SE1 50, 80, 100 SEV 65, 80, 100net.grundfos.com/Appl/ccmsservices/public/literature/... ·...

54
SE1 50, 80, 100 SEV 65, 80, 100 Installatie- en bedieningsinstructies 50 Hz GRUNDFOS INSTRUCTIES

Transcript of SE1 50, 80, 100 SEV 65, 80, 100net.grundfos.com/Appl/ccmsservices/public/literature/... ·...

  • SE1 50, 80, 100SEV 65, 80, 100Installatie- en bedieningsinstructies50 Hz

    GRUNDFOS INSTRUCTIES

  • Nederlands (N

    L)

    2

    Nederlands (NL) Installatie- en bedieningsinstructies

    Vertaling van de oorspronkelijke Engelse versieIn deze installatie- en bedieningsinstructies worden de Grundfos SE1-, SEV-pompen, 1,1-11 kW beschreven.Paragrafen 1-5 bevatten de informatie die nodig is om het product veilig te kunnen uitpakken, installe-ren en starten.Paragrafen 6-11 bieden belangrijke informatie over het product, alsmede informatie over service, pro-bleemoplossing en afvoer van het product.

    INHOUDPagina

    1. Algemene informatie

    1.1 GevarenaanduidingenDe onderstaande symbolen en gevarenaanduidingen worden mogelijk weergegeven in installatie- en bedrijfsinstructies, veiligheidsinstructies en service-instructies van Grundfos.

    De gevarenaanduidingen zijn als volgt gestructu-reerd:

    1. Algemene informatie 21.1 Gevarenaanduidingen 21.2 Opmerkingen 32. Het product ontvangen 32.1 Transport 33. Het product installeren 33.1 Mechanische installatie 43.2 Elektrische aansluiting 84. Het product in bedrijf nemen 134.1 Controle van de draairichting 144.2 In bedrijf nemen 145. Het product opslaan en hanteren 155.1 Transport 155.2 Het product opslaan 156. Productintroductie 166.1 Productbeschrijving 166.2 Toepassingen 166.3 Te verpompen vloeistoffen 166.4 Explosiegevaarlijke omgeving 166.5 Identificatie 176.6 Opstellingstypen 186.7 Goedkeuringen 197. Beveiligings- en regelfuncties 217.1 Pompregelaars 217.2 Niveauregelaars 217.3 Schakelaars en sensoren 238. Het product onderhouden of repareren 248.1 Onderhoudsschema 258.2 De olie controleren en verversen 258.3 De pomp reinigen en inspecteren 268.4 Het product repareren 278.5 Reserveonderdelen 298.6 Verontreinigde pompen 299. Problemen met het product opsporen 3010. Technische specificaties 3210.1 Bedrijfscondities 3210.2 Afmetingen en gewichten 3210.3 Opslagtemperatuur 3210.4 Elektrische gegevens 3211. Het product afvoeren 32

    Lees dit document voordat u de installatie gaat uitvoeren. De installatie en bediening moeten voldoen aan de lokale regelgeving en gangbare gedragscodes.

    Dit apparaat kan worden gebruikt door kin-deren van 8 jaar en ouder, en personen met verminderde lichamelijke, zintuiglijke of geestelijke vermogen of gebrek aan ervaring en kennis als zij onder toezicht staan of zijn geïnstrueerd in het veilige gebruik van het product en als zij de hier-aan verbonden risico's begrijpen.Kinderen mogen niet met het apparaat spelen. Het apparaat mag niet worden gereinigd en er mag geen onderhoud op worden uitgevoerd door kinderen die niet onder toezicht staan.

    GEVAARGeeft een gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, zal resulteren in de dood of in ernstig persoonlijk letsel.

    WAARSCHUWINGGeeft een gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, zou kunnen resulteren in de dood of in ernstig per-soonlijk letsel.

    LET OPGeeft een gevaarlijke situatie aan die, als deze niet wordt vermeden, zou kunnen resulteren in licht of middelzwaar persoon-lijk letsel.

    SIGNAALWOORDBeschrijving van gevaarGevolg van negeren van waarschuwing.- Actie om het gevaar te vermijden.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    3

    1.2 OpmerkingenDe onderstaande symbolen en opmerkingen worden mogelijk weergegeven in installatie- en bedrijfsin-structies, veiligheidsinstructies en service-instruc-ties van Grundfos.

    2. Het product ontvangenVoer de volgende controles uit bij ontvangst van het product:• Is de pomp gelijk aan de pomp die besteld is?• Is de pomp geschikt voor de voedingsspanning

    en -frequentie die beschikbaar is ter plekke van de opstelling?

    • Zijn de toebehoren en andere apparatuur onbe-schadigd?

    Bevestig het met de pomp meegeleverde extra type-plaatje ter plekke van de opstelling of bewaar het bij deze instructiehandleiding.

    2.1 Transport

    De pomp kan verticaal of horizontaal worden getransporteerd en opgeslagen. Zorg ervoor dat de pomp niet kan omvallen of omrollen.

    3. Het product installerenAlle veiligheidsregels ter plekke van en tijdens het installeren moeten worden nageleefd, zoals het gebruik van ventilatoren voor de toevoer van frisse lucht naar de put.Controleer voorafgaand aan de installatie het oliepeil in de oliekamer. Zie paragraaf 8.2 De olie controle-ren en verversen.

    Uit veiligheidsoverwegingen moet op de werkzaam-heden in putten toezicht worden gehouden door een persoon buiten de pompput.

    Neem deze instructies in acht voor explo-sieveilige producten.

    Een blauwe of grijze cirkel met een wit gra-fisch symbool geeft aan dat een actie moet worden uitgevoerd.

    Een rode of grijze cirkel met een diagonale balk, mogelijk met een zwart grafisch sym-bool, geeft aan dat een actie niet moet worden uitgevoerd of moet worden gestopt.

    Als deze instructies niet in acht worden genomen, kan dit resulteren in technische fouten en schade aan de installatie.

    Tips en advies om het werk gemakkelijker te maken.

    WAARSCHUWINGBeknellingsgevaarDood of ernstig persoonlijk letsel- Controleer of de bouten van de hijsbeu-

    gel goed zijn aangedraaid voordat de pomp wordt opgehesen. Draai zo nodig vast.

    - Hijs de pomp altijd met behulp van de hijsbeugel of met een vorkheftruck wan-neer de pomp op een pallet is geplaatst.

    - Hijs de pomp nooit op aan de voedings-kabel of aan de slang of leiding.

    Het opstellen van de pomp in putten dient door speciaal opgeleid personeel te wor-den gedaan.Werkzaamheden in of in de omgeving van de put moeten worden uitgevoerd volgens de lokale wet- en regelgeving.

    WAARSCHUWINGBeknellingsgevaarDood of ernstig persoonlijk letsel- Ga niet onder of bij de pomp staan tij-

    dens het ophijsen.

    Personen mogen de plaats van de opstel-ling niet betreden als de omgeving explo-sief is.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Het moet mogelijk zijn om de netscha-

    kelaar in positie 0 vast te zetten. Type en eisen zoals gespecificeerd in EN 60204-1.

    Wij adviseren u alle onderhouds- en ser-vicewerkzaamheden uit te voeren wanneer de pomp buiten de put is geplaatst.

  • Nederlands (N

    L)

    4

    3.1 Mechanische installatieBij montage op een voetsteun of klembeugels moet de pomp buiten de put worden opgesteld. Er moet een zuigleiding op de pomp worden aangesloten.Een maatschets voor elk individuele type opstelling kunt u achterin dit boekje vinden.

    3.1.1 De pomp ophijsenAlle hijsapparatuur moet worden beoordeeld voor het doel en gecontroleerd worden op schade voordat er een poging wordt gedaan de pomp op te tillen. De capaciteit van de opvoerinstallatie mag onder geen beding worden overschreden. Het gewicht van de pomp staat vermeld op het typeplaatje.Onzorgvuldigheid tijdens hijsen of transport kan per-soonlijk letsel veroorzaken en/of de pomp beschadi-gen.

    Voor horizontale pompen in droge opstelling kan een speciale hijsbeugel worden besteld om het optillen van de pomp te vergemakkelijken. Zie de service-instructie op www.grundfos.com.

    Voordat u begint met installeren dient u te zorgen voor een gelijkmatige bodem van de put.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Het moet mogelijk zijn de voedings-

    spanning uit te schakelen en de net-schakelaar in positie 0 te vergrendelen met een hangslot, zodat de voedings-spanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

    - Alle externe spanning die op de pomp is aangesloten moet worden uitgescha-keld voordat er aan de pomp gewerkt wordt.

    De pomp mag niet drooglopen. Drooglo-pen kan tot ontstekingsgevaar leiden.Installeer een onafhankelijk secundaire niveauschakelaar om te garanderen dat de pomp wordt uitgeschakeld in het geval dat de primaire uitschakelniveauschakelaar niet werkt.

    Inspecteer het oliepeil en de oliekwaliteit elke 3000 bedrijfsuren of ten minste een-maal per jaar.Als de pomp nieuw is of na vervanging van de asafdichtingen, controleer dan het olie-peil en het watergehalte na één week in bedrijf.

    Gebruik de hijsbeugel alleen om de pomp omhoog te tillen.Gebruik deze niet om de pomp in positie te houden tijdens bedrijf.

    Wij raden u aan om altijd Grundfos toebe-horen te gebruiken om storingen als gevolg van een onjuiste installatie te voor-komen.

    WAARSCHUWINGBeknellingsgevaarDood of ernstig persoonlijk letsel- Controleer of de bouten van de hijsbeu-

    gel goed zijn aangedraaid voordat de pomp wordt opgehesen. Draai zo nodig vast.

    - Hijs de pomp altijd met behulp van de hijsbeugel of met een vorkheftruck wan-neer de pomp op een pallet is geplaatst.

    - Hijs de pomp nooit op aan de voedings-kabel of aan de slang of leiding.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Til de pomp nooit op aan de voedings-

    kabel.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    5

    3.1.2 Ondergedompelde opstelling op voetbochtPompen die bestemd zijn voor permanente opstel-ling kunnen worden geïnstalleerd op een stationair geleidestangsysteem voor voetbochtsnelkoppeling. Het voetbochtkoppelsysteem is handig bij onderhoud en service omdat de pomp gemakkelijk uit de put gehaald kan worden. Zie afb. 1.

    Afb. 1 Ondergedompelde pomp op voetbocht

    Ga als volgt te werk:1. Boor montagegaten voor de beugel van de gelei-

    destang binnen in de put en maak de beugel van de geleidestang provisorisch vast met twee schroeven.

    2. Plaats het voetstuk van de voetbocht op de bodem van de put. Gebruik een schietlood om de juiste positie te bepalen. Bevestig de voetbocht met keilbouten. Als de bodem van de put ongelijk is, moet het voetstuk van de voetbocht worden ondersteund, zodat deze recht staat bij het vast-maken.

    3. Monteer de persleiding volgens de algemeen bekende procedures, zonder de leiding te ver-draaien of onder spanning te zetten.

    4. Plaats de geleidestangen op het voetstuk van de voetbocht en stel de lengte van de stangen zorg-vuldig in aan de geleidestangbeugel aan de bovenzijde van de put.

    5. Draai de provisorisch vastgemaakte bevesti-gingsbeugel los. Plaats de bovenste geleide-stangbeugel in de geleidestang. Maak de beves-tigingsbeugel vast binnen in de put.

    6. Eventueel puin dient uit de put te worden verwij-derd, voordat u de pomp erin plaatst.

    7. Monteer de geleideklauw aan de persopening van de pomp.

    8. Schuif de geleidehaak van de pomp tussen de geleidestangen en laat de pomp in de put zakken door middel van een ketting die aan de hijsbeu-gel van de pomp is vastgemaakt. Wanneer de pomp het voetstuk van de voetbocht bereikt, kop-pelt de pomp zich vanzelf vast.

    9. Hang het einde van de ketting op aan een geschikte haak aan de bovenkant van de pomp-put en zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan komen met het pomphuis.

    10. Pas de lengte van de voedingskabel aan door deze op te rollen op een trekontlaster, zodat de kabel niet beschadigd kan raken tijdens het func-tioneren. Maak de trekontlaster vast aan een geschikte haak boven in de put. Zorg ervoor dat de kabel niet wordt geknikt of afgekneld.

