Scriptie Master Bestuur en Beleid, De Betekenis Van Werk- Definitieve Versie 1.0[1][1]
-
Upload
janine-harbers -
Category
Documents
-
view
107 -
download
4
description
Transcript of Scriptie Master Bestuur en Beleid, De Betekenis Van Werk- Definitieve Versie 1.0[1][1]
1
Eigen schuld, dikke bult?
Een analyse naar de waarde van werk, afgezien van de financiële genoegdoening, voor
specifieke uitkeringsgerechtigde doelgroepen zoals Wajongers en WWIK-ers
Een kwalitatief onderzoek naar betekenisgeving
Conflict Resolution and Governance
Scriptie Master bestuur en beleid
Janine Harbers 6166520
Universiteit van Amsterdam
Begeleider Anne Loeber
Tweede lezer John Grin
Semester 2, 2012
2
‘Work is more than a paycheck’ http://www.youtube.com/watch?v=2POembdArVo
Barack Obama, 2011.
3
Voorwoord
De betekenis van werk heeft mij altijd geïnspireerd en geïntrigeerd. Persoonlijk door mijn eerste
werkervaring met de vele studentenbaantjes naast school en studie, maar ook later, toen de primaire
taak van mijn eerste echte baan was om andere mensen aan het werk te helpen. Destijds vond ik het
een sport om juist de vijftigplussers en mensen zonder aansluitende werkervaring vooral wel te
bemiddelen voor die ene functie bij dat bedrijf.
Waarom?
Omdat werk over veel meer gaat dan alleen wat cijfers en jaartallen op een papiertje. Ook zelf heb ik
veel geleerd van werk in al zijn facetten. Door familie met ondernemersachtergrond weet ik dat werk
nooit ophoudt wanneer je een eigen bedrijf hebt en hoe belangrijk het is om goed te zijn voor
mensen. Wat me later in het verloop van mijn carrière vaak heeft teleurgesteld is hoe vaak zowel
beleidsambtenaren als managers niet ‘out of the box’ durven denken. Vooral wanneer het gaat over
het bemiddelen naar werk van arbeidskrachten met een zogenoemd rugzakje of beperking. Hoezeer
onze prestatiemaatschappij is gebaseerd op relatief lege en economische concepten zoals proces
denken, efficiency en output en hoe weinig we nog echt samenwerken. Werkgevers die alleen kijken
naar directe kosten. Werknemers die zichzelf direct de vraag stellen: ‘what is in it for me?’
Uit onderzoek blijkt dat juist mensen met een lichte verstandelijke of fysieke beperking het meest
loyaal zijn aan hun werkgever (Regioplan, 2009). Vandaar dat ik een lans wil breken voor de
betekenis van werk, afgezien van het loonstrookje aan het einde van de maand. Want werk gaat over
meer dan het loonstrookje.
Rest mij nog een woord van dank voor de mensen die met mij hebben meegedacht en geduld
hebben opgebracht. Mijn speciale dank gaat uit naar mijn werkgever, Jerry Smit, die mij in staat
stelde een deel van het onderzoek op de werkvloer uit te voeren, naar mijn begeleidster Anne
Loeber voor haar scherpe denken en inhoudelijke commentaar en naar mijn vriend Thijs voor zijn
grote geduld.
4
Inhoudsopgave
Inleiding
1. Theoretisch kader
Wat is de betekenis van werk voor Wajongers en WWIK-ers?
