerk.’

Het belang van netwerken in remigratieprocessen valt tevens op te maken uit de

volgende opmerkingen.Tanya en Ralph zijn, nadat ze beiden een baan aangeboden hadden

gekregen, binnen kort tijdsbestek teruggegaan naar Suriname. Tanya zegt hierover: ‘Mijn

man kende al veel mensen in Suriname. Dat was makkelijk, want alles draait hier om

relaties.’

Eddy zette een bedrijf in hondenvoer op. Hij zegt hierover: ‘Het opbouwen van mijn bedrijf

ging vrij gemakkelijk, want ik heb een goede infrastructuur qua contacten.’

Een passend voorbeeld waaruit blijkt dat het hebben van contacten van grote

betekenis voor het al dan niet slagen van het opzetten van een eigen bedrijf is te zien bij de

pogingen die Alwin heeft gedaan om een Copyshop op te zetten. Alwin kwam naar Suri-

name door moeilijkheden in Nederland. Hij had zijn baan verloren en maakte daarom ge-

bruik van de ziektewet. In deze periode oriënteerde hij zich op Suriname. Van zijn uitke-

21

Page 22: SU Emgi

ringsgeld kocht hij een kopieermachine en wat ander materieel. Het was zijn bedoeling om

in Suriname een Copyshop op te zetten. Hij is ruim 20 jaar in Nederland geweest en had

veel van zijn contacten in Suriname uit het oog verloren. Het lukte hem niet om de juiste

contacten te vinden om zijn Copyshop op te zetten en een geschikte ruimte voor zijn

bedrijf te vinden. Uiteindelijk kreeg hij een ruimte via een kennis. Alwin mag gebruik

maken van zijn ruimte met zijn computer en kopieermachine zonder huur te betalen. In ruil

hiervoor werkt Alwin voor deze man. Hij heeft moeite om rond te kunnen komen. Met de

juiste contacten waren de rollen wellicht omgedraaid geweest.

Sociale netwerken vergemakkelijkten zowel de migratie richting Nederland als de

weg terug naar het thuisland. De eerste migranten reisden in eerste instantie af naar andere

oorden om een bijdrage te kunnen leveren aan de levensstandaard van hun familie. Echter

latere migranten uit diezelfde familie of vriendenkring hoeven in een volgend stadium van

de kettingmigratie niet om dezelfde redenen te migreren. Hun motieven kunnen op zichzelf

staande beweegredenen tot migratie zijn. (Massey et al. in Snel en Staring 2001: 18). Het is

daarom van belang om naar de motieven van migranten in migratieprocessen te kijken.

Aantrekken en Afstoten

Motieven voor migratie kunnen verklaard worden vanuit ‘push’ en ‘pull’ factoren.

Dorigo en Tobler omschrijven deze factoren als volgt:

‘Push factoren zijn deze levensomstandigheden, die reden geven om ontevreden te zijn met de huidige (woon) locatie; pull factoren zijn die attributen van andere/ver gelegen plaatsen die deze plaatsen aantrekkelijk doen lijken’. (Dorigo en Tobler 1983: 1)

De plaats waaruit men vertrekt heeft zoveel negatieve aspecten dat men gepusht wordt om

naar de locatie toe te gaan waar positieve aspecten de migratie aantrekkelijk maken.

Volgens de auteurs zijn push en pull factoren complementair aan elkaar.

De pieken in de migratie tussen Suriname en Nederland geven voornamelijk de

pushfactoren van Suriname weer. Deze hebben vooral te maken met de Surinaamse bin-

nenlandse gebeurtenissen. In het kort:

‘De afloop van het eerste grote, moderne ontwikkelingsproject (midden jaren zestig), de angst voor wat de politieke onafhankelijkheid zal brengen (1973), de hoop op een betere toekomst in de nieuwe Republiek (1975), de ineenstorting van deze verwachting (1977), en het aflopen van de Vestigingsovereenkomst (1980)’ (Bovenkerk 1983: 174).

22

Page 23: SU Emgi

De beweegredenen van mijn informanten om te besluiten de overtocht naar Nederland te

maken komen grotendeels overeen met de migratiestromen zoals aan het begin van dit

hoofdstuk is beschreven. Een belangrijke pushfactor in deze besluitvorming vormde de po-

litieke situatie in Suriname, waardoor veel respondenten zich onzeker en bezorgd voelden

over hun toekomst. Zij stonden sceptisch tegenover het Surinaamse regime na de onaf-

hankelijkheid. Het regime Bouterse deed deze scepsis voor verontrusting toenemen. Fami-

lieleden van de 12 in december 1983 vermoorde opponenten zijn uit angst voor Bouterse

gevlucht. Een respondent was getuige van de wijze waarop de coup van Bouterse op de

Anton de Kom universiteit werd beraamd. Sita verkoos Nederland boven het twijfelachtige

Suriname.

Een aantal mensen besloot omwille van het in bezit houden van het Nederlandse

paspoort naar Nederland te gaan. Een respondent besloot zelfs zijn afstuderen aan de

MEAO in Suriname op te geven om nog op tijd in Nederland te kunnen zijn voor het veilig

stellen van het Nederlandse document. Samuel zegt hierover:‘Ik wilde eigenlijk nooit naar

Nederland, maar ik dacht ook:“Zo makkelijk komt Nederland niet van me af”. Ik wilde nog

wat van ze halen. Ik wilde mijn Nederlandse paspoort niet zomaar verliezen.’ Bij wijze van

standaardrechtvaardiging voegt hij hieraan toe: ‘Maar ik wilde ook graag studeren in

Nederland.’

De sociaal economische situatie in Suriname werd als een andere push-factor vaak

genoemd als onderdeel van de beslissing om op te stappen uit Suriname. Hun onzekerheid

werd mede versterkt door ‘lege schappen in de winkels en de lange wachtrijen’, die als

gevolg van sterke prijsstijgingen en inflatie waren ontstaan. Volgens mijn respondenten had

dit alles tevens zijn weerslag op de mentaliteit van Surinamers. Voor de zo bekende Suri-

naamse vriendendiensten vroegen ‘vrienden’ mettertijd voor elke dienst een X bedrag.

Stijging in de criminaliteit werd meer en meer merkbaar. Veel Surinamers besloten daarom

dievenijzers (soort tralies) voor hun huizen te plaatsen. Deze ingrijpende veranderingen in

de Surinaamse samenleving zagen mijn informanten als een motiverende push factor.

Naast deze politieke en sociaal economische pushfactoren kwam het standaardmo-

tief studie frequent naar voren in de argumentatie tot het besluit Suriname gedag te zeggen.

Het ligt voor de hand dat het studiemotief gerechtvaardigd is aangezien er in Suriname wei-

nig opleidingsmogelijkheden zijn en vele voorgangers dit migratiemotief gebruikt hebben.

Hun directe omgeving kan daarom de stap naar Nederland vrij logisch plaatsen. Buiten

studie noemden zij persoonlijke redenen als het verbreken van een relatie, generatieconflic-

ten, het gemis van naaste familieleden, het verlies van een baan en het gevoel van ergens

23

Page 24: SU Emgi

opnieuw willen beginnen als motivatie bij het nemen van de beslissing om naar Nederland

te gaan.

Nederland heeft duidelijke pullfactoren voor Surinamers, zoals het grote Surinaam-

se netwerk, de (Nederlandse) taal, de opleidingsmogelijkheden en de vrij stabiele politieke

en sociaal economische situatie. In de loop der tijd zijn steeds meer Surinamers naar Ne-

derland gemigreerd. Ondanks de duidelijk aanwijsbare pullfactoren van Nederland en push

factoren van Suriname zijn toch een aantal Surinamers vanuit Nederland geremigreerd naar

Suriname. Is het mogelijk om motieven voor remigratie te analyseren vanuit push en pull

factoren? Deze vraag zal ik hieronder beantwoorden.

Motieven voor remigratie

Bij het push-pullmodel voor remigratie gaat het enerzijds om verschillende push

factoren (negatieve kenmerken) die met het ‘gastland’ geassocieerd worden, anderzijds om

de diverse pull factoren (positieve kenmerken) die de remigratie kunnen stimuleren in het

herkomstland. De ongunstige economische condities zoals recessie van de economie en

werkeloosheid zijn enkele push factoren van het gastland. De meeste onderzoekers zijn het

erover eens dat de economische factoren niet de voornaamste redenen zijn voor remigratie.

Daarentegen is een vaakgenoemde gewichtige pullfactor van het herkomstland, de sterke

band met de familieleden en de wens om in een bedrijf van een familielid of goede vriend

te kunnen werken. Het verlangen van ouders om hun kinderen te laten terugkomen in

gevallen van ziekte en/of hulpbehoevendheid in het familiebedrijf, kan hierin meespelen.

Daarnaast spelen gevoelens van loyaliteit en verbondenheid met het land van herkomst een

belangrijke rol in de motivatie tot terugkeer. (Gmelch 1980: 139-140).

Surinaamse remigranten, die ik gesproken heb, beschreven hun motivaties voor re-

migratie als volgt: het (heimwee) gevoel om ergens thuis te komen qua klimatologische

evenals familiaire omgeving (een aantal respondenten heeft alvorens naar Suriname te re-

migreren een periode op de Antillen doorgebracht. Uiteindelijk verkozen zij hun thuisland

Suriname boven de Antillen, terwijl de Antillen nagenoeg hetzelfde klimaat bezit); de ge-

dachte om een betere kwaliteit van leven te krijgen; het idee om de eigen kinderen een

betere jeugd te geven in Suriname; het idee om het land Suriname te helpen met de op-

bouw; het gevoel dat je als persoon iets kan betekenen in en voor de Surinaamse

samenleving (you can mean/make the difference); onderdeel te zijn van de (volgens enkelen

opwaartse) ontwikkeling in Suriname; en het ‘nu of nooit’ gevoel.

24

Page 25: SU Emgi

Desalniettemin lijkt het proces van remigratie merkwaardig te zijn. De push

factoren voor vertrek uit Suriname, zijn namelijk vrijwel hetzelfde gebleven. Suriname

verkeert althans niet in de meest stabiele sociaal economische en politieke situatie en in

Nederland zijn er meerdere pull factoren te vinden. Toch worden remigranten aangetrok-

ken door Suriname. Blijkbaar gaat voor remigratie het model van de push en pull factoren

niet helemaal op. Volgens Gmelch wegen de pull factoren van het herkomstland zwaarder

bij de besluitvorming dan de pushfactoren van het gastland. (Gmelch 1980: 140). De pull

factoren van het geboorteland waren lokaas voor de Surinaamse remigranten. Deze pull

factoren zijn van andere orde dan de pull factoren van Nederland die hen destijds naar Ne-

derland trokken. Het is daarom belangrijk om naar de besluitvorming in het remigratie-

proces te kijken.

Wanneer daadwerkelijk beslissen?

Gedachtes om terug te komen wakkeren vaak aan tijdens vakanties. Door de

mogelijke ontevredenheid van migranten in het gastland en de vriendelijkheid van de

mensen in het herkomstland tijdens vakanties, evenals de mooie omgeving en het rustige

leven zetten ‘potentiële’ remigranten aan het denken. De gedachte aan terugkeer heeft

mogelijke remigranten nimmer losgelaten. Beslissingen voor de daadwerkelijke terugkeer

kunnen zij soms zeer plotseling nemen. (Gmelch 1980: 139)

Volgens Peetoom, Arduin en Van Gelder zijn er in het besluitvormingsproces van

Surinaamse oudere remigranten vier momenten te onderscheiden:

1) het aanloopmoment (handelingen voorafgaand aan het besluit om te remigreren).

2) het besluitmoment (het eigenlijke moment waarin het besluit om te remigreren tot

stand komt).

3) het voorbereidingsmoment (voorbereidingen alvorens daadwerkelijk te remigreren).

4) het vertrek en afloop moment (de aankomst in het land en het opbouwen van een

nieuw leven). (Peetoom, Arduin en Van Gelder 1994: 43).

In de besluitvorming om te remigreren spelen zowel emotie als ratio een rol. In dit

proces wegen potentiële remigranten de plussen en minnen van zowel hun zakelijke leven

als van hun emotionele leven af. Vaak is het besluit voorwaardelijk op zowel persoonlijk,

situationeel als institutioneel vlak. Mogelijke remigranten willen er materialistisch en

financieel gezien niet teveel op achteruit gaan (persoonlijke voorwaarde). Hierbij bekijken

zij de situatie in Suriname, hetwelk niet te onzeker zou moeten zijn (situationele voor-

25

Page 26: SU Emgi

waarde). Remigranten die gebruik maken van een uitkering krijgen te maken met allerlei

instituties en bijbehorende procedures (institutionele voorwaarde). Eigenlijk houden remi-

granten in spé het liefst alle opties open zodat ze bij eventuele mislukkingen alsnog naar

het andere land kunnen teruggaan. (Peetoom, Arduin en Van Gelder 1994: 41-42).

Een ander belangrijk punt in de besluitvorming van toekomstige remigranten is de

minimalisering van risico’s en onzekerheden om het remigreren zo goed mogelijk te laten

slagen. Uit het onderzoek van de auteurs blijkt dat het hebben van een woonplek en een

inkomen de risico’s van het falen van remigratie zullen beperken. (Peetoom, Arduin en

Van Gelder 1994: 42). Bij mijn respondenten speelt het gevoel zekerheid te hebben op hun

komende situatie eveneens een grote rol. Het leeuwendeel was immers vanuit een onzeker-

heidsgevoel weggegaan uit Suriname en zocht in Nederland nieuwe mogelijkheden om

zich verder te kunnen ontplooien. In mijn interviews geven bijna alle respondenten aan, in

antwoord op de vraag welk advies men zou geven aan komende remigranten, dat het bijna

noodzakelijk is om een huis en een baan te hebben. Bij deze voorwaarden zou het remi-

greren een stuk makkelijker en plezieriger gaan. Daarnaast komt bijna in elk advies naar

voren om alvorens te remigreren met veel mensen te praten en contacten te leggen om zo te

kunnen zien hoe het echte leven in Suriname eraan toe gaat. Zij refereerden hier aan hun

eigen oriëntatieperioden, waarin zij hadden uitgeplozen of ze na al die jaren weer konden

aarden in de Surinaamse samenleving, een standvastige (goedbetaalde) baan konden vin-

den, een eigen huis of woning konden vinden voordat zij hun leven dat zij leidden (hun

zekerheden) in Nederland afbraken. (voorbereidingsmoment).

Familieleden die eerder de stap hadden gezet vertegenwoordigden een grote

informatieve (voorbeeld) functie voor mijn respondenten. Zij waren een grote steun voor

hun familieleden die het plan hadden te remigreren omdat zij begrepen wat deze

aankomende remigranten door zouden moeten maken. Een aantal remigranten kon gaan

werken in het bedrijf van familie. Op deze wijze konden aankomende remigranten een beter

inzicht krijgen in de manier van werken in Suriname. Immers, het gros van de remigranten

had de eerste werkervaring in Nederland opgedaan. Werken in Suriname was daarom voor

het merendeel een nieuwe ervaring. Soms had de familie in Suriname hen nodig bij het

werk in het familiebedrijf, hetgeen het remigratieproces kon versnellen. Anderen wilden het

werk van hun (groot) ouders voortzetten. Zo konden ze verder gaan met een bestaand be-

drijf, waarbij ze (enkele) veranderingen naar eigen inzicht konden doorvoeren.

Voor een aantal van mijn informanten kwam de gedachte aan terugkeer sterk naar

voren als één van hun naaste familieleden (meestal een broer of zus) de stap ondernam om

26

Page 27: SU Emgi

te remigreren. Andere aanleidingen die vaak naar voren kwamen zijn: persoonlijke beteke-

nisvolle familiegebeurtenissen zoals het verlies van een familielid woonachtig in Suriname

en ouders die hulpbehoevend worden door ouderdom; het idee om ergens een eigen bedrijf

te beginnen; een aanbod van een baan in Suriname tijdens vakantie alsmede familiebezoek

in Suriname; het volgen van de (getrouwde) partner; het bereiken van de pensioengerech-

tigde leeftijd; het verbreken van persoonlijke relaties in Nederland; het kwijtraken van een

baan in Nederland. Deze aanleidingen komen vaak op momenten dat mensen voelen dat

hun leven op een open kruispunt staat. Zij geven dan vaak voorrang aan de terugkeer naar

Suriname. Ik zal de besluitvorming aan de hand van de case van Harold bespreken.

Harold woonde in Dordrecht en besloot om naar Amsterdam te gaan, maar het was moeilijk om een

goede woonruimte te vinden. Harold woonde in een Dordrechtse buurt waar een groot Antilliaans (in

dit geval crimineel) probleem was. In het beleid van zijn buurt om de criminaliteit van de Antil-

liaanse gemeenschap in te perken, was één van de maatregelen preventief fouilleren. De politie

agenten in Nederland wisten echter niet het onderscheid te maken tussen Antillianen en Surinamers,

waardoor Harold vaak door de politie werd gecontroleerd. Ook voelde hij zich meer bekeken in

buurt-winkels, waar hij al jaren kwam en de managers persoonlijk kende. De beveiligingsmannen

zagen niet aan hem dat hij al jaren in deze winkels kwam en hielden hem sterk in de gaten. Dat vond

Harold een nare gewaarwording. Hij wilde weg uit deze Dordrechtse situatie en stond op een

kruispunt in zijn leven. (aanloopmoment).

Op zijn verjaardag in 2003 besprak hij met vrienden de verslechterende situatie over het omgaan met

elkaar in Nederland. Hij dacht op die dag aan de tijd dat zijn vrouw nog leefde. Een tijd waarin zijn

vrienden en familieleden in Nederland aangenamer voor hem waren. Op zijn verjaardag besloot hij

om naar Suriname terug te gaan. (besluitmoment). Daarna ging hij voorbereidingen treffen en werkte

hard om te sparen voor zijn mogelijke toekomstige bedrijf in Suriname. Ook moest hij allerlei

papieren zaken regelen in Nederland. (voorbereidingsmoment). Harold heeft echter niet meer op zijn

remigratie vergoeding gewacht en is binnen drie maanden na zijn verjaardag naar Suriname ver-

trokken. (vertrekmoment). Hij wilde in Suriname aanvankelijk iets in de toeristische sector begin-

nen, maar hij kwam een neef tegen die zijn bedrijf van de hand wilde doen. Hij nam de boekhandel

van zijn neef over. Nu is hij bezig zijn leven op te bouwen in Suriname (afloopmoment).

Er zijn een aantal aspecten bij de besluitvorming om terug te gaan naar Suriname,

die buiten de machtsinvloed van Surinaamse migranten liggen. Eén daarvan is de verbeter-

de politieke en economische situatie in Suriname. In 2000 trad de regering Venetiaan aan,

die onder zijn beleid de staatskas redelijk op orde wist te krijgen, de inflatie redelijk onder

controle te brengen en de democratie te herstellen. (Gortzak 2003: 34, 36). Mede hierdoor

gingen mensen zich veiliger voelen in Suriname. Er kwamen ook meer positieve geluiden

27

Page 28: SU Emgi

over Suriname in de media. Vrijwel tegelijkertijd verslechterde de economische en poli-

tieke situatie in Nederland. Dit uitte zich in de polarisatie van de verscheidene culturele

groepen in Nederland, waarbij autochtone Nederlanders moeite schenen te hebben met het

onderscheiden van diverse culturele en etnische groepen. Surinamers in Nederland voelden

zich vaker gediscrimineerd. In 2000 paste de Nederlandse overheid de remigratieregelingen

in het voordeel van de remigranten aan. Hierdoor konden oudere Surinamers met behoud

van hun uitkering teruggaan. (Gortzak 2003: 121). (zie ook remigratieregeling in bijlage 2).

Een beperkt aantal gaf dit aanleiding om terug te keren naar Suriname. Hoeveel Surinamers

migreren er eigenlijk terug naar Suriname?

Cijfers remigratie

Cijfers omtrent remigratie zijn over de hele linie niet goed te vinden. Dit probleem

wordt mede veroorzaakt door de term remigrant. Er zijn veel Surinamers woonachtig in

Nederland, die voor langere periode terug naar Suriname gaan. Deze periode kan enkele

maanden tot enkele jaren zijn, waarna men terug naar Nederland gaat en vice versa, ook

wel pendelen genoemd. Daarnaast remigreert een groep Surinamers naar Suriname met

behoud van het Nederlands paspoort, terwijl een andere groep zijn Nederlandse paspoort

verruild voor het Surinaamse. Deze laatste groep wordt als remigranten in de cijfers op-

genomen. Zij mogen gebruik maken van de verschillende remigratieregelingen zoals een

remigratie uitkering (zie bijlage). Surinamers met een Nederlands paspoort, vragen door-

gaans een Surinaams visum of verblijfsvergunning aan, maar schrijven zich niet altijd over

van het bevolkingregister van Nederland in het Surinaamse register.

Anno 2004 wonen er over de wereld ongeveer 900.000 Surinamers; 500.000 (55%)

leven in Suriname, 350.000 (38%) in Nederland en 50.000 (5,5%) elders in de wereld. Er

wonen circa 20.000 (4% van de Surinamers woonachtig in Suriname) Surinaamse

Nederlanders (Surinamers met een Nederlands paspoort) in Suriname.2 Hieronder staat de

grafiek met bijbehorende cijfers van Immigratie vanuit Suriname naar Nederland en

Remigratie van Nederland naar Suriname, gebaseerd op cijfers van het Centraal Bureau

voor de Statistiek.3

2 Cijfers van de Surinaamse vereniging Redi Doti, gevonden op de website www.kennisaanval.nl (oktober 2004). Ik heb een website te raden moeten gaan daar het Algemene Bureau voor de Statistiek te Paramaribo geen recente bevolkingscijfers had en al helemaal geen cijfers over remigranten. 3 www.cbs.nl/immigratie/emigratie (april 2005)

28

Page 29: SU Emgi

De remigratiegrafiek bekijkend, is de uitschieter van 1997 opvallend. Eind 1996

kwam Wijdenbosch aan de macht en dat gaf de mensen schijnbaar moed. Ze hoopten op

economische, politieke en sociale verbeteringen in Suriname. Remigranten wilden deel

uitmaken van deze hoopvolle veranderingen. In vergelijking met deze remigratieuitschieter

is de stijging in het jaartal 2002 gering. De vliegtuigaanslagen in het World Trade Center

in 2002 brachten slechts een kleine remigratiestroom richting Suriname op gang, terwijl

deze aanslagen grote impact hadden op de Nederlandse samenleving.

Perioden Immigratie Remigratie

(absoluut) (absoluut) 1995 2351 791 1996 3254 884 1997 3154 1007 1998 4134 872 1999 2705 627 2000 3044 537 2001 3059 544 2002 3034 642 2003 3097 634 2004 2552 738

In de immigratiegrafiek is tevens een immigratiepiek te zien rondom het jaartal

1998. Ruim een jaar na het aantreden van de regering Wijdenbosch werd de staatskas leger

en de Surinaamse gulden minder waard. Ex-President Wijdenbosch wordt daarom ook wel

aangemerkt als verkwister. (Gortzak 2003: 31). Met deze gewaarwording vertrokken Suri-

namers opnieuw richting Nederland. Uit de cijfers en de grafieken blijkt dat de gebeurte-

29

Page 30: SU Emgi

nissen in het thuisland Suriname een grotere rol spelen bij de besluitvorming tot (re)

migratie dan de gebeurtenissen in het gastland Nederland.

Toescheidingsovereenkomst en Wetgeving Surinamerschap

Terwijl remigranten met het idee remigreren om hun toekomst in Suriname op te

bouwen, wordt de realisering van deze toekomstdroom bemoeilijkt door hun keuze om het

Nederlands paspoort te behouden. Voor 1975 had iedere Surinamer de Nederlandse natio-

naliteit, ongeacht verblijf in Nederland of Suriname. Met de onafhankelijkheid op 25 no-

vember 1975 trad de Toescheidingsovereenkomst inzake nationaliteiten tussen het Konink-

rijk der Nederlanden en de Republiek Suriname in werking. Het doel van de Toeschei-

dingsovereenkomst was om bij de soevereiniteitsoverdracht de toescheiding van de staats-

burgers te realiseren. Dat wil zeggen om vast te stellen wie de Surinaamse nationaliteit

verkreeg en wie de Nederlandse behield. (Ahmad Ali 1998: 294).

De inhoud van deze Toescheidingsovereenkomst is sterk beïnvloedt door de

migratieproblematiek van het omvangrijk aantal Surinaamse migranten richting Nederland,

wat tot uiting komt in artikel 5 van de Toescheidingsovereenkomst. (Ahmad Ali 1998:

289). Nederland wilde de binnenkomst van Surinaamse migranten reguleren. Daarnaast

wilde de Nederlandse regering dat zoveel mogelijk Surinamers zouden repatriëren. De Su-

rinaamse regering stemde met artikel 5 in omdat deze destijds van mening was dat remi-

granten hard nodig waren voor de opbouw van het onafhankelijke Suriname. (ibid.: 228).

In artikel 5 van de Toescheidingsovereenkomst zijn bijzondere rechten opgenomen

voor buiten Suriname gevestigde Nederlanders van Surinaamse afkomst. Artikel 5 lid 2

staat onder meer: ‘het recht van onvoorwaardelijke toelating tot Suriname te alle tijde en

het recht om gedurende het verblijf in Suriname in alle opzichten te worden behandeld als

Surinamer’. (Ahmad Ali 1998: 308). Door het toekennen van bijzondere rechten tijdens het

verblijf in Suriname, hoopten beide regeringen het vertrek van Surinamers vanuit

Nederland naar Suriname te stimuleren. Tegelijkertijd werd de terugkeer naar Nederland

onmogelijk gemaakt door de regeling van het verlies van het Nederlanderschap bij een

meer dan 2 jarig verblijf in Suriname. Hierbij verviel eveneens het automatische recht van

vestiging in Nederland zoals deze in de 5 jaren voor de Visumafschaffingsovereenkomst

van kracht was. (Ahmad Ali 1998: 292). Deze bijzondere rechten hebben daarentegen niet

geleid tot omvangrijke remigratie. De meeste Surinamers die naar Nederland migreerden,

wonen er immers nog steeds.

30

Page 31: SU Emgi

De invoering van de Visumplicht door de Surinaamse regering in 1980 voor Neder-

landse staatsburgers (waaronder de in Suriname geboren Nederlanders) had in eerste in-

stantie geen gevolgen voor de onvoorwaardelijke toelating van remigranten omdat de Suri-

naamse regering het bij aanvang slechts gebruikte als registratiemaatregel. Dit veranderde

bij de invoering van de Visuminstructie in 1983, waarin specifieke weigeringsgronden

waren opgenomen voor de afgifte van een visum, waarvan de categorie Nederlanders ge-

boren in Suriname niet waren vrijgesteld. (Ahmad Ali 1998: 308).

De onvoorwaardelijke toelating van remigranten werd door de Surinaamse regering

namelijk als hinderlijk ervaren. Deze stelde vast dat er in Suriname Surinaamse Neder-

landers werkzaam waren zonder de Surinaamse nationaliteit of werkvergunning. Daarnaast

constateerden zij in 1982 dat veel ‘kansarme Surinaamse Nederlanders in Suriname wer-

den gedumpt.’ (Ahmad Ali 1998: 228-229). Met deze vaststelling sloeg de Surinaamse

regering artikel 5 lid 2 na en concludeerde dat de rechten van Surinaamse Nederlanders als

in dit artikel omschreven, niet onbeperkt waren. Zij refereerden hierin naar het

Toelatingsbesluit van 19384, waarin was vermeld dat ‘rechten beperkt kunnen worden in

het belang van de nationale veiligheid, de openbare orde en ter bescherming van de

volksgezondheid en de goede zeden’. (ibid.: 229). De Nederlandse regering achtte deze

interpretatie echter onverenigbaar met de Toescheidingsovereenkomst. Zij stonden scep-

tisch tegenover de eisen van de Surinaamse regering dat een remigrant de Surinaamse

nationaliteit moet bezitten om in aanmerking te komen voor een volkswoning, de verwer-

ving van grond, een lening af te sluiten bij een bank en een vergunning te verkrijgen voor

het opzetten van een bedrijf. (ibid.: 239-240)

Surinaamse Nederlanders werden door deze interpretatie op een aantal gebieden ge-

lijk gesteld met reguliere vreemdelingen. In de Surinaamse Grondwet van 1975 en 1987 is

de volgende vreemdelingendefiniëring opgenomen:‘ieder die niet Surinamer is in de zin

van de Wet op Nationaliteit en het Ingezetenschap en die niet op grond van een andere

wettelijke regeling als Surinamer wordt behandeld.’ (Ahmad Ali 1998: 301). Bij de toetre-

ding tot openbare en politieke ambten worden Surinaamse Nederlanders in hun behande-

ling gelijkgesteld met reguliere vreemdelingen. Zij worden uitgesloten van het treden in

krijgsdienst en van de uitoefening van het actieve en van het passieve kiesrecht. (ibid.)

Hoewel remigranten volgens artikel 5 lid 2 een uitzonderingspositie hebben op de

vreemdelingenwetgeving, heeft de Surinaamse regering manieren gevonden om de wet-

4 De oorspronkelijke grondslag voor het beleid inzake de toelating en verblijf in Suriname is het Surinaamse Toelatingsbesluit 1938. (Ahmad Ali 1998: 230).

31

Page 32: SU Emgi

geving zo te interpreteren dat zij de uitsluiting van remigranten op verschillende terreinen

van participatie in de Surinaamse samenleving kunnen legitimeren. Desondanks hebben

deze uitsluitingstactieken van de Surinaamse regering veel remigranten niet overgehaald

om hun Nederlandse paspoort te verruilen voor het Surinaamse. Redenen om de Neder-

landse nationaliteit te behouden zijn vaak praktisch van aard. Met het Nederlandse pas-

poort is het makkelijker om te reizen naar Nederland (en de Europese Unie) tijdens

vakantie, familiegebeurtenis of crises in Suriname en blijft het recht op een Nederlands

pensioen behouden. Een enkeling heeft de ouders in Nederland moeten beloven dat zij hun

Nederlandse nationaliteit behielden; anderen wilden hun kinderen zonder al te veel romp-

slomp naar Nederland kunnen sturen om te studeren; kortom ‘minder hoofdpijn’, zoals

Andreww het omschreef. Hoewel deze keuze op bruikbaarheid is gebaseerd, heeft het be-

houd van het Nederlandse paspoort nadelige gevolgen voor remigranten om als volwaar-

dige Surinamer toegelaten te worden in de Suriblijversgemeenschap. Dit proces zal ik

hieronder beschrijven.

Vol verwachting klopt ons hart

Remigranten zouden zich gemakkelijk moeten kunnen aanpassen in hun thuisland.

Ze komen er immers vandaan, zijn er opgegroeid en hebben er familie en vrienden wonen.

Het tegendeel blijkt echter waar te zijn. Sommige remigranten schijnen vrijwel geen pro-

blemen te hebben met het opnieuw leven in hun oorspronkelijke thuisland. Daarentegen

kunnen andere remigranten een ongelukkig en gedesillusioneerd beeld ontwikkelen van

hun ‘thuisland’. Hoewel zij vaak economisch gezien onder een hogere levensstandaard

leven dan hun andere landgenoten, raken zij vaak teleurgesteld en soms verbitterd over het

leven in het thuisland. Dit verschijnsel wordt ook wel “reverse culture shock” genoemd.

(King, Bernard, Vouyoucalos en Kenny in Gmelch 1980: 142). De meeste remigranten

hebben volgens Gmelch weinig aan voorbereiding gedaan en hebben zich niet gerealiseerd

dat de gemeenschap van het thuisland sterk veranderd is tijdens hun afwezigheid. Vrienden

en familieleden delen niet meer dezelfde interesses en hebben een benepen wereldbeeld

ontwikkeld, volgens remigranten ‘een bekrompen dan wel provinciaals en soms zelfs

achterlijk wereldbeeld’. (Gmelch 1980: 143).

Het merendeel van de Surinaamse remigranten had een grondige oriëntatieperiode

doorgemaakt in Suriname. Desondanks had het leeuwendeel tijd nodig om opnieuw te kun-

nen aarden in de Surinaamse samenleving na de daadwerkelijke remigratie. Remigranten

32

Page 33: SU Emgi

merkten dat Suriblijvers niet met open armen op hun komst zaten te wachten en dat de

mentaliteit van de Suriblijvers anders was dan zij zich hadden voor gesteld. Het beeld over

de gastvrijheid en het buitenleven van de Surinamers hadden zij soms te veel geroman-

tiseerd. De moeiteloosheid om via het buitenleven met mensen in contact te komen en de

sympathieke houding van mensen in het openbaar kwam overeen met hun nostalgische

omgangsbeeld over Surinamers. Remigranten namen echter waar dat er in die aardige

houding zich een zekere berekenbaarheid schuil hield. Ze werden zich ervan bewust dat ze

in Suriname een persoon mogelijk in een andere setting tegen zouden kunnen komen

waarin zij die persoon nodig zouden kunnen hebben. Een kritische houding aannemen in

het openbaar zou dat wel eens nare gevolgen kunnen hebben in een andere setting.

Eenzelfde persoon kon in een andere setting als ambtenaar aan de andere kant van het loket

zitten, wat met de kritiek uit de vorige setting een hele lange dag zou kunnen worden.

Ingrid bijvoorbeeld, merkte na haar remigratie dat de gemiddelde Surinamer wel

hartelijker en vriendelijker was dan de gemiddelde Nederlander. Ze kwam er achter dat

deze vriendelijkheid te maken had met de dorpsmentaliteit van de Surinamers versterkt met

het belang van het hebben van vrienden en kennissen in de Surinaamse samenleving. Ze

zegt hierover: ‘Dat heeft ook met de kleinschaligheid van Suriname te maken. Suriname is

een dorp met een dorpse mentaliteit. Maar het is ook een vorm van overleven. ‘Ik kan jou

niet uitschelden, want morgen kunnen we elkaar in een andere verhouding tegenkomen. In-

tussen kan ik je bloed wel drinken’. Je merkt dat mensen niet open en eerlijk kunnen of

durven zijn omdat het consequenties kan hebben. Dat heeft ook weer te maken met vriend-

jespolitiek. Surinamers hebben dat berekende. Je houdt iemand goed, want je weet nooit of

je die persoon ergens weer voor nodig zal moeten hebben. Als je iemand z’n hielen likt, zal

die je daar ooit weer voor belonen’.

Remigranten moeten klaarblijkelijk moeite doen om door hun voormalige land-

genoten geaccepteerd te worden. Gmelch beschrijft zo’n proces in Barbados. Voor Barba-

doriaanse remigranten is het moeilijk om sociale contacten op te bouwen. Vriendschappen

die zij vanaf hun jeugd in het buitenland onderhielden blijken bij terugkomst veel moei-

zamer en afstandelijker te verlopen. Familie en vrienden die jarenlang cadeaus en giften

ontvingen blijken een afstandelijke en soms ongeïnteresseerde houding aan te nemen naar

familieleden die eenmaal ‘voorgoed’ terug zijn gekeerd. (Gmelch 1992: 290). Bovendien

hebben deze oude vrienden en familieleden gedurende de afwezigheid van de remigranten

andere vriendschappen gesloten. Na de terugkomst van remigranten is het niet vanzelf-

sprekend dat de oude vriendschap dezelfde plek inneemt. Een enkeling heeft door zijn

33

Page 34: SU Emgi

migratieproces zelfs het gevoel gekregen dat hij meer gemeen heeft met de mensen van het

gastland dan met de mensen van het thuisland. (Gmelch 1980: 143).

Ook Surinaamse remigranten bemerkten dat de relaties met familie en vrienden na

terugkomst in Suriname waren veranderd. Soms waren zij erg uit elkaar gegroeid. Remi-

granten kwamen tot de ontdekking dat hun vrienden en kennissen zich anders gedroegen

dan tijdens ontmoetingen in vakanties en oriëntatieperiodes. Een aantal remigranten had

zich in deze perioden vrijgevig opgesteld. Eenmaal terug konden ze de rol van ‘suikeroom’

niet meer vervullen en bleken dan niet meer zo geliefd te zijn in kringen van familie en

kennissen. Anderen hadden juist in vakanties veel van hun vrienden en familie gekregen.

Nu zij terug in Suriname waren, verwachtte hun omgeving dat zij iets voor hen meenamen.

Rose beschrijft deze mentaliteitsomslag als volgt:‘Als ik vroeger vanuit Nederland op be-

zoek ging bij mijn tante, dan had mijn tante een hele pan eten voor me klaargemaakt. Ze

zei iets van mijn bleke kleur en zei dat ik nodig onder de zon moest. Nu kijkt de tante mij

aan met de vraag:“Wat heb jij voor mij meegenomen?” Er is veel armoede door de econo-

mische situatie. Nu verwachten mensen dat ik dingen voor hen meeneem’.

Surinaamse remigranten ondervonden een mentaliteitsverandering in de onderlinge

omgang in Suriname. Zij bespeurden een verzakelijking in de houding van hun kennissen.

Remigranten bemerkten dat hun kennissen van de door hen veronderstelde typische Suri-

naamse vriendendienst, een (financieel) graantje mee wilden pikken bij elke geleverde

‘vriendendienst’. Bovendien namen remigranten waar dat een Suriblijver hen niet verder

hielp als deze het gevoel had dat een remigrant zijn belang doorkruiste. Harold

bijvoorbeeld, merkte bij zijn terugkomst de veranderde mentaliteit van de Surinamers. ‘Als

je vroeger ging trouwen, dan boden de mensen aan om je te helpen. Nu moet je een

catering inhuren. Nu moet je je zelfs afvragen of de mensen nog wel komen. Niemand heeft

meer tijd voor je en ze willen geld voor alle hulp die je van ze krijgt. Vroeger ging ik wel

eens helpen bij mijn oom. Een krat djogo was genoeg. Maar dat is nu wel veranderd.’

Carmen zegt hierover: ‘Sinds de dievenijzers moet voor elke vriendendienst betaald

worden.’

Deze belangen mentaliteit had grote impact op het gevoel van vertrouwen bij

remigranten. Sommigen kregen het gevoel dat Suriblijvers niet zomaar te vertrouwen zijn

en zich niet aan afspraken kunnen houden. Harold bijvoorbeeld, liet op een dag zijn tuin

opknappen door een tuinman. Harold had een andere afspraak en betaalde de tuinman

alvast voor zijn werk. Toen Harold later thuiskwam lag de tuin er echter nog precies het-

zelfde bij als op het moment dat hij de tuin verliet op weg naar zijn afspraak. De tuinman

34

Page 35: SU Emgi

was iemand waarvan Harold dacht dat het een vriend van hem was. Deze vermeende

vriend had hem nog toevertrouwd: ‘Mi n’a kirke man’ (ik ben geen man van de kerk,

waaruit moest blijken dat hij te vertrouwen was.) Het ‘vriendendienstje’ werd zo een duur

grapje en bovendien verkilde de vriendschap hierna.

