STRATEGISCHE ONTWIKKELINGEN IN HET … · APEC Asia-Pacific Economic Cooperation ... In het eerste...
Transcript of STRATEGISCHE ONTWIKKELINGEN IN HET … · APEC Asia-Pacific Economic Cooperation ... In het eerste...
STRATEGISCHE ONTWIKKELINGEN IN HET
GEMEENSCHAPPELIJK BUITENLANDS- EN
VEILIGHEIDSBELEID VAN DE EUROPESE
UNIE EEN ANALYSE VAN DE EUROPESE GLOBALE STRATEGIE Wetenschappelijke verhandeling
Aantal woorden: 23 374
Willem Gatz Stamnummer: 01505521
Promotor: Prof. dr. Hendrik Vos
Copromotor: Liesbeth Steurs
Masterproef voorgelegd voor het behalen van de graad master in de richting Politieke Wetenschappen
afstudeerrichting Internationale Politiek
Academiejaar: 2016 - 2017
Inhoudstafel
Abstract ...................................................................................................................................... 1
Dankwoord ................................................................................................................................. 2
Lijst van afkortingen .................................................................................................................. 3
1. Inleiding ................................................................................................................................. 4
2. Over de Europese Globale Strategie ...................................................................................... 7
3. Literatuurstudie ...................................................................................................................... 8
3.1. De EU: een strategische actor? ........................................................................................ 8
3.2. Europese waarden en belangen ...................................................................................... 11
3.2.1. De Europese kernwaarden: democratie, de rechtsstaat en mensenrechten ............. 12
3.2.2. De Europese belangen............................................................................................. 13
3.2.3. De militaire middelen van de EU............................................................................ 15
3.3. De EU als een regionale actor ....................................................................................... 17
3.4. De EU als een globale actor ........................................................................................... 21
3.4.1. De EU in de wereld ................................................................................................. 21
3.4.2. Effectief multilateralisme ....................................................................................... 22
3.5. Overzicht van onderzoeks- en deelvragen ..................................................................... 25
4. Methodologie ....................................................................................................................... 26
5. Onderzoek ............................................................................................................................ 28
5.1. Het strategische actorschap van de EU .......................................................................... 28
5.2. Waarden en belangen in de EU ..................................................................................... 32
5.3. Het regionale actorschap van de EU .............................................................................. 37
5.4. Het globale actorschap van de EU ................................................................................. 43
6. Besluit ................................................................................................................................... 47
7. Bibliografie ........................................................................................................................... 49
1
Abstract
Deze thesis onderzoekt via een inhoudsanalyse van de Europese Globale Strategie (EUGS)
hoe de Europese Unie wil inspelen op de belangrijkste strategische gebreken van het
Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid (GBVB). De gebreken, gedefinieerd
aan de hand van het bestaande academische debat, hebben betrekking op vier onderwerpen:
het Europese strategische actorschap, waarden en belangen, het regionale en het globale
buitenlandse beleid. Uit het onderzoek blijkt dat (1) de EUGS wil bijdragen tot het
strategische actorschap van de Unie door een proces van strategische reflectie in te leiden, een
meer coherent beleid na te streven en concrete acties voort te brengen, (2) de strategie weinig
ingaat op de tegenstelling tussen waarden en belangen, (3) de Unie haar nabuurschapsbeleid
wil verbeteren door grotere differentiatie en meer voordelen voor deelnemende landen, maar
geen belang hecht aan de kritiek op democratische inconsequentie en de omgang met externe
uitdagingen en (4) het globale buitenlandse beleid vasthoudt aan het effectief multilateralisme
en de strategische partnerschappen. De voornaamste conclusie is echter dat de EUGS de
strategische gebreken van het GBVB op korte termijn wil verhelpen door in te zetten op
Europese militaire integratie.
2
Dankwoord
Eerst en vooral zou ik graag mijn promotor, Hendrik Vos, willen bedanken voor de snelle en
duidelijke antwoorden op mails, het verbeteren van de literatuurstudie en de algemene
ondersteuning. Daarnaast gaat mijn dank uit naar mijn medestudenten voor de goede en
kritische commentaren tijdens de werkcolleges. Ten slotte wil ik ook mijn vriendin, Lisa, en
mijn familie bedanken voor de morele steun tijdens het schrijven van de thesis.
3
Lijst van afkortingen
APEC Asia-Pacific Economic Cooperation
ASEAN Association of Southeast Asian Nations
BRICS Brazil, Russia, India, China, South-Africa
CELAC Community of Latin American and Caribbean States
ENB Europees Nabuurschapsbeleid
EP Europees Parlement
EU Europese Unie
EUGS Europese Globale Strategie
EUISS European Union Institute for Security Studies
EVS Europese Veiligheidsstrategie
GBVB Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid
GVDB Gemeenschappelijk Veiligheids- en Defensiebeleid
IMF Internationaal Monetair Fonds
NAVO Noord-Atlantische Verdragsorganisatie
VEU Verdrag betreffende de Europese Unie
VK Verenigd Koninkrijk
VN Verenigde Naties
VS Verenigde Staten
4
1. Inleiding
Deze thesis behandelt strategische ontwikkelingen in het Gemeenschappelijk Buitenlands- en
Veiligheidsbeleid van de Europese Unie. Er zijn verschillende redenen om aandacht te
besteden aan dit onderwerp. Ten eerste kent het Europese buitenlands beleid regelmatig, naast
een gebrek aan daadkracht, een gebrek aan visie en strategie. Voorbeelden hiervan zijn de
Europese verdeeldheid tijdens de Irakoorlog en de onsuccesvolle militaire interventie in Libië
in 2011. Een tweede reden is dat het buitenlandse beleid van de EU niet enkel de levens van
miljoenen mensen buiten de Unie beïnvloedt, maar ook een rechtstreeks effect heeft op de
binnenlandse politiek. Zo heeft de recente vluchtelingencrisis, die voornamelijk voortvloeit
uit de oorlog in Syrië, het Europese migratie- en grenzenbeleid onder druk gezet. Een ander
voorbeeld kan men vinden in de Europees-Russische sancties en tegensancties, die nefaste
gevolgen hebben gehad voor bepaalde economische sectoren. Het belang van een duidelijke
visie op buitenlands beleid valt dus niet te onderschatten. Strategie is namelijk niet enkel
reageren op crisissen. Het is ook het vormen en beïnvloeden van internationale structuren en
processen (Biscop & Andersson, 2008; Keukeleire & Delreux, 2014). Een derde reden om te
focussen op strategie in het Europese buitenlands beleid is de actuele relevantie van dit thema.
Op de Europese Raad in juni 2016 heeft de Hoge Vertegenwoordiger voor Buitenlandse
Zaken en Veiligheid, Federica Mogherini, namelijk de nieuwe Europese Globale Strategie
voorgesteld (Europese Raad, 2016). Dit document zou de leidraad moeten vormen voor een
meer strategisch buitenlands beleid.
De ontwikkeling van de EUGS is dan ook een goede aanleiding om onderzoek te doen naar de
strategische ambities van de Unie. Meer concreet probeert deze thesis een antwoord te vinden
op de volgende onderzoeksvraag: op welke manier speelt de nieuwe globale strategie in op de
strategische gebreken van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en Veiligheidsbeleid? Deze
gebreken identificeer ik aan de hand van het bestaande academische debat rond strategie in
het GBVB, dat opgesplitst kan worden in vier delen: het strategische actorschap van de Unie,
de Europese waarden en belangen, het regionale en het globale buitenlands beleid. Uit elk van
de vier delen leid ik een aantal deelvragen af.
In het eerste deel van het academische debat draait het om de vraag of de Unie daadwerkelijk
een strategische actor is. Hoewel het antwoord op die vraag niet eenduidig is, wordt er om
verschillende redenen getwijfeld aan de Europese strategische visie. Zo wordt benadrukt dat
de EU geen duidelijke visie heeft op de wereldorde en de Europese rol in die orde (Hill &
Smith, 2011) en dat de Unie vooral reageert op internationale gebeurtenissen in plaats van
politieke processen actief te beïnvloeden (Howorth, 2011). Aangezien anderen (Biava, Drent,
& Herd, 2011; Biscop & Andersson, 2008; Smith, 2011) tekens zien dat de Unie zich
momenteel ontwikkelt als strategische actor, bestaat er enige twijfel over het strategische
actorschap van de EU. Deze twijfel, op zichzelf ook betekenisvol, toont aan dat men de
Europese Unie in het algemeen niet als een strategische actor beschouwt. Daarom is de eerste
deelvraag of en hoe de EUGS wil bijdragen tot het strategische actorschap van de Unie.
5
Het tweede deel gaat in op de Europese belangen en waarden, die een belangrijke rol spelen
bij het tot stand komen van strategieën. De meeste aandacht wordt hier besteed aan de
spanningen tussen belangen en waarden (Biscop, 2013; Eder, 2011; Edström & Gyllensporre,
2015; Keukeleire & Delreux, 2014). Zo zou de Unie in haar buitenlands beleid al te vaak
democratische langetermijndoelstellingen verruilen voor winsten op korte termijn. Aangezien
dit binnen en buiten de Westerse wereld schade toebrengt aan het imago van de Unie en de
Europese waarden, wordt dit als een groot probleem ervaren. Daarnaast focust dit deel op de
rol van militaire middelen in het Europese buitenlands beleid (Biscop & Coelmont, 2012;
Howorth, 2011). Mijn deelvragen op dit gebied zijn: Legt de strategie nieuwe accenten inzake
de Europese waarden en belangen? Hoe behandelt de EUGS de tegenstelling tussen waarden
en belangen? Welke rol spelen militaire middelen in dit alles?
In haar regionaal beleid beschouwt de EU een veilige, stabiele en welvarende nabuurschap als
één van de voornaamste strategische doelstellingen. Omdat de Unie stabiliteit en
welvarendheid als producten van de democratische rechtsstaat en de vrije markt ziet, tracht ze
landen in de regio om te vormen naar haar eigen beeld. Daarvoor wordt vooral een beroep
gedaan op het uitbreidingsbeleid en het Europese Nabuurschapsbeleid (ENB). De grootste
gebreken van het nabuurschapsbeleid worden omschreven als: de geringe voordelen voor
deelnemende landen (Nielsen & Vilson, 2014; Smith K. E., 2011), democratische
inconsequentie (Biscop, 2008 en 2013; EUISS, 2009), externe uitdagingen (Dannreuther,
2008) en de moeilijke omgang met de verscheidenheid van de buurlanden (Dannreuther,
2008; Keukeleire & Delreux, 2014). Op basis hiervan kom ik tot de volgende vragen: wat zegt
de nieuwe strategie over het nabuurschapsbeleid? Hoe reageert de EUGS op de vier
aangehaalde kritieken op het ENB?
Het vierde deel gaat over de globale rol van de Europese Unie. Op basis van cruciale
concepten als globalisatie, complexe interdependentie en multipolariteit heeft de Unie ervoor
gekozen om een wereldorde van effectief multilateralisme te promoten. Hierbij wordt ze met
enkele problemen geconfronteerd. Ten eerste hebben de strategische partnerschappen tot nu
toe weinig bijgedragen tot de bevordering van het effectief multilateralisme (Menotti &
Vencato, 2008; Renard, 2011 en 2014). Ten tweede kan men vragen stellen bij het effectief
multilateralisme zelf. Er heerst onduidelijkheid over de precieze aard van het concept en de
gewenste methode om het te bereiken. Daarnaast wijst interne Europese verdeeldheid op de
limieten van het systeem en wordt de Europese visie op multilateralisme uitgedaagd door
nieuwe visies (Gowan, 2008; Howorth, 2010; Keukeleire & Delreux, 2014). Dit leidt tot de
volgende vragen: blijft het effectief multilateralisme de Europese globale doelstelling? Hoe
wil de EUGS de problemen met de strategische partnerschappen en het effectief
multilateralisme oplossen?
Alle deelvragen zullen beantwoord worden via een inhoudsanalyse van de EUGS. Aangezien
de strategie op zich een vrij beknopt document is, baseert het onderzoek zich ook op officiële
verwante documenten en speeches en interviews van de Hoge Vertegenwoordiger en
belangrijke medewerkers. Een uitermate belangrijke beperking van het onderzoek is dat ik
enkel analyseer wat de Europese Unie zegt, niet wat ze effectief doet. Dit kan beschouwd
6
worden als de grootste zwakte van de studie, maar valt ook te verantwoorden door de nood
aan een afgebakend onderzoek. Bovendien is wat de EU zegt niet onbelangrijk voor wat de
Unie doet. Hoewel deze twee zaken kunnen verschillen, is een zekere overeenstemming
tussen beide cruciaal voor de voorspelbaarheid en geloofwaardigheid van de Unie als
internationale actor. Het discours van de Unie is dus niet onbelangrijk voor het uiteindelijke
beleid.
De thesis kent een logische opbouw. Na een korte toelichting bij de EUGS volgt een meer
uitgebreide weergave van het vierdelige wetenschappelijke debat rond strategie in het GBVB.
Hierin zullen de voornaamste gebreken van het Europese buitenlands beleid aangehaald en
verduidelijkt worden. Alvorens het onderzoek aan bod komt, ga ik even dieper in op de
gebruikte methodologie. Het onderzoek zelf bestaat, naar analogie met het academische debat,
uit vier delen. Voor elk deel ga ik na hoe de nieuwe Europese globale strategie inspeelt op de
kritieken op het GBVB. Ten slotte komt de conclusie, waarin ik de belangrijkste bevindingen
van het onderzoek samenvat en enkele aanbevelingen geef voor verder onderzoek.
7
2. Over de Europese Globale Strategie
De Europese Globale Strategie is de opvolger van de Europese Veiligheidsstrategie (EVS) uit
2003, die beschouwd wordt als de eerste grote Europese strategie voor het buitenlandse
beleid. Als gevolg van de openlijke Europese verdeeldheid over de legitimiteit van en
deelname aan de Irakoorlog had de EVS vooral het doel om de lidstaten te verzoenen en
eensgezindheid uit te stralen. Hoewel de strategie een mijlpaal vormt in de strategische
ontwikkeling van de Europese Unie, is het document ook fel bekritiseerd. Zo zou het te vaag
blijven over kernelementen als effectief multilateralisme en niet aangeven hoe de theorie moet
worden omgezet in de praktijk (Biscop & Andersson, 2008). Terwijl critici van de Europese
Veiligheidsstrategie reeds in 2008 ijverden voor een nieuwe strategie kwam de Unie toen niet
verder dan een rapport over de implementering van de EVS. Dit werd niet meer dan een
opsomming van de successen en mislukkingen van het Europese buitenlands beleid sinds
2003.
Uiteindelijk moesten de Europese strategen geduld uitoefenen tot de Europese Raad van juni
2015. Toen gaf men de Hoge Vertegenwoordiger voor het GBVB, Federica Mogherini, de
opdracht om tegen juni 2016 een Globale Strategie over Buitenlandse en Veiligheidskwesties
op te stellen. Op die manier krijgt de Europese Veiligheidsstrategie na dertien jaar een
opvolger. De nieuwe strategie moet de Europese Unie de weg tonen in een wereld die in het
afgelopen decennium alsmaar meer verbonden en complexer geworden is. Vanuit dat opzicht
wil de Hoge Vertegenwoordiger een omvattende strategie ontwikkelen t.o.v. bepaalde regio’s
en uitdagingen zoals veiligheid, defensie, energie, klimaat, migratie en mobiliteit (Europese
Unie, 2016). Hoewel het document, in de onmiddellijke nasleep van het Brexit-referendum,
weinig aandacht kreeg, werd het overwegend gunstig ontvangen door verschillende experts
(Biscop, 2016; Dijkstra, 2016; Frontini, 2016). Het blijft nu echter de vraag of dit document
daadwerkelijk een impact kan hebben op het Europese buitenlands beleid.
8
3. Literatuurstudie
3.1. De EU: een strategische actor?
Een bespreking van het strategische actorschap van de Europese Unie vereist eerst en vooral
duidelijkheid over enkele cruciale concepten. Wat is bijvoorbeeld een strategie? En wat
verstaan we onder een ‘strategische actor’? Er heerst tegenwoordig een consensus dat de
traditionele militaire visie op strategie, waarin militaire middelen politieke doelstellingen
dienen, uit de tijd is. Zeker met betrekking tot de EU is deze visie ontoereikend. Hoewel de
Unie wel degelijk militaire bevoegdheden heeft, ligt het zwaartepunt in dit beleidsdomein bij
de lidstaten en blijft de EU tot op vandaag een relatief zwakke militaire macht. Daarnaast
beschouwt de Unie haar militaire component als één van de vele instrumenten om invloed uit
te oefenen op het internationale toneel (Biscop & Coelmont, 2012, pp. 6-7). Ook Smith M. E.
(2011) wijst erop dat de Europese Unie een meer liberale strategie hanteert. Hiermee bedoelt
hij dat internationale invloed eerder uitgeoefend wordt door waardeverspreiding dan door
militaire macht. Daarnaast menen ook Biava, Drent en Herd (2011) dat men de Unie niet
enkel mag beoordelen op basis van militaire strategie. Volgens hen is de Europese
strategische cultuur gebaseerd op een breed concept van veiligheid en op een holistische,
multilaterale aanpak van bedreigingen. Aangezien men in het algemeen een brede opvatting
hanteert van een strategie, kunnen we de definitie van Biscop en Andersson (2008, p. 3)
gebruiken:
A strategy is a policy-making tool which, on the basis of the values and interests of
in this case the European Union, outlines the long-term overall policy objectives to
be achieved and the basic categories of instruments to be applied to that end. It
serves as a reference framework for day-to-day policy-making in a rapidly evolving
and increasingly complex international environment and it guides the definition of
the means – i.e. the civilian and military capabilities – that need to be developed.
Op basis van deze definitie kunnen we stellen dat een strategie aan drie voorwaarden moet
voldoen: (1) ze is gebaseerd op de waarden en belangen van de actor, (2) ze lijst de
voornaamste doelstellingen op lange termijn op en (3) vermeldt de instrumenten om die
doelstellingen te realiseren. Een strategie is dus geen operationeel document dat perfect aflijnt
hoe een actor op een bepaalde gebeurtenis moet reageren. Het is eerder een brede formulering
van de voornaamste doelstellingen die verder vertaald moet worden in substrategieën en
concrete beleidsbeslissingen. Zo maken Biscop en Coelmont (2012, pp. 8-9) een onderscheid
tussen een globale strategie, een strategie voor het buitenlands beleid en een strategie voor
veiligheid en defensie. Nu we weten wat een strategie is, kunnen we toelichten wat een
strategische actor kenmerkt. Volgens Hill (1993), aangehaald in Toje (2008), heeft een actor
op het internationale politieke toneel een duidelijke identiteit, een besluitvormingssysteem en
de middelen om gewenste acties ook effectief uit te voeren. Biscop en Coelmont (2012, p. 9)
geven aan wanneer we van een strategische actor kunnen spreken. Wederom bestaat de
definitie uit drie delen. Een strategische actor (1) beschikt over een strategie en streeft bewust
9
de hierin vermelde langetermijndoelstellingen na. Het beschikken over een strategie volstaat
op zich echter niet. Een strategische actor (2) tracht de doelstellingen ook actief te realiseren
en (3) gebruikt hiervoor de gepaste middelen.
Nu we enige klaarheid hebben geschept over de centrale concepten kunnen we de vraag
stellen waarom de Europese Unie überhaupt een strategische actor zou moeten zijn. Enerzijds
is dit een normatieve vraag. Iemand die het bestaansrecht van de EU niet erkent zal
waarschijnlijk oordelen dat de Unie helemaal geen strategische actor moet zijn terwijl een
eurofiel het tegendeel zal beweren. Anderzijds kan men deze vraag ook beantwoorden vanuit
een wetenschappelijk standpunt, wat in het kader van deze thesis meer aangewezen is. Als
men het bestaan van de Unie als een gegeven beschouwt, moet men ook onderzoeken hoe ze
het best haar doelstellingen kan realiseren. Aangezien men gelooft dat strategie een
noodzakelijke voorwaarde is om succesvol te zijn als een politieke actor, is er een algemene
academische consensus (Biscop & Coelmont, 2012; Hill & Smith, 2011; Keukeleire &
Delreux, 2014) dat de EU wel degelijk een strategische actor moet zijn. Daarbij verwijst men
meestal naar de gemeenschappelijke Europese belangen op het regionale en het mondiale
niveau. Op het regionale niveau stelt men vast dat gebeurtenissen in de zuidelijke en
oostelijke buurlanden een impact hebben op de Europese Unie. Om deze reden heeft de Unie
er belang bij haar strategische doelstellingen in de regio te verdedigen. Ook op het mondiale
niveau hebben de EU-lidstaten vele gemeenschappelijke politieke, economische en sociale
belangen. Omdat deze collectieve belangen gepaard gaan met een machtsafname van de
afzonderlijke Europese staten kan men besluiten dat ze zich moeten verenigen om hun
belangen beter te kunnen verdedigen. Hierbij stelt men dan dat een succesvol buitenlands
beleid niet alleen afhangt van eenstemmigheid, maar ook van strategie. Keukeleire en Delreux
(2014, p. 5) formuleren het als volgt: “Foreign policy always has to deal with two facets: the
avoidance, management and solution of conflicts on the one hand, and the structuring of
societies, states and regions on the other. Whereas the former receives much attention in
scholarly analyses of foreign policy, the latter is largely overlooked.” Hieruit kan men
afleiden dat een internationale actor een strategie nodig heeft om internationale structuren en
processen naar zijn hand te kunnen zetten. Zonder strategie zal een actor namelijk altijd een
‘reactor’ blijven (Biscop & Andersson, 2008).