    11. Sluit de voedingskabel aan.

    Controleer alvorens aan de installatiepro-cedure te beginnen, of de lucht in de pompput niet mogelijk explosiegevaarlijk is.

    Zorg ervoor dat de leidingen worden geïn-stalleerd zonder onnodige druk uit te oefe-nen. Voorkom dat het gewicht van de lei-dingen door de pomp moet worden gedragen. Wij raden u aan losse flenzen te gebruiken om het installeren te vergemak-kelijken en om spanning op de leidingen bij de flenzen en bouten te vermijden.

    Gebruik geen elastische onderdelen of balgen in de leidingen; deze onderdelen mogen nooit worden gebruikt als een mid-del om de leidingen uit te lijnen.

    TM02

    840

    4 06

    16

    De geleidebuizen dienen absoluut geen axiale speling te vertonen, aangezien dit lawaai veroorzaakt tijdens het bedrijf van de pomp.

    Het vrije uiteinde van de voedingskabel mag niet worden ondergedompeld, aange-zien water dan via de kabel in de motor kan doordringen.

  • Nederlands (N

    L)

    6

    3.1.3 Vrijstaande ondergedompelde opstelling op een standring

    Pompen voor vrijstaande ondergedompelde opstel-ling kunnen vrij op de bodem van de put staan. De pomp moet op een standring worden opgesteld. Zie afb. 2.De standring is als toebehoren verkrijgbaar.Om de pomp gemakkelijk te kunnen servicen moet een flexibele verbinding of koppeling aan de elle-boog van de persleiding worden gemonteerd om deze gemakkelijk te kunnen ontkoppelen.Bij gebruik van een slang zorgt u ervoor dat de slang niet knikt en dat de inwendige diameter van de slang overeenkomt met die van de persopening van de pomp.Bij gebruik van een stugge leiding bevestigt u de verbinding of koppeling, de terugslagklep en de iso-latie-afsluiter in de aangegeven volgorde, bekeken vanaf de pomp.Als de pomp in de modder of een niet egale onder-grond wordt geïnstalleerd, wordt aanbevolen om de pomp te ondersteunen met stenen of soortgelijk materiaal.

    Afb. 2 Vrijstaande ondergedompelde opstel-ling op een standring

    Ga als volgt te werk:1. Bevestig een 90 ° bocht aan de persopening van

    de pomp en monteer hierop de persleiding of -slang.

    2. Laat de pomp in de vloeistof zakken met behulp van een ketting die aan de hijsbeugel is gemon-teerd. Wij raden aan om de pomp op een vlakke en stevige fundering te plaatsen. Zorg dat de pomp aan de ketting hangt en niet aan de kabel. Zorg ervoor dat de pomp stevig staat.

    3. Hang het einde van de ketting op aan een geschikte haak aan de bovenkant van de pomp-put en zorg ervoor dat de ketting niet in contact kan komen met het pomphuis.

    4. Pas de lengte van de voedingskabel aan door deze op te rollen op een trekontlaster, zodat de kabel niet beschadigd kan raken tijdens het func-tioneren. Maak de trekontlaster vast aan een geschikte haak boven in de put. Zorg ervoor dat de kabel niet wordt geknikt of afgekneld.

    5. Sluit de voedingskabel aan.TM

    02 8

    405

    0616

    Het vrije uiteinde van de voedingskabel mag niet worden ondergedompeld, aange-zien water dan via de kabel in de motor kan doordringen.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    7

    3.1.4 Droge opstellingBij droge opstellingen moet de pomp permanent bui-ten de put worden opgesteld.De motor is afgesloten en waterdicht. Daardoor zal deze niet beschadigd raken als de plek van de opstelling overstroomt.

    Voorzorgsmaatregelen• Aangezien de pomp buiten de put staat opge-

    steld, zorg ervoor dat het vloeistofniveau in de put hoog genoeg is om voldoende NPSH op te leveren.

    • Dimensioneer de zuigleiding conform de lengte en de gewenste pompcapaciteit. Met een moge-lijk verschil in niveau tussen de put en de pom-pinlaat moet ook rekening worden gehouden.

    • Ondersteun de leidingen zodat er geen spannin-gen of andere mechanische invloeden op de pomp worden overgebracht. We adviseren u om expansiekoppelingen en leidingbeugels te instal-leren. Zie afb. 3.

    Afb. 3 Horizontale droge opstelling met beu-gels

    • Als een verloopstuk tussen de zuigleiding en de pomp wordt geplaatst, moet dit verloopstuk excentrisch zijn. Het verloopstuk moet zodanig worden aangebracht dat de rechte rand naar boven wijst om luchtbellen in de zuigleiding te vermijden. Lucht in de zuigleiding kan cavitatie veroorzaken. Zie afb. 3.

    • Installeer de pomp op een aparte fundering, bij-voorbeeld een fundering van beton. Het gewicht van de betonnen fundering moet ongeveer 1,5 keer het gewicht van de pomp zijn. Om te voorko-men dat trillingen worden doorgegeven aan het gebouw en de leidingen, raden we aan om de pomp op trillingabsorberend materiaal te plaat-sen.

    Afb. 4 Verticale droge opstelling op een voet-stuk

    Afb. 5 Horizontale droge opstelling met beu-gels

    TM02

    839

    9 51

    03

    Pos. Beschrijving

    1 Expansiekoppeling

    2 Keerklep

    3 Afsluiter

    4 Leidingbeugel

    4

    3

    2

    1

    TM02

    840

    1 06

    16TM

    02 8

    402

    0616

  • Nederlands (N

    L)

    8

    Ga als volgt te werk:1. Monteer het voetstuk of de beugels aan de pomp.

    Zie de maatschetsen achterin dit boekje.2. Boor bevestigingsgaten in de betonnen vloer of

    fundering.3. Maak de pomp vast met keilbouten.4. Controleer of de pomp verticaal of horizontaal

    staat. Gebruik een waterpas5. Sluit de voedingskabel aan.

    6. Installeer de zuig- en persleidingen evenals de kleppen (indien aanwezig). Zorg ervoor dat de pomp niet door de leidingen onder spanning komt te staan.

    Draaimomenten voor zuig- en persflenzenVerzinkte stalen moeren en bouten, kwaliteit 4,6 (5).

    Stalen moeren en bouten, kwaliteit A2.50 (AISI 304).

    3.2 Elektrische aansluiting

    Stel de motorbeveiliging in op de nominale stroom van de pomp. De nominale stroom staat vermeld op het typeplaatje van de pomp.

    Het is aan te raden om een afsluiter te monteren aan de zuigzijde van de pomp en een keerklep en een afsluiter aan de perszijde.

    DN DC Bout

    Draaimoment[Nm +/- 5]

    Licht geolied

    Goed gesmeerd

    DN 65 145 4 x M16 70 60

    DN 80 160 8 x M16 70 60

    DN 100 180 8 x M16 70 60

    DN 150 240 8 x M20 140 120

    DN DC Bout

    Draaimoment [Nm +/- 5]

    Licht geolied

    Goed gesmeerd

    DN 65 145 4 x M16 - 60

    DN 80 160 8 x M16 - 60

    DN 100 180 8 x M16 - 60

    DN 150 240 8 x M20 - 120

    De afdichting moet een volledig vlakke, versterkte papieren afdichting zoals Klin-gersil C4300 zijn. Als een zachter afdich-tingsmateriaal wordt gebruikt, moeten de draaimomenten aangepast worden.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Voordat er werkzaamheden aan het pro-

    duct worden verricht, dient u er zeker van te zijn dat de zekeringen zijn verwij-derd of dat de netschakelaar is uitge-schakeld en in positie 0 vergrendeld. U dient er zeker van te zijn dat de voe-dingsspanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Controleer of de massa en fasegelei-

    ders niet zijn verwisseld. Volg de beschrijving in het bedradingsschema.

    - Zorg ervoor dat eerst de aardgeleider wordt aangesloten.

    Sluit de pomp aan op een externe net-schakelaar met contactscheiding overeen-komstig EN 60204-1.Controleer of de netschakelaar in positie 0 is vergrendeld. Type en eisen zoals gespe-cificeerd in EN 60204-1.

    De elektrische aansluiting moet uitgevoerd worden volgens de plaatselijke voorschrif-ten.

    Sluit de pomp aan op een schakelkast met een motorbeveiligingsrelais met IEC-uit-schakelklasse 10 of 15.

    Sluit pompen die staan opgesteld op gevaarlijke locaties aan op een schakel-kast met een motorbeveiligingsrelais met IEC-uitschakelklasse 10.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    9

    De voedingsspanning en -frequentie staan vermeld op het typeplaatje van de pomp. De spanningstole-rantie moet liggen tussen - 10 %/+ 6 % van de nomi-nale spanning. Controleer of de motor geschikt is voor de voedingsspanning die aanwezig is op de installatielocatie.Alle pompen worden geleverd met 10 m voedingska-bel en een vrij kabeluiteinde, behalve pompen voor Australië, die hebben 15 m kabel.Pompen zonder sensor moeten worden aangeslo-ten op één van deze twee typen regelaars:• een schakelkast met motorbeveiliging, zoals een

    Grundfos CU 100 schakelkast• een Grundfos LC, LCD 107, LC, LCD 108, LC,

    LCD 110 of DC, DCD pompregelaar.

    Pompen met sensor moeten worden aangesloten op een Grundfos IO 113 en één van deze twee typen regelaars:• een schakelkast met motorbeveiliging, zoals een

    Grundfos CU 100 schakelkast• een Grundfos LC, LCD 107, LC, LCD 108, LC,

    LCD 110 of DC, DCD pompregelaar.

    Pompen met WIO-sensorElke explosieveilige pomp is uitgerust met een WIO-sensor.Voor veilige installatie en bediening van pompen die zijn uitgerust met een WIO-sensor, adviseren wij een RC-filter te installeren tussen de voeding en de pomp.

    Houd er rekening mee dat de volgende aspecten problemen kunnen veroorzaken in het geval van piekspanningen in het voedingssysteem:• Motorvermogen:

    – Hoe groter de motor des te sterker de piek-spanningen.

    • Lengte van voedingskabel:– Als voedings- en signaalkabels parallel en in

    elkaars nabijheid lopen, neemt het risico op piekspanningen die voor storing tussen voe-dings- en signaalkabels zorgen toe met de lengte van de kabels.

    • Indeling van schakelbord:– Voedings- en signaalkabels moeten zo veel

    mogelijk fysiek van elkaar worden gescheiden. Installatie dicht bij elkaar kan storing veroorza-ken in het geval van piekspanningen.

    • "Stijfheid" van voedingsnet:– Als zich dicht bij de installatie een transforma-

    torhuisje bevindt, kan het voedingsnetwerk "stijf" zijn en de piekspanningen toenemen.

    Als combinaties van de bovenstaande aspecten aan-wezig zijn, is het wellicht nodig op RC-filters te instal-leren voor pompen met WIO-sensoren om bescher-ming te bieden tegen piekspanningen.Piekspanningen kunnen volledig worden geëlimi-neerd bij gebruik van softstarters. Wees er u echter van bewust dat softstarters en stations met variabele snelheid andere aan EMC gerelateerde problemen opleveren waarmee rekening moet worden gehou-den. Raadpleeg voor meer informatie paragraaf 8. Het product onderhouden of repareren.Raadpleeg voor meer informatie de installatie- en bedieningsinstructies voor de geselecteerde scha-kelkast of pompregelaar.

    Let op de volgende punten.• Installeer geen Grundfos schakelkas-

    ten, pompregelaars, Ex-barriers of vrije kabeleinden in explosiegevaarlijke omgevingen.

    • De classificatie ter plekke van de opstelling moet in elk individueel geval worden vastgesteld door de eigenaar van de locatie.

    • Zorg er bij explosieveilige pompen voor dat een externe aardgeleider wordt aangesloten op de externe aardklem van de pomp met een goed vastge-maakte kabelklem. Maak het oppervlak van de externe aardgeleider schoon en monteer de kabelklem.

    • De dwarsdoorsnede van de aardgelei-der moet ten minste 4 mm2 bedragen, bijv. type H07 V2-K (PVT 90 °) geel of groen.

    • Zorg ervoor dat de aardgeleider tegen corrosie is beschermd.

    • Verifieer dat alle beschermende onder-delen correct aangesloten zijn.