Een aantal remigranten, die lang in Nederland zijn geweest, bemerkten dat hun

vrienden eigenlijk in Nederland woonden en dat een aantal van hun vroegere vrienden en

kennissen niet betrouwbaar bleken. Velen voelden zich in het begin een ‘vreemde’ in

‘eigen’ land. Mede hierdoor gingen zij op zoek naar nieuwe kennissen en vrienden. Velen

komen er door mijn vraag achter dat ze onbewust veel vrienden hebben gemaakt met men-

sen die ook in Nederland zijn geweest (dikwijls remigranten), omdat zij in deze mensen

kennelijk het begrip kunnen vinden dat zij nodig hebben om aangenaam te kunnen leven.

Veel remigranten gaven aan dat zij vanwege de sterke band met hun familieleden

teruggingen. Kerkhof zag in zijn onderzoek naar Puerto Ricaanse remigranten dat remi-

granten eerder terugkeerden tijdens familiecrises. Dit in tegenstelling tot studies die uit-

gaan van de harmonie van een familie. Familiebanden zouden bij families waarvan leden

migreren versterken en op afhankelijkheid en reciprociteit berusten. Volgens Kerkhof kun-

nen de conflicten en belangen van familieleden juist aan het licht komen bij migratiepro-

cessen. (Kerkhof 2000: 101). De auteur ontdekte dat remigranten hun ideologische concept

over de familie in termen van familiebanden en verwantschap herdefinieerden al naar ge-

lang hun ervaringen met familieleden. (ibid.: 102). Deze herdefinities kwamen tot stand

door verschillen in de normen en waarden van remigranten en achtergebleven familieleden

die zich mettertijd hadden ontwikkeld, waardoor tevens gedeelde belangen van een bepaal-

de familie waren veranderd. Dit kan volgens Kerkhof mede verklaren waarom remigranten

moeite hebben met het opbouwen van sociale relaties bij de daadwerkelijke terugkeer.

(ibid.: 123)

In de motivaties van Surinaamse remigranten kwam veelal hun sterke band met hun

familie naar voren, slechts in een aantal gevallen was er sprake van een familiecrisis.

Monica bijvoorbeeld, ging naar Nederland om opgeleid te worden tot edelsmid. Zelf wist

ze dat ze terug naar Suriname wilde met haar Surinaamse vriend Randy. Nadat Randy in

Suriname een baan aangeboden kreeg in het familiebedrijf was de beslissing om te remi-

greren makkelijker. Randy’s broer, afgestudeerd banketbakker in Amerika, kon in Surina-

me een bakkerij overnemen. Hij vroeg aan Monica en Randy of zij terug naar Suriname

wilden komen om hem te helpen in de bakkerij. Als zij op zijn verzoek ingingen dan moes-

ten zij het besluit om terug te gaan binnen een maand nemen omdat de overname van de

35

Page 36: SU Emgi

bakkerij reeds gaande was. Ondanks de vraagtekens namen ze het besluit om te vertrekken.

Ze remigreerden vanwege de noodzaak om in het familiebedrijf te helpen, waarbij Monica

haar wens om het beroep van edelsmid uit te oefenen, opgaf.

Randy en Monica kregen evenals een aantal andere remigranten die een eigen

bedrijf zijn begonnen, een reverse culture shock te verduren op de werkvloer. Remigranten

hebben in het begin erg moeten wennen aan de mentaliteit van het Surinaamse personeel.

Het personeel zag niet altijd iets goeds in het nieuwe beleid van hun (remigranten)

werkgevers. Monica bemerkte dat haar Suriblijvers personeel een contract niet per definitie

als een bindende regelgeving beschouwde, waar zij zich aan dienden te houden. Na

verloop van tijd merkte Monica evenals andere remigranten met een eigen bedrijf dat hun

werknemers zich loyaler gingen opstellen ten opzichte van het werk als zij geholpen wer-

den bij het oplossen van familieproblemen. Ook wekelijkse vergaderingen omtrent de gang

van zaken in het bedrijf bevorderden de loyaliteit van de werknemers.

Alhoewel remigranten veelal niet zijn teruggekeerd met het idee om rijk te worden,

hebben remigranten erg moeten wennen aan de economische omstandigheden van het

voormalig thuisland, die vaak minder florerend waren dan ze gedacht hadden. Sommigen

ervaren wantrouwen van minder welvarende buren. Vaak worden aan remigranten hogere

prijzen voor goederen en diensten gerekend. Het gebrek aan efficiëntie en punctualiteit van

de locale bevolking van het thuisland vormt een andere grote ergernis. Remigranten

merken een groot verschil tussen het rurale thuisland en het urbane industriële gastland,

waarin alles veel sneller en efficiënter leek te gaan. In het thuisland worden afspraken te

laat of niet nagekomen. Bovendien ondervonden remigranten grote frustraties van de

onverschilligheid en inefficiëntie van de omvangrijke bureaucratie van overheidsinstanties

in het thuisland. (Gmelch 1980: 143).

Surinaamse remigranten maakten mij deelgenoot van hun ergernissen over de

stroefheid in de medewerking van de overheidsambtenaren zodra deze ambtenaren een

Nederlands paspoort te zien kregen. Toepassingen van de wet worden plotseling anders

geïnterpreteerd en de regels dientengevolge anders uitgevoerd. Er is meer papierwerk met

bijbehorende stempels nodig. Vaak verdwijnen aanvragen op de ‘vergeet-stapel’. Deze

ambtenaren kunnen of willen veelal niet aangeven welke termijn nodig is om de zaak in

behandeling te nemen. Walter bijvoorbeeld werd gevraagd om voor een verblijfsvisum

zowel zijn paspoort als zijn identiteitsbewijs tegelijk meenemen.

Veel van de problemen waar remigranten tegen aan lopen hebben te maken met hun

eigen beeld en verwachtingen van de samenleving van hun thuisland. Deze verwachtingen

36

Page 37: SU Emgi

bleken veelal onrealistisch en nostalgisch te zijn. De meeste remigranten hebben hun jeugd

in het thuisland doorgebracht, jaren waarin ze vrij waren van de verantwoordelijkheden

van een volwassen leven. Hun positieve en nostalgische herinneringen hebben zij in hun

geheugen opgeslagen, terwijl ze negatieve ervaringen hebben weggevaagd uit hun

geheugen. (Gmelch 1980: 145).

Vakantiereizen hebben weinig aan deze positieve herinneringen veranderd omdat

vakanties meestal in een goede en feestelijke sfeer werden gehouden. Gmelch zag dat

Barbadoriaanse remigranten hoge, positieve en onrealistische verwachtingen kregen die

niet strookten met de werkelijkheid op het moment dat zij daadwerkelijk in het Barbados

gingen leven. (Gmelch 1992: 296). Omdat het juist deze vakantieperiodes waren, waarin

het besluit tot remigratie genomen werd, kan de teleurstelling van het echte leven in het

thuisland extra groot zijn. Immers, het besluit is in een positief, maar vertroebeld beeld van

het thuisland, genomen. (Gmelch 1980: 145).

Zo verging het ook een aantal Surinaamse remigranten. Vakanties waren altijd in

een feeststemming doorgebracht, waarbij vrienden en familieleden bezoek van hen ver-

wachtten. Rose vertelt: ‘We werden echt gevoed op vakantie. Je kwam zo 5 kilo aan. Je

moest iedereen bezoeken anders zouden ze je het niet vergeven.’ Op deze manier geven

families van komende migranten een beminnelijk, maar dubbelzinnig beeld over de samen-

leving. Zij roepen een bepaald feestelijk en gelukkig beeld op, maar eenmaal in Suriname

blijkt de familie, in tegenstelling tot de indruk die zij tijdens vakanties gaven, niet zo hecht

te zijn. Suriblijvers blijken niet blij te zijn met de permanente terugkomst van hun over-

zeese familieleden terwijl zij in de vakantie een andere indruk hadden gewekt. Harold zegt

over de vakantieperiodes: ‘In de vakanties was alles prachtig en leuk. Iedereen gaat met je

mee. Maar nu komen ze niet eens meer bij je op bezoek.’

Gmelch merkte dat de dromen en fantasieën naar verloop van tijd wegvaagden. Op

den duur konden Barbadoriaanse remigranten beter omgaan met de ergernissen. (Gmelch

1992: 297). Tijd lijkt een belangrijke heelmeester voor het oplossen van veel van de pro-

blemen waar remigranten tegen aan liepen. Verscheidene studies geven aan dat een periode

van aanpassing één tot twee jaar duurt. (Gmelch 1980: 144). (Vaak trekken Surinaamse

remigranten voor deze periode drie jaar uit).

Enerzijds hebben de problemen omtrent het aanpassingsproces van Surinaamse

remigranten te maken met het beeld over Suriname en de houding van henzelf. Anderzijds

worden deze problemen veroorzaakt door de wijze van ontvangst door de Suriblijversge-

meenschap en de houding die Suriblijvers ten opzichte van Surinaamse remigranten aanne-

37

Page 38: SU Emgi

men.Op welke manier gaan remigranten om met hun ergernissen en aanpassingen? Deze

vraag zal ik hieronder uitwerken aan de hand van de theorie van Elias over insluiting en

uitsluitingsprocessen.

Insiders en outsiders volgens Elias

Elias beschrijft de manier waarop een groep nieuwkomers in Winston Parva als

outsiders bestempeld wordt door de locale bevolking van Winston Parva. Dit, terwijl de

groep nieuwkomers niet van de gevestigde groep verschilt in nationaliteit, etnische

afkomst, kleur of ras, beroep, inkomen en opleidingsniveau. Samengevat, ze verschilden

niet van sociale klasse. Het enige verschil was dat de gevestigde groep langere tijd in

Winston Parva woonde en er mettertijd een sterke interne cohesie was ontstaan. Zij hadden

eigen normen en waarden gecreëerd en bezaten meer bronnen van macht. In locale

organisaties als buurtraden, kerken en clubs bekleedden de gevestigden vele ambtenaren-

functies. De gevestigden stonden niet toe dat de nieuwkomers deze functies bezetten.

De nieuwkomers hadden noch een sterke band met de gevestigde groep, noch een

sterke verbondenheid met elkaar als nieuwkomers. De gevestigde groep beschouwde zich

om deze reden superieur aan de nieuwkomers, die ze inferieure eigenschappen toedichtten

en stigma’s van anomie (bijvoorbeeld onbetrouwbaar en ongedisciplineerd) oplegden.

‘Uitsluiting en stigmatisatie van de outsiders door de gevestigde groep waren machtige wapens die door de gevestigden gebruikt werden om hun identiteit te behouden, hun superioriteit te laten gelden en om anderen strak op hun plaats te behouden.’ (Elias 1994: xviii).

De gevestigden voelden zich bedreigd door de nieuwkomers, zij waren bang dat hun

normen en waarden aangetast zouden worden. Om zich tegen deze bedreiging te

beschermen taboeïseerden zij het contact met de nieuwkomers en sloten op deze wijze de

gelederen. Hierdoor werden de contacten binnen de groep hechter. De groep oefende

hierop controle uit door ‘praise-gossip’ (positieve roddel die statusverhogend werkt) voor

degenen die dit contact van medeleden met nieuwkomers bemerkten en ‘blame-gossip’

(negatieve roddel die tot afstoting kan leiden) voor degenen die dit contact met nieuw-

komers aangingen.

Groepsleden ontwikkelden op deze manier angst voor stigmatisatie van de eigen

groep om als afwijkend bestempeld te worden. Goedkeuring van de eigen groep was van

groot belang voor de leden hetgeen zij konden bereiken door de normen van de groep na te

leven. Af te wijken van deze groepsregels zou kunnen betekenen dat zij minder macht

38

Page 39: SU Emgi

kregen. In het ergste geval zou afwijkend gedrag een verlaging van de eigen status tot

gevolg kunnen hebben. Voor degenen die het gevoel hadden bij de gevestigde groep te

horen, was de mening van die groep zeer invloedrijk. Immers dit zelfbegrip geeft aan deze

leden een gevoel van hogere menselijke waarde in verhouding tot de outsider groep. (Elias

1994: xli). Op deze manier kan de mening van de groep een grote druk uitoefenen op het

persoonlijke gedrag van haar leden. In Elias’ woorden:

‘The internal opinion of any group with a high degree of cohesion has a profound influence upon its members as a regulating force of their sentiments and their conduct’. (Elias 1994: 39).

De nieuwkomers namen dit idee van superioriteit van de gevestigde groep over en

voelden zich inferieur ten opzichte van de gevestigde groep. De enige manier om dit

insider-outsider figuur te doorbreken zijn verschuivingen in de machtsbalans. De kracht

van het stigmatiseren zal dan minder zijn uitwerking hebben. (Elias 1994: xxi). Het is

essentieel voor het Eliasmodel van gevestigden en buitenstaanders dat de outsidersgroep

het inferieure beeld van de insidersgroep over de outsidersgroep heeft verinnerlijkt. Is het

Eliasmodel ook van toepassing op de Surinaamse remigranten?

“Alleen een Surinamer of God kan Suriname regeren”.5

Veel Surinaamse remigranten lijken als nieuwkomers in de Surinaamse samen-

leving binnen te komen. Remigranten verschillen niet veel van de Suriblijvers. Ze hebben

dezelfde etnische Surinaamse afkomst, delen fragmenten van dezelfde geschiedenis, maar

zijn slechts een periode uit Suriname weggeweest. Daarenboven zijn remigranten als groep

nog bezig met het ontwikkelen van een hechte band. In de periode dat remigranten in

Nederland verbleven, hebben de Suriblijvers een andere geschiedenis met elkaar door-

gemaakt en hebben zij hun eigen normen en waarden gevormd. Suriblijvers hebben een

hechtere band met elkaar als groep kunnen ontwikkelen en bezitten de bronnen van macht.

Suriblijvers zien Surinaamse remigranten als stoorzenders bij de dagelijkse gang van za-

ken. Zij zijn bezorgd dat remigranten hun normen en waarden stelsel zullen aantasten.

Surinaamse remigranten merken bij terugkomst dat het contact met de Suriblijvers

anders is dan zij zich hadden voorgesteld. Suriblijvers nemen een afstandelijke houding

aan ten opzichte van de remigranten. Remigranten hebben soms het idee dat de Suriblijvers

zich door hen bedreigd voelen, met name in de werksfeer. Ook bij de ambtenarij, waar de

5 Ervaring van de geremigreerde journalist Iwan Brave. (Brave 1998: 49)

39

Page 40: SU Emgi

Suriblijvers de bronnen van macht bezitten, ondervinden remigranten veel weerstand. ‘In

Suriname gaat het nu eenmaal anders’, is een veelgehoorde opmerking. Deze opmerking

geeft tevens aan dat de Suriblijvers hun leven van alledag niet willen veranderen en zich

bedreigd voelen door de mogelijkheid van verandering in hun organisatiepatroon.

Suriblijvers lijken van mening te zijn dat remigranten geen recht van spreken

hebben om in discussies over Surinaamse aangelegenheden kritiek te geven, vanwege het

feit dat remigranten bepaalde gebeurtenissen in Suriname niet hebben meegemaakt in de

periode dat zij buiten Suriname leefden. Iwan Brave, een geremigreerde Surinaamse

journalist die aan de hand van zijn belevenissen publiceert, schrijft over dit onderwerp:

‘“Kom ons niets vertellen”, siste oom Frank. “Jij wil Surinamer zijn en tegelijkertijd

Nederlander blijven. Jij zal nooit Surinamer worden, want wat wij hebben moeten door-

staan, heb jij niet doorstaan...”.’(Brave 1998: 49). Suriblijvers stigmatiseren remigranten in

termen van verraders, profiteurs en betweters. Mensen die in een slechte periode van hun

verantwoordelijkheden wegvluchtten en nu in een betere periode (een periode die de Suri-

blijvers langzaam aan zouden hebben opgebouwd) terugkomen om van het werk van de

Suriblijvers te profiteren.

Een voorbeeld hiervan is Bryant, de locale taxichauffeur, die de volgende mening

over remigranten heeft: ‘Remigranten zijn mensen die denken dat ze het beter weten. Ze

zijn in Nederland een ander systeem gewend. Ze willen dat systeem hier naar over

brengen, maar dat gaat niet. Ze moeten zich aanpassen aan het Surinaamse systeem. In het

begin hebben ze haast. Maar in Suriname moet je geen haast hebben. Je moet hier alles

doen via je netwerk. Je kan niet een kantoor binnenstappen en vragen wat je wil. Je moet

het via je contacten doen.’

Surinaamse remigranten hebben het beeld van de Suriblijvers in die zin verinner-

lijkt dat zij begrijpen waar dit idee vandaan komt. Dientengevolge houden remigranten

vaak hun mening in dergelijke discussies voor zich. Om zo min mogelijk hinder te onder-

vinden in situaties waarbij zij iets nodig hebben van de Suriblijvers proberen remigranten

manieren te vinden om zich aan te passen aan het gedrag van de Suriblijvers. Rose bijvoor-

beeld, merkte dat bij het horen van haar Nederlandse accent hogere prijzen berekend

werden. Zij vertelt: ‘Op de markt probeer ik een Surinaams accent na te doen, anders

worden de prijzen ineens een stuk hoger’.

Het negatieve beeld zou zijn ontstaan doordat Surinaams Nederlandse vakantiegan-

gers lopen te pochen met hun geld, terwijl ze dat niet hebben. Deze vakantiegangers, zich

profilerend als succesmigranten zijn niet geloofwaardig voor de Suriblijvers. Hun Neder-

40

Page 41: SU Emgi

De locale taxichauffeur, die mij door heel Paramaribo heeft rondgereden.

41

Page 42: SU Emgi

landse levensstijl tijdens vakanties in Suriname wordt door de Suriblijvers belachelijk

gemaakt.

‘They are positioned outside the nation and ridiculed as strangers who do not know the names of local fruits anymore and who long, with heart and soul, to be at their Dutch beach resort.’ (Hoefte en Meel 2001: 163).

Suriblijvers stigmatiseren remigranten en vakantiegangers in termen van ‘werkschuw’,

‘drugsdealers’, ‘pooiers’, ‘zwarte Nederlanders’ (ook wel Blaka Bakra of Bounty (zwart

van buiten, wit van binnen) genoemd), ‘arrogante betweters’ en ‘verraders’. (Hoefte en

Meel 2001: 163). In de ogen van de Suriblijvers zijn Suriblijvers de echte Surinamers. Zij

zijn in tegenstelling tot degenen die in Nederland leven, puur en op hun juiste en echte

plaats. (Hoefte en Meel 2001: 163)

Remigranten hebben last van de mentaliteit van de Suriblijvers en proberen van-

wege alle moeilijkheden met de Suriblijvers het contact met de Suriblijvers te minima-

liseren en zoveel mogelijk contact te zoeken met andere remigranten. (Hoefte en Meel

2001: 163). Surinaamse remigranten beschouwen het feit dat zij worden uitgesloten van

participatie in de Surinaamse samenleving (zoals stemmen, een huis op staatsgrond kopen,

een eigen bedrijf zonder Surinaams partner beginnen, participatie binnen de politiek) niet

als discriminatie. Het betalen van hogere prijzen, langere wachtrijen, andere interpretaties

van de wet, het zo moeilijk maken op het werk dat men vrijwillig weggaat beschouwen zij

evenmin als discriminatie. Zij zien dit als ergernissen, hoogstens frustraties, die na een paar

jaar van overbrugging moeten overgaan. In deze jaren geven zij zich de kans om aan de

normen en waarden van de Surinaamse samenleving te wennen. Na deze gewenning en

aanpassingsperiode zullen zij in de Surinaamse samenleving prima kunnen verblijven.

Een aantal remigranten schuift de reactie van de Suriblijver af op de mogelijke

jaloezie van de Suriblijver jegens de remigrant.

‘The relation between Surinamese-Dutch tourists and repatriates, and those who stayed behind in Suriname has always manifested itself in feelings of jealousy.’ (Hoefte en Meel 2001: 163).

Suriblijvers zouden remigranten benijden omdat remigranten de mogelijkheden hebben

gehad hun dromen en idealen te verwezenlijken. Anderen wijten het aan de angst van de

Suriblijver, die denkt dat de remigrant alleen voor eigen belang naar Suriname komt. Een

aantal Suriblijvers (met name in hoge functies) zou bang zijn hun banen te verliezen aan

remigranten. Suriblijvers zouden remigranten zien als stoorzenders, die de rust en dage-

lijkse leven in Suriname komen verstoren.

42

Page 43: SU Emgi

Remigranten veronderstelden dat hun eigen opstelling bepalend was om zaken

gedaan te krijgen van de overheid. Door enerzijds ‘please’ te vragen en alles op een

gemoedelijke manier te regelen en anderzijds geen vergelijking met Nederland te trekken

zagen zij dat afwikkelingsprocessen vloeiender en sneller verliepen. Surinaamse remigran-

ten proberen een open houding aan te nemen met als doel het voordeel van de twijfel van

de Suriblijvers te krijgen. Ze hopen op deze manier dat de Suriblijvers hen opnemen in hun

gemeenschap en niet langer als buitenstaanders beschouwen. Veelal hebben de Surinaamse

remigranten de opvatting dat zij deel uitmaken van de Surinaamse samenleving en zien

zichzelf niet als remigranten. Het is voor hen extra pijnlijk als zij door de Suriblijvers als

buitenstaanders gezien blijven worden.

De mentaliteitsomslag van de Suriblijvers wijten remigranten ook niet aan de Suri-

blijvers zelf, maar aan de verslechterde economie. Voor deze verslechterende economie

houden remigranten vooral de Surinaamse regeringen verantwoordelijk. Dientengevolge

vond er een mentaliteitsomslag plaats. De mentaliteit van tegenwoordig is eigenlijk ‘onsu-

rinaams’.

Tot slot

Uit de beschrijvingen van de (re) migratieprocessen blijkt dat het Eliasmodel op

Surinaamse remigranten in Suriname van toepassing is. Suriblijvers kunnen Surinaamse

remigranten van participatie in de Suriblijversgemeenschap uitsluiten doordat remigranten

weinig bronnen van macht bezitten. Suriblijvers geven remigranten het gevoel buiten-

staander te zijn door remigranten negatieve en ‘onsurinaamse’ eigenschappen toe te

dichten, die een afspiegeling zijn van hun eigen ‘waarachtige’ Surinaamse eigenschappen.

Remigranten hebben dit beeld van de Suriblijvers verinnerlijkt. Zij zien zichzelf als

nieuwkomers in de Surinaamse samenleving en vinden dat zij zich moeten aanpassen aan

de Surinaamse samenleving. Het feit dat zij worden buitengesloten in de Surinaamse

samenleving rekenen zij door deze opvatting niet de Suriblijvers aan, maar zichzelf.

Deze beschouwing van remigranten lijkt een tegenstelling tot de gevoelens die zij

hadden in Nederland omtrent de behandeling van de Nederlandse bevolking. In het volgen-

de hoofdstuk zal ik de periode in Nederland bespreken en de manier waarop het Elias-

model doorwerkt in de beeldvorming van Surinaamse migranten in migratieprocessen.

43

Page 44: SU Emgi

Hoofdstuk 2 Een geordend wereldbeeld

De meeste remigranten beschouwden zichzelf Surinamer bij hun terugkomst in

Suriname. Zij werden door de Suriblijvers echter niet als Surinamer ontvangen. Dit onver-

hoedse onthaal mondde voor de remigranten uit in een onderzoekingstocht naar een accep-

tabele plaats in de Surinaamse samenleving. De positie, die remigranten in de samenleving

innemen hangt enerzijds af van de ambities die remigranten hebben om in de samenleving

te worden opgenomen, van de voorstelling die zij over deze samenleving hebben en de

manier waarop zij met deze beeltenissen omgaan. Anderzijds hangt de plek van de remi-

granten af van de wijze waarop de samenleving hen ontvangt, het beeld dat de samenleving

over remigranten weergeeft en de bereidheid om hen in hun gemeenschap te aanvaarden.

In dit wederzijdse aanpassings en gewennings proces spelen beeltenissen over

zichzelf en de ander een belangrijke rol. In de meeste culturen structureren individuen hun

wereld volgens strikte categorieën om orde en zekerheid te brengen in een chaotische

leefwereld. Deze categorieën kunnen tot uiting komen in de vorm van stereotypen. ‘The reception and acceptance of stereotypes, ‘images of things we fear and glorify’, …, is a necessary part of coming to terms with the world.’ (Sibley 1995: 14) ‘They make the world seem secure and stable’ (Sibley 1995: 15).

Stereotypen zijn een geschikte methode voor het ordenen van de persoonlijke sociale

ruimte omdat stereotypen over de ander gaan, waardoor individuen geordende grenzen

kunnen construeren tussen de categorieën ‘zelf’ en de ‘ander’. Stereotypen komen uit-

eindelijk voort uit voorstellingen die individuen binnen culturen en samenlevingen creëren

en waaraan individuen zichzelf relateren. (Sibley 1995: 29)

Met name in culturen, waarvan de samenleving een high-density netwerk karakter

heeft, maken leden onderscheid berustend op strikte categorieën. Individuen in high-

density netwerken zijn sterk met elkaar verbonden en hebben directe persoonlijke relaties

met elkaar. Omdat iedereen elkaar kent valt het daarom sneller op wanneer een lid van de

groep zich anders gedraagt (oftewel misdraagt). Leden in low-density netwerken, daaren-

tegen, merken minder verschillen omdat er minder gedeelde wetenschap is en er minder

persoonlijke relaties zijn tussen leden binnen deze gemeenschap. De groepsgrenzen zijn

44

Page 45: SU Emgi

hier minder strikt als in culturen met high-density netwerken. (Davis en Anderson in Sibley

1995: 35).

Een manier om controle te hebben over het volgen van groepsregels en mogelijk

afwijkend gedrag is roddelen. Volgens Gluckman dragen roddels en geruchten bij aan de

vorming van groepen. Deze versterken de waarden en normen van de groep en hebben op

die manier invloed op het gedrag van mensen binnen deze groep. Gluckman ziet geruchten

vooral als een unificerende functie binnen een groep. (Gluckman in Stewart en Strathern

2004: 32). Paine bekijkt het meer vanuit het individu of vanuit netwerken die concur-

rerende relaties hebben, gekenmerkt door spanning, wantrouwen en onzekerheid. Mensen

roddelen uit eigen belang. Het kan de status van degene waarover geroddeld wordt verla-

gen en tegelijkertijd het aanzien van de roddelaar opkalefateren. (Paine in Stewart en

Strathern 2004: 36, 55). Dit laatste is tevens een manier om effect te hebben op het mense-

ijk handelen binnen een groep. Een persoon moet er voor zorgen dat hij zich zodanig

gedraagt dat roddels en geruchten overbodig worden. Tegelijkertijd kijkt deze persoon naar

opvallend gedrag van anderen om zelf beter uit de bus te komen.

De Surinaamse samenleving is een kleine gemeenschap en de sociale contacten

hebben tamelijk een high-density karakter. Daardoor zijn mensen in Suriname meer in per-

soonlijke roddels en geruchten betrokken dan in Nederland. De Nederlandse gemeenschap

is daarentegen massaal en dientengevolge zijn de contacten low-density van aard. Surina-

mers zijn zich ervan bewust dat ze relaties met al hun kennissen goed moeten houden

omdat afwijkend gedrag snel opvalt. Uit de interviews kwam naar voren dat het hebben

van goede sociale contacten van grote invloed is op het dalen of stijgen op de maatschap-

pelijke ladder. Hieruit valt op te maken dat roddels en geruchten waarschijnlijk meer

impact hebben in Suriname daar dit persoonlijke kennen een elementaire voorwaarde is

voor het effect van roddels en geruchten om het gedrag van de groepsleden te sturen.

Omdat roddels en geruchten juist over die informatie beschikken die mensen

belangrijk achten, namelijk over de wereld van families, vrienden, verwantschappen en

buren, kunnen deze verteltechnieken effect hebben op het handelen van mensen. Emoties

zijn dan ook sterk terug te vinden in de informatie van de roddel. (Stewart en Strathern

2004: 57). Tegelijkertijd is het een manier om erachter te komen hoe mensen zichzelf en

anderen zien in hun wereld. ‘Rumors and gossip are prime vehicles of interpretation.’

(Stewart en Strathern 2004: 198). Niettemin vormen roddels en geruchten evenals

stereotypen eerder het beeld van de sociale realiteit. Deze definiëren en creëren werelden

als feiten, maar vormen in wezen geen reflectie van de werkelijkheid. Menselijke erva-

45

Page 46: SU Emgi

ringen worden door dit wereldbeeld gekleurd, desalniettemin beleven zij het toch als de

waarheid. Hieronder beschrijf ik de wijze waarop de beeldvorming van mensen richting

geeft aan hun gedrag en op welke manier mensen hierdoor diverse groepen creëren.

Op een krokodil naar school

Het gebruik van roddels en geruchten zijn evenals stereotypen een manier voor

mensen om structuur aan te brengen in een voorstelbare chaotische wereld. Met behulp van

beide verschijnselen kunnen individuen vooroordelen en beelden creëren over de ander of

over de andere groep. Hierdoor verkrijgen individuen de gelegenheid om noties van wij-zij

groepen te ontwikkelen. Stereotypen gaan vaak over anderen waaraan negatieve ken-

merken worden toegedicht en waarvan men zich zelf wil distantiëren. Deze kenmerken

weerspiegelen de eigen en vermeende positieve eigenschappen.

Surinamers, die naar Nederland gingen, namen beeltenissen met zich mee over de

Nederlanders. Zij kwamen in Nederland in aanraking met de beelden die de Nederlanders

over de Surinamers hadden gevormd. Zij begrepen vrijwel direct dat er een geordend

wereldbeeld in de Nederlandse samenleving heerste, waarin wij-zij groepen leefden,

grotendeels ingedeeld in de categorieën autochtonen versus allochtonen. In Nederland aan-

gekomen voelden veel Surinamers zich een buitenstaander, een vreemde, ondanks het feit

dat sommigen onder de Nederlandse kroon hadden geleefd en zich zeer verbonden hadden

gevoeld met Nederland. In Nederland aangekomen, voelden zij zich eerder ont-vangen als

buitenstaander dan als kroongenoot. Surinamers die langere tijd in Nederland verbleven,

goed geïntegreerd waren en tussen autochtone Nederlanders leefden (vrienden-kring en

werk), ervoeren dat Nederlanders hen er op bepaalde momenten aan herinnerden dat ze tot

de buitenstaanders groep behoorden.

Bovendien merkten Surinamers dat Nederlanders een verkeerd beeld hadden over

Suriname. Dit ‘onjuiste’ beeld kon blijven bestaan omdat stereotypen een simplificatie zijn

van de wereld en gefixeerde beelden zijn van die wereld, waarin geen ruimte is voor

verschillen binnen een stereotype. Anderen kunnen het wereldbeeld verstoren, maar stereo-

typen kunnen deze verstoring wegnemen omdat zij voor orde zorgen in het wereldbeeld.

(Sibley 1995: 18). Hieronder volgen een paar voorbeelden van het stereotypebeeld dat de

Nederlanders over de Surinamers hadden.

Veel respondenten vertelden me dat ze vrij in het begin complimenten van Neder-

landers kregen over het feit dat zij in korte tijd goede Nederlandse spreekvaardigheid had-

46

Page 47: SU Emgi

den ontwikkeld. Nederlanders vroegen waar ze zo snel Nederlands hadden geleerd. Ook

dachten veel Nederlanders dat Suriname in Afrika lag, of ze wisten helemaal niet waar het

lag. Harold bijvoorbeeld, kwam in 1979 naar Nederland en merkte snel dat de

Nederlanders niks van Suriname wisten. Hij kreeg vragen als:“Wonen jullie in bomen?”.

Dominique, die als kind naar Nederland kwam, speelde juist met deze onwetendheid van

de Nederlanders. ‘Ik maakte ze wijs dat ik op een krokodil naar school ging en dat ik thuis

een leeuw achterin de tuin had’.

Melanie overtreft eigenlijk alles. Zij liep in Nederland stage in een bejaardentehuis. ‘Een

vrouw vroeg me of ze een foto van mij mocht maken, want ze dacht dat ik van een andere

planeet kwam’.

Volgens Sibley worden in locale conflicten, waarin een groep zich als de ‘main-

stream’ beschouwt en zich bedreigd voelt door de aanwezigheid van anderen, angsten en

bezorgdheden uitgedrukt in stereotypen. Echter wanneer beide groepen met elkaar in

aanraking komen en de ‘mainstream’ betrokken raakt met de ‘anderen’, kan de dominante

groep haar bedreiging van de groepsgrenzen verwerpen evenals het stereotype beeld over

de ander. (Sibley 1995: 29). Sibley geeft echter een te rooskleurig beeld van stereotypen en

vooroordelen. Aangezien vooroordelen niet berusten op ervaringen, kunnen deze beelden

ook niet weggehaald worden door interactie tussen groepen en stereotypen. Hoogstens kan

een beeld ontstaan van ‘uitzonderingen bevestigen de regel’.

De voorbeelden van hierboven zijn uit verschillende tijdperiodes (respectievelijk

jaren ’70, ’80 en ’90) waaruit blijkt dat het stereotype beeld van de Nederlanders over de

Surinamers lange tijd gehandhaafd kan blijven. Ondanks het feit dat er steeds meer

Surinamers naar Nederland gingen en ervan uitgaande dat er steeds meer interactie

ontstond tussen de Surinamers en de Nederlanders, bleven deze stereotypen bestaan.

Hieruit blijkt dat stereotypen gefixeerde beelden zijn, die ondanks verschillende

verstoringen, voort kunnen bestaan en zorg dragen voor orde in de leefwerelden van

mensen.

47

Page 48: SU Emgi

In bakrakonde, het land van de ‘pootje lichters’

Ondanks de Surinamers met de Nederlanders in aanraking kwamen bleven de

vooroordelen van de Surinamers over de Nederlanders bestaan. In Surinaamse kringen in

Nederland bestonden eveneens beelden over Nederlanders, waardoor hun ervaringen ge-

kleurd werden. Ik kan me voorstellen dat in Surinaamse kringen veel roddels en geruchten

over elkaar en andere groeperingen de ronde deden, waar stereotype beelden uit konden

ontstaan. In mijn interviews heb ik geen vragen over roddels en geruchten binnen Suri-

naamse kringen in Nederland gesteld, waardoor ik de mate van belangrijkheid in deze niet

met zekerheid kan vaststellen.

Ik denk dat roddels en geruchten een belangrijk aspect vormen in de Surinaamse

samenleving omdat zij dit gedrag in het beeld over de Nederlanders plaatsten. Zij vonden

dit roddelen een negatieve eigenschap van de Nederlanders, waar zij zichzelf van wilden

distantiëren. Het toedichten van een eigenschap aan een stereotype beeld vertelt veel over

de Surinaamse samenleving zelf, daar een stereotype zowel iets vertelt over de ander ook

iets zegt over het ‘zelf’. Als roddelen een grote rol speelt in de Surinaamse samenleving

en voor slechte ervaringen zorgt kan het zijn dat Surinamers een angst voor roddelen

ontwikkeld hebben. Zij kunnen hun bezorgdheid of angst voor roddelen daarom in een

stereotype beeld over de Nederlander geplaatst hebben.

Immers, om de categorieën ‘zelf’ en de ‘ander’ tegenover elkaar te plaatsen is het

mogelijk om via de ander ook een beeld over het ‘zelf’ te verkrijgen. Op deze manier is het

stereotype over de ‘ander’ niet slechts een afspiegeling van het zelfbeeld. Zowel het goede

als het slechte stereotype over de ander geven inzicht in de tekortkomingen van het zelf.

‘Het goede stereotype kan een verlangen, een onbereikbare fantasie, iets dat je zelf bent kwijtge-raakt of iets wat je zelf niet hebt, representeren, terwijl het slechte stereotype iets kwaadaardigs, verachtelijks, negatiefs kan representeren, iets waarvan je je wilt distantiëren, eventueel bang voor bent.’ (Sibley 1995: 15).

Alleen met dit zelfbegrip is het mogelijk om te bepalen in welke relatie het zelf tot de

ander staat. In deze sociale relaties kunnen zowel gevoelens van verlangen als gevoelens

van afschuw verscholen zitten. (Sibley 1995: 11). Deze zelfkennis maakt ook meteen dui-

delijk wanneer de grenzen van het zelf bedreigd worden.

Personen die omgaan met stereotypen zien deze als feiten en interpreteren vanuit

deze beelden de wereld om hen heen. De Surinamers kregen vooral een negatief stereotype

beeld mee vanuit Suriname, waarin de veronderstelde dubbele agenda van de Nederlanders

48

Page 49: SU Emgi

aanzienlijk tot uiting kwam. Daarnaast waren arrogantie, bemoeizuchtigheid, gierigheid en

xenofobie ook eigenschappen die aan de stereotype Nederlander werden toegedicht. Met

deze beelden interpreteerden de Surinamers hun ervaringen met de Nederlanders.

Hieronder volgen enkele voorbeelden van de wijze waarop de belevenissen van de

Surinamers door hun negatieve stereotype over de Nederlanders gekleurd werden. Deze

beeldvorming beïnvloedde tevens hun gedrag bij hun ontmoetingen met de Nederlanders.

Carlien zegt over de mentaliteit van de Nederlanders: ‘Ze zijn zakelijk en

vriendelijk, maar ze hebben angst voor het vreemde. Je bent echt een buitenlander in

Nederland.’ Enerzijds behielden Nederlanders afstand tot het vreemde; anderzijds staken

Nederlanders hun ‘directe’ neus in andermans zaken. Wat Carlien in het begin opviel was

dat Nederlanders veel doorvroegen. ‘Ze vroegen:“Hoe gaat het met je?”. “Ja, goed”,

antwoordde ik. “Hoe-zo goed?”, vroegen ze dan. In Suriname kon je deze vraag pas

stellen als je iemand heel goed kende.’ Kimberly ergerde zich aan de bemoeizuchtige of

zogenaamd nieuwsgierige vragen, waarin een dubbele agenda verscholen zat. Toen ze een

keer naar Suriname op va-kantie ging, vroeg een Nederlander haar:‘“Waar kan je dat van

betalen?” Belachelijk. Dat ga ik aan jou toch ook niet vragen. Als ik geen geld had, zou ik

ook niet op vakantie gaan.’

Rose is als puber met haar familie net voor de onafhankelijkheid met de stroom Su-

rinamers mee naar Nederland gekomen. Ze vond het moeilijk om in Nederland te wonen.

Ze was de enige allochtoon van haar klas en ze voelde zich door haar klasgenoten niet

begrepen. Daarnaast vormde de taal voor haar een ‘bottleneck’. Haar klasgenoten ver-

stonden haar Surinaamse accent niet, terwijl zij de Nederlandse klasgenootjes maar half

verstond. Het gevolg was dat ze steeds meer spijbelde van school. Aangezien ze in Suri-

name een goede leerling was, zouden haar ouders dit spijbelen onbegrijpelijk vinden. Ze

vertelde haar ouders daarom niets hierover. ‘In mijn vrije tijd deed ik niks, ik raakte geïso-

leerd, je wordt een vreemdeling, alles was anders, de cultuur was anders.’