Dit leidt ons tot het debat rond het strategische actorschap van de Europese Unie: is de Unie
een strategische internationale actor en waarom wel/niet? In het algemeen wordt er sterk
getwijfeld aan de strategische visie van de EU. Zo wordt het gebrek aan een duidelijke visie
op de Europese rol in de wereldorde één van de grootste problemen van het buitenlandse
beleid genoemd. Tussen en binnen de lidstaten lopen de meningen ver uiteen. Aan de ene kant
zijn er pleidooien voor een rol als grootmacht terwijl men aan de andere kant niet meer dan
een confederatie van gelijkgezinde staten op het oog heeft (Hill & Smith, 2011, p. 15). Hieruit
besluit Bickerton (2011, p. 122) dat het gebrek aan Europese strategie en visie te wijten is aan
een dieperliggend probleem: onenigheid over de identiteit en het doel van de Europese Unie.
10
Volgens hem kan de Europese Unie dus pas een strategische actor worden als we weten wat
de EU is.1
Een meerderheid van onderzoekers gelooft dat de Europese Unie nog geen strategische actor
is. Ze benadrukken dat de EU tot op heden vooral gereageerd heeft op regionale en globale
ontwikkelingen. Huidige beleidsinstrumenten, zoals de strategische partnerschappen, schieten
te kort omdat er geen duidelijke overkoepelende visie is. De vrees bestaat ook dat het
uitblijven van een goed uitgewerkte globale strategie de Unie in de toekomst zal veroordelen
tot een marginale rol in de internationale orde (Barrinha, 2016; Howorth, 2011, pp. 221-222).
Anderen sluiten zich hierbij aan, maar zien tegelijkertijd tekens die wijzen op een zich
ontwikkelende strategische cultuur. Biscop en Andersson (2008, pp. 1-4) beschouwen de
Europese Veiligheidsstrategie uit 2003 namelijk als de eerste globale strategie van de Unie.
Hoewel de strategie nog gebreken vertoont, wijzen zij op het belang van het document voor
het Europese buitenlands beleid. De EVS wordt vaak aangehaald in het Europese discours en
het is moeilijk om een beleid te voeren dat ingaat tegen de waarden die het document centraal
stelt. Ook een rapport van de Venusberg Group (2007) omschrijft de EVS als de eerste stap in
de ontwikkeling tot een strategische actor. Om een echte strategische actor te worden, zal de
Unie echter actiever moeten optreden en meer middelen moeten ontwikkelen.
Aan de andere kant menen sommige onderzoekers dat de Europese Unie al redelijk ver staat
als strategische actor. Zo stelt Smith M. E. (2011) dat de EU als supranationale organisatie
niet op dezelfde manier beoordeeld mag worden als statelijke actoren. Hij pleit ervoor de Unie
te beoordelen op basis van de ontwikkeling die ze doorgemaakt heeft. Daarbij ziet hij een
relatief nieuwe Europese ambitie om multilaterale en liberale waarden naar de rest van de
wereld uit te dragen. Smith M. E. wijst er wel op dat de Unie minder ver gevorderd is als
mondiale actor dan als regionale actor. Biava, Drent en Herd (2011) en Romaniuk (2011)
sluiten zich aan bij deze visie. Volgens hen beschikt de EU wel degelijk over een strategische
cultuur. Daarnaast wijzen zij op de toenemende militaire strategie, geïllustreerd door intussen
al vijfendertig militaire, civiele en politionele missies in het kader van het Gemeenschappelijk
Veiligheids- en Defensiebeleid (GVDB). In hun ogen vormen deze missies het ‘hard power’-
gedeelte van de Europese strategie. De combinatie van harde en zachte machtsmiddelen zou
van de Unie een redelijk geschikte actor maken voor peace-building missies. Ook Toje (2008)
gelooft dat de EU al een volwaardige strategische actor is. Daarbij stelt hij echter dat de
belangen van de afzonderlijke lidstaten en de unanieme besluitvormingsprocedure de
slagkracht van het GBVB in de weg staan. Dit verhindert niet dat de EU een strategische actor
is, maar het betekent wel dat de Unie een bescheiden macht blijft.
De meningen over het strategische actorschap van de Europese Unie lopen dus uiteen. Dit
lijkt echter in grote mate te wijten aan diverse verwachtingen omtrent het Europese
buitenlands beleid. Zo vergelijkt Howorth (2011) de EU met statelijke grootmachten zoals de
Verenigde Staten (VS) terwijl Smith M. E. (2011) stelt dat dit niet eerlijk is. Aangezien er
1 Deze stelling kan ook omgedraaid worden. Zo meent Barrinha (2016) dat strategische reflectie meer inzicht kan
verschaffen in de bestaansredenen van het Europese project. Hij gelooft bijvoorbeeld dat de EUGS het
pluralistische en post-nationalistische karakter van de Europese Unie kan consolideren.
11
enige ruimte is voor interpretatie, kunnen we uit het academische debat niet met zekerheid
opmaken dat de EU een strategische actor is. Men kan ook argumenteren dat deze twijfel op
zich een gebrek aan strategisch actorschap aantoont. We trachten onduidelijkheid te
vermijden door enkel de eerder vermelde definitie, gebaseerd op Biscop en Coelmont (2012),
te hanteren. Volgens deze definitie volstaat het niet voor een strategische actor om over grote
en kleine strategieën te beschikken. In dat opzicht betekent het bestaan van de Europese
Veiligheidsstrategie, het rapport over de implementatie van de EVS en nu ook de Europese
globale strategie niet noodzakelijk dat de Europese Unie een strategische actor is. De grote
vraag is of deze doelstellingen ook actief en met adequate middelen worden nagestreefd. Hier
worden we met een nieuw probleem geconfronteerd. Concepten als ‘actief’ en ‘adequate
middelen’ zijn namelijk voor interpretatie vatbaar. Aangezien er geen sluitende oplossing is
voor dit probleem zullen we zo transparant mogelijk omgaan met de tekortkomingen van de
definitie. Ondanks deze gebreken blijft het academische debat rond strategie in het Europese
buitenlands beleid relevant. Men zou zelfs kunnen stellen dat de tekortkomingen verder
onderzoek noodzakelijk maken. Daarom zal ik onderzoeken of en hoe de nieuwe globale
strategie wil bijdragen tot het strategische actorschap van de EU.2
Literatuurstudie Deelvragen
Verschillende visies op het strategische
actorschap van de EU (o.a. Barrinha, 2016;
Smith M. E., 2011; Toje, 2008)
Wat vertelt de nieuwe strategie over het
strategische actorschap van de Europese
Unie?
Meerderheid gelooft niet dat de EU reeds een
strategische actor is (Barrinha, 2016; Biscop
& Andersson, 2008; Howorth, 2011)
Op welke manier denkt de EUGS bij te
kunnen dragen tot het strategische actorschap
van de Unie?
3.2. Europese waarden en belangen
Een strategie staat altijd in functie van de belangen van de actor. Op basis van dit gegeven
betoogt Biscop (2013, p. 1132) dat de globale strategie van de Europese Unie opgesteld moet
worden aan de hand van twee criteria. Ten eerste zou men prioriteit moeten geven aan de
buitenlandse kwesties die alle lidstaten het meest aanbelangen. Ten tweede zou men zich
moeten toeleggen op de domeinen waar Europese samenwerking de grootste toegevoegde
waarde brengt. Bij de Europese Unie speelt er echter nog een andere factor mee: waarden.
Hoewel er discussie bestaat over de precieze aard van de EU is men het er over eens dat
enkele kernwaarden meespelen in het Europese buitenlands beleid. Dit wordt ook
uitdrukkelijk vermeld in de verdragen (Europese Unie, 2012):
2 Aangezien het beschikken over een strategie niet volstaat om van een strategische actor te spreken, kan men
argumenteren dat dit onderzoek, gebaseerd op officiële strategische documenten, niet geschikt is om uitspraken
te doen over het strategische actorschap van de EU. Deze notie gaat echter aan twee belangrijke zaken voorbij.
Ten eerste is een onderzoek altijd onderworpen aan bepaalde beperkingen, zoals middelen en tijd. Daarom heb ik
er in dit geval voor gekozen te focussen op de EUGS. Ten tweede is het mogelijk dat de EUGS een bijdrage
levert aan het strategische actorschap van de EU, bijvoorbeeld door aan te dringen op bepaalde acties en
middelen.
12
Het internationaal optreden van de Unie berust en is gericht op de wereldwijde
verspreiding van de beginselen die aan de oprichting, de ontwikkeling en de
uitbreiding van de Unie ten grondslag liggen: de democratie, de rechtsstaat, de
universaliteit en de ondeelbaarheid van de mensenrechten en de fundamentele
vrijheden, de eerbiediging van de menselijke waardigheid, de beginselen van
gelijkheid en solidariteit en de naleving van de beginselen van het Handvest van de
Verenigde Naties en het internationaal recht (Art. 21.1 VEU).
Deze waarden staan centraal in het buitenlands beleid van de Europese Unie. Volgens Biscop
en Coelmont (2012, pp. 13-22) onderscheidt dit de Unie van internationale actoren die aan
pure machtspolitiek doen. Ze stellen dat de Unie geen geweld of dwang zal gebruiken tenzij
haar vitale belangen geschaad worden. Europa gaat dus niet op zoek naar invloedssferen,
maar tracht anderen te overtuigen van de universele geldigheid van haar waarden. Edström en
Gyllensporre (2015) plaatsen enkele kanttekeningen bij deze al te rooskleurige visie op de
EU. Ze tonen aan dat er een kloof gaapt tussen de Europese woorden en daden. Hoewel een
verschil tussen theorie en praktijk niet ongewoon is, zou de Unie al te vaak democratische
langetermijndoelstellingen verruilen voor winsten op korte termijn. Ook Eder (2011) stelt dat,
bijvoorbeeld in het kader van de Europese terrorismebestrijding, het verlangen naar regionale
stabiliteit vaak de bovenhand haalt op de promotie van de democratie en de mensenrechten.
Toch is het plausibel dat samenwerking met autoritaire regimes op lange termijn het imago
van de Unie binnen en buiten de Westerse wereld schade toebrengt, wat ook gevolgen heeft
voor de aantrekkelijkheid van de Europese waarden.
3.2.1. De Europese kernwaarden: democratie, de rechtsstaat en mensenrechten
Zoals reeds aangegeven zijn concepten als democratie, de rechtsstaat en mensenrechten
cruciale factoren in het Europese buitenlands beleid. De Europese Unie tracht deze waarden
in het buitenland te bevorderen via het uitbreidingsbeleid, het Europees Instrument voor
Democratie en Mensenrechten en door Associatieovereenkomsten en Partnerschap- en
Samenwerkingsakkoorden onder het GBVB (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 135-138;
Smith K. E., 2011). Ondanks de vele instrumenten valt er enige kritiek te leveren op de
Europese aandacht voor deze kernwaarden. Ten eerste kan men opmerken dat de Unie er
zelden in slaagt staten structureel te democratiseren. Dit is aan de ene kant te wijten aan het
feit dat de vorming van een democratische rechtsstaat een werk van lange adem is. Zonder
een alomvattend, vermogend en strategisch beleid kan de Unie geen verandering teweeg
brengen. Aan de andere kant zou het ook kunnen dat de internationale democratisering minder
een prioriteit is dan algemeen wordt aangenomen. In dit geval zouden lidstaten hun waarden
in de eerste plaats gebruiken om hun identiteit te bevestigen t.o.v. de rest van de wereld.
Bovendien zou het kunnen dat de Europese Unie zo veel belang hecht aan waarden als
democratie en mensenrechten omdat alle lidstaten het over deze waarden eens zijn terwijl de
meningen over meer delicate kwesties uiteenlopen (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 138-
143). Een tweede punt van kritiek is de inconsequente toepassing van de democratische
principes. Zo kan men moeilijk rechtvaardigen dat Cuba en Wit-Rusland strenge sancties
opgelegd krijgen wegens mensenrechtenschendingen terwijl vele EU-lidstaten goede relaties
13
onderhouden met Saoedi-Arabië en andere Golflanden. Deze inconsequenties stellen de
Europese Unie en haar waarden in een slecht daglicht. Het leidt sommige auteurs (Biscop,
2013, pp. 1133-1137; Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 141-142) tot de vaststelling dat de
Arabische Lente en andere democratische ontwikkelingen in de nabuurschap eerder ondanks
dan dankzij het beleid van de Europese Unie hebben plaatsgevonden. Om de
geloofwaardigheid en legitimiteit van de Unie in de toekomst te waarborgen, zou een betere
balans tussen democratische waarden en niet-democratische belangen noodzakelijk zijn.
3.2.2. De Europese belangen
De EVS, voor lange tijd het belangrijkste Europese strategische document, duidt vijf
voorname bedreigingen voor de Europese veiligheid aan: terrorisme, proliferatie van
massavernietigingswapens, georganiseerde misdaad, mislukte staten en regionale conflicten.
Hiermee veronderstelt de strategie dat de traditionele vorm van defensie, die focust op
territoriale verdediging, achterhaald is. Globalisatie heeft er namelijk voor gezorgd dat interne
en externe veiligheid alsmaar meer verweven geraken. Zo poneert de EVS dat “de eerste
verdedigingslinie zich vaak buiten onze grenzen zal bevinden” (Europese Raad, 2003, p. 7).
Bovendien valt territoriale defensie niet onder de Europese bevoegdheid, maar wel onder die
van de lidstaten en de Noord-Atlantische Verdragsorganisatie (NAVO). Hierdoor kan de EU
zich concentreren op meer diffuse dreigingen. De vijf dreigingen die naar voren komen in de
EVS kunnen verdeeld worden in oude (georganiseerde misdaad, regionale conflicten en
mislukte staten) en nieuwe bedreigingen (terrorisme en proliferatie van
massavernietigingswapens) (Haine, 2008, pp. 21-38).
Hoewel de oude bedreigingen vanuit een strategisch oogpunt een minder direct gevaar
inhouden, worden ze volgens Haine (2008, pp. 22-27) impliciet op de eerste plaats gezet. De
voornaamste reden hiervoor ligt bij de Europese visie, die staatsfalen en een gebrek aan
ontwikkeling als de onderliggende oorzaken voor misdaad en geweld ziet. Daarnaast wijst de
EVS ook op de verwevenheid tussen de verschillende bedreigingen. Zo kan een mislukte staat
een broedplaats voor terrorisme en georganiseerde misdaad worden. Tegelijkertijd kunnen
terroristische groeperingen zich financieren door georganiseerde misdaad. Omgekeerd
beletten misdadige en terroristische groepen ook dat de staat zijn rol als ordehandhaver kan
uitvoeren. Omdat deze bedreigingen vaak samen voorkomen en elkaar versterken, kiest de
Europese Unie voor een brede, holistische methode die de problemen bij de bron aanpakt. Die
brongerichte aanpak zien we bijvoorbeeld terug in het beleid rond conflictpreventie en
staatsopbouw.
In het afgelopen decennium werd de Europese Unie ook geconfronteerd met enkele nieuwe
dreigingen. Hierbij gaat het vooral om niet-statelijke actoren die met relatief weinig middelen
massale schade zouden kunnen veroorzaken. Zo vermeldt de EVS expliciet het scenario
waarin een terreurgroep massavernietigingswapens in handen krijgt. Om dit te voorkomen
neemt de Europese Unie maatregelen tegen terrorisme en de verdere proliferatie van
massavernietigingswapens (Haine, 2008, pp. 27-37). Wat de massavernietigingswapens
betreft, heeft de Unie in enkele gevallen een belangrijke rol gespeeld. Dit is enigszins
14
opmerkelijk omdat de lidstaten onderling heel verschillende visies hebben op de rol van
nucleaire wapens. Daarnaast zijn lidstaten het er niet altijd over eens of staten met een
kernwapenprogramma met harde of zachte macht aangepakt moeten worden. Dit werd pijnlijk
duidelijk gemaakt door de Europese verdeeldheid tijdens de Irakoorlog in 2003. Tegelijkertijd
gaf dit debacle wel de aanzet tot een nieuwe strategie en meer Europese samenwerking rond
massavernietigingswapens. De EU speelde bijvoorbeeld een grote rol in de diplomatieke
gesprekken rond het Iraanse kernwapenprogramma, die uiteindelijk tot een akkoord leidden.
Deze aanpak wijst op een voorkeur voor zachte macht (Kienzle, 2013). Toch heeft de
Europese Unie wederom te maken met een geloofwaardigheidsprobleem bij haar
diplomatische activiteiten. Zo kan ze moeilijk eisen dat andere staten non-proliferatie
respecteren terwijl twee lidstaten al over nucleaire wapens beschikken. Een bijkomende
zwakte is dat de Unie door een gebrek aan militaire macht de veiligheid van andere staten niet
kan garanderen, waardoor deze staten hun toevlucht zouden kunnen zoeken tot nucleaire
wapens (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 149-151).
Het terrorisme wordt niet helemaal terecht bij de nieuwe bedreigingen ondergebracht. Zo
pleegden terroristische groeperingen als de RAF, de ETA en de IRA al aanslagen op Europese
bodem in de jaren ’70 en ’80. Toch kent het hedendaagse terrorisme enkele nieuwe
elementen. De meest aangehaalde zijn de religieuze motivatie, de transnationale dimensie en
de wil om zoveel mogelijk slachtoffers te maken (Haine, 2008, pp. 32-33). Hoewel
terrorismebestrijding hoog op de Europese agenda staat, ligt het zwaartepunt van de middelen
bij de lidstaten (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 152-155). Er zijn echter ook instrumenten
beschikbaar op het Europese niveau. Aan de ene kant is er het interne of defensieve gedeelte,
dat gericht is op rechtstreekse preventie van terrorisme. Dit gaat vooral om het delen van
kennis en middelen tussen nationale politiediensten. Aan de andere kant zijn er de externe of
offensieve instrumenten onder het GBVB, die meer focussen op de lange termijn door
economische voordelen en ontwikkelingshulp te geven aan buurlanden in ruil voor goed
bestuur, democratie, respect voor burger- en mensenrechten en economische hervormingen.
Het lijkt er wel op dat de EU, zeker met betrekking tot de landen in de Maghreb, veel meer
gebruik maakt van interne dan van externe instrumenten. Dit zou een oplossing op lange
termijn kunnen bemoeilijken (Eder, 2011). Ook Wouters en Ruys (2004, pp. 28-33) wijzen
erop dat de Unie te weinig aandacht besteedt aan het verband tussen veiligheid en
ontwikkeling. Daarnaast bekritiseren ze de overdreven focus van de EVS op het scenario
waarin terroristen aan massavernietigingswapens zouden komen. Aangezien de meeste
terroristische aanslagen met weinig middelen gebeuren, zou de EVS beter inzetten op meer
controle van de wapenhandel en ontwapening.
