Studiebijbel · 2015-10-12 · dat David danste. De vraag is echter in welke context de dans van...

17
S tudiebijbel Voor wie meer uit de Bijbel wil halen! jaargang 1 - November 2007 02 magazine Dansen voor God Al gekomen of nog niet? Gods koninkrijk Al gekomen of nog niet? Gods Koninkrijk Het oude testament Meelezen met 1 Petrus Het oude testament Meelezen met 1 Petrus Koningschap en leiderschap Dansen voor God

Transcript of Studiebijbel · 2015-10-12 · dat David danste. De vraag is echter in welke context de dans van...

  • Studiebijbel

    Voor wie meer uit de Bijbel wil halen!

    jaargang 1 - November 2007 02magazine

    Dansen voor God

    Al gekomen of nog niet? Gods koninkrijk

    Al gekomen of nog niet? Gods Koninkrijk

    Het oudetestament

    Meelezen met 1 Petrus

    Het oudetestament

    Meelezen met 1 Petrus

    Koningschap en leiderschap

    Dansen voor God

  • Inhoud

    C o l o f o nStudiebijbel-magazine

    Kwartaalblad voor de geïnteresseerde bijbellezer

    Centrum voor Bijbelonderzoek is een kenniscentrum en heeft als doel het bevorderen van weten-schappelijk verantwoorde bij-belse theologie. Het theologisch uitgangspunt is dat de Bijbel het geïnspireerde Woord van God is.

    Studiebijbel-magazine is een studie-uitgave van Centrum voor Bijbelonderzoek met als doel het bieden van verdieping in de achtergronden, uitleg en boodschap van de Bijbel.

    RedactieDrs. Gijs van den Brink (hoofdredacteur)Niels Spelbos (coördinatie redactie)

    Ds. Hans BetteDr. Mart-Jan PaulDrs. Marco RotmanDrs. Cees StavleuDr. Annechiena van Veen-Vrolijk

    Adres redactie en abonnementenadministratieCentrum voor Bijbelonderzoek Postbus 503 3900 AM Veenendaaltel. 0318-503098fax 0318-503163e-mail: [email protected]

    AbonnementsprijsEen jaarabonnement op Studie-bijbel-magazine kost € 22,50;losse nummers € 6,50; proef-abonnement (2 nrs) € 12,00

    Vormgeving en opmaakVermaas & Koning, DriebergenDrukWilco B.V., Amersfoort

    www.studiebijbel.nl

    Dansen voor GodEr wordt in de Bijbel gedanst, maar hoe en wanneer? Gaat het om het alledaagse dansen op een bruiloft of om godsdienstig dansen? Is er verschil met de sacrale dans in andere godsdiensten? Wat is het kader waar-binnen het dansen gebeurt en welke betekenis heeft dit voor de christelijke gemeente vandaag. Cees Stavleu geeft een inleiding.

    Koningschap en leider-schapEr bestaat een spanning tussen het koningschap van God en menselijk leiderschap. Een menselijke leider kan tussen God en mensen in komen te staan en daarmee zal de rela-tie met God verminderen. Deze spanning bestaat nu in de gemeente van Christus en bestond vroeger in Israël. Cees Stavleu bespreekt bijbelse lijnen.

    Welk Koninkrijk? Het Koninkrijk van God. Al gekomen of

    nog niet gekomen? (2)

    Het tweede en laatste deel van een serie. Gijs van den Brink besteedt aandacht aan de twee fasen waarin het Koninkrijk van God zich in het Nieuwe Testament open-baart. Er wordt ook ingegaan op de consequenties die dit heeft voor de relatie van God met de mens, de gemeente en de wereld.

    10

    16

    Het Oude Testament mee-lezen met 1 PetrusWe kunnen heel wat ontdekken over bijbelgebruik als we observeren hoe de schrijver van 1 Petrus met zijn eigen Bijbel omging bij het schrijven van zijn brief. Op welke manier maakte hij gebruik van het Oude Testament? Hans van Nes bespreekt de belangrijkste citaten uit en toespe-lingen op het Oude Testament uit deze brief.

    24

    Hoofdredactioneel

    IN

    HO

    UD

    04 Dansen voor God

    10 Welk Koninkrijk?

    14 Woordstudie

    15 Boekbespreking

    16 Koningschap en leiderschap

    20 Voorpublicatie

    24 Meelezen met 1 Petrus

    28 Zelfstudie

    30 Vraag en Antwoord

    Verder in dit nummer

    Een van de grootste uitdagingen bij het uitleggen van de boodschap van de Bijbel voor de postmoderne mens is het overbruggen van de kloof tussen het Oude Testament en de Westerse cultuur anno 2007. Het Nieuwe Testament met de vredelievende verschijning van Jezus kan nog wel rekenen op de nodige sympathie, maar het Oude Testament is voor ongelovigen vanwege het voorkomende geweld vaak een bron van ergernis en wordt al snel samen met de Koran op één hoop geveegd om afgevoerd te worden.

    Tegelijkertijd blijft de Bijbel ongekend boeien en brengt voortdurend vele pennen in beweging, of beter plaatst schrijvers achter hun tekstverwerker. Het ene bijbel-commentaar na het andere verschijnt in de Engelstalige wereld. En de hoeveelheid titels van boeken overtreft alle cijfers. Wat dat betreft is dat deel van de wereld wel be-voordeeld. Maar ook in Nederland verschijnt veel en het Studiebijbelteam doet zijn best hieraan een kwalitatieve bijdrage te leveren; het vierde deel van de serie Studie-bijbel Oude Testament (2Samuël – 2Koningen) met meer dan 1000 pagina’s informatie is net uit.

    Maar de kwantiteit aan bijbelinformatie zegt natuurlijk niets over de kwaliteit. En over de hierboven aangegeven kwestie van de relevantie van het Oude Testament zie ik maar weinig verschijnen. In dit nummer van Studiebijbel-magazine vindt u maar liefst drie artikelen die zich op dat vlak bevinden. Ten eerste wordt het thema ‘dansen voor God’ behandeld. We zouden geen norm voor het dansen in de christelijke gemeente kunnen beschrijven vanuit alleen het Nieuwe Testament, omdat dit Testament het dansen nauwelijks noemt. Vervolgens vindt u een artikel ‘Het Oude Testament mee-lezen met 1 Petrus.’ Hoe gingen de apostelen en schrijvers van het Nieuwe Testament om met hun Bijbel. Zij gingen ons voor in het dienen van Jezus Christus en hebben ons de onmisbare boeken van het Nieuwe Verbond nagela-ten. Wat leren we van hen.Ten derde een artikel over leiderschap vanuit het Oude Testament opgezet, waar het leiderschap niet alleen geestelijk, maar ook politiek en sociaal was. Nog steeds zijn er veel leiders en behoort het bekritiseren van leiders (met name politieke, maar ook kerkelijke) tot het gesprek van de dag. Om als christelijk leider de juiste invloed uit te oefenen is het van belang te weten hoe de Schrift hierover spreekt.

    Veel stof om over na te denken. Al zijn we volwassen christenen, we blijven ons hele leven toch studenten, want de voltooiing van het Koninkrijk staat nog uit. Hier-over gaat trouwens het eerste artikel.

    Veel studieplezier toegewenst,

    Drs. Gijs van den Brink

    4

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    4

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    5

    De sacrale dans in de wereldgodsdienstenDe dans maakt deel uit van vrijwel alle culturen. Het is een manier waarop een mens zich kan uiten in vreugde, en waarmee hij zijn emotie structureert. Dans komt niet alleen voor in het alledaagse leven, maar is vaak ook prominent aanwezig in godsdiensten. Het belang van dans voor de religie blijkt mede hieruit dat zelfs goden dansend kunnen worden voorgesteld. In het hindoeïsme wordt de god Sjiva onder de naam Nataraja (‘koning der dansers’) weerge-geven. Hij heeft de wereld dansend geschapen en zal hem ook dansend vernietigen. Dergelijke voorstellingen treffen we eveneens aan bij de Griekse goden en godinnen. De dans heeft in veel godsdiensten een specifieke vorm: de zoge-naamde sacrale dans. Vanuit godsdienstweten-schappelijk gezichtspunt zijn een aantal zaken

    Dansen voor God- Cees Stavleu -

    Vrolijke, ritmische bewegingen, vaak verge-

    zeld door muziek, speelden een belangrijke

    rol in het leven en de godsdienst van Israël.

    De Israëlieten waren gewend, evenals de

    andere volken in het oude Nabije Oosten,

    hun emoties te uiten in lichaamstaal, zoals

    de dans. Men danste tijdens processies, na

    militaire overwinningen en bij bijzondere

    gelegenheden als rouw en huwelijk of een

    bepaald feest.

    In het Oude Testament wordt de dans meestal beschreven in de context van een godsdien-stige gebeurtenis van het volk. Daarom kiezen we hier voor de omschrijving ‘Godsdienstige dans’, waarmee wordt aangegeven dat de dans dient om iets te uiten tegenover God. Dat is in onze maatschappij meestal niet het geval en is de dans gewoonlijk seculier. We moeten bij dit onderscheid met onze cultuur echter wel beseffen dat in Israël het gewone leven ook godsdienstig beleefd werd. In het gewone leven konden mannen en vrouwen hun emoties te-genover God tonen door middel van een dans. Het was een natuurlijk deel van het leven, ter-wijl de aanleiding om te dansen en te bewegen meestal verbonden was met vreugde of verdriet. Allerlei uitingsvormen zoals ronddraaien, springen en huppelen, vallen hier onder. De ge-lovigen worden aangemoedigd de naam van de Here te prijzen met reidans, tamboerijn en citer (Ps.149:3), Hem te loven met reidans, tamboe-rijn, snarenspel en fluit (Ps.150:4; NBG).

    kenmerkend: door de sacrale dans worden de godheden aanbeden en vereerd; door middel van de dans komen bovennatuurlijke vaardig-heden tot de mensen; er wordt een ontmoeting met een hogere werkelijkheid ervaren. De sacrale dans neemt in veel godsdiensten een belangrijke plaats in en krijgt het gezag van een goddelijke openbaring. De danser en de dans representeren immers de godheid.Bovenstaande gegevens tonen aan dat de sacra-le dans in de religies vaak een magisch karakter heeft. Het moeilijk definieerbare begrip magie duidt hier op een wijze waarop de bovennatuur-lijke werkelijkheid wordt beheerst en wensen met betrekking tot de ‘hogere machten’ worden uitgedrukt. De dans dient als magisch middel om beheersing te krijgen over de natuurlijke en bovennatuurlijke wereld. De sacrale dans is daarmee een specifieke vorm van de godsdien-stige dans.Omdat de sacrale dans in vrijwel alle culturen voorkomt, is het begrijpelijk dat dit ook het geval is bij de volken die Israël omringden. Uit Egyptische afbeeldingen blijkt dat dans onder dit volk een centrale rol speelde. Ook bij de Grieken kwam de sacrale dans veelvuldig voor. Over de sacrale dans in het Kanaänitische ge-bied - de directe omgeving van de Israëlieten - is niet veel bekend, maar die kwam ongetwijfeld voor. Dat valt ook op te maken uit de handelin-gen van de Baälspriesters op de berg Karmel in de tijd van Elia (1Kon.18:26,29). Ronddansend om het altaar kerfden zij zichzelf en in de loop van de dag raakten zij in extase.

    De godsdienstige dans in het Oude TestamentReidans of fluit?Het Oude Testament kent een woord dat ge-woonlijk vertaald wordt met ‘reidans’. Dit woord

    komen we onder andere tegen bij het lied van Mirjam (Ex.15:20) en op een aantal andere plaatsen (Ps.150:4), waar de reidans vergezeld wordt door de tamboerijn. De vraag is wel, of de vertaling ‘(rei)dans’ cor-rect is. In een aantal teksten kan het genoemde woord – op grond van de context – zowel met ‘fluiten’ als met ‘(rei)dansen’ worden vertaald (Ex.15:20; Ri.11:34; 1Sam.18:6; 21:11; 29:5). Een tekst waar de vertaling ‘dansen’ waarschijnlijker is, staat in de beschrijving van de zonde bij het gouden kalf. Een tekst waar de vertaling ‘fluiten’ onwaarschijnlijk is, vinden we in Hoogl.6:13, waar het woord lijkt te wijzen op het draaien van de heupen van een vrouw. Op grond hiervan is de vertaling ‘dans’ het waar-schijnlijkst. Daarbij wordt nergens gedetailleerd ingegaan op de vorm waarin de dans plaatsvindt. Evenmin is er in de oudtestamentische dans iets te ontdekken van de in de sacrale dans aanwe-zige behoefte de werkelijkheid te beheersen.