1.1 Maakt werken gelukkig? Wat is de betekenis van werk? 11
1.2 Een economische benadering van de betekenis van werk 12
1.3 Een filosofische benadering van de betekenis van werk 15
1.4 Operationalisatie concepten 21
1.5 Methode 25
2. Beleid en economische ontwikkelingen
Wajongers, WWIK-ers, de huidige economische ontwikkelingen en overheidsbeleid
2.1 Wajongers, WWIK-ers en de huidige economische ontwikkelingen 27
2.2 Ontwikkelingen op het terrein van arbeid en sociale zekerheid 29
met betrekking tot Wajongers en WWIK-ers
2.3 Wajong beleid 33
2.4 Evaluatie van de WWIK 38
2.5 Waarden re-integratiebeleid ten opzichte van 40
Wajongers en WWIK-ers
2.6 Verwachtingen ten aanzien van de toekomst 48
3. Onderzoeksresultaten
De betekenis van arbeid in beleid en voor de onderzochte doelgroepen
3.1 Data-analyse 50
3.2 Opvattingen over de betekenis van arbeid door de doelgroep 50
3.3 Samenvattend waarden WWIK, Wajong en re-integatiebeleid 60
3.4 Kritische kanttekeningen bij het huidige re-integratiebeleid 66
4. Conclusie
4.1 Beantwoording hoofd- en deelvragen 68
4.2 Aanbevelingen 74
5. Literatuurlijst 78
Bijlagen
5
Inleiding
Aanleiding onderzoek
Work is more than a paycheck
Barack Obama, 2011
Aanleiding voor het schrijven van dit onderzoek is mijn interesse in de symbolische waarde van werk
voor een aantal specifieke doelgroepen. Begin maart gaf de voorzitter van de Europese Unie, Herman
van Rompuy, een interessante uiteenzetting over de waarde van werk voor onze samenleving. Onze
huidige arbeidsmarkt is ingericht met behulp van economische concepten zoals
resultaatgerichtheid,output en efficiency. Echter, uit het boek Geluk dat Herman van Rompuy aan al
zijn EU-raadsleden cadeau heeft gedaan, blijkt dat we in een steeds grotere welvaart leven maar
desalniettemin zijn er meer mensen armer, meer (jonge) mensen werkloos en daarnaast zijn we
collectief ongelukkiger (Lannoo, 2011). Dit is een interessant verschijnsel, hoe kan dit? Waarom zijn
we steeds welvarender maar toch minder gelukkig? Sluit ons overheidsbeleid, wat gericht is op het
maximaliseren van welvaart en economische groei, wel aan op een grotere geluksbeleving?
Ook op nationaal niveau is er door het Centraal Plan Bureau onderzoek gedaan naar het ervaren van
geluk door werkenden en niet werkenden (CPB, 2010). Het blijkt uit onderzoek van het CPB dat
onder de werkenden negen van de tien mensen redelijk tevreden is met het leven dat ze leiden,
tegenover minder dan de helft van de mensen zonder een baan. Het hebben van (betaalde) arbeid
draagt dus significant bij aan het ervaren van een geluksgevoel (CPB, 2010). Momenteel kampen we
wereldwijd met een diepe economische recessie en raken er steeds meer mensen werkloos. Volgens
het Centraal Plan Bureau gaat het percentage werklozen in 2012 stijgen naar 6,5 %. Zo hoog is dit
percentage niet meer geweest sinds 1984. Dit zijn schrikbarende cijfers, niet in de laatste plaats
omdat er de komende jaren erg veel bezuinigd gaat worden op de budgetten voor re-integratie. De
financiële crisis heeft een grote impact op de economie en op de arbeidsmarkt, steeds meer mensen
moeten naar alle waarschijnlijkheid op korte termijn gebruik maken van een uitkering of
armoedevoorziening. Ondanks een toenemend beroep op deze voorzieningen zorgt dezelfde crisis
ook voor een verminderd re-integratiebudget, niet alleen landelijk maar ook regionaal (Beleidsnota
DWI, 2011-2015: 43).
De Dienst Werk en Inkomen van de Gemeente Amsterdam, afgekort DWI, voert de Wet Werk en
Bijstand uit, afgekort WWB, en heeft als primaire doelstelling om zoveel mogelijk mensen weer aan
het werk te helpen. Het DWI gaat de komende jaren van een budget van 180 miljoen naar een
budget van 90 miljoen op jaarbasis voor de uitvoering van deze wet en diensten. Dit zijn forse
6
bezuinigingen. Zeker omdat voor een aantal specifieke doelgroepen, zoals Wajongers en WWIK-ers ,
de huidige uitkeringen veranderen of verdwijnen. Het DWI krijgt dus fors minder geld, maar wel
meer klanten om het budget over te verdelen. In die context is het interessant om te onderzoeken of
de waarden waarop de overheid haar (re-integratie) beleid baseert, overeen komen met de waarden
die de uitkeringsgerechtigde doelgroepen zelf toekennen aan werk. In dit onderzoek richt ik me
specifiek op Wajongers en WWIK-ers.