In de laatste jaren hebben ook andere bedreigingen een prominente plaats op de Europese
agenda gekregen. Zo bestempelt het rapport over de implementatie van de EVS in 2008
energieafhankelijkheid en klimaatopwarming als cruciale uitdagingen voor de Europese
veiligheid. De Venusberg Group (2007, pp. 16-22) beschouwt energie zelfs als een vitaal
Europees belang. Hiermee wordt bedoeld dat energiezekerheid cruciaal is voor het politieke,
economische en sociale functioneren van de Europese Unie. Daarom moeten vitale belangen
met alle mogelijke middelen (zelfs militaire) verdedigd worden. Tot dusver kampt het
15
Europese energiebeleid echter met grote obstakels. Lidstaten delen hun eigen energiebronnen
niet graag en hebben uiteenlopende voorkeuren voor energiebeleid (Szulecki & Westphal,
2014). Daartegenover staat in sommige landen wel het besef dat een Europees energiebeleid
nodig zal zijn omdat de energievoorraden uitgeput raken. Ook vele Oost-Europese landen
willen, uit vrees voor afhankelijkheid van Rusland, een gemeenschappelijke energiepolitiek
(Kirchner & Berk, 2010). Interne verdeeldheid is niet het enige probleem voor het Europese
energiebeleid. In het kader van de klimaatopwarming heeft de Europese Unie zich al
geëngageerd om meer in te zetten op hernieuwbare energie. Tegelijkertijd zullen
energiebronnen als gas en olie alsmaar schaarser worden. Hierbij staat de Unie voor twee
problemen. Ten eerste zal het moeten concurreren met opkomende machten als China en
India. Een mogelijk concurrentienadeel zou kunnen zijn dat deze landen minder morele
bezwaren hebben dan de EU om zaken te doen met autoritaire regimes. Het tweede grote
probleem is de grote Europese energieafhankelijkheid van Rusland. Hoewel Rusland
evengoed afhankelijk is van de inkomsten uit energie, is het vanuit een strategisch oogpunt
aangewezen om de energievoorziening te diversifiëren (The Venusberg Group, 2007, pp. 16-
22).
3.2.3. De militaire middelen van de EU
De Europese Veiligheidsstrategie stelt dat de Europese veiligheid in grote mate afhankelijk is
van de veiligheid in de omringende landen. Omdat de Unie baat heeft bij een veilige en
stabiele wereld, doet ze aan conflictpreventie, crisisbeheer en vredesopbouw. Daarnaast kan
men ook argumenteren dat de Europese Unie, als een succesvol vredesproject, het als haar
historische plicht ziet om die vrede nu te exporteren naar de rest van de wereld. In de eerste
plaats gebruikt de EU hiervoor de diplomatische middelen in het kader van het GBVB. Als
diplomatische verklaringen niet volstaan, kan de Unie mogelijk een beroep doen op haar
militaire capaciteiten. Zo heeft de EU sinds 2004 al een dertigtal militaire, politionele en
civiele missies opgestart in de Europese regio, het Midden-Oosten, Afrika en Azië.
Regelmatig slaagt de Europese Unie er, om verscheidene redenen, echter niet in militair in te
grijpen. Zo kan het dat de Unie niet over de nodige militaire capaciteiten beschikt of dat de
Unie geen interne overeenstemming bereikt over een interventie. Daarnaast kan het ook dat de
EU te weinig legitimiteit geniet bij de betrokken actoren. Met haar diplomatische, civiele,
politionele en militaire middelen beschikt de Europese Unie over een breed arsenaal aan
middelen om de internationale vrede te stimuleren. Deze grote mate van flexibiliteit gaat soms
echter gepaard met een gebrek aan coherentie. Andere pijnpunten zijn de beperkte militaire
slagkracht en de onderlinge onenigheid in de Unie. Hierdoor slaagt de Unie er soms niet in te
bemiddelen als een interventie broodnodig is (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 143-149).
Er heersen verschillende visies op de rol van militaire middelen in het Europese buitenlandse
beleid. Daarbij speelt het debat over militaire integratie een belangrijke rol. Hoewel men in de
meeste lidstaten zeer terughoudend is ten opzichte van een verdere militaire integratie pleiten
onderzoekers voor meer Europese samenwerking. Eerst en vooral heeft de Europese Unie het
voordeel dat de traditionele territoriale defensie een bevoegdheid is van de lidstaten en de
NAVO. Hierdoor kan de Unie zich via militaire, politionele en civiele missies toespitsen op
16
de bevordering van de rechtsstaat en de mensenrechten (Howorth, 2011, p. 209; Biscop &
Coelmont, 2012, pp. 99-120). Tegelijkertijd wordt er gewezen op de voordelen van meer
Europese militaire samenwerking. Zo schrijven Biscop en Coelmont (2012) dat militaire
integratie voor een veel efficiëntere besteding van overheidsmiddelen zou zorgen. Daarnaast
zou Europa meer slagkracht bekomen om de internationale politiek te beïnvloeden. Hiermee
bedoelen ze niet dat de Europese strategie op militaire macht gebaseerd moet zijn. Militaire
middelen zouden steeds in dienst moeten staan van de democratische Europese doelstellingen.
Ook een rapport van het European Union Institute for Security Studies (EUISS) (2009, pp.
47-53) stelt dat de harde macht van de Europese Unie als een back-up moet dienen voor de
zachte macht. Howorth (2011, p. 215) ziet twee redenen om enigszins optimistisch te zijn
over de toekomst van het GVDB. Ten eerste zouden alle lidstaten tegenwoordig het belang
erkennen van militaire samenwerking en specialisatie. Ten tweede zou er een evolutie
plaatsvinden van een louter reactief naar een proactief en strategisch beleid. De nieuwe
globale strategie, die momenteel ontwikkeld wordt, zou hiertoe kunnen bijdragen. Men moet
echter ook de vraag stellen wanneer de Europese Unie aan conflictpreventie en crisisbeheer
moet doen. Zelfs als de Unie over meer militaire middelen beschikt, zal ze nog steeds
prioriteiten moeten stellen (Biscop, 2013). Daarnaast is er ook het besef dat conflictpreventie
en vredesopbouw niet volstaan voor een duurzame vrede. De EVS benadrukt namelijk de
verwevenheid tussen conflicten, mislukte staten en een gebrek aan ontwikkeling en rijkdom
(Europese Raad, 2003, pp. 2-5).
Uit dit deel van het academische debat blijkt dat het buitenlandse beleid van de Europese Unie
moeite heeft om de juiste balans te vinden tussen waarden en belangen. Hoewel waarden als
democratie, de rechtsstaat en mensenrechten centraal staan in het GBVB, blijkt uit
voorbeelden dat de Unie in haar omgang met autoritaire regimes regelmatig belangen zoals
terrorismebestrijding, handel en migratie laat primeren. Omdat het hier om een cruciaal aspect
van het Europese buitenlandse beleid gaat, zullen we onderzoeken hoe de EUGS de
tegenstelling tussen waarden en belangen behandelt. Daarnaast kunnen we ook nagaan of de
nieuwe strategie andere accenten legt wat de Europese belangen betreft. Ten slotte willen we
weten hoe de EUGS aankijkt tegen de militaire component van het buitenlands beleid.
Literatuurstudie Deelvragen
De Europese kernwaarden en belangen
(Haine, 2008; Keukeleire & Delreux, 2014)
Legt de strategie nieuwe accenten inzake de
Europese waarden en belangen?
Spanning tussen waarden en belangen
(Biscop, 2013; Eder, 2011; Edström &
Gyllensporre, 2015)
Hoe behandelt de EUGS de tegenstelling
tussen waarden en belangen?
Rol van defensie in het GBVB
(Biscop & Coelmont, 2012; Howorth, 2011)
Welke rol voorziet de EUGS voor militaire
middelen in het Europese buitenlans beleid?
17
3.3. De EU als een regionale actor
De Europese Veiligheidsstrategie beschouwt een veilige, stabiele en welvarende nabuurschap
als één van de voornaamste doelstellingen. Omdat de Unie stabiliteit en welvarendheid als
producten van de democratische rechtsstaat en de vrije markt ziet, tracht ze landen in de regio
om te vormen naar haar eigen beeld. Daarvoor worden verschillende middelen aangewend. In
het verleden heeft de Europese Unie gebruik gemaakt van de uitbreidingsmethode, die soms
zelfs als de meest succesvolle vorm van Europees buitenlands beleid wordt beschouwd. Zo
droeg het lidmaatschap van prille democratieën als Griekenland, Spanje en Portugal in de
jaren ’80 bij tot de definitieve consolidatie van de democratie in deze landen. Ook de
uitbreiding naar Centraal- en Oost-Europa in de jaren 2000 wordt in het algemeen als een
succesverhaal onthaald. Om toe te treden hebben deze landen niet alleen grote politieke en
economische hervormingen doorgevoerd, maar ook alle bestaande Europese wetgeving
overgenomen. Men kan dus zonder overdrijving stellen dat uitbreiding een machtig middel is
in het Europese buitenlands beleid. Tegelijkertijd stoot dit instrument vandaag op zijn
grenzen, eerst en vooral omdat de Unie niet eeuwig kan blijven uitbreiden. Daarnaast lijken
zowel de lidstaten als de landen die in aanmerking komen voor toetreding niet meteen klaar
voor een verdere uitbreiding (Keukeleire & Delreux, 2014; Smith K. E., 2011).3
Aangezien de Europese Unie niet eeuwig kan blijven uitbreiden, zijn er andere
beleidsinstrumenten ontworpen om relaties met de buurlanden te coördineren. Hierbij is
vooral het Europese Nabuurschapsbeleid van belang. Bij de oprichting van het ENB, dat
betrekking heeft op tien zuidelijke en zes oostelijke buurlanden, omschreef de toenmalige
voorzitter van de Europese Commissie, Romano Prodi, de nabuurschap als “een ring van
vrienden” waarbij de deelnemende landen “meer kregen dan partnerschap, maar minder dan
lidmaatschap” (Edwards, 2011, pp. 50-54; Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 250-256).4
Voorlopig is het Europese Nabuurschapsbeleid geen evenwaardige vervanger voor het
uitbreidingsbeleid gebleken (Silander & Nilsson, 2014). Het gebrek aan succes kent
verschillende redenen. De eerste reden is dat het nabuurschapsbeleid de landen uit de regio te
weinig te bieden heeft om ingrijpende politieke en economische hervormingen op te kunnen
leggen. Deelnemende landen krijgen beperkte toegang tot de interne markt, maar tot ergernis
van de meesten geldt dit niet voor landbouwproducten. Daarnaast geeft het ENB weinig
perspectief op een versoepeling van het personenverkeer (Dannreuther, 2008, p. 69). Men
mag namelijk niet vergeten dat de uitbreiding naar Oost-Europa voor andere staten een
uitsluiting inhield. Landen als Polen en Slowakije moesten bijvoorbeeld hun grenzen met
Oekraïne sluiten (Smith K. E., 2011, p. 318). Een rapport van het EUISS (2009, pp. 40-41)
gaat dieper in op de dubbelzinnige Europese houding ten opzichte van grenzen en migratie.
Enerzijds wil de EU strenge grensbewaking om ongecontroleerde migratie tegen te gaan,
maar anderzijds zijn er pleidooien voor regionale integratie en grensoverschrijdende
3 De landen die vandaag in aanmerking komen voor toetreding tot de EU (en zich in verschillende fases van het
toetredingsproces bevinden) zijn Albanië, Macedonië (FYROM), Servië, Montenegro, Bosnië-Herzegovina,
Kosovo en Turkije. 4 De tien zuidelijke buurlanden zijn Marokko, Algerije, Tunesië, Libië, Egypte, Israël, Jordanië, Syrië, Libanon
en Palestina. De zes oostelijke zijn Wit-Rusland, Moldavië, Oekraïne, Georgië, Armenië en Azerbeidzjan.
18
contacten, wat op meer poreuze grenzen lijkt te slaan. In realiteit blijft het voor
buitenstaanders zeer moeilijk om op een legale en veilige manier de Europese Unie binnen te
komen. Het in 2008 opgerichte Oostelijke Partnerschap vermeldt wel de mogelijkheid voor
deelnemende landen om op termijn visumvrij naar de Europese Unie te reizen, maar totnogtoe
heeft dit weinig opgeleverd (Smith K. E., 2011, p. 319). Uit deze voorbeelden blijkt dat de EU
te veel vertrouwd heeft op soft power: de aantrekkelijkheid van het Europese politieke en
maatschappelijke model zou volstaan om landen tot hervormingen te bewegen. Het probleem
met deze strategie is dat soft power vooral werkt voor landen die reeds een gunstig beeld
hebben van de Unie (Nielsen & Vilson, 2014). Hoewel het onvermijdbaar is dat partnerschap
minder voordelen inhoudt dan lidmaatschap, moet er nagedacht worden over meer
aantrekkelijke machtsmiddelen. Als de Europese Unie haar democratische waarden wil
verspreiden, moet daar ook iets tegenover staan (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 252-256).
Een tweede hinderpaal voor een succesvol Europees Nabuurschapsbeleid is het gebrek aan
consequentie rond de Europese waarden. De voornaamste doelstelling van het ENB is
namelijk de creatie van welvaart, stabiliteit en veiligheid door de verspreiding van de
Europese politieke en economische waarden. Toch gebeurt het al te vaak dat deze waarden
verwaarloosd worden om andere belangen te verdedigen. Zo heeft de Europese Unie zich in
het verleden tevreden gesteld met autoritaire regimes in Tunesië, Egypte en Libië omdat ze
hielpen bij het bestrijden van terrorisme en illegale migratie (Biscop, 2013, pp. 1133-1137).
Dannreuther (2008, pp. 71-76) legt de tegenstelling tussen waarden en belangen uit door te
wijzen op het onderscheid tussen de transformationele en de status quo belangen van de
Europese Unie. Enerzijds heeft de Unie transformationele belangen: ze heeft er baat bij om de
economische kloof tussen de Unie en de nabuurschap kleiner te maken. Anderzijds heeft de
EU liever dat sommige zaken niet veranderen. Ze wil de landbouwmarkt zo gesloten mogelijk
houden, toegang tot energiebronnen verzekeren en haar grenzen controleren. De wil tot
economische en politieke transformatie in de nabuurschap zou dus worden tegengehouden
door Europees protectionisme en strategische veiligheidsuitdagingen. Deze theorie wordt
ondersteund door de bewering van het EUISS (2009, p. 36) dat er bij de oostelijke staten meer
nadruk op democratische waarden wordt gelegd dan bij de zuidelijke staten. Zo mocht Wit-
Rusland wegens het autoritaire regime niet deelnemen aan het ENB terwijl dat geen probleem
vormde voor Tunesië, dat toen nog niet democratisch was. Men zou kunnen besluiten dat dit
te wijten is aan de grotere economische belangen en veiligheidsuitdagingen in het zuiden. Na
een evaluatie van het ENB in 2012 ging de Europese Unie over tot meer conditionaliteit en
meer differentiatie: men wou de goede leerlingen beter belonen. Deze vernieuwing werd in de
Arabische wereld met enige scepsis onthaald. Nu landen na de Arabische Lente eindelijk
begonnen waren met enkele democratische hervormingen kregen ze te horen dat de regels
verstrakt werden. Daarnaast was er ook de kritiek dat deze vernieuwing geen echte
vernieuwing was, maar meer van hetzelfde (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 254-255).
Biscop (2008) wijst op de moeilijke evenwichtsoefening bij de toepassing van
conditionaliteit. Enerzijds moet men kritisch zijn voor de partner, maar anderzijds moet men
een goede verstandhouding bewaren om invloed te kunnen uitoefenen. Volgens Biscop moet
de Europese Unie voor de geloofwaardigheid van het ENB duidelijkheid scheppen over twee
belangrijke zaken. Ten eerste moet men verklaren wat de Europese prioriteiten zijn. Hoe
19
balanceert de Unie tussen het promoten van democratie en de samenwerking met autoritaire
regimes? Ten tweede moet de Unie zich afvragen wanneer ze bereid is militair in te grijpen
als er een conflict optreedt in de nabuurschap. De gevallen Libië en Oekraïne tonen aan dat de
Unie ook hier in het verleden niet consequent is geweest.
Naast een gebrek aan aantrekkelijkheid en democratische consequentie heeft het ENB ook te
maken met externe uitdagingen. In het Oosten moet de Europese Unie vooral rekening
houden met Rusland, dat zelf weigerde deel te nemen aan het nabuurschapsbeleid. Rusland
staat afkerig tegenover Europese inmenging in wat het als de eigen invloedssfeer beschouwt.
Dit heeft ook tot conflicten geleid in Georgië en Oekraïne. De moeilijkheid bestaat er uit om
met deze landen een goede relatie op te bouwen zonder Rusland voor het hoofd te stoten. De
conflicten in Georgië en Oekraïne hebben immers aangetoond dat de Europese Unie niet
bereid is om het tot een militair treffen met Rusland te laten komen. Tegelijkertijd zijn de
meningen over Rusland binnen de Europese Unie verdeeld. In het Zuiden is Rusland ook
aanwezig (bvb. Syrië), maar hier spelen ook de Verenigde Staten een grote rol. Vooral in het
Arabisch-Israëlisch conflict, dat de Europese Veiligheidsstrategie als de grootste uitdaging in
de hele regio beschouwt, zijn de VS prominent aanwezig (Dannreuther, 2008, pp. 76-79). Ook
de EU tracht te bemiddelen in dit conflict, maar waarschijnlijk heeft een nieuw diplomatiek
proces in het huidige politieke klimaat weinig kans op slagen.
Een vierde probleem is de differentiatie binnen het Europese Nabuurschapsbeleid. Het is niet
duidelijk of de Europese Unie moet evolueren richting een gemeenschappelijke aanpak of een
meer gedifferentieerde methode. Aangezien het om landen met zeer verschillende profielen
gaat, is een zekere opdeling noodzakelijk. Dit is ook gebeurd met de Unie voor het
Middellandse Zeegebied, het Oostelijke Partnerschap en de individuele actieplannen met de
deelnemende landen (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 250-256). In het Oosten staat de
Europese Unie voor twee grote uitdagingen. Ten eerste heeft de Unie moeite om eensgezind
op te treden tegenover Rusland omdat de meningen over de juiste aanpak uiteenlopen en
omdat grote landen als Frankrijk, Duitsland en het Verenigd Koninkrijk de touwtjes liever
zelf in handen houden. Ten tweede is de Unie er tot nu toe niet in geslaagd een
beleidsinstrument te ontwikkelen om de uitbreiding te vervangen. In het Zuiden heeft de EU
enkele schijnbaar tegenstrijdige belangen. Enerzijds verlangt de Unie voor haar eigen
veiligheid naar een democratische en stabiele regio. Anderzijds is de Unie afhankelijk van de
autoritaire regimes in deze regio voor energievoorzieningen en belangrijke transportroutes.
Bovendien vormt deze regio een onderontwikkelde markt met heel veel potentieel (Edwards,
2011, pp. 50-54). Nu is het de vraag of verdere specificatie ten koste zou gaan van de
coherentie. Voorstanders menen dat meer differentiatie de Europese Unie zou toelaten om de
aandacht te vestigen op de hervormingsgezinde landen. Meer differentiatie zou dus leiden tot
een striktere toepassing van positieve conditionaliteit. Anderen geloven dat de EU op deze
manier zijn invloed zou verliezen over de landen met een autoritair regime (Dannreuther,
2008, pp. 69-70; EUISS, 2009, pp. 43-44).
De Europese Unie staat dus voor enkele grote regionale uitdagingen. Onderzoekers zijn het in
het algemeen eens over de tekortkomingen van het Europese Nabuurschapsbeleid, maar
20
leggen de nadruk op verschillende aspecten. Keukeleire en Delreux (2014, pp. 262-267) zien
een verschil tussen het Oosten en het Zuiden. In het Oosten is de mislukking vooral te wijten
aan de beperkte voordelen voor deelnemende landen. In het Zuiden daarentegen heeft de
democratische inconsequentie van de Europese Unie de geloofwaardigheid van het ENB
aangetast. Het EUISS (2009, pp. 35-37) beschouwt het onduidelijke einddoel van het ENB als
de belangrijkste tekortkoming. Daarnaast wijst het rapport op de te grote
energieafhankelijkheid van de Europese Unie. De Unie zou meer moeten inzetten op legale
migratie en op nauwere samenwerking met het plaatselijke maatschappelijke middenveld.
Biscop en Coelmont (2012, pp. 26-29) pleiten voor meer consequentie en een striktere
toepassing van positieve conditionaliteit. In een later artikel, geschreven naar aanleiding van
de Arabische Lente, bepleit Biscop (2013, pp. 1133-1137) zelfs een fundamentele hervorming
van het Europese Nabuurschapsbeleid. Hij meent dat de vertrouwensbreuk tussen de Europese
Unie en de omringende landen enkel hersteld kan worden door een nieuw beleid waarbij de
Unie haar partners meer op gelijke voet behandelt. Hierbij zou de EU, op voorwaarde van
democratische hervormingen in de nabuurschaplanden, grootscheepse initiatieven moeten
nemen (bvb. met infrastructuurinvesteringen voor transport en energie) om de welvaart en
stabiliteit te begunstigen. Ten slotte stelt Dannreuther (2008, pp. 62-65) dat een succesvol
regionaal beleid op twee manieren belangrijk zou zijn voor de Europese Unie. Ten eerste zou
het succes als regionale actor bijdragen tot de rol van de Unie als globale actor. Alvorens de
EU een rol als globale actor ambieert, moet ze bewijzen dat ze een geloofwaardige regionale
actor is. Ten tweede zou de Unie via waardepromotie en economische integratie in het ENB
haar unieke internationale identiteit kunnen bevestigen. Aangezien de EU als een regionale
actor voor grote uitdagingen staat, zullen wij onderzoeken welke strategische overwegingen
de EUGS maakt op dit vlak. Meerbepaald wordt er nagegaan hoe de nieuwe strategie reageert
op de voornaamste kritieken op het ENB: de geringe voordelen voor deelnemende landen,
inconsequentie rond democratische waarden, externe geopolitieke uitdagingen en een gebrek
aan differentiatie.
