Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het...

6
H. GEERTS Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden ", schreef de bekende H. W. Heuvel in 1909 in zijn "Geloof- en Volksleven". Hij had het wellicht ook nog in 1960 kunnen schrijven, al is het geloof aan een geesten- en heksenwereld geen onderwerp meer van dagelijks gesprek in onze samenleving. Dat was wel het geval in het begin dezer eeuw, toen ik nog vaak hoorde vertellen van vreemde gebeurtenissen, "zelf meegemaakt". - Zo vertelde toen eens een jonge man, dat hem kort te voren op een donkere avond, op de Hengevelder grindweg een geheim- zinnige witte spookgestalte was voorbijgezweefd. En als hij dan onze ongelovige gezichten bespeurde, voegde hij er steeds aan toe: "'t Is toch vaste woar !" Hij hoorde in gedachten nog steeds het geluid van de grind- stenen, die tegen zijn klompen waren gekletterd. Een andere kameraad wist dan te verhalen van een vreemde geschiedenis, die zijn vader had beleefd. Deze reed eens, natuurlijk op een donkere avond, met een vrachtje hout van Delden naar Goor. Het paard kon de vracht gemakkelijk trekken en toch bleef het dier plotseling, in de Wienersteeg, nat bezweet en snuivend van angst stil staan en 't was niet te bewegen om een stap verder te gaan. De voerman liep eens met de lantaarn rond paard en wagen, maar zag niets bijzonders en herinnerde zich daarom met schrik de verhalen omtrent kleine onzichtbare plaaggeesten, die de zwaarste wagen konden tegenhouden. Werktuiglijk spoorde hij toch zijn paard nog eens aan, dat nu - tot zijn grote opluchting - gewoon aantrok en verder stapte alsof er niets was gebeurd. - Wij weten nu wel, dat het paard geschrokken kan zijn, b.v. voor de lijklucht van een dood dier, dat kort tevoren over de weg was gesleept. Deze, meest onschuldige, verhalen uit mijn jeugd kwamen pas weer in mijn herinnering opduiken, nadat ik over die z.g. geestenwereld meer gelezen had, maar vooral ook nadat ik mensen ontmoette, die nog uit eigen ervaring konden verhalen van de angstige beklemming, die dat bijgeloof in kleine of grotere gemeenschappen, ook in Twente, had veroorzaakt. Daarbij werden dan geheel onschuldige vrouwen als heks aangewezen en heimelijk of openlijk uit de naoberschop geweerd. Eén van mijn vertellers, geb. omstreeks 1870, was opgegroeid in de omgeving van een rij arbeiderswoningen. De plaatsjes achter deze huisjes waren onderling niet afgescheiden, zodat de huisvrouwen gemakkelijk bij elkaar konden komen om een buurpraatje te houden. Zij hadden merendeels veel kinderen, waaronder steeds wel enige, die "nog niet zindelijk waren ", 122 Twentse Taalbank

Transcript of Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het...

Page 1: Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende

H. GEERTS

Spoken en geesten

1n het Twentse volksgeloof

"Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende H. W. Heuvel in 1909 in zijn "Geloof- en Volksleven". Hij had het wellicht ook nog in 1960 kunnen schrijven, al is het geloof aan een geesten- en heksenwereld geen onderwerp meer van dagelijks gesprek in onze samenleving. Dat was wel het geval in het begin dezer eeuw, toen ik nog vaak hoorde vertellen van vreemde gebeurtenissen, "zelf meegemaakt". - Zo vertelde toen eens een jonge man, dat hem kort te voren op een donkere avond, op de Hengevelder grindweg een geheim­zinnige witte spookgestalte was voorbijgezweefd. En als hij dan onze ongelovige gezichten bespeurde, voegde hij er steeds aan toe: "'t Is toch vaste woar !" Hij hoorde in gedachten nog steeds het geluid van de grind­stenen, die tegen zijn klompen waren gekletterd. Een andere kameraad wist dan te verhalen van een vreemde geschiedenis, die zijn vader had beleefd. Deze reed eens, natuurlijk op een donkere avond, met een vrachtje hout van Delden naar Goor. Het paard kon de vracht gemakkelijk trekken en toch bleef het dier plotseling, in de Wienersteeg, nat bezweet en snuivend van angst stil staan en ' t was niet te bewegen om een stap verder te gaan. De voerman liep eens met de lantaarn rond paard en wagen, maar zag niets bijzonders en herinnerde zich daarom met schrik de verhalen omtrent kleine onzichtbare plaaggeesten, die de zwaarste wagen konden tegenhouden. Werktuiglijk spoorde hij toch zijn paard nog eens aan, dat nu - tot zijn grote opluchting - gewoon aantrok en verder stapte alsof er niets was gebeurd. - Wij weten nu wel, dat het paard geschrokken kan zijn, b.v. voor de lijklucht van een dood dier, dat kort tevoren over de weg was gesleept.