    De dans van DavidBij de intocht van de ark in Jeruzalem zou David uitbundig hebben gedanst. Het eerste woord dat hier voor dansen gebruikt wordt, is , een woord dat alleen hier voorkomt (2Sam.6:14,16; 1Kr.15:29). Op grond van vergelij-king met een aantal Semitische talen komt men tot de vertaling ‘dansen’. Enige oude vertalingen geven dit woord echter weer met ‘lofprijzen’ (bv. LXX). Het is duidelijk dat de vertaling ‘dansen’ op taalkundige gronden niet geheel zeker is. In 2Sam.6:16 komt tevens voor, een woord dat gewoonlijk ook met ‘dansen’ wordt vertaald. Verwante talen en oude vertalingen vat-ten het woord over het algemeen op als ‘dansen’, of ‘huppelen’. In de paralleltekst 1Kr.15:29 wordt een derde woord, een vorm van het werkwoord , gebruikt. Dit werkwoord kan zonder

    Thema artikel

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    6

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    7

    twijfel met ‘dansen’worden vertaald (Vgl. Job 21:11; Ps.29:6; 114:4,6; Pred.3:4 en Jes.13:2). We treffen het eveneens aan in woorden van David in 2Sam.6:21 ‘Ik heb gedanst ter ere van de Here.’ Wanneer we al deze taalkundige gegevens overzien, kunnen we wel degelijk aannemen dat David danste. De vraag is echter in welke context de dans van David staat. Wat opvalt is de eerbied en ootmoed van David, die mede blijkt uit het feit dat hij een levietenkleed droeg. In 2Sam.6:21-22 geeft David aan dat hij zich onderdanig aan de Here opstelt. Over de dans van David valt verder op te merken dat deze wordt gekenmerkt door een grote uitbundig-heid die samenhangt met de komst van de ark. David sprong en danste voor de Here als uiting van blijdschap.

    De processieIn allerlei gevallen kunnen een godsdienstige processie en dans samengaan. Men kan de pro-cessie zelf ook als een vorm van dans opvatten. Een van de bekendste voorbeelden hiervan is Ps.68:25-27. Daar is sprake van een feeststoet voor God. Voorop gaan zangers, daarachter snarenspelers, in het midden meisjes met een tamboerijn. Zij prijzen God in koren. Er is spra-ke van een processie rond het altaar (Ps.26:6-7), rond de muren van Sion (Ps.48:13) en van een feestelijke stoet die optrekt naar de tempel, waar alles van dankbaarheid zingt en danst (Ps.42:5). Verder valt te denken aan Ps.24:7-10; 87:7; 100:2,4; 110:3; 118:19-29 en 149:1-4. Som-migen onderscheiden in het OT de kringdans (vorm van reidans, rond een voorwerp), de processiedans en de vrije spontane dans. Maar de kringdans kan ook als een vorm van proces-sie gezien worden. We kunnen bij David meer aan een processiedans denken en bij Mirjam (Ex.15:20) bijvoorbeeld aan een vrije dans.Het woord dat gereserveerd wordt voor de drie grote pelgrimsfeesten, komt van een stam die ‘dansen, ronddraaien’ betekent (vgl. Ps.107:27). Het woord bevat een zinspeling op de processies en de dansen die tot de gebruiken van de pelgrimstocht behoorden. Het Loof-huttenfeest staat van oudsher bekend als een vrolijk volksfeest dat met veel vreugde en dans

    werd gevierd. Het vond nog plaats in de tijd van het Nieuwe Testament. De vrome mannen dansten zingend in de voorhof van de tempel en zwaaiden met brandende toortsen. Men placht te zeggen: ‘Wie de vreugde van dit nachtfeest niet heeft meegemaakt, heeft zijn hele leven nog geen echte vreugde gezien.’ Een vergelijkingEen vergelijking tussen de sacrale dans in de buitenbijbelse religies en de godsdienstige dans in het Oude Testament leert dat er weinig verwantschap bestaat. Waar de sacrale dans een min of meer magisch karakter draagt, is dit in het Oude Testament afwezig. In de meeste ge-vallen houdt de dans in Israël verband met een godsdienstige gevoelsuiting. Ri.21:16-21 draagt sporen van een geïnstitutionaliseerde vorm van een godsdienstige dans. Dit kan te maken heb-ben met een van de grote feesten, vermoedelijk

    het Loofhuttenfeest. Nergens is echter iets waarneembaar van de sacrale dans zoals we die bij andere godsdiensten aantreffen. Dat zal te maken hebben met het verbod op magie onder Israël. De Here is soeverein en de Israëlieten zijn geroepen zich door verootmoediging toe te vertrouwen aan zijn wil. Zij zijn vooral gericht op het behoud van de aanwezigheid en zegen van God in de gemeenschap. Dit bereiken zij door een ootmoedige houding en door het offer, het symbool van schuldbelijdenis en overgave. De sacrale dans is meer een middel om zaken te beheersen dan een middel tot verootmoedi-ging. Deze dans speelt in de godsdienst van de Israëlieten dan ook geen rol.Terwijl bij andere volken er sprake kan zijn van dansers en danseressen die verbonden zijn aan het heiligdom, lijken deze niet aanwezig te zijn bij de tabernakel en tempel in Israël. David stelde wel musici en zangers aan, maar geen

    dansers (1Kr.25). Dit bevestigt de indruk dat in Israël dansen geen onderdeel van de tempel-cultus waren (in tegenstelling tot de priesters van Baäl, 1Kon.18:26). Het dansen betreft doorgaans feestelijke uitingen van de gelovigen die met name bij processies en op feesten op deze wijze uiting gaven aan hun blijdschap en dankbaarheid.

    De dans in het JodendomBinnen het Jodendom neemt de dans een eigen plaats in en wordt er bij veel gelegenheden gedanst: bij bruiloften, bij rouw, in veel gevallen tijdens de sabbat, tijdens het Loofhuttenfeest en gedurende de Grote Verzoendag. In deze geval-len is echter geen sprake van sacrale dans. Het enige geval dat gelijkenis hiermee vertoont is de extatische dans van de mystieke stroming van de chassidim. Baäl Shem Tov, de legendarische oprichter van deze beweging, beschouwde dans als een middel tot extase en vereniging met God. Het uit de 18e eeuw stammende chassi-disme is echter een laat fenomeen en dergelijke vormen van dans zijn, voor zover bekend, afwe-zig in oudere joodse tradities. Over de joodse traditie in het algemeen kan worden opgemerkt dat zij ruim baan geeft aan dans in het geval van blijdschap en rouw bij gewone en godsdienstige gebeurtenissen. Daarbij is de dans geen kun-stige opvoering voor anderen (‘performance’), maar een uiting van blijdschap of verdriet van de gemeenschap.

    De dans in het Nieuwe Testament en inde Vroege KerkIn het Nieuwe Testament wordt op een aantal plaatsen de niet-godsdienstige dans vermeld (Mat.11:16-17; 14:6; Mar.6:22; Luc.7:32; 15:25). Ook zijn er plaatsen die spreken over ‘huppe-len’ en ‘opspringen’ van vreugde (Luc.6:22-23; Hand.3:8). De onbevangen wijze waarop Jezus spreekt over dansende kinderen op straat (Luc.7:32) en vooral over de muziek en dans die plaatsvinden in het huis van de vader wanneer de verloren zoon is teruggekomen (Luc.15:25), geven aan dat we hier dezelfde open houding hebben als in het OT en het Jodendom. Bij het dansen van de

    Nergens in het Oude Testament is iets waarneembaar van de sacrale dans zoals we die bij andere gods-

    diensten aantreffen.

    Thema artikel

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    8

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    dochter van Herodias voor Herodes (Mar.6:22) is het met name de context van de gebeurtenis, maar waarschijnlijk ook de ‘performance’ die afgewezen wordt (een meisje dat danst voor een mannengezelschap was binnen de Joodse cul-tuur beslist ongebruikelijk). De afwezigheid van de godsdienstige of liturgi-sche dans in het NT heeft meer te maken met het niet-institutionele karakter van de eerste gemeenten en niet met een onderwaardering van het lichaam die in later eeuwen van de kerkgeschiedenis naar voren trad. Ook Paulus (1Kor.15) spreekt op positieve wijze over het lichaam.In de Vroege Kerk vervulde de godsdienstige of liturgische dans geen pregnante rol, maar kwam wel voor. In het populaire tweede-eeuwse geschrift ‘Herder van Hermas’, wordt de dans beschreven als een van de hemelse vreugden en als een deel van de aanbidding van God in de hemel. Ook van de eveneens tweede-eeuwse Quartodecimanen (die Pasen op 14e Nisan vier-den) is bekend dat ze op het Paasfeest dansten, wat terug gaat op de joodse gewoonte. Door het veelvuldig voorkomen van extatische dansen in heidense mysteriegodsdiensten en vooral ook door de Romeinse theaterdans, het opvoeren van een dans voor een publiek tot vermaak (de zgn. ‘performance’), keerden de kerkvaders zich later vaak tegen de dans. Na veel strijd hierover in de 5e, 6e en 7e eeuw wer-den in de westerse kerk uiteindelijk veel vormen van dans verboden.De liturgische of kerkelijke dans bleef echter wel voorkomen, onder andere in navolging van de dans van Mirjam en David. Ook werd onder meer Ps.149:3 aangehaald als voorbeeld

    van een joodse dans die werd uitgevoerd in het kader van de eredienst. Vaker nog citeerde men Eze.6:11, ‘Zo spreekt de Here Here: Sla in uw hand, stamp met uw voet en roep: Wee! …’ Deze tekst is in vroegchristelijke kringen opgevat als een verdediging van, en zelfs als een oproep tot dansen in de kerk. Daarbij vatte men het woord ‘dans’ wel ruimer op dan wij gewend zijn te doen.

    ConclusiesOp grond van het bijbelse materiaal valt te concluderen dat er in Israël geen sprake is van sacrale dans. Het mag nooit zo zijn dat de dans een magisch karakter gaat dragen, waarbij door middel van bepaalde handelingen wordt gepoogd de werkelijkheid te beheersen. Anders ligt het met de godsdienstige dans waarin als uiting van vreugde wordt gereageerd op de grote daden van God. De dans speelt een rol in de uiting van intense emoties en vooral om die reden zal de joodse traditie plaats hebben ingeruimd voor de gewone en de godsdienstige dans. Emoties mogen op allerlei manieren met het lichaam getoond worden. Ook in de christe-lijke traditie heeft de liturgische dans altijd een zekere plaats behouden.Wanneer een deel van de christelijke kerk zich momenteel bezint op het toekennen van een plaats aan de liturgische dans, is duidelijk dat er op grond van het oudtestamentische mate-riaal algemene kaders afgeleid kunnen worden, om misbruik te voorkomen. Het accent ligt in het Oude Testament vooral op het spontane karakter van de godsdienstige dans, meestal in groepsverband, waarbij men gericht is op de eer van God.

    Literatuur• Berger T., Liturgie und Tanz. Pietas Litur-

    gica Studia 1. St. Ottilien: EOS Verlag

    Erzabtei St. Ottilien, 1985.

    • Loopik, M. van, ‘Dansen voor Gods aan-

    gezicht’, Jota. Uitleg van bijbelteksten

    met het oog op katechese en liturgie

    8-31 (1996) 5-13. ’s-Hertogenbosch:

    Katholieke Bijbel stichting.

    Websites• http://www.jewishencyclopedia.com/

    view.jsp?artid=29&letter=D

    • http://www.pastornet.net.au/renewal/

    journal6/ coleman.html

    • http://www.faq-online.nl/modules.

    php?op=modload&name=Sections&file

    =index&req=printpage&artid=227

    Thema artikel advertent ie

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    10

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    11

    geestelijk willen uitleggen. Ook na Pinksteren blijft de uitspraak van Jezus van kracht, alleen is Hij dan aanwezig in de persoon van de Hei-lige Geest, die daar is waar de naam van Jezus beleden en verheerlijkt wordt.