Literatuurstudie Deelvragen
Uitbreidings- en nabuurschapsbeleid staan
centraal in het regionale beleid van de EU
(Keukeleire & Delreux, 2014)
Wat zegt de nieuwe strategie over het
regionale beleid van de EU?
Vier problemen met het ENB:
- te weinig voordelen voor
deelnemende landen (o.a. Nielsen &
Vilson, 2014; Smith K. E. 2011)
- democratische inconsequentie
(Biscop 2008 en 2013; EUISS, 2009)
- externe uitdagingen (Dannreuther,
2008)
- differentiatie (Dannreuther, 2008;
Keukeleire & Delreux, 2014)
Hoe reageert de EUGS op de vier
aangehaalde kritieken op het ENB?
21
3.4. De EU als een globale actor
De globale doelstelling van de EU, geformuleerd in de EVS, is de creatie van een op effectief
multilateralisme gebaseerde internationale orde. Hiermee bedoelt men een sterke
internationale gemeenschap, die zich organiseert in internationale instituties en het
internationale recht respecteert (Europese Raad, 2003). Ook in later verschenen documenten,
zoals het rapport over de implementatie van de EVS in 2008, werd deze doelstelling
bevestigd. In dit deel gaan we na in welke mate de Unie haar globale ambities kan
waarmaken. Eerst behandel ik de bredere Europese visie op de huidige internationale orde.
Vervolgens ga ik in op het effectief multilateralisme, waar veel onduidelijkheid over bestaat.
De EU is namelijk redelijk vaag gebleven over de precieze aard van dit concept en de
gewenste methode om het te bereiken.
3.4.1. De EU in de wereld
In de afgelopen twintig jaar heeft de Europese Unie een alsmaar grotere rol op het
internationale toneel nagestreefd. Het is interessant om na te gaan welke visie op de
internationale orde daarbij gehanteerd wordt. Dit biedt namelijk een beter inzicht in de
Europese drijfveren en strategische keuzes. Een eerste terugkerende factor in alle Europese
strategieën sinds de EVS is de globalisatie. Zo is één van de eerste vaststellingen in de EVS
dat “de wereld van na de koude oorlog een wereld is waarin de grenzen steeds opener worden
en waarin de interne en de externe aspecten van de veiligheid onlosmakelijk met elkaar zijn
verbonden” (Europese Raad, 2003, p. 2). Met het motto “a more connected, a more contested
and a more complex world” lijkt het er bovendien op dat de nieuwe globale strategie nog
meer aandacht zal besteden aan het globalisatieproces. Naast een visie op globalisatie geeft de
Europese Veiligheidsstrategie ook voorzichtige aanwijzingen voor de Europese visie op
polariteit. Hoewel de EVS wijst op de militaire dominantie van de Verenigde Staten lijkt de
strategie eerder uit te gaan van een toekomstige multipolaire wereld. Zo wordt er gesteld dat
“geen enkel land in staat is de huidige complexe problemen helemaal alleen op te lossen”
(Europese Raad, 2003, p. 2). Ook de voorbereiding van de huidige globale strategie maakt
gewag van de machtsverschuivingen en machtsverspreidingen die een einde maken aan
unipolariteit. Wegens de machtsspreiding over statelijke, niet-statelijke, interstatelijke en
transnationale actoren wordt het voortbestaan van een polaire wereld zelfs in twijfel
getrokken (EUISS, 2015, pp. 135-138).
Nu is het de vraag welke rol de Europese Unie zou moeten opnemen in een geglobaliseerde
en multipolaire wereld. Biscop en Coelmont (2012, pp. 18-22) baseren hun theorie op twee
vaststellingen. De eerste is dat de EU in de huidige wereld geen statelijke vijanden heeft.
Door de militaire overmacht van de NAVO zou geen enkele staat de capaciteit of de intentie
hebben om Europa aan te vallen.5 De tweede vaststelling luidt dat de wereld vandaag niet
enkel gekenmerkt wordt door multipolariteit, maar ook door een toenemende interdependentie 5 De sterkte van de NAVO hangt wel in grote mate af van de Verenigde Staten. Aangezien de nieuwe president
van de VS, Donald Trump, zich al meermaals kritisch heeft uitgelaten over het bondgenootschap, ontstaat er
twijfel over de toekomst van de NAVO.
22
tussen de polen. Globale actoren hebben wel verschillende ideologieën en doelstellingen,
maar tegelijkertijd zijn hun economieën zeer verweven en worden ze geconfronteerd met
gemeenschappelijke uitdagingen zoals klimaatverandering en energievoorziening. Deze
combinatie van interdependentie en multipolariteit wordt door Grevi (2009), aangehaald in
Biscop en Coelmont (2012), omschreven als ‘interpolariteit’. De Europese Unie zou haar
globale strategie dus niet moeten baseren op dreigingen, maar wel op interpolariteit en de
daaruit voortvloeiende kansen tot samenwerking. In het licht van de gestaag afnemende macht
van de Europese staten zou de EU hierbij ook het voortouw moeten nemen.
3.4.2. Effectief multilateralisme
De Europese Unie stelt het effectief multilateralisme voorop als de gewenste basis voor een
nieuwe internationale orde. In de EVS wordt het concept beschreven als “een sterkere
internationale samenleving met goed functionerende internationale instituties en een op regels
gebaseerde internationale orde” (Europese Raad, 2003, p. 9). Er wordt een cruciale rol
toegeschreven aan het internationaal recht, het Handvest van de Verenigde Naties en de VN
als organisatie. Bovendien stelt de strategie dat internationale organisaties en regimes ook
beter in staat moeten zijn om de naleving van het internationaal recht af te dwingen. Men kan
de globale doelstelling van het effectief multilateralisme beschouwen als de externe
belichaming van het Europese systeem, waarbij interstatelijke relaties gebaseerd worden op
gemeenschappelijke regels en instituties (Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 300-301).
Daarnaast dient het systeem ook een democratisch doel. De EVS, die benadrukt dat de sterkte
van de internationale samenleving afhangt van de kwaliteit van de afzonderlijke staten, ziet de
beste garantie voor goed bestuur in democratisch bestuurde staten (Europese Raad, 2003, p.
10).
Voor een succesvolle implementatie van het effectief multilateralisme is de Unie echter
afhankelijk van andere grootmachten en opkomende machten. Het komt er dus op aan goede
relaties op te bouwen en hen bewust te maken van de voordelen van het multilaterale systeem.
Dit heeft de Europese Unie sinds 2003 vooral gepoogd door middel van Strategische
Partnerschappen. De Europese Veiligheidsstrategie vermeldt in de eerste plaats de Verenigde
Staten, maar daarnaast ook Rusland, Japan, China, Canada en India als voornaamste partners
(Europese Raad, 2003, pp. 13-14). In het afgelopen decennium heeft de Unie echter ook
partnerschappen afgesloten met andere landen en regio’s.6 Vermits er zelden sprake is van een
Europese strategie of samenwerking met de partners rond strategische kwesties, kan men de
strategische waarde van de partnerschappen echter in twijfel trekken (Renard, 2011; Renard,
2014, pp. 16-19). Keukeleire en Delreux (2014, pp. 290-294) besluiten dat de EU uiteindelijk
maar één echte strategische partner heeft: de Verenigde Staten. De aangehaalde landen in de
Europese Veiligheidsstrategie hebben weinig gemeenschappelijke kenmerken. Het lijkt er op
dat de EU partnerschappen wil afsluiten met economische grootmachten en met de landen die
de Europese waarden en doelstellingen delen, maar het strategische concept van een
6 Er zijn strategische partnerschappen met Zuid-Afrika, Brazilië, Mexico, Zuid-Korea, Afrika, Latijns-Amerika
en het Caribische gebied.
23
partnerschap wordt fel verzwakt door een gebrek aan duidelijke criteria (Menotti & Vencato,
2008, p. 115). Een rapport ter voorbereiding van de nieuwe globale strategie bepleit dan ook
een aanpassing van het instrument (EUISS, 2015, pp. 125-126). Ook Biscop en Coelmont
(2012, pp. 31-32) pleiten voor een hervorming. Zij menen dat de Europese Unie een opdeling
zou moeten maken tussen verschillende soorten strategische partnerschappen. Zo zou de Unie
veelomvattende partnerschappen kunnen aangaan met de grootste machthebbers, namelijk de
VS, Rusland, China en India. Partnerschappen met minder gewichtige staten zouden dan op
enkele gerichte domeinen kunnen focussen.
Voorlopig kampt de Europese Unie dus met een probleem. Op papier heeft ze wel strategische
partnerschappen afgesloten met belangrijke internationale actoren, maar in de praktijk
verbloemen deze akkoorden een gebrek aan Europese strategie. Zo zijn er belangrijke regio’s
waar de EU als strategische actor opmerkelijk afwezig is. In de eerste plaats is er de regio
voorbij de nabuurschap, namelijk de Golflanden en Centraal-Azië. In het verleden zijn er wel
strategieën opgesteld die naar analogie van het nabuurschapsbeleid Europese steun beloven in
ruil voor democratische hervormingen en respect voor mensenrechten. Een gebrek aan
interesse bij de landen in kwestie zorgde er echter voor dat deze documenten dode letter
bleven. Hierdoor blijft de samenwerking louter economisch van aard. Dit kan wederom
verklaard worden door het dilemma tussen waarden en belangen, dat hier nog meer speelt dan
in de nabuurschap. De regimes zijn namelijk nog autoritairder terwijl de Europese
energiebelangen nog groter zijn (Biscop & Coelmont, 2012, p. 29). Ondanks de historische
banden en de grote hoeveelheden Europese ontwikkelingshulp heeft de Unie ook geen
duidelijke strategie voor Sub-Saharaans Afrika. De relatie tussen ontwikkelingshulp en
buitenlands beleid zou te weinig gebruikt worden (Merket, 2012). Ook Azië, en vooral China,
vormt een hiaat in de Europese globale strategie. De EU heeft wel gepoogd om China door
een strategisch partnerschap in het systeem van effectief multilateralisme in te passen, maar
de veranderende machtsverhoudingen en het gebrek aan appreciatie voor de Europese
waarden hebben er toe geleid dat het land zich meer en meer tot een onafhankelijke
wereldspeler ontwikkelt. Dit wordt bijvoorbeeld geïllustreerd door de groeiende Chinese
globale aanwezigheid (Biscop & Coelmont, 2012, p. 30). Het gebrek aan Europese
betrokkenheid in de wereld duidt aan dat de EU nog geen volwaardige globale actor is. Dit
heeft dan ook een negatieve invloed op het succes van het effectief multilateralisme.
Naast de weinig uitgewerkte strategische partnerschappen kan men zich ook vragen stellen bij
het effectief multilateralisme zelf. Zo stellen Keukeleire en Delreux (2014, pp. 300-301) dat
beleidsdocumenten en academische analyses het concept op verschillende manieren
interpreteren en evalueren. Deze vaagheid holt de betekenis van het concept uit en bemoeilijkt
de praktische uitwerking. Daarnaast wordt er ook gewezen op het frequente gebrek aan
interne Europese eenheid. De Europese Unie promoot namelijk internationale samenwerking
en multilateralisme, maar op sommige vlakken slaagt ze er door interne verdeeldheid zelf niet
in problemen op te lossen. Een tekenend voorbeeld is de onenigheid rond de hervorming van
de VN-Veiligheidsraad. Terwijl Frankrijk en het Verenigd Koninkrijk hun permanente
vertegenwoordiging en vetorecht niet willen afstaan, ambieert Duitsland een permanent zitje,
wat dan weer op Italiaanse tegenstand botst. Als de Europese lidstaten in zulke zaken niet tot
24
één standpunt kunnen komen, hebben ze uiteindelijk meer belang bij het status quo en hun
oververtegenwoordiging. Dit ondermijnt echter de legitimiteit van het Europese discours. Het
succes van het effectief multilateralisme hangt dus ook af van het Europese vermogen om
eensgezind op te treden (Gowan, 2008, pp. 45-47; EUISS, 2009, pp. 25-28).
Als Europa op een geloofwaardige wijze het effectief multilateralisme wil promoten, zal het
afstand moeten doen van de geprivilegieerde status in vele internationale instituties. Door de
geleidelijke machtsafname is het alternatief namelijk dat er nieuwe internationale organisaties
ontstaan waar de Europese Unie niet bij betrokken wordt (Biscop & Coelmont, 2012, pp. 6-
33; Keukeleire & Delreux, 2014, pp. 299-320). Zo wordt de Europese vorm van effectief
multilateralisme steeds meer uitgedaagd door nieuwe internationale instituties (bvb. APEC,
ASEAN en de BRICS-landen) die een andere visie hebben op het multilateralisme. De
instituties, die vooral in het zuidelijke halfrond en Azië ontstaan, vormen een antwoord op de
westerse dominantie in globale organisaties en illustreren een geleidelijke machtsverschuiving
naar het Oosten en het Zuiden. Er zijn twee belangrijke verschillen in de visie op het
multilateralisme. Ten eerste geven deze nieuwe organisaties meer prioriteit aan economische
groei en ontwikkeling. Er wordt minder aandacht besteed aan eventueel groeivertragende
belangen zoals mensenrechten, bescherming van het milieu en sociale bescherming. Ten
tweede hebben ze een meer intergouvernementele aard. De nadruk ligt vooral op unanieme
besluitvorming, vrijwillige engagementen en staatssoevereiniteit. Hoewel deze organisaties
door hun intergouvernementele karakter minder slagkrachtig zijn dan de Europese Unie vormt
hun groeiende aantal een uitdaging voor de Europese visie op multilateralisme (Keukeleire &
Hooijmaaijers, 2014). Ook de voorbereiding van de nieuwe Europese globale strategie wijst
op de contestatie van de huidige internationale orde. Men stelt evenwel dat het totnogtoe
gemakkelijker is gebleken om deze orde uit te dagen dan een nieuwe orde te installeren
(EUISS, 2015, pp. 135-138). De uitdaging voor de Europese Unie bestaat er uit om de
overgang naar een nieuwe orde op een vredige en succesvolle wijze te volbrengen. Hierom
predikt Howorth (2010) een global grand bargain: een herschikking binnen de internationale
instituties die het multilaterale systeem meer legitimiteit verschaft. Dit zou moeten leiden tot
meer internationale samenwerking omtrent grote uitdagingen als klimaatverandering, migratie
en regionale instabiliteit.
Op het globale vlak staat de Europese Unie dus voor grote uitdagingen. Voorlopig heeft de
Unie de globalisatie, complexe interdependentie en multipolariteit aangegrepen om een
wereldorde van effectief multilateralisme te promoten. Hierbij werd ze met enkele problemen
geconfronteerd. Ten eerste hebben de strategische partnerschappen tot nu toe weinig
bijgedragen tot de bevordering van het effectief multilateralisme. In belangrijke regio’s blijft
de Unie redelijk afwezig. Ten tweede kan men vragen stellen bij het effectief multilateralisme
zelf. Er heerst onduidelijkheid over de precieze aard van het concept en de gewenste methode
om het te bereiken. Daarnaast wijst interne Europese verdeeldheid op de limieten van het
systeem en wordt de Europese visie op multilateralisme uitgedaagd door nieuwe visies.
Wederom zullen we nagaan hoe de EUGS de tekortkomingen op het globale vlak probeert te
beantwoorden. Hiermee bedoelen we vooral de reactie op de onvoldoende strategische
partnerschappen en de vraagstukken rond het effectief multilateralisme.
25
Literatuurstudie Deelvragen
Onduidelijkheid en problemen met effectief
multilateralisme (Gowan, 2008; Keukeleire &
Delreux, 2014)
Blijft het effectief multilateralisme de
Europese globale doelstelling?
Gebrekkige strategische partnerschappen
(Menotti & Vencato, 2008; Renard, 2011 en
2014)
Hoe wil de EUGS de problemen met de
strategische partnerschappen en het effectief
multilateralisme oplossen?
3.5. Overzicht van onderzoeks- en deelvragen
Het onderstaande schema geeft de belangrijkste conclusies van de literatuurstudie en de
daaruit voortvloeiende onderzoeks- en deelvragen weer.
Literatuurstudie Onderzoeksvraag en deelvragen
Thema: Strategie in het GBVB van de EU Onderzoeksvraag: Op welke manier speelt de
EUGS in op de strategische gebreken van het
GBVB?
Verschillende visies op het strategische
actorschap van de Unie
Meerderheid gelooft niet dat de EU reeds een
strategische actor is
Wat vertelt de nieuwe strategie over het
strategische actorschap van de Europese
Unie?
Op welke manier denkt de EUGS bij te
kunnen dragen tot het strategische actorschap
van de Unie?
Uiteenzetting van de Europese kernwaarden
en belangen
Spanning tussen waarden en belangen
Rol van defensie in het GBVB
Legt de strategie nieuwe accenten inzake de
Europese waarden en belangen?
Hoe behandelt de EUGS de tegenstelling
tussen waarden en belangen?
Welke rol voorziet de EUGS voor militaire
middelen in het Europese buitenlans beleid?
Uitbreidings- en nabuurschapsbeleid staan
centraal in het regionale beleid van de EU
Vier problemen met het ENB:
- te weinig voordelen voor
deelnemende landen
- democratische inconsequentie
- externe uitdagingen
- differentiatie
Wat zegt de nieuwe strategie over het
regionale beleid van de EU?
Hoe reageert de EUGS op de vier
aangehaalde kritieken op het ENB?
Gebrekkige strategische partnerschappen
Onduidelijkheid en problemen met effectief
multilateralisme
Blijft het effectief multilateralisme de
Europese globale doelstelling?
Hoe wil de EUGS de problemen met de
strategische partnerschappen en het effectief
multilateralisme oplossen?
26
4. Methodologie
De onderzoeksmethode bestaat uit een grondige inhoudsanalyse van de Europese Globale
Strategie en verwante documenten. Met behulp van het programma Nvivo heb ik
verschillende categorieën opgesteld op basis van de opdeling en de deelvragen van het
onderzoek. Alle relevante informatie uit de documenten werd ondergebracht in één of
meerdere categorieën om tenslotte de deelvragen te beantwoorden. In totaal zijn er 25
bronnen: de strategie zelf, tien officiële documenten zoals voorbereidingen van de strategie en
conclusies van de Europese Raad, en veertien speeches en interviews met de Hoge
Vertegenwoordiger Mogherini of naaste medewerkers. De volledige bronnenlijst staat
hieronder:
Europese Raad. (2016). Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa - Een
algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en
veiligheidsbeleid. Brussel: Europese Unie.
Council of the European Union. (2016). Council Conclusions on Implementing the EU Global
Strategy in the area of Security and Defence. Brussels: European Union.
Council of the European Union. (2016). Council conclusions on the Global Strategy on the
European Union's Foreign and Security Policy. Brussels: European Union.
Council of the European Union. (2016). Implementation Plan on Security and Defence.
Brussels: European Union.
EU and NATO. (2016). Joint Declaration by the President of the European Council, the
President of the European Commission, and the Secretary of the North Atlantic Treaty
Organization.
European Commission. (2016). European Defence Action Plan. Brussels: European Union.
European Commission. (2015). Review of the European Neighbourhood Policy. Brussels:
European Union.
European Council. (2015). Conclusions June 2015. Brussels: European Union.
European Council. (2016). Conclusions June 2016. Brussels: European Union.
European Parliament. (2016). Report on the EU in a changing global environment – a more
connected, contested and complex world. Brussels: European Union.
European Union Institute for Security Studies. (2015). Towards an EU Global Strategy:
Background, process, references. Parijs: European Union Institute for Security Studies.
Mogherini, F. (2016, April 22). Speech by HR/VP Mogherini at the EUISS Annual
Conference, Towards an EU Global Strategy – The Final Stage. Paris.