Zichzelf geïsoleerd en onbegrepen voelen had ook te maken met het stereotype

beeld van de Nederlander, zoals ze dat vanuit haar Surinaamse omgeving mee gekregen

had. ‘Ik had ook angst voor de Hollanders. Dat krijg je ook mee van je omgeving. Je hoort:

“Ze zijn een valstrik, ze gaan je beledigen, ze zijn gierig, ze gaan je pootje lichten.” Dat

vooroordeel neem je mee. “Ze gaan wel vriendelijk tegen je doen, maar eigenlijk maken ze

je belachelijk”. Daardoor krijg je de kans niet om de Hollanders beter te leren kennen. Je

ging zoveel mogelijk met Surinamers om omdat je angst had voor de Hollanders. Ik trok

me terug terwijl de Hollanders me wel benaderden. Als ze dan een keer een dubbeltje van

49

Page 50: SU Emgi

me geleend hadden en ze gaven het niet meteen de volgende dag terug, dan dacht je: zie je

wel, ze gaan me pootje lichten.’ En dat vertelde je thuis meteen. Zo werd het vooroordeel

bevestigd.’

Haar zuster Carmen maakte in Suriname de opkomst van het nationalisme van

dicht-bij mee. Op de middelbare school maakte een docent propaganda voor Suriname. Hij

doceerde wat je als Surinamer wel allemaal niet voor je land kon doen. De Nederlanders

waren voor hem ‘the bad guys’, de kolonialisten die het land Suriname wilden uitbuiten.

Met deze aangeleerde overtuiging van de neerbuigendheid en arrogantie van de Neder-

landers, legde zij in Nederland de eerste contacten op school. Doordat zij de gezichten van

de Nederlanders moeilijk kon onderscheiden en het Nederlandse accent niet helemaal kon

verstaan was het voor haar moeilijk om te beoordelen wie er aardig waren en koos zij

ervoor om zich in eerste instantie afstandelijk op te stellen. ‘Ze zaten je raar aan te gapen

en te observeren. Ik vond de Nederlanders ook niet aardig door mijn boosheid. Ik wilde ze

ook niet aardig vinden. Ik had geen band met die mensen, je wordt zomaar tussen de

kolonialisten geplaatst, ik wilde dat afhouden, elk blank gezicht had koloniaal denken in

zich, daar wilde ik geen vriendschappen mee maken’.

Nederlands dubbele tong

Het is duidelijk dat de Surinamers zich tot een andere groep voelden behoren dan

de Nederlanders. Er waren stereotypes over en weer die zorgden voor een versterking van

het wij-zij gevoel. Hierdoor waren de groepsgrenzen duidelijk te onderscheiden. Aan de

hand van roddels en geruchten probeerden Surinamers af te tasten hoe het wereldbeeld van

de Nederlanders eruit zag. Surinamers vermoedden namelijk dat Nederlanders over hen

roddelden en niet de juiste beeldvorming over hen hadden. Dit foutieve beeld zou voor het

belang van de Nederlanders dienen. Surinamers meenden dat Nederlanders via de roddel

de Surinamers denigreerden om er zelf beter uit te komen. Volgens Paine roddelen mensen

immers om hun eigen belangen te behartigen. (Paine in Stewart en Strathern 2004: 36).

De Surinamers poogden dit (foutieve) Nederlandse beeld te achterhalen. Zij ver-

moedden dat dit beeld negatief was, waardoor het schade kon berokkenen in situaties van

belangenconflicten. Roddels en geruchten spelen namelijk een cruciale rol op ambigue

momenten. Deze kunnen op dit soort momenten voor nog meer ambiguïteit zorgen en

zowel voor individuele als voor collectieve belangen dienen. (Stewart en Strathern 2004:

202). De roddel en het beeld dat daarmee gevormd wordt over iemand, hoeft niet bekend te

50

Page 51: SU Emgi

zijn bij diegene. Een gerucht kan lang op de achtergrond blijven, en pas naar buiten komen

in situaties van verandering of belangenconflicten. Een sluimerende eigenschap van een

gerucht is dat het gerucht op zo’n moment schade kan aanrichten bij een persoon, waarover

de roddel verspreid was. (ibid.: 39).

Door het uitpluizen van Nederlandse roddels gingen Surinamers er eigenlijk vanuit

dat de Nederlanders kwaad over hen spraken. Uit zelfbescherming vulden de Surinamers

de mogelijke roddels van de Nederlanders zelf in om niet te hoeven wachten tot de daad-

werkelijke roddel een hoop schade zou aanrichten. Het idee van roddelen kon hierdoor

opgenomen worden in het stereotype beeld van de Nederlander en zo een gefixeerd beeld

worden. Hieronder beschrijf ik het proces van de roddel die opgenomen wordt in een

stereotype.

Surinamers in Nederland hadden het gevoel dat de Nederlanders hen nooit helemaal

opnamen in hun groep. Hoewel Nederlanders wel vriendelijk waren, bleven ze altijd op

een afstand in de beleving van Surinamers. Andrew zegt hierover: ‘Ze waren vriendelijk,

maar toch afstandelijk. Ze willen alles wel proeven, maar op afstand’.

‘Het gedrag van de Nederlanders is vreemd en raar. Je praat niet met Nederlanders.

Nederlanders spreken niet meteen hun mening uit, die wordt pas geventileerd als je

wegbent. Als je weg bent, zeggen ze: “Het zal mijn schoonzoon niet worden”, geeft Samuel

hierover aan.

Respondenten noemden vaak de gang van zaken bij sollicitatie als een typisch

voorbeeld van de Nederlandse dubbele tong. Samuel werd op een dag uitgenodigd voor

een sollicitatiegesprek. Zijn potentiële werkgever was erg vriendelijk waardoor hij het ge-

voel kreeg dat het gesprek goed verliep. De werkgever legde alles uit over de werkzaam-

heden en gaf Samuel een rondleiding door het gebouw. Naderhand kreeg hij een brief

waarin vermeld stond dat het bedrijf ‘tot onze spijt’ voor een ander gekozen had. Samuel

ergert zich vooral aan de woorden ‘tot onze spijt’. Hij heeft niet het gevoel dat deze

woorden gemeend zijn. Volgens hem had de afwijzing eerder met zijn Surinaams zijn

oftewel buitenlands zijn te maken.

Kenneth, die vanwege het Bouterse regime naar Nederland vluchtte, zegt zelf nooit

echt veel last te hebben gehad van discriminatie in Nederland, slechts op een indirecte

manier werd hij hier vaak mee geconfronteerd. Zo belde hij een keer op voor een sollicita-

tiegesprek. De persoon aan de telefoon deed erg vriendelijk tegen hem en nodigde hem uit

voor een sollicitatiegesprek. Toen hij echter aankwam voelde hij dat de aardige houding

van de persoon aan de telefoon omsloeg toen hij Kenneth in werkelijkheid zag. ‘Ik voelde

51

Page 52: SU Emgi

echt dat die persoon dacht: Oh shit, ik dacht dat je iemand anders was.’ Kenneth zoekt de

verklaring in zijn Nederlandse uitspraak van de taal. Aan de telefoon was geen Surinaams

accent te horen. Pas bij de ontmoeting zag de werkgever dat hij van Surinaamse (buiten-

landse) komaf was.

Een soortgelijke ervaring had Samuel. Op een stemmingsdag was hij voorzitter van

een stembureau, waar hij als vrijwilliger al een tijd had gewerkt. Voordat de stembu-reaus

opengingen moest het bestuur van de tellers aanwezig zijn. Eén persoon was toe-vallig nog

niet ingelicht over Samuel’s voorzittersschap. Deze man vroeg zich af waar de voorzitter

was. ‘Ik gaf hem een hand als voorzitter zijnde en de man reageerde heel verbaasd. Hij

had blijkbaar niet verwacht dat iemand met een kleur voorzitter kon zijn.’

Ook Sita merkte dat het voor haar als buitenlander moeilijk was om te solliciteren.

‘In Nederland bleek vanuit de advertenties dat er positieve discriminatie werd gemaakt,

dan vroegen ze een vrouw of om een allochtoon. Maar als donkere vrouw kreeg ik niet de

goede functies waar ik voor opgeleid was. Als ik ging solliciteren dan probeerden ze me te

ontmoedigen en gaven domme argumenten. Uit de psychologische test bleek dan

bijvoorbeeld dat ik contact arm was, terwijl ik juist sociaal rijk was. Op een Nederlands

ingenieursbureau deden ze er alles aan om mij als zwarte vrouw te ontmoedigen. Ik had

dubbel pech, want ik was vrouw en zwart.’

Hieronder volgen nog meer voorbeelden van de denkbare indirecte discriminatie

van de Nederlanders in verband met de andere huidskleur van de Surinamers.

Koffie? Niet zwart graag!

Naast de ervaringen met sollicitaties hadden Surinamers ook andere ervaringen

waarin het beeld van de Nederlanders dat Surinamers vreemd waren een rol speelde.

Melanie bijvoorbeeld kwam naar Nederland om biologie te gaan studeren. Ze kwam in het

noorden van Nederland te wonen en was de enige buitenlander in haar klas. Ze merkte dat

ze door haar buitenlandse kleur vaak als proefkonijn werd gebruikt. Ze moest vaak

oefeningen of proeven doen voor de klas met betrekking tot lichaamshoudingen en

dergelijke. Sommige leraren verbaasden zich zelfs over de soepelheid van haar lichaam. Ze

dacht dat dit experimenteren als voorbeeld in de klas vooral gelegen was in het feit dat ze

een andere huidskleur had.

Ingrid, die als kind met haar ouders naar Nederland kwam, heeft ook een aantal

ervaringen gehad met Nederlanders, die haar als buitenstaander beschouwden zonder dat

52

Page 53: SU Emgi

hardop te zeggen. Voor haar lerarenopleiding was ze een keer op stagebezoek. Ze vroegen

Ingrid of ze een kopje koffie wilde. Toen ze met ‘nee’ antwoordde, reageerden de

Nederlanders heel verbaasd. ‘“Iedereen in Nederland drinkt toch koffie”, dachten de Nede-

rlanders bij zichzelf’. Als ze in de trein zat richting haar werk liepen mensen in eerste in-

stantie haar coupé voorbij totdat er helemaal geen plaats meer over was. Een andere nare

ervaring ondervond Ingrid bij een concertbezoek. Ze droeg een spijkerbroek en een rood

truitje. Een Nederlandse man kwam op haar afgelopen en vroeg haar op welke plaats hij

moest gaan zitten. ‘Alsof je als kleurling niet iets anders kon zijn dan laaggeschoold perso-

neel of werkloos.’ Door haar kleding te beschrijven benadrukt Ingrid dat ze er helemaal

niet uitzag als personeel. Deze Nederlandse persoon heeft naar alle waarschijnlijkheid

slechts op haar huidskleur gelet en niet op haar (niet personeels) kleding.

Al deze ervaringen liggen dicht bij de gevoelens van discriminatie. Surinamers

gaven echter zelf de betekenis van indirecte discriminatie en xenofobie aan de dubbele

tong van de Nederlanders, immers de Nederlanders hebben nooit direct geuit dat zij hen (in

bijvoorbeeld sollicitaties) niet wilden aannemen vanwege hun huidskleur. Zij geven ook

toe dat Nederlanders dit nooit direct hebben geuit en dat zij discriminatie niet echt aan den

lijve hebben ondervonden. Alleen Kenneth zegt dat hij een keer is achterna gezeten door

een groep skinheads, waaraan hij gelukkig wist te ontkomen. Toch zouden de Nederlanders

indirect discrimineren (en hen dus wel afwijzen vanwege hun huidskleur) omdat

Nederlanders conform hun stereotype ‘met een dubbele agenda spreken’. Met deze bril

bekeken zij de ervaringen die zij met de Nederlanders hadden.

Verinnerlijkt wereldbeeld

Surinamers die deze discriminatie belevenissen hadden meegemaakt, voelden zich

buitengesloten in de gevestigde Nederlandse gemeenschap. Als mensen in hun wereldbeeld

verschillende groepen creëren, zit er ook een groep bij waarbij zij zelf willen horen. Als

een persoon zich een buitenstaander voelt en zich wil voegen bij de groep gevestigden, kan

hij het wereldbeeld van de gevestigden verinnerlijken, naar het aanpassingsmodel van

Elias. Voor het gros van de Surinamers in Nederland ging dit model niet op, daar zij

zichzelf als aparte groep zagen en niet streefden deel te worden van de ‘mainstream’

Nederlanders. Zij zochten hun vrienden in de Surinaamse gemeenschap in Nederland. Het

groepsonderscheid was vrij duidelijk voor zover zij contact hadden met de Nederlanders.

53

Page 54: SU Emgi

Een aantal respondenten had het beeld van de xenofobe Nederlander, die in de

stroom van buitenlanders negatief vindt, als mensen die naar Nederland komen om te

profiteren, verinnerlijkt. Sita bijvoorbeeld, kwam naar Nederland na de coupe van

Bouterse. Ze kwam (vluchtte) naar Nederland om te gaan studeren. Ze las veel over

discriminatie in de krant. Ze zat op een keer naast een oud vrouwtje in de trein, die riep:

“Jullie buitenlanders verdringen ons”. Ik was niet boos, ik dacht:“Ze hebben gelijk”. Die

Nederlanders moesten met buitenlanders leven, die voorrang kregen op huizen, die overal

werden voorgetrokken. Buitenlanders werden op een verkeerde manier voorgetrokken,

waardoor ze antipathie opwekten bij de Nederlanders.’

Carmen had een periode waarin ze helemaal niet met Surinamers om wilde gaan.

In de krant las ze vrijwel altijd negatieve berichten over Surinamers. ‘Het was niet goed om

met Surinamers om te gaan. Dat waren mensen die niet wilden werken, te laat kwamen, lui

zijn, potentieel crimineel of hoer. Daar wilde je niet mee geassocieerd worden.’ In deze

periode had zij het beeld van de Nederlanders verinnerlijkt.

Walter had een soort tegenovergestelde ervaring. Walter is een blanke Surinamer.

Hij is naar Nederland gekomen om te studeren. Niemand begreep waarom hij als

Nederlander (hij had een Nederlands paspoort) met een neger accent sprak. Walter had

veel moeite met het allochtonenbeleid in Nederland. ‘Ik had het idee dat allochtonen alles

gedaan konden krijgen. Ik heb door mijn Nederlandse paspoort nooit een uitkering

gekregen, terwijl ik eigenlijk wel een allochtoon was.’ Zijn blanke huid weerhield hem

juist van alle voordelen die in Nederland te krijgen waren, aldus Walter.

Vreemdeling in eigen gemeenschap

De meeste respondenten beschouwden zichzelf als een buitenstaander in de Neder-

landse samenleving. Zij zagen als oorzaak het xenofobe gedrag van de Nederlanders.

Terug in het thuisland gaf de ontmoeting met de Surinaamse samenleving de meeste res-

pondenten evengoed het gevoel van een leven als buitenstaander. Harold bijvoorbeeld, is

nu ongeveer een jaar terug in Suriname. Bij hem is het remigratieproces heel moeizaam

verlopen. Hij heeft zich een paar keer bedonderd gevoeld door mensen die hij dacht te ken-

nen. Hij heeft vaak de reactie vanuit zijn omgeving gekregen:‘“Ik weet niet wat jij hier

komt doen.”’ Of:‘“Wat kom jij me hier vertellen?”. Je bent vreemdeling in eigen land, je

moet je weg weer opnieuw gaan zoeken. De acceptatie van de mensen hier is fifty-fifty.’

54

Page 55: SU Emgi

Dit proces van uitsluiting is deels te verklaren door de onduidelijke groepsgrenzen

tussen Suriblijvers en remigranten. Waar de regels binnen een groep strikt zijn en leden

vooral waarde hechten aan conformiteit, zullen leden eerder zoeken naar afwijkend gedrag

van leden. Immers zonder afwijkend gedrag zijn de grenzen en het zelfbewustzijn van de

groep niet duidelijk. (Davis in Sibley 1995: 39). In tijden van crises zullen deze groepen

zich eerder in hun zelfbewustzijn bedreigd voelen en het belang van het volgen van de

groepsregels zal dan toenemen. (Sibley 1995: 38). Problemen ontstaan wanneer de grenzen

van deze categorieën onduidelijk zijn, de zogenaamde liminele zones.

‘Voor het individu of de groep die zo gesocialiseerd is dat zij geloven dat de scheiding van cate-gorieën noodzakelijk of wenselijk is, is de liminele zone een bron van angst.’ (Sibley 1995: 33).

Suriblijvers zien enige overeenkomsten tussen henzelf en remigranten. Zij beseffen dat

remigranten ooit deel uitmaakten van de Surinaamse gemeenschap. De andersheid van de

remigranten is ontstaan door hun verblijf in het buitenland. Suriblijvers hebben het gevoel

dat remigranten hun levenswijze willen opdringen. (zie ook hoofdstuk 1). Daardoor voelen

zij zich bedreigd in hun zelfbewustzijn en gaan zij scherpe scheidingslijnen nastreven tus-

sen henzelf en remigranten. Suriblijvers zoeken naar mogelijk afwijkend gedrag van remi-

granten en versterken daarmee de eenstemmigheid van de andere leden uit de Suriblijvers-

gemeenschap. Hierdoor hechten Suriblijvers nog meer belang aan de conformiteit van de

groep.

De grenzen van de groepscategorieën zijn klaarblijkelijk niet glashelder te trekken.

Terwijl Suriblijvers naar mogelijk afwijkend gedrag van de groepsleden kijken, zoeken

remigranten allerlei verklaringen en motiveringen voor de Suriblijversgemeenschap voor

het niet accepteren van Surinaamse remigranten. Remigranten voelen zich met name door

de overheid en andere Suriblijvers anders behandeld (zie ook hoofdstuk 1). Terwijl zij een

soortgelijke ervaring in Nederland toerekenden aan het gedrag van de Nederlanders,

rekenen zij dit fenomeen in Suriname vooral zichzelf aan. Hier komt Elias zienderogen

weer om de hoek kijken. Doordat remigranten bij de gevestigde Surinaamse gelederen

willen horen, verinnerlijken zij het beeld van de dominante groepering. Hieronder volgen

eerst een aantal Eliasaanse verklaringen van remigranten omtrent de gereserveerde houding

van de Suriblijvers jegens hen.

Surinaamse remigranten zouden met te hoge verwachtingen naar Suriname komen

en daardoor gefrustreerd raken. Tanya, die samen met haar man Ralph naar Suriname ging,

geeft naar aanleiding van haar eigen ervaringen het volgende advies aan komende remi-

55

Page 56: SU Emgi

granten. ‘Je moet niet teveel verwachtingen hebben want dat is vragen om frustraties. Nie-

mand zit op jou te wachten.’

Vakantiegangers uit Nederland smijten met geld en zijn arrogant en daardoor zou-

den Suriblijvers logischerwijs een negatief beeld ontwikkelen over de Surinaamse remi-

granten. Carmen, die mede terug kwam om een goede bijdrage aan Suriname te leveren,

ergert zich aan deze reactie van de Suriblijvers. ‘Surinaamse Nederlanders worden in Suri-

name teveel over één kam geschoren. Toen het nog goedkoop was, kwamen ze hier de rijke

lui uithangen, terwijl ze in Nederland van een uitkering leefden. Dat heeft kwaad bloed

gezet bij de Surinamers. En daarom schilderen zij de Surinaamse Nederlanders zo af. Het

kader binnen de overheid en het bedrijfsleven heeft bijna allemaal in Nederland gestu-

deerd. Het is daarom volksmennerij. Als je het ergens niet mee eens bent dan krijg je vaak

als reactie:“Ach, jij bent Nederlander, met jou hoeven we niet te discussiëren, jij hebt geen

recht van spreken.”’

Remigranten beseffen dat Suriblijvers een moeilijke en zware tijd achter de rug

hebben, terwijl zij in luxe in Nederland woonden. In betere en minder onzekere tijden

komen remigranten terug uit Nederland en het zou een logische verklaring zijn dat Suri-

blijvers denken dat remigranten als enige reden naar Suriname komen om ervan te profi-

teren. Winston heeft dit verwijt ook wel eens gekregen. Hij is in 1996 teruggekomen, een

periode waarin Suriname in een opwaartse lijn ging. ‘Men weet dat je weg bent geweest. Je

bent niet één van de groep geweest. Maar het ligt er ook aan hoe je je opstelt. Remigranten

bekijken dingen anders, ze hebben vaak teveel kritiek. Je moet ook niet teveel op ze af-

geven. Soms doen remigranten dat ook om hun eigen falen te verbloemen.’

Omdat remigranten niet met het beeld van de arrogante Nederlander geassocieerd

willen worden, begrijpen remigranten dat ze beter hun mond kunnen houden wanneer ze

constateren dat zaken efficiënter geregeld kunnen worden. Bernard en Latitia zijn samen

terug gekomen naar Suriname om een school op te zetten. Ze hebben veel nieuwe ideeën,

maar door hun ervaringen weten ze dat ze zich terughoudend op moeten stellen. ‘Waarom

zou je dingen veranderen die al jaren goed gaan?’, denken Surinamers. In de praktijk weet

je dat het anders kan, dat het efficiënter kan. Wij zijn meegegaan met de modernisering, zij

niet. Je komt met frisse ideeën, maar er wordt maar met een half oor naar geluisterd. “Je

hebt zeker weer iets uit je hoge hoed getrommeld”, is een veel voorkomende reactie. Je

moet de dingen tactisch proberen te zeggen’.

Daarnaast hebben remigranten dat het idee ze door hun verblijf in Nederland een

bredere kijk op de wereld hebben gekregen, in tegenstelling tot het beperkte wereldbeeld

56

Page 57: SU Emgi

van de Suriblijvers. Marsha, bijvoorbeeld, kwam samen met haar man Anil terug in Suri-

name. Ze merkte de verschillen in mentaliteit vooral op de werkvloer. ‘Remigranten den-

ken anders. Ze zijn strakker. Je hebt vergelijkingsmateriaal, je gaat je zakelijker opstellen,

je doet niet alsof; je bent harder, strakker en zakelijker. De mensen hier zijn bang om voor

hun rechten op te komen, ze slikken alles van hun baas’. Ook Monica merkte de beknopte

denkwijze op de werkvloer van haar opgezette familiebedrijf. ‘De achterblijvers zijn blij-

ven steken in hun ontwikkeling. Hun denkwijze is beknopt. Suriname is nog erg geïsoleerd

van de buitenwereld. De informatie en het nieuws uit het buitenland is gering. In Neder-

land heb je bijvoorbeeld ook veel buitenlandse kranten en tijdschriften. Wij nemen mensen

zoals ze zijn, maar de Surinaamse houding ten opzichte van Nederland is: je denkt dat je

geweldig bent, maar ondertussen…’.

Om niet arrogant gevonden te worden en om hun Surinaamse vrienden niet in het

harnas te jagen, laten ze hun vermeende bredere kijk op de wereld vooral niet blijken. Re-

migranten zijn zich er maar al te goed van bewust dat ze hun vrienden en kennissen nodig

hebben in Suriname. Ingrid, bijvoorbeeld, gaf de verschillen in de mentaliteit van remi-

granten en Suriblijvers als volgt aan. ‘Surinamers hebben een andere kijk op de samenle-

ving en hun arbeidsmentaliteit is anders. Soms negatief, soms naïef positief. Remigranten

zijn vaak beter georganiseerd. Ze gaan op een andere manier met werk om. Ze zijn gemoti-

veerder. De locale bevolking heeft meer gelatenheid.‘Wat maakt het uit, het verandert toch

niet.’ Remigranten stellen meer kritische vragen en proberen dingen te veranderen.’

Remigranten onderkennen dat er sprake is van discriminatie in de Surinaamse sa-

menleving, maar vermelden er direct bij dat de inhoud van deze discriminerende opmer-

kingen niet beladen zijn. Rose zegt hierover: ‘Het gebeurt hier subtiel. Je kunt rustig zeg-

gen, ik wil hier geen Hindostanen. Dat heeft niet zo’n beladen betekenis als in Nederland.

Als er een aanrijding is, kun je rustig zeggen:“Ja er was dan ook een Javaan achter het

stuur.”Je kunt hier gewoon schelden, het is niet beladen’. Terwijl zij in Nederland de mo-

gelijke betekenis die in de vermeende sluikse discriminatie verscholen zat, wilden achter-

halen, beschouwen zij de openlijke discriminatie in Suriname niet als schadeberokkenend.

57

Page 58: SU Emgi

Situationele stereotyperingen

Eigenlijk voelt elke remigrant zich wel Surinamer. De verschillen in behandeling en

gedrag zouden ontstaan door hun eigen gedrag, wanneer ze in hun handelwijze laten

blijken dat ze uit Nederland komen. Een verschil in behandeling zien de meesten als een

aanduiding dat zij zich nog niet goed hebben aangepast aan de Surinaamse samenleving.

Bernard zegt hierover: ‘Je merkt geen verschillen, maar je krijgt verschillen als je je niet

aanpast, want dan wordt je gezien als Hollander die het beter weet.’ Tanya zegt hierover:

‘Het ligt er ook aan hoe de remigrant zich opstelt. Als je komt om het land op te bouwen

krijg je problemen. Het gaat hier niet volgens het boekje. Je moet zelf creatief zijn, anders

red je het niet. Hier kun je wel eens drie dagen geen stroom hebben. Met kaarsen overleef

je het dan wel’.

Naast hun eigen verandering bespeuren remigranten ook dat de Suriblijvers een

mentaliteitsomslag hebben doorgemaakt. Ze geven hiervoor als verklaring de Binnenlandse

oorlog en daarmee de verpaupering van de mensen. Alwin beschrijft de mentaliteitsomslag

als volgt: ‘Er is nu ook een andere generatie in Suriname. Dat zijn de kinderen met de

trauma’s van het Bouterse regime. Je kunt met hen nooit een afspraak maken, ze groeten

niet als ze in je magazijn komen. Ze kunnen je benadelen als ze willen. Ze kunnen tegen je

lachen, maar op hetzelfde moment een mes in je rug steken. Ze hebben geen manieren.

Maar in het Bouterse regime konden mensen elkaar niet vertrouwen en had iedereen een

zwijgplicht. De Surinamers van nu zijn lui. Ze hebben vaak familie in Nederland die ze

geld stuurt.’

Alwin heeft doordat hij veel problemen heeft gehad met zijn remigratie geleerd hoe

hij om moet gaan met de Surinaamse mentaliteit waardoor hij zich nu kan redden in

Suriname. ‘Ik heb a) een Surinaamse vrouw genomen en b) kan ik me overal bewegen. Ik

kan de Surinaamse mentaliteit aan. Ik weet hoe te handelen.’ Hij is zich er tevens van

bewust dat niet alle remigranten zich kunnen aanpassen. Volgens hem hebben zij dat

vooral aan hun Nederlandsachtige mentaliteit te danken. ‘Remigranten kunnen zich niet

aanpassen aan deze generatie. Ze leven voorzichtiger, ze genieten wel, maar zijn niet vrij

omdat ze de mensen niet vertrouwen. Remigranten willen de stijl van wonen uit Nederland

handhaven, ze zijn terughoudend en mengen zich niet makkelijk in de samenleving. Dat

vind ik typisch aan de Nederlandse mentaliteit. Remigranten houden veel van die menta-

liteit over. Ze willen hier wel wonen, maar ze willen zich niet aanpassen.’

58

Page 59: SU Emgi

Opvallend is dat remigranten allerlei verklaringen hebben voor de houding van

Suriblijvers jegens hen. Zij plaatsen zichzelf echter niet onder de noemer van het stereo-

type ‘remigrant’. Zij willen zich distantiëren van alle negatieve eigenschappen die dit

stereotype omvat. Dit doen zij door vooral niet te laten blijken dat zij in Nederland hebben

gewoond. Ze blijven hun best doen om als volwaardig lid van de Suriblijversgemeenschap

te worden aanvaard. Het Eliasprincipe werkt hier heel sterk. Wellicht zou Sibley remigran-

ten met hun Eliassaanse gedrag in de liminele zone plaatsen.

Een aantal remigranten is er daarentegen van overtuigd dat zij uiteindelijk niet vol-

waardig in de Suriblijversgemeenschap zullen worden opgenomen. Zij zien in dat zij zich

nimmer volledig kunnen aanpassen aan de normen en waarden van de Suriblijversgemeen-

schap. Ze onderkennen dat zij als remigrant tot een andere groep behoren en creëren door

deze denkwijze ook een andere groep met nieuwe groepsgrenzen. Zij zullen niet meer

streven naar het verwerven van toegang tot de Suriblijversgroep. Zij zijn dan het stadium

van de Elias aanpassing voorbij en gaan nieuwe beelden en karakteristieken voor de eigen

groep bedenken. In het geval van de Surinaamse remigranten gaat het nationalisme een rol

spelen in het zelfbegrip.

Deze remigranten vinden de Surinaamse generatie van nu, die de mentaliteitsom-

slag hebben doorgemaakt in Suriname, niet behoren tot het beeld dat zij van de ‘typische

Surinamer’ hebben. Met hun toewijding aan het land Suriname willen deze remigranten

hun ‘Surinaamsheid’ uitdrukking geven. Rose bijvoorbeeld, is na jarenlang in Nederland te

hebben gewoond teruggegaan naar Suriname. Zij kreeg het gevoel dat de Suriblijvers haar

op een of ander moment toch als buitenstaander beschouwden en hier ook naar handelden.

Ze merkt dat ze tot een andere, ‘echtere’ Surinaamse groep behoort. Ze beschrijft dit

bewustwordingsproces als volgt:‘Ze praten ook over ‘jullie’, dan denk ik ‘bekijk het maar’,

waarom zeggen ze niet wij. Ik ben zelf meer Surinaams dan de meeste Surinamers. Ik ver-

vuil mijn land niet omdat ik meer van Suriname hou dan jullie, ik heb meer respect voor de

mensen, iedereen is voor mij gelijk.’

Het geheel overziend kunnen stereotypen situationeel gebruikt worden. In nieuwe

omstandigheden kunnen nieuwe stereotypen ontstaan omdat ze een hulpmiddel vormen bij

het omgaan met nieuwe onoverzichtelijke en onzekere situaties. Ze bieden houvast en

maken de wereld ordelijk, waardoor bedreigingen in de leefwereld snel kunnen wegebben.

59

Page 60: SU Emgi

Tot slot

Stereotypen zijn producten van cultuur omdat zij berusten op culturele voorstel-

lingen waarmee mensen zichzelf in verband brengen. Stereotypen zijn een methode om de

wereld in geordende categorieën in te delen. In elke samenleving kunnen deze categorieën

anders zijn en opnieuw samengesteld worden. Met de komst van een nieuwe groep kunnen

deze categorieën herschikt worden, maar de beelden blijven uiteindelijk gefixeerd. Er

worden beelden gevormd over het positieve zelf en de negatieve distantieerbare ander,

tegelijkertijd vormen zij een spiegelbeeld over het zelf en kan er een verlangen in uit-

gedrukt worden. Het is uiteindelijk een verbeelding van de sociale werkelijkheid, die het

handelen van mensen beïnvloedt en hun belevenissen kleurt.

Nederlanders sloten Surinamers uit afgaande op hun stereotype beeld over buiten-

landers. Als gevestigden hadden de Nederlanders (in het bezit van de machtsbronnen) meer

mogelijkheden om de Surinamers uit te sluiten. De Surinamers beantwoordden de Neder-

landse uitsluitinstactieken met een zelfuitsluiting. Zij distantieerden zich van het beeld dat

de Nederlanders over hen hadden door een eigen beeld over Surinamers te vormen. Stig-

matiseringen kwamen minder hard aan nadat zij zich bewust werden van een eigen

Surinaamse groep en het stigmatiseren bij het Nederlandse gedrag plaatsten. Dientenge-

volge hield het Elias-model in Nederland geen stand omdat de Surinamers zich niet con-

formeerden aan het Nederlanderse establishment.

Terug in Suriname dachten remigranten als Surinamer te worden ontvangen,

overeenkomstig met het beeld dat zij over Surinamers gevormd hadden. De Suriblijvers

voelden zich echter bedreigd door de remigranten en sloten de gelederen. De Suriblijvers

zochten naar afwijkend gedrag omdat zij zich in hun zelfbewustzijn bedreigd voelden door

remigranten. Remigranten kregen, in tegenstelling tot hun verwachtingen, opnieuw te ma-

ken met uitsluitingsmechanismen, dit keer van hun voormalige landgenoten. Suriblijvers

rechtvaardigden deze uitsluitingsmanoevres aan de hand van het stereotypebeeld dat zij

over remigranten hadden, waarvan ‘onsurinaamse’ eigenschappen kenmerkend waren.

Deze uitsluiting probeerden remigranten te begrijpen door opheldering te zoeken in hun

eigen gedrag. Met allerlei ‘Eliassaanse’ verklaringen probeerden zij de handelswijze van

de Suriblijvers te beredeneren. Zij verinnerlijkten op deze manier het negatieve beeld dat

de Suriblijvers over remigranten hadden en probeerden op alle mogelijke manieren om

geen gedrag te vertonen dat overeenkwam met dit beeld. Zij probeerden zich niet als

60

Page 61: SU Emgi

remigrant te profileren om de mogelijkheid open te houden alsnog toegelaten te worden in

de Suriblijversgemeenschap.

Deze uitsluitingsmechanismen hadden grote impact op het zelfbegrip van remigran-

ten. Om orde en zekerheid in hun wereldbeeld te krijgen, gingen zij op zoek naar een

nieuw zelfbegrip. Een aantal remigranten nam met dit inzicht een andere positie in ten

aanzien van het stereotype beeld van de Surinamer. Deze remigranten overdachten het

stereotypebeeld van de Surinamer en kwamen tot de slotsom dat Suriblijvers niet aan dit

beeld voldeden, maar dat juist zij degenen zijn die onder het stereotype geplaatst moesten

worden. Door hun toewijding aan Suriname zouden zij Surinaamser zijn dan de Suriblij-

vers. Deze remigranten creëerden een nieuwe categorie Surinamer, en wel de ‘Surinamer,

die een ‘onsurinaamse’ mentaliteitsomslag heeft gemaakt’. Dit laatste duidt erop dat een

beeld ongewijzigd kan blijven, terwijl de relaties van personen tot dat beeld kunnen veran-

deren. Met deze nieuwe categorie konden remigranten een andere verhouding ten opzichte

van het stereotypebeeld over de Surinamer innemen.

Remigranten gingen op zoek naar een eigen zelfbeeld en zelfbegrip waarop zij hun

plaats in de Surinaamse samenleving kunnen rechtvaardigen voor zichzelf en voor de

Suriblijvers. Op dit moment komt de werking van het Eliasmodel tot zijn einde omdat

remigranten een nieuwe groep creëren waar zij bij willen horen. Zij doen vervolgens geen

moeite meer om zich te conformeren aan de Suriblijversgemeenschap. In het volgende

hoofdstuk zal ik de vorming van het nationalisme voor de Surinaamse (remigranten)

gemeenschap beschrijven en de rol die het nationalisme kan spelen in de zoektocht naar het

zelbewustzijn.

61

Page 62: SU Emgi

Hoofdstuk 3: Ontwikkeling van een eigen

toekomst

Zoals in het vorige hoofdstuk beschreven was het voor remigranten moeilijk om

hun plaats in de Surinaamse samenleving vast te stellen. In eerste instantie voelden zij zich

Surinamer en verbonden met de Suriblijversgemeenschap en deden alle mogelijke moeite

om uiteindelijk tot deze gemeenschap te behoren. Toch bleven de Suriblijvers de Suri-

naamse remigranten als een aparte groep beschouwen en handelden naar deze opvatting.

De groepsgrenzen waren voor de remigranten onduidelijk, zij bevonden zich als het ware

in een liminele zone. Remigranten handelden op ‘Eliassaanse’ wijze in de hoop omsloten

te worden door de Suriblijvers. Uiteindelijk beschouwden remigranten zichzelf eveneens

als een aparte groep en gingen op zoek naar een nieuw zelfbewustzijn. In deze zoektocht

kwamen meerdere opties tot zelfbegrip tot stand.

In een zoektocht naar het vormen van een eigen groep is het zinvol om te bepalen

wie wel en wie niet bij de groep hoort en eveneens te kijken waarbij men wel en niet wil

behoren. Met name in tijden van migratie is het gecompliceerd om vaste groepsgrenzen te

behouden vanwege het feit dat er steeds nieuwe mensen binnen een bepaalde gemeenschap

komen en tegelijkertijd mensen wegtrekken uit diezelfde gemeenschap. Bij migratie veran-

deren klaarblijkelijk de omstandigheden waarin de gemeenschap haar notie van verbonden-

heid aan een groep gevormd heeft. Daardoor is de gemeenschap met zijn bijbehorende cul-

tuur aan verandering onderhevig en worden identiteiten steeds opnieuw geconstrueerd. Het

zelfbewustzijn van gemeenschapsleden wordt bij deze veranderingen op de proef gesteld. ‘Individuals become most aware of their identities when external social changes, such as those caused by migration, suddenly problematize and transform their former self-consciousness.’ (Tsuda 2003: 369).

Ditzelfde geldt voor natiestaten. Door migratiestromen is de staat met zijn bijpassende

natie aan verandering onderhevig en wordt het zelfbewustzijn van de natiestaat op de proef

gesteld. In deze processen zal de staat zijn uiterste best moeten doen om een sterk natie-

bewustzijn te creëren. Tegelijkertijd kan een natie zich bewust worden van een eigen iden-

titeit als zij geregeerd worden door een vreemde mogendheid. Ik gebruik het nationalis-

tische model van Gellner omdat het a priori van toepassing lijkt te zijn op de vorming van

62

Page 63: SU Emgi

het nationalisme in Suriname. Gellner gaat er vanuit dat de vorming van het nationalisme

een politiek programma is en een uitvinding van de staat.

Nationalisme à la Gellner

Volgens Gellner is het principe van nationalisme dat de politieke en nationale een-

heid met elkaar gelijk moeten lopen. Het sentiment van nationalisme is een gevoel van ver-

bolgenheid als dit principe wordt aangetast of een gevoel van tevredenheid als de inhoud

van het principe bereikt is. Een nationalistische beweging baseert zich op deze nationalis-

tische gevoelens. (Gellner 1983: 1).