    2. In de tweede plaats manifesteert het Konink-rijk zich in de werken van Jezus. Jezus zegt ‘Indien Ik door de Geest Gods de boze gees-ten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u gekomen’ (Mat.12:28). Het is ook aanwezig in de werken van de discipelen: ‘Gaat en predikt en zegt: Het Koninkrijk der hemelen is na-bijgekomen. Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaatsen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet’ (Mat.10:7-8). De tekenen in vers 8 geven aan dat we het Griekse ēggiken hier moeten verta-len met ‘is gekomen’ in plaats van met ‘is nabij.’

    3. Ten derde openbaart het Koninkrijk zich in prediking en onderwijs, zowel in het onderwijs van Jezus als in het onderwijs van de discipe-len. Matteüs zegt over Jezus: ‘En Hij trok rond in geheel Galilea en leerde in hun synagogen en verkondigde het evangelie van het Konink-rijk en genas alle ziekte en alle kwaal onder het volk’ (Mat.4:23). Onderwijzen is evenals genezen een manifestatie van het Koninkrijk van God. Dat het onderwijs van de discipelen een onderdeel is van het Koningschap van Jezus, blijkt uit de woorden van Jezus die wij doorgaans het ‘zendingsbevel’ of ‘de Grote Opdracht’ noemen: ‘En Jezus trad naderbij en sprak tot hen, zeggende: Mij is gegeven alle macht in de hemel en op de aarde. Gaat dan

    Welk Koninkrijk?- Gijs van den Brink -

    Het eerste wat opvalt in het Nieuwe Testa-

    ment is dat we de ene keer lezen dat het

    Koninkrijk al gekomen is en dan weer dat

    het nog niet gekomen is en wij om haar

    komst moeten bidden. Dat laatste vinden we

    bijvoorbeeld in het Onze Vader “Uw Konink-

    rijk kome” ofwel “laat uw Koninkrijk komen’

    (Mat.6:10) en het eerste in Jezus’ woorden

    “indien Ik door de Geest Gods de boze gees-

    ten uitdrijf, dan is het Koninkrijk Gods over u

    gekomen’ (Mat.12:28). Hoe zit het nu? Is het

    Koninkrijk al gekomen of moet het nog ko-

    men? Waaruit blijkt de aanwezigheid ervan

    in het heden en hoe zal het er straks uitzien?

    Dit zijn de vragen waarop we een antwoord

    zoeken.

    Het Koninkrijk nu al aanwezigEerst noemen we de tekstplaatsen waar gespro-ken wordt over het Koninkrijk zoals zich dat in deze tijd manifesteert. 1. In de eerste plaats is het aanwezig in de

    persoon van Jezus. ‘Ook zal men niet zeggen: zie, hier is het of daar! Want zie, het Konink-rijk Gods is bij u’ (Luc.17:21). Dit zegt Jezus tegen de mensen die om hem heen staan. Het Griekse en humin moet hier niet vertaald worden met ‘in ulieden’, maar met ‘bij u’. Jezus spreekt hier namelijk tegen de Farizeeën (vs. 20). Hiermee vervalt de klassieke tekst voor de spiritualisten, zij die het Koninkrijk zuiver

    henen, maakt al de volken tot mijn discipe-len en doopt hen in de naam des Vaders en des Zoons en des Heiligen Geestes en leert hen onderhouden al wat Ik u bevolen heb’ (Mat.28:18-19).

    Voltooiing in de toekomstAndere teksten spreken over een komst van het Koninkrijk in de toekomst. Waar gaat het dan over? De tekstplaatsen op een rijtje. 1. Ten eerste zal dan de wil van God op aarde

    gebeuren zoals in de hemel: ‘Uw Koninkrijk kome, uw wil geschiede op aarde zoals in de hemel’ (Mat.6:10). We hebben hier geen belofte (uw Koninkrijk zal komen), ook geen wens (moge uw Koninkrijk komen), maar een vraaggebed: laat uw Koninkrijk komen. Het betreft een vraag, dus iets wat nu nog geen realiteit is. Het ‘uw wil geschiede/laat uw wil geschieden’ is in wezen dezelfde vraag. Als Gods Koninkrijk komt, zal Zijn wil op aarde gebeuren zoals in de hemel.

    2. Ten tweede wordt dan het Messiaanse koning schap over Israël hersteld. We hebben de vorige keer al gewezen op Hand.1:6 en Mat.19:28. Twee andere belangrijke teksten zijn: ‘Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij, die komt in de naam des Heren!’ (Mat. 23:39). Deze woorden spreekt Jezus tot de bewoners van Jeruzalem (vs. 37) en in hen tot alle joden. Het is een voorwaardelijke profetie.

    En Paulus zegt in Rom.11:25-26: ‘Want, broeders, opdat gij niet eigenwijs zoudt zijn, wil ik u niet onkundig laten van dit geheime-nis; een gedeeltelijke verharding is over Israël gekomen, totdat de volheid der heidenen binnengaat, en aldus zal gans Israël behouden worden, gelijk geschreven staat: De Verlosser zal uit Sion komen, Hij zal goddeloosheden van Jakob afwenden.’

    3. Ten derde zal Christus als koning over de volkeren regeren. Over de tijd van de voltooi-ing van het Koninkrijk handelt bijvoorbeeld Op.15:4: ‘Wie zou niet vrezen, Here, en uw

    naam niet verheer-lijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden’. En verderop in het boek Openbaring lezen we: ‘en hij greep de draak, de oude slang, dat is de duivel en de satan, en hij bond hem duizend jaren, en hij wierp hem in de afgrond en sloot en verzegelde die boven hem, opdat hij de volkeren niet meer zou verleiden, voordat de duizend jaren voleindigd waren; ... en zij werden weder levend en heersten als koningen met Christus, duizend jaren lang. De overige doden werden niet weder levend, voor-dat de duizend jaren voleindigd waren. Dit is de eerste opstanding’ (Op. 20:2,3,5).Over het koningschap van Christus over de volkeren spreekt ook Paulus in 1Kor.15:22-25:‘Want evenals in Adam allen sterven, zo zullen ook in Christus allen levend gemaakt worden. Maar ieder in zijn eigen rangorde: Christus als eersteling, vervolgens die van Christus zijn bij zijn komst; daarna het einde/de rest, wan-neer Hij het koningschap aan God de Vader overdraagt, wanneer Hij alle heerschappij, alle macht en kracht onttroond zal hebben. Want Hij moet als koning heersen, totdat Hij al zijn vijanden onder zijn voeten gelegd heeft.’ Het Griekse telos kan hier het beste met ‘rest’ vertaald worden, omdat hier sprake is van een derde en laatste groep. De driedeling is dan als volgt: a. Christus is als eersteling opgestaan, b. daarna de gelovigen, die van Christus zijn, bij Zijn komst (eerste opstanding), c. de ‘rest’, d.w.z. de ongelovigen, nadat alle vijanden ont-troond zijn (tweede opstanding). Op deze wijze

    Het Koninkrijk van God. Al gekomen of nog niet? (2)

    Thema artikel

    D e Z i j l i j nDe werkwoordsvorm ēggiken (het is genaderd) komt van het werkwoord eggizō ‘naderen (tot), (dichtbij)komen’

    Het zelfstandig naam-woord (onz.) telos betekent (1) ‘einde, voleindiging’, (2) ‘doeleinde, doel’, (3) ‘groep, afdeling’ en (4) ‘tol, belasting’.

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    12

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    13

    geeft 1Kor.15 hetzelfde beeld als Op.20.Er is in het Nieuwe Testament dus sprake van een tweeledige gestalte van het Koninkrijk, een voorlopige vorm nu en een volmaakte vorm straks. Om te zien wat deze tweeledige gestalte voor consequenties heeft, willen we drie relaties beschrijven: die tussen het Koninkrijk en de mens, het Koninkrijk en de gemeente en het Koninkrijk en de wereld.

    Het Koninkrijk en de mensDe mens kan deel krijgen aan het Koninkrijk van God, nu en straks. Een ingaan nu en straks wordt in het Nieuwe Testament dan ook onder-scheiden. In deze tijd kan iemand deel krijgen aan het Koninkrijk door bekering en geloof: ‘en Hij zeide: De tijd is vervuld en het Koninkrijk Gods is nabijgekomen. Bekeert u en gelooft het evangelie’ (Mar.1:15). Door bekering kan iemand hier en nu al deze goddelijke heerschap-pij ervaren. Zo zegt Jezus: ‘Wees niet bevreesd, gij klein kuddeke! Want het heeft uw Vader behaagd u het Koninkrijk te geven’ (Luc.12:32). De vraag kan gesteld worden waarom er nog bekering nodig is als het Koninkrijk van God al aanwezig is. Het antwoord moet luiden: omdat we er niet vanzelfsprekend deel aan hebben. Het Koninkrijk breekt in eerste instantie door in de geestelijke wereld en is onzichtbaar en verborgen voor de ongelovigen. ‘En Hij zeide tot hen: U is gegeven het geheimenis van het Koninkrijk Gods, maar tot hen, die buiten staan, komt alles in gelijkenissen (of: raadsels)’ (Mar.4:11). Het is voor rationalisten een dwaas-heid en voor religieuzen een ergernis, zoals Paulus zegt in 1Kor.1:23. De nabijheid van de Heer en het Koninkrijk van God wordt niet opgemerkt tenzij men zich bekeert en gelooft.In de toekomst bij Jezus’ komst in heerlijkheid gaan de gelovigen voor de tweede keer het Rijk in. Zij die in het heden in overgave en nederig als een kind hebben geleefd mogen het Rijk binnengaan. Dit is toch een soort voorwaarde. Jezus zegt in Mat.18:3-4 tot zijn discipelen (!) (vs.1): ‘Voorwaar, Ik zeg u, wanneer gij (u) niet (omkeert en) opnieuw wordt als de kinderen, zult gij het Koninkrijk der hemelen voorzeker niet binnengaan. Wie nu zichzelf gering zal

    achten als dit kind, die is de grootste in het Ko-ninkrijk der hemelen.’ Een tweede voorwaarde die Jezus noemt, is volharden in vervolging: ‘Wie volhardt tot het einde, die zal behouden worden’ (Mat.24:13).We gaan dus twee keer het Koninkrijk van God binnen, nu en straks. Dit is in overeenstem-ming met de twee gestalten van het Koninkrijk, de voorlopige in het heden, en de voltooide in heerlijkheid straks.

    Het Koninkrijk en de gemeenteKoninkrijk en gemeente zijn beslist niet iden-tiek en het zijn ook geen gelijke grootheden. We kunnen zelfs niet zeggen dat de gemeente een deel van het Koninkrijk is. Het Koninkrijk is het koningschap van God en de gemeente is een gemeenschap van mensen. De relatie tussen Koninkrijk en gemeente is drieërlei:•DegemeentegetuigtvanhetKoninkrijk. ‘En dit evangelie van het Koninkrijk zal in de

    gehele wereld gepredikt worden tot een ge-tuigenis voor alle volken, en dan zal het einde gekomen zijn’ (Mat.24:14).

    •Degemeenteishetinstrumentvanhet Koninkrijk.

    ‘Geneest zieken, wekt doden op, reinigt melaat-sen, drijft boze geesten uit. Om niet hebt gij het ontvangen, geeft het om niet’ (Mat.10:8).

    •DegemeenteisdebeheerdervanhetKonink-rijk.

    Over dit laatste iets meer, omdat deze relatie het minst bekend is. De gemeente ontvangt de sleutels van het Koninkrijk, d.w.z. het gezag, de

    autoriteit van het Koninkrijk. ‘Voorwaar, Ik zeg u, al wat gij op aarde bindt, zal gebonden zijn in de hemel, en al wat gij op aarde ontbindt, zal ontbonden zijn in de hemel’ (Mat.18:18). Deze woorden worden gesproken tot alle discipelen, tot de hele gemeente. Al eerder had Jezus dit tot Petrus als eerste gezegd (Mat. 16:19), maar hier-aan toegevoegd: ‘Ik zal u de sleutels geven van het Koninkrijk der hemelen.’Het ‘geven van de sleutels’ symboliseert het overdragen van de macht van de heer aan de beheerder, de zaakwaarnemer. De beheerder krijgt dezelfde macht als zijn heer. ‘In de hemel gebonden en ontbonden zijn’ wil zeggen door God bevestigd worden. ‘Binden en ontbinden’ spreekt over de rechterlijke volmacht iemand vrij te spreken of schuldig te verklaren. Het betreft de volmacht de verlossing uit te spreken of het oordeel aan te zeggen, de vrede van God mee te delen of het stof van de voeten te schud-den. Deze volmacht van de gemeente in het heden is de voorlopige vorm van het heersen met Christus, dat ten volle zal aanvangen bij Zijn komst in heerlijkheid.