De Wajong is de verzamelnaam voor een uitkering die jongeren tot en met 27 jaar van de overheid
krijgen vanwege een ziekte of een handicap. De WWIK is de afkorting van de Wet Werk en Inkomen,
de WWIK was een specifieke aanvulling op het inkomen van kunstenaars. De WWIK had als doel om
kunstenaars met een afgeronde beroepsopleiding te ondersteunen met het starten van een
renderende beroepspraktijk. De WWIK is sinds 1 januari 2012 afgeschaft. Voor de huidige
kunstenaars die er gebruik van maken geldt een overgangsregeling. De Rijksoverheid vindt namelijk
dat doelgroepen zoals kunstenaars en (voormalig) Wajongers in hun eigen levensonderhoud moeten
voorzien. Wanneer kunstenaars bijvoorbeeld niet voldoende inkomsten verwerven met hun kunst
moeten ze van de Rijksoverheid op een andere manier in hun inkomsten voorzien. Daarom is de Wet
Werk en Inkomen Kunstenaars sinds 1 januari 2012 beëindigd. Een tijdelijke terugval in inkomsten
kan niet meer worden opgevangen door de WWIK. Het Rijk wil niet meer dat kunstenaars een andere
behandeling krijgen dan andere werknemer. De sociale zekerheid moet alleen gebruikt worden voor
mensen die echt niet kunnen werken. De overheid bespaart tien miljoen euro met deze bezuiniging
op de WWIK (IVA,2010:45).
Hetzelfde geldt voor Wajongers. Ook deze huidige regeling wordt door middel van bezuinigingen
voor een groot deel opgeheven. De Wajong is vanaf dit jaar alleen nog toegankelijk voor volledig en
duurzaam arbeidsongeschikten. Voor de huidige gedeeltelijk arbeidsongeschikte Wajongers is het de
bedoeling om aan de slag te gaan bij een reguliere werkgever. Wanneer dit niet lukt, vallen de
overige Wajongers voortaan onder de WWB (FNV,2012).
Voormalig Wajongers en ex- WIKK-ers komen in de nabije toekomst beide in aanmerking voor de
Wet Werken naar Vermogen, afgekort WWNV. Met de WWNV wil de Rijksoverheid zoveel mogelijk
mensen laten werken naar vermogen. Het doel van de WWNV is om de werkloosheid te laten dalen.
De WWNV moet ervoor zorgen dat zoveel mogelijk doelgroepen aan de onderkant van de
samenleving op een zelfstandige manier (minimum)loon kunnen verwerven. Vanwege de val van het
kabinet is onduidelijk of, en in welke hoedanigheid, deze wet doorgang krijgt. De beleidsnota`s die
zijn geanalyseerd in het kader van dit onderzoek zijn echter al wel op de invoering van deze wet
geschreven.
7
Uit een recente studie van Blonk et al. (2007) en de Beer (2009) blijkt dat de economisch zwakkeren
in onze maatschappij uiteindelijk de dupe worden van de effecten van onze prestatiemaatschappij en
bijbehorende individualisering en flexibilisering. De werkloosheid is momenteel hoog en de
verwachting is dat de werkloosheid nog meer zal stijgen. Voor zowel kunstenaars als jongeren met
een beperking is het moeilijk om werk te vinden. Dit heeft verschillende oorzaken. De hoge
jeugdwerkloosheid is enerzijds een gevolg van politiek mondiale economische ontwikkelingen. Lage
lonen arbeid wordt steeds meer uitbesteed naar andere werelddelen. Anderzijds komen veel andere
( jonge) Midden en Oost Europeanen (laaggeschoold werk) uitvoeren in Nederland. Er is dus voor
deze specifieke doelgroepen minder werk beschikbaar, en anderzijds komen arbeiders uit andere
landen het werk hier (ook) uitvoeren (Astri, 2012). Een mogelijk gevolg hiervan is dat deze
doelgroepen langdurig werkloos raken. Langdurige werkloosheid zorgt voor minder inkomsten op
korte termijn. Op lange termijn leidt langdurige werkloosheid tot een verhoogde kans op
depressiviteit en een slechtere gezondheid, zo blijkt onderzoek van econoom Oswald (Oswald,
2007:13).
De inrichting van de arbeidsmarkt staat haaks op de ontwikkeling van de groei van zorgleerlingen
zoals Wajongers en mensen met een slecht perspectief op de reguliere arbeidsmarkt, zoals
(voormalig) WWIK-ers. Jongeren met een rugzakje en mensen zonder een passende vooropleiding,
dit zijn er meer dan ooit. Niet alleen bedrijven maar ook de overheid richt zich in haar re-
integratiebeleid steeds meer op economische waarden zoals efficiency, resultaatgerichtheid en de
output. Voor de werkgever staat in het model van ‘de prestatiemaatschappij’ het salaris centraal.