    • Vlotterschakelaars die worden gebruikt in mogelijk explosiegevaarlijke omge-vingen moeten voor deze toepassing zijn goedgekeurd. Om een veilige kring te garanderen moeten ze worden aan-gesloten op de Grundfos LC, LCD 108 of DC, DCD pompregelaar via een intrinsieke veiligheidsbarrière LC-Ex4.

    Stel de motorbeveiliging in op de nominale stroom van de pomp. De nominale stroom staat vermeld op het typeplaatje van de pomp.

    Een beschadigde voedingskabel dient door de fabrikant, haar serviceagent of door ander gekwalificeerd personeel ver-vangen te worden.

    Voor installatie en het eerste opstarten van de pomp, dient u de staat van de voe-dingskabel op het oog te controleren om kortsluiting te voorkomen.

    Als een RC-filter is geïnstalleerd om even-tuele piekspanningen in de installatie te vermijden, installeert u het RC-filter tussen de voeding en de pomp.

  • Nederlands (N

    L)

    10

    3.2.1 Bedradingschema's7-aderige kabelAfbeelding 6 geeft de aansluitschema's weer voor SE1- en SEV-pompen met 7-aderige kabel in drie uitvoeringen, één zonder sensoren en twee met WIO-sensor en vochtdetectieschakelaar.

    * Pompen van 4 kW en hoger die in Australië of Nieuw-Zeeland worden verkocht, worden uitgerust met een PTC-thermistor.

    Afb. 6 Bedradingsschema, 7-aderige kabel, DOLTM

    04 6

    884

    0710

    Geel en groen(N

    iet

    Standaarduitvoering met thermische scha-

    kelaars

    Sensorversie met thermische schake-laar, PT1000, vochtdetectieschakelaar

    en water-in-olie-sensor

    Sensorversie met thermische schakelaar, PTC-thermistor*,

    vochtdetectieschakelaar en water-in-olie-sensor

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    11

    10-aderige kabelAfbeeldingen 7, 8 en 9 geven de aansluitschema's weer voor SE1- en SEV-pompen met 10-aderige kabel in drie uitvoeringen, één zonder sensoren en twee met WIO-sensor en vochtdetectieschakelaar.

    * Pompen van 4 kW en hoger die in Australië of Nieuw-Zeeland worden verkocht, worden uitgerust met een PTC-thermistor.

    Afb. 7 Bedradingsschema, 10-aderige kabel, ster/driehoek (Y/D)

    TM04

    688

    5 07

    10

    Standaarduitvoering met thermische scha-

    kelaars

    Sensorversie met thermische scha-kelaar, PTC-thermistor*, vochtdetec-tieschakelaar en water-in-olie-sensor

    Geel en groen

    (Nie

    t

    Sensorversie met thermische scha-kelaar, PT1000, vochtdetectiescha-

    kelaar en water-in-olie-sensor

  • Nederlands (N

    L)

    12

    * Pompen van 4 kW en hoger die in Australië of Nieuw-Zeeland worden verkocht, worden uitgerust met een PTC-thermistor.

    Afb. 8 Bedradingsschema, 10-aderige kabel, steraansluiting (Y)

    * Pompen van 4 kW en hoger die in Australië of Nieuw-Zeeland worden verkocht, worden uitgerust met een PTC-thermistor.

    Afb. 9 Bedradingsschema, 10-aderige kabel, driehoekaansluiting (D)

    TM04

    688

    6 07

    10

    Standaarduitvoering met thermische scha-

    kelaars

    Sensorversie met thermische scha-kelaar, PT1000, vochtdetectiescha-

    kelaar en water-in-olie-sensor

    Sensorversie met thermische scha-kelaar, PTC-thermistor*, vochtdetec-tieschakelaar en water-in-olie-sensor

    Geel en groen

    (Nie

    t

    TM04

    688

    7 07

    10

    Standaarduitvoering met thermische scha-

    kelaars

    Sensorversie met thermische scha-kelaar, PT1000, vochtdetectiescha-

    kelaar en water-in-olie-sensor

    Sensorversie met thermische schake-laar, PTC-thermistor*, vochtdetectie-schakelaar en water-in-olie-sensor

    Geel en groen

    (Nie

    t

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    13

    3.2.2 Gebruik van een frequentie-omvormerAlle typen SE1-, SEV-pompen zijn ontworpen voor gebruik met een frequentieomvormer om het ener-gieverbruik tot een minimum te beperken.Bij gebruik van frequentieomvormers dient u de vol-gende informatie in acht te nemen:Er moet aan de eisen worden voldaan.Volg de aanbevelingen op.Houd rekening met de gevolgen.

    Vereisten• De thermische motorbeveiliging moet zijn aange-

    sloten.• Minimale schakelfrequentie: 2,5 kHz.• Piekspanning en dU/dt moeten overeenkomstig

    onderstaande tabel zijn. De vermelde waarden zijn maximale waarden voor toevoer aan de motorklemmen. Er is geen rekening gehouden met de invloed van de kabel. Raadpleeg het datablad van de frequentieomvormer voor de daadwerkelijke waarden en de invloed van de kabel op de piekspanning en dU/dt.

    • Wanneer de pomp een Ex-goedgekeurde pomp is, controleer dan of het Ex-certificaat van de specifieke pomp het gebruik van een frequentie-omvormer toestaat.

    • Stel de frequentieomvormer U/f-ratio in overeen-komstig de motorgegevens.

    • Er moet aan de lokale voorschriften en normen worden voldaan.

    AanbevelingenVoordat er een frequentieomvormer wordt geïnstal-leerd, calculeer de laagst toegestane frequentie in de installatie om nul doorstroming te vermijden. • Verlaag het motortoerental niet naar minder dan

    30 % van het nominale toerental.• Houd de doorstroomsnelheid boven de 1 m/s.• Laat de pomp ten minste eens per dag op nomi-

    naal toerental draaien om afzetting in het leiding-systeem te voorkomen.

    • Overschrijd de op het typeplaatje aangegeven frequentie niet. Dat levert risico op overbelasting van de motor op.

    • Houd de voedingskabel zo kort mogelijk. De piek-spanning zal stijgen met de lengte van de voe-dingskabel. Zie het datablad van de gebruikte frequentieomvormer.

    • Gebruik ingangs- en uitgangsfilters op de fre-quentieomvormer. Zie het datablad van de gebruikte frequentieomvormer.

    • Gebruik een afgeschermde voedingskabel als er een kans is dat elektrische ruis andere elektri-sche apparatuur kan verstoren. Zie het datablad van de gebruikte frequentieomvormer.

    GevolgenWanneer de pomp geregeld wordt via een frequen-tieomvormer, houd dan rekening met deze mogelijke gevolgen:• Het startkoppel zal lager liggen. Hoeveel lager

    zal afhangen van het type frequentieomvormer. Zie de installatie- en bedieningsinstructies van de gebruikte frequentieomvormer voor informatie over het beschikbare startkoppel.

    • Het functioneren van de lagers en asafdichting kan worden beïnvloed. Het mogelijke effect hangt af van de toepassing. Het daadwerkelijke effect kan niet worden voorspeld.

    • De geluidsproductie kan toenemen. Zie de instal-latie- en bedieningsinstructies van de gebruikte frequentieomvormer voor advies over hoe de geluidsproductie kan worden verminderd.

    4. Het product in bedrijf nemen

    SE1- en SEV-pompen zijn geschikt voor de volgende bedrijfsomstandigheden:• Droge opstelling zonder afzonderlijke motorkoe-

    ling.• Ondergedompelde opstelling

    – S1-bedrijf (continu bedrijf).De pomp kan continu werken zonder dat deze hoeft te worden uitgeschakeld om te koelen.

    Maximale herhaalde piekspanning

    [V]

    Maximale dU/dt UN 400 V

    [V/μ sec.]

    850 2000

    De pomp mag niet drooglopen.

    Drooglopen kan tot ontstekingsgevaar lei-den.

    Open de klem niet terwijl de pomp in wer-king is.

    Start de pomp niet wanneer de atmosfeer in de put mogelijk explosiegevaarlijk is.

    De pompen zijn uitgerust met waaiers van het S-tube® -ontwerp. S-tube® -waaiers kunnen gebruikt worden voor natte opstel-ling, waardoor trillingen afnemen tijdens bedrijf. Als de pompen gestart worden met het pomphuis vol met lucht, is het trillings-niveau hoger dan bij normaal bedrijf.Lokale balancering van S-tube®-waaiers brengt schade toe aan de natte opstelling en leidt tot meer trillingen tijdens het gebruik.

    De pompen zijn ontworpen voor continu bedrijf, zowel voor ondergedompelde als droge opstelling.

  • Nederlands (N

    L)

    14

    – S3-bedrijf (onderbroken bedrijf).S3-bedrijf is een reeks van identieke werkcycli (TC) die elk een constante belasting hebben gedurende een periode, gevolgd door een rustperiode. Het thermisch evenwicht wordt niet bereikt tijdens de cyclus.

    4.1 Controle van de draairichting

    Een pijl op het motorhuisdeksel geeft de juiste draai-richting aan. De juiste draairichting is met de klok mee, van bovenaf gezien.Na inschakeling geeft de pomp een ruk in de richting tegengesteld aan de draairichting. Zie afb. 10.

    ProcedureDe draairichting moet op de volgende wijze worden gecontroleerd, elke keer dat de pomp wordt aange-sloten op een nieuwe installatie.Ga als volgt te werk:1. Laat de pomp van een hijstoestel hangen, zoals

    de takel die wordt gebruikt om de pomp in de put te laten zakken.

    2. Schakel de pomp in en uit en bekijk de beweging of reactie van de pomp. Indien juist aangesloten, draait de pomp met de klok mee en vertoont deze een reactie tegen de klok in. Zie afb. 10.

    3. Wanneer de draairichting verkeerd is, wissel dan twee van de fasen in de voedingskabel om. Zie afb. 6 tot 9.

    Afb. 10 Reactierichting

    4.2 In bedrijf nemen

    4.2.1 SE1-pompen1. Verwijder de zekeringen en controleer dat de

    waaier vrij kan draaien. Draai de waaier handma-tig.

    2. Controleer de conditie van de olie in de olieka-mer. Zie ook paragraaf 8.2 De olie controleren en verversen.

    3. Controleer of systeem, bouten, pakkingen, leidin-gen en kleppen in goede conditie verkeren.

    4. Controleer de draairichting. Zie paragraaf 4.1 Controle van de draairichting.

    5. Monteer de pomp in het systeem.6. Schakel de elektriciteitstoevoer in.7. Controleer of de besturingsapparatuur, indien

    toegepast, naar behoren werkt.8. Schakel voor pompen met WIO-sensor de IO 113

    in en controleer of er geen alarmmeldingen of waarschuwingen zijn. Zie paragraaf 8. Het pro-duct onderhouden of repareren.

    9. Controleer de instelling van de belvormige niveaumelders, vlotterschakelaars of elektroden.

    10. Open de afsluiters, indien deze zijn aangebracht.11. Controleer dat het vloeistofniveau hoger is dan

    de bovenste rand van de klembeugel aan de pomp. Als het niveau lager is dan de klembeugel, voeg dan vloeistof toe aan de put tot het mini-male niveau bereikt is.

    12. Verwijder ingesloten lucht uit het pomphuis door de pomp te kantelen met behulp van de hijsket-ting.

    13. Schakel de pomp in en laat de pomp kort draaien, en controleer of het vloeistofniveau daalt. Een correct ontluchte pomp zal het vloei-stofniveau snel laten dalen.

    Controleer na één week in bedrijf of na vervanging van de asafdichting de conditie van de olie in de kamer. Voor pompen zonder sensor wordt dit gedaan door een oliemonster te nemen. Zie paragraaf 8. Het product onderhouden of repareren voor de proce-dure.

    Schakel een niet-ondergedompelde pomp slechts enkele seconden en om de draai-richting te controleren.

    TM06

    600

    7 02

    16

    LET OPScherp elementLicht of middelzwaar persoonlijk letsel- Draag beschermende handschoenen

    om snijwonden door de scherpe randen van de waaier te vermijden.

    Als de pomp enige tijd niet in gebruik is geweest, ontlucht u deze om alle explo-sieve gassen die zich in de pomp hebben opgehoopt te laten ontsnappen. Zie stap 12 hieronder.