    Het Koninkrijk en de wereldHet Koninkrijk van God is fundamenteel een geestelijk en dynamisch gegeven. Het is dan ook beter te spreken over koningschap in plaats van koninkrijk en over volmacht in plaats van macht. In dit verband wordt ook duidelijk waar-om we zoveel horen over de prediking van het Koninkrijk bij Johannes de Doper en bij Jezus en relatief weinig bij de apostelen. Het Konink-

    rijk van God is het koningschap van God en dat is gelijk aan het koningschap van zijn Messias, Jezus. Als de apostelen de opgestane Jezus prediken, verkondigen zij het koningschap van Jezus, wat gelijk is aan het koningschap van God (bv. duidelijk bij Paulus in 1Cor.15). Jezus predikte het Koninkrijk, de apostelen de Ko-ning; het is fundamenteel dezelfde prediking.Omdat het over het koningschap van God en zijn Messias gaat, is dit rijk niet op één lijn te plaatsen met andere rijken in deze wereld. Jezus zegt in Joh.18:36: ‘Mijn Koninkrijk is niet van deze wereld; indien mijn Koninkrijk van deze wereld geweest was, zouden mijn dienaars gestreden hebben, opdat Ik niet aan de Joden zou worden overgeleverd; nu echter is mijn Koninkrijk niet van hier.’ Daarom ook gaat het ingaan hier en nu gepaard met een geestelijke geboorte: ‘Voorwaar, voorwaar, Ik zeg u, tenzij iemand wederom geboren wordt, kan hij het Koninkrijk Gods niet zien’ (Joh.3:3).Bij Jezus’ komst in heerlijkheid zal er wel een natuurlijke en politieke manifestatie van het Rijk plaatsvinden: ‘Wie zou niet vrezen, Here, en uw naam niet verheerlijken? Immers, Gij alleen zijt heilig. Want alle volken zullen komen en zullen voor U nedervallen in aanbidding, omdat uw gerichten openbaar zijn geworden’ (Op.15:4). En in Op.17:14 lezen we: ‘Dezen (de tien koningen) zullen oorlog voeren tegen het Lam, maar het Lam zal hen overwinnen (want Hij is de Here der heren en de Koning der koningen) en zij, die met Hem zijn, de geroepe-nen en uitverkorenen en gelovigen.’

    Als we de gegevens in het Nieuwe Testament samenvatten kunnen we stellen dat het Konink-rijk van God zich manifesteert in twee gestalten die parallel lopen met Jezus’ komst in nederig-heid en zijn komst in heerlijkheid. In het heden sinds Jezus’ komst in nederigheid zien we primair een doorbraak van het Koninkrijk in de geestelijke wereld en op microniveau. In de toe-komst bij Jezus’ komst in heerlijkheid verwach-ten we een totale doorbraak van Gods Rijk over alle levensgebieden, zowel geestelijk als natuur-lijk, op micro- zowel als op macroniveau, over Israël alsook over alle volkeren in de wereld.

    Het Koninkrijk breekt in eerste instantie door in de geestelijke

    wereld ...

    Thema artikel

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    14

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    15

    Het zelfstandig naamwoord (vrl.) charis

    betekent (1) ‘schoonheid, innemendheid,

    liefelijkheid’, (2) genade, welgevallen, gunst’,

    (3) ‘dank, dankbaarheid’ en (4) ‘gunstbewijs,

    genadegave, liefdebetoon’.

    Afgeleid van chairō ‘blij zijn, zich verheugen’ is het gemeenschappelijke van deze beteke-

    nissen dat het in verschillende situaties en

    hoedanigheden een toestand of daad betreft

    die vreugde of genoegen opwekt.

    In de eerste betekenis gaat het om een objectie-ve uiterlijke hoedanigheid of eigenschap waar-mee iemand anderen benadert, zoals woorden van ‘innemendheid’, d.w.z. ‘aangename’ woor-den (Luc.4:22; of ‘woorden van genade’, zie bete-kenis 2) of ‘spreken met aangenaamheid’, d.w.z. een ‘aangename’ wijze van spreken (Col.4:6). In de tweede betekenis gaat het in subjectieve zin om een houding of gebaar van genade of gunst die men aan iemand geeft of van iemand ontvangt. Zo ontvangen de gelovigen in Jeruza-lem de ‘gunst’ van het hele volk (Hand.2:47) en staat Jezus in zijn kinderjaren in de ‘gunst’ bij God en mensen (Luc.2:52). In het NT wordt het echter met name gebruikt voor Gods houding van ‘genade’ of ‘welgevallen’ naar de mens toe. Deze genade wordt gesteld tegenover ‘verplich-ting’ (Rom.4:4) en ‘werken’ (Rom.11:6) en het opvallende is dan ook dat zij onverdiend is, aan-gezien ze geen oorzaak vindt in de mens, maar in God (bv. Hand.15:11; Rom.3:24; 1Cor. 15:10). Met de uitdrukking ‘het woord van genade’ wordt het Evangelie aangeduid (Hand. 20:32). In de derde betekenis, die in het buitenbijbelse Grieks (in tegenstelling tot het NT) veel vaker voorkomt dan de tweede, gaat het om de reactie van de ontvanger, om de houding of het gebaar c h a r i s

    van ‘dankbaarheid’ die past bij een ontvangen gunst (Rom.6:17; 7:25; 1Cor.15:57). De uitdruk-king ‘genade hebben’ betekent in dit verband dan ook ‘dank brengen’ (Luc.17:9; 1Tim.1:12). In de vierde betekenis gaat het in objectieve zin om de concrete gevolgen van de ontvangen gunst of genade. Zo kan het gaan om de ‘staat van genade’ waarin de gelovigen zich bevinden (bv. Rom.5:2; 2Tim.2:1; 2Petr.3:18), om een ‘genadegave’ die ontvangen wordt (bv. Hand.6:8; Rom.1:5), om een ‘liefdegave’ die bestaat uit geld (1Cor.16:3; 2Cor.8:6,19), een ‘gunstbewijs’ (bv. Hand.25:3) of een ‘beloning’ (Luc.6:32-34). Een oneigenlijk gebruik treffen we aan wanneer Paulus zijn moeilijke omstandigheden aanduidt met charis (Fil.1:7).

    De betekenis van chariseen studie van het Griekse woord χάρις

    Woordstudie Boekbespreking

    eerst verschenen in 1993 en na veertien jaar flink bewerkt. De basisstelling is hetzelfde gebleven, maar er is ook gebruik gemaakt van later verschenen literatuur. Daarbij wordt ook verwezen naar drie delen van de Studiebijbel Oude Testament.

    HarmonisatieHet is de verdienste van de auteur dat hij de Bijbelse gegevens en de resultaten van op-gravingen dicht bij elkaar wil houden. Dit is een spannende aangelegenheid. Tal van weten schappers houden deze gebieden liever gescheiden en willen niet van harmonisatie weten. In de genoemde basishouding kunnen wij ons echter goed vinden en daarom wordt in de Excursen over Chronologie in de delen 1 en 3 van de Studiebijbel de eerdere druk van dit werk samengevat en vergeleken met andere opvattingen. Ook voor hen die de auteur niet in alles volgen, is het de moeite waard van de gedachtegang kennis te nemen.Ten opzichte van de eerste uitgave is het een vooruitgang dat nu registers opgenomen zijn: van bijbelteksten en van belangrijke personen en plaatsen die in de Bijbel genoemd worden.

    Mart-Jan Paul

    Drs. J.G. van der Land, Van Abraham tot David.De oudste geschiedenis van hetvolk Israël. Uitgave van de Stichting Bijbel, Geschiedenis en Archeo logie, Postbus 427, 8260 AK Kampen (www.bga.nl), september 2007. 168 pagina’s, h 11.

    Uittocht uit Egypte in 1400 v.Chr.

    Een bespreking van het boek ’Van Abraham tot David’ van J.G. van der Land

    De omslag van het boek toont de graftombe van Amenhotep II. Deze farao is volgens J.G. van der Land de farao die de Israëlieten uit Egypte liet gaan en bij de achtervolging verdronk. Hij stierf in de kracht van zijn leven en niet zijn oudste zoon, maar een jongere volgde hem op. Deze feiten passen veel beter bij de geschiede-nis in het boek Exodus dan bij farao Ramses II het geval is. Immers dan moet aangenomen worden dat de farao niet verdronk. Uitgaande van die chronologie is het waarschijnlijk dat de prinses die Mozes bij zich in het paleis nam, Hatsjepsoet geweest is.

    Griekse vertalingMet tal van voorbeelden laat de auteur zien dat de bijbelse boodschap in overeenstem-ming kan zijn met de archeologische vondsten. De historische betrouwbaarheid van de eerste bijbelboeken wordt door veel bijbelwetenschap-pers ontkend. Dit hangt voor een deel samen met de datering van de Uittocht uit Egypte. Van der Land gaat uit van het begin van de tempelbouw door Salomo, in 967 v.Chr. De Hebreeuwse tekst van 1 Koningen 6:1 geeft aan dat die begon in het 480e jaar na de Uittocht. In de Griekse vertaling van de Septuaginta is dit het 440e jaar. De Egyptische chronologie is niet eenvoudig, maar op basis van de huidige opvattingen heeft Amenhotep II in de periode 1427-1400 v.Chr. geregeerd. De uittocht heeft in die tijd plaatsgevonden en de datering van de Septuaginta verdient hier de voorkeur. Dan past ook de beschrijving van de Amarnabrieven bij de situatie van de intocht van de Israëlieten in Kanaän. Het boek Van Abraham tot David is voor het

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    16

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    17

    Er bestaat een spanning tussen het koning-

    schap van God en menselijk leiderschap. Een

    menselijke leider kan tussen God en mensen

    in komen te staan en daarmee zal de relatie

    met God verminderen. Deze spanning bestaat

    nu in de gemeente van Christus en bestond

    vroeger in Israël. In onze kerken, gemeenten

    en kringen worden we geconfronteerd met

    deze vraag. Daarbij doet het er niet toe hoe

    we aankijken tegen de structuur van de ge-

    meente. Het gaat om de vraag wat de positie

    is van priesters, dominees of voorgangers.

    Het gaat ook om de positie van ouderlingen,

    oudsten, diakenen of desnoods kringleiders.

    In het Oude Testament wordt op een verras-sende wijze omgegaan met leiders. Aan de ene kant wordt recht gedaan aan de noodzaak een menselijk leider aan te wijzen en aan de an-dere kant wordt recht gedaan aan de opdracht dat iedereen God als koning erkent. Als uit-gangspunt kunnen we kiezen voor Deut.17:14-20, waar richtlijnen worden gegeven voor het koningschap. Daarnaast zullen we ons moeten richten op 1Sam.8, waar het volk vraagt om een koning zoals bij alle andere volken.

    Een koning als bij alle andere volkenWanneer blijkt dat de zonen van Samuël, de laatste richter, corrupt zijn (1Sam.8:1-3) komt het volk tot Samuël met het verzoek om een ko-ning over hen aan te stellen zoals bij alle andere volken. Als eerste is het van belang een helder begrip te ontwikkelen ten aanzien van de vraag hoe het koningschap bij omringende volken functioneerde.In de vroegagrarische samenleving van het oude

    oosten was het koningschap de enige bestuurs-vorm van veel steden en van alle staten. Daarbij moeten we niet denken aan een constitutionele monarchie als bij ons, maar aan een bestuurs-vorm waarin de koning alle macht had. Het is niet verwonderlijk dat deze regeringsvorm in de oudoosterse context dominant was, omdat we daar steeds te maken hebben met agrarische samenlevingen. Die gemeenschappen hebben, meer dan jager-verzamelaarculturen, behoefte aan een uitgebreide en complexe organisatie. Organisatie is noodzakelijk om geld te innen voor gemeenschappelijke projecten als het aan-leggen van terrassen (voor akkers op hellingen) en irrigatie. Organisatie veronderstelt ook een mate van hiërarchie en in deze hiërarchie staat de persoon van de koning aan het hoofd. De koning is ervoor verantwoordelijk dat de wet wordt onderhouden, de orde wordt bewaard en het land wordt beschermd tegen vijanden. Om deze doelen te bereiken maakt hij gebruik van een leger en een ambtenarenapparaat.Het is mogelijk een aantal kenmerken van oud-oosterse vorsten op te sommen:

    Een algemeen kenmerk van het koningschap is het erfelijke karakter: de zoon en in sporadische gevallen de dochter van de koning gelden als troonopvolgers. Dit geldt zowel voor koningen van grote staten als voor stadsvorsten. Recent onderzoek benoemt nog een aantal zaken die vrij algemeen bij oosterse koningen voorkwa-men.