Ook in het ontwerp van de Wet Werken naar Vermogen staat de financiële transactie centraal. Maar
is dit wel de belangrijkste motivatie om te werken voor deze specifieke doelgroepen? De hoofdvraag
van mijn onderzoek luidt:
Wat is de betekenis van werk voor specifieke doelgroepen, zoals Wajongers en WWIK-ers, afgezien
van de financiële genoegdoening en op welke manier alloceert de overheid deze waarden in haar re-
integratiebeleid ten opzichte van deze specifieke doelgroepen?
Om deze vraag te beantwoorden heb ik verschillende onderzoeken en boeken geanalyseerd die
hebben gepubliceerd over de betekenis van werk. Vanuit economisch perspectief heb ik specifiek de
onderzoeksresultaten bestudeerd die de relatie tussen werk en geluk hebben onderzocht. Een
onderzoek naar de relatie tussen geluk en economie van Frey&Stutzer (2001), een onderzoek naar de
relatie tussen economische performance en geluksbeleving van Oswald (1997). Over hetzelfde
onderwerp heeft ook econoom Paul de Beer veel gepubliceerd, onderzoeker aan de UvA. Voor dit
onderzoek is zijn boek Over werken in de postindustriële samenleving (2001) gebruikt samen met het
8
artikel Werk, een uitgewerkt medicijn? En het artikel Arbeidsparticipatie, welvaart en ongelijkheid in
de postindustriële samenleving.
Echter, vanuit economisch perspectief blijft het antwoord op de vraag naar de relatie tussen werk en
betekenisgeving onbevredigend. Vanwege het karakter en de aard van de vraag probeer ik deze na
de economische uiteenzetting te beantwoorden vanuit filosofisch perspectief. Om de waarde van
werk vanuit filosofisch perspectief te definiëren voor Wajongers en (voormalig) WWIK-ers maak ik
gebruik van het werk van filosofen Hannah Arendt en Martha Nussbaum. In haar boek De menselijke
conditie (1957) zet Arendt de betekenis van werk uiteen. Het hoofdargument van haar denken over
arbeid in dit boek is dat mensen alleen nog maar werken om te voorzien in hun consumptiebehoefte
en dat de oorspronkelijke betekenis van werk zodoende verloren is gegaan.
Martha Nussbaum, een sociaalfilosofe bouwt decennia later voort op deze denktrant in haar boek
Mogelijkheden scheppen (2010). Nussbaum zet in dit boek de beginselen van haar
‘’mogelijkhedenbenadering’’ uiteen. In de jaren `80 en `90 werkte Nussbaum veel samen met
econoom Amartya Sen. Toen is de basis gelegd voor de ‘’mogelijkhedenbenadering’’, als een andere
vorm van kijken naar geluk en economische groei ( Nussbaum,2010). Het is een morele en
universalistische benadering die haaks staat op het relativistische model van groei zoals uiteen gezet
door de economen. Kernargument van de filosofie van Nussbaum is dat het BNP van welvarende
landen nog steeds groeit maar mensen wel collectief ongelukkiger zijn. Om dit te bestrijden stelt ze
een nieuwe theorie voor om naar maatschappelijk welzijn te kijken. In dit onderzoek is bij het
vormen van de theorie gebruik gemaakt van een aantal basismogelijkheden waar volgens Nussbaum
ieder mens toegang tot moet hebben om een betekenisvol leven te kunnen leiden. Voornamelijk de
mogelijkheden van Nussbaum die in relatie staan tot het waarderen van arbeid zijn gebruikt in het
samenstellen van de concepten die de betekenis van werk kunnen duidden in dit onderzoek. De
filosofische concepten zijn aangevuld met praktische vaardigheden uit een onderzoek van het Sociaal
Cultureel Planbureau over de betekenis van werk voor zowel werklozen als werkenden (SCP,2010).
Na het theoretische raamwerk operationaliseer ik de concepten en de vaardigheden die de betekenis
van werk, afgezien van de financiële genoegdoening, kunnen duidden in een semigestructureerde
vragenlijst.