    Schakel in geval van ongewone geluiden of trillingen van de pomp, andere pompsto-ringen of voedingsspanningsstoringen, of watertoevoerstoring de pomp direct uit. Probeer de pomp niet opnieuw in te scha-kelen voordat de oorzaak is gevonden en de storing is hersteld.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    15

    4.2.2 SEV-pompen1. Koppel de pomp los van het systeem.2. Verifieer of de waaier vrij kan draaien. Draai de

    waaier handmatig. 3. Controleer de conditie van de olie in de olieka-

    mer. Zie ook paragraaf 8.2 De olie controleren en verversen.

    4. Controleer of de besturingsapparatuur, indien toegepast, naar behoren werkt.

    5. Controleer de instelling van de belvormige niveaumelders, vlotterschakelaars of elektroden.

    6. Controleer de draairichting. Zie paragraaf 4.1 Controle van de draairichting.

    7. Ondergedompelde pompen:– Schakel de pomp in boven het waterniveau en

    laat de pomp in de put zakken om te voorko-men dat lucht in het pomphuis wordt ingeslo-ten.

    8. Droog opstelde pompen met positieve inlaat-druk (als de pomp staat opgesteld in een pomp-kamer naast de put):

    – Open de afsluiter aan de zuigzijde.– Draai het ontluchtingsventiel los totdat er water

    uit de ontluchtingsopening stroomt. Draai ver-volgens het ontluchtingsventiel weer vast.

    – Open de afsluiter aan de perszijde en schakel de pomp in.

    9. Droog opgestelde pompen met inlaatleiding en voetklep:– Open de afsluiter aan de perszijde om het

    water boven de klep terug te laten stromen om de zuigleiding te laten aanzuigen.

    – Draai het ontluchtingsventiel los totdat er water uit de ontluchtingsopening stroomt. Draai ver-volgens het ontluchtingsventiel weer vast.

    – Schakel de pomp in.10. Droog opgestelde pompen met inlaatleiding

    en voetklep, zonder of met korte persleiding (we adviseren u een vacuümsysteem te gebrui-ken):– Houd de afsluiter aan de perszijde gesloten.– Schakel het vacuümsysteem in tot vloeistof

    naar binnen is gezogen en de pomp ontlucht is.

    – Open de afsluiter aan de perszijde en schakel de pomp in.

    Afb. 11 Positie van de ontluchtingschroef

    5. Het product opslaan en hanteren

    5.1 TransportZie paragraaf 3.1.1 De pomp ophijsen.

    5.2 Het product opslaanIndien de pomp gedurende langere tijd wordt opge-slagen, dient te worden gezorgd voor bescherming tegen vocht, hitte en kou.

    We adviseren u de in polyurethaan gegoten stekker in de pomp te laten zitten om te voorkomen dat vocht binnendringt in de motor.Wanneer de pomp in gebruik is geweest, moet de olie voorafgaand aan de opslag worden vervangen. Zie paragraaf 8.2 De olie controleren en verversen.Na een lange opslagperiode dient de pomp te wor-den geïnspecteerd alvorens in bedrijf te worden genomen. Zorg ervoor dat de waaier vrij kan draaien. Let in het bijzonder op de staat van de asafdichting, O-ringen, olie en de kabeldoorvoer.

    Controleer of er positieve voordruk is voor-dat u de pomp inschakelt.

    TM04

    413

    9 08

    09

    Als het product langer dan een jaar wordt opgeslagen of als het pas lange tijd na de installatie in gebruik wordt genomen, draait u minstens eenmaal per maand de waaier met de hand.

    Ontluchting-schroef

  • Nederlands (N

    L)

    16

    6. Productintroductie

    6.1 Productbeschrijving

    Afb. 12 SE-pomp

    6.2 ToepassingenDe Grundfos SEV- en SE1-pompen zijn ontworpen voor het verwerken van afvalwater, proceswater en ongefilterd rioolwater in heavy-duty gemeentelijke-, bedrijfs- en industriële toepassingen.De pompen zijn leverbaar met de efficiënte S-tube®- of SuperVortex-waaier waardoor een kogeldoorlaat tot 100 mm grootte mogelijk is.De pompen kunnen worden gebruikt in permanente, droge opstellingen of ondergedompeld op voetbocht-koppelingssystemen. De pompen zijn ook geschikt voor vrijstaande installaties of als draagbare pom-pen.

    6.3 Te verpompen vloeistoffenDe gietijzeren standaarduitvoeringen zijn ontworpen voor het verpompen van deze vloeistoffen:• grote hoeveelheden drainage-, oppervlakte- en

    stormwater• huishoudelijk afvalwater met afvoer van toiletten• afvalwater met een hoge concentratie vezels

    (SuperVortex waaier)• industrieel proceswater• Afvalwater met gashoudend slib• gemeentelijk en commercieel riool- en afvalwa-

    ter.

    Uitvoeringen in RVSDe RVS-uitvoeringen zijn geschikt voor het verpom-pen van de volgende vloeistoffen:• industrieel proceswater dat chemicaliën bevat• agressief of corrosief afgevoerd water en effluent• afvalwater met schurende deeltjes• afvalwater dat is verontreinigd met zeewater.

    6.4 Explosiegevaarlijke omgevingGebruik explosieveilige pompen in omgevingen met mogelijk explosiegevaar. Zie paragraaf 6.7 Goedkeuringen.

    TM06

    598

    7 02

    16

    Pos. Beschrijving

    1 Hijsbeugel

    2 Typeplaatje

    3 Afdichting

    4 Olieaftapschroef

    5 Persflens

    6 Persopening

    7 Kabelinvoer

    8 Deksel bovenzijde

    9 Klem

    10 Pomphuis

    5

    6

    1

    2

    3

    4

    7

    9

    10

    8

    SE1- en SEV-pompen mogen onder geen beding ontvlambare vloeistoffen verpom-pen.

    De classificatie ter plekke van de opstel-ling moet in elk individueel geval worden vastgesteld door de eigenaar van de loca-tie.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    17

    6.5 Identificatie

    6.5.1 TypeplaatjeHet typeplaatje vermeldt de bedrijfsgegevens en goedkeuringen die van toepassing zijn op de pomp. Het typeplaatje is aangebracht op het motorhuisdek-sel van de pomp.

    Afb. 13 Typeplaatje

    Speciale voorwaarden voor veilig gebruik van explosieveilige pompen:1. Zorg ervoor dat de vochtdetectiescha-

    kelaar en thermische schakelaars aan-gesloten zijn op dezelfde kring, maar aparte alarmuitgangen (motoruitscha-keling) hebben in geval van hoge lucht-vochtigheid of een hoge temperatuur in de motor.

    2. Vervangende bouten moeten klasse A2-70 of beter zijn, conform EN/ISO 3506-1.

    3. Neem contact op met de leverancier betreffende de afmetingen van de vlambestendige koppelingen.

    4. Het niveau van de verpompte vloeistof moet worden geregeld door niveauschakelaars die zijn aangesloten op het regelcircuit van de motor. Het minimumniveau is afhankelijk van het installatietype en wordt vermeld in deze installatie- en bedieningsinstruc-ties.

    5. Zorg ervoor dat de vaste kabel de juiste mechanische bescherming heeft en eindigt in een geschikt klemmen-bord dat buiten de mogelijk explosiege-vaarlijke omgeving is geplaatst.

    6. De pompen hebben een omgevings-temperatuurbereik van -20 °C tot +40 °C en een maximale procestempera-tuur van +40 °C. De minimale omge-vingstemperatuur voor een pomp met een water-in-olie-sensor is 0 °C.

    7. De thermische beveiliging in de stator-wikkelingen heeft een nominale scha-keltemperatuur van 150 °C en moet garanderen dat de voedingsspanning wordt uitgeschakeld; de voedingsspan-ning moet handmatig gereset worden.

    8. De schakelkast moet de WIO-sensor beschermen tegen kortsluiting van de aangesloten voedingsspanning. De maximale stroom van de schakelkast moet beperkt zijn tot 350 mA.

    9. Bij geverfde pompen kan het risico van elektrostatische ontlading op de vol-gende manieren worden beperkt:– Aarding is verplicht.– Houd in droge opstellingen een vei-

    ligheidsafstand tussen pompen en looppaden aan.

    – Gebruik vochtige doeken voor de rei-niging.

    10. De WIO-sensor is uitsluitend bedoeld voor gebruik met een galvanisch gescheiden circuit.

    11. De vergrendelingsmoer van de kabel-aansluiting mag uitsluitend worden ver-vangen door een identiek exemplaar.

    TM02

    839

    8 24

    17

    Pos. Beschrijving

    1 Certificeringsinstantie en explosiebeveili-gingsclassificatie

    2 Markering van explosiebeveiliging

    3 Typeaanduiding

    4 Productnummer en serienummer

    5 Maximale opvoerhoogte [m]

    6 Beschermingsklasse volgens IEC 60529

    7 Maximale dompeldiepte [m]

    8 Aantal fasen

    9 Frequentie [Hz]

    10 Toerental [min-1]

    11 Opgenomen motorvermogen P1 [kW]

    12 Motor uitgangsvermogen P2 [kW]

    13 Land van productie

    14 Certificaatnummer voor explosiebeveili-ging

    15 Standaard voor opvoerstations voor afval-water in gebouwen en installatielocaties

    16 Maximaal debiet [m3/uur]

    17 Productiecode (jaar/week)

    18 Maximale vloeistoftemperatuur [°C]

    19 Isolatieklasse

    20 Vermogensfactor

    21 Nominale stroom 1

    22 Nominale spanning 1

    23 Nominale stroom 2

    24 Nominale spanning 2

    25 Gewicht zonder kabel [kg]

    12 1311 19 6

    2

    1

    345789

    10

    18

    17

    16

    15

    20212223

    2425

    14

    Tmax: °C

    Type: P.c.

    Hmax: Qmax:m

    V AA

    m h/3

    V

    Model:

    m Insul.class: Motor: Hz

    0197

    ~n: min-1

    kgWeight: IP68P1/P2: / kWMade in TatabányaHungary DK-8850 Bjerringbro, Denmark

    DO

    P 98

    9487

    6398

    8076

    41

  • Nederlands (N

    L)

    18

    6.5.2 TypesleutelVoorbeeld: SE1.80.80.40.A.Ex.4.51D.B

    1 Maximale frequentie in het geval van gebruik van een frequentieomvormer.

    2 De generatiecode maakt onderscheid tussen pompen van verschillend ontwerp, maar met het-zelfde nominale vermogen.

    6.6 OpstellingstypenDe SE1- en SEV-pompen zijn ontworpen voor twee opstellingstypen:• ondergedompelde opstelling:

    – verticaal op een voetbochtkoppeling– verticaal, vrijstaand op een standring.

    • droge opstelling:– verticaal op een voetstuk– horizontaal met beugels bevestigd op een

    betonnen vloer of fundering. Voor uitvoeringen met een WIO-sensor moet de uitvoerleiding omhoog worden gericht om een juiste werking van de WIO-sensor te waarborgen.

    Code Uitleg Aanduiding

    SE Grundfos riool- en afvalwa-terpompen Pomptype

    1 S-tube ®-waaierWaaiertype

    V SuperVortex-waaier

    80 Maximale kogeldoorlaat [mm] Pompdoorvoer

    80Nominale diameter van persopening van pomp [mm]

    Persopening pomp

    40 Uitgangsvermogen, P2/10 Vermogen [kW]

    [ ] Standaard (zonder sensor) Sensoruitvoe-ringA Sensoruitvoering

    [ ] Niet-explosieveilige pomp (standaard) PompuitvoeringEx Explosieveilige pomp

    2 2-poligAantal polen

    4 4-polig

    50 50 Hz Frequentie [Hz] (1

    0B 400-415 V, DOL

    Spanning en inschakelme-thode

    0D 380-415 V, DOL

    1D 380-415 V, Y/D

    0E 220-240 V, DOL

    1E 220-240 V, Y/D

    [ ] Eerste generatieGeneratie2

    B Tweede generatie

    [ ] Gietijzeren waaier, pomp-huis en deksel bovenzijde

    Pompmateria-len

    QRVS waaier, gietijzeren pomphuis en deksel boven-zijde

    R Gehele pomp van RVS.

    S

    RVS pomphuis, waaier en tussenflens en gietijzeren deksel bovenzijde (op aan-vraag)

    D Roestvast staal

    Z Op maat gemaakte produc-ten Aanpassing

    Alle EX-pompen zijn uitgerust met een WIO-sensor.Bij droge, horizontale installatie moet de uitvoerleiding omhoog worden gericht om een juiste werking van de WIO-sensor te waarborgen.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    19

    6.7 GoedkeuringenDe standaarduitvoeringen van SE1- en SEV-pompen zijn getest door VDE en de explosieveilige uitvoering is goedgekeurd door DEKRA conform de ATEX-richt-lijn.