De staat en natie lijken bijeen te komen in het nationalisme, hoewel het twee aparte

fenomenen zijn, die afzonderlijk van elkaar zijn ontstaan. Een staat is een instantie (sepa-

raat van de rest van de samenleving) in de vorm van een centrale politieke autoriteit die het

monopolie op geweld heeft om de orde in een samenleving te handhaven (Gellner 1983:

3). Het belangrijkste doel van deze politieke autoriteit is om de voortduring van deze orde

te handhaven. (ibid.: 4). Het fenomeen van de natie is ontstaan en gedefinieerd toen de

ideologie van het nationalisme opkwam. Het idee van de natie houdt in dat indivi-duen

ervoor kiezen om zich te groeperen zodat zij zich met elkaar kunnen identificeren. De

volgende twee elementen zijn van cruciaal belang voor groepsvorming en vervolgens het

in stand houden van deze groepen: ‘Wil, vrijwillige verbondenheid, identificatie, loyaliteit

en solidariteit aan de ene kant; en angst en dwang aan de andere kant.’ (ibid.: 52)

Voor de vorming van een natiestaat is het van cruciaal belang dat de cultuur van de

heersers dezelfde is als die van de ingezetenen. Om deze gedeelde cultuur tot stand te laten

komen is het noodzakelijk om een bepaalde groep te definiëren, waarmee beide partijen

zich willen en kunnen identificeren. Algemene sociale condities die er voor zorgen dat er

een gestandaardiseerde, homogene, centrale hoge cultuur is, die door een gehele bevol-

kingsgroep gedeeld kunnen worden en niet slechts door een elite minderheid, zijn van

cruciaal belang voor het definiëren van zo’n bepaalde groep. Leden van deze groep zullen

onder deze condities de wil hebben om zich te identificeren met enkel en alleen de leden

uit deze gedefinieerde groep. Deze nieuwe groepscultuur waarmee de leden zich identifi-

ceren zal dan een natuurlijke bewaarplaats van politieke legitimiteit lijken te zijn. Onder

deze condities zullen mensen politiek verenigd willen zijn met diegenen die hun cultuur

delen. (Gellner 1983: 55)

63

Page 64: SU Emgi

De staat dient deze algemene sociale condities te creëren om een natie aan zich te

kunnen binden. Slechts op deze manier kunnen de grenzen van politieke en nationale een-

heid met elkaar gelijklopen en kunnen de natie en de staat aan hun afhankelijkheidsrelatie

beginnen. Door de oprichting van hoge culturen, dat wil zeggen een gestandaardiseerd en

op literair en educatief gebaseerd communicatiesysteem (oftewel onderwijs), kon nationa-

liteit gedefinieerd worden in termen van een gedeelde cultuur. (Gellner 1983: 54). Het is de

(nieuwe) taak van de staat om de homogeniteit van zijn burgers te waarborgen in de vorm

van een gedeelde cultuur, waardoor loyaliteit aan de staat logisch wordt. (ibid.: 64). Voor

de centrale autoriteiten wordt het monopolie op legitieme educatie belangrijker dan het

monopolie op geweld omdat de staat deze gedeelde cultuur middels het onderwijs kan

waarborgen. (ibid.: 38).

Het nationalisme is evenwel een paradoxale stroming omdat het zich voordoet alsof

het een kracht is die lang en onbewust aanwezig was in de harten van mensen en daardoor

verschijnt. Het is in feite een nieuwe vorm van sociale organisatie, waarbij ieder individu

afzonderlijk beschermd wordt door de eigen staat. Het nationalisme gebruikt en transfor-

meert bestaande culturen op radicale wijze. Bij het gebruik van deze historisch gevormde

inherente culturele rijkdommen is het nationalisme selectief met als gevolg dat er nieuwe

culturen en tradities kunnen ontspringen. (Gellner 1983: 55).

Hierdoor kunnen vergane talen herleven en tradities uitgevonden worden. ‘De cul-

turen die aanhangers van het nationalisme denken te verdedigen, vereeuwigen en verster-

ken zijn in wezen hun eigen uitvindingen.’ (Gellner 1983: 56). Zij verwerpen de ‘vreemde’

cultuur, maar vervangen deze niet voor de ‘oude’ of ‘onderdrukte’ cultuur. Daarentegen

construeren zij een nieuwe ‘eigen’ cultuur, een moderne gestroomlijnde hoge cultuur, die

overigens enige connecties kan hebben met vroegere locale volksstijlen en dialecten. (ibid.:

57-58). Dit alles duidt op het creatievermogen van het nationalisme, terwijl het nationa-

lisme een natuurlijk verschijnsel predikt te zijn, waarin hetgeen wat in menselijke harten

onbewust al lang gaande was, zich manifesteert.

Een ander gevolg van deze natiestaatsamenlevingsvorm is dat mensen zich door de

centrale communicatie bewust leerden worden van de eigen cultuur. Eveneens ontstond het

besef om andere culturen als vijandig te beschouwen. In tijden van migratie, waarin een in-

dividu zich naar een andere natiestaatsamenleving beweegt en in aanraking komt met een

ander communicatiecentrum dan waarin het individu is opgegroeid, kan de cultuur waarin

hij geleerd heeft te communiceren een kernpunt worden van zijn identiteit. (Gellner 1983:

61). Het is dan ook niet opmerkelijk dat veel nationalistische bewegingen in het ‘buiten-

64

Page 65: SU Emgi

land’ zijn ontstaan. In deze situatie kan men zich bewust worden van het feit dat de regeer-

ders van een politieke eenheid tot een andere natie blijken te behoren. Hierdoor wordt het

nationalistische principe aangetast. Immers, in deze situatie lopen de grenzen van de poli-

tieke staat niet gelijk met die van de natie.

‘Nationalism is a theory of political legitimacy, which requires that ethnic boundaries should not cut across political ones, and in particular, that ethnic boundaries within a given state…should not separate the powerholders from the rest.’ (Gellner 1983: 1).

Deze situatie doet zich voor bij gekoloniseerde landen, die bestuurd worden door politici

van een andere natie, zoals in Suriname het geval was. Met name na de Tweede Wereld-

oorlog zijn er in Suriname allerlei nationalistische bewegingen ontstaan, die tot doel had-

den om zich los te maken van het kolonialiserende Nederland om uiteindelijk de grenzen

van de politieke staat met die van de Surinaamse natie gelijk te laten lopen. Hierover later

een uitgebreid overzicht.

In Suriname is de vorming van het nationalisme duidelijk een politiek programma

geweest. De vorming van een Surinaams nationalisme is voor Surinaamse politici om een

aantal redenen een moeilijke opgave geweest. Ten eerste bestond er onder het koloniale

regime van Nederland nog geen traditionele Surinaamse natie. Dat wil zeggen, de Suri-

namers waren zich niet bewust van een etnisch ‘Surinamer-zijn’. Zij voelden zich eerder

verbonden met andere etnische bevolkingsgroepen zoals de Indiaanse, Joodse, Bosland-

creoolse, Hindostaanse, Javaanse, Chinese en Creoolse bloedverwanten.

Ten tweede was het nationalisme in Suriname zwak omdat de cultuur van de

heersende politici niet gedeeld werd door degenen die zij regeerden. De loyaliteit van de

geregeerden lag op een lager niveau dan de staat. Toch was de vorming van een Suri-

naams nationalisme nodig voor het ontstaan van de Surinaamse natiestaat en uiteindelijk

voor een onafhankelijk bestaan, los van het koloniale Nederland.

Weg met Koningin Oranje, Leve de Republiek!

Volgens Meel kan het Surinaamse nationalisme getypeerd worden als een territori-

aal nationalisme naar het model van Smith. Het territoriale nationalisme komt tot uiting in

bewegingen waarvan het concept over natie in eerste instantie burgerlijk en territoriaal is.

Als préonafhankelijkheidsbeweging richten territoriale nationalisten zich op het wegsturen

van vreemde (koloniale) regeerders om vervolgens te komen tot een nieuwe natiestaat. Als

postonafhankelijkheidsbewegingen willen territoriale nationalisten de verschillende etni-

65

Page 66: SU Emgi

sche groepen bij elkaar brengen in een nieuwe politieke gemeenschap. Uit de oude koloni-

ale staat proberen zij een nieuwe ‘territoriale natie’ te creëren. (Smith in Meel 1998: 267).

Dit territoriaal concept van nationalisme is duidelijk toepasbaar op de Surinaamse

situatie. De grenzen van Suriname zijn sinds de grondwet van 1955 nagenoeg gelijk

gebleven, ook na de onafhankelijkheid in 1975. De rechten van de mens staan centraal in

de Surinaamse politiek. In de Surinaamse grondwet geldt een ‘legale gelijkheid voor alle

burgers’. Tegelijkertijd richt preambule van de grondwet zich tegen het neokolonialisme.

Tevens hebben de nationalisten zich nog voor de onafhankelijkheid gericht tegen het

kolonialisme van de ‘vreemde Nederlandse overheersers’ en wilden zij een nieuwe terri-

toriale natiestaat creëren. Na de onafhankelijkheid hebben de nationalisten in Suriname

vooral geprobeerd om de verschillende etnische groepen met elkaar te integreren in een

nieuwe natie. (Meel 1998: 268-269).

Het territoriaal nationalisme richt zich op het burgerschap, dat wil zeggen een Suri-

namer is diegene die een Surinaams paspoort bezit. Hoewel het territoriale nationalisme

het belang van etniciteit ondergeschikt probeert te maken, hoort er bij het Surinamerschap,

dat zich baseert op een legaal burgerschap, bepaald gedrag en kan er wel degelijk een

dwingende cultuur mee verbonden zijn. Suriblijvers gebruiken het Surinamerschap immers

in hun beargumentering om de remigranten uit te sluiten. Door het behoud van hun Neder-

landse paspoort zouden remigranten zich niet willen aanpassen aan de Surinaamse ge-

meenschap. Shannon, die deel uitmaakt van de Suriblijversgemeenschap was, toen zij de

volgende opmerking maakte, nog nooit in Nederland geweest, maar had wel verschillende

familieleden in Nederland wonen, waarvan er ook een aantal zijn geremigreerd. Tijdens

een tochtje naar Blaka Watra, besprak ze met mij haar mening over remigranten: ‘Remi-

greren is echt een trend geworden de laatste jaren, nu het wat beter gaat met Suriname. Ik

vind het alleen niet leuk dat ze allemaal nog hun Nederlands paspoort behouden. Als ze

terugkomen, moeten ze ook helemaal Surinamer worden en niet de kans hebben om als het

even weer slecht gaat met Suriname direct het vliegtuig weer naar Nederland te pakken.’

Uit dit voorbeeld blijkt dat nationalistische sentimenten situationeel gebruikt wor-

den, aangezien de Suriblijversgemeenschap van remigranten uiterste loyaliteit vraagt aan

de Surinaamse staat, terwijl de Suriblijvers zelf in eerste instantie niet loyaal aan de staat

zijn, maar aan de verschillende etnische groepen binnen de Surinaamse natiestaat. Terug in

Nederland kwam ik Shannon opnieuw tegen in de Kalverstraat. Zij zal misschien ook een

toekomstige remigrant worden en haar mening over remigranten bijstellen en wellicht

nationalistische sentimenten over Suriname krijgen.

66

Page 67: SU Emgi

Het resultaat van 2 repondenten, die bij hun remigratie de oprichting van een eigen onderneming (in dit geval een peuter en kleuterschool) voor ogen hadden. Ze krijgen veel aanvragen van ouders, die hun kinderen graag op deze school plaatsen.

67

Page 68: SU Emgi

Nationalistische gevoelens ontstaan vaak in migratieprocessen, wanneer mensen in

aanraking komen met andere centrale communicatiestructuren en andere gedeelde culturen.

In deze processen kunnen verschillende groepen, zowel gevestigden als buitenstaanders,

zich bewust worden van het ‘eigene’, daar de verschillen des te beter te zien zijn. Surina-

mers, die naar Nederland migreerden en daar als buitenstaanders werden ontvangen, ver-

kregen de notie van een Surinaamse natie. Nationalistische gevoelens staken steeds sterker

de kop op bij deze groep en zij wilden dan ook niets liever dan de vreemde mogendheid

Nederland uit hun vaderland Suriname verdrijven, zodat de grenzen van staat en natie

overeen zouden komen. Terug in Suriname kwamen velen uit deze groep op politieke pos-

ten terecht en zij probeerden hun nationalistische gedachten te vertalen in Suriname. Deze

groep had terug in Suriname de mogelijkheid om een gevestigde positie innemen. Latere

remigranten probeerden hun nationalistische gevoelens voor Suriname ook te uiten. De

Suriblijversgemeenschap weerhield hen echter om een gevestigde plek in te nemen. In dit

latere proces van remigratie droegen remigranten als buitenstaanders bij aan de bewust-

wording van het ‘eigene’ van de gevestigde Suriblijversgemeenschap. De Suriblijvers defi-

nieerden hun groepsgrenzen tegen deze vermeende remigrantengemeenschap.

Hoewel de eerste groep remigranten een gevestigde plek in de Surinaamse samen-

leving kon innemen, was het moeilijk voor de eerste pioniers van het nationalisme om het

Surinamer zijn uit te dragen en aan dit idee vast te houden. Hun pogingen tot nationalisme

vorming vonden geen steun onder de andere Surinamers. Daarentegen werd hun ijver door

deze laatste groep etnisch geïnterpreteerd. Hierdoor is Gellner’s model niet geheel toepas-

baar op Suriname, immers zijn argument is gebaseerd op de grote Oost-Europese Rijken

die, gepaard met etnische zuiveringen, uiteen vielen. In Suriname zijn geen etnische

zuiveringen geweest en dat lijkt evenzo onwaarschijnlijk omdat er nimmer een sterk et-

nisch nationalistisch bewuste Surinaamse groep is geweest. Gellner baseert zijn argument

voornamelijk op een etnisch nationalisme, terwijl het Surinaamse nationalisme meer als

een territoriaal nationalisme getypeerd kan worden, zoals hierboven beschreven. De me-

chanismen die Gellner beschrijft, zijn in tegenstelling tot zijn model van het nationalisme,

van toepassing op de vorming van het nationalisme in Suriname. Dit geldt zowel voor het

bewustwordingsproces in migratieprocessen als voor de scheppende groepsdefinities mid-

dels een politiek programma bij de vorming van het nationalisme.

Suriname is een duidelijk voorbeeld van het paradoxale karakter van het nationa-

lisme. Het nationalisme is een uitvinding van de politiek om macht te krijgen over haar

burgers, terwijl het zich voordoet alsof het een vanzelfsprekend eindpunt is van een histo-

68

Page 69: SU Emgi

risch proces. De nationalisten hoopten dat het belang van (etnische) groepsidentiteiten in

Suriname langzamerhand plaats zou maken voor een nationale identiteit. Het belang van

etniciteit zou moeten verminderen ten gunste van identificatie met de natiestaat. Etniciteit

heeft daarentegen in Suriname een belangrijke rol gespeeld in de natievorming. Het was

voor de elite in deze sterke etno-culturele heterogene samenleving dan ook een zware klus

om tot een nationale identiteit te komen. ‘Cultuurpessimisme werd dan ook karakteristiek

voor [Surinaamse] intellectuelen’. (Baud, Koonings,Oostindie, Ouweneel&Silva 1994: 79).

Ik zal hieronder het dekolonisatieproces en de vorming van het nationalisme in

Suriname beschrijven aan de hand van voornamelijk drie schrijvers: Boeddhoe, Oostindie

en Meel. Boeddhoe bekijkt het proces vanuit de sociaal-economische kant en met een neo-

marxistische bril. Meel en Oostindie bekijken het proces meer op het historische, politieke

en culturele vlak. Allen zijn gespecialiseerd in de culturele en politieke geschiedenis van

Suriname.

Van Wanicastraat tot Johan Adolf Pengelstraat

Eerst even een anekdote. Fietsend naar de Centrale Markt aan de Waterkant van

Paramaribo kwam ik vanuit de J. Lachmonstraat, door de J.A. Pengelstraat, een stukje

rechtsaf de Gemenelandsweg op, waarna ik links de F. Derby straat insloeg. Het steegje A.

de Komstraat genaamd, fietste ik glad voorbij en even later stak ik de Keizerstraat over, de

enige straat ter wereld waar de Moskee en de Synagoog vreedzaam naast elkaar lijken te

staan. Vanwege het éénrichtingsverkeer nam ik de parallelweg H. Arronstraat om langs de

vele houten koloniale huizen en langs de oudste Katholieke Kerk van heel Zuid-Amerika te

fietsen om uiteindelijk op de Waterkant terecht te komen. Ik keek nog even naar het grote

witte Presidentieel Paleis aan het Onafhankelijkheidsplein, waar ik vanuit mijn ooghoeken

een blik kon werpen op Fort Zeelandia, het gebouw waar de decembermoorden hebben

plaatsgevonden. Na het gebouw van de Nationale Assemblee gepasseerd te zijn kwam ik

uiteindelijk aan op de markt, waar ik mijn fiets onder persoonlijke bewaking kon neer-

zetten.

De Creoolse oppasser gaf me een bonnetje en ik ging de markt op, waar mijn oog

viel op allerlei exotische en voor mij onbekende vruchten en groenten. Ik kocht deze omdat

ik ze allemaal wilde proeven, maar toen ik met Surinaamse guldens wilde betalen, verzocht

de marktvrouw me vriendelijk om met Surinaamse dollars te betalen. Surinaamse guldens

werden niet meer geaccepteerd. Met tassen vol kwam ik terug en ik vroeg de oppasser om

69

Page 70: SU Emgi

nog even op mijn fiets te letten. Ik besloot met de taxi de hoeveelheid Surinaamse

producten naar huis te brengen en later mijn fiets op te halen.

Ik gaf de taxichauffeur de route naar mijn verblijfadres. Hij keek me raadselachtig

aan en zei even later: ‘Je bedoelt Gravenstraat in plaats van Henck Arronstraat, Coppena-

mestraat i.p.v. Jagernath Lachmonstraat, Wanicastraat i.p.v. Johan Adolf Pengelstraat,

Rust en Vredestraat i.p.v. Fred Derbystraat.’ Deze straten bleken in deze periode te zijn

herbenoemd naar personen, die de regering van belang achtte voor de Surinaamse

geschiedenis. De regering poogde door deze acties de Surinaamse geschiedenis te laten

herleven voor de Surinamers, die schijnbaar niet genoeg wisten van de eigen geschiedenis.

Ook wilden zij de straten, die eens door de Nederlandse kolonisators waren ingevoerd,

omdopen tot Surinaamse straten. Ik merkte dat mensen zich hieraan ergerden, vooral de

taxichauffeur, die mij vaak rond reed. Hij zei: ‘Het hekelt me echt van die straatnamen, ik

moet ze nu allemaal dubbel leren. Iedereen blijft toch die oude straatnamen zeggen. Ik zie

het nut niet.’ Ook de remigranten ergerden zich hieraan, zoals bijvoorbeeld Harold. Hij

zegt hierover: ‘Dat de regering de straatnamen veranderd heeft, vind ik niet goed. Doe

andere dingen met het geld. Je kunt nieuwe straten in nieuwe wijken naar hen vernoemen

of noem projecten naar die personen’. Op welke manier valt de straatnaamverwisseling in

namen van personen die het nationalistische sentimenten uitdragen en de omwisseling van

de nationale Surinaamse munt te begrijpen en op wat voor manier kunnen de ergernissen

wor-den geïnterpreteerd?

Om dit alles in een goed interpretatiekader te kunnen zetten is het nodig om de

periode van de vorming van het nationalisme in de Surinaamse geschiedenis te bekijken.

Het nationalisme in Suriname is volgens Boeddhoe geen belangrijke factor geweest in het

dekolonisatieproces van Suriname. (Boeddhoe 1983: 133). Anton de Kom is één van de

eerste Surinaamse persoonlijkheden geweest, die nationalistische gevoelens vormde dan

wel publiekelijk uitte. Hij ontwikkelde deze ideeën in een periode (de jaren ’20, ’30) dat

hij in Nederland verbleef, waarin hij lid was van een aantal linkse kringen en contacten

onderhield met de vakbeweging in Suriname.

Terug in Suriname gaf De Kom gestalte aan zijn visie van de Surinaamse geschie-

denis. Hij vond dat de geschiedenis niet langer vanuit de koloniale overheersende bril

moest worden bekeken, maar vanuit de optiek van de Surinaamse bevolking, namelijk de

afstammelingen van de ex-slaven en de contractarbeiders. (Boeddhoe 1983: 137). De Kom

had hierbij een politiek programma, waarin staatkundige onafhankelijkheid, zeggenschap

over Surinaamse politieke en economische aangelegenheden en de emancipatie van onder-

70

Page 71: SU Emgi

drukte klassen en groeperingen, de ijkpunten waren. De Nederlandse koloniale heersers in

Suriname achtten hem als ‘staatsgevaarlijk’ en toen hij in 1933 een protestdemonstratie or-

ganiseerde, werd hij opgepakt en gevangen gezet en naar Nederland verbannen. Uiteinde-

lijk stierf hij in 1945 in een Duits gevangeniskamp. (ibid.).

In deze zelfde koloniale periode, waarin het spreken van Sranantongo (Creools-

Surinaamse taal) verboden was en kinderen hun mond met zeep moesten spoelen als zij dit

ten gehore brachten, propageerde Koenders (Creools intellectueel) het Sranantongo als een

uiting van de culturele waarden van de Creoolse bevolking. Koenders gaf 10 jaar lang het

maandblad Foetoeboi uit waarin hij hoopte het zelfrespect van de Creoolse bevolking te

vergroten. Hij verzette zich tegen de koloniale cultuurpolitiek van de Nederlanders. (Boed-

dhoe 1983: 137).

Om aan de wensen van Suriname (en de Antillen) tegemoet te komen, startte

Nederland na de Tweede Wereldoorlog in Den Haag de eerste Rondetafelconferentie, die

in vrij overleg de grondslagen moest vestigen voor de formulering van een nieuwe rechts-

orde voor het Koninkrijk. Een achterliggend doel van deze conferentie was dat Nederland

hoopte haar kolonialistische imago te verbeteren ten aanzien van de internationale politiek.

(Oostindie&Klinkers 2001: 40). De komst van de Rondetafelconferentie was niet zozeer

ontstaan door de druk van nationalistische stromingen in Suriname. Nederland hoopte op

deze manier de opkomende nationalistische beweging in Nederlands-Indië in goede banen

te kunnen leiden. (Boeddhoe 1983: 138).

Deze belofte voor herformulering van de rechtsorde had in Suriname tot gevolg dat

verschillende politieke bewegingen uit de lokale elite opkwamen om inspraak te verwerven

in het toekomstige autonomieproces. (Boeddhoe 1983: 139). De verschillende politieke be-

wegingen beconcurreerden elkaar met nationalistisch getinte propagandacampagnes. Hun

doel was echter niet om grote maatschappelijke vernieuwingen tot stand te brengen. De

meeste partijen hebben etnische verwantschap als een politiek bindend middel gebruikt

sinds hun oprichting, waardoor religie al snel naar de achtergrond schoof. Hierdoor was het

mogelijk dat Hindostaanse Moslims en Hindoes in een politieke organisatie konden samen-

gaan, terwijl de samenwerking van Javaanse en Hindostaanse moslims maar van korte duur

is geweest. (Sedney 1997: 16)

Unie Suriname was één van de eerste nationalistische bewegingen, die probeerde

om onder alle lagen van de bevolking een saamhorigheidsgevoel te creëren. Met de slogan

‘Baas in eigen Huis’ slaagde zij erin om een deel van de arbeidersklasse te mobiliseren.

Leden van Unie Suriname waren grotendeels Creolen, die zich keerden tegen het beleid

71

Page 72: SU Emgi

van gouverneur Kielstra, die van mening was dat de Aziatische immigranten zich in hun

eigen sfeer moesten ontplooien. Deze mening zette Kielstra om in een beleid. Creolen

voelden zich bedreigd door dit beleid. (Jansen van Galen 2000: 61). Hoewel Unie

Suriname aanhang wilde kweken onder alle bevolkingsgroepen, kreeg Unie Suri-name niet

veel aanhang. Het was enkel de politieke elite die zich daadwerkelijk bezig hield met het

autonomieproces en de Rondetafelconferenties.

Er moesten uiteindelijk nog heel wat Rondetafelconferenties gehouden worden om

tot het Statuut voor het Koninkrijk te komen. Op 15 december 1954 werd het ‘Statuut voor

het Koninkrijk der Nederlanden’ een feit. Het statuut telde 61 artikelen. Het Koninkrijk der

Nederlanden bestond nu uit drie formeel gelijkwaardige partners die ‘de eigen belangen

zelfstandig behartigden en op voet van gelijkwaardigheid de gemeenschappelijke belangen

verzorgden en elkaar wederkerig bijstand verleenden’. (Oostindie&Klinkers 2001: 55). Be-

langrijke punten uit het Statuut waren het zelfbeschikkingsrecht (zij het impliciet) en de

regeling in het Statuut dat de rechtsorde niet ‘eeuwig’ hoefde te zijn. Het Statuut zorgde

voor meer ruimte en een grotere mate van autonomie voor de politieke elite in Suriname.

Desalniettemin bleef de Nederlandse dominantie sterk aanwezig.

Suriname? Dat is onze zaak

Hoewel de ideologische fundamenten van het Surinaams nationalisme in Suriname

zijn gelegd, kwam het nationalisme als beweging pas in Nederland van de grond. (Meel

2002: 190). De Surinaamse studenten in de jaren ’50 en ’60 waren voornamelijk van

Creoolse afkomst. In die tijd waren er nog weinig Hindostaanse en Javaanse Surinamers in

Nederland voor het volgen van een studie. De enkelen die er waren hadden als motto: ‘aan-

komen, studeren en wegwezen.’ (Sedney 1997: 88). De Creoolse studenten kwamen in

aanraking met de autochtone Nederlandse bevolking en merkten dat de Nederlandse cul-

tuur niet bij hen paste. Zij werden geconfronteerd met hun aanpassingsideaal. Zij beseften

dat zij zelfs in cultureel opzicht nooit zo zouden worden als de blanke Hollanders. Dit

‘culturele trauma’ legde de kiem voor het Surinaamse nationalisme. (Voorhoeve in Jansen

van Galen 2000: 176). De Surinaamse studenten gingen op zoek naar het eigene. De (Cre-

ools) Surinaamse taal Sranantongo bleek een goed communicatiemiddel te zijn waar velen

zich in konden herkennen. (Sedney 1997: 87).

In hun speurtocht naar het eigene verenigden zij zich in de vereniging Wie Eegie

Sanie (WES (onze eigen zaak/dingen)). Vooraanstaande leden van deze vereniging waren

72

Page 73: SU Emgi

Eddy Bruma, Jules Sedney en Robin Ravales. WES legde vooral de nadruk op de ‘culture-

le vrijmaking van de Surinamer’. Zij wilden dit bereiken door ‘het bevorderen van de

eigenwaarde en het zelfrespect van de Surinamer. Deze diende op te houden de eigen cul-

tuur als inferieur te beschouwen en de imitatiecultuur van de overheerser als vanzelfspre-

kend te aanvaarden.’ (Meel 2002: 190). WES richtte zich vooral op de herwaardering van

het Sranantongo, wat tot uiting kwam in de in deze taal geschreven gedichten, proza en

toneelstukken. Daarbij wilden WES in navolging van De Kom en Koenders een Surinaam-

se herschrijving van de Surinaamse geschiedenis, die de Nederlandse optiek moest ver-

vangen. (Oostindie 2000: 227).

De Surinaamse studenten in Nederland verwierpen het Statuut van 1954 en be-

schouwden het als een neokoloniaal instrument. Zij eisten in plaats van het Statuut de

volledige onafhankelijkheid van Suriname. Hoewel de ideologie van WES naar nationale

normen en waarden streefde, was dit streven in de praktijk door het overwegend Creoolse

deel van de studenten in WES voornamelijk een Creoolse passie geworden. (Sedney 1997:

88). Daarenboven had WES een kleine aanhang omdat er in die periode slechts circa 5000

Surinamers in Nederland woonden. (Oostindie 2000: 227)

Desalniettemin heeft WES veel invloed gehad op de vorming van het nationalisme

in Suriname. In eerste instantie verenigden zij studenten en arbeiders onder de noemer van

een Surinaams nationalisme. Zij legden de grondslag voor een ‘nieuw zelfbewustzijn, dat

pas na de onafhankelijkheid tot verdere wasdom zou komen’. (Meel 2002: 191) Ten

tweede werden veel van de actieve nationalistische leden van WES vooraanstaande politici

in Suriname. Ook heeft deze beweging er mede voor gezorgd dat de Surinaamse regering

het Sranantongo in 1960 officieel als een gelijkwaardige taal aan de Nederlandse verklaar-

de. Echter tot op heden heeft het Sranantongo het Nederlands niet vervangen als officiële

taal. Op educatief en administratief gebied wordt in Suriname nog altijd het Nederlands

gebruikt. De verenigende kracht van het Sranantongo, zoals de cultureel nationalisten van

WES die voor ogen hadden, heeft deze uitwerking niet gehad. (Meel 1998: 263). De Suri-

naamse regering zag er in 1986 vanaf om het Sranantongo een bevoorrechte status te

geven. Tegelijkertijd erkende de regering het Sarnami-Hindostani en Surinaams-Javaans

als culturele talen. (Meel 1998: 263).

Verschillende auteurs schrijven het moeizame proces van de vorming van het Suri-

naamse nationalisme toe aan het feit dat de aanhangers van WES voornamelijk uit Creolen

bestonden. Hierdoor was het mogelijk dat andere Surinaamse bevolkingsgroepen de po-

73

Page 74: SU Emgi

gingen van de nationalisten eenzijdig en etnisch interpreteerden. Dit feit maakte het de na-

tionalisten moeilijk om aanhangers voor hun ideeën te vinden.

‘WES bevindt zich van meet af aan in een spagaat: ze belijdt een algemeen nationalisme, los van en boven diverse bevolkingsgroepen, maar ze komt voort uit de behoefte van een der groepen om zijn eigen geschiedenis (slavernij), taal (Sranantongo) en godsdienst (Winti) te herwaarderen, die stuk voor stuk geen deel uitmaken van het erfgoed van andere bevolkingsgroepen.’ (Jansen van Galen 2000: 264).

De nationalistische beweging heeft weinig aanhang gekregen onder de Javanen en Hindo-

stanen omdat deze laatste twee groepen van hun politieke en religieuze leiders tegenwer-

king te verduren kregen. (Jansen van Galen in Meel 2002: 191). Opvallend is tevens dat de

nationalistische beweging weinig bijval kreeg van de Boslandcreoolse deel van de Suri-

naamse bevolking, terwijl de beweging zich juist beriep op de Afrikaanse normen en waar-

den. (Jansen van Galen 2000: 272).

Met vlag en rimpel

In 1954 remigreerde Bruma naar Suriname en daarmee verschoof het zwaartepunt

van de nationalistische beweging van Nederland naar Suriname. (Meel 1999: 255). Een

aantal van deze Surinaamse studenten richten in 1959 onder leiding van de dichter Robin

Ravales de Nationalistische Beweging Suriname (NBS) op. ‘Deze beweging wilde de af-

hankelijkheid met Nederland doorbreken en een zelfbewust Surinaams volk kweken, dat

geloofde in het eigen kunnen.’ (Jansen van Galen 2000: 211). Zij streden voor de onaf-

hankelijkheid van Suriname en voor de proclamatie van 1 juli als nationale feestdag. Twee

jaar later ging de NBS samen met WES over in de Partij Nationalistische Republiek (PNR)

die tot doel had het progressieve deel van de Surinaamse bevolking te mobiliseren voor een

Surinaamse nationalistische revolutie. De PNR wilde 1 juli 1963, precies honderd jaar na

de afschaffing van de slavernij, Suriname onafhankelijk kunnen verklaren.

Dit doel werd echter niet bereikt en 10 jaar later kwamen de nationalisten van de

PNR, de NPS en de PSV, weer samen en verenigden zich in de Nationale Partij Kombi-

natie 1 (NPK 1). Zij stelden 1975 als ultimo datum voor de onafhankelijkheid. In 1961

kwam er een nieuwe Rondetafelconferentie om te praten over de relaties in Koninkrijks-

verband. Voor de Conferentie werd gevraagd hoe de verschillende partijen over de onaf-

hankelijkheid van Suriname dachten. Een duidelijke splitsing tekende zich af. Het Creoolse

deel was voorstander, maar het Aziatische deel verenigd in de partijen Nickerie Onafhan-

kelijkheidspartij (NOP; Hindostaans), Kaum Tani Persatuan Indonesia (KTPI; Javaans),

74

Page 75: SU Emgi

Aktiegroep (AG; Hindostaans), was duidelijk geen voorstander van de onafhankelijkheid.

Zij vreesden voor een Creoolse dominantie na de onafhankelijkheid van Suriname.

(Boeddhoe 1983: 142). De Rondetafelconferentie had uiteindelijk geen tastbaar resultaat.

Uit de weerstand van de andere bevolkingsgroepen ten aanzien van het gedachte-goed van

de Creoolse Surinamers blijkt tevens dat de Creoolse nationalisten er teveel van-uit waren

gegaan dat het ‘Creoolse’ identiek was aan het ‘Surinaamse’. (Sedney 1997: 89).

De ontwikkeling van de nationalistische bewegingen in Suriname intensiveerde

door de hevige raciale conflicten van buurland Brits-Guyana. Hiermee ging in Suriname

een proces gepaard van groeiende angst ten opzichte van elkaar. De politieke partijen

hielden zich niet bezig met politieke onafhankelijkheid, maar probeerden de eigen positie

te versterken en zochten hun aanhangers in etnische hoeken. ‘Het denken in termen van

‘rassen’ kreeg de overhand.’ (Boeddhoe 1983: 143).

Midden jaren ‘60 kwam er een periode van politieke rust in Suriname toen de

leiders de partijen van de twee grootste etnische groepen, de Creolen met hun NPS onder

leiding van Pengel en de Hindostanen met hun VHP onder leiding van Lachmon, volgens

een strategie van verbroederingspolitiek gingen leven. Dat hield in: politiek van toenade-

ring en vreedzaam naast elkaar voortleven. Pengel streefde naar geleidelijke assimilatie

van alle bevolkingsgroepen, terwijl Lachmon meer dacht in termen van ‘eenheid in

verscheidenheid’. (Boeddhoe 1983: 143).

‘Eigenlijk is de verbroederingspolitiek een romantische benaming van het ver-

standshuwelijk tussen de NPS en de VHP’. (Sedney 1997: 31). Beide leiders hadden elkaar

nodig. Lachmon had een Creoolse partner nodig om aan regeermacht te komen en tevens

om via die weg de maatschappelijke achterstanden van zijn Hindostaanse bevolkingsgroep

in te lopen. Pengel had Lachmon nodig in zijn strijd om de macht in de NPS en om op die

manier aan de macht te kunnen blijven. (Sedney 1997: 31). Er was in de NPS namelijk een

scheuring opgetreden nadat Pengel het idee had gelanceerd om 1 juli, de gedenkdag van de

slavernij, als een nationale feestdag te maken. Zijn partijgenoot Findley trok zich terug en

vormde met zijn volgelingen een oppositie, omdat hij vond dat een nationale feestdag voor

alle Surinamers moest zijn en niet slechts voor de nazaten van de slaven. Findley probeer-

de een coalitie te sluiten met de VHP om tegenwicht te kunnen bieden aan de partij van

Pengel. Doordat Pengel met Lachmon de verbroederingspolitiek aanging kon Pengel aan

de macht blijven.

Deze politiek zorgde er tevens voor dat de Surinaamse politiek via etnische schei-

dingslijnen georganiseerd werd. Op deze manier werd de etnische verdeeldheid geïnstitu-

75

Page 76: SU Emgi

tionaliseerd. (Boeddhoe 1983: 143). Ondanks de sterke scheidingslijnen op etnisch gebied,

die de verbroederingspolitiek tot gevolg had, hebben zich ook een aantal positieve maat-

schappelijke veranderingen voorgedaan. Tot in de jaren vijftig kwamen lichtgekleurden

‘logischerwijs’ op leidinggevende functies in de overheid en het bedrijfsleven terecht.

Pengel en Lachmon hebben voor een emancipatieproces gezorgd van de groepen (donker-

gekleurde) Creolen en Hindostanen met het verschil dat de emancipatie van Creolen voor-

namelijk van sociaal-psychologische aard was en de emancipatie van Hindostanen meer

van economische aard. (Meel 2002: 188). Deze verbroederingspolitiek bracht verandering

in dit ‘lichtgekleurde’ beleid. Benoemingen van hoge functies werden weliswaar langs de

weg van ‘affirmative action’ (in het Surinaams: regelen) gedaan, dat wil zeggen dat

partijgenoten nadrukkelijk werden voorgetrokken. Dit heeft tot gevolg gehad dat deze

bevolkingsgroepen dankzij deze politieke patronage hun achterstanden hebben kunnen

inlopen. (Sedney 1997: 39).

Ook op economisch gebied had het nationalistische gedachtegoed in de jaren ’50 en

’60 eveneens zijn uitwerking. Er was sprake van een denationalisatie. (Boeddhoe 1983:

148). De investeringsplannen zijn feitelijk volgens een beleid gevoerd van ‘accumulation

by invitation’. Buitenlandse bedrijven hadden uiteindelijk het meeste baat bij deze ont-

wikkelingsactiviteiten omdat de investeringen het meest waren gericht op de ontwikkeling

van de export sector. Uiteindelijk hebben deze investeringen niet geleid tot economische

groei en vermindering van de werkeloosheid. Suriname bleef afhankelijk van ontwikke-

lingen in de wereldmarkt. (Schüster 1988: 10). Deze economische ontwikkelingen zorgden

ervoor dat Suriname zich niet richtte op het zelf produceren van goederen voor de locale

markt, wat de vorming van het nationalisme bemoeilijkte. (Boeddhoe 1983: 148).

Ook de sterke afhankelijkheid van de Nederlandse ontwikkelingshulp kwamen de

economische ontwikkelingen en de autonomie van Suriname niet ten goede. In de periode

na 1954 verschoof de aandacht van de koninklijke relaties van het herformuleren van de

staatsrechtelijke verhoudingen naar ontwikkelingshulp. Door de steeds sterkere afhanke-

lijkheid van Nederlandse hulp raakte de Haagse politiek steeds meer betrokken bij het

locale beleid in Suriname. In deze periode raakte Suriname in educatieve en culturele zin

meer op Nederland gericht. De grotere betrokkenheid van Nederland op allerlei gebieden

riep steeds meer verzet op in Suriname. Nederland weigerde in nieuwe Rondetafelcon-

ferenties om de reikwijdte van de autonomie zoals die was vastgelegd in het Statuut te

verbreden. Na de rellen van 1969 op Curaçao merkte Nederland dat haar directe inmenging

met het bestuur van de Antillen en Suriname door de regelingen in het Statuut beperkt was.

76

Page 77: SU Emgi

Hierdoor begon Nederland eveneens te streven naar beëindiging van het Statuut en had

Nederland grote bereidheid om mee te werken aan de onafhankelijkheid van Suriname.