Om de hoofdvraag beter te kunnen beantwoorden worden er twee aparte deelvragen gesteld. Om in
de eerste plaats te onderzoeken wat de waarde van werk is voor zowel de Wajongers als de WWIK-
ers ga ik de empirische verkenning duidden aan de hand van de opgestelde theorie. Dit doe ik door
9
de concepten en vaardigheden die ik heb opgedaan met de literatuurstudie te vatten in een
semigestructureerde vragenlijst. Mijn eerste deelvraag luidt dan ook:
a) Wat is de waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen?
Bij een middelgroot fondsenwervend bedrijf ga ik door middel van een survey per e-mail onder 200
werknemers, de Wajongers en WWIK-ers in kaart brengen. Op basis van de demografische, sociale
en economische gegevens filter ik de doelgroepen, de (voormalig) WWIK-ers en de Wajongers. Met
beide doelgroepen zal er een reeks diepte-interviews worden afgenomen aan de hand van de
opgestelde vragenlijst uit hoofdstuk 1. In deze interviews probeer ik erachter te komen wat de
waarde van werk is voor Wajongers en(voormalig) WWIK-ers, afgezien van de financiële
genoegdoening. Op het moment dat de uitkomsten van de interviews niets meer toevoegen aan de
data die al verzameld is, ga ik ervan uit voldoende data te hebben. De resultaten van beide
doelgroepen zal ik met elkaar gaan vergelijken en leggen naast de verwachte waarden die ik op basis
van mijn literatuurstudie heb gevonden.
Alle geïnterviewde Wajonger en WWIK-ers zijn woonachtig in de gemeente Amsterdam. Met mijn
tweede deelvraag probeer ik te beantwoorden op welke waarden het Amsterdamse re-
integratiebeleid is gebaseerd ten opzichte van deze doelgroepen. Omdat in de nieuwe beleidsnota de
Wajongers ook onder de gemeente vallen in plaats van onder het UWV, zijn specifiek de
beleidsnota`s van de Dienst Werk en Inkomen, als uitvoeringsinstantie van het re-integratiebeleid ten
opzichte van Wajongers en WWIK-ers onderzocht. Mijn tweede deelvraag is:
b) Op welke waarden is het Amsterdamse re-integratiebeleid gebaseerd en in hoeverre kunnen er
samenwerkingsverbanden worden georganiseerd tussen de overheid en marktpartijen die gebaseerd
zijn op de gedeelde waarden van zowel het beleid van de overheid als van de doelgroep?
Deelvraag b beantwoord ik met behulp van de (herschreven) beleidsnota van het DWI Werken de
norm, participeren het doel uit 2012. Relevante informatie over het regionale arbeidsmarktbeleid van
de Gemeente Amsterdam is verschenen in het rapport Iedereen aan de slag, hoe het UWV en
gemeenten de vraag naar arbeid en het aanbod van werkzoekenden bij elkaar brengt. Dit rapport is
verschenen in 2011 in opdracht van de inspectie Werk en Inkomen. Tenslotte gebruik ik het
Meerjarenplan Armoedebestrijding 2011-2015, waarin de internationale doelstellingen voor de
gemeente staan geformuleerd om een einde te maken aan armoede in Europa in opdracht van de
EU. Door middel van close-reading probeer ik uit de diverse beleidsnota`s te destilleren op basis van
welke waarden het beleid is geschreven. Om te onderzoeken hoe het geschreven re-integratiebeleid
10
betekenis krijgt in de praktijk interview ik een tweetal medewerkers van het DWI. Een klantmanager
en een beleidsadviseur.
In mijn conclusie hoop ik met behulp van de antwoorden op mijn deelvragen de hoofdvraag van mijn
onderzoek te kunnen beantwoorden.