    6.7.1 GoedkeuringsnormenDe standaarduitvoeringen zijn goedgekeurd door LGA (certificeringsinstantie onder de Richtlijn Bouw-producten) conform EN 12050-1 en EN 12050-2, zoals vermeld op het typeplaatje van de pomp.

    6.7.2 Toelichting bij de Ex-goedkeuringDe SE1- en SEV-pompen hebben de volgende explosieveilige classificaties:• CE 0344 II2 GD Ex db eb h mb IIB T4, T3 Gb:

    Ex h mb tb IIICT135 °C, T200 °C Db.

    * Voor motoren die van voeding worden voorzien via een frequentieomvormer, bedraagt de maximale opper-vlaktemperatuur T3 200 °C.

    Richtlijn of norm Code Beschrijving

    ATEX

    CE 0344 =CE-conformiteitsverklaring volgens de ATEX-richtlijn 2014/34/EU. 0344 is het nummer van de certificeringsinstantie die het kwaliteitssysteem voor ATEX gecertificeerd heeft.

    = Ex-markering.

    II = Productgroep volgens de ATEX-richtlijn, waarin de eisen gedefinieerd wor-den die van toepassing zijn op de producten in deze groep

    2 = Productcategorie volgens de ATEX-richtlijn, waarin de eisen gedefinieerd worden die van toepassing zijn op de producten in deze categorie

    G = Explosieve omgeving veroorzaakt door gas, damp of mist

    D = Explosieve omgeving veroorzaakt door stof

    Geharmoni-seerde Euro-pese norm

    Ex = De uitvoering van de apparatuur is conform de geharmoniseerde Europese norm.

    h = Constructieveiligheid (c) en Onderdompeling in vloeistof (k) conform EN 80079-36 en 80079-37

    db = Vlambestendige behuizing conform EN 60079-1

    eb = Beveiliging conform EN 60079-7

    mb = Ingieten in gietmassa conform EN 60079-18

    IIB = Classificatie van gassen, zie EN 60079-0. Gasgroep B omvat gasgroep A.

    T4/T3 =Maximale oppervlaktetemperatuur is 135 °C (T4) bij pompen met direct aan-drijving en 200 °C (T3) bij pompen die worden aangedreven via een frequen-tieomvormer, conform EN 60079-0*

    Gb = Geschikt voor gebruik in explosieve gasatmosferen in zone 1 en zone 2

    tb = Bescherming door behuizing EN 60079-31

    IIIC = Geleidend stof

    T135 °C / T200 °C = Maximale oppervlaktetemperatuur

    Db = Geschikt voor gebruik in explosieve stofatmosferen in zone 1 en zone 2

  • Nederlands (N

    L)

    20

    6.7.3 AustraliëEx-uitvoeringen voor Australië zijn goedgekeurd als Ex nA II T3 volgens IEC 60079-15 (overeenkomstig AS 2380.9).

    Standaard Code Beschrijving

    IEC 60079-15:1987

    Ex = Gebiedsclassificatie conform AS 2430.1

    nA = Vonkvrij volgens AS 2380.9:1991, sectie 3 (IEC 79-15:1987)

    II = Geschikt voor gebruik in explosieve omgevingen (niet in mijnen)

    T3 = De maximale oppervlaktetemperatuur is 200 °C.

    XDe letter X in het certificaatnummer geeft aan dat de apparatuur onderworpen is aan speciale voorwaarden voor veilig gebruik. De voorwaarden staan ver-meld in het certificaat en de installatie- en bedieningsinstructies.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    21

    7. Beveiligings- en regelfuncties

    7.1 PompregelaarsDe pompen kunnen worden geregeld via de Grund-fos LC, LCD 107, LC, LCD 108, LC, LCD 110 en DC, DCD pompregelaars.Pompen met een sensor worden geleverd in combi-natie met een IO 113 die signalen kan ontvangen van de volgende transmitters:• water-in-olie-sensor (WIO-sensor) in de pomp• vochtdetectiesensor in de motor• temperatuursensor in de statorwikkelingen• wikkelingenweerstandsensor in de motor.Zie voor verdere informatie de installatie- en bedie-ningsinstructies voor de specifieke sensor.

    7.2 NiveauregelaarsDe volgende LC, LCD, DC en DCD pompregelaars zijn verkrijgbaar voor niveauregeling:LC-regelaars zijn voor installaties met één pomp en LCD-regelaars zijn voor installaties met twee pom-pen.• LC 107 en LCD 107 met belvormige niveaumel-

    ders• LC 108 en LCD 108 met vlotterschakelaars• LC 110 en LCD 110 met elektroden• DC voor opstellingen met één pomp• DCD voor opstellingen met twee pompen.In de volgende beschrijving kunnen "niveauschake-laars" belvormige niveaumelders, vlotterschakelaars of elektroden zijn, afhankelijk van de toegepaste pompregelaar.

    7.2.1 LC, LCDDe LC-regelaar is voorzien van twee of drie niveauschakelaars: Eén voor het inschakelen en de ander voor het uitschakelen van de pomp. De derde niveauschakelaar, die optioneel is, dient voor hoog-wateralarm.De LCD-regelaar is uitgerust met drie of vier niveauschakelaars: Eén voor het uitschakelen en twee voor het inschakelen van de pompen. De vierde niveauschakelaar, die optioneel is, dient voor hoog-wateralarm.

    Let op de volgende punten bij het installeren van de niveauschakelaars:• Om aanzuigen van lucht en trillingen te voorko-

    men, brengt u de uitschakelniveauschakelaar zodanig aan dat de pomp wordt uitgeschakeld voordat het vloeistofpeil lager komt te liggen dan de bovenrand van de klem op de pomp. Zie afb. 14, minimake markering.

    • In putten met één pomp moet de niveauschake-laar voor inschakelen zodanig worden aange-bracht dat de pomp wordt ingeschakeld bij het vereiste niveau; de pomp moet echter altijd wor-den ingeschakeld voordat het vloeistofniveau de onderste inlaatleiding naar de put bereikt. Zie afb. 14, maximale markering.

    • In putten met twee pompen moet de niveauscha-kelaar voor inschakelen van pomp twee de pomp inschakelen voordat het vloeistofniveau de onderste inlaatleiding naar de put bereikt. Zie afb. 14. De inschakelniveauschakelaar voor pomp één moet deze pomp dienovereenkomstig eerder inschakelen.

    • De schakelaar voor hoogwateralarm, indien gebruikt, moet altijd ca. 10 cm boven de niveauschakelaar voor inschakelen worden inge-steld; er moet echter altijd een alarm worden gegeven voordat het vloeistofniveau de onderste inlaatleiding naar de put bereikt. Zie afb. 14, maximale markering.

    Raadpleeg voor meer informatie de installatie- en bedieningsinstructies van de geselecteerde pompre-gelaar.

    7.2.2 DC, DCDHet Dedicated Controls-systeem bestaat uit een CU 362 regelaar die verbonden is met één of twee IO 351 modules. Een optionele IO 113 sensor kan op elke pomp worden aangesloten.De CU 362 vormt het 'brein' van het systeem en moet in alle installaties worden opgenomen. De units in het systeem kunnen op diverse manieren gecom-bineerd worden, conform de wensen van de gebrui-ker.Dedicated Controls regelen de pompen door middel van geleiders en IO 351 modules. Geleiders, kabels en andere hoogspanningscomponenten moeten zo ver mogelijk van het regelsysteem en de signaalka-bels verwijderd zijn.Dedicated Controls worden bediend via een gebrui-kersvriendelijk bedieningspaneel op de CU 362 of via een pc. Draadloze afstandsbediening is overal ter wereld beschikbaar, door gebruik te maken van een pc of mobiele telefoon. Dedicated Controls kun-nen worden geïntegreerd in een bestaand SCADA-systeem van de gebruiker.

    Vlotterschakelaars die worden gebruikt in mogelijk explosiegevaarlijke omgevingen moeten voor deze toepassing zijn goedge-keurd. Deze moeten worden aangesloten op de Grundfos LC, LCD 108 pompbestu-ring via de intrinsiek veilige LC-Ex4 bar-rière om een veilig circuit te waarborgen.

  • Nederlands (N

    L)

    22

    Afb. 14 In- en uitschakelniveaus

    Zorg ervoor dat het effectieve volume van de put niet zo laag wordt dat het aantal inschakelingen per uur het maximum toegestane aantal overschrijdt. Zie paragraaf 10. Technische specificaties.

    7.2.3 IO 113De IO 113 biedt een interface tussen een Grundfos afvalwaterpomp voorzien van sensoren en de pomp-regelaar(s). De belangrijkste statusinformatie van de sensor wordt aan de voorzijde weergegeven.Er kan één pomp worden aangesloten op één IO 113. Samen met de sensoren biedt de IO 113 een galvanische scheiding tussen de motorspanning in de pomp en de aangesloten regelaar(s).De IO 113 kan standaard het volgende:• de pomp beschermen tegen oververhitting• de status van de volgende onderdelen bewaken:

    – temperatuur van de motorwikkeling– lekkage (WIO of WIA)– vocht in de pomp

    • de statorisolatieweerstand meten• de pomp uitschakelen in geval van alarm• de pomp of afstand monitoren via RS-485-com-

    municatie (Modbus of GENIbus)• de pomp besturen via een frequentieomvormer.

    Afb. 15 IO 113

    TM06

    598

    8 02

    16

    Gebruik de IO 113 niet voor andere doel-einden dan staan vermeld in de installatie- en bedieningsinstructies voor de IO 113.

    Max.

    Min.

    TM05

    188

    1 38

    11

    Pos. Beschrijving

    1 Klemmen voor alarmrelais

    2 Klemmen voor analoge en digitale ingan-gen en uitgangen

    3 Klemmen voor voedingsspanning

    4Potentiometer voor het instellen van de waarschuwingslimiet van de statorisola-tieweerstand

    5 Klemmen voor RS-485 voor GENIbus of Modbus

    6 Signaallampje voor het meten van vocht

    7 Signaallampje voor statorisolatieweer-stand

    8 Signaallampje voor lekkage (WIO of WIA)

    9 Signaallampje voor trillingen in de pomp

    10 Klemmen voor het meten van de stato-risolatieweerstand

    11 Klemmen voor het aansluiten van pomp-sensoren

    12 DIP-schakelaar voor configuratie

    13 Signaallampje voor motortemperatuur

    14 Toets om alarmmeldingen te resetten

    15 Signaallampje voor draaiende motor

    16 Signaallampje voor service

    17 Klemmen voor digitale uitgangen

    PET1 T2 G1 A1 G2 A2 K1 K2 R1 R2

    D1 D2 D3 D4 D5 D6 D7 D8

    P1 P2 P3 P4 P5

    A Y B

    I1 I2 I3

    ON DIP

    1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12

    1 2 3

    45

    678

    9

    1011

    12

    13

    14

    1615

    17

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    23

    Algemene installatiegegevens

    7.3 Schakelaars en sensorenBij alle SE1- en SEV-pompen is een thermische beveiliging in de statorwikkelingen opgenomen.

    7.3.1 Thermische schakelaar, PT1000 en thermistor (PTC)

    Pompen zonder sensorPompen zonder sensor zijn voorzien van een thermi-sche schakelaar of een PTC-thermistor.Via de veiligheidskring van de pompregeling zal de thermische schakelaar de pomp uitschakelen door de kring te verbreken bij te hoge temperaturen (ca. 150 °C). De thermische schakelaar zal de kring na afkoelen weer sluiten. Bij pompen die zijn voorzien van een PTC-thermistor, sluit u de thermistor aan op het PTC-relais of de I/O-module om het circuit te onderbreken bij 150 °C.De maximale bedrijfsstroom van de thermische schakelaar is 0,5 A bij 500 VAC en cos φ 0,6. De schakelaar moet in staat zijn om een spoel in de stroomkring te onderbreken.