    1. De goddelijke uitverkiezing en roeping. Dit motief is in Mesopotamië aanwezig vanaf het 3e millennium v.Chr. In veel teksten gaan de goden na de schepping op zoek naar ‘herders’ die het land kunnen leiden. In Egypte komen we het verschijnsel tegen

    Koningschap en leiderschap- Cees Stavleu -

    vanaf het Middenrijk (begin 2e millennium v.Chr.). Wanneer er bij een koning sprake is van onvoldoende koninklijke afkomst, is een goddelijk orakel nodig. In het Syrische ge-bied is ook sprake van een verbinding tussen de godheid en de koning. Verbonden met de verkiezing en de roeping is het gebruik om een koning te zalven, waarmee symbolisch wordt uitgedrukt dat hij ingewijd wordt in zijn taak.

    2. De koning als nazaat van de goden. Zowel in Mesopotamië, Egypte als Kanaän bestaat de voorstelling dat de eerste koning van een dynastie is verwekt door de goden. Een voorbeeld uit Kanaän is de Ugaritische koning Keret die wordt omschreven als ‘zoon van El’ en als ‘nazaat van het goede en heilige’.

    3. De koning als god. Vooral uit Egypte en Mesopotamië zijn ons voorbeelden bekend van een godkoning. De Egyptische voorstelling is, dat de farao een zoon van Horus werd. In het Mesopota-mische gebied van rond het 2e millennium v.Chr. zijn eveneens voorbeelden te vinden van koningen die als god werden aanbeden. In het Kanaänitische gebied bestaan hier-van geen voorbeelden. Er lijkt uitsluitend in grotere staten sprake te zijn van vergodde-lijking van de vorst. In alle gevallen heeft de koning zeer grote bevoegdheden en een bijna onbeperkte macht.

    We kunnen stellen dat oudoosterse vorsten typische despoten waren wiens wil wet is. Hun positie wordt zodanig benadrukt dat ze godde-lijke macht ontvangen. Dit is het voorbeeld dat de Israëlieten voor ogen hadden.

    Waarom het volk om een koning vroeg Bestaan er redenen waarom de Israëlieten in de 11e eeuw v.Chr. besloten om een koning aan te wijzen? Er zijn zowel externe als interne fac-toren aanwijsbaar. Er was in die tijd nogal wat dreiging van vijandelijke volken. De Filistijnen bedreigden de Israëlieten in hun voortbestaan, terwijl er in het oosten dreiging van Ammo-nieten bestond en in het zuiden gevaar van de Amalekieten. De koning bood veiligheid tegen vijanden. Ook zal het voorbeeld van de mach-tige Filistijnse stadsstaten een voorbeeld zijn geweest voor de Israëlieten. Wat betreft de interne factoren wil ik wijzen op de investeringen die nodig waren voor de verbetering van de landbouw in het bergach-tige gebied waar de Israëlieten woonden. Het aanleggen van terrassen en cisternen (waterop-slagplaatsen) vereist lange termijninvesteringen en hiervoor is centralisatie nodig. Het is ook mogelijk dat geleidelijk sommige boeren rijker werden en andere armer en afhankelijk van rijkere agrariërs. Bij beide groepen ontstaat dan een behoefte aan een centraal gezag: de rijke boeren consolideren hiermee hun positie en de arme boeren worden behoed voor verdere exploitatie door rijkeren. Een koning vormde dan het noodzakelijke centrale punt in de orga-nisatie.Er bestaan dus enkele aanwijsbare redenen waarom het volk een koning wilde. Met het oog op de ontwikkeling van een bevolkingsgroep tot een natie was de instelling als het koningschap in de toenmalige cultuur vrijwel onvermijdelijk.

    Risico en maatregelen tegen ontsporingDe Israëlieten liepen het risico een koning te kiezen die tot een oudoosters despoot zou worden. Op verschillende plaatsen zien we dat Samuël hier in waarschuwende zin over

    Thema artikel

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    18

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    spreekt. Treffend is vooral de omschrijving van de kwalijke gevolgen van een oosters despoot voor het volk in 1Sam.8:10-17. Hij geldt als een man die het volk exploiteert en die vooral gericht is op eigen voordeel. Daarnaast laten de Israëlieten een hartsgesteldheid zien waarmee ze zich keren tegen God (1Sam.8:7). Tegen deze achtergrond moeten we de verschillende nega-tieve uitspraken over het koningschap plaatsen (o.a. 1Sam.12).

    Samuël ervaart het verzoek om een koning als een afwijzing van hemzelf en vervolgens spreekt God ook uit dat het volk Hem heeft afgewezen. Desalniettemin geeft de Here toestemming om een koning aan te stellen. Deze toestemming lijkt tegengesteld te zijn aan de negatieve woor-den van Samuël in 1Sam.8. We hebben echter gezien dat het daar gaat om de verkeerde harts-gesteldheid van de Israëlieten. Het koningschap was al eerder toegestaan. Vele eeuwen eerder heeft God echter het verzoek van de Israëlie-ten tot aanstelling van een koning voorzien en aangegeven dat ze een vorst mogen aanstellen. Al in het boek Genesis blijkt dat er in de toe-komst koningen zullen zijn onder de Israëlie-ten. Tijdens de verbondssluiting met Abraham beloofde God dat er koningen uit hem zouden voortkomen. In de belofte aan stamvader Juda wordt de heerschappij van het koningshuis van David aangeduid (Gen.49:10). Het koningschap is dus geen instelling die door de Here verboden is, maar veeleer door Hem wordt voorzien. Aan Mozes is duidelijk gemaakt dat het koningschap volgens vaste richtlijnen vorm zou moeten krijgen. Deze richtlijnen vinden we voor een groot deel in Deut.17:14-20 en de maatregelen hebben de volgende inhoud:

    a. God is de koning van Israël (Ex.15:1-21) en de koning van Israël moet worden opgevat als een onderkoning onder God.

    b. Als tweede eis geldt, dat de koning een Isra-eliet is en geen buitenlander. De reden voor dit gebod zal hebben gelegen in de gods-dienstige invloed die zo’n koning uitoefent; slechts een toegewijde dienaar van de Here

    kan voldoen aan de voorschriften die God geeft.

    c. De positie van onderkoning onder God hield in dat de Here de oorlogen voerde en dat de koning de interne zaken regelde. De zegen van God is bepalend voor de veilig-heid van het koninkrijk. Dit blijkt mede uit het feit dat hij niet veel paarden mag houden. Paarden zijn in die tijd vooral van belang voor de strijdwagens en niet voor de ruiterij. Gewone legers met voetvolk zijn bijna machteloos tegenover strijdwagens, de tanks van de oudheid. Voor Israël is het ech-ter belangrijker om op God te vertrouwen, zoals ook bleek in de confrontatie met de fa-rao en zijn 600 strijdwagens (Ex.14; 15:1,4). De Here zorgt ook voor de verovering van Kanaän. Wanneer de koning in toewijding aan God leeft, zal Hij hem zegenen.

    d. Hij mag niet veel vrouwen nemen. Dit ver-bod is gegeven met het oog op het gevaar van afgoderij. Oosterse vorsten namen vrouwen uit allerlei vorstenhuizen en in-tegreerden hun goden in hun koningshuis. Het voorbeeld van Salomo (1Kon.11) is in dit opzicht sprekend.

    e. De rechten en plichten van de koning waren vastgelegd in een document genaamd ‘Het recht van de koning’. Hij moet hierin voort-durend lezen.

    f. De koning wordt nooit vergoddelijkt. Hij is en blijft een gewoon mens wiens roeping ligt in de verheerlijking van God.

    g. Er was een duidelijke scheiding van mach-ten. De koning van Israël mocht beslist geen priester zijn. Deze regel stond haaks op de oudoosterse alleenheersers die over het algemeen wel priestertaken op zich namen.

    De kerngedachte rond het Israëlitische koning-schap is dat de koning onderkoning onder God is. God is en blijft koning en Hij is degene die oorlogen voert. In alles zien we dat de positie van de koning in hoge mate wordt beperkt.

    De praktijkSaul geldt als type van een vorst die God niet gehoorzaamde en verworpen werd, terwijl David een vorst was die meestal Gods koning-schap erkende en daarom gezegend werd. De achtergrond van deze instelling vinden we in de oudoosterse regel van legitimatie en delegiti-matie van het koningschap. Oosterse koningen moesten hun gezag vestigen door loyaliteit aan de goden en konden hun positie verliezen door niet aan de verwachtingen te voldoen. De meeste koningen van Israël waren geen onder-koning onder God en ontwikkelden zich tot oosterse despoten. Sterke voorbeelden hiervan zijn Achab en Manasse. Door hun gedrag ver-oorzaakten ze oordeel. Vanaf het begin van de Babylonische ballingschap was er geen koning meer in het Zuidrijk en een zelfstandig konink-rijk is niet meer terug gekomen. In de crisis komt het verlangen naar een nieuwe David op en deze belofte wordt vervuld in Davids zoon Jezus. Hij was God volkomen gehoorzaam en ontving alle macht in de hemel en op de aarde.

    Gods koningschap en leiderschap in de kerkDe kerk kent dezelfde spanning als in Israël. Christus is Heer van de gemeente, maar on-dertussen is menselijk leiderschap ook nodig. Binnen de verschillende stromingen van het christendom bestaat een scala aan opvattingen over de wijze waarop invulling moet worden gegeven aan het leiderschap. Enkele dingen springen daarbij in het oog:Ten eerste zijn menselijke leiders beperkt en is hun macht relatief. De leidinggevende dient zich altijd van zijn beperkingen bewust te zijn. Door de aard van de functie, waarbij vaak in grote ernst wordt gewerkt, bestaat het gevaar van verabsolutering van de positie van de func-

    tionaris. Een dergelijke voorstelling staat echter haaks op het Bijbels getuigenis.Ten tweede voert Christus de strijd: de gemeen-te bloeit en wordt gezegend door God en niet door de aardse leider. Dit betekent dat de leider vooral afhankelijk is en dat hij God het werk laat doen. Zonder het belang van onderzoek naar de geestelijke wereld teniet te doen en zon-der het belang van strategieën rond geestelijke strijd te willen ontkennen, ligt de kerntaak van de geestelijke leider bij het blijven in Christus.Verder is van belang dat de leider actief is in zijn trouw aan Christus. Hij dient toegewijd zijn woord te bestuderen. Hij stimuleert mensen om een persoonlijke relatie met Hem te hebben. Zijn taak is dus vooral verwijzend en zijn posi-tie wordt bepaald door de verwijzing naar Jezus, het hoofd van de gemeente. Zodra de relatie tussen een gemeentelid en Christus voldoende krachtig is, mag gezag binnen de gemeente aan die broeder of zuster gedelegeerd worden.Evenals de positie van de koning in het Oude Testament een beperkte was, is de positie van een geestelijk leider per definitie beperkt. Hij hoeft geen invloed te hebben op alle terreinen van het gemeentelijke leven. Met andere woor-den, hij dient zijn grenzen te kennen.