(Oostindie & Klinkers 2001: 110)

Eind jaren ’60, begin jaren ’70 brak er een roerige tijd in Suriname aan. Er braken

massale stakingen uit. De middenklasse, gesteund door de boeren en de arbeidersklasse,

bracht in 1969 en 1973 de regering zelfs ten val. Minister-president Arron (NPS) verklaar-

de onder druk van de PNR dat 1975 het ultimo tijdstip moest zijn voor de onafhankelijk-

heid van Suriname. (Boeddhoe 1983: 145). De houding van Nederland was nu echter

anders dan in de jaren voorheen. Nederland had internationaal gezien een slecht imago op

het gebied van haar koloniën. Hierbij kwam dat Nederland de overzeese rijksdelen als een

blok aan het been beschouwde. (Oostindie & Klinkers 2001: 110)

De meest heikele onderwerpen over de overdracht van de onafhankelijkheid van

Suriname waren:‘de juridische procedures rond de Soevereiniteitsoverdracht, de grondwet,

de ontwikkelingssamenwerking, het leger en de migratiekwestie’. (Oostindie & Klinkers

2001: 110). Het Nederlandse kabinet Den Uyl wilde de onafhankelijkheid van Suriname

echter zo snel mogelijk verwezenlijken. Daarbij gebruikte Nederland de ontwikkelingshulp

als instrument om de soevereiniteitsoverdracht op 25 november 1975 met meer zekerheid

vast te leggen. (Oostindie&Klinkers 2001: 145) De verdragsmiddelen stemden de oppositie

in Suriname milder, daarentegen heeft het de spanningen in de etnische verhoudingen in

Suriname niet kunnen wegnemen en (daarmee) ook niet de grote exodus van Surinamers

richting Nederland. (Jansen van Galen in Meel 2002: 196).

Een belangrijk motief vanuit Nederland om de onafhankelijkheid zo snel mogelijk

te bewerkstelligen was de migratiekwestie. Nederland wilde de omvangrijke migratie een

halt toe roepen. De Nederlandse regeringspartijen (voornamelijk de PvdA) wilden deze mi-

gratie aan banden leggen omdat zij bemerkten dat de autochtone bevolking de Surinamers

als onwelkome concurrenten op de arbeids- en huizenmarkt zagen en de integratie voor

nogal wat problemen zorgde. Daarnaast steeg de werkeloosheid in Nederland, waardoor de

toekomstperspectieven van deze Surinamers in Nederland er onrooskleurig uit zouden

zien. (Jansen van Galen in Meel 2002: 195). Nederland heeft Suriname tijdens de onder-

handelingen voor de onafhankelijkheid dan ook geen haar in de weg gelegd. Op 25 novem-

ber 1975 was de onafhankelijkheid een feit. Daarbij heeft Nederland te weinig oog gehad

voor de weerstand en oppositie, die er in Suriname voor de onafhankelijkheid was. (Oost-

indie&Klinkers in Meel 2002: 200). Nederland heeft ten opzichte van Suriname een groter

77

Page 78: SU Emgi

aandeel geleverd in het dekolonisatieproces, waardoor de koers van het proces voorname-

lijk door Nederland is bepaald. (Meel 1999: 406).

In 1980 kwam er met de militaire staatsgreep opnieuw een opleving in het Suri-

naams nationalisme. In die tijd was de regering Arron in een vakbondsconflict verwikkeld

met een groep militairen. Gesterkt door de onvrede van de bevolking grepen de militaiten

in 1980 naar de macht. De militairen wilden een ander beleid gaan voeren en spraken in

termen van ‘puinruimen’, ‘een nieuwe orde’, ‘een nieuwe Surinaamse mens’. (Schüster

1988: 12). De vernieuwingen hielden in: vernieuwing van de bestuurlijk-politieke orde;

van de sociaal maatschappelijke orde; van de sociaal economische orde en van de educatie-

ve orde. Om deelname van de bevolking aan de nieuwe ontwikkelingen te bevorderen wer-

den volkscomité’s opgericht. Suriname moest een eigen model tot ontwikkeling brengen;

deze ideologie noemden zij het ‘Surinamisme’. (Boeddhoe 1983: 150).

Deze politieke interventie werd omgedoopt tot ‘Revolutie’ en de revolutionairen

zetten net als de oude nationalisten hun strijd voort tegen het kolonialisme en het neokolo-

nialisme. Dit doel zou tot stand komen in een ‘ware democratie’. Politieke partijen zoals de

Nationale Democratische Partij (onder leiding van Bouterse), gingen zich bezig houden

met deze ‘revolutionaire idealen’, waarin sociale gelijkheid en nationale ontwikkeling als

hoogste politieke doelen werden gesteld. (Meel 1998: 262). De militairen gingen de ver-

kiezingen in met de leuze Wan bigi famiri (één grote familie) om de etnische grenzen te

kunnen overstijgen. (Jansen van Galen 2001: 341).

Het grootste deel van de bevolking keerde zich na de politieke decembermoorden in

1982 tegen de militairen. De mogelijke steun van de aanhangers van de militairen was om-

geslagen in angst, willekeur en wantrouwen. (Boeddhoe 1983: 150). Dit wantrouwen werd

versterkt doordat de militairen een nieuwe handelssector openden, namelijk die van het

‘witte goud’ (door Surinamers ook wel Surinaamse sneeuw genoemd), de cocaïne die zij

vanuit andere Zuid-Amerikaanse landen naar Europa doorsluisden. Zij hadden hun macht

gebruikt om posities te verwerven in deze sector en hadden daar zelf het meeste baat bij

omdat zij zichzelf konden verrijken. (Jansen van Galen 2001: 326). ‘In tegenstelling tot

hun idealen hebben ook zij de etnische scheidingslijnen niet kunnen overbruggen, eerder

hebben zij deze versterkt’. (Meel 1998: 265).

Het is dan ook niet verwonderlijk dat de mensen in Suriname zich stoorden aan de

straatomdoping van de Surinaamse regering. De regeringsacties misten hun doel omdat

haar burgers niks van deze vermeende corrupte regering wilden aannemen. Ondanks de po-

gingen van de regeringen om het nationalisme uit te dragen, herleeft de geschiedenis niet.

78

Page 79: SU Emgi

De burgers ervaren de pogingen als de zoveelste onbegrijpelijke actie van de regering.

Hieronder zal ik aan de hand van de mislukte pogingen van de regering om de Surinamers

onder één nationalistische hoed te krijgen, proberen uit te leggen.

Foe ala Sma6

Foe ala sma was de naam van de Surinaamse supermarkt, door Chinezen gerund,

waar ik in mijn veldwerkperiode dikwijls mijn boodschappen deed. Er was van alles te

koop. Ik kocht er uit Nederland geïmporteerde producten als ‘Dubbel Friss’ en ‘Super Le-

verpastei’. Daarnaast haalde ik er Surinaamse goederen als ‘Markoesa stroop’ (vruchten

siroop), Para Springs (Surinaams bronwater) en Tacoma Light (Original Surinam Blend)

sigaretten. In deze winkel zag ik Surinamers van alle afkomsten en uit alle sociale lagen

van de bevolking hun boodschappen inslaan. Deze boetiek leek Foe ala Sma te zijn, een

zaak waar de Surinaamse regering wellicht een voorbeeld aan zou kunnen nemen.

Zij zouden het liefst een Suriname zien met Wan pipel7, het idee dat ook de natio-

nalisten voor ogen hadden. Bruma, een vooraanstaande nationalist, ‘beschouwde het cul-

turele nationalisme als een voorloper van het politieke nationalisme. Eerst diende de Suri-

namer zijn eigen normen en waarden te leren kennen en aanvaarden, alvorens Suriname als

natie de stap naar onafhankelijkheid kon zetten.’ (Meel 2002: 190). Bruma’s beschouwing

heeft niet voor Suriname gegolden. De twee vormen van nationalisme zijn eerder twee

aparte bewegingen gebleven en zijn niet in elkaar overgevloeid. (Meel 1998: 264).

Over het algemeen waren de nationalisten ervan overtuigd dat Suriname op econo-

misch en cultureel gebied slechts in een onafhankelijke staat tot ontwikkeling zou kunnen

komen. Hierbij kwam de overtuiging dat etnische scheidingslijnen zouden vervagen als een

ieder zich voor het nationaal belang zou inzetten. Hierdoor zou een groter saamhorigheids-

gevoel tot stand komen. (Oostindie 2000: 189) Voor nationalisten was het de taak om een

nationale identiteit te smeden. In het zoeken naar een nationale identiteit was het daarom

belangrijk om het etniciteitsaspect een geringe betekenis te geven. (ibid.: 182). Het is nog

de vraag of de integratiepogingen van de nationalisten hun uitwerking hebben gekregen in

Suriname voor het ontstaan van een Surinaamse natie.

Nationalistische opvattingen hebben uiteindelijk vooral gehoor gevonden onder het

Creoolse deel van de bevolking. In tegenstelling tot de wens van de nationalisten hebben

deze opvattingen voornamelijk een bewustwordingsproces onder de Creolen op gang ge- 6 Foe ala sma betekent in het Sranantongo: Voor alle mensen. 7 Term uit een nationalistisch gedicht van Ravales, zie bijlage 3.

79

Page 80: SU Emgi

bracht. Deze nationalisten stelden de Nederlandse overheersing ter discussie en hebben

evenwel gezorgd voor de aanvaarding van nationalistische symbolen en de proclamatie van

1 juli als de Dag der Vrijheden. Uiteindelijk verenigd in de PNR hebben deze nationalisten

gezorgd voor de verwezenlijking van een onafhankelijk Suriname. Meel is het dan ook niet

eens met de stelling van Boeddhoe dat het Surinaamse nationalisme geen belangrijke factor

is geweest in het dekolonisatieproces. Desalniettemin geeft Meel geeft dat ‘de triomf van

de nationalisten van korte duur is geweest en hun succes beperkt is gebleven tot de reali-

sering van de soevereiniteitsoverdracht.’ (Meel 1999: 407).

Uiteindelijk hebben de Surinaamse nationalisten weinig van hun idealen kunnen

verwezenlijken en is het Surinaams nationalisme als zwak te kenmerken. Zoals eerder

beschreven faalden de nationalisten om hun ideeën over te brengen op andere bevolkings-

groepen. Dit eenzijdig etnisch interpreteren van de andere bevolkingsgroepen valt te

verklaren vanuit een historisch proces. Als gevolg van het Nederlandse kolonialisme heeft

Suriname zich als een plurale samenleving ontwikkeld. De scheiding langs etnische lijnen

begon in feite al lang voor de politieke partijvorming. (Oostindie 2000: 121). Door het

koloniale beleid ontstond een etnische arbeidsdeling en een ruimtelijke scheiding van de

etnische groepen in Suriname. De Creolen waren vooral werkzaam in de mijnbouw, bos-

bedrijven, het ambacht en de ambtenarij. Het Aziatische volksdeel werkte vooral in de

agrarische sector. Hierdoor ontstonden ‘typische’ Creoolse districten (Brokopondo, Maro-

wijne), Hindostaanse districten (Nickerie, Saramacca) en een Javaans district (Comme-

wijne). (Boeddhoe 1983: 149). Bovendien was de infrastructuur in Suriname slecht,

waardoor groepen niet snel met elkaar in contact kwamen. Hierdoor konden vooroordelen

en stereotypen over de ander blijven bestaan. (Willemsen in Boeddhoe 1983: 149).

In Suriname ontwikkelde zich een Hollands verschijnsel, namelijk een verzuilde

samenleving. In Suriname berust deze verzuiling niet op religie, maar op etniciteit en gaat

daardoor in feite dieper dan in de Nederlandse versie. Iedere groep ontwikkelde zijn eigen

etnische instituties en de contacten tussen de groepen waren betrekkelijk afstandelijk en

eerder uit noodzaak dan uit genegenheid geboren. (Oostindie 2000: 121). In de Surinaamse

samenleving komt het belang van etniciteit thans sterk naar voren. Surinamers voelen zich

in eerste instantie lid van een etnische groep, ‘en op zijn best daarnà nog Surinamer.’

(Oostindie 2000: 138). De leiders van politieke partijen hebben volop gebruik gemaakt van

dit verzuilingsverschijnsel.

Ten tweede is het zwakke nationalisme te verklaren vanuit het feit dat het

overwegend de politieke elite is geweest die het Surinaamse nationalisme op gang heeft

80

Page 81: SU Emgi

gebracht. Het nationalisme in Suriname had geen breed draagvlak wat blijkt uit het feit dat

een meerderheid van de Surinamers niet op de onafhankelijke regering stemde. In plaats

daarvan nam een omvangrijk aantal Surinamers de benen richting Nederland. De migratie

richting Nederland is een grote sta-in-de-weg geweest voor het slagen van het Surinaamse

nationalisme. Daarnaast heeft de exodus ook grote invloed gehad op de levensvatbaarheid

van de onafhankelijke Surinaamse staat. (Oostindie 2000: 189).

Vanaf het begin van de Surinaamse onafhankelijke staat heeft de Surinaamse bevol-

king geen geloof in de eigen regering gehad. Deze opvatting werd versterkt door het feit

dat Surinaamse leiders onbekwaam en onbetrouwbaar bleken. Deze leiders hebben er mede

voor gezorgd dat er een dictatuur tot stand kwam, een binnenlandse oorlog en een verarm-

de bevolking. Daarentegen hebben de leiders zichzelf verrijkt. Daarnaast hebben deze

leiders van de Surinaamse natie de etnische verdeeldheid niet kunnen wegnemen, zij heb-

ben deze eerder versterkt. (Oostindie 2000: 193)

De incompetente en corrupte politieke klasse van Suriname gedraagt zich volgens

Hoefte en Meel als een nieuwe kolonisator. Deze gebruikt de politiek en de staat als een

instrument voor eigen particuliere belangen. Incompetentie en corruptie zijn nauw ver-

bonden met de structuur en cultuur van de Surinaamse politiek. Er zijn geen verschillende

programma’s voor verschillende partijen. Het gebrek aan ideologische inhoud van de poli-

tieke partijen versterkt de politieke fragmentatie en gaat gepaard met het verlies van

capaciteit om de staat en de samenleving te kunnen regeren. Dit corrupte en incompetente

politieke gebeuren heeft veel impact gehad op de geloofwaardigheid in de politiek vanuit

de Surinaamse bevolking. (Hoefte en Meel 2001: 108)

Het zwakke nationalisme in Suriname komt ten derde tot uiting in de Surinaamse

opvattingen over democratie. Hierin ‘staat het individu met zijn fundamentele rechten en

vrijheden als persoon en als burger centraal, in tegenstelling tot opvattingen waarin de staat

en de natie centraal staan en de gemeenschappelijke belangen hoger gewaardeerd worden

dan de individuele.’ (Sedney 1997: 10). De staatsmacht is een primaire aangelegenheid van

de politiek. Dat betekent dat instituties buiten het politieke veld geen macht of invloed

hebben op de politiek. Tegelijkertijd zijn alle onderwerpen omtrent Surinaamse aangele-

genheden bespreekbaar en onderhandelbaar binnen het politieke veld.

‘De vakbeweging kan het stakingsrecht niet tot inzet van onderhandelingen maken, het bedrijfs-leven kan het winststreven niet opgeven en nog minder kan de kerk de concessies doen op het gebied van de geloofssfeer en de eredienst. Alleen de politiek kan over alle onderwerpen com-promissen sluiten zonder haar voortbestaan in gevaar te brengen, haar aard te verloochenen of haar roeping te verzaken.’ (Sedney 1997: 10).

81

Page 82: SU Emgi

Dit betekent tevens dat niet-constitutionele organen alleen mogen adviseren, stimuleren en

controleren, maar zij mogen geen beslissingen nemen. (Sedney 1997: 11).

Het zwakke nationalisme komt nogmaals tot uiting in een manifest, gepubliceerd in

1993, van vooraanstaande Surinamers woonachtig in Nederland. Zij pleitten hierin voor

een referendum in Suriname over een mogelijke herziening van de Surinaams Nederlandse

relatie. Het was tevens een optie van ‘een gedeeltelijke of wellicht volledige terugkeer naar

de staatkundige verhoudingen, zoals die vóór 1975 binnen het Koninkrijk bestonden.’

(Oostindie 2000: 194). Het referendum is echter nooit gekomen, maar het geeft wel het

geringe geloof in het Surinaamse nationalisme weer.

Zelfs één van de eerste wensen van de nationalisten is (nog) niet uitgekomen. De

cultureel nationalisten wensten door een geschiedschrijving vanuit Surinaams standpunt

bezien, de eigen normen en waarden te ontdekken. In een overzicht van de Surinamistiek

gepubliceerd in 2001 blijkt dat de Surinamistiek grotendeels niet het werk is van de

Surinamers. ‘Het zwaartepunt van de productie ligt nog steeds bij de Nederlanders en

Surinamers in Nederland.’ (Ramsoedh 2001: 144).

Het geheel overziend hebben de verschillende etnische groepen een dubbele rol

gespeeld bij de ontwikkeling van een Surinaams nationalisme. De verschillende etnische

groepen zijn door verschillende vrijwillige dan wel gedwongen migratiestromen in

Suriname terecht gekomen. Deze etnische groepen namen veelal hun mythische thuisland

(India, Afrika, Java, China) als referentiekader. Hun loyaliteit aan de etnische groep bleef

steken boven loyaliteit aan de staat, wat de vorming van een overkoepelende en vereni-

gende Surinaamse identiteit belemmerde.

Deze vorm van etnische verbondenheid heeft voor geen van de groepen geleid tot

een etnisch nationalisme. De Hindostaanse bevolking van Suriname neemt weliswaar India

als referentiekader. Zij kijken naar Hindostaanse televisie en organiseren Miss Hindustani

verkiezingen. De Indiase ambassade in Suriname organiseert Indiase markten met kooplui

vanuit India, waar je je in India kan wanen. Toch is de belangrijkste oriëntatie van de

Hindostanen op Nederland en Suriname gericht. Dat wil zeggen, Hindostanen migreren

eerder naar Nederland (en remigreren naar Suriname) dan naar hun mythische thuisland

India. Het is bij hen geen bron van nationalisme geworden. Sharmila (Hindostaans)

bijvoor-beeld, is vanuit Nederland naar Suriname geremigreerd. Uit het volgende citaat

blijkt haar Surinaamse gerichtheid. ‘Ik ben blij dat ik in Suriname woon en niet in India. Ik

82

Page 83: SU Emgi

heb zelf nooit echt armoede gekend. Ik weet niet waar ik zou zijn als ik nog in India

woonde.’

Ook bij de Creolen is hun Afrikaanse afkomst geen beweegreden geweest om

samen met andere Creoolse lieden uit het Caribisch gebied een nationalistische beweging

op te richten. Creolen zijn zich bewust van hun mythische thuisland Afrika, maar zij

hebben in Suriname eerder een Surinaams bewustzijn, dan een Afrikaans bewustzijn. Zij

voelen zich eerder met Suriname verbonden, dan met de Afrikanen in bijvoorbeeld Ame-

rika of Jamaica. Oostindie verwoord het Surinaamse bewustzijn van de Creolen als volgt: De Creoolse neiging om de eigen groep aan te duiden als ‘wij Surinamers’ en de anderen met een et-nische benaming, getuigt niet noodzakelijk van een onwil die anderen als Surinamers te accepteren, maar wel van een diep ingesleten gevoel van onderling verschil, en bij veel Creolen toch ook wel van een gevoel dat zijzelf oudere rechten hebben en niet slechts langer, maar ook wat méér thuishoren in dit land.’(Oostindie 2000: 138).

Het Surinaams bewustzijn van de overwegend Creoolse groep werd door andere groepen

opgevat als een poging tot overheersing en zij voelden zich dan ook niet geroepen om zich

bij de Surinaamse Creolen aan te sluiten. Dit Surinaams bewustzijn is vooral tot stand

gekomen door de Surinaamse studenten in Nederland, die bij toeval voornamelijk uit Creo-

len bestonden.

De Surinaamse studenten in Nederland hebben in deze periode veel waardering

gekregen voor Suriname. Zij werden zich in Nederland bewust van hun Surinamer-zijn en

grepen in deze tijd hun thuisland Suriname aan als referentiepunt in hun zelfbegrip.

Suriname verving in deze periode de mythische thuislanden India, Afrika, Java en China.

Zij ontwikkelden een Surinaams diaspora bewustzijn als vorm van identificatie. Met hun

transnationalistische gevoelens ondersteunden zij de vorming van het Surinaamse nationa-

lisme in tegenstelling tot de traditionele diasporagemeenschappen die op Surinaamse grond

woonden. Ik zal hieronder beschrijven op welke manier de Surinamers in Nederland zich

een Surinaamse diaspora gingen verbeelden en de manier waarop zij zich hiermee gingen

identificeren.

83

Page 84: SU Emgi

“Je wordt wakker en beseft”

Een diasporagemeenschap kan in de eerste plaats alleen ontstaan als een gemeen-

schap verdeeld raakt over twee of meer gebieden door migratie. De omvang van migratie-

stromen is veranderd door het historische proces van kolonialisme, waarmee een proces

van natievorming gepaard ging evenals de totstandkoming van het kapitalisme. Anderson

beschrijft de wijze waarop moderne communicatiemiddelen konden ontstaan door de

komst van het kapitalisme. Kapitalistische instituties maakten het mogelijk dat mensen

zich (vrijwillig of gedwongen) over grote afstanden verspreidden. Door industriële uitvin-

dingen kon het drukwerk kapitalisme ontstaan. Hieruit is een technologische communica-

tiemiddelenrevolutie voortgekomen. Mensen hielden met deze middelen makkelijker,

sneller en over langere afstanden contact met elkaar. Hierdoor ontstond een langeafstands-

nationalisme. (Anderson 1992: 74). Gemeenschapsgevoelens intensiveerden doordat mi-

granten, verdeeld over verschillende territoria, contact konden blijven houden en op die

manier hun ideeën konden blijven delen. Deze historische ontwikkelingen, die migratie-

stromen in de hand werkten, veranderden de kijk op de betekenis van een gemeenschap.

(Van der Veer 1995: 4-5)

Migranten komen meestentijds in eerste instantie op een marginale positie terecht

als zij een ‘nieuwe’ gevestigde gemeenschap binnenkomen. Hierdoor kunnen individuen

zich beraden bij welke groep zij al dan niet behoren. Groepsgrenzen worden op die manier

tweezijdig gevormd. Dat wil zeggen, individuen maken deel uit van een groep en tege-

lijkertijd kunnen zij ook het verlangen koesteren om tot een andere groep te behoren. (Van

der Veer 1995: 4-5). Dit was voor Surinamers in Nederland het geval. Surinamers, die naar

Nederland trokken en in aanraking kwamen met de autochtone Nederlanders, ondervonden

dat zij anders waren dan de ‘gevestigde’ groep. Deze gevoelens werden versterkt door dis-

criminatie en een xenofobe houding van de Nederlanders (zie ook vorige hoofdstuk).

Carmen (Creools), bijvoorbeeld, kwam al snel in aanraking met de Nederlandse be-

volking en ondervond een negatieve houding ten opzichte van Surinamers. In eerste instan-

tie wilde ze zich van deze negatief beoordeelde groep distantiëren en ging ze zoveel moge-

lijk om met autochtone (positief beoordeelde) Nederlanders van haar school. In Suriname

werd in haar tijd nog erg opgekeken naar de Nederlanders. Eenmaal in contact met de

Nederlanders moest ze haar beeld bijstellen. ‘Je leerde dat het ook mensen zijn, daardoor

leerde je ze waarderen. In Suriname werd opgekeken naar Nederland, naar de blanken, ze

plaatsten de blanken op een voetstuk, het was raar om ze daar van af te zien vallen.’

84

Page 85: SU Emgi

Uit deze quote is tevens op te maken dat zij de groep waar zij tot dan toe bij wilde

horen, in twijfel trekt. Ze ging net als andere Surinamers in Nederland op zoek naar het

eigene, datgene en diegenen die zij had achtergelaten, een gemeenschap waar zij bij wilde

horen. Hiervoor moesten Surinaamse migranten eerst een eigen groep definiëren en zoeken

naar het ‘eigene’ van deze groep om uiteindelijk tot een zelfbegrip te komen. Tijdens deze

zoektocht gingen zij hun Surinamer bewustzijn herdefiniëren.

Tanya (Creools) beschrijft haar bewustwordingsproces van Surinamer zijn als volgt: ‘Tot

een bepaalde leeftijd denk je dat je Nederlandse bent, totdat je merkt dat je eigenlijk een

buitenlander bent. Je wordt wakker en beseft: “Ik ben geen gewoon Hollands meisje.” Dan

zoek je aansluiting bij je etnische soortgenoten.’

Marsha (Hindostaans) merkte meerdere verschillen tussen de Nederlandse en de Suri-

naamse cultuur toen zij in Nederland kwam te wonen en werd zich daardoor bewust van

haar Surinaamse gedrag. ‘In Suriname woonde je bij je ouders, alles werd voor je gedaan.

Je hoefde je alleen druk te maken om je studie. In Nederland moet je beter met je tijd

omgaan. Je leert plannen, want je moet alles zelf doen. Je moet een tijdsindeling maken. Je

moet een shift in je mind maken. Je moet niet als Surinamer dingen doen.’

Sharmila (Hindostaans) geeft aan: ‘Het Surinaamse gevoel werd juist intenser toen tot me

doordrong dat ik in Nederland eigenlijk altijd een vreemde was’.

Uit deze beschrijvingen blijkt een duidelijk bewustwordingsproces van de notie van

een Surinaamse natie. In Suriname beschouwden zij zich waarschijnlijk als Creool of Hin-

dostaan, terwijl zij zich in Nederland als Surinamer gingen beschouwen. (Ik kan dit niet

met zekerheid stellen omdat ik in mijn interviews hierover geen vragen heb gesteld). Met

deze notie drukten zij hun verbondenheid uit met zowel de Surinamers in Nederland als de

Surinamers overzee. Zij ontwikkelden positieve en nostalgische beelden over het thuisland

Suriname en lieten hun thuisland meer en meer als referentiepunt in hun zelfbegrip tot

uiting komen. Dit spiegelde zich af tegen een proces van negatieve beeldvorming over het

gastland. Met dit transnationalistische bewustwordingsproces ging een vervreemding van

het gastland Nederland gepaard. Dit was tevens een proces met ambivalente gevoelens,

aangezien zij zich ooit als burgers onder de Nederlandse kroon hadden gevoeld.

In de vorming van het nationalisme heeft de tegenstelling tussen migrant (buiten-

staander) en natie (insider) bijgevolg een ideologische functie. Enerzijds kunnen migranten

in de functie van buitenstaanders voor sociale cohesie van de gevestigden zorgen bij de

vorming van een nationalistisch bewustzijn. (Van der Veer 1995: 6). Anderzijds kunnen

migranten een verlangen koesteren voor hetgeen zij hebben achtergelaten en tevens de

85

Page 86: SU Emgi

wens hebben om ‘elders’ te zijn. Zij kunnen het beeld dat zij over de achtergelaten natie

hebben, in hoge mate romantiseren als zij zich in het gastland bevinden. Deze migranten

kunnen zich een natie verbeelden die, voordat zij migreerden, niet bestond. Zij kunnen

gevoelens ontwikkelen voor een gemeenschap en zich bewust worden van een bepaalde

gemeenschap, die over verschillende territoria verdeeld is. Dit proces kan versterkt worden

door een xenofobe houding van de gevestigden. In Van der Veer’s woorden:

‘In an interesting manner the presence of the migrant “other” is used not only in the nationalist discourse of the established; this discourse, which marginalizes and demonizes the migrant, also breeds nationalism among those who are marginalized.’ (Van der Veer 1995: 7).

Surinamers begonnen zich een Surinaamse natie te verbeelden en vonden het thuisland

Suriname als referentiepunt in hun zelfbegrip. Ik leg de nadruk op verbeelden in navolging

van Anderson die de natie als een verbeelde gemeenschap beschouwt.

‘Het is een verbeelde gemeenschap omdat leden van zelfs de kleinste naties hun medeleden nooit zullen kennen, ontmoeten of zelfs maar van hen zullen horen, en toch zal er in de geest van ieder lid het beeld van hun gemeenschappelijkheid bestaan.’ (Anderson 1991: 17-18).

Het lange afstandsnationalisme of de transnationaliteit van de Surinamers kan ook uitge-

drukt worden in de term diaspora. Safran beschrijft een diaspora aan de hand van een

negental kenmerken. In het kort zijn kenmerken van diaspora’s: geschiedenis van versprei-

ding, mythen/herinneringen aan het thuisland, vervreemding van het gastland, wens voor

eventuele terugkeer, doorgaande steun voor het thuisland en een collectieve identiteit die

de groep aan de hand van deze relatie definieert. (Clifford in Guibernau&Rex 1999: 286)

Deze kenmerken vormen een ‘ideaal type’ van een diaspora oftewel een diaspora an sich.

Wanneer mensen zich van deze diaspora kenmerken bewust worden, kan een

diaspora für sich ontstaan. In het Surinaamse proces van identificatie kon de notie van

diaspora een beduidende waardering verwerven. De tweede betekenis die Vertovec aan de

term diaspora geeft, namelijk diaspora als een vorm van bewustzijn, een manier van

identificatie, lijkt mij van toepassing op het identificatieproces van de Surinamers tijdens

hun verblijf in Nederland. De Surinamers gingen een Surinaamse natie verbeelden en na-

men dit als uitgangspunt voor hun zelfbegrip. Hierdoor creëerden zij een diaspora für sich.

Deze betekenis heeft een paradoxaal karakter. Het besef van diaspora bewustzijn is

gevormd door negatieve ervaringen van discriminatie en uitsluiting, tegelijkertijd is deze

gevormd door positieve identificatie met een historische erfenis van politieke en/of cultu-

rele stromingen in de wereld. (Vertovec 2000: 147). Bij deze notie van diaspora zijn men-

86

Page 87: SU Emgi

sen zich bewust van hun multi-localiteit en hebben daardoor de behoefte om zich verbon-

den te voelen met mensen uit verschillende plaatsen. Met deze verbondenheid van de ander

over zee, zorgen zij tegelijkertijd voor verschillen in verbondenheid in het gastland.

‘It is the connection (elsewhere) that makes a difference (here)’. (Clifford in Vertovec

2000: 147).

Door deze dubbele verbondenheid kunnen diasporagemeenschappen volgens Cohen

in conflict komen met dominante groeperingen in een natiestaat. Moderne natiestaten kun-

nen diasporagemeenschappen als bedreiging ervaren omdat leden uit deze gemeenschap-

pen niet per definitie potentiële gehoorzame en trouwe burgers zijn. Daarentegen kunnen

deze migranten een duale loyaliteit hebben en invloed willen uitoefenen op buitenlandse

politiek. Dit is in tegenstelling tot wat de natiestaat verwacht van zijn bevolking, namelijk

een gemeenschap gebaseerd op een bepaalde plaats, die trouw, loyaal en voorspelbaar is

voor de natiestaat. (Cohen 1996: 517). Deze gezelschappen delen niet per definitie de cul-

tuur van de regering en zijn daardoor onvoorspelbare burgers.

‘There is no longer any stability in the points of origins, no finality in the points of destination and no necessary coincidence between social and national identities.’(Cohen 1996: 520).

De Surinamers in Nederland voelden zich door hun binding met Suriname op een andere

manier verbonden met het gastland Nederland, dan de Nederlandse staat van haar burgers

verwachtte. Door hun ‘Surinaamse’ houding kregen zij fricties met het Nederlandse esta-

blishment. Zij ondervonden situaties van discriminatie en uitsluiting, waardoor gevoelens

van vervreemding met het gastland intensiveerden. Zij begonnen een sterker verlangen te

koesteren om bij de groep te horen die zij hadden achtergelaten. Zij gingen een Surinaamse

natie verbeelden, waarvan zij geloofden onderdeel te zijn.

Terug in Suriname dachten remigranten ‘thuis’ te komen bij hun natiegenoten. Zij

dachten deel uit te maken van de gevestigde Surinaamse gemeenschap, die zij als één

hechte gemeenschap waren gaan zien. Deze remigranten kwamen in botsing met de

verschillende diasporagemeenschappen, die hun verschillende mythische thuislanden als

referentiepunt hadden in hun zelfbegrip in tegenstelling tot de remigranten, die Suriname

als uitgangspunt waren gaan nemen in hun zelfbeeld. Remigranten kwamen terecht in een

sterk verdeelde gemeenschap, die allesbehalve hecht leek te zijn. Het enige hechte aan de

Suriblijversgemeenschap was dat zij de remigranten als buitenstaanders beschouwden. Ik

sluit me dan ook aan bij het idee van Van der Veer dat de gevestigden en de buitenstaan-

ders een wederzijdse afhankelijke relatie hebben.

87

Page 88: SU Emgi

‘Degenen die buitenstaanders zijn in de ene context zijn gevestigden in een andere en… de beel-den die worden gebruikt om de buitenstaanders af te schilderen kunnen door hen in tegenge-stelde richting gebruikt worden’. (Van der Veer 1995: 15).

Voor het definiëren van groepsgrenzen hebben beide elkaar nodig. Terwijl de remigranten

in de Nederlandse situatie buitenstaanders dachten te zijn en in de Surinaamse context

gevestigden, werd hen door de Suriblijvers duidelijk gemaakt dat zij in de Surinaamse staat

een buitenstaanderspositie zouden moeten innemen. In Nederland konden remigranten in

spé hun positie rechtvaardigen door zich uiteindelijk Surinaams te profileren. In Suriname

ging die vlieger niet op en waren remigranten genoodzaakt opnieuw te zoeken naar de

wijze waarop zij hun plaats in de Surinaamse samenleving konden harmoniëren en op

welke manier zij hun plaats konden begrijpen. Zij gingen hiervoor op zoek naar een nieuw

referentiekader voor hun zelfbegrip, aangezien de Surinaamse natie niet leek te bestaan. Ik

zal later twee opties beschrijven van de herdefinitie van het eigen zelfbegrip en zelfbeeld

van de remigranten in Suriname.

Zowel het diaspora bewustzijn van de remigranten als de nationalistische pogingen

van de politici hebben geen eenstemmigheid kunnen brengen onder de Surinaamse bevol-

king. Zij hebben er niet voor kunnen zorgen dat zowel de heersers als de onderdanen

dezelfde cultuur gingen delen. Volgens Gellner is onderwijs een belangrijk middel van de

machthebbers om hun cultuur over te brengen op de rest van de bevolking. Welke rol was

weggelegd voor het onderwijs in Suriname voor de vorming van het nationalisme?

Ontwikkeling van het onderwijs in Suriname

In een natiestaat is onderwijs veelbetekenend omdat via een gestandaardiseerd en

educatief communicatiesysteem nationaliteit gedefinieerd kan worden in termen van een

gedeelde cultuur. (Gellner 1983: 54). De Nederlandse koers van het onderwijs in Suriname

heeft grote gevolgen gehad voor de vorming van het Surinaamse nationalisme, dat uitein-

delijk zwak is gebleven. Hieronder zal ik de ontwikkeling van het onderwijs in Suriname

voornamelijk aan de hand van de bevindingen van Gobardhan-Rambocus beschrijven.

Het onderwijs in Suriname is met name door het beleid van Nederland bepaald. De

kosten baten analyse speelde in dit beleid een grote rol. ‘Verwestersing en verneder-

landsing waren de expliciete doelen.’(Gobardhan-Rambocus 2001: 517). Het Nederlandse

onderwijs had in de 17e en 18e eeuw zowel in Nederland als haar koloniën een laag pijl. In

de kolonie waren de scholen slechts voor blanken en voor vermogende negers en mulatten,

88

Page 89: SU Emgi

maar de scholen bleven strikt gescheiden. Het was voor veel vermogende ouders de ge-

woonte om hun kinderen in Nederland te laten studeren.

De Nederlands Hervormde Kerk was staatskerk in Suriname. Het was voor andere

kerkgemeenschappen moeilijk om voet aan de grond te krijgen. De Evangelische-Broeder-

gemeenschap (EBG) had zich echter al in 1739 gevestigd, gevolgd door de Evangelisch-

Lutherse gemeente in 1741 en de Rooms-Katholieke gemeente in 1803. De Duitse zende-

lingen van de Hernhuttersgemeenschap kwamen naar Suriname om de slaven en andere

heidenen godsdienstonderwijs te geven. De Hernhutters waren alleen toegestaan als zij de

situatie van de slaven niet in twijfel trokken. Zij waren in eerste instantie dan ook bezig om

de slaven acceptatie bij te brengen aan hun leven als slaaf. Zij wilden de slaven bekeren en

hen indoctrineren met een houding van deemoed, ook wel sakafasi genoemd. (Deze saka-

fasi houding is volgens Jansen van Galen later onderdeel van de Creoolse cultuur gewo-

den. (Jansen van Galen 2000: 55). De plantage-eigenaren zagen het onderwijs vooral als

middel om de slaven in het gareel te houden. (Gobardhan-Rambocus 2001: 100). De taal

van dit Zendingsonderwijs was Sranantongo omdat de kolonialisten het Nederlands als iets

exclusiefs beschouwden. Het werd de slavenkinderen zelfs verboden om Nederlands te

leren, want de Hollanders dachten dat ze de slaven er op die manier beter onder zouden

kunnen houden. (Gobardhan in Jansen van Galen 2000: 55).

Na de afschaffing van de slavernij in 1863 werd het onderwijs een staatsaange-

legenheid. Daarnaast kreeg de kolonie in 1865 een eigen lichaam, vertegenwoordigd in de

Koloniale Staten. De komst van de Brits-Indische (sinds 1873) en de Nederlands-Indische

(sinds 1890) immigranten zorgden voor grote veranderingen in de Surinaamse samen-

leving. Echter economisch gezien ging het steeds slechter in de kolonie. Het schoolverzuim

van de kinderen nam toe en om dit tegen te gaan voerde het koloniaal beleid in 1876 de

leerplichtwet in voor het lager onderwijs met het Nederlands als onderwijstaal. De plan-

tage-eigenaren wilden hier echter niet aan meewerken omdat zij kinderen vanaf 10 jaar als

arbeidskracht mochten gebruiken. Bovendien zagen de ouders van deze kinderen vaak het

nut niet in van het onderwijs. Sinds 1890 werd ook onderwijs in Hindostaanse talen ge-

geven. Dit leidde tot weerstand in van de kerkgemeenschappen die de ‘christianisering’

van de Aziatische bevolking in gevaar zagen komen.

Daarentegen geloofde Gouverneur Kielstra in de coëxistentie van verschillende

bevolkingsgroepen en in 1937 stelde hij een wet in, waarin Hindoestaanse en Islamitische

huwelijken erkend werden. Hij gaf op die manier het Aziatische deel van de bevolking de

ruimte om hun cultuur te beleven, terwijl de Afrikaanse cultuur geminacht bleef. Deze

89

Page 90: SU Emgi

verdeel-en-heers politiek heeft bij veel Creolen kwaad bloed gezet en deze wrok is bij de

Creolen in de jaren ’50 naar buiten gekomen. (Gobardhan in Jansen van Galen 2000: 60).

Veel Creolen voelden zich bedreigd voor een eventuele Hindostaanse overheersing en

streden hard om ook het Sranantongo als onderwijstaal ingevoerd te krijgen.

Tijdens het interbellum verslechterde de economische situatie in het Rijk der

Nederlanden, waardoor de Nederlandse regering extra bezuinigde op het onderwijs. In

deze tijd kregen verschillende religieuze groeperingen in Suriname toestemming om hun

eigen verenigingen op te richten. De Brits-Indiërs eisten openbare scholen omdat ze voor

hun kinderen geen Christelijk onderwijs wensten. Er was een sterke schoolstrijd gaande

tussen de (niet-christelijke) koloniale overheid en de (christelijke) Zending en Missie.