27
Mogherini, F. (2016, Oktober 11). Global Strategy will allow EU to meet its huge potential .
Mogherini, F. (2016, September 5). Opening remarks by High Representative/Vice-President
Federica Mogherini at the EU Ambassadors Conference ‘Shared Vision, Common Action: A
Stronger Europe’.
Mogherini, F. (2017, Februari 18). Speech by Federica Mogherini at the 53rd Munich
Security Conference.
Mogherini, F. (2016, Oktober 10). Speech by Federica Mogherini at the public seminar "EU
as a Global Actor" in Stockholm.
Mogherini, F. (2016, November 21). Speech by High Representative/Vice-President Federica
Mogherini at the Future of EU-NATO Cooperation conference.
Mogherini, F. (2016, Oktober 17). Speech by High-Representative/Vice-President Federica
Mogherini at the Plenary Session "A conversation on: A New European Strategic Vision" of
the Bucharest Forum 2016.
Mogherini, F. (2016, Juli 21). Speech by the High Representative / Vice-President Federica
Mogherini at the Carnegie Endowment for International Peace.
Mogherini, F. (2016, Juli 9). Speech by the High Representative/Vice-President Federica
Mogherini at the Warsaw Summit Experts' Forum.
Mogherini, F. (2016, Juli 13). Speech by the High Representative/Vice-President, Federica
Mogherini, at the Chinese Academy of Social Sciences in Beijing, China.
Mogherini, F. (2016, April 22). Speech by HR/VP Mogherini at the EUISS Annual
Conference, Towards an EU Global Strategy – The Final Stage. Paris.
Mogherini, F. (2015, November 26). Speech of the HR/VP Federica Mogherini. The EU
Internal-External Security Link: Terrorism as an example of the necessary link between
different dimensions of action .
Tocci, N. (2016). Interview with Nathalie Tocci on the Global Strategy for the European
Union’s Foreign and Security Policy. (T. I. Spectator, Interviewer)
Tocci, N. (2016). The making of the EU Global Strategy. Contemporary Security Policy ,
461-472.
28
5. Onderzoek
5.1. Het strategische actorschap van de EU
Alvorens we de resultaten van het eigenlijke onderzoek bespreken, gaan we kort in op de
structuur en het algemene beeld van de Europese Globale Strategie. Het document bestaat uit
drie delen. In het eerste deel ligt de focus op de Europese waarden en belangen. Hier komen
onder andere waarden als democratie, samenwerking en eensgezindheid, maar ook belangen
als vrede en veiligheid aan bod. Dit wordt gevolgd door het tweede deel, dat vijf prioriteiten
voor het Europese buitenlands beleid formuleert: de veiligheid van de Unie, de veerkracht van
staat en samenleving in de oostelijke en de zuidelijke buurlanden, een geïntegreerde aanpak
van conflicten, samenwerkende regionale ordes en mondiale governance voor de 21e eeuw.
Het laatste deel bepleit de omzetting van woorden naar daden. Een proces van strategische
reflectie is namelijk nutteloos zonder de middelen en de politieke wil om de doelstellingen
waar te maken. In het algemeen is de EUGS, zowel op het vlak van volume als van inhoud,
een zeer brede en omvangrijke strategie. Naast de evidente thema’s behandelt ze ook minder
voor de hand liggende onderwerpen als cyberveiligheid, migratie en energievoorziening.
Bovendien onderscheidt de strategie zich van haar voorganger, de EVS, door redelijk concrete
beleidsaanbevelingen te geven. Op sommige vlakken, bijvoorbeeld het uitbreidingsbeleid of
de betrekkingen met autoritaire landen, blijft de strategie ietwat vaag, maar voor een
diplomatisch document dat de goedkeuring wegdraagt van alle 28 lidstaten hoeft dit niet te
verbazen.
Het uitgebreide karakter van de EUGS sluit aan bij de academische consensus (Biava, Drent
& Herd, 2011; Biscop & Coelmont, 2012; Smith M. E., 2011) dat het niet meer volstaat om
strategie enkel vanuit een militair oogpunt te bekijken. Integendeel, het huidige strategische
klimaat vereist een brede opvatting van veiligheid en een holistisch antwoord op
bedreigingen. In dit opzicht gaan we na of de strategie aan de definitie van Biscop en
Andersson (2008) beantwoordt. Deze stelt drie voorwaarden: een strategie moet (1) gebaseerd
zijn op de waarden en belangen van de actor, (2) de voornaamste langetermijndoelstellingen
naar voren brengen en (3) instrumenten aangeven om die doelstellingen te realiseren.
Toegepast op de EUGS wordt de eerste voorwaarde vervuld in het eerste deel van de
strategie, dat de centrale Europese waarden en belangen oplijst. Het tweede deel presenteert
dan weer de vijf belangrijkste doelstellingen op lange termijn. De strategie lijkt ook te
voldoen aan de laatste voorwaarde van de definitie. Om bijvoorbeeld de veiligheid van de EU,
één van de vijf essentiële doelstellingen, te bevorderen, wordt er opgeroepen tot meer
Europese investeringen en intensere samenwerking op het vlak van defensie. Daarnaast moet
de Unie een sterke Europese defensie-industrie waarborgen. Het vermelden van deze
instrumenten betekent niet noodzakelijk dat ze effectief tot stand komen, maar dit maakt geen
deel uit van de definitie. Op basis van de criteria kunnen we dus besluiten dat de EUGS een
volwaardige strategie is.
29
Het is minder duidelijk of de Europese Unie daadwerkelijk een strategische actor is (Barrinha,
2016; Biscop & Andersson, 2008; Howorth, 2011; Smith M. E., 2011; Toje, 2008). Hoewel
dit onderzoek hier geen uitsluitsel over zal brengen, is het interessant om te kijken wat de EU
er zelf over zegt. In het kort kunnen we stellen dat de EUGS de noodzaak van het strategische
actorschap zeer sterk benadrukt.7 Hiermee wordt impliciet aangegeven dat de Unie zichzelf
nog niet beschouwt als een strategische actor, maar dat ze wel de ambitie heeft om zich
daartoe te ontwikkelen. Zo vertrekt de strategie vanuit de stelling dat de EU moeilijke tijden
beleeft. Een opeenvolging van crisissen heeft de publieke steun voor het Europese project
doen afbrokkelen waardoor het bestaansrecht van de Unie onder druk komt te staan. Nathalie
Tocci, één van de naaste medewerkers van Mogherini, wijst er ook op dat de EU met interne
tekortkomingen kampt: “EU foreign policy too often still looks like a mishmash of non-
communicating vessels driven by distinct, at times contrasting, objectives and processes,
bereft of an overall sense of direction” (EUISS, 2015, p. 117). Daarnaast verklaart de EUGS
dat de Unie al te vaak onder de verwachtingen presteert omdat ze beschikbare middelen niet
gebruikt:
[…] als Unie van bijna een half miljard burgers beschikken wij over een
ongeëvenaard potentieel. We hebben een uitgebreid en diepgaand diplomatiek
netwerk in alle uithoeken van de wereld. Economisch behoren wij tot de G3 van de
wereld. […] Als Unie investeren wij meer in ontwikkelingssamenwerking dan de rest
van de wereld samen. Het is echter evenzeer duidelijk dat wij dat potentieel nog niet
ten volle benutten (Europese Raad, 2016, p. 2).
Daarop luidt het dat de problemen enkel opgelost kunnen worden door een sterke Unie, die
beschikt over een strategie en de wil om deze gemeenschappelijk na te streven. Het belang dat
gehecht wordt aan strategisch handelen komt in de EUGS vooral tot uiting in het centraal
gestelde concept van strategische autonomie. Dit wordt omschreven als “the ability of the
Union to decide autonomously and have the means to act upon its decisions. While it ought
not be confined to the military domain, it is evident that it is in this area that the EU’s
strategic autonomy has not yet been realised” (Tocci, 2016, p. 3). Hoewel dit concept een
cruciale plaats bekleedt in de globale strategie, blijft het enigszins onduidelijk. Dit lijkt
voornamelijk te wijten aan het feit dat de tekst rekening moet houden met verschillende
gevoeligheden. Er moet een evenwicht zijn tussen de wensen van NAVO-leden en niet-leden,
maar ook binnen de groep van NAVO-lidstaten is er onenigheid over de rol van Europese
defensie binnen het bondgenootschap. De grondgedachte van de strategie is dat de EU meer
autonoom (lees: zonder hulp van de VS) moet kunnen optreden op het vlak van buitenlands
beleid en defensie. Dit is zowel het gevolg van toegenomen druk aan de Amerikaanse zijde,
zeker sinds de verkiezing van Donald Trump, als van de Europese wens om meer
verantwoordelijkheid op te nemen. Omdat Europa tot elke prijs wil vermijden haar
7 Men mag hier de persoonlijke rol van Federica Mogherini niet onderschatten. Terwijl de eerste Hoge
Vertegenwoordiger, Javier Solana, het mandaat niet had om een globale strategie te ontwikkelen en in te zetten op een meer strategisch GBVB heeft zijn opvolgster, Catherine Ashton, nooit de intentie gehad om de strategische capaciteiten van de Europese Unie te ontwikkelen. Voor Mogherini werd dit echter een prioriteit (EUISS, 2015, pp. 115-117).
30
belangrijkste bondgenoot van zich te vervreemden, stelt de strategie ook dat een sterker
Europa leidt tot een sterkere NAVO. Deze veronderstelling houdt wel steek, maar
tegelijkertijd wil de strategie tegemoetkomen aan de EU-lidstaten die geen lid van de NAVO
zijn (Ierland, Zweden en Oostenrijk) door te beklemtonen dat eventuele ontwikkelingen hun
veiligheid- en defensiebeleid niet mogen beïnvloeden. Naast de ingewikkelde verhouding
tussen de NAVO en de Europese Unie is er ook een zekere spanning tussen een meer
autonome Unie en de traditionele nadruk op multilateralisme. Aangezien strategische
autonomie in geen geval beschouwd mag worden als een vorm van Euronationalisme, blijft de
EUGS het belang van een op multilateralisme gebaseerde wereldorde benadrukken:
De Strategie voedt de ambitie van een strategische autonomie voor de Europese Unie.
Dat is noodzakelijk voor het bevorderen van zowel het gemeenschappelijk belang van
onze burgers als onze beginselen en waarden. Niettemin zijn wij ons ervan bewust dat
wij deze prioriteiten het best gestalte kunnen geven wanneer wij niet alleen handelen.
En van deze prioriteiten kan het best werk worden gemaakt in een op regels en
multilateralisme gebaseerd internationaal stelsel (Europese Raad, 2016, p. 3).
De centrale plaats van strategische autonomie geeft aan dat de Unie een volleerde strategische
actor wil worden. Nu is het de vraag hoe de EUGS denkt hieraan bij te kunnen dragen. Uit het
onderzoek blijkt dat dit op drie manieren moet gebeuren: door een permanent proces van
strategisch nadenken binnen en buiten de Europese instellingen te initiëren, door de
verschillende EU-instanties beter te coördineren en in het bijzonder door concrete acties voort
te brengen. Laten we beginnen met de wens tot verdere strategische reflectie. De EUGS
maakt er een zaak van dat ze niet het eindpunt, maar eerder het beginpunt van een strategische
oefening is. Zowel in de kringen van Europese ambtenaren en diplomaten als bij het bredere
publiek moet zich een niet aflatend proces van strategische reflectie rond de waarden,
belangen en doelstellingen van de Europese Unie ontplooien. De ambitie om de externe
strategie ook een intern doel te geven kan men overigens ook zien in het ontwikkelingsproces
van de EUGS. Zo organiseerde men verschillende conferenties om nationale experts te
raadplegen en gaf men burgers inspraak via een onlineforum. Mogherini (2016, p. 10) zelf
ziet veel potentieel in een breed gedragen debat over Europese strategie: “I am convinced we
can make it. This strategy, this collective vision, can also help our Union to re-discover its
identity, its soul.” Hiermee lijkt ze aan te sluiten bij de eerder aangehaalde visie van Barrinha
(2016) dat strategische reflectie het Europese project nieuw leven kan inblazen door een beter
licht te werpen op de bestaansredenen en de functie van de EU. Om dit proces alvast binnen
de instellingen op gang te brengen, voorziet de EUGS in een jaarlijkse evaluatie van de
strategie door de Raad, de Commissie en het Europees Parlement. Daarnaast wil ze ook
bestaande strategieën bijschaven en nieuwe thematische of geografische strategieën
ontwerpen. Hoewel dit alles redelijk ondernemend en ingrijpend klinkt, moeten we opmerken
dat het veel moeilijker, zo niet onmogelijk, zal zijn om een maatschappelijke discussie rond
Europese strategie te creëren. Het feit dat hiertoe weinig initiatief genomen wordt, doet
vermoeden dat het debat zich vooral binnen de Europese instellingen zal ontwikkelen.
31
De tweede manier waarop de EUGS wil bijdragen aan het Europese strategische actorschap is
door meer coherentie te brengen tussen de verschillende instellingen. Hiervoor tracht het een
synthese te maken van alle doelstellingen en instrumenten van de Europese instanties die het
GBVB en GVDB bepalen. Dit zou moeten leiden tot betere coördinatie tussen de instellingen
en de beleidsdomeinen die zowel een interne als een externe dimensie hebben (terrorisme,
migratie, economische groei, investeringen,…). Op zich lijkt deze doelstelling haalbaar, maar
ze vereist wel de medewerking van alle EU-instellingen. De derde en meest verregaande
ambitie van de strategie is concrete acties voort te brengen. Aangezien de strategie nog
relatief jong is en het moeilijk is om een rechtstreeks verband te trekken tussen het document
en reële daden kunnen we deze doelstelling niet goed beoordelen. We onderzoeken dan ook
enkel wat de EUGS zegt. Toch is het relevant te vermelden dat de strategie de aanstoot heeft
gegeven tot het Europese defensie-actieplan en een implementatieplan inzake veiligheid en
defensie. In juni 2017 zal Mogherini, bij de evaluatie van de strategie, ook aan de Raad
rapporteren over de voortgang van het implementatieplan. Hoewel we voorzichtig moeten
zijn, wijzen deze documenten, die voor een groot deel schatplichtig zijn aan de strategie, op
echte ontwikkelingen. Tegelijkertijd zullen ingrijpende beslissingen over de Europese
toekomst naar alle waarschijnlijkheid minstens uitgesteld worden tot na de Franse en Duitse
verkiezingen van dit jaar.
Ter conclusie beoordelen we de EUGS aan de hand van Biscop en Coelmonts (2012) definitie
van strategisch actorschap. Deze luidt als volgt: een strategische actor (1) heeft een strategie
en tracht de hierin vermelde langetermijndoelstellingen waar te maken. Hij doet dit echter (2)
ook op een actieve manier en (3) gebruikt er de gepaste middelen voor. Nogmaals
benadrukken we dat het onderzoek enkel focust op de uitgesproken intenties van de Unie, niet
op de realisatie ervan. Daarom kunnen we enkel met zekerheid verklaren of de Unie al dan
niet een strategische actor wil worden. Over de effectieve ontwikkeling kunnen we niet meer
dan voorzichtige veronderstellingen maken. Het lijkt er op dat de Unie aan de eerste
voorwaarde voldoet. Ze beschikt namelijk over een strategie en hoogstwaarschijnlijk streeft
ze de hierin vermelde langetermijndoelstellingen na. De EUGS spreekt ook de ambitie uit om
de doelstellingen actief te verwezenlijken. In dit kader moeten we denken aan de drie
algemene doelstellingen van de EUGS: de wens om een proces van strategische reflectie op
gang brengen, meer coördinatie te creëren tussen de Europese instellingen en woorden in
daden om te zetten. Over de derde voorwaarde is het moeilijk oordelen, maar voorlopig lijken
er wel stappen gezet te worden om de middelen uit te breiden. We kunnen dus besluiten dat
de strategie het doel heeft om van de EU een volwaardige strategische actor te maken, maar of
dit gaat lukken is een andere zaak. Het spreekt wel voor de EUGS dat het de steun geniet van
de Europese Raad, het Europees Parlement en de Commissie. Anderzijds is dit niet zo
verwonderlijk. Het gaat namelijk om een diplomatiek document dat een synthese vormt van
vele verschillende visies. Waarschijnlijk zijn de twee grootste hindernissen voor de
implementatie van de strategie aan de ene kant de moeilijke tijden waarin de Unie zich
bevindt en aan de andere kant de geringe bekendheid en juridische slagkracht van het
document.
32
Deelvragen Conclusies
Wat vertelt de nieuwe strategie over het
strategische actorschap van de Europese
Unie?
Het is zeer belangrijk om een strategische
actor te zijn. De Unie is er nog geen, maar
tracht stappen te zetten in deze richting. Dit
komt vooral tot uiting in de wens tot
strategische autonomie.
Op welke manier denkt de EUGS bij te
kunnen dragen tot het strategische actorschap
van de Unie?
De EUGS wil op drie manieren bijdragen tot
het strategische actorschap: proces van
strategische reflectie op gang brengen, meer
coherent beleid creëren en zorgen dat
strategische doelstellingen ook effectief
nagestreefd worden.
5.2. Waarden en belangen in de EU
In dit deel willen we drie verschillende zaken te weten komen. Ten eerste moeten we
achterhalen welke waarden en belangen de EUGS vooropstelt in vergelijking met de vorige
strategie. De tweede klemtoon ligt op de mogelijke tegenstelling tussen waarden en belangen.
Hoe kijkt de strategie hier tegen aan? Worden er eventuele maatregelen genomen om de
tegenstelling op te lossen? Ten derde onderzoeken we de rol van defensie in het buitenlands
beleid. Met betrekking tot het eerste aspect stellen we vast dat de lijst van Europese
kernwaarden en belangen ongewijzigd blijft. Dit is op zich niet verwonderlijk. Sinds de
opstelling van de Europese Veiligheidsstrategie in 2003 is de wereld wel veranderd, maar de
fundamentele beginselen van de EU zijn dezelfde gebleven. De belangrijkste waarden
stemmen overeen met de door Keukeleire en Delreux (2014) en Smith K. E. (2011) vermelde
waarden: de liberale democratie, de rechtsstaat, respect voor mensenrechten, een op
multilateralisme gebaseerde wereldorde en vrede. Ook de primaire belangen komen in grote
mate overeen met die in de EVS (Haine, 2008). Zo wordt er gefocust op een breed concept
van veiligheid waar onder andere terrorisme, hybride dreigingen en cyberveiligheid deel van
uitmaken. Andere overeenkomsten met de vorige strategie zijn de focus op
energievoorziening en klimaatverandering. Het moet wel gezegd dat de EUGS de belangen
van de Unie breder opvat dan haar voorganger, bijvoorbeeld door ook welvaart en
economische stabiliteit in het rijtje op te nemen. De grote aandacht voor de Europese waarden
en belangen wordt onderstreept door de prominente plaats in het begin van de strategie. Op
die manier vormen ze de basis voor de rest van het document. Daarnaast moet het feit dat
waarden en belangen samen het onderwerp vormen van het eerste deel de onderlinge
verbondenheid aantonen. De EUGS (Europese Raad, 2016, p. 10) formuleert het als volgt:
Onze belangen en waarden gaan hand in hand. In ons eigen belang moeten wij onze
waarden in de wereld uitdragen. Tegelijkertijd zijn onze fundamentele waarden
verankerd in onze belangen. Vrede en veiligheid, welvaart, democratie en een op
regels gebaseerde wereldorde zijn de vitale belangen waarop ons externe optreden
gebaseerd is.