    Thema artikel

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    19

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    20

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    21

    Elisa verricht wonderen

    Voorpublicatie / studiebijbel 2 Koningen 2:19-23

    559

    ˚r¸m'◊Cy¬wwayyO'm¸r˚

    en zeiden

    7046 + 8700

    Ùb-˚s¸Gl—q¸t«Cy¬wwayyitqall¸s˚-bÙ

    en zij bespotten hem

    4480 + 5892

    ryivAh-§immin-hAvÓr

    uit de stad

    3318

    ˚'¸c√yyAc'˚

    gingen uit

    6996

    £y«FnaXŸqq¸XannÓm

    kleinen

    5288

    £yÊrAvÃn˚˚n¸vArÓm

    en jongens

    1870

    ™Âr–dabbaDDerekop de weg

    5927

    helOvvOleh

    opgaande

    1931

    '˚hÃww¸h˚'en hij

    1008

    lE'-tyE–bBÍt-'El

    naar Betel

    8033

    £AKHimmiHHAmvan daar

    5927

    lav¬Cy¬wwayyaval

    En ging op

    23 1696> :rE–bÊ–d

    DiBBEr:hij sprak

    834

    reH·''·Her

    dat

    477

    vAHyilÈ''ÈlÓHAv

    Elisa

    1697

    rabËdi–kKidbar

    naar het woord van

    2088

    h∆∑zahhazzeh

    deze

    3117

    £ÙCyahhayyÙm

    de dag

    5704

    davvadtot

    4325

    £«yaGmahhammayim

    het water

    7495

    ˚pflr≈Cy¬wwayyErAp˚

    En werden genezen

    22

    7921

    :telA–kaH¸m˚˚m¸HaKKAlet:

    of misgeboorte veroorzakend

    4194

    t∆wAmmAwet

    dood

    5750

    dÙvvÙdnog

    8033

    £AKHimmiHHAmvan daar

    3808 + 1961

    h∆y¸h«y-'◊llO'-yihyeh

    niet zal zijn

    428

    heGlE'AhhA'Elleh

    dit

    4325

    £«yaGmallammayim

    aan het water

    7495

    yit'iKpÊrriPPi'tÓ

    Ik genas

    3068

    h√whÃyyhwh

    de HERE

    3541 + 559

    ramA'-hO–kKOh-'Amar

    zo zei

    559

    rem'◊Cy¬wwayyO'mer

    en hij zei

    4417

    xalemmelax

    zout

    7993 + 8033

    £AH-™el¸H¬Cy¬wwayyaHlek-HAm

    en wierp daar(in)

    4325

    £«yaGmahhammayim

    het water

    413 + 4161

    'AcÙm-le''el-mÙcA'

    naar uitgang van

    3318

    'Ec≈Cy¬wwayyEcE'

    En hij ging uit

    21 413:wyAlE''ElAyw:tot hem

    3947

    ˚xŸq«Cy¬wwayyiqx˚en namen

    4417

    xalemmelax

    zout

    8033

    £AHHAm

    daar(in)

    7760

    ˚myiWÃww¸WÓm˚

    en legt

    2319

    hAHfld·xx·dAH‰nieuwe

    6746

    tyix»l¸cc¸lOxÓtschaal

    3947 + 8705

    yil-˚xŸqq¸x˚-lÓ

    neemt voor mij

    559

    rem'◊Cy¬wwayyO'mer

    En hij zei

    20

    7921

    :telA–kaH¸mm¸HaKKAlet:

    misgeboorte veroorzakend

    776

    ¶ÂrA'AhÃww¸hA'Arec

    en het land

    7451

    £yivflrrAvÓmslecht

    4325

    £«yaGmahÃww¸hammayimmaar het water

    7200

    he'OrrO'eh

    ziende

    113

    y«nOd·''·dOnÓ

    mijn heer

    834

    reH·'a–kKa'·Her

    zoals

    2896

    bÙXXÙb

    goed

    5892

    ryivAhhAvÓr

    de stad

    4186

    baHÙmmÙHab

    woonplaats van

    2009 + 4994

    '√n-h≈FnihhinnEh-nA'

    zie toch

    413 + 477

    vAHyilÈ'-le''el-'ÈlÓHAvtot Elisa

    5892

    ryivAhhAvÓr

    de stad

    376

    yEHÃna''anHÍ

    mannen van

    559

    ˚r¸m'◊Cy¬wwayyO'm¸r˚

    En zeiden

    19 19 SV En de mannen van de stadzeiden tot Elísa: Zie toch, de wo-ning van deze stad is goed, zoalsmijn heer ziet; maar het water iskwaad, en het land onvruchtbaar. ||NBG de ligging ... is slecht, en delandstreek veroorzaakt misgeboor-te. || WV is fraai, zoals ... zelf kanzien, ... het land onvruchtbaar.’ ||GNB De burgers ... ‘U weet dat hetgoed wonen is in ... veroorzaaktmisgeboorten bij mens en dier.’ ||NBV De inwoners

    20 SV En hij zeide: Brengt mij eennieuwe schaal, en legt er zout in. Enzij brachten ze tot hem. || NBGschotel en doet ... Zij haalden hemer een. || WV Toen ze die gehaaldhadden || GNB ‘Breng ... beval Elisahun, ‘een nieuwe, en vul hem metzout.’ ... gebracht hadden, || NBVmet wat zout erop.’

    21 SV Toen ging hij uit tot de wa-terwel, en wierp het zout daarin, enzeide: Zo zegt de HEERE: Ik hebdit water gezond gemaakt, er zalgeen dood of onvruchtbaarheidmeer van worden. || NBG daaruit zalgeen ... misgeboorte meer voortko-men. || WV naar de bron, ... er zalniet langer || GNB ging hij ermeenaar de stadsbron ... Ik zuiver ditwater. Er zullen geen sterfgevallen ...meer van komen.’ || NBV en strooi-de daar zout in ... Het zal geen ...veroorzaken.’

    22 SV Alzo werd dat water gezond,tot op deze dag, naar het woord vanElísa, dat hij gesproken had. || NBGvolgens het woord || WV Op hetwoord van Elisa ... en dat is het ge-bleven tot op de dag van vandaag. ||GNB Op Elisa’s bevel werd het wa-ter zuiver en dat is tot nu toe zo ge-bleven. || NBV zoals Elisa heeft ge-zegd.

    23 SV En hij ging van daar op naarBeth-El. Toen hij nu de weg opging,zo kwamen kleine jongens uit destad; die bespotten hem, en zeidentot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop,ga op! || NBG toen hij de weg opk-lom, ... die de spot met hem drevenen hem toeriepen: Kom op, || WVToen hij de weg naar de stad opk-

    2Koningen 2:19-23 2 3 2 Koningen 2

    26Zie over de typering van relatief korte tekstgedeeltenm.b.t. Elisa de uitleg voor vs.1.

    27De tekst spreekt eenvoudigweg over ‘die stad’, maar uithet verband met vs.18 blijkt dat het over Jericho moetgaan (zie over Jericho Excurs 6, ‘Verwoeste steden’ inSBOT 3). ‘De mannen van die stad’ zijn vermoedelijkniet alleen de profetenzonen, maar de inwoners in hetalgemeen.

    28In de Oudheid stond Jericho bekend om zijn aangena-me klimaat en rijke vegetatie.

    29Het oude Jericho lag bij de bron Ain es-Sultan (dit isvermoedelijk dan ook de bron die hier bedoeld wordt).De stad was voor de watervoorziening van deze bronafhankelijk. Het gaat hier dan ook om een zeer ernstigprobleem. De klacht slaat op zowel het water als hetland, maar Elisa spreekt alleen herstel uit over de bron(een LXX-traditie laat het land onvermeld, maar MTverdient de voorkeur). Waarschijnlijk is bij ‘het land’dan ook concreet gedacht aan akkers die met water uitde bron geïrrigeerd werden. m¸HaKKAlet betekentgewoonlijk ‘misgeboorten hebbend’. Omdat het opland betrekking heeft, wordt het wel met ‘onvrucht-baar’ vertaald (vgl. SV, WV). Ondanks de grammatica-le vorm van het woord (die gewoonlijk geen causatievebetekenis heeft) lijkt ‘misgeboorten veroorzakend’ hierechter beter in de context te passen (zie vs. 21 m.b.t.water; vgl. NBG, GNB, NBV, NaB). Het is onbekendwaardoor het water verontreinigd is. Sommige uitleg-gers zien een verband met de vloek van Jozua(Joz.6:26), maar hoewel er theologisch gezien een ver-band bestaat met deze vloek (zie hieronder), is het nietaannemelijk dat als de bron al zolang verontreinigdwas, er nog mensen in Jericho zouden wonen. Anderenzoeken de oorzaak in radioactiviteit in diepere gesteen-telagen, die door een aardbeving in contact is gekomenmet het oppervlaktewater, maar de geologische gege-vens zijn op dit punt niet eenduidig.

    30Dat het een nieuwe schaal moet zijn, hangt er vermoe-delijk mee samen dat hiermee een profetische hande-ling wordt uitgevoerd. Een schaal voor dagelijksgebruik is hiervoor te profaan (vgl. 1Sam.6:17 en uit-leg).

    31Sommigen menen dat Elisa een magische handelinguitvoert, maar de nadrukkelijke vermelding dat het deHERE (niet Elisa) is die het water gezond maakt, sluitdeze interpretatie uit. Elisa’s handelwijze kan dan ookbeter als een profetische, symbolische handeling wor-den verstaan. Zie Excurs 10, ‘Profeten en wonderen’.

    32Zout stond reeds in de Oudheid bekend om zijnbederfwerende en conserverende werking. Bij verdra-gen in de Oudheid wordt naar zout verwezen om deonverbrekelijkheid van het verbond te benadrukken(zie uitleg Lev.2:13; Num. 18:19). Het gebruik vanzout heeft hier dan ook een symbolische waarde. Ove-rigens was het geen probleem om aan zout te komenmet de Dode Zee zo dicht in de buurt.

    33De situatie en verwoording (rp' ‘genezen’) herinnerenaan Ex.15:22-26, waar het bittere water te Maragezond wordt na een symbolische handeling vanMozes en waar de HERE beleden wordt als Israëls‘geneesheer’.

    34Zie m.b.t. de nadruk op de vervulling van profetischewoorden Inl. art. ‘Opbouw 1-2 Koningen’, par. 4.

    35Zie de uitleg na vs.18.36Het wonder vormt de vervulling van Ex.23:25-26,

    waar de HERE in de context van de verbondssluitingbelooft dat wanneer Israël Hem dient, Hij brood enwater zal zegenen en misgeboorten en onvruchtbaar-heid niet zullen voorkomen. Zie D.R. Davis, ‘TheKingdom of God in Transition: Interpreting 2 Kings2’, WTJ 46 (1984) 384-395.

    Elisa in Jericho (2:19-22)26Terwijl Elisa nog steeds in Jericho verblijft(vs.18), komen de inwoners van de stad bij hem(vs.19).27 Zij wijzen erop dat het op zich prettigwonen is in de stad,28 maar dat het drinkwaterbedorven is, waardoor ook het gewas dat ver-bouwd wordt misgeboorten veroorzaakt.29 Hunvraag geeft aan dat, in navolging van de profe-tenzonen van Jericho, nu ook de inwoners vandie stad Elisa als godsman erkennen.Daarop vraagt Elisa om een nieuwe schaal metwat zout erin (vs.20)30 en strooit hij als een sym-bolische handeling31 het zout32 in de bron. In de

    naam van de HERE spreekt hij uit dat de HEREhet water ‘genezen’ heeft,33 zodat het geen doodof misgeboorte meer zal veroorzaken (vs.21).Naar Elia’s woord is het water vanaf dat momentgezond (vs.22).34

    Net als bij Jozua begint Elisa’s optreden in Jeri-cho.35 Maar terwijl Jozua een vloek over de staduitsprak (Joz.6:26; vgl. 1Kon.16:34), brengtElisa’s optreden leven en verbondszegen.36

    Elisa in Betel (2:23-25)Vanuit Jericho gaat Elisa naar Betel (vs.23). Zovolgt hij de weg van Elia in omgekeerde rich-

    ‘Dit is een voorpublicatie uit deel 4 van de serie Studiebijbel Oude Testament. Bezoek voor meer informatie de website www.studiebijbel.nl.’