Tijdens de Tweede Wereldoorlog moest Suriname veel zaken zelf regelen. Door de

behoefte aan bauxiet en aluminium voor de oorlogsvoering ging het Suriname economisch

beter voor de wind en trad er verbetering in het onderwijs op. Na de oorlog werd het Cul-

tureel Comité Suriname opgericht, die voor de uiting van de verschillende culturen in Suri-

name moest zorgen omdat er weinig sprake bleek te zijn van wederzijds respect. Aange-

zien kennis van het Nederlands nog bepalend was voor de gegeven positie in de Surinaam-

se samenleving was de impact van het bibliotheekwerk groot omdat het lezen van boeken

gezien werd als een kans om de kennis van het Nederlands te vergroten. (Gobardhan-Ram-

bocus 2001: 516).

Tegenover de import van de Nederlandse cultuur ontwikkelde zich een cultuur-

nationalisme van verschillende groepen in Suriname. Met name de Creolen, die de Creool-

se taal en cultuur voorop stelden. In de Hindostaanse hoek werd veel nadruk gelegd op het

behoud van de eigen cultuur en de eigen taal. De Creolen zagen dit echter als seperatisme.

Het onderwijs werd in deze periode flink uitgebreid. De Hindoe en Moslimgemeenschap-

pen ontwikkelden hun eigen scholen en voerden het Hindi of Javaans-Surinaams in als on-

derwijstaal. Dit stootte tegen de borst van de Creolen omdat deze verlangden ‘dat de

‘nieuwkomers’ hun waarden-stelsel moesten inruilen voor de heersende westers-Creoolse

waarden’. (Gobardhan-Ram-bocus 2001: 517). Zij zagen deze Moslim en Hindoe scholen

als belemmering voor de Surinaamse natievorming. (Jansen van Galen 2000: 226). Het

Nederlands bleef echter een belangrijke taal in het onderwijs.

Het onderwijs heeft er mede voor gezorgd dat het Nederlands op nationaal niveau

een officiële taal is geworden. Desalniettemin is het geen Nederlands zoals deze in Neder-

land gesproken wordt. Het is in feite Surinaams Nederlands, wat blijkt uit het feit dat de

Surinaamse variant in verschillende niveaus afwijkt van het Algemene Nederlands.

90

Page 91: SU Emgi

Hierdoor is het Nederlands van een opgelegde taal tot een eigen taal geworden. Gobard-

han-Rambocus merkte dat Surinaamse ouders gebruik maakten van codewisseling bij het

meertalig opvoeden van hun kinderen, met het Nederlands als tweede taal naast het Sra-

nantongo, Sarnami of Surinaams-Javaans. Afhankelijk van de context maakten Surinamers

gebruik van de verschillende talen. (Gobardhan-Rambocus 2001: 511). Het Surinaams tv

journaal wordt bijvoorbeeld in het Nederlands verteld. Tegelijkertijd worden op deze over-

heidszenders ook programma’s uitgezonden in het Sranantongo. Ik moet hierbij denken

aan een reclame voor mobiele telefoons, die in mijn onderzoeksperiode regelmatig op tele-

visie vertoond werd, waarin gebruik werd gemaakt van codewisseling. In deze reclame

spraken de gesprekspartners via hun ‘cellulair’ in het Sranantongo met elkaar, terwijl de

aanbieding in het Nederlands werd gepromoot.

Tegenwoordig is een behoorlijke kennis van het Nederlands nog immer belangrijk

voor stijging op de maatschappelijke ladder omdat het Nederlands de officiële taal is,

hoewel alle andere talen nu erkend zijn in Suriname. Het onderwijs in Suriname heeft

vooral de koers van het Nederlandse beleid gevolgd. Over de hele linie is er een tekort aan

financiële middelen geweest om het onderwijs naar een hoger niveau te tillen. De Suri-

naamse regeringen kampen sinds de onafhankelijkheid nog steeds met dit tekort. Omdat

het onderwijs vooral op Nederland was gericht, vertrok het aankomend kader die kant op

om verder te studeren. Enkelen hiervan zijn teruggekeerd naar Suriname. Door hun Neder-

landse opleiding hebben zij een Nederlandse visie op hun vakgebied ontwikkeld. Deze

Nederlandse gerichtheid blijft de ontwikkeling van een Surinaams nationalisme bemoei-

lijken.

De Surinaamse politici hebben het onderwijs door deze Nederlandse gerichtheid

niet kunnen gebruiken als instrument voor de vorming van een Surinaams nationalisme.

Eén van de resterende mogelijkheden voor de politici voor de vorming van een sterk

nationalisme is de erkenning van nationale tradities door zowel de machthebbers als de

burgers. Om een eigen cultuur te construeren hebben machthebbers bepaalde tradities

nodig, die zij vervolgens kunnen verdedigen tegen vreemde elementen. Tradities kunnen

op die manier het groepsgevoel versterken en voor eenheid binnen de groep zorgen. Zijn er

typische Surinaamse tradities te vinden?

91

Page 92: SU Emgi

Nieuwbakken tradities

Voor de vorming van een sterk nationalisme is het van belang om alle vreemde

elementen uit de nationale cultuur te verwerpen om zo het ‘eigene’ te kunnen behouden. In

eerste instantie moeten de nationalisten dan wel bepalen wat ‘eigen’ is en wat ‘vreemd’.

Zodoende construeren nationalisten een ‘eigen’ cultuur, selectief gebaseerd op bestaande

volksculturen. In feite ontwerpen zij een nieuwe cultuur. (Gellner 1983: 56). Dit concept

wordt ook wel aangeduid als ‘invented tradition.’, in Hobsbawm’s woorden:

‘a set of practices, normally governed by overtly or tacitly accepted rules and of a ritual or symbo-lic nature, which seek to inculcate certain values and norms of behaviour by repetition, which automatically implies continuity with the past.’ (Hobsbawm in Meel 1998: 271).

In processen van groepsvorming kunnen ‘invented traditions’ betekenisvol zijn om de

betrokkenheid van de leden bij de groep te vergroten. Deze (nieuwe) tradities kunnen ant-

woord geven op nieuwe situaties omdat ze refereren aan oude situaties. In een verander-

lijke wereld kunnen tradities een houvast bieden en structuur geven aan het sociale leven.

(Hobsbawm in Meel 1998: 271).

Volgens Meel komen de ‘invented traditions’ in Suriname tot uiting in de nationale

symbolen zoals de vlag, het volkslied en de legerkleding. Deze symbolen uiten een ideaal-

beeld van de identiteit en soevereiniteit van de staat, die deze symbolen vervolgens ge-

bruikt om loyaliteit van haar burgers te verkrijgen. De nationale vliegtuigmaatschappij (Su-

riname Airways (SLM)) en nationale feestdagen zoals de Dag der Vrijheden zijn andere

voorbeelden van ‘invented traditions’. De vraag blijft of deze tradities door zowel de re-

geerders als de staatsburgers gedeeld worden. Dit blijkt in Suriname niet het geval te zijn.

Sinds de grote vliegtuigramp in 1989, waarbij 180 mensen omkwamen vliegen

Surinamers liever met KLM, dan met SLM.

In 1960 riepen de nationalisten 1 juli als een nationale feestdag uit om de afschaffing van

de slavernij en de contractarbeid te vieren. In 1993 is deze dag herbenoemd tot Keti Koti

(Verbreek de Ketenen) om de afschaffing van de slavernij te herdenken. Hierdoor heeft de

Surinaamse regering de nationalistische aard van deze dag ingeruild voor de aanvankelijk

Creoolse aard van deze dag. (Meel 1998: 271).

In de jaren ’80 riepen de revolutionairen 25 februari (Revodei (Revolutiedag)) uit als natio-

nale feestdag om gevoelens van nationale eenheid en bevrijding te vieren. Na de december-

moorden en de angsten die de militairen onder de bevolking teweeg hebben gebracht wordt

deze dag in Suriname echter beschouwd als het ultieme symbool van het kwaad. (ibid.).

92

Page 93: SU Emgi

Het nationale paspoort beschouwd Meel eveneens als een voorbeeld van een

‘invented tradition’. Thea Doelwijt trekt in haar gedicht ‘Surinamer worden, Surinamer

zijn’ een algemene conclusie voor het Surinamer zijn: ‘Wie is dan een Surinamer? Die dan

het Surinamerschap bezit en dit als een voorrecht beschouwd.’ (Doelwijt 2004: 76). Een

groot deel van de Surinaamse bevolking heeft nochtans een Nederlands paspoort. Ook

remigranten hebben veelal het Nederlands paspoort verkozen boven het Surinaamse en

beschouwen het Surinaamse paspoort niet als een voorrecht. (zie ook hoofdstuk 1)

Wat de vorming van het nationalisme niet ten goede lijkt te komen is het gebrek

aan nationale helden, waarmee Surinamers zich zouden kunnen identificeren. Personen als

Boni (die vocht voor de weggelopen slaven), De Kom en Koenders zijn leiders, die voor

nationale helden zouden kunnen doorgaan. Zij behoren echter tot de Creoolse groep en

kunnen daardoor niet voor het nationaal belang dienen, omdat niet de gehele Surinaamse

bevolking zich hiermee zal identificeren. (Meel 1998: 272).

Naast tradities en helden kan het eigene worden gezocht in monumenten en

beelden. De oudste monumenten zijn opgericht door de koloniale overheersers in een kolo-

niaal verleden zoals het beeld van koningin Wilhelmina en het monument ter nagedach-

tenis aan de soldaten, die voor Nederland deelnamen aan de Tweede Wereldoorlog. Aange-

zien de nationalisten zich keerden tegen het koloniale Nederland, kunnen zij deze beelden

niet als nationale trots aanmerken.

In mijn veldwerkperiode, werden de slachtoffers van de Tweede Wereldoorlog op 4

mei herdacht. Een stoet van soldaten liep plechtig door de straat waarin ik woonde. Later

hoorde ik op het Surinaamse journaal de minister van defensie, Assen, pleiten voor een

herschrijving van de geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog omdat volgens hem de

meeste Surinaamse jongeren niet weten wat er in die oorlog feitelijk met de Surinaamse

soldaten is gebeurd. Verder hield hij een pleidooi voor een Monument van oorlogsslacht-

offers, waarin alle oorlogen (dus ook de binnenlandse oorlog) konden worden herdacht.

Hieruit blijkt het natiegevoel van één der regenten, maar het is wederom de vraag of zijn

wens gedeeld gaat worden door de rest van de Surinaamse staatsburgers.

Beelden die geen kolonialistisch karakter hebben zijn Mahatma Ghandi, Kwakoe

(de slaaf die zich bevrijdde van de kettingen en symbool staat voor Keti Koti); De Miran-

da, Pengel en Essed (Creoolse politici). Een beeld met een meer nationalistisch karakter

was Mama Sranan, een moeder die vijf kinderen vasthoudt, die de grootste bevolkings-

groepen in Suriname zou moeten symboliseren. Over het algemeen zien Surinamers de

93

Page 94: SU Emgi

beelden meer als herkenningspunten voor ontmoetingsplaatsen, terwijl deze beelden be-

doeld zijn om nationalistische gevoelens op te wekken. (Meel 1998: 273).

Als een invented tradition, wappert de Surinaamse vlag in de wind.

94

Page 95: SU Emgi

Volgens Meel blijkt uit dit alles dat de beelden de natievorming eerder in de weg staan dan

dat zij bijdragen tot de vorming van een nationale Surinaamse identiteit, omdat ze vanuit

de regering tot stand zijn gekomen. Hoewel de meeste tradities geen verenigend effect

hebben gehad op de Surinaamse bevolking, zouden wellicht nationale mythes een bijdrage

kunnen leveren aan de nationalistische gevoelens van de Surinamers.

Vruchtbare mythen

In de vorming van het nationalisme is het volgens Haas van grote betekenis om een

nationale mythe te creëren, ‘een kern van ideeën en claims over zelfbewustheid, die alge-

meen geaccepteerd worden’ door zowel de machthebbers als staatsburgers. (Haas in Meel

1998: 269). Deze ideeën, waarden en symbolen zouden burgers kunnen accepteren on-

danks ideologische verschillen tussen groepen. Volgens Meel is de notie van Suriname als

een rijk en vruchtbaar land, een nationale mythe. Dit paradijselijke gevoel komt tot uit-

drukking in het Surinaamse spreekwoord: ‘Stop een stok in de grond en er zullen bladeren

aan groeien.’ (Meel 1998: 270).

Een andere nationale mythe hebben Surinamers gezocht tijdens overdenkingen van

het verleden. Oostindie zegt hierover: ‘Waar zo veel verdeeldheid en onvrede over het he-

den en zo veel onzekerheid over de toekomst heerst, lijkt het verleden nog de meeste

ruimte te bieden om het eigene te verankeren.’ (Oostindie 2000: 306). In dit Surinaamse

verleden speelt Nederland een gewichtige, maar ambivalente rol. Er zijn sterke antipa-

thieën jegens de Nederlandse uitbuiting en het Nederlandse koloniale beleid. Het eigene is

gezocht in de geschiedenis van slavernij en later in geschiedenis van de contractarbeid.

Aangezien noch de slavernij noch de contractarbeid door de hele bevolking gedeeld wordt,

kan men volgens Meel niet spreken van een nationale mythe. (Meel 1998: 270).

Evenwel hebben de Surinamers na de onafhankelijkheid een eigen geschiedenis

doorgemaakt, die nationale mythes zouden kunnen voortbrengen. Na de onafhankelijkheid,

is er een generatie Surinamers opgegroeid die niet onder de Nederlandse kroon leefden.

Enkele hoogtepunten van deze geschiedenis zijn: ‘de staatsgreep, een moordpartij, burger-

oorlog, vliegrampen en economische Verelendung’. (Jansen van Galen 2001: 400). Tegelij-

kertijd voelden de Surinamers overzee zich sterk betrokken bij deze gebeurtenissen omdat

zij hun vrienden en familieleden deze gebeurtenissen zagen meemaken. De Surinaamse

staat heeft eigenlijk een natie, maar de staat wordt door haar natie niet gezien als een appa-

raat dat een gezamenlijk gedeeld belang dient. Eerder is het een instrument waarmee ieder-

95

Page 96: SU Emgi

een zijn persoonlijk voordeel probeert te dienen. Volgens Jansen van Galen is er in tegen-

stelling tot de mening van Oostindie, uit deze geschiedenis een Surinaamse natie gekomen,

één die zelfs over de oceaan heen bestaat. (Jansen van Galen 2001: 400).

Het beeld ter nagedachtenis aan de vliegtuigramp is het enige dat symbool kan

staan voor de verspreide Surinaamse natie. Zij symboliseert de connecties tussen Surina-

mers in Suriname en Surinamers overzee, aangezien in het vliegtuig voornamelijk Neder-

landers van Surinaamse afkomst zaten, die hun geboorteland wilden bezoeken. Vanuit een

territoriaal perspectief symboliseert het beeld de dichotomie van de Surinaamse bevolking.

Daarentegen is het beeld nagenoeg het enige symbool dat door zowel de Suriblijvers als de

remigranten gesympathiseerd wordt. Een aantal remigranten noemt de vliegtuigramp als

één van de indringendste gebeurtenissen van de Surinaamse geschiedenis. De vliegramp is

een gebeurtenis die voor een nationale mythe zou kunnen doorgaan en het beeld ter nage-

dachtenis aan deze ramp is de enige ‘invented tradition’ waartoe de Surinamers aan beide

zijden van de oceaan bereid zijn zich te vereenzelvigen. (Meel 1998: 271).

Remigranten delen de mening van Jansen van Galen, die het bestaan van een Suri-

naamse natie onderkent. Ik zal hieronder beschrijven welke nationale mythes Surinaamse

remigranten tot de verbeelding laten spreken. Immers, deze mythen zijn veelbetekenend

voor de notie van een Surinaamse natie, waarvan zij in hun ogen deel uitmaken.

Switi Sranan

Ofschoon de meningen omtrent de Surinaamse geschiedenis erg verdeeld zijn,

waren mijn respondenten ervan overtuigd dat de historie een veelbetekenend element van

de Surinaamse gemeenschap vormt. Eén vaakgenoemd en invloedrijk moment in de Suri-

naamse geschiedenis is de slavernij. Alhoewel de Creoolse Surinamers met dit onderwerp

meer emotionele binding hadden in hun antwoord op de vraag naar de persoonlijke bete-

kenis van de onthulling van het slavernijmonument, dan bijvoorbeeld de Hindostanen en

de Chinezen, achtten enkelen uit deze laatste twee groepen het wel als een essentieel deel

van de Surinaamse geschiedenis. Zij vatten de onthulling van het slavernijmonument posi-

tief op, omdat het monument ten eerste een gebeurtenis belichaamt welke nooit en te nim-

mer meer plaats mag vinden. Ten tweede zou het monument volgens hen voor een bewust-

wordingsproces onder de Nederlandse bevolking kunnen zorgen omtrent de gruwelijkhe-

den van de slavernij. Voor hen had het beeld zelf geen persoonlijke diepere betekenis, wel

beschouwden zij het als een betekenisvolle gebeurtenis voor de Surinaamse geschiedenis.

96

Page 97: SU Emgi

Monica, zelf van Chinese afkomst, was aanwezig bij de onthulling van het slaver-

nijmonument. Ze kende de kunstenaar en was zelf erg geïnteresseerd in kunst. Over de

betekenis van de onthulling voor haar persoonlijk, zegt ze: ‘Ik wilde het ook persoonlijk

meemaken omdat het iets speciaals voor Suriname was. Het was iets van Suriname. Het

was koud en begroeid en daardoor kon ik er niet echt door heen kijken, maar het was toch

een mooi moment voor me. De slavernij is iets heel erg geweest, maar voor mij betekent

het beeld in die zin niet zoveel. Ik vind het belangrijk dat zoiets voor de slaventijd door een

Surinaamse kunstenaar ontworpen is. Dat zoiets moois in Nederland terechtkomt en omdat

Nederland wel het moederland geweest is. Een beeld dat een herinnering is aan een ver-

schrikkelijke tijd.’

Sharmila, die meermaals in het interview haar Hindostaans-zijn vermeld om haar

handelen te verklaren, noemt de afschaffing van de slavernij als eerste importante geschie-

denismoment op en ten tweede de immigratie van de Indiërs. Over de onthulling van het

slavernijmonument zegt ze: ‘Het is een erkenning, maar het is niet voldoende. Je kunt

nooit meer goed maken wat je ooit hebt gedaan. Nederland heeft ons uitgebuit, gehandeld

naar hun voordeel en dat doen ze nu nog steeds. Zonder eisen te stellen zou Nederland veel

meer kunnen doen (betekenen) voor Suriname.’

Hoewel het Surinaamse nationalisme een antikoloniale ideologie heeft, blijft Suri-

name sterk gericht op Nederland. Zo spreekt men thans in Suriname nog volop de Neder-

landse taal. Hierbij komt dat de buitenwereld weinig interesse toont in Suriname wat blijkt

uit het geringe aantal buitenlandse investeerders. Daarnaast lijken Surinamers zelf weinig

interesse te hebben in andere landen dan Nederland buiten Suriname. Uitzondering vormt

het Hindostaanse deel van de Surinaamse bevolking, die India als referentiekader neemt.

Dit komt tot uiting in bijvoorbeeld de Indiase filmindustrie en de Hindostaanse Surinaamse

televisiezenders. Daarenboven stimuleert de Indiase ambassade deze belangstelling. (Oost-

indie 2000: 317) Sita (Hindostaans) beschrijft haar Indiase referentiekader als volgt: ‘We

gingen weer terug naar Suriname toen de broer van mijn man overleed. Mijn man is een

echte Indiër met bepaalde gewoontes. Hij vond dat zijn ouders aan hun lot werden over-

gelaten en wilde daarom naar Suriname verhuizen om bepaalde taken over te nemen. Ik

heb me toen naar mijn man geschikt.’ Sita en haar man zijn eerder teruggekomen vanwege

hun Indiase gewoonten en verplichtingen, dan vanwege hun Surinaamse gezindheid.

Volgens Oostindie belemmert deze Hinsostaanse houding mede de Surinaamse na-

tievorming. (Oostindie 2000: 317). Bij een aantal remigranten komt deze gedachtegang

terug. Winston (Creools) bijvoorbeeld, beschouwt de vele etnische groepen als iets typisch

97

Page 98: SU Emgi

Surinaams. Toch staat hij sceptisch tegenover de Surinaamse verzuiling en zegt hierover:

‘De verschillen tussen de bevolkingsgroepen worden nu sterker in Suriname. Een Hindo-

staan kijkt nu Hindostaanse tv. Ik vind dat geen goede ontwikkeling, die verzuiling van de

Suri-naamse samenleving. Er zou beter moeten worden samengewerkt. Ik zou graag willen

dat er meer eenheid kwam onder de Surinaamse bevolking’.

Hieruit blijkt dat de Surinamers elkaar wel kunnen vinden in een gezamenlijk

verleden, maar het is moeilijk om vandaag de dag van wan pipel (één volk) te spreken in

de Surinaamse samenleving. Niettegenstaande benoemen veel informanten deze etnische

verdeeldheid als iets positiefs, of in ieder geval iets typisch Surinaams. Ook Meel benoemt

het beeld van Suriname als een ‘patchwork quilt’ of ‘the world in pocket-size’ en is van

mening dat dit als een nationale mythe geldt. (Meel 1998: 270).

Mijn respondenten antwoordden op de vraag naar wat men als typisch Surinaams

beschouwt: ‘kleinschaligheid, leven van verschillende culturen naast elkaar, sterke fami-

liebanden, alles regelen via contacten, ons-kent-ons mentaliteit’. Deze karakteristieken

spiegelen zich af tegen de negatievere bewoordingen over deze typische etnische verdeeld-

heid. Dan zijn er termen van: ‘Surinamers denken bekrompen, denken in hokjes, hebben

een hokjesgeest, hebben een-ieder-voor-zich cultuur, lullen veel maar komen niet tot een

oplossing’. Uit deze enerzijds positieve, anderzijds negatieve bewoordingen blijkt evenwel

de nationale mythe van de ‘patchwork quilt’.

Surinaamser dan Surinaams

Remigranten zijn eerder genegen zich Surinamer te voelen dan de Suriblijvers. Zij

zien meer positieve kenmerken van Suriname dan Suriblijvers volgens hen lijken te doen.

Ingrid zegt hierover:‘Ik zie meer potentie van het land dan de locale Surinamers zelf. Het

meest bevalt me het gevoel ‘you can make the difference’. Je kan hier meer betekenen dan

in Nederland.

Henry beantwoord in mijn vraag over zijn al dan niet geslaagde remigratie: ‘Ik ben blij dat

ik terug ben in Suriname, het land met ongekende mogelijkheden. Die wil ik meemaken. Ik

vind wel dat mensen zich meer zouden moeten inzetten voor het nationaal belang en niet

zozeer voor hun eigen belang. Als het goed gaat in je land, dan is dat prettig, maar als je

een bijdrage kan leveren, dan moet je dat doen. Ik wil het positieve van Suriname graag

promoten naar zowel het buitenland als naar het binnenland’.

98

Page 99: SU Emgi

Samuel zegt uit liefde voor Suriname: ‘Ik zou graag willen dat de Surinamers meer liefde

krijgen voor hun eigen producten, de mensen moeten meer bewust nadenken over wat ze

doen, als ze bewust worden van henzelf, gaat de rest vanzelf.’

De geaccepteerde nationale mythen van Suriname, namelijk het paradijs en de lap-

pendeken, hebben volgens Meel een stabiliserende functie en zorgen voor de instandhou-

ding van rust en vertrouwen in een verdeelde en gedeelde zelfrepresentatie. Deze mythen

zouden mensen niet uitdagen om nieuwe ideeën over een nationale identiteit te creëren, te

innoveren of te ontwikkelen. (Meel 1998: 271). Het zijn echter de enige mythen die zowel

door de staatshoofden als de burgers gedeeld worden. Deze mythen geven aan dat Surina-

mers enige binding met Suriname voelen, terwijl er tegelijkertijd een sterke loyaliteit aan

de verschillende groepen onderling kan zijn. Bryant, een locale taxichauffeur geeft dit idee

goed weer in zijn volgende uitspraak: ‘Iedere Surinamer houdt van Suriname. Ik scheld

mensen dan ook alleen uit als ‘stinkneger’, ‘koelie’ of ‘kut-Javaan’. Ik zal iemand nooit

voor kut-Surinamer uitschelden.’

Volgens Jansen van Galen bestaat er wel degelijk een Surinaamse natie, maar uit al-

les blijkt dat het nationalisme onder de Surinamers geen groot draagvlak heeft. De ver-

deeldheid in etnische groepen is blijven bestaan. Er kwam nog een nieuwe (etnische) groep

bij, namelijk de remigranten. Bij deze groep is de factor etniciteit minder van belang ge-

worden dan bij de Suriblijvers. Daardoor kunnen zij zich makkelijker identificeren met

nationalistische Surinaamse elementen. Aangezien zij een periode buiten Suriname hebben

gewoond, hebben zij meerdere ideeën ontwikkeld over typische Surinaamse karakteristie-

ken. In Nederland was het mogelijk om zich als Surinamer te gaan profileren, waardoor het

hen lukte zich te onderscheiden van de autochtone Nederlandse bevolking. Zij hebben hier-

door een steekhoudend beeld kunnen creëren van de karakteristieke Surinamer, waardoor

zij wellicht een voorsprong hebben op de Suriblijvers betreffende de voorstelling van een

Surinaamse natie. Suriblijvers kunnen zich moeizaam identificeren met nationalistische

elementen. Het is nog de vraag of zij de ware Surinamer in hen willen vinden.

Suriblijvers beschouwen in hun zoektocht naar de echte Surinamer, de Surinaamse

remigrant daarentegen niet als een representatie van de ware Surinamer. Suriblijvers be-

schouwen remigranten eerder als buitenstaanders. Remigranten zijn positiever gestemd

over Suriname en uiten dit in hun nationalistische waarderingen over Suriname. De Suri-

blijvers willen zich echter niet bij hun beeld over Suriname en de ware Surinamer aanslui-

ten en laten de remigranten door allerlei uitsluitingstactieken merken dat zij hen als een

99

Page 100: SU Emgi

aparte groep zien. Veel remigranten voelen zich door dit proces een vreemde in de Suri-

naamse samenleving.

Remigranten kunnen hun plek in de Surinaamse samenleving niet rechtvaardigen

door zich in hun zelfrepresentatie te beroepen op nationalistische elementen. Zij kunnen

zich door deze nationalistische zelfrepresentatie moeilijk onderscheiden van de Suriblijvers

daar het nationalisme in Suriname zo zwak is. Remigranten krijgen dan moeilijkheden met

hun zelfbewustzijn omdat zij, wanneer zij de Surinaamse nationalistische elementen als

uitgangspunt nemen, betere Surinamers zouden zijn dan de Suriblijvers. Deze vertolking

staat in schril contrast met het gevoel van gelijkwaardigheid dat remigranten ten opzichte

van de Suriblijvers hebben. Omdat remigranten door de Suriblijversgemeenschap niet vol-

waardig worden geaccepteerd, geloven zij uiteindelijk tot een andere groep te behoren.

Om hun positie in de Surinaamse samenleving te kunnen rechtvaardigen voor

zichzelf en voor de Suriblijvers heeft een groep remigranten ervoor gekozen om Neder-

landse elementen in hun zelfbegrip te benadrukken. Tsakeyuki Tsuda beschrijft zo’n remi-

gratieproces bij Japanse remigranten, die voor een bepaalde periode geëmigreerd waren

naar Brazilië. Hij beschrijft een proces waarop de Japanse remigranten het Braziliaanse in

zichzelf gingen benadrukken. Dit proces heeft veel overeenkomsten met de Surinaamse

remigranten. Hieronder zal ik deze vergelijking gaan uitwerken.

Braziliaanse Japanners

De Japanse remigranten werden door de Japanse staat gemarginaliseerd en in hun

behandeling gelijk gesteld met andere migrantenarbeiders. De positieve beelden die deze

(re) migranten tijdens hun verblijf in Brazilië gevormd hadden over het Japans-zijn vielen

in duigen toen zij bij hun terugkeer in Japan geconfronteerd werden met de discriminatie

van de Japanse overheid. Door deze negatieve ervaringen gingen zij socio-culturele aspec-

ten van de Braziliaanse samenleving herwaarderen. Deze remigranten namen een counter-

identiteit aan met positieve nationalistische gevoelens omtrent Brazilië als gevolg van hun

negatieve ervaringen in Japan. (Tsuda 2003: 217).

Veranderingen in het zelfbegrip zijn gedurende processen van migratie hevig omdat

individuen in deze tijd in contact komen met nieuwe samenlevingen en andere etnische

groeperingen. Ervaringen met groeperingen in het gastland spelen een grote rol in de cate-

gorisering en definiëring van bepaalde groepen. Nationalistische gevoelens herleven vaak

in een ‘deterritorialized’ (slecht vertaald: ontheemde) context. Tsuda geeft aan dat de

hevigheid van het nationalisme onder migranten afhangt van het aantal negatieve en dis-

100

Page 101: SU Emgi

criminerende ervaringen, die zij hebben in het gastland. Hoe meer negatieve ervaringen zij

hebben als immigranten, des te meer nationale sentimenten zij zullen richten op het thuis-

land en hoe meer loyaliteit zij zullen tonen aan het thuisland als een vorm van counteriden-

titeit. (Tsuda 2003: 218) Deze immigranten krijgen op die manier positieve beelden en ver-

wachtingen van het thuisland. In Tsuda’s woorden:

‘territorialized loyalties to the nation can be realized in a deterritorialized context so that the pre-sence of the nation-state is felt most acutely in its absence.’ (Tsuda 2003: 355)

Een voorbeeld van verandering in het zelfbegrip bij het in aanraking komen met de ver-

schillende groepen in het gastland is te zien bij de ervaringen van Harold. Hij heeft in Ne-

derland veel vrijwilligerswerk gedaan en zich erg ingezet voor de etnische minderheden in

Nederland en was hij erg actief in de PvdA. Hij vond de tijd in Nederland leuk zolang zijn

vrouw nog leefde. Daarna heeft Harold meerdere negatieve ervaringen gehad in Nederland.

Hij merkte dat de tegenstellingen tussen de verschillende etnische groepen in Nederland

verscherpte aan de hand van zijn eigen ervaringen met Nederlanders, die schijnbaar nauw-

elijks onderscheid konden maken tussen bepaalde bevolkingsgroepen. Zo merkte Harold

dat hij dikwijls werd aangezien voor een Antilliaan. ‘Iedereen werd op één hoop gegooid.

Ik werd vaker aangehouden door de politie voor rijbewijscontroles. Als je in de winkels

kwam werd er extra op je gelet, terwijl je er al jaren kwam en zelfs de managers kende.’

Uit dit voorbeeld blijkt dat Harold zich aan de hand van zijn ervaringen in Nederland

bewust werd van zijn eigen etniciteit/identiteit. Hij wilde niet over één kam geschoren

worden met de Antillianen, een groep waar hij duidelijk niet bij hoorde of wilde horen.

Zijn verbonden-heid met Suriname kwam sterker naar voren dan in andere tijden en deze

ervaringen heb-ben er mede voor gezorgd dat hij besloot om terug te gaan naar Suriname.

Veel remigranten hebben nostalgische beelden over het thuisland en remigreren met

de verwachting dat zij als verwanten van de ‘achtergeblevenen’ hartelijk verwelkomd zul-

len worden. Ervaringen van sociale marginalisatie en discriminatie in het ‘thuisland’ zullen

daarom harder aankomen bij deze remigranten dan bij andere migranten. Remigranten kun-

nen bijgevolg nationalistischer worden in het ‘thuisland’ dan wanneer zij als immigranten

in een vreemd land verblijven. (Tsuda 2003: 219). De negatieve ervaringen met eenzelfde

etnische groep hebben een grotere impact op het etnisch bewustzijn van groepen dan het

contact met een compleet andere etnische groepen die geen persoonlijke relevantie bevat-

ten. In Tsuda’s woorden: ‘As their national differences become “ethnicized” in a foreign

country, their ethnic identity becomes more “nationalized”.’ (Tsuda 2003: 219)

101

Page 102: SU Emgi

Hieronder enkele voorbeelden van Surinaamse remigranten en hun negatieve erva-

ringen in ontmoetingen met de Suriblijvers in hun voormalige thuisland. Sita heeft zich al-

tijd zeer verbonden gevoeld met Suriname. Ze merkte dat de Suriblijvers haar niet als één

van hen beschouwden. ‘Je hebt 20 jaar met één been in Suriname gestaan en dan is het

extra pijnlijk dat zodra je over het paspoort begint, het gesprek een andere wending krijgt.’

Harold heeft veel problemen gehad met Suriblijvers. Zij voldeden totaal niet aan zijn

roman-tische beeld van Surinamers. Zo is hij een paar keer bedrogen en een aantal

vrienden ble-ken geen vrienden te zijn. Hij probeert nog wel door te zetten, maar op dit

moment be-schrijft hij zijn gevoel als volgt. ‘Suriname heeft een-ieder-voor-zich cultuur.

Ik voel me vreemdeling in eigen land.’

Volgens Tsuda zal er op een gegeven moment een zekere mate van stabiliteit ko-

men in het proces van identificatie. Hij zag dat de Japanse remigranten op een gegeven

moment gewend raakten aan de reacties van de Japanse bevolking in Japan en de negatieve

ervaringen op den duur als minder schokkend beleefden. Door hun negatieve ervaringen in

het begin, benadrukten zij het Braziliaans zijn in hun zelfbegrip en zelfrepresentatie. Door-

dat zij zichzelf in zekere mate hadden aangepast aan de Japanse samenleving door hun

veranderingen in hun etnisch zelfbewustzijn, konden zij langzamerhand beter omgaan met

de reacties van de Japanners. Doordat zij hun gevormde zelfbeeld behielden verminderde

de noodzaak om het Braziliaans zijn nog verder te essentialiseren. (Tsuda 2003: 369).

Desondanks zal hun identiteit opnieuw onder vuur liggen wanneer hun etnische ervaringen

veranderen. (ibid.: 371)

Hoewel groepscategorieën over grenzen heen gedefinieerd worden als gevolg van

globale migratie, hoeven deze lidmaatschappen aan een bepaalde groep niet persé cosmo-

politisch en multicultureel van aard te zijn. Tsuda denkt daarentegen dat het bewustzijn van

een eigen etniciteit vaker nationalistisch gericht zal zijn. Hij zag dit verschijnsel bij de Ja-

panse remigranten. Tijdens hun verblijf in Brazilië waren zij sterk op Japan gericht en had-

den transnationalistische gevoelens. De Japanners in het thuisland voelden zich indertijd

etnisch verbonden met deze migranten, wat duidde op transnationalisme. Echter toen deze

migranten remigreerden ondervonden beide groepen dat zij etnisch grote verschillen

hadden. Beide groepen werden door deze remigratie zich meer bewust van hun etnische

verbondenheid en gingen hun verbondenheid in nationalistische richting herdefiniëren. De

achtergebleven Japanners zochten hun zelfbegrip in hun Japans zijn, terwijl de remigranten

hun Braziliaans zijn gingen benadrukken. ‘Altough ethnic transnationalism brought them

together, ethnic nationalism eventually pulls them apart.’ (Tsuda 2003: 375).

102

Page 103: SU Emgi

Joyce en Randy komen in de Paramaribo Post openlijk uit voor hun remigratie. (foto gemaakt in Paramaribo Post 2 (36) onder de titel: ‘Je moet wel durf hebben om banden te verbreken’). Mij maakten zij ook deelgenoot van hun remigratieproces.

103

Page 104: SU Emgi

Het Surinaamse proces van groepscategorisering vertoont een aantal overeenkom-sten met

de bevindingen van Tsuda. Surinamers in de overzeese gemeenschap dachten dat zij onder

de noemer ‘Surinaams’ één geheel vormden. Teruggekomen merkten deze Surinaamse

remigranten grote verschillen tussen henzelf en de Suriblijvers, buiten de etnische

verschillen van groepen die reeds in de Surinaamse gemeenschap bestonden. Toen de Suri-

naamse remigranten bemerkten dat zij geen algehele aansluiting konden vinden en niet als

volwaardige Surinamers geaccepteerd werden, gingen zij bepaalde Nederlandse eigen-

schappen in hun zelfbegrip herdefiniëren, maar het is nog de vraag of zij deze elementen

herwaarderen. Irma bijvoorbeeld, zegt meer begrip te vinden bij andere remigranten en

waardeert het feit dat ze met nog twee andere remigranten in een fysiotherapeuten team is

komen te werken omdat deze collegae haar meer feedback kunnen en durven geven dan de

Suriblijvers. Tevens heeft ze het gevoel dat deze collegae haar beter begrijpen. ‘Als ik zeg:

ik ben woody woodpacker en ik doe een vogel na, dan snappen zij de grap.’

Dominique, die voor langere tijd geremigreerd is, zo’n 10 jaar, kan het verschil

tussen remigranten en Suriblijvers goed herkennen. ‘Remigranten hebben sommige dingen

van de Nederlanders overgenomen. Ik kan wel zien wanneer er remigranten op straat zijn.

Je kan het aan de manier van reactie zien. Ze zeggen eerder wat ze vinden. Ze zullen hun

mond niet houden. Andere Surinamers zijn niet direct.’ Haar zus Joyce is nog niet zo lang

geleden geremigreerd en Dominique vindt de Nederlandse trekken bij haar zus nog vrij

herkenbaar. Dit beschrijft ze aan de hand van de volgende anekdote.

‘Mijn zus is net terug. Ik merk dat zij nog erg Nederlands is. Ze woont in een wijk waar de wegen erg slecht zijn. Op een dag waren wegwerkers een stuk weg aan het asfalteren. Ze vroeg hen of ze het gruis mocht hebben om haar eigen weg mee te vullen. Ze zeiden haar dat ze dat alleen kon hebben als ze een brief van Openbare Werken(OW) had. Zij belde met OW en kreeg uiteindelijk deze brief en liet hem zien aan de wegwerkers. Die zeiden haar dat ze ’s middags om 4 uur terug moest komen. Toen ze terug kwam, was heel de straat netjes opgeruimd, inclusief de gruisbergen maar de wegwerkers waren nergens te bekennen. Ze stond er helemaal versteld van. Ze belde met OW, maar die wisten er niets vanaf. Ze belt nu iedere keer onder een andere naam als buurt-bewoner naar OW om toch dat gruis nog te krijgen. Waarschijnlijk hebben de wegwerkers het gruis verkocht. Mijn zus zou het gratis krijgen omdat het voor de buurt was.’ Dominique moet hier erg om lachen. ‘Mijn zus geeft niet op en probeert de buurt te mobiliseren. Waarschijnlijk duurt het nog wel een jaar voordat ze het voor elkaar krijgt. Ik denk dat OW wel doorheeft dat mijn zus steeds onder een andere naam belt, want ze heeft toch dat Nederlandse accent’. Joyce neemt in antwoord op de vraag naar wat zij typisch Surinaams beschouwt deze anekdote ook mee en zegt hierover het volgende. Typisch Surinaams vind ik een afwachtende houding, wel klagen maar niks doen, ze ondernemen niks voor zichzelf. (Begin zelf met je putje schoon te maken!) Ze zijn bij onze straat een week lang bezig geweest met de asfaltering. We wilden de restanten van asfalt hebben om de gaten in hun straat op te vullen. Ze zeiden dat het kon, maar uiteindelijk hebben we niks gekregen. Terwijl we iets wilden doen voor de buurt. De hele buurt klaagt, maar ze deden niks. We hebben ze om geld gevraagd en nu pas gaan ze iets doen. Je ziet dat er geen samenwerking is. Als dat wel was, zou het land veel verder zijn. Maar desondanks is het leuk om er te wonen. Af en toe werkt het alleen op je zenuwen’.