Deze, meest onschuldige, verhalen uit mijn jeugd kwamen pas weer in mijn herinnering opduiken, nadat ik over die z.g. geestenwereld meer gelezen had, maar vooral ook nadat ik mensen ontmoette, die nog uit eigen ervaring konden verhalen van de angstige beklemming, die dat bijgeloof in kleine of grotere gemeenschappen, ook in Twente, had veroorzaakt. Daarbij werden dan geheel onschuldige vrouwen als heks aangewezen en heimelijk of openlijk uit de naoberschop geweerd. Eén van mijn vertellers, geb. omstreeks 1870, was opgegroeid in de omgeving van een rij arbeiderswoningen. De plaatsjes achter deze huisjes waren onderling niet afgescheiden, zodat de huisvrouwen gemakkelijk bij elkaar konden komen om een buurpraatje te houden. Zij hadden merendeels veel kinderen, waaronder steeds wel enige, die "nog niet zindelijk waren",

122

Twentse Taalbank

Page 2: Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende

Watermolen van Bels, Hezinge. Foto R. Kampman

Twentse Taalbank

Page 3: Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende

zodat beddegoed en kussens vaak buiten hingen om te drogen. Soms verbeeldde zich een bijgelovige moeder, dat de vochtige veren in een kussen zich hadden opgekruld tot een krans en daardoor ongerust geworden, raadpleegde zij gaarne een oudere buurvrouw over het vreemde verschijnsel. Wie zal uitmaken waarom, doch deze wijze raadsvrouw versterkte vaak de onrust door te orakelen : "As dat (n.l. de krans) kloar is , dan geet dien keend der an. Wel (wie) is de leste tied bi-j di-j oaver de vloere wes ?" Blijkbaar was hier een boosaardige vrouw in het spel, die het kind had behekst. En wegens de grote kindersterfte in die dagen, kwam zo'n sombere voorspelling ook nog vaak uit. Mijn oude vriend had in zijn jeugd geslapen bij zijn grootvader in de bedstede. De benauwde lucht en grootvaders onrustige natuur zullen er toe hebben meegewerkt, dat deze in de slaap dikwijls geplaagd werd door de z.g. "nachtmerrie", waardoor hij dan het drukkende gevoel kreeg alsof een kwaadaardig gedrocht op zijn borst zat, waarvan hij slechts verlost werd door hijgend wakker te schrikken. Meermalen klaagde hij zijn nood aan de kleinzoon, die hem tevergeefs poogde te overtuigen, dat die angstige benauwdheid veroorzaakt werd door natuurlijke oorzaken, b.v. door steeds op de rug liggend te slapen. Dan werd grootvader echter kwaad en zeide: "Dat moste nich zegg'n, woovöl leu hebt daarvan gin last? Vuer nummedal (niemendal) legt de boeren 's oavends vuer ' t noa berre goan nich een grösiezer dwars aover eure klompe hen, want de nachmeere wil geerne in de klomp van dee hee ploagen wil ''. Grootvader zelf had 's avonds meer­malen, tot afweer, een gewijd palmtakje in zijn klompen gelegd of vuor het slapen gaan een bezweringsformule gepreveld: 0 , meer, o, lillik deer, o, kom toch v'naovend nich weer! , doch het hielp allemaal niets. Om hem gerust te stellen zei de kleinzoon eens : "Grovva, asse now wier kump, dan roop mi-j mer !" En op zekeren nacht klonk de angstroep: "0, jonge, doar isse wier, help mi-j !" Deze werd wakker, wist zijn grootvader op de zij te werken en weldra verkondigde een rustige slaap, dat de plaaggeest was geweken. Dezelfde zegsman vertelde mij ook de volgende gebeurtenis. Bij een zekere boer kwamen 's nachts op de deel telkens de koeien los en hij meende dat een kwaadaardige heks hem dat ongemak veroorzaakte. Ten einde raad werd de pastoor te hulp geroepen. Deze kwam en boorde in elke stiepel ( reppel) een gat, drukte daarin een soort erwt en sloot daarna het gat met een houten pen weer af. Sindsdien braken de koeien niet weer los, "maar", vertelde mijn r.-k. zegsman, "de pastoor zal meteen wel gewezen hebben op de onvoldoende bevestiging van de koeien" . Over dat Twentse heksen- en spokengeloof vertelde mij ook vaak een oude, zeer intelligente vrouw, geboren omstreeks 1873 en opgegroeid in een Twentse boerschap. In haar jeugd kwamen de buren 's avonds praten om het nog open haardvuur en het gesprek kwam dan al spoedig op spookgeschiedenissen, een geliefd onderwerp. Mijn vertelster had als kind in de beddestee vaak ademloos toegeluisterd, maar daarna droomde zij er over en schreeuwde soms van angst. Dan kwam moeder, met het wevers­lampje in de hand, haar geruststellen, maar mopperde: "Dee gekke keerls maakt mi-j de keender glad van streek met eur oolewievengeproat" . Haar