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    22

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    23

    Voorpublicatie / studiebijbel 2 Koningen 2:24-25

    8111

    > :§Ùr¸mOHHOm¸rÙn:

    naar Samaria

    7725

    bAHHAb

    hij keerde terug

    8033

    £AKHim˚˚miHHAm

    en van daar

    3760

    lemËra–kahhaKKarmelde Karmel

    413 + 2022

    rah-le''el-har

    naar berg

    8033

    £AKHimmiHHAmvan daar

    3212

    ™el≈Cy¬wwayyElek

    En hij ging

    25 3206:£yÊdAlÃyy¸lAdÓm:kinderen

    8147

    y≈n¸H˚˚H¸nÍ

    en twee

    705

    £yivA–bËra''arBAvÓm

    veertig

    1992

    £ehEmmEhemvan hen

    1234

    h√n¸v—–qab¸Gt¬wwaTT¸baqqavn‰

    en zij verscheurden

    4480 + 3293

    rav¬Cyah-§immin-hayyavaruit het woud

    1677

    £yi–bÁ–dDuBBÓm

    beren

    8147

    £«yaGt¸HH¸Tayim

    twee

    3318

    h√n'ecEGt¬wwaTTEce'n‰

    en gingen uit

    3068

    h√whÃyyhwh

    de HERE

    8034

    £EH¸–bB¸HEm

    in de naam van

    7043

    £El¸l—qÃy¬wway¸qal¸lEm

    en hij vervloekten hen

    7200

    £E'Ër«Cy¬wwayyir'Emen zag hen

    310

    wyflr·xa''ax·rAyw

    achter zich

    6437

    §ep«Cy¬wwayyipen

    En hij wendde zich

    24

    7142

    :fix„r‘qqErEÚx:

    kaalhoofd

    5927

    hEl·vv·lEhga op

    7142

    fix„r‘qqErEÚx

    kaalhoofd

    5927

    hEl·vv·lEhga op

    8705

    ÙllÙ

    tot hem

    lom, kwamen er jongens ... die hemspottend toeriepen: Klimmen maar,|| GNB ging Elisa naar Betel in hetgebergte. Tijdens de klim kwamener kinderen de stad uit, die hem be-gonnen uit te schelden: ‘Vooruit ||NBV naar de stad omhoog liep, ren-de een troep kinderen op hem af diehem uitlachten en schreeuwden: ...Zet ’m op!’

    24 SV En hij keerde zich achterom,en hij zag ze, en vloekte hen, in deNaam des HEEREN. Toen kwa-men twee beren uit het woud, enverscheurden van hen twee en veer-tig kinderen. || NBG Toen wenddehij zich om, ... vervloekte hen ...twee berinnen ... van die kinderen. ||WV met de naam van de HEER. On-middellijk ... van die jongens || GNBdraaide zich om, keek hen scherpaan ... Op dat ogenblik kwamen ...uit het struikgewas || NBV Elisa keekom, ... Meteen kwamen

    25 SV En hij ging van daar naar deberg Karmel; en van daar keerde hijweer naar Samaria. || WV en keerdevervolgens ... terug.

    2Koningen 2:24-25 4

    Het gebied waar Elia en Elisa werkten

    Het gebied waar Elia en Elisa werkten.

    5 2 Koningen 2

    37Zie de uitleg aan het begin van dit hoofdstuk.38Blijkens de formulering van vs.24 bestaat de groep uit

    meer dan 42 jongens. Hoe oud ze waren, wordt in detekst niet gezegd; de aanduiding ‘kleine jongens’ kanook op iets oudere kinderen betrekking hebben, die alenige verantwoordelijkheid voor hun daden kunnendragen (bv. 1Sam.20:35; 1Kon.11:17; vgl. 5:2).

    39Reizigers reisden gewoonlijk met bedekt hoofd alsbescherming tegen de zon. Dit impliceert dat er sprakeis van een bewuste belediging, niet een spontaannaroepen vanwege een op dat moment opvallendlichaamskenmerk. Dat Elisa’s hoofd bedekt moet zijngeweest, roept de vraag op hoe de jongens wisten dathij kaal was. Sommigen nemen aan dat profeten in dietijd hun hoofd kaalschoren, maar buiten dit vers zijndaarvoor geen bewijzen (vgl. 1:8 en uitleg). Het isdaarom aannemelijker dat Elisa’s kaalhoofdigheid eennatuurlijke oorzaak had, wat in het oude Nabije Oos-

    ten uitzonderlijk was en mede daarom breder bekendzal zijn geweest. Dat Elisa zijn hoofd uit rouw kaalge-schoren zou hebben, is op grond van Deut.14:1 uitge-sloten.

    40Omdat in 10:14 ook sprake is van 42 doden, verklarensommigen dit als een symbolisch getal. Omdat hier-voor geen nadere aanwijzingen zijn, is het echter aan-nemelijker dat de overeenstemming op toeval berust.

    41Samaria, zie Excurs 5, ‘Hoofdsteden en paleizen’, par.4.

    42Uitleggers die de tekst wel in die zin uitleggen, hebbenvaak grote moeite met Elisa’s optreden. Gray karakteri-seert het bijvoorbeeld als grenzend aan godslastering.Ook in de Oudheid hadden sommigen al moeite methet gebeurde. Een LXX-traditie heeft ‘stenigen’ inplaats van ‘bespotten’, wat vermoedelijk een poging ishet vergrijp meer in overeenstemming te brengen methet oordeel.

    ting.37 Betel is een centrum van Jerobeams afgo-dendienst (1Kon. 12:25vv.). Elisa blijkt er alsboodschapper van de HERE niet welkom. Als hijin de buurt van de stad is, komen er jongens38

    uit de stad die Elisa spottend naroepen.39 Elisakeert zich echter om en vervloekt hen in denaam van de HERE (vs.24). Daarop komen ertwee berinnen uit het bos, die 42 kinderen uit degroep verscheuren.40

    Vanuit Betel reist Elisa verder naar de berg Kar-mel, de plaats waar Elia destijds de strijd met af-goderij aanbond (1Kon.18) en van daaruit naarSamaria, de hoofdstad van Israël en het begin-punt van zijn laatste reis met Elia (vs.25).41

    De berinnen herinneren aan de verbondsvloekdat als de Israëlieten het verbond verlaten, deHERE wilde dieren op hen zal afsturen die henvan hun kinderen zullen beroven (Lev.26:22).Elisa’s vloek komt dan ook niet voort uit een per-soonlijke gekrenktheid,42 maar is een oordeel ge-richt tegen een stad die het verbond van deHERE bewust veronachtzaamt en zijn profeet, endaarmee de HERE zelf, afwijst.De gebeurtenis in Betel vormt de tegenhangervan die in Jericho, waar Elisa’s optreden juist deverbondszegen bevestigt (vs.19-22). Zo komtElisa reeds aan het begin van zijn bediening naarvoren als een knecht van de HERE, in wiens op-treden de beide zijden van het verbond naar vo-ren komen: leven voor wie de HERE dient (vgl.hfst. 4) en oordeel over wie Hem verwerpt (vgl.8:7vv.).

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    24

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Achtergrond artikel

    We kunnen heel wat ontdekken over bijbel-

    gebruik als we observeren hoe de schrijver

    van 1 Petrus met zijn eigen Bijbel omging bij

    het schrijven van zijn brief. Op welke manier

    maakte hij gebruik van het Oude Testament?

    In dit artikel worden de belangrijkste citaten

    uit en toespelingen op het Oude Testament

    uit de eerste Petrusbrief belicht.

    Verlossing en de Wet

    De eerste Petrusbrief opent, althans voor wat het gebruik van het Oude Testament betreft, met verlossing en daarbij staat de Wet centraal. De eerste zinspeling ligt in de vermel-ding dat de gelovigen besprenkeld zijn met het bloed van Christus (1:2). In Ex.24 staat Mozes’ bloedbesprenkeling op het altaar bij de Sinaï beschreven. Dit is een element in de verbond-sluiting. Besprenkeling met bloed wordt in Hebr.9:16-20 aangehaald om te verwijzen naar Jezus’ bloed waarmee Hij het nieuwe verbond sluit (vgl. Jer.31:31-34, Mat.26:28; Luc.22:20, Mar.14:24).

    - Door Hans van Nes -

    Het Oude Testament meelezen met 1 Petrus

    In 1 Petrus 1:16 wordt Lev.11:44-5 geciteerd: ‘Er staat immers geschreven: wees heilig, want Ik ben heilig’. Deze oproep is van centraal belang in het Sinaïtisch verbond (vgl. Lev.19:2; 20:7). De oproep in 1Pet.1:13 om de lendenen van het verstand te omgorden wordt vaak gelezen tegen de achtergrond van de opdracht om ‘met om-gorde lendenen’ het Pascha te vieren (Ex.12:11). Jezus heeft zelf deze woorden gebruikt bij Petrus (Joh.21:18). In het volgende vers (1:17) volgt een echo, niet uit de Wet, maar uit Jesaja: gelovigen zijn ‘niet met zilver of goud verlost’. Dit verwijst naar Jes.52:3 waar aan Israël toege-zegd wordt ‘zonder zilver’ weer vrijgekocht te zullen worden net zoals het ‘voor niets verkocht werd’. De verlossing uit Babylon en de verlos-sing uit de zonde staan hier op één lijn. Zoals de Heer zijn volk verlost heeft, zo verlost Hij de lezers van 1 Petrus die in Christus geloven. Maar de niet betaalde prijs uit Jesaja wordt in 1 Petrus juist de allerhoogste prijs: het bloed van Christus.Nog een laatste keer komt de Wet terug, na-melijk met de beschrijving van Christus als het lam in 1:19, waarmee het Pascha [zie zijlijn] opnieuw indachtig wordt gemaakt.

    Uit deze opsomming wordt duidelijk dat de schrijver de geestelijke po-sitie van de gelovige beschrijft met citaten en zinspelingen die vooral uit de Pentateuch [zie zijlijn] komen. De gelovige is gered zoals Israël met Pascha, hij is besprenkeld met verbonds-bloed en wordt opgeroepen tot heiligheid zoals bij Sinaï.

    De Christus van de profetenHet is interessant dat het eerste deel van de brief spreekt over Christus’ lang voorspelde komst (vs.5, 10-12, 20), zonder dat er concrete profeten worden aangehaald. Zou dit mede te verklaren zijn doordat het eerste deel, zoals gezegd, vooral verlossing en Wet centraal stelt? Vanaf 1Pet.1:24 komt hierin verandering: de profeten beginnen in 1 Petrus te werken zoals de Wet eerder. De ervaring van een langverwachte verlossing als hoogtepunt van de heilsgeschiedenis, is be-kend in Israël, vooral bij Jesaja. De verzen 24-25 citeren Jes.40:6-8, het begin van Jesaja’s verlos-singsprofetieën: ‘De mens is als gras en zijn schoonheid als een bloem in het veld: het gras verdort en de bloem valt af, maar het woord van de Heer blijft eeuwig bestaan’. De schrijver voegt echter toe: ‘dit woord is het evangelie dat u verkondigd is’. Niet alleen profeten kondigen Christus aan. 1 Pet.2:3 zinspeelt op Ps.33:9 ‘smaak en zie dat de Here goed is’. Dit is een verwijzing naar een concrete hulpdaad van God aan David. De Psalm behoort tot de meest populaire oudtes-tamentische gedeelten in nieuwtestamentische citaten. Een wijsheidsuitspraak uit dezelfde Psalm, Ps.33:12, wordt in 3:10-12 aangehaald, een stuk 1 Petrus dat meer wijsheidsuitspraken

    ‘De auteur van 1 Petrus ondersteunt zijn

    boodschap met citaten uit en toespelingen op

    het Oude Testament.’

    D e Z i j l i j n

    LXX of Septuaginta: De oude Griekse vertaling van het Oude Testament

    MT (Masoretische Tekst): De middeleeuwse, maar getrouw overgeleverde Hebreeuwse tekst van het Oude Testament.

    Pascha: Feest ter herinnering van de uittocht van de Israëlieten uit Egypte (Ex.12).

    Pentateuch(van het Griekse penta-teuchos, ‘uit vijf delen be-staand’) aanduiding voor de boeken van Mozes, de eer-ste vijf boeken uit de Bijbel.

    De apostel Petrus.

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    25

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    26

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    27

    bevat. Het gebruik van profetie wordt sterker naarmate het tweede hoofdstuk de aandacht op Christus vestigt. De verzen 2:4-10 gaan over Christus als hoeksteen en vormen een bewer-king van zes teksten uit de profeten over een hoeksteen. Vers 4 noemt voor het eerst de steen die bouwlieden verworpen hebben en noch-tans een hoeksteen is geworden, een citaat uit Ps.117:22. Vers 6 spreekt over de kostbare en betrouwbare hoeksteen in Jeruzalem, een citaat uit Jes.28:16. Vers 7 citeert voor de tweede keer Ps.117:22 over de verwerping van de bouwlie-den. Vers 8 noemt Christus de ‘steen waarover men struikelt, een rotsblok waaraan men zich stoot’. Dit is een aanvulling bij het voorgaande vanuit Jes.8:14-15, waarin de Here ‘de steen is waaraan men zich stoot, de rots waarover de twee koningshuizen van Israël struikelen’. Zoals Israël niet naar de profeten luisterde en haar bezit kwijtraakte, zo luisteren ongelovige Joden niet naar de boodschap van het evangelie. Vers 8 legt uit: ‘Zij struikelen omdat ze Gods woord niet gehoorzamen’.