104

Page 105: SU Emgi

Ook Carlien stelt enkele Nederlandse elementen in de zelfrepresentatie van remi-

granten vast. Ze heeft het idee dat remigranten een aparte groep vormen. ‘Wij zijn aan-

gepaste Nederlanders, je neemt mee wat je daar geleerd hebt.’ Ook ziet ze dat remigranten

enkele Nederlandse waarden overbrengen. Toen ze terugkwam merkte ze op dat de

werknemers van supermarkten en kantoren klantonvriendelijk waren en geen gedag zeiden.

‘Surinamers die terugkwamen uit Nederland verwachtten meer van hun landgenoten. Ik

bleef elke keer gedag zeggen en nu groeten ze wel terug’.

Ook Rose merkt net als Carlien het verschil in groet-gedrag tussen Nederlanders en

Surinamers op. Rose heeft zich in Nederland erg afgezet tegen de Nederlanders. Ze was

een Surinaamse en voelde zich niet begrepen door de Nederlanders. Ze heeft meer dan 20

jaar in Nederland gewoond en merkt nu ze terug in Suriname is dat ze een Nederlands deel

in zich heeft. Ze werd zich hiervan bewust toen ze in Nederland op vakantie was. ‘Neder-

land zal altijd een deel van mij zijn. Ik heb er langer gewoond dan in Suriname. Ik wilde

me alleen niet thuis voelen in Nederland, ik wilde een vreemdeling zijn. Ik ga één keer per

jaar naar Nederland. Dan merk ik dat ik eigenlijk een deel van het geheel ben. Ik had een

strippenkaart en was op het station. Ik hoorde het geluid van de metro en ging toch rennen.

Ik dacht:“Waarom ren ik?”, ik heb geen haast. Je gaat er toch makkelijk in mee. Ik voel

me soms thuis in Nederland, ik heb er ook jaren gewoond.’

Leonie is op oudere leeftijd naar Nederland gegaan voor haar kinderen en vanwege

relatieproblemen in Suriname. Op nog oudere leeftijd is ze weer terug gekomen in Surina-

me. Ze merkt dat ze ‘dinges’ uit Nederland heeft meegenomen, ondanks dat ze zich in Ne-

derland erg ongelukkig heeft gevoeld en al haar problemen, die ze in haar leven heeft mee-

gemaakt, in deze periode naar boven kwamen. ‘Ik heb goede dinges in Nederland geleerd

en die heb ik ook meegenomen naar Suriname. Als je niet wil dan wil je niet en ik kan ook

niet meer tegen “Surinaamse afspraken”. Ik wil graag dat mensen op tijd komen’.

Naar verloop van tijd passen mensen hun zelfbegrip aan de veranderde omstandig-

heden aan waardoor een zekere mate van stabiliteit ontstaat in het identificatieproces. Op

deze momenten kunnen mensen beter omgaan met de dagelijkse sociale ervaringen zonder

daarbij de dreiging te voelen dat hun zelfbegrip wordt aangetast. Dominique bijvoorbeeld,

die nu zo’n 12 jaar terug in Suriname is, merkt dat Suriblijvers om haar heen haar nog heel

erg Nederlands vinden, vooral door haar Nederlandse accent. Na al die jaren doet ze niet

meer zoveel moeite om als één van hen te worden. Haar zelfbegrip is over die jaren heen

blijk-baar vrij stabiel geworden en kan niet zomaar meer aangetast worden door

Suriblijvers die laten merken dat zij geen deel van hen is. ‘Volgens mijn collega’s ben ik

105

Page 106: SU Emgi

nog heel Neder-lands. Ik heb nog een erg Nederlands accent. Ik spreek zelf ook niet goed

Surinaams, maar ik versta het wel. Maar ik weet dat ik Surinamer ben, dus ik hoef ook niks

te bewijzen’.

Rose is eveneens een passend voorbeeld voor de wijze waarop zij haar plaats in de

Surinaamse heeft gevonden. Ze is terug in Suriname gekomen en heeft een uitzendbureau

opgericht. Aanvankelijk werkte ze vooral met Nederlandse medewerkers, maar merkte dat

deze collegae geen goede uitwerking hadden op haar Surinaamse uitzendkrachten, die ze

van banen diende te voorzien. Een Nederlandse collega was een uitzendkracht aan het uit-

schrijven omdat de kracht niet gemotiveerd genoeg zou zijn om te werken. Rose stak hier

een stokje voor omdat zij het meisje begreep. ‘Dat meisje had als enige van de familie een

diploma. Als ze dan zou moeten serveren, zou haar familie heel erg op haar neerkijken. Ze

zou dan met haar diploma hetzelfde werk doen als haar familieleden zonder diploma. Ze

wordt dan in haar status aangetast, maar daarvoor moet je de cultuur kennen’.

Nu werkt Rose samen met Surinaamse collegae en merkt ze dat haar werknemers

erg moeten wennen aan haar (Nederlandse) werkwijze. ‘In het begin fietste ik heel snel.

Iemand vroeg me, waarom fiets je zo snel, het lijkt wel of je naar de oorlog moet. Ik ging

veel te snel voor mensen. Nu doe ik 3 passen terug, maar ik probeer om mijn mensen 1 stap

mee te trekken, anders blijf ik voorin, terwijl de rest nog achter is.’ Rose merkt dat zij

zorgvuldig moet omgaan met haar Surinaamse werknemers, maar staat altijd open en klaar

voor hun problemen. Ze merkt dat haar werknemers daardoor loyaal aan haar blijven. Mijn

werknemers vinden het Nederlands aan me dat ik zoveel vraag. Ik vraag wat ze van mij of

van iets vinden en ik zeg ook wat ik vind. Dan zeggen ze snel:“U heeft me gebokt.” Je moet

er wel voorzichtig in zijn. Surinamers hebben lange tenen. Je moet ze binnen roepen zodat

ze alleen met je zijn en dan mag je wel bokken. Surinamers hebben een schaamtecultuur’.

Uit Rose’s beschrijvingen blijkt duidelijk een aftastingsproces van beide kanten.

Rose heeft een bepaalde manier gevonden, waarop zij zich staande kan houden en de Suri-

blijvers haar accepteren. Zij heeft een positie gevonden, waarin zij zowel Surinaamse als

Nederlandse elementen in haar zelfbegrip en zelfrepresentatie aanneemt, die zij zowel voor

de Suriblijvers als voor haarzelf kan rechtvaardigen. Zij is het stadium van Elias voorbij

wanneer zij opmerkt: ‘Mijn werknemers rennen op hun tenen voor me. Ze moeten gewoon

wennen aan hoe ik ben, maar ze moeten me wel nemen zoals ik ben. Ik ben in Nederland

gedrild te zeggen wat ik denk, vind en voel en om te vragen wat ik wil. Soms roep ik mijn

uitzendkrachten niet apart. Ze moeten dan begrijpen dat ik boos ben op de situatie en niet

op de persoon.’

106

Page 107: SU Emgi

Uit het voorgaande blijken veel overeenkomsten tussen de Japanse remigranten en

de Surinaamse remigranten. Surinaamse remigranten gingen op zoek naar het eigene in

Nederland, toen zij met veel weerstand van de Nederlandse bevolking in aanraking kwa-

men. Net als de oude Surinaamse nationalisten en de Japanse migranten kregen zij nostal-

gische beelden over het thuisland en voelden zij zich sterk verbonden met de inwoners van

het thuisland overzee. De Japanners ontwikkelden in Brazilië echter sterke nationalistische

ideeën en werden zich bewust van hun Japanse etniciteit, die zij benadrukten in hun zelfre-

presentatie. Terug in Japan kwam het voor hen extra hard aan dat zij door de groep, waar

zij in hun zelfbegrip deel van uitmaakten, afgestoten en uitgesloten werden. Ze gingen hun

zelfbegrip herdefiniëren en benadrukten juist de Braziliaanse elementen, terwijl de Japan-

ners hun Japans zijn gingen essentialiseren.

Surinaamse remigranten ontdekten in Suriname eveneens dat zij niet als deel van de

Surinaamse samenleving werden gezien. Aangezien remigranten evenals Suriblijvers op

zoek waren naar het ‘eigene’, was het niet goed mogelijk om duidelijke grenzen tussen de

groepen in te delen in een nationalistische trant. Doordat het nationalisme in Suriname niet

zo sterk is als in Japan, ontwikkelde de identificatie in Suriname zich anders. Het echte

Surinaams zijn, of het Surinaamse idealisme is pas in Suriname ontwikkeld. Geen van de

remigranten zegt echt uit idealisme te zijn teruggekomen. In tweede instantie willen remi-

granten graag hun steentje bijdragen aan de Surinaamse samenleving. Immers, zij zijn in

eerste instantie voor zichzelf teruggekomen. Net als in Nederland gaan zij terug in Surina-

me nadenken over wat ‘Surinaams’ eigenlijk betekent. Dit hoeven de Japanse remigranten

blijkbaar niet te bewerkstelligen, want voor hen is duidelijk wat onder ‘Japans’ wordt ver-

staan. In tegenstelling tot de Japanners, die met de komst van de remigranten hun identiteit

nationalistisch herdefinieerden, is het nog de vraag of de Suriblijvers als reactie op de

remigranten hun zelfbegrip en zelfrepresentatie in de nationalistische hoek zochten.

Suriblijvers weten dat ze anders zijn dan remigranten, maar zijn in Surinaamse zin

nog op zoek naar wat zij wel zijn. Surinaamse remigranten beseffen dat zij Nederlandse

elementen in zich dragen. Zij zijn er echter nog niet uit dit anders zijn voortkomt uit het

feit dat zij hun leerbasis in Nederland hebben gehad, of dat Nederlands zijn werkelijk iets

typisch ‘remigrants’ is. Het is zeer de vraag of remigranten deze Nederlandse elementen

herwaarderen, want liever laten zij niet blijken dat ze een Nederlands paspoort bezitten.

Met deze nieuwe herdefiniëring en erkenning van Nederlandse elementen van remigranten

als groep trad er een zekere mate van stabiliteit op in het zelfbegrip van de remigranten. Zij

107

Page 108: SU Emgi

kunnen met dit nieuwe zelfbewustzijn hun plaats in de Surinaamse samenleving recht-

vaardigen voor zowel zichzelf als voor de Suriblijvers.

Tot slot

Suriname kent een geschiedenis van migratie. Daardoor leven vele etnische en

culturele bevolkingsgroepen in Suriname. Deze verdeeldheid en de doorgaande migratie

richting Nederland hebben het proces van natievorming in Suriname bemoeilijkt. Migratie-

processen hebben mede voor de opkomst van Surinaamse nationalistische bewegingen

gezorgd doordat identificatieprocessen tijdens migratiestromingen aan verandering onder-

hevig zijn. Deze processen gingen gepaard met de bewustwording van de eigen groeps-

grenzen. Remigranten hebben in hun zoektocht naar de eigen groepsgrenzen voor drie

opties gekozen.

Er is een groep remigranten naar het model van Elias. Tot deze groep behoren

potentiële Suriblijvers. Zij doen alle mogelijke moeite om tot de Suriblijversgemeenschap

te mogen toetreden. Zij krijgen te maken met uitsluitingstactieken van de gevestigde Suri-

blijversgemeenschap. Een aantal uit deze groep heeft daardoor de mening gekregen dat zij

tot een aparte groep remigranten behoren en is zijn groepseigenschappen gaan zoeken in de

nationalistische hoek. Zij zien grote verschillen met de Suriblijversgemeenschap en menen

Suriname meer te waarderen dan de Suriblijvers en dichtten zichzelf ‘Surinaamsere’

eigenschappen toe dan de Suriblijvers. Terwijl deze groep zich tijdens hun verblijf in

Nederland onderdeel voelde van een Surinaamse gemeenschap en zich identificeerde in

termen van een verdeelde gemeenschap, een diasporagemeenschap, is hun cosmopolitische

aard van hun identificatie overgegaan in een nationalistisch karakter. Echter de definiëring

van Surinaamsere eigenschappen blijkt zeer ingewikkeld te zijn, daar een nationalistisch

profielschets in Suriname over de hele linie weinig draagvlak heeft. Mogelijk kan deze

groep remigranten een bijdrage leveren aan het Surinaams nationalisme omdat zij de factor

etniciteit weten te overbruggen. Zij verschillen echter van de oude nationalistische remi-

granten door het feit dat het hen niet toegestaan is om politieke posten te bekleden. Hierbij

komt dat deze latere remigranten tevens geen ambities hebben om op Surinaamse posten

terecht te komen.

Een andere groep remigranten heeft zich van de Suriblijversgemeenschap kunnen

onderscheiden door Nederlands aspecten in hun zelfbegrip te benadrukken. Zij be-

schouwen zich als een onafhankelijke groep van de Suriblijvers en geloven meer begrip bij

108

Page 109: SU Emgi

elkaar als remigrant te vinden dan bij leden uit de Suriblijversgemeenschap. Beide groeps-

opties zijn een manier voor remigranten om hun plaats in de Surinaamse te bepalen en te

verantwoorden naar zowel zichzelf als naar de Suriblijvers toe. Misschien is dit zoeken

naar zelfbegrip en zelfrepresentatie wel iets typisch ‘remigrants’?

De generatie remigranten, die in mijn leeronderzoek naar voren zijn gekomen,

verschillen met de remigranten uit de jaren ’50 en ’60 in die zin dat deze eerdere generatie

hun positie kon rechtvaardigen met nationalistische elementen als basis van hun zelf-

representatie. De harde kern uit deze generatie is op belangrijke politieke posten terecht

gekomen, maar hebben uiteindelijk hun nationalistische sympathieën niet kunnen over-

brengen op de rest van de Surinaamse bevolking. Niet door de staatsrechterlijke onaf-

hankelijkheid van Suriname, niet door ‘invented traditions’, niet door nationale mythen en

niet door het onderwijs, dat volgens Gellner één van de geschiktste methoden is om het

nationalisme te kunnen vertalen naar de rest van de bevolking. Deze eerste generatie

nationalisten is in tegenstelling tot de generatie remigranten uit mijn leeronderzoek gaan

behoren tot de gevestigde Surinaamse gemeenschap.

De waarderingen die de eerste generatie had voor Suriname, stroken met de waar-

deringen die de latere generatie omtrent Suriname heeft. Ook zij verbeeldden zich in de

periode overzee een Surinaamse natie en creëerden door hun Surinaamse bewustzijn een

Surinaamse diaspora für sich. Deze latere generatie remigranten heeft echter niet de inten-

tie om haar ideeën over te brengen op de rest van de Suriblijversgemeenschap omdat zij

zich dan als betweterige Nederlanders zouden gaan gedragen. Tegelijkertijd merken zij dat

de Suriblijvers niet bereid zijn om hen als nationalistisch getinte Surinamers te accepteren.

Liever smelten remigranten de elementen van beide culturen samen tot er een remigranten-

groep ontstaat, die zowel door henzelf als door de Suriblijvers geaccepteerd kan worden als

een volwaardige gemeenschap. Hierdoor kunnen zij een respectabele positie in de

Surinaamse samenleving innemen, waaraan alle bevolkingsgroepen bereidwillig hun

instemming kunnen verlenen.

109

Page 110: SU Emgi

Conclusie:Waar ligt de grens?

Op het eerste gezicht lijkt de remigratie van mijn respondenten zich naar het in- en

uitsluitingsmodel van Elias te voltrekken. Surinaamse remigranten worden als buitenstaan-

ders ontvangen in de Suriblijversgemeenschap. De etnische afkomst, sociale klasse en de

Surinaamse geschiedenis van de remigranten verschilt niet van de gevestigde Suriblijvers.

Remigranten zijn slechts voor een bepaalde periode uit Suriname weggeweest. Hoewel zij

het wel en wee van Suriname vaak op de voet vanuit het buitenland hebben gevolgd, heb-

ben remigranten daardoor een fragment van de Surinaamse geschiedenis niet aan den lijve

meegemaakt. Remigranten komen terug in Suriname en krijgen te maken met de Suriblij-

versgemeenschap, die hen niet tot hun gemeenschap toelaat en hen stigmatiseert in termen

van minderwaardigheid.

De stigma’s komen hard aan en de impact is groot op het zelfbegrip van de remi-

granten, die zich in Nederland een Surinaamse natie waren gaan verbeelden, waarvan zij

geloofden deel uit te maken. Remigranten verinnerlijkten het wereldbeeld van de Suriblij-

vers omdat zij de door de Suriblijvers geprojecteerde beelden in stigma’s en stereotypen,

overnamen. Hierdoor was het mogelijk dat remigranten de blaam voor deze uitsluitings-

tactieken aan zichzelf toeschreven. Zij probeerden nog meer om in de Suriblijversge-

meenschap te worden geaccepteerd als Surinamer. Doch des te ingespannen hun pogingen

tot insluiting, des te hardvochtiger werden zij met de stigma’s van de Suriblijvers gecon-

fronteerd. Duurdere prijzen, scheve blikken tijdens discussies over Suriname, langere

wachttijden. Samengevat om een Surinaamse uitdrukking te gebruiken: ‘langere tenen’.

Een aantal remigranten trok de conclusie dat insluiting niet mogelijk was. Zij identificeer-

den zich niet langer alleen met de Suriblijvers. Daarentegen ontwikkelden zij een eigen

identiteit, waarin zij andere eigenschappen tot uiting lieten komen. Dientengevolge trad er

een verschuiving in het Elias model op. Remigranten zochten hun eigen plek in de Suri-

naamse samenleving en wachtten de goedkeuring van de Suriblijvers niet af. Zij kozen

ervoor om in tegenstelling tot de plek die de Suriblijvers hen hadden toebedeeld, een eigen

plek in de Surinaamse samenleving in te nemen.

110

Page 111: SU Emgi

Drie grammatica’s

Het Surinaamse remigratieproces dat op het eerste gezicht lijkt op de theorie van

Elias is desalniettemin beter te verklaren met behulp van de theorie van Gerd Baumann. In

mijn scriptie heb ik een poging gewaagd om de fasen van groepsvorming op verschillende

manieren te laten zien in diverse stadia van migratieprocessen. Bij het categoriseren van

groepsgrenzen is het belangrijk om te weten wie er wel en wie er niet bij hoort. In groeps-

vorming is een proces gaande van het bepalen van iemand’s zelfheid dan wel andersheid,

door Baumann selfing en othering genoemd. (Bij gebrek aan Nederlandse terminologie

gebruik ik de termen zelfheid en andersheid als vertaling voor de termen idenity en

alterity.) In dit classificatiesysteem zijn volgens Baumann drie ‘grammatica’s’ te ge-

bruiken voor het toeschrijven van iemand’s identiteit dan wel andersheid. Selfing/othering

zijn ‘twee gezichten van hetzelfde proces’. (Baumann 2004: 19). De argumentatie tot zelf-

heid dan wel andersheid gebeurt altijd in reactie op de ontmoeting met andere individuen.

De eerste grammatica is het oriëntalisme, een historisch proces waarin het Westen

(Occident) zich afzette tegen het Oosten (Oriënt). Het is in eerste instantie een binair

systeem, waarin de aanhangers van deze stroming positieve en negatieve kenmerken tegen

elkaar wegstreepten. Wat positief was in de Westerse beschaving, had een negatieve

keerzijde in de Oosterse beschaving. Het Oosten kon echter als een soort spiegelbeeld van

het Westen dienen. Wat in de Westerse beschaving ten onder was gegaan, bestond nog in

de Oriënt. Met dit idee was het tegelijkertijd mogelijk om afstand te nemen van een zelf

gecreëerde ander en van een onvoltooid zelf. Immers de eigenschappen van de ander laten

de gebreken bij het zelf zien. (Baumann 2004: 20). Het is dus geen simpel systeem van

‘wij goed, zij slecht’, het systeem heeft ook ruimte voor zelfkritiek, hoewel geprojecteerd

in de zelf-uitgevonden ander. Het is een dialectisch systeem van ‘reverse mirror-imaging’,

beide systemen scheppen zowel een zelf als de ander in positieve en negatieve karak-

teristieken, tegelijkertijd kunnen deze beelden een spiegelbeeld geven van elkander in

omgedraaide versie. (ibid.: 21).

De tweede grammatica is een segmentarisch systeem, dat wil zeggen mensen bepa-

len identiteiten en andersheid al naar gelang de context. (Baumann 2004: 21). De groep

waartoe een bepaalde persoon behoort hangt af van de context. Deze contexten kunnen

door elkaar lopen, waardoor iemand tot verschillende groepen tegelijkertijd kan behoren,

omdat macro en micro niveau’s door elkaar heen lopen. De contexten zijn gerangschikt

aan de hand van geclassificeerde niveaus. (ibid.: 23). In de ene context kan de ander een

111

Page 112: SU Emgi

vijand zijn, terwijl dezelfde persoon tegelijkertijd op een hoger niveau van seg-mentatie

een bondgenoot kan zijn. In deze omstandigheden kunnen mensen zichzelf een ‘zelf’

geven, en anderen tot anderen labelen al naar gelang de context, dat wil zeggen af-

hankelijk van de situatie die op dat moment plaatsvindt. (ibid.: 21)

De derde grammatica is een systeem van omvatting (encompassment), dat wil zeg-

gen een handeling van ‘selfing door het toe-eigenen, mogelijk adopteren of coöpteren, van

geselecteerde soorten van andersheid’. (Baumann 2004: 25). Het lijkt op het vorige sys-

teem van segmentatie, het werkt echter maar met twee niveaus. Andersheid wordt niet

situationeel of contextueel bepaald. Het is een fictie die tot stand komt afgaande op het

eigen inzicht. Het is een hiërarchisch systeem: het ene (hoge) niveau heeft altijd een ander

lager niveau nodig om andersheid te kunnen definiëren, waarbij het hogere niveau beide

niveaus kan omvatten. (ibid.: 26).

Zoals beschreven zijn er drie grammatica’s om de andersheid dan wel zelfheid van

een individu of groep te kunnen bepalen. In dezelfde sociale situatie waarin dit proces van

onderscheid gaande is, kunnen mensen echter gebruik maken van de verschillende gram-

matica’s tegelijkertijd. Op zo’n moment zijn de grammatica’s concurrerende versies bij het

maken van onderscheid. (Baumann 2004: 26). Op zo’n moment kunnen verschillende

partijen/mensen voor verschillende grammatica’s kiezen, die niet in overeenstemming met

elkaar hoeven te zijn. Op die manier kunnen de verschillende grammatica’s als een

instrument gebruikt worden in de argumentatie tot zelfheid dan wel andersheid.

‘Alle grammatica’s bieden een repertoire van structuren waarop mensen hun andersheid dan wel zelfheid kunnen beargumenteren, maar ze kunnen alledrie om verschillende redenen worden aange-floten door verschillende sociale actoren in het sociale proces van selfing en othering’. (Baumann 2004: 31)

Ik zal hieronder beschrijven welke grammatica’s mijn respondenten op hun pad

tegenkwamen en welke zij in reactie daarop hebben gebruikt in hun argumentatie.

Remigranten in reactie op Nederlanders en Suriblijvers

De Nederlanders gebruikten de oriëntalistische grammatica om de andersheid van

de Surinaamse migranten aan te duiden. In een spiegelbeeldvorm bedeelden zij eigen-

schappen toe aan de zelf-uitgevonden ander, belichaamd door de Surinaamse migranten.

Volgens de Nederlandse beschouwing waren zijzelf autochtoon. Hierdoor slaagden zij erin

om een negatief stereotype op te stellen over de ander, de allochtoon in hun verbeelding. In

112

Page 113: SU Emgi

dit stereotype drukten zij hun bezorgdheden, angsten en zelfkritiek uit over de Surinamers

in Nederland, die zich naar hun smaak niet aanpasten. Met deze beweegreden tot het

anders maken van de Surinamers in Nederland konden de Nederlanders met hun uitslui-

tingstactieken starten. In de beleving van de Surinamers werden zij met hun andersheid

geconfronteerd op de arbeidsmarkt, in ontmoetingen in Nederlandse kringen in de privé-

sfeer, bij het horen en zien van Nederlandse media en bij de overgang van telefonisch

contact naar de ontmoeting in levende lijve.

De Surinamers beantwoordden deze uitsluitingsmethoden op grond van hun veron-

derstelde andersheid eveneens met de oriëntalistische grammatica. Zij onderschreven hun

andersheid door aan de Nederlanders eveneens stereotype eigenschappen toe te dichten die

hun Surinaamse rijk bedeelde eigenschappen in negatieve zin weerspiegelden. Zij beijver-

den zich niet langer om ten volle te worden aanvaard in de autochtone Nederlandse kring-

en. Zij trachtten zo goed mogelijk zich een weg te banen in de Nederlandse samenleving

zodat hun dagelijks leven in Nederland met zo min mogelijk problemen kon verlopen.

Hierdoor konden zij beter omgaan met de uitsluitingstactieken van de Nederlanders en het

gebruik van de uitsluitingsmethoden als resultaat zien van de door hen veronderstelde

xenofobe Nederlander. Slechts een enkeling verinnerlijkte het vermeende geringschattende

beeld over de Surinamers van de Nederlanders.

Het gevolg van deze uitsluitingsmanoeuvres is onder andere dat Surinamers in

Nederland naar elkaar toe trokken en het verlangen ontwikkelden om bij de Surinaamse

gemeenschap overzee te gaan behoren. Hierdoor ontstond bij hen de mogelijkheid om zich

een Surinaamse natie te gaan verbeelden en de wens tot terugkeer te intensiveren. Een aan-

tal Surinamers gaf gehoor aan dit verlangen en ondernam de stap tot remigratie. Bij hun

comeback op Surinaamse bodem kregen zij opnieuw te maken met afwijzende houdingen,

nu van de Suriblijvers. De Suriblijvers gebruikten eveneens de oriëntalistische grammatica

om de andersheid van de Surinaamse remigranten te beargumenteren.

Bij de Suriblijvers als gevestigden was een sterkere interne cohesie opgetreden. Bo-

vendien bezaten zij de bronnen van macht. Om deze redenen dichtten zij zichzelf aangena-

mere eigenschappen toe. Deze eigenschappen waren een afspiegeling van de karaktertrek-

ken van de remigranten, de blaka bakra’s (slechts Surinaams van huidskleur, maar Neder-

lands van binnen). Suriblijvers karakteriseerden remigranten als drugsdealers, verraders,

profiteurs, baneninpikkers, hooghartig en arrogant. Kortom remigranten zouden geen waar-

achtige Surinamers zijn. Tegelijkertijd zou er in dit stereotype beeld een zekere mate van

jaloezie te vinden zijn van de Suriblijvers jegens de remigranten. Immers remigranten heb-

113

Page 114: SU Emgi

ben veelal de kans gehad om zich in Nederland te ontplooien en een gewaardeerd diploma

te halen. Remigranten komen veelal terug met meer geld en kunnen daardoor vaak een

middenklasse leven leiden.

In tegenstelling tot de oriëntalistische reactie van de Surinamers in Nederland, ge-

bruikten de Surinaamse remigranten nu verschillende grammatica’s om hun zelfheid dan

wel andersheid te beargumenteren. In eerste instantie verinnerlijkten de remigranten de

stellingname van de Suriblijvers. Deze verinnerlijking manifesteerde zich in het Eliassaans

gedrag van de remigranten die volstrekte aanpassing wilden bereiken omdat zij geloofden

dat dit de enige manier was voor volwaardige acceptatie van de Suriblijvers. De Suriblij-

vers bleven de remigranten attenderen op hun vermeende andersheid, waaruit een aantal

remigranten concludeerde dat volledige acceptatie als lid van de Suriblijversgemeenschap

niet mogelijk zou zijn. Dit bracht een crisis in het zelfbegrip van de Surinaamse remigran-

ten teweeg. Zij kozen in verschillende situaties uit de drie grammatica’s om hun zelfheid

en de andersheid van de Suriblijvers aan te duiden. Deze keuzes waren een manier om

onder de stigmatiserende oriëntalisering van de Suriblijvers uit te komen.

Er was een aantal remigranten die de segmentatie grammatica hanteerde in hun

argumentatie tot eigenheid. Op microniveau onderscheidden zij de categorie remigranten

versus Suriblijvers, op macroniveau zouden deze twee categorieën overvloeien in de cate-

gorie Surinamers. In deze argumentatie konden zij zich met een gerust hart als Surinamer

blijven beschouwen, zonder er iets afgedaan werd van hun toewijding tot het Suriname-

wezen. Ook de verschillen op lager niveau van de remigranten met de Suriblijvers konden

op deze manier een schappelijke plaats krijgen.

Een aantal remigranten deed hier nog een schepje bovenop, door zich Surinaamser

dan Surinaams te profileren. Zij gebruikten in hun redenering de encompassment gramma-

tica om hun eigenheid te verwoorden. Zij ontwierpen de classificatieniveaus, hedendaagse

Surinamer versus wezenlijke Surinamer, waarvan zij als Surinaamsere Surinamers het om-

vattende classificatieniveau zouden vertegenwoordigen. Deze remigranten gingen ervan uit

dat zij door hun verblijf in Nederland meer toewijding en verbondenheid met het wezen

van Suriname hadden gekregen dan de Suriblijvers, die in Suriname een stuk van het Suri-

namegevoel verloren hadden. Volgens hen waren Suriblijvers nog geen volwaardige Suri-

namers omdat zij minder liefde zouden hebben voor hun land en hun landgenoten. Deze

veronderstelde mentaliteitsomslag van de Suriblijvers had volgens de remigranten te

maken met de binnenlandse verwikkelingen van na 1975. Het regime Bouterse en de

binnenlandse oorlogen hadden nadelig uitgewerkt op de levensomstandigheden, die in deze

114

Page 115: SU Emgi

periode beperkter werden. Volgens remigranten hadden deze negatieve historische ontwik-

kelen grote impact op de wezenlijke mentaliteit van de Surinamers. Remigranten hadden

deze ontwikkelingen van een afstand zien gebeuren waardoor zij de mogelijkheid hielden

om de wezenlijke Surinaamse mentaliteit in stand te houden.

Andere remigranten beantwoordden het oriëntalistische discours van de Suriblijvers

met een contra-oriëntalisme om hun zelfheid aan te geven. Zij weerspiegelden hun karak-

tereigenschappen aan de hand van de opgeplakte labels van de Suriblijvers in omgedraaide

versie. Zij herwaardeerden bepaalde Nederlandse eigenschappen van hun zelfbegrip in

combinatie met bepaalde bijgestelde en opgevijzelde Surinaamse karaktertrekken. Zij kon-

den tot dit zelfbegrip komen nadat zij zichzelf kritisch bekeken hadden, waardoor deze

argumentatie als een vorm van zelfkritiek te beschouwen is.

Factor Macht

De vraag blijft waarom het voor de remigranten in Suriname mogelijk was om alle

drie de grammatica’s te gebruiken in de bepaling van zelfheid en andersheid, terwijl zij in

Nederland slechts voor de contra-oriëntalistische grammatica kozen.Volgens Baumann is

de factor macht belangrijk in de mogelijkheid tot selfing/ othering. In een wereld zonder

geïnstitutionaliseerde politieke en territoriale machtsstructuren kan men grenzeloos contex-

tualiseren, classificeren en bepalen wie wie is. De vraag die mensen aan zichzelf stellen is:

“Wie ben ik op welk moment?”. In een wereld van machtscentra en territoriale staten daar-

entegen zijn mensen niet geheel vrij in dit proces omdat onder dergelijke omstandigheden

bepaalde machtscentra de mensen opleggen op welk niveau hun identiteit toegeschreven is

en op welk moment. De vraag die een ieder zich in deze machtswereld zou moeten stellen

is nu: “Wie heeft de macht om de ultieme top van de piramide en wie bezit de mogelijk-

heden om de interveniërende classificatie niveaus te definiëren?”. (Baumann 2004: 23-24).

In Nederland was het ingewikkeld om de drie verschillende grammatica’s in de ar-

gumentatie van de Surinaamse migranten tot zelfheid en andersheid te gebruiken. Immers

de macht aan de top van de piramide is in handen van de Nederlandse regering. Deze

Nederlandse regering heeft een sterke draagkracht onder de Nederlandse bevolking. Als

Surinamers in Nederland hun zelfheid zouden bepalen met behulp van de segmentatie

grammatica dan zouden zij op micro niveau het onderscheid tussen Surinamers/allochtonen

versus Nederlanders/autochtonen kunnen maken, maar tegelijkertijd zouden zij op een

hoger niveau Nederlanders moeten zijn en door de Nederlanders ook zodanig gezien

115

Page 116: SU Emgi

moeten worden. Aangezien de top van de Nederlandse machtspiramide al gedefinieerd is,

is het voor de Surinamers onmogelijk om deze definitie te maken. De Nederlandse top van

de macht in de vorm van de Nederlandse staat en haar regering heeft al voordat de Suri-

namers richting Nederland kwamen, bepaald wie Nederlander is en wie niet. Het bezitten

van het Nederlandse paspoort bood geen garantie voor het Nederlanderschap, aangezien

hierbij bepaald gedrag behoorde, reeds door de Nederlandse machtstop gedefinieerd.

Doordat het nationalisme sterker ontwikkeld is in Nederland was het eveneens on-

uitvoerbaar voor de Surinamers om de encompassment grammatica te gebruiken in hun

argumentatie. Ze zouden moeilijk ‘Nederlandser’ kunnen zijn dan de Nederlanders omdat

dit voor beide partijen problematisch uit te leggen viel en zeker niet door iedereen als

waarheid aangenomen zou worden. Macht is dan ook een invloedrijke factor in het uitkie-

zen van de verschillende grammatica’s, immers de top van de piramide kan de identiteit

aan iemand opleggen, waardoor individuen niet geheel vrij zijn om hun identiteit te kiezen.

Wat overbleef was de oriëntalistische grammatica, die de Surinamers zelf de mogelijkheid

gaf de andersheid en zelfheid te bepalen. Dit was voor zowel de Nederlanders als de Suri-

namers een aannemelijke argumentatie.

De top van de machtspiramide in Suriname, dat wil zeggen de nationale regering

van de Surinaamse staat, is in tegenstelling tot Nederland qua definiërende mogelijkheden

erg zwak. Hierdoor is het mogelijk om in Suriname creatief en vrijelijk met de verschil-

lende grammatica’s om te gaan. De Surinaamse staat is eerder een formele aangelegenheid

en heeft geen groot draagvlak onder de Surinaamse bevolking. Natievorming bleek een

moeilijk proces omdat de omvang van nationalistische gevoelens gering was en

overwegend bij slechts één bevolkingsgroep (Creolen) aanwezig was. Dit historisch proces

heeft ervoor gezorgd dat zowel Suriblijvers als remigranten vrijer zijn om hun identificatie-

grammatica te kiezen en vervolgens te gebruiken in de redenering tot zelfheid en anders-

heid. Doordat de identificatie van individuen met de top van de piramide zwak is kan dit

Surinaamse systeem kan een vrijere uitwerking hebben op de keuzevrijheid. Het gevolg is

dat de hoge identificatieniveaus de identificatie op lagere niveaus niet in de weg zitten. Ik

zal hieronder de bespeling van de drie grammatica’s in het argumentatiegebruik in

Suriname voor zowel Suriblijvers als remigranten beschrijven.

In Suriname is de segmentaire grammatica goed mogelijk. De nationalistische Suri-

blijvers konden beargumenteren dat zij op een laag niveau bijvoorbeeld Creolen of Hindo-

stanen waren, terwijl zij betoogden dat zij op het hoogste niveau Surinamer zijn. (Lach-

mon’s slogan “eenheid in verscheidenheid” is in deze grammatica een legitieme stelling).

116

Page 117: SU Emgi

In vergelijking met de remigranten hielden Suriblijvers vast aan dit hoge contextuele clas-

sificeringsniveau van “Surinamer”. Zij gebruikten immers de oriëntalistische grammatica

om de andersheid van de remigranten aan te geven. Op een lager niveau konden Suri-

blijvers in de context van ‘wij Hindostanen, zij Javanen’, eveneens een oriëntalistisch

grammatica gebruiken om de verschillen tussen beide bevolkingsgroepen aan te geven.

De encompassment grammatica konden Suriblijvers bijvoorbeeld gebruiken bij de

categorieën Boslandcreool en Stadscreool, een fictief onderscheid waarvan de Stadscreool

het omvattende en hogere classificatieniveau zou zijn. Op bijvoorbeeld de nationale feest-

dag Keti Koti, trekken Boslandcreolen naar Paramaribo om samen met de Stadscreolen de

afschaffing van de slavernij te vieren. Hoewel het een nationale feestdag is, leeft het meer

onder de Creolen, die op dat moment een andere categorie van de rest van de Surinamers

vormen. Deze laatste categorie van Surinamers lijkt niet thuis te horen in de dialoog van de

encompassment grammatica. Het is een derde categorie, waar de classificeringsdialoog niet

op gericht is, die echter in deze sociale situatie wel aanwezig is.

De verscholen derde

De grammatica’s hebben in feite een drievoudige karakter, hoewel ze binair lijken

te zijn. (Baumann 2004: 35). Tussen de twee uitersten in de tegenstelling, bevindt zich een

overgangsfase, in antropologische termen een liminele zone. Echter Baumann is van me-

ning dat deze liminele zone evenals de andere twee uiterst een gelijkwaardige definitionele

status heeft. (ibid.: 36). Volgens Baumann impliceren de termen ik en jij een derde partij,

het; de termen wij en jullie impliceren een derde partij, zij, die wel deel uitmaakt van de

dialoog, maar waar de dialoog niet op gericht is. (ibid.)

In de oriëntalistische grammatica lijkt de derde partij moeilijk te vinden omdat an-

dersheid en zelfheid wordt bepaald aan de hand van het in spiegelbeeld tegen elkaar afwe-

gen van tegenovergestelde eigenschappen. Er is echter een wankel tussenstadium te vin-

den. In de Nederlandse situatie bijvoorbeeld, kan de autochtone bevolking (gevestigden) de

immigranten (nieuwkomers) in eerste instantie negatief beschouwen, terwijl zij zichzelf in

een positief daglicht stellen. (‘Wij functioneren beter dan zij, hoewel zij nog oude wel-

gemanierde normen en waarden hebben zoals sterke familiebanden, grootse feesten en

gastvrijheid, die wij hebben verloren’). (Baumann 2004: 39).