124

Twentse Taalbank

Page 4: Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende

man echter, die er meer in opging, verweet haar dan : "Woarum wi-j dat nich geleuven, Miene, dow wees toch wal da'k zölm zoiets heb metmaakt". Vader was in zijn jonge jaren kleine knecht geweest op een grote boerderij. De dochter des huizes was destijds ingetrouwd op een boerderij onder Diepenheim, doch achteraf bleek dat het daar lang niet zo royaal en prettig toeging als thuis. De jonge vrouw kon er niet aarden, zelfs niet nadat twee meisjes geboren waren. Zij raakte geheel in de war en tenslotte bracht haar man haar naar 't ouderlijk huis, om daar hopelijk weer wat op te knappen. Doch ook toen bleef zij ongedurig en kon geen rust vinden. De plaatselijke dokter werd gewaarschuwd, maar diens hulp mocht niet baten. Tenslotte kreeg een zekere "Chrisjaans Engele", die op een wönners­plaatsje aan de Veldkamp woonde, de schuld. Zij was een heks, daarover was vrijwel iedereen het eens en alle ziekten en kwalen van mens en dier werden tot in wijde omtrek aan haar ingrijpen toegeschreven. Toen nu vaststond dat de jonge vrouw behekst was, besloot haar vader om met haar naar de pastoor van Lunten te gaan, die bekend stond als duivelbanner. Volgens Hendrik Odink had hij deze gave of macht niet van zichzelf, maar was die aan de parochie verbonden en ging dus over van de ene pastoor op de andere. Op zekere morgen werd het paard voor de wagen gespannen en toog vader met de dochter naar Lunten, even over de grens, terwijl vertelsters vader, die nog een kleine jongen was, mee mocht. "' t Liekt wa gek", vertelde deze later vaak, "mer hoo korter wi-j bi-j Lunten kwamm'n, hoo kalmer of Rika wör" en bij aankomst ter plaatse scheen zij zelfs weer heel gewoon. Toch besloot haar vader de pastoor te raadplegen. Deze ontving hem vriendelijk en zei: "Blief dow met de jonge mer achter in de keerk, dan zal ik wal eens met ow dochter proaten" . Hij nam haar mee tot voor 't altaar, maakte vreemde bewegingen en sprak onverstaanbare woorden, waarvan de jongen alleen had onthouden het telkens herhaalde "darre". Na een poosje bracht de pastoor haar weer terug met de woorden: "Ow dochter is genezen" . ,.Wat kos mi-j dat?" vroeg de gelukkige vader, waarop het antwoord luidde: "dat kos di-j niks. Nich ter umme, a-j wat in dat buske wilt <loon, dat mö' j zölms weten" . De jongen zag nog net dat de boer er een "twaalfstuu·1er­stuk" inwierp en daarna keerde het gezelschap opgelucht huiswaarts. D~

beterschap bleek blijvend te zijn, want toen kort daarop de schoonzoon kwam informeren, vroeg zij aanstonds belangstellend: " Hoo is 't in hoes en met de keender en he-j de wort 'len al oet de groond ?" "Alles is good'', was het antwoord, "mer de wort'len bint er nog -neet oet, dat wodd 'n mi-j te drok" . "Dat zal ook wal'', ~ernam zij , "het wodt tied dak weer in hoes kom''. Sindsdien herkreeg zij weer haar vroegere opgewektheid en vertelsters vader besloot dit verhaal steeds met de woorden : "Dat hek now zölms mètmaakt en dan mö'j der toch ook wat van geleuven". " Chrisjaans Engele" was een hekse, maar men durfde haar niet openlijk te weerstreven. En toen " Hofmeyers Matten" een nieuwe koe had gekocht, kwam ook Engele om haar te bezien. Eerst werd in de keuken koffie gedronken, doch toen zij meeging naar de deel, hield Matten de " riesse­bessem" gereed, "want' ', dacht hij "als Engele temèt oonze kow (koe) wil