11
1. Theoretisch kader
1.1 Maakt werken gelukkig? Wat is de betekenis van werk?
Wat is geluk? De tevredenheid met het leven wordt vaak gebruikt in onderzoeken als een indicator
voor het ervaren van geluk. Het gaat hier niet om een kortdurend intens gevoel, maar om de
geluksbelevenis op de langere termijn. In het boek Geluk, wat is verschenen in 2011, delen 1000
professoren van over de hele wereld hun kennis over het ervaren van geluk. Het is niet toevallig dat
Herman van Rompuy als voorzitter van de Europese Unie, dit boek cadeau heeft gedaan aan al zijn
medewerkers. De laatste jaren is er veel aandacht binnen de Europese Unie voor het voorkomen van
sociale uitsluiting. De Europese Unie probeert hier aandacht aan te besteden door naast haar
economische en monetaire beleid ook een sociaal beleid te voeren (Daly, 2010). De Lissabon top
heeft in 2001 besloten om sociale thema`s voor het eerst duidelijk op de agenda te zetten. Het gaat
hierbij om doelstellingen zoals het terugdringen van armoede, het bevorderen van de toegang tot
basisbehoeften voor de gehele Europese gemeenschap en het bijdragen aan een zo groot mogelijke
arbeidsparticipatie van de gehele Europese Unie (Daly, 2010). Aan de hand van deze doelstellingen is
iedere lidstaat bijvoorbeeld verplicht om een Nationaal Plan Armoedebestrijding op te leveren aan
de EU, evenals een plan om de arbeidsparticipatie van burgers te bevorderen. Naast haar
economische en monetaire doelstellingen wil de EU zodoende ook door middel van een Europees
sociaal beleid de sociale cohesie bevorderen. Niet in de laatste plaats vanwege de constatering dat
ons BNP groeit maar we wel collectief ongelukkiger zijn. Naast van Rompuy constateert ook Martha
Nussbaum in haar boek Mogelijkheden scheppen dat alhoewel het Bruto Nationaal Product van een
aantal landen groeit, het aantal burgers dat zich moet redden zonder elementaire voorzieningen ook
groeit en dat we daarnaast collectief ongelukkiger zijn dan vroeger (Nussbaum ,2011).
Ook op nationaal niveau is er door het Centraal Plan Bureau onderzoek gedaan naar het ervaren van
geluk door werkenden en niet werkenden. Mensen die geen baan hebben zijn significant
ongelukkiger zo blijkt uit onderzoek (CPB, 2010). Werken veroorzaakt een bepaald
tevredenheidsgevoel. Dit tevredenheidgevoel wordt volgens het onderzoek van het CPB (2010)
gevormd door verschillende factoren zoals sociale participatie, structuur en regelmaat en het gevoel
te hebben van (maatschappelijk) nut te zijn. Werkenden hebben over het algemeen genomen ook
meer sociale interactie dan niet werkenden. Met name de mate van sociale interactie met collega`s,
familieleden en vrienden, draagt significant bij aan het ervaren van meer tevredenheid en dus een
groter geluksgevoel (CPB, 2010). Het lijkt er dus op dat werken wel degelijk gelukkig maakt. Is dit ook
in economische zin bewezen?
12
1.2 Een economische benadering van de betekenis van werk
What we call happiness in the strictest sense of the word comes from the (preferably sudden)
satisfaction of needs which have been dammed up to a high degree.
Sigmund Freud, psychologist.
Wanneer we kijken naar een economische benadering van de betekenis van werk zien we dat hier
weinig (kwalitatief)onderzoek naar is gedaan door economen. Vooralsnog is er voornamelijk veel
onderzoek gedaan naar de relatie tussen de groei van het inkomen en de groei van de welvaart.
Maar is meer welvaart wel het belangrijkste argument voor (economische) groei?
Er is veel onderzoek gedaan naar de relatie tussen werk en geestelijk welbevinden. Vanouds werd er
vanuit economisch perspectief altijd een directe relatie gelegd tussen een hoger Bruto Nationaal
Product en meer geluk. Met andere woorden: geld maakte volgens de economen vooral gelukkig
(Frey&Stutzer,2001).
Economen duidden dit geluksgevoel vaak in een Likert schaal waarin de mate van tevredenheid met
het leven kan worden aangegeven. In de literatuur van onder andere Oswald (2001) (1997), Paul de
Beer( 2001a) (2001b), Hettinga (2007) en Frey&Stutzer (2001) zijn onderzoeksresultaten te vinden
over de relatie tussen arbeid en geluk. Maar wat de betekenis is van werk, is door economen niet
onderzocht. Door de filosofische aard van de vraag is deze vraag ook niet kwantitatief meetbaar.
Welke interessante inzichten zijn er dan wel opgedaan door economen naar de relatie tussen werk
en geluk? Volgens Frey &Stutzer (2001) is geluk samen te vatten in een schaal die bestaat uit de
volgende drie punten:
- Demografische en persoonlijke factoren. Waar ben je geboren, welk geslacht heb je, in welke
familie ben je geboren e.d.
- Economische factoren. Voornamelijk werkloosheid en inkomen zijn van belang als
indicatoren.