Naar verloop van tijd kunnen de nieuwkomers integreren in de gemeenschap van de

gevestigden, waardoor de gevestigde autochtone bevolking deze langer gevestigde immi-

117

Page 118: SU Emgi

granten niet meer als een scherpe opposant beschouwen. Als er nieuwe immigranten arri-

veren, kunnen de autochtone Nederlanders de langer gevestigde nieuwkomers in de catego-

rie ‘zij’ plaatsen. De autochtone bevolking relativeert hun negatieve stereotyperingen met

het idee dat deze immigranten mogelijkerwijs assimileren. Na de komst van nieuwe immi-

granten gaan de autochtonen zich scherper contrasteren met deze arriverende nieuwko-

mers, die zij even negatief karakteriseren als zij eerder met de oude immigranten hebben

gedaan. (Baumann 2004: 39).

Dit proces gaat trapsgewijs, bij een volgende nieuwe immigrantengroep kan de

jongste langer gesettelde groep volgens de autochtone bevolking tot de categorie ‘zij’ gaan

behoren. Tegen de nieuwkomers worden wederom karakteristieken in spiegelbeeldvorm

gedefinieerd. Zo wordt een drie dimensioneel patroon gecreëerd van drie categorieën: een

categorie van een onbetwistbaar ‘ons’, (nationalistische autochtonen die aan het woord

zijn), een categorie van ‘aanvaardbare immigranten’, (met wie de autochtone bevolking be-

reid is te praten), en een categorie ‘slechte immigranten’ (die uitgesloten worden van de

dialoog en als probleem objecten worden bestempeld). Simpel gezegd: ‘Wij spreken, jullie

zijn potentiële partners in de dialoog en zij zijn uitgesloten van elke dialoog’. (Mróz in

Baumann 2004: 40).

Met de beschouwing van de handelingen van selfing/othering als een tertiair proces,

is het mogelijk om de uitzondering die individuen maken met betrekking tot het collectieve

vooroordeel, in dit model te plaatsen. In het Nederlandse geval kan het zijn dat een

Nederlander denkt:“Ik heb een hekel aan Surinamers, maar op mijn Surinaamse buurman

is niets aan te merken, hij is oké.” (Baumann 2004: 40). De Nederlander heeft in dit

voorbeeld de visie:“Ik, behorend tot de ontwikkelde Nederlanders, beschouw de Suri-

namers als degenen die een belemmering vormen in onze ontwikkeling, maar mijn Suri-

naamse buurman is een uitzondering aangezien hij op weg is zich met de Nederlanders te

vereenzelvigen.”(ibid.). Carlien, die lange tijd in Nederland is geweest, geeft hier een mooi

voorbeeld van: ‘Vrienden zeiden altijd tegen me:“Ik hou niet van Turken en Marokkanen,

alleen van jullie Surinamers”, terwijl ik de enige Surinamer was die ze kenden.’. Met

andere woorden dachten de Nederlanders: ‘Ik heb een hekel aan de verschillende alloch-

tone bevolkingsgroepen, maar omdat ik jou ken, mag ik jouw allochtone achterban.’

Deze uitzonderingspositie c.q liminele zone c.q tertiaire partij kunnen in de drie

grammatica’s gebruikt worden in het proces van het bepalen van zelfheid dan wel anders-

heid. Daarbij krijgt iedere grammatica zijn tertiaire partij op zijn eigen manier. In het seg-

mentaire classificatie systeem waarin onderscheid wordt gemaakt tussen de categorieën

118

Page 119: SU Emgi

zelf en ander, valt de derde partij buiten deze twee categorieën. De context bepaalt welk

deel van de derde partij er buiten valt. In het encompassment systeem, wordt een derde

categorie uitgesloten die noch onder de het hogere en omvattende classificatieniveau zelf,

noch onder het lagere classificatieniveau ander valt. In het oriëntalistische systeem wordt

de tertiaire partij zoals hierboven beschreven, gevonden in de groep van de langer geves-

tigde nieuwkomers, de categorie in de trapsgewijze overgangsfase. (Baumann 2004: 38). Ik

zal hieronder beschrijven op wat voor manier de derde partij in de Nederlandse situatie en

in de Surinaamse context gevonden kan worden.

In het Nederlandse oriëntalistische systeem kan de tertiaire partij gevonden worden

in een langer gevestigde groep Surinamers die het dominante beeld van de autochtone

Nederlanders verinnerlijkt hebben en die zoveel mogelijk proberen om zich te onderschei-

den van de nieuw gearriveerde Surinamers door zich zo Nederlands mogelijk te gedragen.

Tegen deze geassimileerde groep is de contrasterende oriëntalistische Nederlandse argu-

mentatie niet gericht. Deze uitzonderingspositie is echter het hoogst mogelijke niveau in

het oriëntalistische systeem dat de Surinamers konden bereiken, immers de Nederlanders

konden hen in deze positie wel als een aanvaardbare buurman verdragen in vergelijking

met de mensen uit de nieuw gearriveerde migrantengroepen. Toch accepteerden de Neder-

landers deze Surinaamse overgangsmigranten niet als gelijkwaardige leden van de Neder-

landse gemeenschap. Zij bleven ook deze Surinamers er bij diverse besognes op oriën-

talistische wijze aan herinneren dat zij anders waren. Er bleef voor deze migranten niets

anders over dan met een contra-oriëntalistische argumentatie te reageren op de Nederlan-

ders. Deze reactie ging gepaard met het kijken via een oriëntalistische bril naar de andere

Surinamers in Nederland. Uit dit voorbeeld blijkt tevens de macht die de Nederlanders

bezaten in het proces van othering/selfing van de Surinamers.

In Suriname zijn er voor zowel de Suriblijvers als de remigranten meer mogelijk-

heden om de tertiaire partij te classificeren. Op microniveau kunnen Suriblijvers via een

oriëntalistische grammaticaire argumentatie een uitzondering maken in het al dan niet

helpen van iemand. Bijvoorbeeld: ‘Ik ben Creool en jij bent Hindostaan, maar omdat ik je

ken, zal ik je helpen.’ In dit voorbeeld verschilt de Hindostaan door deze relatie van andere

Hindostanen. Dit geeft de Creool het vertrouwen om bij wijze van uitzondering hulp te

bieden aan de Hindostaan.

Een ander voorbeeld. Op de werkvloer kunnen zowel Creolen als Hindostanen op

een segmentaire manier remigranten uitsluiten. De Creool en de Hindostaan zijn zich ervan

bewust dat zij op lager niveau verschillen van elkaar. Gelijktijdig zijn zij in de arbeids-

119

Page 120: SU Emgi

context op een hoger niveau Surinamers in vergelijking met de remigranten. Terwijl in dit

geval de Creool en de Hindostaan zich op segmentaire wijze identificeren met elkaar,

kunnen zij met een oriëntalistische argumentatie samenspannen om de remigrant uit te slui-

ten van het werk. Uitgedrukt in de gedachte: “We laten ons als Surinamer-zijnde onze baan

niet afnemen door een blaka bakra (remigrant).”

Voor de naar werk zoekende remigrant zou echter met een encompassment rede-

nering een uitzondering gemaakt kunnen worden. Als de twee Surinamers de remigrant

persoonlijk kennen, kunnen zij een oogje dichtknijpen op de werkvloer. Via een encom-

passment redenatie kunnen zij de volgende visie ontwikkeld hebben: “Wij Surinamers,

staan boven jou als remigrant, maar omdat wij je kennen, maken wij een uitzondering. Jij

bent namelijk een remigrant, die op weg is één van ons Surinamers te worden. Wij zijn

volwaardige Surinamers en jij bent een remigrant die op weg is het Surinamer-zijn terug te

krijgen”. Als Surinamers blijven zij zich echter contrasteren met andere remigranten, die

zich naar hun idee niet aanpassen en geen waarachtige Surinamers zijn. Zij zijn alleen door

het persoonlijke kennen afgeweken van dit oriëntalistische idee.

Zoals uit al deze beschrijvingen blijkt is macht een importante factor in het proces

van selfing/othering. Op het ene niveau kunnen mensen zich een identiteit aanmeten, dat

op een ander niveau door een andere groep verworpen kan worden. Daarentegen kan een

groep zich onder een label vandaan wrikken door een ander grammatica te gebruiken om

tot een nieuw zelfbegrip te komen. De grammatica’s concurreren in alle argumentaties van

de verschillende groepen met elkaar. Het is evenwel een duidelijk proces van ‘agency’,

waarbij de verschillende actoren in éénzelfde sociale situatie dan wel in verschillende

situaties met de drie grammatica’s spelen.

Zoals hierboven beschreven is het voor de remigranten mogelijk om via de drie

grammatica’s op de uitsluitingstactieken van de Suriblijvers te reageren. De uitzonderings-

posities lijken een niche voor remigranten te zijn om buiten de macht van de Suriblijvers-

gemeenschap een acceptabel leven te leiden in de Surinaamse samenleving. In hun oriën-

tatieperioden doen remigranten flink hun best om een netwerk op te bouwen om moge-

lijkerwijs in deze uitzonderingspositie te komen. Zij regelen hun zaken buiten de politieke

macht via hun kennissen en familieleden. Voor een succesvolle remigratie en een aan-

vaardbaar leven in Suriname blijkt een persoonlijke kennissenkring voor remigranten van

essentieel belang. Remigranten kunnen hierdoor bronnen van macht verwerven. Met deze

macht is het mogelijk om eigen bedrijven te beginnen, eigen huizen te kopen en een eigen

(remigranten) vriendenkring op te bouwen zodat zij onafhankelijk van de Suriblijvers hun

120

Page 121: SU Emgi

plaats in de Surinaamse samenleving kunnen innemen, die zij voor zichzelf en voor de

Suriblijvers kunnen legitimeren.

Deze veranderende machtsverhoudingen zijn echter geen vrijbrief om hun verdere

leven zonder slag of stoot te vervolgen. Het geeft enigszins rust in het identificatieproces

van remigranten, die nu een zekere mate van stabiliteit in hun zelfbegrip hebben gevonden.

Daardoor kunnen remigranten een gerechtvaardigde zelfrepresentatie geven die acceptabel

is voor zowel remigranten als Suriblijvers. Uiteindelijk hebben remigranten na een zoek-

tocht, waarbij zij meerdere struikelblokken die op hun weg lagen wisten te overkomen, een

eigen plek in de Surinaamse gemeenschap verworven. Daardoor hebben zij hun toekomst

grotendeels in eigen handen

121

Page 122: SU Emgi

Samenvatting

De hoofdvraag van mijn scriptie luidt: Op welke manier gaan Surinaamse re-

migranten om met de veranderlijke houding van de Surinaamse bevolking op Surinaamse

bodem, welke impact heeft dit op de positieverwerving van remigranten in de Surinaamse

samenleving en op welke manier rechtvaardigen remigranten deze ingenomen positie voor

zichzelf en voor de Suriblijvers?

Het eerste hoofdstuk handelt over het ontstaan van de migratietraditie in de Suri-

naamse samenleving. Het verklaart op welke wijze migratie een centrale plek in de Suri-

naamse samenleving kon verwerven en op welke wijze Suriname buitensporige op Neder-

land gericht raakte. Het beschrijft de vormen van de Surinaamse (re) migratieprocessen en

de rol die familie en vrienden in de besluitvorming hebben. Het tweede deel gaat over de

gang van zaken bij de daadwerkelijke terugkomst van de remigranten in hun voormalige

thuisland. Het laat de reactie zowel op wetgevend gebied als op sociaal en cultureel gebied

zien. De reactie van de achtergebleven Surinamers lijkt zich in tegenstelling tot de indruk,

die Suriblijvers in tijden van vakantie en oriëntatieperioden hadden gewekt, voornamelijk

te richten op de uitsluiting van de remigranten in de Surinaamse samenleving.

Het tweede hoofdstuk werpt een licht op de beeldvorming gedurende diverse stadia

in het Surinaamse migratieproces. Het laat een proces van groepsvorming en categorisering

zien aan de hand van de beeldvorming over de realiteit. Het blijkt een goede methode te

zijn voor het ordelijk en veilig houden van het eigen wereldbeeld en daarmee het onder-

scheid tussen zichzelf en de ander. In Nederland bestendigt de wederzijdse vooringenomen

beeldvorming de scheiding tussen het Nederlandse establishment en de Surinaamse immi-

granten. Daarentegen blijkt in Suriname het onderscheid tussen de gevestigde Surinaamse

orde en de remigranten niet duidelijk te zijn. Doordat remigranten het wereldbeeld van de

achtergebleven Surinamers verinnerlijken, is het mogelijk dat zij de verklaringen tot uit-

sluiting bij zichzelf zoeken. Het chapiter demonstreert de wijze waarop stereotypen al naar

gelang de context gebruikt worden, terwijl de beelden an sich gefixeerd kunnen blijven.

Het derde hoofdstuk behandelt de zoektocht naar het zelfbegrip van Surinaamse

remigranten en een gerechtvaardigde plek in de Surinaamse samenleving. Het wijdt uit

over de Surinaamse geschiedenis met betrekking tot de vorming van het Surinaams natio-

nalisme omdat een aantal remigranten zich in een bepaald stadia van hun remigratieproces

probeert te beroepen op hun Surinaamse toewijding en deze vereenzelviging met natio-

122

Page 123: SU Emgi

nalistische elementen in hun zelfbeeld wil onderschrijven. Deze zelfrepresentatie blijkt

echter niet te rechtvaardigen, doordat het nationalisme slechts onder één bevolkingsgroep

voet aan de grond heeft gekregen. Daarenboven wordt het nationalisme in verband ge-

bracht met de Surinaamse politici, die geen geloofwaardigheid ontvangen en hun pogingen

tot de vorming van een sterk Surinaams nationalisme niet konden verwezenlijken.

Er wordt een vergelijking getrokken tussen de pionierremigranten, die door hun

nationalistische gevoelens een grote rol hebben gespeeld in het Surinaamse dekolonisatie-

proces en de latere remigranten, die tijdens hun verblijf eveneens bewust werden van een

Surinaamse natie. Dit bleek een verbeelding te zijn, aangezien zij terug in Suriname in aan-

raking kwamen met een sterk verdeelde gemeenschap. De pionierremigranten kregen te

maken met een andere wijze van ontvangst van de achtergebleven Surinamers dan de latere

remigranten. Terwijl de pionierremigranten gevestigde posities konden innemen, sloten

deze pionierremigranten als gevestigde politici de latere migranten buiten door een eigen-

zinnige interpretatie van de Surinaamse wetgeving. Bovendien wilde de verdeelde Suri-

naamse gemeenschap de latere remigranten niet als volwaardig lid accepteren omdat zij

slechts een Surinaams uiterlijk, maar een Nederlands innerlijk zouden hebben. Hierdoor

zagen remigranten zich genoodzaakt op zoek te gaan naar een gebeiteld zelfbegrip. Remi-

granten werden zich bewust van een eigen groep en benadrukten in hun identificatie het-

geen wat de Suriblijvers juist gebruikten om hun uitsluiting te legitimeren. Door Neder-

landse elementen in hun zelfbeeld te herdefiniëren vonden zij een acceptabele plaats in de

Surinaamse samenleving. Een positie, die bij iedere Surinaamse bevolkingsgroep op begrip

kon rekenen.

Concluderend zijn er drie manieren van identificatie gegeven om het bewustzijn in

groepsvorming te verklaren. De machtsfactor blijkt een significante rol te spelen in identi-

ficatieprocessen. Bijgevolg hechten remigranten veel waarde aan hun Surinaamse familie-

leden en vrienden omdat zij via deze personages de factor macht kunnen omzeilen. Hier-

door is het eigen handelen veelbetekenend in het verwerven van een aanvaardbare positie

in de Surinaamse samenleving.

123

Page 124: SU Emgi

Summary

The main question of my thesis is: In what ways do Surinamese return migrants

deal with the varying attitudes of the Surinamese people in Suriname? What impact does

this have on the position of the return migrants in Surinamese society and in which manner

do the return migrants justify the positions they take for themselves and for the

‘Suristayers’, the non-migrant Surinamese?

The first section of chapter one deals with the development of the migration

tradition in the Surinamese society. It explains how migration has obtained a central place

in the Surinamese society and how an outstanding focus on the Netherlands developed.

This section describes the forms of the Surinamese (return)migration process and the role

that family and friends play in the decision-making. The second section is concerned with

the actual return of the return migrants to their former homeland. It shows the response of

the Suristayers tot the migrants on both a legislative level and a social and cultural level.

The reaction of the Suristayers to the return migrants seems to be in contrast to the

impressions they got during vacation and periods of orientation, mainly because it aims at

excluding the return migrants in the Surinamese society.

The second chapter sheds light on the process of self-representation and

identification during several stages in the Surinamese migration process. It shows a process

of group formation and categorization by means of a certain representation of reality. This

proves to be a good method for keeping an orderly and secure worldview through a

distinction of self and the other. This continues in the Netherlands, where there is a

reciprocal representation of the separation between the Dutch establishment and the

Surinamese immigrants. On the other hand, the distinction between the established

Surinamese order and the return migrants does not prove be as clear cut in Suriname.

Because return migrants internalize the worldview of the Suristayers, it is possible that

they search for explanations of their exclusion in the Surinamese society within

themselves. This shows that stereotyping depends on the context, whereas the images

themselves can remain fixed.

The third chapter addresses the search of self awareness of the Surinamese return

migrants and their justified position in the Surinamese society. It takes into account the

historical context of development of Surinamese nationalism. This is of importance

because a number of Surinamese migrants, in certain stages of the remigration process,

124

Page 125: SU Emgi

have tried to fall back on their Surinamese nationalist identity which is central to their own

self-image. However, this self-representation appears to be problematic because only one

group has been able to establish a position for themselves on the basis of a Surinamese

nationalist identity. In addition, this nationalism is linked exclusively to the Surinamese

politicians, who receive little support for in their attempts to develop an all encompassing

nationalist identity.

A comparison is drawn between the pioneer migrants, who, through their

nationalist feelings, have played a significant role in the decolonization process, and the

later return migrants, who became conscious of the Surinamese nation during their stay

outside of Suriname. The imagining of a unified Surinamese nation proved to be

‘imagined’ because on return to Suriname they faced a strongly divided community. In

contrast, the pioneer migrants experienced a different reception from the Suristayers than

the later return migrants. Whereas the pioneer migrants were able to obtain influential

positions, the later migrants were shut out by the pioneer migrant’s interpretation of the

Surinamese legislation. Moreover, the widely divided Surinamese community did not see

the return migrants as complete member of the Surinamese society. The return migrants

were seen as having on the outside a Surinamese appearance, but with a Dutch inner self.

This forced the return migrants to search for a way to identify themselves. Return migrants

became more aware of the necessity to form their own group and emphasized in their

identification that which the Suristayers had used to legitimize their exclusion. By

redefining Dutch elements in their self-image the return migrants could obtain an

acceptable place in the Surinamese society, a position that was accepted by the different

groups and levels of the Surinamese population.

In conclusion, three manners of identification have been given to explain the

development of self-awareness in terms of group formation. The power factor appears to

play a significant role in the processes of identification. Consequently, return migrants

attach great value to their Surinamese family members and friends because through these

persons they can circumvent the power factor. In this way, the network and activities of the

return migrants are important in acquiring an acceptable position in the Surinamese

society.

125

Page 126: SU Emgi

Bijlagen Bijlage 1: Tabel gegevens respondenten m.b.t hun migratieperioden

Naam Etniciteit Migratie naar Nederland

Verblijfsduur Nederland in jaren

Tijdstip remigratie

Lengte remigratie in jaren

Lengte oriëntatie-periode

Leeftijd tijdens interview

Mary Chinees 1992 6 1998 6 - ± 30 Rose Creools 1975 23 2002 6 IntEnt* 45 Leonie Boslandcreools 1992 10 2002 2 Remigratieregeling** 63 Kimberly Creools 1989 10 1999 5 3 maanden 34 Henry Creools 1969 31 2000 4 IntEnt 56 Kenneth Creools 1982 15 1997 7 Vakanties ± 35 Carlien Creools 1989∆ 11 2000 4 1 jaar 34 Sita Hindostaans 1983 16 1999 5 -*** ± 35 Dominique Creools 1966 26 1992 12 - 43 Harold Creools 1979 24 2003 1 7 maanden ± 50 Joyce Creools 1966 32 1998 6 1 maand 40 Ray Creools 1966 32 1998 6 - 46 Samuel Creools 1980 21 2001 3 3 maanden 44 Andreww Chinees/Bosl.Cr. 1990 12 2002 2 ½ 3 maanden 34 Carmen Creools 1975 27 2002 2 5 maanden 41 Bernard Creools 1998 5 + 6# =11 2003 ¾ IntEnt ± 40 Latitia Creools 1998 5 + 6 =11# 2003 ¾ IntEnt ± 40 Walter Buru 1989 8 1997 7 - ± 30 Tanya Creools 1957∆ 41 1998 6 2 maanden 41 Ralph Creools 1991 7 1998 6 - ± 40 Ashna Hindostaans 1988 7 + 8 = 15# 2003 1 ½ - 34 Sharmila Hindostaans 1974 14 1988 16 6 maanden 40 Eddy Creools 1978 14 2001 3 IntEnt ± 45 Melanie Creools 1992 6 1998 6 6 maanden 31 Irma Creools 1983∆ 15 1998 6 Vakanties 39 Ingrid Creools 1967 30 1997 7 3 maanden 45 Winston Creools 1974 22 1996 8 3 maanden 37 Alwin Hindostaans 1969 31 2000 4 1 jaar 52 Marsha Hindostaans 1992 4 1996 8 - ± 35 Anil Hindostaans 1986 10 1996 8 - ± 35 Monica Chinees 1993 10 2003 1 ½ 1 maand ± 30 Randy Chinees 1992 11 2003 1 ½ 1 maand ± 30

* Oriëntatieperiode is verlopen via IntEnt, meestal moest er oriënterend onderzoek worden gedaan alvorens de eigen onderneming van de grond kon komen, dit duurde gemiddeld 1 jaar. ** Via remigratieregeling geremigreerd ∆ in Nederland geboren, of meerdere keren gependeld tussen Nederland en Suriname *** geen oriëntatieperiode of lengte oriëntatieperiode is onbekend # + … geeft periode aan van wonen op de Antillen; = … geeft totaal aantal jaren aan van het leven buiten Suriname

126

Page 127: SU Emgi

Bijlage 2: Remigratiewet en de remigratievoorzieningen

Remigratiewet In 1985 werd in Nederland de Remigratieregeling 1985 van kracht. In de loop der jaren werd duidelijk dat de regeling op een aantal punten verbetering behoefde. Na een zorgvuldige voorbereiding werd op 1 april 2000 de Remigratiewet van kracht. De Remigratiewet biedt personen die naar het land van herkomst willen remigreren en die tot de doelgroep behoren, faciliteiten om die wens te realiseren. Het land van herkomst is het land waar de remigrant of één van zijn ouders is geboren alsook het land waarvan de remigrant of één van zijn ouders de nationaliteit bezit of bezat. Doelgroep van de Remigratiewet Tot de doelgroep behoren in de eerste plaats personen die zelf (of waarvan hun ouders) afkomstig zijn uit Turkije, Marokko, Suriname, Tunesië, Kaapverdië, de staten van het voormalig Joegoslavië, de Molukken, Griekenland, Italië, Portugal of Spanje en die willen terugkeren naar hun land van herkomst. De tweede groep bestaat uit erkende vluchtelingen en asielgerechtigden (en hun kinderen), die willen vertrekken naar hun land van herkomst of naar een ander land naar keuze dat bereid is hen toe te laten. Voorzieningen van de Remigratiewet De Remigratiewet biedt de basisvoorziening en de remigratievoorziening. De basisvoorziening bestaat uit een eenmalige vergoeding voor: � de reiskosten naar en in het bestemmingsland; � het vervoer van bagage naar en in het bestemmingsland; � de kosten van levensonderhoud in de eerste twee maanden van hervestiging (de zogenaamde hervestigingskosten). Dit bedrag is gelijk aan twee keer het bedrag van de maandelijkse 45+ uitkering. De voorwaarden waaraan de remigrant moet voldoen om in aanmerking te komen voor de basisvoorziening Om voor deze voorziening in aanmerking te komen moet de aanvrager: � behoren tot de doelgroep; � op het moment van de aanvraag tenminste 1 jaar ononderbroken zijn hoofdverblijf in Nederland hebben gehad anders dan voor een tijdelijk doel; � niet eerder gebruik gemaakt hebben van een voorziening in het kader van de Remigratiewet of de Remigratieregeling 1985; � geen schulden aan het Rijk hebben of hiervoor een afbetalingsregeling hebben getroffen; � geen vermogensbelasting verschuldigd zijn; � een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten. Indien de aanvrager in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit èn de nationaliteit van het bestemmingsland, dan dient hij/zij vóór de remigratie afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit. In geval van huwelijk of geregistreerd partnerschap moet ook de partner van de aanvrager, als deze eveneens in Nederland verblijft, tot remigratie overgaan.

127

Page 128: SU Emgi

Remigratievoorziening (45+ uitkering) De remigratievoorziening bestaat uit: � een maandelijkse 45+ uitkering, die afhankelijk is van de gezinssamenstelling en het levenspeil in het bestemmingsland. Wijzigingen in de persoonlijke omstandigheden van een remigrant kunnen wel leiden tot een verlaging van de maandelijkse uitkering, maar verhogen deze nooit. Een remigrant die recht heeft op de 45+ uitkering heeft ook recht op de vergoedingen die bij de basisvoorziening horen, behalve op de hervestigingskosten; � een ziekenfondsverzekering of een tegemoetkoming in de kosten van een zelf af te sluiten ziektekostenverzekering. De extra faciliteiten van de remigratievoorziening De remigratievoorziening kent de volgende extra faciliteiten: � een jaarlijkse indexering van de 45+ uitkering; � de mogelijkheid om bij spijt binnen één jaar na remigratie naar Nederland terug te keren; � een meerjarenvisum voor (familie)bezoek aan Nederland; � een individuele uitkering voor beide partners na verbreking van de relatie; � een financiële voorziening voor wezen tot aan hun meerderjarigheid; � de partner van de aanvrager kan bij het bezit van de Nederlandse nationaliteit deze behouden; � de mogelijkheid voor afgeschatte geremigreerde WAO’ers, die vóór 1 april 2000 zijn geremigreerd, om alsnog een remigratie-uitkering aan te vragen, indien zij op het moment van hun vertrek aan de voorwaarden voldeden. De voorwaarden waaraan de remigrant moet voldoen om in aanmerking te komen voor de remigratievoorziening Om voor deze voorziening in aanmerking te komen moet de aanvrager: � behoren tot de doelgroep; � minimaal 45 jaar oud zijn op de dag van aanvraag; � gedurende minimaal 6 maanden (onmiddellijk voorafgaand aan de datum van de aanvraag) een werkloosheids-, arbeidsongeschiktheids- of bijstandsuitkering hebben ontvangen of AOW pensioen; � op het moment van de aanvraag tenminste 3 jaar ononderbroken zijn hoofdverblijf in Nederland hebben gehad, anders dan voor een tijdelijk doel; � geen schulden aan het Rijk hebben of hiervoor een afbetalingsregeling hebben getroffen; � geen vermogensbelasting verschuldigd zijn; � een andere dan de Nederlandse nationaliteit bezitten. Indien de aanvrager in het bezit is van de Nederlandse nationaliteit èn de nationaliteit van het bestemmingsland, dan dient hij/zij vóór de remigratie afstand te doen van de Nederlandse nationaliteit; � niet eerder gebruik gemaakt hebben van een voorziening in het kader van de Remigratiewet of de Remigratieregeling 1985. In geval van huwelijk of geregistreerd partnerschap moet ook de partner van de aanvrager, als deze eveneens in Nederland verblijft, tot remigratie overgaan. De vragen waarmee en de hulp waarvoor terecht kunt bij het NMI � ondersteuning bij het maken van een weloverwogen keuze om te remigreren of hier te blijven; � doornemen van alle materiële en immateriële aspecten die met remigratie te maken hebben; � hulp bij het invullen van het aanvraagformulier; � informatiemateriaal (brochures, boeken, tijdschriften enz.) over remigratie; � de voor en nadelen van remigratie voor vrouwen en kinderen; � informatie over remigratie en de gevolgen voor de verblijfstitel;

128

Page 129: SU Emgi

� informatie over de combinatie van de basis- of de remigratievoorziening met andere (exporteerbare) uitkeringen, zoals bijvoorbeeld de WAO en de AOW; � regelingen voor het opzetten van een onderneming in het herkomstland; � zaken die voor vertrek geregeld moeten worden. Bijvoorbeeld: opzeggen van de huur en uitschrijven bij GBA; � mogelijkheden van doormigratie van erkende vluchtelingen; � informatie over (eventuele afkoop van) opgebouwde pensioenrechten; � informatie over remigratie en belastingen; � informatie over de terugkeeroptie en het meerjaren visum; � informatie over ziekenfonds mogelijkheden; � informatie over relevante wijzigingen in het sociale zekerheidsstelsel voor remigranten; � alle vragen die direct of indirect met remigratie te maken hebben.

Suriname Gehuwden/samenwonenden

45+-uitkering 532,77 ziektekosten 107,08

Eenoudergezin 45+-uitkering 483,44 ziektekosten 72,41

Alleenstaande 45+-uitkering 374,91 ziektekosten 62,98

Reiskosten vanaf 12 jaar 790 2 tot 12 jaar 395 tot 2 jaar 80

Verhuiskosten

aanvrager 1,350

partner 1,350

kind vanaf 12 jaar 900

kind tot 12 jaar 450

Alle bedragen zijn in Euro's en gebaseerd op de meest recente gegevens.De maximale vergoeding voor de kosten van het vervoer van een bedrijfsinventaris bedraagt € 4.537,80. De maximale vergoeding voor de kosten van het vervoer van een auto of andere hulpmiddelen voor een gehandicapte bedraagt € 2.268,90.De maximale vergoeding voor de opslag van 2 en 3 bedraag € 31,76 per dag, gedurende maximaal 14 dagen.De bijdrage voor de ziektekosten wordt alleen uitgekeerd als de remigrant niet reeds ziekenfondsverzekerd is.Voor mensen die vóór 1 april 2000 zijn geremigreerd blijft de remigratie-uitkering op het niveau van vóór 1 april 2000. bron: www.nmigratie.nl (juni 2005).

129

Page 130: SU Emgi

Bijlage 3: Nationalistisch gedicht

Wan bon

Wan bon Eén boom someni wiwiri zovele bladeren wan bon. één boom. Wan liba Eén rivier someni kriki zovele kreken ala e go na wan se. alle op weg naar één zee Wan ede Eén hoofd someni prakseri zovele gedachten prakseri pe wan bon mu de. gedachten om één soort heil. Wan Gado Eén God someni fasi fu anbegi verscheiden te aanbidden ma wan Papa. maar één enkele Vader. Wan Sranan Eén Suriname someni wiwiri zoveel soorten haar someni skin zovele huidskeuren someni tongo zoveel aan talen Wan pipel. Eén volk.

Robin Ravales

www.waterkant.nu (januari 2005)

130

Page 131: SU Emgi

Literatuurlijst

Boeken Ahmad Ali, H.A. 1998. ‘De Toescheidingsovereenkomst inzake

nationaliteiten tussen Nederland en Suriname.’ Sdu

Uitgevers te Den Haag.

Anderson, Benedict 1991. (1983) ‘Verbeelde Gemeenschappen,

Bespiegelingen over de oorsprong en de verspreiding

van het nationalisme’. Vertaald door Paul Syrier 1995.

Uitgeverij Jan Mets te Amsterdam

Baud, M., Koonings K., 1994. ‘Etniciteit als strategie in Latijns-Amerika en de

Oostindie G., Ouweneel en Silva P. Caraïben’. Amsterdam University Press te Amsterdam.

Brave, Iwan 2000. (1998) ‘Enkele Reis Paramaribo. Terug in

Suriname. Uitgeverij Ooievaar te Amsterdam.

Càndani 2004. ‘Geef mij het land dat in jou woont, Historische

gedichten’. Uitgeverij Conserve te Den Haag.

Gellner, Ernest 1983. ‘Nations and Nationalism’. Blackwell Publishing

te Malden.

Gmelch, George 1992. ‘Double Passage: The Lives of Caribbean

Migrants Abroad and Back Home’. The University of

Michigan Press

Gobardhan-Rambocus, Lila 2001. ‘Onderwijs als sleutel tot maatschappelijke

vooruitgang, Een taal- en onderwijsgeschiedenis van

Suriname, 1651-1975.’ Walburg Pers te Zutphen

Gortzak, Wouter 2003. ‘Nederland-Suriname: De Herkansing.’

Mets&Schilt te Amsterdam.

Guibernau, M. en Rex, J. 1997. ‘The Ethnicity Reader. Nationalism,

multicuturalism and migration’. Polity Press te

Cambridge.

Jansen van Galen, John 2000. ‘Hetenachtsdroom, Suriname erfenis van de

slavernij’. Uitgeverij Contact te Amsterdam

Jansen van Galen, John 2001. ‘Kapotte Plantage, Een Hollander in Suriname’.

Uitgeverij Contact te Amsterdam.

131

Page 132: SU Emgi

Kerkhof, Erna 2000. ‘Contested Belonging: Circular Migration and

Puerto Rican Identity’. Shaker te Maastricht.

Meel, Peter 1999. ‘Tussen autonomie en onafhankelijkheid,

Nederlands-Surinaamse betrekkingen 1954-1961’.

KITLV Uitgeverij te Leiden.

Meel, P. en Hoefte, R. 2001. ‘20th Century Suriname, Continuities and

discontinuities in a new world society.’ KITLV Press te

Leiden.

Niekerk, van Mies 2000. ‘De Krekel en de Mier, Fabels en feiten over

maatschappelijke stijging van Creoolse en

Hindoestaanse Surinamers in Nederland.’ Uitgeverij Het

Spinhuis te Amsterdam.

Oostindie, G. 2000. ‘Het Paradijs Overzee, de ‘Nederlandse’ Caraïben

en Nederland.’. KITLV Uitgeverij te Leiden.

Oostindie, G. en Klinkers, I. 2001. ‘Het Koninkrijk in de Caraïben, Een korte

geschiedenis van het Nederlandse dekolonisatiebeleid,

1940-2000’. Amsterdam University Press

Peetoom, A., Ardwin, J. en 1994. ‘Oso Pasi, De Weg terug naar Huis, Besluiten

Van Gelder, P. Remigreren en Wonen bij Surinaamse ouderen’.

Uitgeverij Jan van Arkel te Utrecht.

Schalkwijk, A. en Bruijne, de A. 1997.’Van Mon Plaisir tot Emphraïmszegen: Welstand,

etniciteit en Woonpatronen in Paramaribo’. Instituut

voor Sociale Geografie, Universiteit van Amsterdam te

Amsterdam.

Sedney, J. 1997. ‘De toekomst van ons verleden, democratie,

etniciteit en politieke machtsvorming in Suriname.’

Uitgeversmaatschappij te Paramaribo.

Schüster, John 1988. ‘Waar ik gelukkig ben, daar wil ik wonen’.

Deelrapport IV Project Remigratie Suriname.

Wetenschapswinkel Universiteit van Amsterdam

Sibley, David 1995. ‘Geographies of Exclusion’. Routledge 2001 te

London.

Stewart, P.J. en Strathern, A. 2004. ‘Witchcraft, Sorcery, Rumors and Gossip’.

Cambridge University Press te Cambridge.

132

Page 133: SU Emgi

Takeyuki Tsuda 2003. ‘Strangers in the Ethnic Homeland: Japanese

Brazilian Return Migration in Transnational

Perspective’. Colombia University Press te New York.

Vertovec, Steven 2000. ‘The Hindu Diaspora, Comperative Patterns’.

Routledge te London.

Tijdschriften

Anderson, Benedict 1992. Long Distance Nationalism. In: The Spectre of

Comparisons: Southeast Asia and the World.London,

New York: Verso. Pp.58-74

Baumann,Gerd en Gingrich, Andrew 2004. Grammars of Identity/Alterity, A Structural

Approach. Berghahn Bookes te New York/Oxford.

Bovenkerk, Frank 1987. Caribbean Migration to the Netherlands: From

Elite to Working Class. In: The Caribbean Exodus.

Praeger Publishers te New York.

Bovenkerk, Frank 1983. De Vlucht, Migratie in de jaren zeventig. In:

Suriname, de schele onafhankelijkheid. Uitgeverij de

Arbeiderpers te Amsterdam. Pp. 152-182

Boyd, M. 1989: Family and Personal Networks in International

Migration: Recent Developments and New Agendas. In

International Migration Review no. 23: 638-670.

Boeddhoe, N. 1983. Nationalisme en etniciteit in een gesegmenteerde

samenleving. In: Suriname, de Schele Onafhankelijkheid.

De Arbeiderspers te Amsterdam.

Brubaker, R. en Cooper, F. 2000. Beyond “identity”. In: Theory and Society (29): 1-

47. Kluwer Academic Publishers.

Clifford, James 1993. Diasporas. In : Cultural Anthropology 9 (3): 302-

338.

Cohen, Robin 1996. Diasporas and the nation-state: from victims to

challengers. In: International Affairs 72 (3): 507-520

Doelwijt, Thea 2004. Surinamer worden, Surinamer zijn. In: OSO 23

(1): 74-76.

133

Page 134: SU Emgi

134

Dorigo, G. en Tobler, W. 1983: Push-Pull Migration Laws. In: Annal of the

Association of American Geographers, vol. 73 (1): 1-17.

Elias, Norbert en Scotson, John L. 1994. (1965) Introduction: A Theoretical Essay on

Established and Outsider Relations. In: The established

and the outsiders, a social enquiry into community

problems. Sage te London. pp. xv-lii.

Gmelch, George 1980: Return Migration. In: Annual Review

Anthropology no. 9: 135-159.

Kwok Bun Chan 1997: A Family Affair: Migration, Dispersal, and the

Emergent Identity of the Chinese Cosmopolitans. In:

Diaspora no. 6: 195-213.

Meel, Peter 2002. Dimensies van onafhankelijkheid: de Surinaamse

ervaring. In: Bijdragen en Mededelingen betreffende de

Nederlandse Geschiedenis 117 (2): 185-203)

Meel, Peter 1998. Towards a typology of Suriname Nationalism. In:

Nieuwe Westindische gids 72 (3&4): 257-281.

Ramsoedh, Hans 2001. Surinamistiek 1975-2000. In: OSO, Suriname 25

jaar Hier en Daar 20 (1): 128-147.

Snel, E. en Staring, R. 2001: Poverty, migration, and coping strategy: an

introduction. In: Focaal no. 38: 7-22.

Veer, Peter van de 1995. Introduction: The Diasporic Imagination. In:

Nation and Migration, the Politics of Space in the South

Asian Diaspora. University of Pennsylvania Press te

Philadelphia.

Vilsteren, van Roy 2004. Paramaribo Post 2 (36): 32-33.

Websites

www.cbs.nl (april 2005)

www.kennisaanval.nl (oktober 2004)

www.nmigratie.nl (juni 2005)

www.waterkant.nu (januari 2005)