33
Dit brengt ons bij de visie van de strategie op de mogelijke tegenstelling tussen waarden en
belangen, zoals beschreven door Biscop (2013), Eder (2011) en Edström & Gyllensporre
(2015). Uit het bovenstaande citaat kan men reeds opmaken dat waarden en belangen volgens
het officiële Europese discours hand in hand gaan: wat de EU betreft, is er geen enkele
spanning tussen beide begrippen. Mogherini (2016, p. 1) formuleert het in één van haar
speeches op deze wijze: “we need a strategy to protect proactively our interests, keeping in
mind that promoting our values is an integral part of our interests.” Het probleem met deze
stelling is niet dat ze niet opgaat in theorie, maar wel dat ze de realiteit miskent. In een ideale
wereld zou het voor de Unie geen probleem zijn om haar waarden en belangen te verzoenen,
maar de geschiedenis van het Europese buitenlands beleid heeft aangetoond dat dit niet zo
makkelijk is. Zo is de Unie in haar regionaal beleid verplicht om samen te werken met
naburige landen, waarvan de overgrote meerderheid een autoritair regime heeft. In de omgang
met deze landen heeft de Unie regelmatig belangen op korte termijn, zoals regionale
stabiliteit, verkozen boven haar traditionele waarden, bijvoorbeeld de promotie van de
democratie en de mensenrechten. Dit onderzoek wil geen oordeel vellen over de optimale
balans tussen waarden en belangen, maar het wil er wel op wijzen dat de tegenstelling tussen
beide begrippen reëel is. Het uit de weg gaan van dit debat kunnen we beschouwen als een
gemiste kans. Enige zelfkritiek had namelijk een meer geloofwaardige basis kunnen vormen
voor een nieuw beleid inzake waarden en belangen. Bovendien wordt de tegenstelling,
ondanks het officiële discours over een perfecte synthese, soms impliciet erkend. In een
speech zegt Mogherini dat de lidstaten tijdens de vluchtelingencrisis te weinig hebben gedaan
omdat ze hun belangen (grote opvangkosten en negatieve publieke opinie) hebben laten
primeren op hun waarden (internationaal recht). Op die manier bevestigt de Hoge
Vertegenwoordiger de spanning tussen beide begrippen en de nefaste keuze voor belangen in
plaats van waarden.
Een andere impliciete erkenning van de tegenstelling tussen waarden en belangen zien we in
de term principieel pragmatisme. Indien waarden en belangen perfect complementair zouden
zijn, zou er namelijk geen nood zijn aan een begrip om beide te verzoenen. Het principieel
pragmatisme moet vanaf nu de leidraad vormen voor het Europese buitenlands beleid:
Wij zullen ons laten leiden door duidelijke beginselen. Deze zijn evenzeer het gevolg
van een realistische beoordeling van de huidige strategische context als van een
idealistisch streven naar een betere wereld. Principieel pragmatisme zal ons extern
optreden in de komende jaren bepalen (Europese Raad, 2016, p. 6).
Hoewel deze term beide kanten van het debat probeert te verenigen, kunnen we er toch een
zekere verschuiving naar meer realisme inzien. Het buitenlands beleid moet weliswaar de
Europese waarden respecteren, maar er moet meer aandacht gaan naar het resultaat. Een
voorbeeld hiervan is dat het ENB minder zal focussen op de expliciete promotie van
democratisering. Volgens de nieuwe strategie moeten de voordelen van de liberale democratie
in de eerste plaats vanzelf blijken uit partnerschappen en samenwerking. Dit gaat ook gepaard
met een nieuwe focus op de veerkracht van de samenleving. In plaats van de staat enkel via
het regime proberen te democratiseren, kiest de strategie voor een bredere aanpak. Zo moet de
34
Unie niet alleen de rechtsstaat ondersteunen, maar ook het maatschappelijke middenveld
versterken en grote economische en sociale ongelijkheid proberen te verkleinen. Op deze
wijze wil de Unie betrokken blijven bij autoritaire landen zonder de regimes te legitimeren.
De EU blijft dus toegewijd aan het verdedigen van bepaalde waarden, maar zal dit minder
uitgesproken doen dan voordien. Een ander voorbeeld waar de Unie zich op beroept, is de
deal met Iran rond het atoomprogramma. Dit akkoord zou moeten aantonen dat internationale
samenwerking en multilateralisme de beste manieren zijn om de eigen waarden te promoten.
Bovenal predikt het principieel pragmatisme een grotere bescheidenheid in het buitenlandse
beleid. Democratisering wordt beter op een subtiele manier uitgedragen, maar het blijft nog
steeds een werk van lange adem. Deze strategie vereist dus een grote toewijding over een zeer
lange termijn.
Tegelijkertijd blijft het onduidelijk hoe dit nieuwe evenwicht tussen waarden en belangen er
zal uitzien. De keuze voor meer pragmatisme kan namelijk niet om de Europese waarden
heen. De EUGS en het Europees Parlement stellen dan ook dat de Unie zowel intern als
extern trouw moet blijven aan haar waarden om haar geloofwaardigheid te behouden. Een
opmerkelijke vaststelling is dat Mogherini (2016, p. 6) in één van haar speeches de officiële
visie van de strategie tegenspreekt: “the best way of achieving results on our interests, is
promoting our values.” Dit lijkt net het tegenovergestelde van de minder expliciete
waardepromotie die in de EUGS verdedigd wordt. Waarschijnlijk gaat het hier echter om een
vergetelheid of een onvoorzichtige uitdrukking waar we niet te zwaar aan moeten tillen. In het
algemeen moeten we onthouden dat het principieel pragmatisme de ambitie uitspreekt om op
een meer realistische en pragmatische manier aan politiek te doen. De Unie moet in haar
buitenlands beleid bescheiden blijven, maar ook vastberaden zijn om zaken te veranderen.
De rol van defensie in het buitenlandse beleid sluit nauw aan bij het debat rond waarden en
belangen. Aangezien een gebrek aan overeenstemming rond dit punt de Europese Unie in het
verleden regelmatig heeft gehinderd, moeten we weten wat de EUGS hier over zegt. Uit het
onderzoek blijkt dat de strategie tegemoet komt aan de kritiek van Biscop en Coelmont (2012)
en Howorth (2011) op het gebrek aan militaire slagkracht. Zo wil de strategie de veiligheid
van de Unie bevorderen door grote stappen te zetten inzake militaire integratie. Defensie
bekleedt dus een cruciale plaats binnen de strategie. Het is belangrijk om deze ambitie niet
simpelweg te bekijken vanuit recente ontwikkelingen in de internationale politiek, zoals de
Brexit en de kritiek van de Amerikaanse president Trump op de NAVO. De EUGS is
namelijk in juni 2016, enkele dagen na het referendum over de Britse uitstap uit de Europese
Unie en enkele maanden voor de Amerikaanse verkiezingen, openbaar gemaakt. Hoewel de
strategie zich uitspreekt over het Britse referendum heeft de uitslag geen effect gehad op haar
kernboodschap. De wens tot militaire integratie is dus in de eerste plaats het gevolg van
interne inzichten en draagt, in theorie, de goedkeuring weg van alle 28 lidstaten. Dit betekent
echter niet dat externe ontwikkelingen geen invloed hebben op de Europese ambities. Aan de
ene kant zou de Brexit het proces kunnen bespoedigen omdat een traditionele tegenstander
van militaire integratie uit de Unie verdwijnt. Ook de twijfelachtige positie van de NAVO
onder de nieuwe Amerikaanse president zou de EU-lidstaten kunnen aansporen om meer
samen te werken inzake defensie en minder afhankelijk te worden van het trans-Atlantische
35
bondgenootschap. Aan de andere kant vermindert de uitstap van het Verenigd Koninkrijk het
militaire potentieel van de Unie. Bovendien kan men de traditionele Britse onwil tot meer
militaire integratie nuanceren door te wijzen op hun volledige deelname aan de huidige
defensietaken onder het GVDB. Het zou ook kunnen dat het VK de aversie van andere
lidstaten tegen militaire samenwerking tot nu toe overschaduwd heeft.
Drie zaken komen naar voren in het deel over veiligheid en defensie. Ten eerste zouden
Europese lidstaten meer middelen moeten vrijmaken. Volgens de strategie hebben landen
gedurende te lange tijd te weinig geïnvesteerd in defensie, wat de veiligheid van de Unie in
het gedrang heeft gebracht. Een concrete aanbeveling is bijvoorbeeld dat lidstaten 20% van
hun totale defensiebudget moeten reserveren voor onderzoek, technologie en de aankoop van
materiaal. Ten tweede wil de strategie militaire integratie aanmoedigen. Mogherini (2016, p.
4) formuleert het als volgt: “Security and defence cooperation in our Union has to become the
norm, not the exception.” De voornaamste reden hiervoor is dat samenwerking zou leiden tot
betere interoperabiliteit en grotere slagkracht. Aangezien dubbele aankopen vermeden zouden
worden, zou integratie zowel neerkomen op een financiële besparing als op een versterking
van de Europese defensie. Om dit te stimuleren poneert de EUGS dat 35% van de totale
uitgaven voor uitrusting via een groepsaankoop moeten verlopen. Ten derde zou de EU meer
moeten investeren in de Europese defensie-industrie. Vanuit een strategisch oogpunt is het
namelijk aangewezen om niet afhankelijk te zijn van buitenlandse militaire instellingen.
Daarnaast kan men vanuit een economisch perspectief wijzen op het positieve effect op
tewerkstelling en groei. De drie hoofddoelstellingen worden bovendien aangevuld met
verschillende specifieke aanbevelingen, zoals grotere investeringen in satellietcommunicatie,
drones en cyberbeveiliging.
We kunnen de wens tot diepgaande militaire samenwerking verbinden met het eerder
vermelde concept van strategische autonomie. De algemene teneur achter beide
beleidsaanbevelingen is dat de Unie meer zelfstandig moet kunnen beslissen en optreden.
Hierbij zijn we ook reeds ingegaan op de bijbehorende evenwichtsoefening. De EUGS moet
namelijk de standpunten verzoenen van NAVO-leden en niet-leden, maar ook van de NAVO-
lidstaten onderling. Een gelijkaardige evenwichtsoefening zien we bij de combinatie van
harde en zachte macht. Terwijl de Unie traditioneel bekend staat als een actor die vooral over
soft power beschikt, lijkt het er op dat de nieuwe strategie meer wil inzetten op hard power.
Toch probeert de strategie een gebalanceerd beleid uit te werken. Dit wordt bijvoorbeeld
duidelijk in een stuk over terrorismebestrijding, waarbij de EU enerzijds meer moet inzetten
op harde maatregelen zoals uitwisseling van informatie tussen lidstaten en anderzijds meer
aandacht moet besteden aan beleidsdomeinen als onderwijs, jeugd en cultuur. Een ander
voorbeeld is de geïntegreerde aanpak van conflicten. De strategie stelt dat de Unie bij een
conflict alle mogelijke beleidsinstrumenten op alle verschillende niveaus moet gebruiken in
alle fases van de crisis. Dit sluit aan bij de algemene brede en veelomvattende visie die de EU
bepleit.
De cruciale vraag blijft echter of de woorden van de EUGS ook worden omgezet in daden.
Hoewel de relatief korte tijdspanne tussen het moment van publicatie en analyse enige
36
voorzichtigheid gebiedt, lijkt men wel degelijk werk te maken van de implementatie. Een
eerste voordeel voor de strategie is dat ze door alle lidstaten gesteund wordt. De Raad van
ministers heeft de ambitie uitgedrukt om de strategie waar te maken. Met dit doel hebben de
lidstaten reeds besloten het GVDB op regelmatige basis te evalueren. Ten tweede vindt de
voorlopige implementatie van de EUGS vooral op dit beleidsdomein plaats, wat bevestigt dat
defensie het brandpunt is van de strategie. Concrete voorbeelden zijn het implementatieplan
inzake veiligheid en defensie, het European Defence Action Plan en een gezamenlijke
verklaring van de EU en de NAVO. Het implementatieplan heeft de taak om de ambities op
het gebied van veiligheid en defensie verder uit te werken. Zo stelt het onder andere een
jaarlijkse evaluatie voor, die zou moeten leiden tot meer transparantie en een verdere
institutionalisering van defensie op het Europese niveau. Daarnaast steunt het document het
idee om militaire integratie eventueel op te starten met een ‘coalition of the willing’. De basis
hiervoor bestaat reeds in het Verdrag betreffende de Europese Unie, dat de (tot nu toe
ongebruikte) mogelijkheid tot permanent gestructureerde samenwerking optekent. Dit
voorstel sluit overigens goed aan bij het idee van een Europa met meerdere snelheden, dat
meer en meer populariteit lijkt te verwerven bij voorstanders van Europese integratie.8 In
dezelfde stijl bepleit het European Defence Action Plan, een rapport van de Commissie dat
eveneens schatplichtig is aan de EUGS, de creatie van een nieuw defensiefonds. Dit zou het
defensiebeleid van een stevige financiële basis moeten voorzien en meer samenwerking
moeten bewerkstelligen. Ook de gezamenlijke verklaring van de EU en de NAVO in
Warschau, waarin beide organisaties de wens uiten om beter samen te werken, kan als een
concreet gevolg van de nieuwe strategie geïnterpreteerd worden. Een derde reden waarom de
strategie effectief zou kunnen leiden tot actie is het onzekere politieke klimaat. Velen
beschouwen ontwikkelingen als de Brexit en de verkiezing van Donald Trump in de VS als
nefast voor Europa, maar anderen zien hierin een ‘window of opportunity’ voor de Europese
integratie, ook op het vlak van defensie. Zoals reeds vermeld zouden de Brexit en de
Amerikaanse kritiek op de NAVO de Europese landen ertoe kunnen aanzetten om de militaire
krachten te bundelen.
Hieruit kunnen we besluiten dat de Unie tot nu toe bescheiden, maar reële stappen heeft gezet
in de richting van militaire integratie. Sommige voorstellen, waaronder de permanent
gestructureerde samenwerking, zijn redelijk verregaand. Hoewel de Raad alvast heeft
toegezegd om deze optie te onderzoeken, verklaren de documenten evengoed dat het
uiteindelijke ambitieniveau van de samenwerking afhangt van de lidstaten. Op deze manier
houden ze dus een stok achter de hand. Wat de Europese instellingen betreft, zijn vooral de
Commissie en het Parlement voorstander van diepere integratie. Dit wordt bijvoorbeeld
duidelijk wanneer Mogherini in een speech haar hoop uitspreekt om de economische unie aan
te vullen met een Europese defensie-unie. Ook het Europees Parlement schaart zich in het
rapport over de EUGS achter deze wens. De uiteindelijke uitkomst van het proces is nog
onduidelijk, maar het Europese draagvlak voor militaire integratie lijkt groot genoeg om enige
vooruitgang te boeken.
8 Deze indruk is gebaseerd op het onlangs gepubliceerde witboek van de Europese Commissie over de
toekomst van Europa, waarin een Unie met meerdere snelheden één van de vijf toekomstscenario’s vormt. De media omschrijven deze optie als één van de meest populaire en waarschijnlijke.
37
Deelvragen Conclusies
Legt de strategie nieuwe accenten inzake de
Europese waarden en belangen?
De Europese waarden en belangen blijven
dezelfde, maar de EUGS heeft een iets breder
perspectief dan haar voorgangers.
Hoe behandelt de EUGS de tegenstelling
tussen waarden en belangen?
Officieel bestaat er geen tegenstelling, maar
dit wordt impliciet tegengesproken door het
concept van principieel pragmatisme. De
focus verschuift iets meer naar de belangen,
maar het is onduidelijk hoe het evenwicht er
in de werkelijkheid moet uitzien.
Welke rol voorziet de EUGS voor militaire
middelen in het Europese buitenlans beleid?
Militaire integratie is het brandpunt van de
strategie. Een sterkere en meer geïntegreerde
defensie zou moeten bijdragen tot de
strategische autonomie van de EU.
5.3. Het regionale actorschap van de EU
Het regionale beleid van de EU is er voornamelijk op gericht de naburige landen respect bij te
brengen voor principes als de liberale democratie, de rechtsstaat en de vrijhandel. Zoals we
reeds gezien hebben, streeft de Unie dit doel na door middel van twee belangrijke
instrumenten: het uitbreidings- en het nabuurschapsbeleid. In dit deel analyseren we eerst de
visie van de EUGS op het regionale actorschap van de Unie en de rol van het
uitbreidingsbeleid hierin. Vervolgens gaan we dieper in op het nabuurschapsbeleid, met een
bijzondere focus op de vier voornaamste kritieken: een gebrek aan voordelen voor
deelnemende landen, democratische inconsequentie, externe uitdagingen en de noodzaak tot
grotere differentiatie. Aangezien de EUGS echter redelijk beknopt is over deze kritiekpunten,
hebben we het onderzoek uitgebreid met de evaluatie van het ENB door de Commissie in
2015. Hoewel het om verschillende documenten gaat, zijn de strategie en de evaluatie aan
elkaar verwant. De globale strategie bouwt namelijk voort op de inzichten van de evaluatie,
maar heeft een bredere focus. Het evaluatierapport geeft dus vooral kritiek op het ENB terwijl
de strategie vanuit deze bevindingen nieuwe opvattingen over het regionale actorschap van de
Unie ontwikkelt. Het opmerkelijke hieraan is dat de EUGS in feite het nabuurschapsbeleid
vernieuwt zonder er expliciet voor uit te komen.
Zo wordt de nieuwe regionale visie van de EUGS belichaamd door het concept van
veerkracht. Dit kernwoord hangt samen met de tweede grote doelstelling van de strategie: het
bevorderen van de veerkracht in de staten en samenlevingen van de oostelijke en zuidelijke
buurlanden. De strategie omschrijft veerkracht als “het vermogen van staten en
samenlevingen om zich te hervormen en zodoende te weerstaan en zich te herstellen van
interne en externe crises” (Europese Raad, 2016, p. 18). Veerkracht lijkt dus vooral te slaan
op het promoten van goed bestuur om de staat beter bestand te maken tegen instabiliteit.
Indien mogelijk moet dit via bilaterale samenwerking gebeuren, maar gezien de beperkte
interesse bij autoritaire staten om hervormingen door te voeren kiest de strategie er ook voor
38
het maatschappelijke middenveld te versterken. Dit zou op termijn de staat ten goede moeten
komen. Daarnaast beschouwt de strategie de ontwikkeling tot een veerkrachtige samenleving
als een proces van lange adem, dat enkel kan slagen middels een brede aanpak. Er moet dus
geïnvesteerd worden in degelijk bestuur, economische ontwikkeling en specifieke
beleidsdomeinen als klimaat, energie en onderwijs. Het probleem met deze aanpak is dat ze,
wegens erg veeleisend en weinig zichtbaar, veel politieke moed en doorzettingsvermogen zal
vergen aan de Europese kant.
Het concept van veerkracht wordt aangevuld met andere inzichten over het regionale beleid.
De vierde prioriteit van de strategie verklaart bijvoorbeeld dat de EU regionale samenwerking
in andere delen van de wereld moet stimuleren. Dit toont wederom aan hoe de Unie, zoals
aangehaald door Smith K. E. (2011) en Keukeleire en Delreux (2014), staten en regio’s naar
haar eigen beeld probeert om te vormen. In de eerste plaats wil de EUGS samenwerking in de
eigen regio aanmoedigen, onder andere via het Oostelijk Partnerschap en de Unie voor het
Middellandse zeegebied. Op het globale vlak worden de Afrikaanse Unie, CELAC in Latijns-
Amerika en ASEAN in Zuidoost-Azië als verdienstelijke regionale organisaties genoemd.
Daarnaast gaat de EUGS kort in op het blijvende belang van het uitbreidingsbeleid. De
voornaamste boodschap is dat een geloofwaardig toetredingsproces, gebaseerd op strenge
normen en gelijke voorwaarden, de beste kans biedt om kandidaat-lidstaten ten goede te
hervormen. Tegelijkertijd kent het instrument ernstige problemen, maar deze worden niet
vermeld. Zo rept de strategie met geen woord over de uitbreidingsmoeheid aan Europese zijde
en de trage democratische en rechtsstatelijke vooruitgang, soms zelfs achteruitgang, bij de
kandidaten. De strategie benadrukt dus op diplomatische wijze de verantwoordelijkheden van
beide partijen, maar deze aanpak gaat belangrijke problemen uit de weg.
Nog een nieuwigheid is de ruimere opvatting van de regio. De EUGS wil namelijk meer
engagement opnemen in de gebieden die grenzen aan de Europese nabuurschap, met name
Centraal-Azië, de Golflanden en Sub Sahara Afrika. Dit grotere engagement in de wijde regio
wordt echter gecompenseerd door een meer bescheiden rol op het globale vlak. Hiermee lijkt
de EU aan te geven dat de weg naar het succesvolle globale actorschap eerst loopt via een
geloofwaardig regionaal actorschap. Bovendien sluit deze denkwijze aan bij de nieuwe
bescheidenheid die vervat zit in het begrip principieel pragmatisme:
The EUGS approaches the Middle East with a degree of humility. There are no hopes
or expectations that the EU can redefine the regional order in the Middle East with
grandiose plans (in words at least) like the Euro Mediterranean Partnership (EMP) or
the Union for the Mediterranean (UfM). [...] Policies like the ENP should focus,
rather, on more modest goals like resilience; diplomacy should foster the space for
dialogue and practical cooperation in cases such as Iran-Gulf; and efforts at conflict
resolution should support regional efforts in cases such as Syria or Libya, as well as
acting more seriously at the local level, notably by promoting human security. [...]
The notion of ‘principled pragmatism’ attempts precisely to capture this approach
(Tocci, 2016, p. 6).