    Pompen met sensorPompen met sensor zijn voorzien van een thermi-sche schakelaar en een PT1000-sensor of een PTC-thermistor in de wikkelingen, afhankelijk van de plek van de opstelling.Via de veiligheidskring van de pompregeling zal de thermische schakelaar of de thermistor de pomp uit-schakelen door de kring te verbreken bij te hoge temperaturen (ca. 150 °C). De thermische schake-laar of de thermistor zal na afkoelen weer sluiten. De maximale bedrijfsstroom van zowel de Pt1000 als de thermistor is 1 mA bij 24 VDC.Als u wilt weten of de pomp is uitgerust met een ther-mische schakelaar of een PTC-thermistor, meet u de weerstand van de motorwindingen. Zie de tabel hier-onder.

    Niet-explosieveilige pompenBij het sluiten van de kring na afkoelen kan de ther-mische beveiliging de pomp automatisch opnieuw inschakelen via de regelaar. Pompen van 4 kW en hoger die in Australië of Nieuw-Zeeland worden ver-kocht, worden uitgerust met een PTC-thermistor.

    Explosieveilige pompen

    Zie de elektrische gegevens in de installatie- en bedieningsinstructies voor de IO 113.

    7.3.2 WIO-sensorDe WIO-sensor meet het watergehalte in de olie en zet de waarde om in een analoog stroomsignaal. De twee sensorgeleiders dienen voor de voeding en voor het overdragen van het signaal naar de IO 113. De sensor meet het watergehalte van 0 tot 20 %. De sensor geeft ook een signaal af wanneer het water-gehalte zich buiten het normale bereik bevindt (waarschuwing) of wanneer er lucht in de oliekamer zit (alarm).

    De sensor is in een RVS buis geplaatst voor mecha-nische bescherming.

    Afb. 16 WIO-sensor

    Voedingsspanning: 24 VAC ± 10 %50 of 60 Hz24 VDC ± 10 %

    Voedingsstroom: Min. 2,4 A; max. 8 A

    Stroomverbruik: Max. 5 W

    Omgevingstemperatuur: -25 tot +65 °C

    Beschermingsklasse: IP20

    Zonder kabel

    Met kabel van 10 m

    Met kabel van 15 m

    Thermische schakelaar < 50 mΩ < 320 mΩ < 390 mΩ

    PTC-thermistor > 100 mΩ > 370 mΩ > 440 mΩ

    De thermische beveiliging van explosievei-lige pompen mag de pomp niet automa-tisch herstarten. Dit waarborgt een beveili-ging tegen te hoge temperaturen in omgevingen met mogelijk explosiegevaar. Bij pompen met sensor wordt dit gedaan door de kortsluiting tussen klemmen R1 en R2 in de IO 113 te verwijderen.

    installeer de losse motorbeveiliging of schakelkast niet in omgevingen met moge-lijk explosiegevaar.

    De IO113-module moet worden geconfigu-reerd om explosieveilige pompen uit te schakelen als de WIO-sensor een alarm-signaal verzendt.De pomp mag niet automatisch opnieuw worden ingeschakeld.

    TM03

    156

    1 14

    09

  • Nederlands (N

    L)

    24

    De WIO-sensor monterenPlaats de sensor naast één van de openingen van asafdichting. Zie afb. 16. De sensor moet in de draai-richting van de motor worden gekanteld om er voor te zorgen dat olie in de sensor wordt geleid. Zorg dat de sensor is ondergedompeld in de olie.

    Technische specificaties

    7.3.3 VochtdetectieschakelaarDe vochtdetectieschakelaar bevindt zich onder in de motor. Als er vocht in de motor zit, zal de schakelaar de kring verbreken en een signaal sturen naar de IO 113.De vochtdetectieschakelaar is onomkeerbaar en moet na gebruik worden vervangen.De vochtdetectieschakelaar is in serie geschakeld met de thermische schakelaar en aangesloten op de stuurstroomkabel, en moet worden aangesloten op de beveiligingskring van de afzonderlijke pomprege-laar. Zie paragraaf 3.2 Elektrische aansluiting.

    8. Het product onderhouden of repareren

    Ingangsspanning: 12-24 VDC

    Uitgangsstroom: 3,5 - 22 mA

    Ingangsvermogen: 0,6 W

    Omgevingstemperatuur: 0 tot 70 °C

    De motorbeveiliging van de pompregelaar moet een circuit bevatten dat de voedings-spanning automatisch uitschakelt wan-neer het stuurstroomcircuit voor de pomp wordt geopend.

    WAARSCHUWINGBeknellingsgevaarDood of ernstig persoonlijk letsel- Ga niet onder of bij de pomp staan tij-

    dens het ophijsen.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Controleer of de massa en fasegelei-

    ders niet zijn verwisseld. Volg de beschrijving in het bedradingsschema.

    - Zorg ervoor dat eerst de aardgeleider wordt aangesloten.

    WAARSCHUWINGElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Voordat er werkzaamheden aan het pro-

    duct worden verricht, dient u er zeker van te zijn dat de zekeringen zijn verwij-derd of dat de netschakelaar is uitge-schakeld en in positie 0 vergrendeld. U dient er zeker van te zijn dat de voe-dingsspanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

    WAARSCHUWINGBeknelling van de handenDood of ernstig persoonlijk letsel- Make sure that all rotating parts have

    stopped moving.

    LET OPScherp elementLicht of middelzwaar persoonlijk letsel- Draag beschermende handschoenen

    om snijwonden door de scherpe randen van de waaier te vermijden.

    Inspecteer het oliepeil en de oliekwaliteit elke 3000 bedrijfsuren of ten minste een-maal per jaar.Als de pomp nieuw is of na vervanging van de asafdichtingen, controleer dan het olie-peil en het watergehalte na één week in bedrijf.

    Onderhoudswerkzaamheden aan explo-sieveilige pompen dienen te worden uitge-voerd door Grundfos of door een door Grundfos erkend servicebedrijf.Dit is echter niet van toepassing op de hydraulische componenten, zoals pomp-huis en waaier.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    25

    Spoel de pomp grondig met schoon water, vooraf-gaand aan onderhouds- en servicewerkzaamheden. De gedemonteerde onderdelen dienen in schoon water te worden schoongespoeld.

    8.1 Onderhoudsschema

    Pompen die normaal in bedrijf zijn dienen elke 3000 bedrijfsuren te worden geïnspecteerd, of ten minste eenmaal per jaar. Als de verpompte vloeistof zeer modderig of zanderig is, dan dient de pomp met kor-tere intervallen te worden geïnspecteerd.Pompen met sensor bieden de mogelijkheid om belangrijke onderdelen van de pomp continu te bewaken, zoals de staat van de asafdichting, lager-temperatuur, temperatuur in de wikkelingen, isolatie-weerstand en vocht in de motor.Controleer de volgende punten:• Stroomverbruik

    Zie het typeplaatje van de pomp.• Oliepeil en -kwaliteit

    Zie paragraaf 8.2 De olie controleren en verver-sen.

    • KabeldoorvoerWees er zeker van dat de kabeldoorvoer water-dicht is (inspecteer dit goed) en controleer of de kabels niet geknikt of afgekneld zijn.

    • PomponderdelenControleer de waaier, het pomphuis etc. op even-tuele slijtage. Vervang defecte onderdelen. Zie paragraaf 8.3 De pomp reinigen en inspecteren.

    • KogellagersControleer de as op geluid of op zwaar lopen (door de as met de hand te draaien). Vervang defecte lagers. Een algehele revisie van de pomp is doorgaans vereist in geval van defecte kogella-gers of een slecht werkende motor. Deze werk-

    zaamheden moeten worden uitgevoerd door Grundfos of een door Grundfos erkend service-bedrijf.

    • O-ringen en soortgelijke onderdelenZorg er tijdens service- en vervangingswerk-zaamheden voor dat de groeven voor de O-rin-gen en de afdichtingen schoon zijn gemaakt voordat de nieuwe onderdelen worden aange-bracht.

    • SensorenZie paragraaf 8.4 Het product repareren.

    8.2 De olie controleren en verversen

    • Ververs de olie na 3000 werkuren of eenmaal per jaar.

    • Ververs de olie als de asafdichting is vervangen.Controleer en ververs de olie in de oliekamer zoals hieronder beschreven.

    Houd u aan alle voorschriften die van toe-passing zijn op pompen die zijn opgesteld in explosiegevaarlijke omgevingen.Zorg ervoor dat geen werkzaamheden worden uitgevoerd in een explosiegevaar-lijke omgeving.

    Explosieveilige pompen moeten na 3000 werkuren of ten minste eenmaal per jaar worden gecontroleerd door een geautori-seerde Ex-werkplaats.Als de pomp nieuw is of na vervanging van de asafdichtingen, controleer dan het olie-peil en het watergehalte na één week in bedrijf.

    Als de pomp enige tijd niet in gebruik is geweest, ontlucht u deze om alle explo-sieve gassen die zich in de pomp hebben opgehoopt te laten ontsnappen.

    De kabel moet worden vervangen door Grundfos of een door Grundfos erkend servicebedrijf.

    Defecte lagers kunnen de Ex-veiligheid verminderen.

    Rubberen onderdelen mogen niet opnieuw worden gebruikt.

    Inspecteer het oliepeil en de oliekwaliteit elke 3000 bedrijfsuren of ten minste een-maal per jaar.Als de pomp nieuw is of na vervanging van de asafdichtingen, controleer dan het olie-peil en het watergehalte na één week in bedrijf.

    Gebruik Shell Ondina X420 olie of een ver-gelijkbaar type.

    Vermogen [kW]

    Oliehoeveelheid [l]

    2-polig

    2,20,30

    3,04,0

    0,556,07,59,2

    0,7011,0

    4-polig

    1,0

    0,301,31,52,23,0

    0,554,05,57,5 0,70

  • Nederlands (N

    L)

    26

    Olie aftappenGa als volgt te werk:1. Leg de pomp op een vlakke ondergrond met één

    olie aftapschroef naar onderen gericht.2. Plaats een geschikte opvangbak (ongeveer 1

    liter), bijv. gemaakt van doorzichtig plastic, onder de olie-aftapschroef.

    3. Draai de onderste olie-aftapschroef los en verwij-der deze.

    4. Verwijder de bovenste olie-aftapschroef en laat de olie vanuit de kamer in de opvangbak stro-men.– Controleer of de hoeveelheid olie overeenkomt

    met de aangegeven hoeveelheid in de tabel hierboven. Als de hoeveelheid minder is dan aangegeven, is de asafdichting defect en moet deze worden vervangen.

    – Controleer de hoeveelheid water in de olie door de olie en het water van elkaar te scheiden. Als de hoeveelheid water meer dan 20 % bedraagt, is de asafdichting defect en moet deze worden vervangen. Als de asafdichting niet wordt vervangen, raakt de motor bescha-digd.

    5. Maak de afdichtingsvlakken van de olie-aftap-schroeven schoon.

    Vullen met olie1. Draai de pomp zo dat de olievulgaten tegenover

    elkaar zitten en naar boven wijzen.

    Afb. 17 Olievulopeningen

    2. Giet olie in de oliekamer door één van de vulope-ningen totdat olie uit de andere opening begint te lopen.

    3. Plaats de olie-aftapschroef terug. Gebruik hierbij nieuwe afdichtingen.

    8.3 De pomp reinigen en inspecterenReinig de pomp ter plekke met regelmatige tussen-pozen. Voer hierbij de volgende procedure uit:• Til de pomp uit de put.• Spuit de pomp aan de buitenkant af met een

    hogedrukreiniger op een maximale druk van 100 bar.

    • Verwijder aangekoekt vuil van de motor om een goede warmtegeleiding te garanderen. U kunt een mild reinigingsmiddel gebruiken dat goedge-keurd is voor lozing in het rioolstelsel.

    • Zo nodig, kunt u de pomp met een zachte borstel afschrobben.

    Een visuele inspectie van de pomp moet het vol-gende omvatten:• Controle op barsten of andere externe schade.• Controle van hijsbeugel en hijsketting op slijtage

    en corrosie.• Inspecteer de voedingskabel op scheurtjes, knik-

    ken of andere beschadigingen van de mantel.• Inspecteer de zichtbare onderdelen van de

    kabeldoorvoer op scheuren.• Controleer of de kabel stevig is vastgemaakt aan

    het bovenste deksel.• Controleer alle zichtbare schroeven op loszitten.

    Draai ze zo nodig aan.De pomp is voorzien van een ontluchtingsklep aan de onderzijde van de koelmantel. De klep kan zo nodig worden verwijderd en gereinigd. Reinig de ont-luchtingsopening voordat u de klep opnieuw plaatst na reiniging.