    1Pet.2:9 vat twee profetieën samen met een wettekst. Eerst worden de gelovigen om-schreven als ‘een uitverkoren geslacht, een koninkrijk van priesters, een heilige natie, een volk dat Gods eigendom is’. Aan deze roeping uit Ex.19:5-6 wordt de profetie van Jes. 43:21 gekoppeld: het volk ‘zal Mijn lof verkondigen’. In 1Pet.2:9 zijn deze grote daden: de redding door Christus uit de duisternis naar ‘Zijn wonderlijk licht’, een toespeling op Jes. 9:1. Vers 10 citeert het woordspel met Israëls naam uit Hos.1:6 (niet ontfermde), 1:9 (niet-mijn volk) en de omkering in Hos.2:25 (wel ontfermde, wel mijn volk). In vers 12 zou de ‘dag van de vergelding’ een echo kunnen zijn van Jes.10:3.

    Daarna volgt wellicht het langste citaat uit het Oude Testament, opnieuw uit de profeten: de beroemde woorden uit Jesaja 53 in de verzen 22-25. Overduidelijk wordt Christus geïdentifi-ceerd als de knecht van de Here, de knecht die lijdt. Hij begaat geen zonde en liegt nooit (2:22; Jes.53:9). Hij draagt in zijn lichaam onze zonden en geneest ons daarvan door de striemende slagen die hij krijgt (2:24; Jes.53:4,5). Wij -in 1 Petrus ‘u’- zijn verdwaald als schapen tot Hij ons vindt (2:25, Jes.53:5). De profetische teksten vloeien dus rijkelijk in dit tweede hoofdstuk waarin Christus wordt beschreven. Christus, de hoeksteen, verworpen en lijdend, is het aangekondigde keerpunt in de geschiedenis.

    Vermaningen en Wijsheid Hoewel het vermanende gedeelte al in 1Pet.2:11 begon, lijken de vermaningen vanaf 1Pet.3 dui-delijk ondersteund vanuit wijsheidsteksten die weerklinken vanuit het Oude Testament. Niet enkel expliciete wijsheidsteksten worden aange-haald, ook historische figuren en gebeurtenis-sen. Dit is echter een typisch wijsheids element (vgl. bijv. Ps.136 ). Zo wordt in 1Pet.3:6 de vrou-welijke gelovige aangespoord om een voorbeeld te nemen aan Sara, die Abraham gehoorzaamde en ‘heer’ noemde. In 1Pet.3:20 worden lessen getrokken uit de tijd van Noach. In 1Pet.3:10-12 staat een lang citaat uit Ps.33. Het is voor de tweede keer in de brief dat deze Psalm aangehaald wordt, maar nu is de focus verscho-ven naar het wijsheidsgedeelte van de Psalm (vs.11-16). Nu worden de woorden opgevat als toepasselijk voor de christelijke levens-stijl, niet zozeer als een herinnering aan Gods ingrijpen toen David in gevaar was. Er is dus niet alleen een klemtoon op wijsheidsteksten

    vanaf 1Pet.3, maar ook een wijsheidsbenadering van het hele OT. Dit zien we in 1Pet.3:14. Hier klinkt de oproep de Here te blijven eerbiedigen, ook bij onderdrukking. De bron hiervoor is Jes.8:12-13: Israël moet de Here heilig achten en ontzag voor Hem hebben. Andere woorden uit dezelfde verzen zijn reeds aangehaald op profetische basis (vgl. 1Pet.2:8, hierboven). Het is opmerkelijk hoe zowel Ps.33 als Jes.8 elk twee keer worden gebruikt in 1 Petrus, telkens met verschillend doel. Eén keer gebeurt het eerder vanuit een profetisch perspectief en één keer vanuit een wijsheidsperspectief.

    De ‘Geest van heerlijkheid en de Geest van God’ (1Pet.4:14, NBG) is gebaseerd op Jes.10:12, waar staat dat de Geest van God zal rusten op een ‘twijg uit de wortel van Jesse’. Dat dit vers ten grondslag ligt aan 1Pet.4:14 is hoogstwaarschijnlijk, want de vermelding dat de ‘Geest van God op iemand rust’, is uniek in de Griekse vertaling van het OT (LXX) en in het NT. Nieuwtestamentische wijsheid steunt opnieuw op oudtestamentische profetie: op de beloofde twijg van Jesse en op een verdrukte gelovige rust dezelfde Geest van God. De rest van de brief bevat allerlei oudtestamen-tische wijsheidsteksten. In 1Pet.4:18 vraagt de schrijver: ‘Als zij die rechtvaardig leven al ternauwernood gered kunnen worden, hoe moet het dan gaan met hen die zondigen doordat ze God niet gehoorzamen?’ De vraag volgt nauwgezet Spr.11:31 ‘aan de rechtvaardige wordt vergolden op aarde, hoeveel te meer aan de goddeloze en de zondaar!’ Het gezegde van 1Pet.5:5, ‘God keert zich tegen hoogmoedigen, maar aan nederigen schenkt hij zijn genade,’ is een citaat uit Spr.3:34. De geruststelling uit 1Pet.5:7 volgt Ps.54:22 , ‘Werp uw bekommer-nis op de Here, Hij zal voor u zorgen’.

    Het Oude Testament meevolgenIn 1 Petrus weerklinken vermoedelijk meer OT verzen dan men op eerste zicht hoort. Boven-dien worden deze structureler, thematischer en systematischer gebruikt, dan men op eerste zicht in de gaten heeft. Structureel kunnen we een klemtoon zien liggen op de Pentateuch [zie zijlijn - pag. 25] in het begin, waar de schrijver

    Zie ook:

    Elliott, J.H. 1 Peter, A New Translation with Introduction

    and Commentary. Anchor Bible vol. 37B. New York:

    Doubleday, 2000.

    Green, G. L. The Use of the Old Testament for Christian

    Ethics in 1 Peter. Tyndale Bulletin 41 (1990).

    Achtergrond artikelspreekt over de verlossing in Christus en heilig-heid. Als de focus naar Christus verschuift, wordt meer uit de profeten geput en in het verma-nende gedeelte meer uit wijsheidsliteratuur. Met bovenstaand overzicht worden wij uitgeno-digd om niet alleen 1 Petrus te lezen, maar met de schrijver mee het Oude Testament te lezen vanuit het gegeven dat de Messias gekomen is. Dit is het hoogtepunt van Gods handelen, de ultieme toepassing van de Wet, de ultieme ver-vulling van de profetieën en van Israëls wijsheid in het leven van de gelovige.

    ‘Wanneer hij refereert aan Christus, maakt

    de auteur vooral gebruik van de oudtesta-

    mentische profeten.’

  • 2

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    Stud

    iebi

    jbel

    m

    agaz

    ine

    28

    Zelfstudie

    In het eerste deel van de serie ‘Studie-

    methoden’ hebben we stilgestaan bij de

    begrippen- of woordstudie. Een andere vorm

    van bijbelstudie betreft de namenstudies.

    U wilt het karakter of de biografie van een

    persoon in de Bijbel bestuderen. De mens is

    naar Gods beeld en gelijkenis geschapen en

    de Bijbel doet verslag van Gods omgang met

    mensen.

    Een studie maken van het leven van iemand, van iemands leefwijze, handelwijze en beweegredenen is dus erg zinvol en leerzaam. Niet alleen om je te laten inspireren door de goede eigenschappen van iemand, maar ook om te leren van zijn fouten of falen. We geven een voorbeeld en gebruiken de Studiebijbel CDR en de boekenserie Studiebijbel Nieuwe Testament als lesmateriaal. We kiezen de persoon van Ma-ria, de moeder van Jezus, niet het eenvoudigste voorbeeld, maar ook niet het moeilijkste.

    Stap 1. Om te beginnen moeten we de tekstplaatsen vaststellen waar over haar wordt gesproken. De boekenserie: We gaan naar deel 16 ‘Eigen-namen en Index’, en wel naar Index II Namen-studies. De CDR: Via de functie ‘zoeken’ en het zoek-formulier ‘Zoeken in woordstudies’ op ‘woord(en)’ vinden we dat de naam ‘Maria’ een weergave kan zijn van twee Griekse namen, namelijk 0363 Maria en 0364 Mariam. We zullen dus om iets over ‘onze’ Maria te weten te komen gebruik moeten maken van twee

    Zelfstudie Studeren met de studiebijbel (2)

    Karakter- of namenstudie

    - Door Gijs van den Brink -

    woordstudies en twee concordantielijsten. Want beide namen kunnen een weergave zijn van de Maria die we zoeken. We gaan nu naar de namenstudies met nummer 0363 en 0364. Bij het gebruik van de CDR zorgen we ervoor dat de optie ‘concordantie’ aangevinkt staat. In de concordantie staan achter de versnummers kleine letters, beginnend met ‘a’ en oplopend tot ‘g’. Dit betekent dat er wel zeven verschillende Maria’s in het NT voorkomen. Dit gegeven is natuurlijk van groot belang, want als we onze studie willen beperken tot de moeder van Jezus, moeten we geen tekstplaatsen bestuderen waar het over een andere Maria gaat. We raadplegen even de naamstudie en het blijkt dat Maria, de moeder van Jezus de letter ‘a’ heeft. Nu kunnen we aan de hand van de a-aanduidingen de tekst-plaatsen gaan verzamelen waar zij voorkomt. Voor het overzicht noemen we hier alleen de hoofdstukken. Eerst de lijst van 0363 Maria: Matt.1-2; Marc.6; Luc.1-2; Hand 1. De lijst van naamstudie 0364 Mariam geeft: Matt.1; 13; Luc.1-2; Hand.1. We lezen de tekstplaatsen één keer door in onze eigen Bijbel.

    Stap 2. De volgende stap na het lezen van de teksten is het geven van een eerste indruk en het stellen van verhelderingsvragen. Wat ons direct opvalt is dat Maria tijdens het publieke optreden van Jezus na zijn doop maar één keer genoemd wordt in het Evangelie (Matt.13:55//Marc.6:3). Hier rijst een vraagteken. Komt Maria naast de teksten over de geboorte nog maar één keer voor in de evangeliën? Dit moeten we even ont-houden en eventueel straks verder uitzoeken.

    Stap 3. Dan zijn we toe aan het maken van een chrono-logisch overzicht van het leven van Maria. Deze vinden we in de naamstudie 0363 onder ‘(a)’. Bij een eerste lezing krijgen we al direct antwoord op de zojuist gestelde vraag over het voorko-men van Maria in het Evangelie. Het blijkt dat ze nog drie keer genoemd wordt, maar niet als Maria, maar als de ‘moeder van Jezus’, namelijk op de bruiloft te Kana (Joh.2), wanneer ze Jezus een keer opzoekt als Hij aan het prediken is (Marc.3:31vv.) en bij zijn kruisiging (Joh.19:26-27). Dit maakt het beeld compleet. Het chronologisch overzicht van het leven van Maria wordt u in de naamstudie onder ‘(a)’ gegeven en zullen we hier niet herhalen. We worden opmerkzaam gemaakt op het gegeven dat Maria wel bij de kruisiging, maar niet bij de begrafenis en de opstanding van Jezus aanwezig was. Mogelijk is zij dagenlang verslagen geweest door de dood van haar zoon.

    Stap 4. Vervolgens zijn we toe aan het identificeren van het karakter van Maria. Hiervoor biedt de Studiebijbel (zowel boekenserie als CDR) twee bronnen. De eerste is de zojuist gelezen woordstudie. We lezen hier dat Maria over het algemeen de bediening van Jezus heeft ge-steund. Dit blijkt bijvoorbeeld op de bruiloft te Kana (Joh.2), waar zij Jezus aanspoort om het in verlegenheid verkerende bruidspaar te helpen. Ook blijkt haar vertrouwen in Jezus uit wat zij tegen de bediende zegt (‘Wat Hij u ook zegt, doet dat’). Zij zoekt Jezus op wanneer Hij aan het prediken is (Marc.3:31vv.). Ook was Maria

    aanwezig bij de kruisiging van Jezus (Joh.19:26-27). En tot slot zien we haar na de opstanding van Jezus terug in de bovenkamer, waar ze met 120 anderen in gebed is (Hand.1:14). We mogen dus aannemen dat zij ook aanwezig was op de Pinksterdag, toen de Heilige Geest werd uitgestort. We concluderen dat Maria in het NT wordt gekenschetst als een bijzonder gelovige vrouw, die bereid was zic