39
Vervolgens komen we bij de vier aangehaalde kritieken op het Europese nabuurschapsbeleid.
Eerst behandelen we de reactie op de kritiek van Dannreuther (2008), Keukeleire en Delreux
(2014), Nielsen en Vilson (2014) en Smith K. E. (2011) dat het nabuurschapsbeleid te weinig
te bieden heeft aan de partnerlanden, waardoor deze niet geneigd zijn grote hervormingen
door te voeren. In de strategie komt vooral een blijvend geloof in de aantrekkingskracht van
het Europese project naar voren. De democratische hervormingen in Tunesië en Georgië
tonen aan dat landen in de nabuurschap wel degelijk interesse hebben in het politieke model
van de Unie. Ook de vrijhandelsakkoorden met Oekraïne, Georgië en Moldavië kunnen op
deze manier geïnterpreteerd worden. Men moet evenwel in het achterhoofd houden dat deze
landen eerder uitzonderingen zijn en zich nog maar in een pril stadium van democratie
bevinden. De focus op de successen van het ENB betekent echter niet dat men de
tekortkomingen van het beleid volkomen negeert. Men moet dit eerder beschouwen als een
gezond vertrouwen in de blijvende aantrekkelijkheid van de Europese waarden.
De Unie heeft dus vertrouwen in haar eigen waarden, maar ziet ook in dat grotere voordelen
voor de partnerlanden nodig zijn. Om de interesse in samenwerking hoog te houden, moeten
hervormingen in deze landen op een proportionele en zichtbare wijze beloond worden.
Bijgevolg bepleit het evaluatierapport van de Commissie een grotere focus op de
beleidsdomeinen waar het nabuurschapsbeleid een verschil kan maken voor de deelnemende
landen. Enkele voorbeelden zijn handel, veiligheid, mobiliteit, onderwijs, visserij en
landbouw. Zo zijn vele landen in het ENB vragende partij voor visumvrije toegang van hun
burgers tot de Europese Unie. Door dit voorrecht te koppelen aan bepaalde hervormingen zou
het nabuurschapsbeleid meer vooruitgang kunnen boeken. De recente visumversoepelingen
voor Georgië en Oekraïne wijzen er op dat de Unie al werk maakt van deze strategie. Op
dezelfde wijze zou het nabuurschapsbeleid meer gebruik moeten maken van aantrekkelijke
beloningen zoals markttoegang en studentenmobiliteit. Daarnaast stelt de evaluatie dat het
ENB flexibeler moet zijn. Samenwerking moet afgestemd worden op de beleidsdomeinen die
belangrijk zijn voor de staat in kwestie. Voor de zuidelijke buurlanden zullen onderwerpen als
illegale migratie of visserij bijvoorbeeld een grotere rol spelen dan voor de oostelijke landen.
De hoofdgedachte achter de strategie is dat de Unie hechtere samenwerking beantwoordt met
grotere voordelen (‘more for more’), waardoor landen steeds verder richting de Europese
invloedssfeer opschuiven. Bovendien zou dit beleid de veerkracht en stabiliteit van staat en
samenleving versterken.
Tegelijkertijd spreekt de evaluatie het besef uit dat deze methode weinig tot niets zal
veranderen bij de autoritaire regimes die sowieso geen interesse hebben in het
nabuurschapsbeleid. Voor deze landen wil de EU, in de gedachte van het principieel
pragmatisme en het concept veerkracht, vooral samenwerken met economische, burgerlijke en
sociale belangengroepen. De staat moet hier dus hervormd en versterkt worden via de
maatschappij. Uit dit alles kunnen we besluiten dat de Unie deels tegemoet komt aan de
kritiek op het gebrek aan voordelen voor deelnemende landen binnen het ENB. Op een
subtiele wijze verkondigt ze een meer evenredige relatie tussen hervormingen en beloningen
zonder de beperkingen van de strategie onvermeld te laten.
40
Het tweede belangrijke punt van kritiek op het nabuurschapsbeleid heeft betrekking op de
inconsequentie rond de Europese waarden (Biscop, 2008 en 2013; EUISS, 2009). De Unie
heeft namelijk de bedoeling om haar waarden te verspreiden in de regio, maar verzuimt
regelmatig dit te doen. In het verleden heeft ze bijvoorbeeld autoritaire regimes getolereerd
omdat deze hielpen bij het bestrijden van terrorisme en illegale migratie. Ook vandaag nog
worstelt de EU met de juiste aanpak. Aangezien dit thema sterk overeenstemt met de reeds
behandelde tegenstelling tussen waarden en belangen zullen we het redelijk kort behandelen.
Zoals eerder vermeld is de officiële visie van de EUGS dat er helemaal geen tegenstelling is
tussen beide begrippen. Deze visie wordt enigszins tegengesproken door het concept van
principieel pragmatisme, dat speciaal ontworpen is om een evenwicht tussen waarden en
belangen te vinden. Dit concept duwt de Europese strategie lichtjes in de richting van
belangen. De Unie moet namelijk pragmatischer worden, maar waarden blijven wel bepalend
voor het beleid. Zo benadrukt de strategie dat autoritaire regimes in geen geval een oplossing
bieden voor instabiliteit. Hoewel waarden de basis moeten blijven voor het buitenlandse
beleid zal de EU minder expliciete methodes gebruiken om ze te promoten. De voordelen van
deze waarden moeten vanzelf blijken uit de concrete baten voor de landen die meewerken in
het ENB. Wat de staten betreft die geen interesse tonen om mee te werken, zal de Unie vooral
op de maatschappij focussen. Hier treedt het concept veerkracht op de voorgrond. De Unie
wil de hervormingscapaciteit en de stabiliteit van staat en maatschappij verbeteren. Indien dit
niet via bilaterale samenwerking kan, moet het via de maatschappij. Op een zeldzaam moment
geeft de Unie ook toe dat er wel degelijk een tegenstelling tussen waarden en belangen
bestaat, maar ze probeert voorbij dit contrast te kijken:
There is no magic bullet to solve this dilemma. The EUGS tries to move away from
the dichotomous and at times hypocritical approach of the past of “talking”
democracy while “doing” stability. It also moves away from a narrative of
“democratisation at any cost” which was used, notably by the US, to discursively
legitimise atrocious acts, such as the 2003 war in Iraq. This does not mean that one
word – resilience – does the trick. I think that, in cases of entrenched
authoritarianism, a resilience-centred approach would focus on the rule of law in its
approach to governance, on civil society support in its societal dimension, and on
reducing inequalities in its economic dimension. Above all, it requires long-term
commitment (Tocci, 2016, p. 5).
Op het vlak van inconsequentie rond waarden en belangen kunnen we dus twee conclusies
trekken. Aan de ene kant probeert de EUGS het debat uit de weg te gaan. De officiële visie
luidt dat waarden en belangen voor de Europese Unie hand in hand gaan: er is geen enkele
tegenstelling. Aan de andere kant is één van de belangrijkste concepten van de strategie, het
principieel pragmatisme, volledig gewijd aan de tegenstelling. Dit begrip probeert net een
evenwicht te vinden tussen beide kanten van het debat. Het lijkt er op dat de Unie haar
nabuurschapsbeleid wil verbeteren zonder al te grote kritiek te geven op fouten in het
verleden. Misschien probeert de Unie zich op deze manier ook te wapenen tegen toekomstige
kritiek.
41
Ten derde beschouwen we hoe de EUGS reageert op de externe regionale uitdagingen voor
het beleid van de Unie (Dannreuther, 2008). Deze kunnen op geografische basis opgesplitst
worden in vier groepen. Eerst en vooral zijn er de kandidaat-lidstaten, met name de landen in
de Westelijke Balkan en Turkije. Met betrekking tot deze staten benadrukt de strategie de
nood aan hervormingen en de aanhoudende ambitie om ze op te nemen in de Unie. Dit lijkt,
althans op korte termijn, weinig realistisch. Bij de Unie is er sprake van zogenaamde
uitbreidingsmoeheid en bij de kandidaten blijven de hervormingen beperkt. Tegelijkertijd kan
men opwerpen dat de EUGS, als diplomatisch document, niet geschikt is om felle kritiek te
uiten op deze landen. Aangezien dit contraproductief zou kunnen werken, is het veiliger om
een genuanceerde houding aan te nemen. Uiteindelijk blijft het vooruitzicht op toetreding het
meest nuttige instrument om staten om te vormen tot democratische rechtsstaten. Een
evenwaardig alternatief voor het uitbreidingsbeleid ontbreekt tot dusver. Toch zal de Unie
vroeg of laat duidelijkheid moeten scheppen rond verdere uitbreiding om het beleid
aantrekkelijk en geloofwaardig te houden.
De tweede en derde groep zijn de landen in de nabuurschap, respectievelijk de oostelijke en
de zuidelijke buren van de Unie. Wat de oostelijke landen betreft, kan de EU niet om Rusland
heen. Deze grootmacht heeft landen als Moldavië, Georgië en Oekraïne gedestabiliseerd
omdat ze nauwere samenwerking met de Europese Unie wensen. De EUGS spreekt haar steun
voor Oekraïne uit en weigert de Russische annexatie van de Krim te erkennen. Mogherini
benadrukt ook de eensgezindheid die hierover bestaat binnen de Unie. Anderzijds geeft de
strategie toe dat samenwerking met Rusland wenselijker is dan een gespannen relatie. Indien
de omstandigheden het toelaten wil de Unie de relaties verbeteren, maar dit lijkt er niet
meteen aan te komen. Naast de gespannen relatie met Rusland moedigt de strategie een
voortzetting van het nabuurschapsbeleid aan. De blijvende interesse bij de oostelijke
buurlanden in combinatie met een meer gedifferentieerd beleid kan leiden tot succes. In de
zuidelijke buurlanden zijn de grootste uitdagingen de onwil van autoritaire staten om mee te
werken en de fragiele situatie in Syrië en Libië. De strategie geeft aan dat de Unie zich blijft
engageren in deze regio, weliswaar zonder naïef te zijn over de kansen op succes. Zeker met
betrekking tot het Midden-Oosten en het Israëlisch-Palestijns conflict bepleit de EUGS een
bescheiden houding. Eén van de weinige lichtpunten in deze regio is Tunesië, dat stappen zet
in de richting van de democratie. Ook in het zuiden beklemtoont de strategie het belang van
samenwerking onder het ENB, maar gezien de geringe interesse bij de regimes zal de Unie
hier meer moeten inzetten op het versterken van de maatschappij.
Dan is er nog de breed opgevatte nabuurschap, met inbegrip van Centraal-Azië, de Golflanden
en Sub Sahara Afrika. De EUGS uit de ambitie om de focus van het nabuurschapsbeleid te
verbreden naar de buren van onze buren. In ruil zal de Unie wel minder aandacht wijden aan
haar rol als globale actor. Omdat de problemen in de aangehaalde regio’s minstens even groot
zijn als in de landen van het ENB predikt de Unie wederom bescheidenheid. Het zal niet
eenvoudig zijn om de autoritaire regimes in de Golflanden en Centraal-Azië tot hervormingen
te bewegen, maar de Unie zal ook hier inzetten op de veerkracht van de samenleving. De
landen in Sub Sahara Afrika zullen ondersteuning krijgen om armoede en corruptie te
bestrijden, mensenrechten te respecteren en conflicten te voorkomen. Hoewel de uitdagingen
42
in deze regio’s zeer groot zijn, is het een positieve zaak dat de Unie haar gezichtsveld probeert
te verruimen. Het algemene besluit rond de externe uitdagingen is dat de Unie wel
strategische oplossingen bedenkt, maar in veel gevallen over beperkte middelen beschikt. De
voorstellen van de EUGS tot strategische autonomie en grotere investeringen in defensie
kunnen de zachte macht van de Unie aanvullen met harde macht. Zolang dit niet gebeurt, zal
de rol van de EU in grote conflicten beperkt blijven. Maar ook als de Unie stappen vooruitzet
inzake militaire integratie zal werkelijke verandering veel geduld en strategisch vermogen
vergen.
Het laatste kritiekpunt op het ENB is dat de regio te veel als één geheel opgevat wordt
(Dannreuther, 2008; Keukeleire en Delreux, 2014). Aangezien het nabuurschapsbeleid zestien
heel verschillende landen omvat, is er nood aan een meer gedifferentieerd beleid. De EUGS
zegt hier weinig over, maar het evaluatierapport maakt van grotere differentiatie één van de
belangrijkste doelstellingen. Samenwerking zal zich dus meer concentreren op de
beleidsdomeinen waar beide partners vooruitgang willen boeken. In ruil voor hun deelname
zullen landen dan ook grotere voordelen krijgen. De evaluatie van het ENB (European
Commission, 2015, p. 2) stelt het op deze manier:
Differentiation and greater mutual ownership will be the hallmark of the new ENP,
recognising that not all partners aspire to EU rules and standards, and reflecting the
wishes of each country concerning the nature and focus of its partnership with the
EU.
Ter illustratie verwijst het document naar landen als Oekraïne, Georgië en Moldavië die
bereid zijn tot samenwerking, vooral op domeinen als handelsliberalisatie en integratie in de
energiemarkt. Het is ook de doelstelling van deze nieuwe aanpak om een meer gelijke relatie
aan te gaan met de omliggende landen. Op die manier zullen ze meer verantwoordelijkheid
opnemen en sneller bereid zijn tot samenwerking. Eén van de concrete gevolgen van deze
nieuwe strategie is dat het ENB niet meer als één geheel beoordeeld zal worden, maar meer
specifiek. Ten slotte wil de strategie, in het kader van het beleid rond regionale ordes, ook
onderlinge samenwerking promoten. We kunnen dus besluiten dat de Unie op dit punt
volledig tegemoet komt aan de kritiek en meer wil inzetten op een gedifferentieerd beleid.
Deelvragen Conclusies
Wat zegt de nieuwe strategie over het
Europese Nabuurschapsbeleid?
De EUGS bevestigt de waarde van het
uitbreidings- en nabuurschapsbeleid, zet in op
de promotie van regionale ordes en vernieuwt
met de focus op veerkracht en de ruimere
opvatting van de regio.
Hoe reageert de EUGS op de vier
aangehaalde kritieken op het ENB?
- te weinig voordelen voor
deelnemende landen
De strategie geeft toe aan de kritiek en wil een
beleid van ‘more for more’: grotere
hervormingen leiden tot grotere beloningen.
43
- democratische inconsequentie
De strategie gaat niet in op democratische
inconsequentie. Tegelijkertijd is er wel het
concept van principieel pragmatisme, dat de
aandacht iets meer verschuift naar de
belangen. Het is onduidelijk hoe de
implementatie van dit concept er in de
werkelijkheid moet uitzien.
- externe uitdagingen
De EU kijkt op een strategische manier naar
de externe uitdagingen, maar heeft niet
genoeg middelen om een nieuwe aanpak in te
voeren.
- differentiatie De Unie komt tegemoet aan de kritiek door te
pleiten voor een meer gedifferentieerd beleid.
5.4. Het globale actorschap van de EU
Dit deel is gewijd aan de reactie van de EUGS op de globale uitdagingen voor de Europese
Unie. Eerst behandelen we de ideeën die de grondslag vormen voor de globale strategie. Zo is
de doelstelling van het effectief multilateralisme in het verleden gebaseerd op de opvatting dat
we in een geglobaliseerde en multipolaire wereld leven. Voor een goed begrip van de
algemene ambities moeten we dus nagaan of deze denkbeelden nog steeds gelden. Nadat we
de vertrekpunten voor de strategie hebben geïdentificeerd, gaan we in op de daaruit volgende
besluiten. Blijft het effectief multilateralisme bijvoorbeeld de Europese globale doelstelling?
En wat zegt de strategie over de globale rol van de EU? Ten slotte bekijken we nog de visie
op de vaak bekritiseerde strategische partnerschappen.
Een korte blik op de voorbereiding van de EUGS volstaat om te weten dat de
basisopvattingen over de wereld grotendeels dezelfde zijn gebleven. De strategie vertrekt
vanuit de stelling dat we in “a more connected, more contested and more complex world”
(EUISS, 2015, p. 123) leven. Het eerste element duidt vooral op de globalisatie, die zowel
voor- als nadelen met zich meebrengt. Tot de voordelen behoren onder andere grotere
welvaart en mobiliteit, tot de nadelen de toegenomen druk op het milieu en de
internationalisering van de misdaad. Een meer ‘betwiste’ wereld verwijst naar de grote
uitdagingen waarmee de wereld kampt: fragiele staten, economische en politieke instabiliteit,
terrorisme, etc. Het derde deel slaat dan weer op de toegenomen complexiteit van de
internationale politiek. Staten blijven de belangrijkste politieke actoren, maar ze moeten hun
macht delen met internationale instellingen, regionale organisaties en subnationale entiteiten.
Door de grote verspreiding van macht over supra- en subnationale instellingen wordt
polariteit als een gegeven zelfs in vraag gesteld. Aangezien interdependentie een cruciaal
gegeven is in een geglobaliseerde en complexe wereld, kan men ook de link maken met het
concept interpolariteit van Grevi (2009), aangehaald in Biscop en Coelmont (2012). Bij deze
combinatie van interdependentie en multipolariteit is de Europese strategie vooral gericht op
de mogelijkheden tot samenwerking. Dit zien we bijvoorbeeld in de ambitie om een “op
44
regels en multilateralisme gebaseerd internationaal stelsel” (Europese Raad, 2016, p. 3) te
promoten.
De overwegend optimistische visie op de internationale politiek wordt evenwel aangevuld met
een meer negatieve kijk, die vooral geuit wordt in het deel over de meer betwiste wereld. Dit
focust op de grote uitdagingen en gevaren voor de stabiliteit van het internationale systeem.
Aan de ene kant wil de EUGS dus blijven inzetten op multilateralisme en samenwerking,
maar aan de andere kant wil ze ook gewapend zijn tegen reële dreigingen. Een voorbeeld
hiervan is de oproep tot strategische autonomie, waarbij de Unie haar harde macht moet
uitbreiden om beter in te kunnen staan voor de eigen veiligheid. Dit toont aan dat de spanning
tussen idealisme en pragmatisme ook aanwezig is in het debat over de Europese globale rol.
In de meer idealistische visie is de EU een gezagsdragende globale actor, die overal ter wereld
wijst op de voordelen van het internationaal recht en multilaterale samenwerking. Vanuit de
pragmatische visie zal de Unie echter niet in staat zijn om haar invloed te doen gelden omdat
ze over te weinig harde macht beschikt. Hierom moet ze bescheiden blijven, bijvoorbeeld
door zich eerder als een regionale actor te profileren. De strategie tracht de juiste balans te
vinden tussen het regionale en het globale actorschap. Zo maakt de EUGS subtiel duidelijk
dat de prioriteiten voornamelijk in de regio liggen, maar Mogherini benadrukt in haar
speeches dat de EU wel degelijk een globale actor is. Ter illustratie wijst ze op de rol van de
Unie als verstrekker van ontwikkelingshulp in Sub Sahara Afrika en als bemiddelaar in de
vredesprocessen in Colombia, Myanmar en de Filippijnen. Het volgende citaat (Mogherini,
2015, p. 3) geeft goed weer hoe de Hoge Vertegenwoordiger een balans probeert te bewaren
tussen idealisme en pragmatisme en tussen een globale en een regionale rol voor de Unie:
Responsibility to me does not mean that we should carry the weight of the world on
our shoulders. And here, let me say that sometimes I have the impression that we
move from one opposite to the other. Sometimes we move from a sense of being
completely irrelevant and frustrated about not being able to do anything at all, to the
opposite, the need to take care of all that is happening in the world. Now, we need to
find a balance. A realistic, pragmatic one that, to me, means also an ambitious one.
To me, our pragmatic approach means also being very ambitious. But let me be clear
on one thing: the illusion of a “global policeman” is long gone. There is no “one size
fits all” solution to conflicts. Less still solutions that can be imposed from outside, be
it by the European Union or by other global actors. In a world where power is more
fractured, global security can only be the result of a collective effort.
Verandert de analyse van de huidige wereldorde dan iets aan de doelstelling van het effectief
multilateralisme? Het korte antwoord op deze vraag is negatief, maar er zijn enkele nuances.