    WAARSCHUWINGSysteem onder drukDood of ernstig persoonlijk letsel- Aangezien er mogelijk druk is opge-

    bouwd in de oliekamer, draait u de schroeven langzaam los en verwijdert u ze pas nadat de druk volledig is afgela-ten.

    Voer gebruikte olie af in overeenstemming met de lokale voorschriften.

    TM06

    600

    5 02

    16

    Olie vullen/ontluchten

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    27

    8.4 Het product reparerenIn het volgende verwijzen de positienummers tussen haakjes naar de tekeningen op pagina's 50 t/m 51.

    8.4.1 Het pomphuis reinigen of vervangenOntmantelen1. Maak de klem (92) los.2. Verwijder de schroef (92a) met uw vingers.3. Verwijder het pomphuis (50) door twee schroe-

    vendraaiers tussen de huls en het pomphuis te plaatsen.

    4. Reinig het pomphuis, indien nodig.

    Montage1. Plaats het pomphuis (50).2. Monteer de klembeugel (92).3. Draai de schroef (92a) aan tot 12 Nm.4. Controleer of de waaier (49) vrij en zonder weer-

    stand kan draaien.

    8.4.2 De waaier vervangen

    Ontmantelen1. Zie paragraaf 8.4.1 Het pomphuis reinigen of ver-

    vangen.

    Afb. 18 De waaier verwijderen

    2. Verwijder de schroef (188a). Houd de waaier (49) op zijn plaats met een filtertang. Zie afb. 18.

    3. Maak de waaier los (49) met een lichte tik op de buitenkant van de waaier. Trek deze los.

    4. Verwijder de spie (9a) en de veer (157).

    Montage1. Monteer de veer (157) en de spie (9a). Houd de

    spie (9a)op zijn plaats, terwijl de waaier (49) wordt bevestigd.

    2. Plaats de waaier (49).3. Monteer de ring (66) en de schroef (188a).4. Draai de schroef (188a) aan tot 75 Nm. Houd de

    waaier (49)op zijn plaats met de filtertang.5. Geef de positie van de pen (6a) op het pomphuis

    (50) aan.6. Markeer de positie van de pen op de oliekamer.7. Monteer de O-ring (37) en smeer deze in met

    olie.8. Zie paragraaf 8.4.1 Het pomphuis reinigen of ver-

    vangen voor de laatste montagestappen.

    GEVAARElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Voordat er werkzaamheden aan het pro-

    duct worden verricht, dient u er zeker van te zijn dat de zekeringen zijn verwij-derd of dat de netschakelaar is uitge-schakeld en in positie 0 vergrendeld. U dient er zeker van te zijn dat de voe-dingsspanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

    WAARSCHUWINGBeknellingsgevaarDood of ernstig persoonlijk letsel- Ga niet onder of bij de pomp staan tij-

    dens het ophijsen.

    Inspecteer het oliepeil en de oliekwaliteit elke 3000 bedrijfsuren of ten minste een-maal per jaar.Als de pomp nieuw is of na vervanging van de asafdichtingen, controleer dan het olie-peil en het watergehalte na één week in bedrijf.

    LET OPScherp elementLicht of middelzwaar persoonlijk letsel- Draag beschermende handschoenen

    om snijwonden door de scherpe randen van de waaier te vermijden.

    TM02

    840

    7 51

    03

  • Nederlands (N

    L)

    28

    8.4.3 De afdichtingsring en slijtring vervangenOntmantelen1. Zie paragraaf 8.4.1 Het pomphuis reinigen of ver-

    vangen.2. Keer het pomphuis (50) ondersteboven.

    Afb. 19 De afdichtingsring verwijderen

    3. Sla de afdichtingsring (46) uit het pomphuis met behulp van een doorslag. Zie afb. 19.

    4. Reinig het pomphuis (50) op de plek waar de afdichtingsring (46) was aangebracht.

    Afb. 20 De slijtring verwijderen

    5. Verwijder de slijtring (49c) met een schroeven-draaier. Zie afb. 20.

    6. Reinig de waaier (49) op de plek waar de slijtring (49c) was aangebracht.

    Montage1. Smeer de afdichtingsring (46) in met smeervet.2. Plaats de afdichtingsring (46) in het pomphuis

    (50).

    Afb. 21 De afdichtingsring bevestigen

    3. Sla de afdichtingsring (46) in de kamer van het pomphuis (50) met gebruik van een drevel of een houten blok. Zie afb. 21.

    4. Plaats de slijtring (49c) op de waaier (49).

    Afb. 22 De slijtring plaatsen

    5. Sla de slijtring (49c) op de waaier met gebruik van een houten blok. Zie afb. 22.

    TM02

    842

    0 51

    03TM

    02 8

    422

    5103

    TM02

    842

    1 51

    03TM

    02 8

    423

    5103

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    29

    8.4.4 De asafdichting vervangenOntmantelen1. Zie paragraaf 8.4.1 Het pomphuis reinigen of ver-

    vangen.2. Zie paragraaf 8.4.2 De waaier vervangen.3. Verwijder de schroeven (187).4. Verwijder de deksel van de oliekamer (58) met

    een tang.5. Verwijder de bouten (186).6. Verwijder de sensor (521) en beugel (522), indien

    aanwezig van de asafdichting.7. Verwijder de asafdichting (105) met de tang.8. Verwijder de O-ring (153b).

    Montage1. Monteer de O-ring (153b) en smeer deze in met

    olie.2. Laat de nieuwe asafdichting (105) voorzichtig

    over de as zakken.3. Bevestig de beugel (522) en de sensor (521),

    indien aanwezig, met één van de schroeven (186).

    4. Bevestig en draai de schroeven vast (186).5. Plaats de O-ring (107) in het deksel voor de olie-

    kamer (58) en smeer deze in met olie.6. Breng de deksel voor de oliekamer (58) aan.7. Bevestig en draai de schroeven (187) aan.

    8.5 ReserveonderdelenBeschadigde onderdelen dienen altijd te worden ver-vangen door nieuwe en goedgekeurde onderdelen. Motoronderdelen mogen niet worden gereviseerd door machinale bewerking, opnieuw (schroefdraad) tappen, lassen etc.Voor servicesets voor SE1 en SEV, zie www.grund-fos.com of Service Kit Catalogus.De service-instructie en servicevideo zijn te vinden op www.grundfos.com.

    8.6 Verontreinigde pompen

    Als een product is gebruikt in een vloeistof die scha-delijk voor de gezondheid of giftig is, wordt het pro-duct aangemerkt als verontreinigd.Als u Grundfos vraagt om zo'n pomp te servicen, dan dienen de volgende gegevens over de verwerkte vloeistof etc. aan Grundfos verstrekt te worden voor-dat het product voor service wordt opgestuurd. Anders kan Grundfos weigeren het product een ser-vicebeurt te geven. Elke aanvraag voor service moet details over de vloeistof bevatten.Reinig het product zo goed mogelijk voordat u het retourneert.De kosten voor het retourneren van het product zijn voor rekening van de klant.

    Controleer of de sensor juist gepositio-neerd is. Zie paragraaf 7.3.2 WIO-sensor en afb. 16.Wees extra zorgvuldig bij het installeren van de sensor in horizontale pompen.

    WAARSCHUWINGInfectie veroorzaakt door afvalwaterLicht of middelzwaar persoonlijk letsel- Draag passende persoonlijke veilig-

    heidsuitrusting en kleding.- Houd de lokaal geldende veiligheidsre-

    gelgeving aan.

    WAARSCHUWINGBiologisch gevaarDood of ernstig persoonlijk letsel- Spoel de pomp grondig door met

    schoon water en spoel de pomponder-delen af met water na demontage.

  • Nederlands (N

    L)

    30

    9. Problemen met het product opsporen

    Start het opsporen van storingen voor pompen met sensor door de status te controleren van de voorklep van de IO 113. Zie de installatie- en bedieningsin-structies voor de IO 113.

    GEVAARElektrische schokDood of ernstig persoonlijk letsel- Voordat er werkzaamheden aan het pro-

    duct worden verricht, dient u er zeker van te zijn dat de zekeringen zijn verwij-derd of dat de netschakelaar is uitge-schakeld en in positie 0 vergrendeld. U dient er zeker van te zijn dat de voe-dingsspanning niet per ongeluk kan worden ingeschakeld.

    Storing Oorzaak Oplossing

    1. De motor schakelt niet in. De zekerin-gen zijn doorge-brand of de veilig-heidsautomaat schakelt direct uit. Let op: Schakel de pomp niet opnieuw in!

    a) Storing in de voeding, kortsluiting, aardlek, storing in de voedingska-bel of de motorwikkelingen.

    Laat de kabel en motor controleren en repareren door een bevoegd elektri-cien.

    b) De zekeringen slaan door als het verkeerde type zekering wordt gebruikt.

    Installeer zekeringen van het juiste type.

    c) De waaier wordt geblokkeerd door verontreinigingen. Reinig de waaier.

    d) De belvormige niveaumelders, vlotterschakelaars of elektroden zijn verkeerd ingesteld of defect.

    Stel de belvormige niveaumelders, vlotterschakelaars of elektroden opnieuw in of vervang ze.

    e) Vocht in het statorhuis (alarm). De IO 113 onderbreekt de voedings-spanning.*

    Vervang de O-ringen, de asafdichting en de vochtdetectieschakelaar.

    f) De WIO-sensor wordt niet met olie bedekt (alarm). De IO 113 onder-breekt de voedingsspanning.*

    Controleer en vervang eventueel de asafdichting, vul olie bij en reset de IO 113.

    g) De statorisolatieweerstand is te laag.*

    Reset het alarm op de IO 113, zie installatie- en bedieningsinstructies voor de IO 113.

    2. De pomp werkt, maar de motorbeveiliging schakelt de pomp na een korte tijd uit.

    a) Lage instelling van het thermisch relais in de motorbeveiliging.

    Stel het relais in overeenkomstig de specificaties op het typeplaatje.

    b) Verhoogd opgenomen vermogen als gevolg van spanningsval.

    Meet de spanning tussen twee motor-fasen. Tolerantie: - 10 %/+ 6 %. Herstel de correcte voedingsspanning.

    c) De waaier wordt geblokkeerd door verontreinigingen. Verhoogd opge-nomen vermogen op alle drie de fasen.

    Reinig de waaier.

    d) De draairichting is verkeerd. Controleer de draairichting en wissel eventueel twee van de fasen in de inkomende stroomkabel om. Zie para-graaf 4.1 Controle van de draairichting.

  • Ned

    erla

    nds

    (NL)

    31

    * Geldt alleen voor pompen met sensor en IO 113.

    3. De thermische scha-kelaar van de pomp schakelt na een korte tijd uit.

    a) De vloeistoftemperatuur is te hoog. Verlaag de vloeistoftemperatuur.

    b) De viscositeit van de verpompte vloeistof is te hoog. Verdun de verpompte vloeistof.

    c) Onjuiste elektrische aansluiting. (Als de pomp in ster is aangeslo-ten op een driehoekaansluiting, resulteert dit in een zeer lage onderspanning).

    Controleer en corrigeer de elektrische installatie.

    4. De pomp werkt met te lage capaciteit en energieverbruik.

    a) De waaier wordt geblokkeerd door verontreinigingen. Reinig de waaier.

    b) De draairichting is verkeerd. Controleer de draairichting en wissel eventueel twee van de fasen in de inkomende stroomkabel om. Zie para-graaf 4.1 Controle van de draairichting.

    5. De pomp werkt, maar er komt geen vloei-stof.

    a) De persafsluiter is gesloten of geblokkeerd.

    Controleer de persafsluiter en open en/of reinig deze indien nodig.

    b) De keerklep is geblokkeerd. Reinig de keerklep.

    c) Er bevindt zich lucht in de pomp. Ontlucht de pomp.

    6. Het stroomverbruik is hoog (SEV).

    a) De draairichting is verkeerd. Controleer de draairichting en wissel eventueel twee van de fasen in de inkomende stroomkabel om. Zie para-graaf 4.1 Controle van de draairichting.

    b) De waaier wordt geblokkeerd door verontreinigingen. Reinig de waaier.

    7. Luidruchtig bedrijf en buitensporige trillin-gen (SE1).

    a) De draairichting is verkeerd. Controleer de draairichting en wissel eventueel twee van de fasen in de inkomende stroomkabel om. Zie para-graaf 4.1 Controle van de draairichting.

    b) De waaier wordt geblokkeerd door verontreinigingen. Reinig de waaier.