125

Twentse Taalbank

Page 5: Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende

kreww' len tusken de heurne, hool ik den bessem der aoverhen". Gelukkig bleek dat niet nodig te zijn, want En gele deed zelfs geen poging om de koe aan te raken. " Hösjaansheerm" had ook eens wat met Engele beleefd. Deze had n .l. bij hem op de boerderij eens water gedronken en sindsdien kon zijn vrouw geen boter karnen. Het " broesde" in de karn en de melk "stonk eur too" . "Misschien was ne koo nich good in orde", merkte vertelsters moeder op, doch Heerm antwoordde: "Nee Miene, daor kwam 't nich van, want 't was de hele wekke mis". Engele was er geweest en dus kreeg zij de schuld. Daarom stapte Hösjansheerm naar de pastoor, die kort daarop kwam en met een sprökke" de hele boerderij weer "wi-jde" en vanaf dat ogenblik kon de boerin weer karnen. Iemand van het gezelschap kon niet nalaten om ongelovig te glimlachen, maar Heerm werd kwaad en zeide : " Hoo kaanste doaran twiefelen, a-j 't toch zölm hebt metmaakt" . "Weelen Harmine" had uit haar eerste huwelijk een volwassen dochter, die slecht met haar stiefvader overweg kon. Iedereen had destijds vij fcents gespen op de schoenen, maar Fenne die twintig jaar was, kon daarvoor van vader geen geld krijgen en zij had eens drie dagen huilend achter haar weefgetouw gezeten. Fenne werd ziek en het werd een slepende ziekte. Haar moeder had zich al eens laten ontvallen, dat een dergelijk ziektegeval eerder in haar familie was voorgekomen en desondanks kreeg " Chrisjaans Engele" weer de schuld. Zij had Fenne behekst. Fenne was al ernstig ziek, voordat vader met haar naar de dokter ging, want dat was immers goedkoper dan dat deze aan huis moest komen. Zijn hulp kon echter niet meer baten en kort daarop is Fenne gestorven. Na de begrafenis werd Fenne's beddegoed opengesneden, want daarin zou weleens een zwarte kat kunnen zitten. Haar moeder vertelde later: "Het hele berretuug kraakte en too w' een kussen lössneen, zat d 'r nen ingedreeiden kraans van veren in'' . Op aanraden van de naobers moest deze krans in kokend water worden geworpen en dan zou de kat er wel uitspringen. "En, hoe ging dat? " vroegen nieuwsgierige luisteraars . "Dat zak di-j zeggen", antwoordde Weelen Harmiene, "het water daampen zo slim, dak de katte nich hebbe 'zeen, mer doarumme kan hee der toch wal wèèn oetsprungen" .

Een zwarte kat speelde steeds een grote rol in het vroegere heksengeloof. Bij een boer in Boekelo zat elke avond een vreemde kat aan de haard. Zij kwam en verdween ongemerkt en niemand wist waar zij thuis hoorde. Dus moest het wel een of andere heks zijn. De boerin had er al meermalen op geloerd om haar kokend water op de kop te gooien, maar de kat was haar steeds te vlug af. Op 'n keer was ze schijnbaar geheel verdiept in haar werk, maar plotseling keerde zij de pan met kokende olie om boven het hoofd van de vreemde kat, die gillend verdween door het gesloten raam, zonder dat een ruit gebroken was. De volgende morgen werd de dokter gehaald bij een buurvrouw, die met een verbrand gezicht te bed lag. Zij was de zwarte kat geweest, die nadien niet weer op de boerderij verscheen. Het is dit verhaal, waarmee Getjan van Eibergen, de bekende muzikant ook op Twentse bruiloften en partij en, eens een boerenvrouw te pakken

126

Twentse Taalbank

Page 6: Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof...Spoken en geesten 1n het Twentse volksgeloof "Het oeroude geesten- en spokengeloof woekerde voort tot in het heden", schreef de bekende

nam. Getjan benutte zijn vrije tijd, tussen het muziekmaken, om met de mars de boer op te gaan en handel te drijven . Hij was een zeer geziene persoonlijkheid en als het zo uitkwam, werd hij meermalen uitgenodigd om mee te eten. Zo kwam hij eens op een boerderij waar de boer en boerin en de knecht juist wilden beginnen te eten van een hoge stapel panne­koeken. Getjan werd uitgenodigd om naast de knecht mee te eten, maar hij had in één oogopslag al gezien, dat de kant met 't meeste spek naar de boer en boerin was gekeerd en dat moest veranderd worden. Getjan zette zich naast de knecht, maar riep metéén : "Wach effen, vrouwe; dee panne­kooke dut mi-j denken an een vremd verhaal, dak nèt 'heurd hebbe" . En hij vertelde het verhaal van de zwarte kat, maar was nauwelijks uitgesproken of de vrouw riep uit: " "Dat kan joa neet, dat leeg' ie-j , Getjan !" Doch deze toonde zich beledigd, uitroepend: "Wat, vrouwe, leegen? ' t Is nèt zo zuuver woar as dak now de schale andersum kere". "Kom'', vervolgde hij , " loaw mer beginnen, aans wodt ze ons nog koold ! '' Doch toen zaten hij en de knecht aan de goede, aan de spekkant, van de pannekoeken.

Turfsteken in Twente . Foto : Roel Echtermeij er

127

Twentse Taalbank