Hoewel ze de term niet meer gebruikt, blijft de EUGS wel achter de waarden van het effectief
multilateralisme staan. Dit wordt geïllustreerd door de vijfde prioriteit van de strategie,
namelijk mondiale governance voor de 21e eeuw. Deze doelstelling bevat alle kenmerken van
het effectief multilateralisme: een op samenwerking gebaseerde wereldorde, naleving van het
internationaal recht en een belangrijke rol voor internationale instellingen, te beginnen met de
VN. Men zou dus kunnen stellen dat de vervanging van het effectief multilateralisme door
45
mondiale governance niet meer is dan een naamsverandering. Het gebrek aan verschillen
tussen beide concepten wordt geïllustreerd door het Europees Parlement, dat nog steeds de
eerste term hanteert. Waarschijnlijk kan men de naamsverandering verklaren als een
eenvoudige manier om komaf te maken met de kritiek, bijvoorbeeld van Keukeleire en
Delreux (2014), op de vaagheid van het effectief multilateralisme. Het is echter duidelijk dat
de vernieuwing van één vage term door een andere geen reële oplossing vormt. Ook de vierde
doelstelling van de strategie, de ondersteuning van samenwerkende regionale ordes, kunnen
we zien in het kader van het effectief multilateralisme. Door multilaterale samenwerking op
regionaal niveau te bevorderen, hoopt de Unie de voordelen van dit politieke systeem
aanschouwelijk te maken. Op deze manier zou de steun voor het effectief multilateralisme
toenemen, wat uiteindelijk moet leiden tot bredere globale steun voor internationale
instellingen en het internationale recht.
De doelstelling van mondiale governance voor de 21e eeuw omvat tevens een “transformatie
van het bestaande systeem in plaats van dit eenvoudigweg te behouden” (Europese Raad,
2016, p. 8). ‘Het systeem’ verwijst hier naar grote internationale instellingen als de VN, het
IMF en de Wereldbank die, ondanks enkele hervormingen, nog steeds de globale
machtsverhoudingen van na de Tweede Wereldoorlog weerspiegelen. Door de
oververtegenwoordiging van Europa en de VS te verminderen en de traditionele
ontwikkelingslanden meer macht te geven, zou de EUGS deze instituties de 21e eeuw willen
binnenloodsen. Hoe kunnen we echter verklaren dat de EU haar voordelige positie in deze
instellingen moedwillig zou opgeven? In de eerste plaats is dit te wijten aan het effectief
multilateralisme. Aangezien internationale samenwerking afhangt van wederzijds vertrouwen
kan de Unie niet anders dan een meer eerlijke vertegenwoordiging bepleiten. Bovendien
houdt een voortzetting van het huidige systeem het gevaar in dat ontevreden landen de
touwtjes zelf in handen nemen en nieuwe instellingen oprichten. Denk bijvoorbeeld aan de
BRICS Development Bank of de Asian Infrastructure Investment Bank. Vanuit het Europese
perspectief kan men, zoals beargumenteerd door Howorth (2010), beter zelf hervormingen
inleiden om grotere controle te behouden over de uiteindelijke uitkomst. Er lijkt dan ook een
vrij brede consensus te bestaan tussen de Commissie, de lidstaten en het EP over de noodzaak
om de internationale instellingen te reorganiseren. Desondanks is het eerder onwaarschijnlijk
dat dit snel zal gebeuren (Gowan, 2008). Hoewel de lidstaten het eens zijn over de noodzaak
om te hervormen, hebben ze uiteenlopende meningen over het einddoel. Het meest duidelijke
voorbeeld is de wijze waarop het Verenigd Koninkrijk en Frankrijk vasthouden aan hun
permanente zetel in de VN-Veiligheidsraad, terwijl landen als Duitsland en Italië
hervormingen bepleiten. Tenzij er een gemeenschappelijke Europese vertegenwoordiging
komt (wat voorlopig klinkt als verre toekomstmuziek), zullen EU-lidstaten onvermijdelijk aan
invloed moeten inboeten, waardoor ze beter af zijn met het status quo. Het valt dus af te
wachten of de Unie concrete stappen zal ondernemen om deze ambitie te realiseren.
Vermits de EUGS, althans inhoudelijk, vasthoudt aan het effectief multilateralisme, moeten
we nagaan of dit ook het geval is voor de strategische partnerschappen. Op het eerste gezicht
lijkt hier een zekere vernieuwing plaats te vinden. Zo stelt de voorbereiding van de strategie
dat de partnerschappen aan belang hebben ingeboet en nood hebben aan een meer afgemeten
46
definitie. Ook het EP wil de effectiviteit van dit instrument verhogen. Terwijl de EUGS zelf
spreekt over “een vernieuwing van onze externe partnerschappen” (Europese Raad, 2016, p.
6), is het niet duidelijk wat dit exact inhoudt. In elk geval ontwikkelt de strategie geen nieuwe
definitie. Hiermee komt ze niet tegemoet aan de kritiek van Renard (2011 en 2014) en
Menotti en Vencato (2008) dat de partnerschappen weinig strategisch zijn wegens een gebrek
aan scherpe criteria. Bovendien is het opmerkelijk dat de EUGS niet spreekt over strategische
partnerschappen, maar enkel over partnerschappen. De weigering om een duidelijke definitie
te ontwerpen is waarschijnlijk te wijten aan de brede en geïntegreerde aanpak van de strategie.
Hierbij werkt de EU samen met vele verschillende actoren (staten, internationale en regionale
organisaties, het maatschappelijk middenveld, de privésector,…) op zeer uiteenlopende
vlakken: van handel tot migratie, van cyberbeveiliging tot humanitaire hulp. Om deze
flexibele en omvattende strategie goed te laten werken, wil de Unie zichzelf weinig
beperkingen opleggen. Dit kan een goede manier zijn om het multilateralisme te bevorderen,
maar men moet er over waken dat de gedifferentieerde werkwijze niet ten koste gaat van het
strategische aspect. Voor het overige beklemtoont de EUGS vooral de speciale band met de
VS en de NAVO, maar ze bepleit ook nieuwe partnerschappen. Hierbij moeten de partners,
net als in het nabuurschapsbeleid, meer verantwoordelijkheid dragen. Een andere gelijkenis
met het ENB is de samenwerking met het maatschappelijke middenveld, die tevens past in de
brede en geïntegreerde aanpak.
We kunnen dus besluiten dat de basisopvattingen over de wereld grotendeels dezelfde blijven,
maar de EUGS pleit ook voor een meer realistische kijk. Dit komt vooral tot uiting in de wens
tot strategische autonomie. Vanuit een meer positieve visie is het effectief multilateralisme
vervangen door het niet erg verschillende mondiale governance. De naamsverandering lijkt
een simplistische poging om de kritiek op de vaagheid van het effectief multilateralisme te
omzeilen. Ten slotte wordt er niet veel gedaan om de strategische partnerschappen nieuw
leven in te blazen. Omdat de strategie in het teken staat van breedheid en flexibiliteit weigert
ze het concept scherp af te bakenen.
Deelvragen Conclusies
Blijft het effectief multilateralisme de
Europese globale doelstelling?
Ja, maar het wordt nu omschreven als
mondiale governance. Dit gaat gepaard met
een wens tot strategische autonomie.
Hoe wil de EUGS de problemen met de
strategische partnerschappen en het effectief
multilateralisme oplossen?
Aan de strategische partnerschappen wordt
weinig veranderd. De EUGS pleit voor brede
en flexibele partnerschappen.
Het effectief multilateralisme wordt
vervangen door mondiale governance. Dit
lijkt een doorzichtige poging om komaf te
maken met de kritiek op de vaagheid van het
concept. Daarnaast wil men ook het bestaande
internationale systeem hervormen, maar hier
bestaat interne onenigheid over.
47
6. Besluit
Uit het onderzoek blijkt dat de EUGS sommige strategische gebreken van het GBVB tracht te
verhelpen. Andere worden dan weer uit de weg gegaan. Het deel over het strategische
actorschap valt eerder onder de eerste categorie. De strategie benadrukt dat het zeer belangrijk
is om een strategische actor te zijn, wat vooral tot uiting komt in de wens tot strategische
autonomie. Voorlopig is de Unie nog geen strategische actor, maar ze wil wel stappen zetten
in deze richting. Dit sluit aan bij de visie van Biava, Drent, & Herd (2011), Biscop &
Andersson (2008) en Smith (2011). De EUGS zelf wil op drie manieren bijdragen tot het
strategische actorschap van de Unie: door een proces van strategische reflectie binnen en
buiten de Europese instellingen op gang te brengen, door een meer coherent beleid te creëren
en door ervoor te zorgen dat strategische doelstellingen ook effectief nagestreefd worden.
Wat de Europese waarden en belangen betreft, is er niet veel vernieuwing. Hoewel de EUGS
een iets breder perspectief heeft dan haar voorgangers, blijven deze grotendeels dezelfde. Het
debat over de tegenstelling tussen waarden en belangen wordt omzeild. De strategie gaat dus
niet in op de kritiek van Biscop (2013), Eder (2011) en Edström & Gyllensporre (2015).
Terwijl de officiële visie luidt dat er geen enkele contradictie bestaat, bewijst één van de
belangrijkste concepten van de strategie, het principieel pragmatisme, impliciet het tegendeel.
Onder het principieel pragmatisme, dat ontworpen is om waarden en belangen te verzoenen,
verschuift de focus iets meer naar de belangen, maar het is onduidelijk hoe het evenwicht er in
de werkelijkheid moet uitzien. De EUGS vernieuwt daarentegen wel, zoals bepleit door
Biscop & Coelmont (2012) en Howorth (2011), de rol van militaire middelen in het
buitenlandse beleid. In feite is militaire integratie op korte termijn de hoofddoelstelling van de
strategie. Dit kan men ook afleiden uit de voorlopige implementatie, die zich vooral situeert
op het vlak van veiligheid en defensie. Concreet wordt er opgeroepen tot grotere
investeringen, meer samenwerking en de ontwikkeling van een sterke Europese defensie-
industrie. Dit alles zou moeten bijdragen tot de strategische autonomie van de EU.
In haar regionale beleid blijft de Unie inzetten op het uitbreidings- en nabuurschapsbeleid en
de promotie van regionale ordes. Nieuwigheden zijn de focus op veerkracht en de ruimere
opvatting van de regio. De EUGS reageert op verschillende manieren op de vier aangehaalde
kritieken op het ENB. Ze komt volledig tegemoet aan de kritiek op het gebrek aan
differentiatie (Dannreuther, 2008; Keukeleire & Delreux, 2014) en aan voordelen voor
deelnemende landen (Nielsen & Vilson, 2014; Smith K. E. 2011). Er wordt gepleit voor een
meer op maat gemaakt beleid en een meer evenredige relatie tussen hervormingen en
beloningen (‘more for more’). Aangezien het debat rond democratische inconsequentie
(Biscop 2008 en 2013; EUISS, 2009) niet meer is dan de toepassing van de tegenstelling
tussen waarden en belangen op het nabuurschapsbeleid gelden hier dezelfde conclusies. De
strategie gaat niet echt in op het thema en verdedigt het principieel pragmatisme, maar het is
onduidelijk hoe dit concept geïmplementeerd moet worden. Rond de externe uitdagingen
(Dannreuther, 2008) besluiten we dat de Unie wel strategische oplossingen bedenkt, maar in
48
veel gevallen over beperkte middelen beschikt. Hoewel de strategie ijvert voor meer
samenwerking en grotere investeringen in defensie valt hier niet veel nieuws te melden.
Op het globale vlak houdt de EUGS, althans inhoudelijk, vast aan het effectief
multilateralisme, dat nu omschreven wordt als mondiale governance. De naamsverandering
lijkt vooral een simplistische poging om de kritiek van Gowan (2008) en Keukeleire en
Delreux (2014) op de vaagheid van het effectief multilateralisme te omzeilen. Daarnaast is er
ook de wens tot hervorming van het bestaande internationale systeem, maar hier bestaat
interne onenigheid over. Tegelijkertijd heeft de strategie een meer realistische, pragmatische
kijk op de internationale orde. Dit resulteert in de wens tot strategische autonomie, die als een
rode draad door de strategie heen loopt. Ten slotte wordt er, tot spijt van Menotti & Vencato
(2008) en Renard (2011 en 2014), niet veel gedaan om de strategische partnerschappen nieuw
leven in te blazen. Omdat de strategie in het teken staat van breedheid en flexibiliteit weigert
ze het concept scherp af te bakenen.
Deze thesis heeft via een analyse van de Europese Globale Strategie een beter inzicht
verschaft in de strategische ambities van het Gemeenschappelijk Buitenlands- en
Veiligheidsbeleid. De logische volgende stap is te onderzoeken of (1) de EU haar
doelstellingen probeert waar te maken en (2) ze hier succesvol in is. Zal de Unie bijvoorbeeld
verdere stappen zetten in de ontwikkeling tot een strategische actor? Zal het principieel
pragmatisme daadwerkelijk de leidraad vormen van het Europese buitenlandse beleid?
Daarnaast willen we weten hoe de Unie haar plannen rond het nabuurschapsbeleid, mondiale
governance en de strategische partnerschappen wenst te implementeren. De hamvraag blijft
echter of men vooruitgang zal boeken rond de hoofddoelstellingen inzake militaire integratie
en strategische autonomie. Aangezien het succes van de EUGS uiteindelijk afhangt van een
succesvolle implementatie is het onderzoek pas volledig afgerond als ook deze vragen
beantwoord worden.
49
7. Bibliografie
Barrinha, A. (2016). Progressive realism and the EU's international actorness: towards a grand
strategy? Journal of European Integration , 441-454.
Biava, A., Drent, M., & Herd, G. P. (2011). Characterizing the European Union's Strategic
Culture: An Analytical Framework. Journal of Common Market Studies , 1227-1248.
Bickerton, C. J. (2011). European Union Foreign Policy: From Effectiveness to
Functionality. New York: Palgrave Macmillan.
Biscop, S. (2016). Finally: a new EU strategy. Global Affairs , 1-2.
Biscop, S. (2013). Peace without Money, War without Americans: Challenges for European
Strategy. International Affairs , 1125-1142.
Biscop, S. (2008). The ENP, Security and Democracy in the Context of the European Security
Strategy. Global Europe Papers , 1-14.
Biscop, S., & Andersson, J. J. (2008). The EU and the European Security Strategy: Forging a
Global Europe. New York: Routledge.
Biscop, S., & Coelmont, J. (2012). Europe, Strategy and Armed Forces: the Making of a
Distinctive Power. New York: Routledge.
Dannreuther, R. (2008). The European Security Strategy's regional objective: the
neighbourhood policy. In S. A. Biscop, The EU and the European Security Strategy: Forging
a Global Europe (pp. 62-80). New York: Routledge.
Dijkstra, H. (2016). Introduction: one-and-a-half cheers for the EU Global Strategy.
Contemporary Security Policy , 369-373.
Eder, F. (2011). The EU's counter-terrorism policy towards the Maghreb: trapped between
democratisation, economic interests and fear of destabilisation. European Security , 431-451.
Edström, H., & Gyllensporre, D. (2015). Minding the Gap between Words and Deeds:
Towards a New EU Strategy on Security. European Foreign Affairs Review , 3-22.
Edwards, G. (2011). The Pattern of the EU's Global Activity. In C. Hill, & M. Smith,
International Relations and the European Union (pp. 44-72). New York: Oxford University
Press Inc.
EUISS. (2009). The European Security Strategy 2003-2008: Building on Common Interests.
Parijs: European Union Institute for Security Studies.
EUISS. (2015). Towards an EU Global Strategy: Background, process, references. Parijs:
European Union Institute for Security Studies.
European Commission. (2015). Review of the European Neighbourhood Policy.
50
Europese Raad. (2003). A Secure Europe in a Better World: European Security Strategy.
Brussel.
Europese Raad. (2016). Gedeelde visie, gemeenschappelijke actie: een sterker Europa - Een
algemene strategie voor de Europese Unie op het gebied van het buitenlands en
veiligheidsbeleid. Brussel: Europese Unie.
Europese Raad. (2008). Report on the Implementation of the European Security Strategy:
Providing Security in a Changing World. Brussel.
Europese Unie. (2016, Maart 27). European Union Global Strategy. Opgeroepen op Maart 27,
2016, van European Union Global Strategy: https://europa.eu/globalstrategy/en
Europese Unie. (2012). Verdrag betreffende de Europese Unie.
Frontini, A. (2016, Juli 12). The EU Global Strategy for Foreign and Security Policy: A Short
Guide for the Perplexed. Opgeroepen op Januari 18, 2017, van Istituto per gli studi di politica
internazionale: http://www.ispionline.it/it/pubblicazione/eu-global-strategy-foreign-and-
security-policy-short-guide-perplexed-15441
Gowan, R. (2008). The European Security Strategy's global objective: effective
multilateralism. In S. Biscop, & J. J. Andersson, The EU and the European Security Strategy:
Forging a Global Europe (pp. 42-61). New York: Routledge.
Haine, J.-Y. (2008). The European Security Strategy coping with threats: is Europe secure? In
S. Biscop, & J. J. Andersson, The EU and the European Security Strategy: Forging a Global
Europe (pp. 21-41). New York: Routledge.
Hill, C., & Smith, M. (2011). International Relations and the European Union. New York:
Oxford University Press Inc.
Howorth, J. (2010). The EU as a Global Actor: Grand Strategy for a Global Grand Bargain?
Journal of Common Market Studies , 455-474.
Howorth, J. (2011). The EU's Security and Defence Policy: Towards a Strategic Approach. In
C. Hill, & M. Smith, International Relations and the European Union (pp. 197-225). New
York: Oxford University Press Inc.
Keukeleire, S., & Delreux, T. (2014). The Foreign Policy of the European Union.
Basingstoke: Palgrave Macmillan.
Keukeleire, S., & Hooijmaaijers, B. (2014). The BRICS and Other Emerging Power Alliances
and Multilateral Organizations in the Asia-Pacific and the Global South: Challenges for the
European Union and Its View on Multilateralism. Journal of Common Market Studies , 582-
599.
Kienzle, B. (2013). A European contribution to non-proliferation? The EU WMD strategy at
ten. International Affairs , 1143-1159.
51
Kirchner, E., & Berk, C. (2010). European Energy Security Co-operation: between Amity and
Enmity. Journal of Common Market Studies , 859-880.
Menotti, R., & Vencato, M. F. (2008). The European Security Strategy and the partners. In S.
Biscop, & J. J. Andersson, The EU and the European Security Strategy: Forging a global
Europe (pp. 103-121). New York: Routledge.
Merket, H. (2012). The European External Action Service and the Nexus between
CFSP/CSDP and Development Cooperation. European Foreign Affairs Review , 625-652.
Mogherini, F. (2015, Oktober 9). Remarks by High Representative/Vice-President Federica
Mogherini at the EUISS Annual Conference.
Mogherini, F. (2016, April 22). Speech by HR/VP Mogherini at the EUISS Annual
Conference, Towards an EU Global Strategy – The Final Stage. Paris.
Mogherini, F. (2016, Juli 21). Speech by the High Representative / Vice-President Federica
Mogherini at the Carnegie Endowment for International Peace.
Nielsen, K. L., & Vilson, M. (2014). The Eastern Partnership: Soft Power Strategy or Policy
Failure? European Foreign Affairs Review , 243-262.
Renard, T. (2014). De strategische partnerschappen van de EU: work in progress.
Internationale Spectator , 16-19.
Renard, T. (2011). The Treachery of Strategies: A Call for True EU Strategic Partnerships.
Gent: Academia Press.
Romaniuk, S. N. (2011). The entire world's a stage: the EU's strategic presence in the
contemporary international arena. Romanian Journal of European Affairs , 5-30.
Silander, D., & Nilsson, M. (2014). Protecting and Promoting Europe: The ENP and the
Security-Democracy Nexus in Partner States. Journal of Applied Security , 460-477.
Smith, K. E. (2011). Enlargement, the Neighbourhood, and European Order. In C. S. Hill,
International Relations and the European Union (pp. 299-323). New York: Oxford
University Press Inc.
Smith, M. E. (2011). A Liberal Grand Strategy in a Realist World? Power, Purpose and the
EU's Changing Global Role. Journal of European Public Policy , 144-163.
Szulecki, K., & Westphal, K. (2014). The Cardinal Sins of European Energy Policy:
Nongovernance in an Uncertain Global Landscape. Global Policy , 38-51.
The Venusberg Group. (2007). Beyond 2010: European Grand Strategy in a Global Age.
Guetersloh: Bertelsmann Stiftung.
Tocci, N. (2016). Interview with Nathalie Tocci on the Global Strategy for the European
Union’s Foreign and Security Policy. (T. I. Spectator, Interviewer)
52
Toje, A. (2008). The European Union as a Small Power, or Conceptualizing Europe's
Strategic Actorness. Journal of European Integration , 199-215.
Wouters, J., & Ruys, T. (2004). The Fight against Terrorism and the European Security
Strategy. European Cooperation against Terrorism, (pp. 23-36).