    8. De pomp is verstopt. a) De verpompte vloeistof bevatte grote deeltjes.

    Kies een pomp met een grotere door-laat.

    b) Er heeft zich een drijflaag in de put gevormd. Installeer een menger in de put.

    Storing Oorzaak Oplossing

  • Nederlands (N

    L)

    32

    10. Technische specificaties

    10.1 Bedrijfscondities

    10.1.1 BedrijfsdrukAlle pomphuizen zijn voorzien van PN 10 persflen-zen.

    10.1.2 BedrijfsmodusDe pompen zijn ontworpen voor continu bedrijf, S1, of werking met tussenpozen, S3.Bedrijfsmodus S3 betekent dat binnen een periode van 10 minuten de pomp vier minuten moet draaien en zes minuten uitgeschakeld moet zijn.

    10.1.3 pH-waardeSE-pompen in permanente opstelling kunnen met de volgende pH-waarden te maken krijgen:

    * Voor fluctuerende pH-waarden is het bereik pH 4-14.

    10.1.4 Vloeistoftemperatuur0-40 °C.Gedurende korte periodes (maximaal 1 uur) is een temperatuur van maximaal 60 °C toegestaan voor niet-Ex-uitvoeringen.

    10.1.5 OmgevingstemperatuurDe toegestane omgevingstemperatuur is -20 °C tot +40 °C.

    10.1.6 Dichtheid en viscositeit van de verpompte vloeistof

    Voor het verpompen van vloeistoffen met een hogere dichtheid en/of kinematische viscositeit dan van water dienen motoren met een dienovereenkomstig vermogen te worden gebruikt.

    10.1.7 StroomsnelheidWij adviseren u een minimale stroomsnelheid aan te houden om afzettingen in de leidingen te vermijden. Aanbevolen stroomsnelheden:

    – in verticale leidingen: 0,7 m/s– in horizontale leidingen: 1,0 m/s.

    10.1.8 Maximale kogeldoorlaatVan 50 to 100 mm, afhankelijk van de pompcapaci-teit.

    10.1.9 Maximale aantal inschakelingen per uurMaximaal 20 inschakelingen per uur.

    10.1.10 Geluidsproductie < 70 dB(A)• Metingen zijn uitgevoerd aan droog opgestelde

    pompen in een gesloten systeem.• Geluidsmetingen zijn uitgevoerd overeenkomstig

    ISO 3743.• Geluidsniveau is berekend op een afstand van 1

    m conform ISO 11203.De geluidsbelasting van de pomp is lager dan de begrenzende waarden die vermeld staan in de EG-richtlijn 2006/42/EC met betrekking tot machines.

    10.2 Afmetingen en gewichtenZie bijlage, pagina's 33 t/m 49.

    10.3 OpslagtemperatuurOpslagtemperatuur: -30 tot +60 °C.

    10.4 Elektrische gegevens

    10.4.1 Voedingsspanning• 3 x 230 V - 10 %/+ 6 %, 50 Hz.• 3 x 400 V - 10 %/+ 6 %, 50 Hz.

    10.4.2 BeschermingsklasseIP68, conform IEC 60529.

    10.4.3 IsolatieklasseF (155 °C).

    11. Het product afvoerenDit product, of onderdelen van dit product dienen op een milieuvriendelijke manier afgevoerd te worden:1. Breng het naar het gemeentelijke afvaldepot.2. Wanneer dit niet mogelijk is, neemt u dan contact

    op met uw Grundfos leverancier.Het doorkruiste symbool van een afval-bak op een product betekent dat het gescheiden van het normale huishoude-lijke afval moet worden verwerkt en afgevoerd. Als een product dat met dit symbool is gemarkeerd het einde van de

    levensduur heeft bereikt, brengt u het naar een inza-melpunt dat hiertoe is aangewezen door de plaatse-lijke afvalverwerkingsautoriteiten. De gescheiden inzameling en recycling van dergelijke producten helpt het milieu en de menselijke gezondheid te beschermen.Zie ook informatie over het einde van de productle-vensduur op www.grundfos.com/product-recycling.

    Pomp-type

    Materiaal-variant Opstelling

    pH-waarde

    SE1, SEV Standaard Droog en nat 6,5 - 14

    *

    SEV Q Droog en nat 6-14*

    SEV SNat 5,5 - 14*

    Droog 1-14

    SEV R Droog en nat 1-14

    SEV D Droog en nat 0-14

    Explosieveilige pompen mogen geen vloei-stoffen verpompen met een temperatuur hoger dan 40 °C.

    Voor explosieveilige pompen moet de omgevingstemperatuur op de installatielo-catie liggen tussen -20 °C en 40 °C.Voor explosieveilige pompen met WIO-sensor moet de omgevingstemperatuur ter plekke van de opstelling tussen 0 °C en 40 °C liggen.

  • Bijl

    age

    Bijlage 1

    Dimensions and weights

    Dimensions

    Pump without accessories

    Afb. 1 SE1 pump SE1.50, DN 65 or DN 80 outlet

    SE1.80, DN 80 outlet

    TM04

    794

    0 06

    16

    TM04

    793

    8 06

    16

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SE1.50.65.22.2 753 366 171 216 321 93 26 50 65 65

    SE1.50.65.30.2 753 366 171 216 321 93 26 50 65 65

    SE1.50.65.40.2 831 407 200 227 379 93 24 50 65 65

    SE1.50.80.22.2 760 366 171 216 321 100 33 50 65 80

    SE1.50.80.30.2 760 366 171 216 321 100 33 50 65 80

    SE1.50.80.40.2 838 407 200 227 379 100 31 50 65 80

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SE1.80.80.15.4 776 435 171 272 347 100 8 80 100 80

    SE1.80.80.22.4 776 435 171 272 347 100 8 80 100 80

    SE1.80.80.30.4 878 505 200 319 397 118 0 80 100 80

    SE1.80.80.40.4 878 505 200 319 397 118 0 80 100 80

    SE1.80.80.55.4 878 505 200 319 397 118 0 80 100 80

    SE1.80.80.75.4 924 530 217 328 423 118 0 80 100 80

    33

  • Bijlage

    SE1.80, DN 100 outlet

    SE100, DN 100 or DN 150 outlet

    Afb. 2 SEV pump

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SE1.80.100.15.4 788 435 171 272 347 112 20 80 100 100

    SE1.80.100.22.4 788 435 171 272 347 112 20 80 100 100

    SE1.80.100.30.4 878 505 200 319 397 118 0 80 100 100

    SE1.80.100.40.4 878 505 200 319 397 118 0 80 100 100

    SE1.80.100.55.4 878 505 200 319 397 118 0 80 100 100

    SE1.80.100.75.4 924 530 217 328 423 118 0 80 100 100

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SE1.100.100.40.4 885 541 200 320 438 115 0 100 150 100

    SE1.100.100.55.4 885 541 200 320 438 115 0 100 150 100

    SE1.100.100.75.4 932 541 217 312 462 115 0 100 150 100

    SE1.100.150.40.4 900 541 200 320 440 143 32 100 150 150

    SE1.100.150.55.4 900 541 200 320 440 143 32 100 150 150

    SE1.100.150.75.4 948 541 217 306 472 143 32 100 150 150

    TM04

    794

    1 06

    16

    TM04

    793

    9 06

    16

    34

  • Bijl

    age

    SEV.65, DN 65 or DN 80 outlet

    SEV.80, DN 80 outlet

    SEV.80, DN 100 outlet

    SEV.100, DN 100 outlet

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SEV.65.65.22.2 771 396 171 246 321 102Z 0 65 80 65

    SEV.65.65.30.2 771 396 171 246 321 102 0 65 80 65

    SEV.65.65.40.2 848 456 200 276 380 106 0 65 80 65

    SEV.65.80.22.2 771 397 171 247 321 103 0 65 80 80

    SEV.65.80.30.2 771 397 171 247 321 103 0 65 80 80

    SEV.65.80.40.2 848 455 200 276 379 106 0 65 80 80

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SEV.80.80.11.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 80

    SEV.80.80.13.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 80

    SEV.80.80.15.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 80

    SEV.80.80.22.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 80

    SEV.80.80.40.2 874 456 200 276 380 104 0 80 80 80

    SEV.80.80.60.2 874 456 200 276 380 104 0 80 80 80

    SEV.80.80.75.2 874 456 200 276 380 104 0 80 80 80

    SEV.80.80.92.2 922 489 217 293 413 123 0 80 80 80

    SEV.80.80.110.2 922 489 217 293 413 123 0 80 80 80

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SEV.80.100.11.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 100

    SEV.80.100.13.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 100

    SEV.80.100.15.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 100

    SEV.80.100.22.4 798 409 171 241 339 109 0 80 80 100

    SEV.80.100.40.2 874 466 200 286 380 104 0 80 80 100

    SEV.80.100.60.2 874 466 200 286 380 104 0 80 80 100

    SEV.80.100.75.2 874 466 200 286 380 104 0 80 80 100

    SEV.80.100.92.2 922 499 217 303 413 123 0 80 80 100

    SEV.80.100.110.2 922 499 217 303 413 123 0 80 80 100

    Pump type A C D E F H H1 ∅N DN1 DN2

    SEV.100.100.30.4 889 457 200 277 380 134 0 100 100 100

    SEV.100.100.40.4 889 457 200 277 380 134 0 100 100 100

    SEV.100.100.55.4 889 457 200 277 380 134 0 100 100 100

    SEV.100.100.75.4 948 490 217 294 413 145 0 100 100 100

    35

  • Bijlage

    Free-standing submerged pump on ring stand

    SE1.50, DN 65 or DN 80 outlet

    SE1.80, DN 80 outlet

    TM04

    792

    8 06

    16

    TM04

    793

    2 06

    16

    Afb. 3 SE1 pump Afb. 4 SEV pump

    Pump type V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 ∅

    SE1.50.65.22.2 857 339 130 325 270 491 65 18

    SE1.50.65.30.2 857 339 130 325 270 491 65 18

    SE1.50.65.40.2 937 341 130 325 270 519 65 18

    SE1.50.80.22.2 857 339 130 325 270 496 80 18

    SE1.50.80.30.2 857 339 130 325 270 496 80 18

    SE1.50.80.40.2 937 341 130 325 270 525 80 18

    Pump type V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 ∅

    SE1.80.80.15.4 898 364 130 355 300 567 80 19

    SE1.80.80.22.4 898 364 130 355 300 567 80 19

    SE1.80.80.30.4 1008 390 130 355 300 623 80 19

    SE1.80.80.40.4 1008 390 130 355 300 623 80 19

    SE1.80.80.55.4 1008 390 130 355 300 623 80 19

    SE1.80.80.75.4 1054 390 130 355 300 648 80 19

    36

  • Bijl

    age

    SE1.80, DN 100 outlet

    SE1.100, DN 100 or DN 150 outlet

    SEV.65, DN 65 or DN 80 outlet

    SEV.80, DN 80 outlet

    Pump type V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 ∅

    SE1.80.100.15.4 898 369 130 355 300 591 100 19

    SE1.80.100.22.4 898 369 130 355 300 591 100 19

    SE1.80.100.30.4 1008 395 130 355 300 647 100 19

    SE1.80.100.40.4 1008 395 130 355 300 647 100 19

    SE1.80.100.55.4 1008 395 130 355 300 647 100 19

    SE1.80.100.75.4 1054 395 130 355 300 672 100 19

    Pump type V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 ∅

    SE1.100.100.40.4 1071 445 186 450 400 711 100 22

    SE1.100.100.55.4 1071 445 186 450 400 711 100 22

    SE1.100.100.75.4 1118 445 186 450 400 706 100 22

    SE1.100.150.40.4 1054 555 186 450 400 807 150 22

    SE1.100.150.55.4 1054 555 186 450 400 807 150 22

    SE1.100.150.75.4 1102 555 186 450 400 803 150 22

    Pump type V1 V2 V3 V4 V5 V6 V7 ∅

    SEV.65.65.22.2 899 372 128 330 280 524 65 18

    SEV.65.65.30.2 899 372 128 330 280 524 65 18

    SEV.65.65.40.2 976 376 128 330 280 568 65 18

    SEV.65.80.22.2 899 373 128 330 280 530 80 18

    SEV.65.80.30.2 899 373 128 330 280 530 80 18

    SEV.65.80.40.