- Politieke factoren en de mogelijkheid tot (maatschappelijke) participatie (Frey&Stutzer,
2001)
Economische factoren zoals het hebben van een baan is het belangrijkste punt van de schaal wat van
invloed is op de geluksbeleving. De conclusie kan volgens Frey&Stutzer dus worden getrokken dat
mensen die werken een stuk gelukkiger zijn. Het wordt echter niet duidelijk hoe belangrijk de factor
geld is in het ervaren van geluk uit het onderzoek. Omdat ik in dit onderzoek niet op zoek ben naar
de relatie tussen de betekenis van werk en de financiële genoegdoening besteed ik aan deze
indicator niet veel aandacht.
13
Waar ik wel aandacht aan besteed is aan het feit dat werkloze mensen significant ongelukkiger zijn
dan mensen die werken (Hettinga, 2007). Omdat werkloze mensen ongelukkiger zijn, zijn ze ook
minder fysiek en mentaal fit (Frey &Stutzer, 2001:5). Frey&Stutzer stellen dus dat er een direct
causaal verband te vinden is tussen werkloosheid en ongelukkig zijn. Er is echter geen onderzoek
gevonden waarin een direct causaal verband is ontdekt tussen meer inkomen en het ervaren van
meer geluk. Uit het onderzoek van Frey&Stutzer blijkt dat mensen zichzelf namelijk altijd vergelijken
met anderen. Het is dus volgens hen niet het inkomen dat het meeste uitmaakt, maar eerder
iemands positie ten opzichte van zijn of haar sociale omgeving. Dan gaat het dus niet (alleen) over
inkomen, maar met name over zaken zoals waardering, status en toegang tot een bepaald
consumptiepatroon. Oftewel sociale vergelijking. Opmerkelijk is dat sociale vergelijking en de daarbij
behorende verschillen voor een groter ervaren gevoel van ongeluk zorgen in Europa dan in Amerika,
alhoewel in Amerika de verschillen tussen arm en rijk al decennia groter zijn dan in Europa
(Frey&Stutzer, 2001:9). Uit een ander onderzoek van Frey en Stutzer (2005) blijkt dat decentralisatie
van de macht van de overheid zorgt voor een groter ervaren geluksgevoel bij de bevolking. Lokale
autonomie en het gevoel dat de politiek dichtbij is zorgt voor een groter geluksgevoel ten opzichte
van een landelijke, centrale politiek.
In zijn onderzoek Happiness and Economic Perfomance (1997) concludeert econoom Oswald dat
wanneer er in een land genoeg arbeidsparticipatie is en weinig werkloosheid, een hoger inkomen
en/of een betere baan niet automatisch leidt tot meer tevredenheid met het leven of een hoger
ervaren geluksgevoel. Echter, wanneer de werkloosheid hoog is in een land is dit wel zo. Simpelweg
omdat de relatie tussen geen baan hebben en je ongelukkig voelen veel duidelijker aanwezig is
(Oswald 1997:3). Overheidsbeleid dat alleen gericht is op economische groei blijkt dus niet effectief
te zijn voor het geluksgevoel van de natie, met name wanneer een land al een bepaalde mate van
welvaart bereikt heeft. Waar worden mensen dan wel gelukkig van en welke rol speelt de betekenis
van werk hierin?
Iedere dag geven journalisten en politici bewust of onbewust signalen af over de relatie tussen geluk
en een groeiende economie ( Noordergraaf, 2011). In veel Westerse landen is er ondanks de
toenemende welvaart een hoger zelfmoordcijfer. Daarnaast blijkt uit het onderzoek van Oswald, dat
in Engeland en Amerika in het laatste kwartaal van de 21e eeuw, mensen niet gelukkiger zijn met hun
werk alhoewel ze wel meer verdienen. Er is veel discussie over de meetmethoden van de
tevredenheid met het bestaan. Kan het ervaren van geluk wel worden gemeten met behulp van
kwantitatieve meetmethoden?
14
Geld maakt niet gelukkig is een vaak gehoord cliché, waarom hebben zoveel individuen dit dan als
primair levensdoel? Oswald betoogt dat dit te maken heeft met het stellen van prioriteiten.
Bijvoorbeeld: Als voetballiefhebber wil je graag de plek bemachtigen met het beste uitzicht. Echter,
wanneer iedereen toegang tot deze plek heeft is het niet meer bijzonder. Enerzijds wordt het
geluksgevoel dus bepaald door de toegang tot activiteiten waar je gelukkig van wordt. Kun je
bijvoorbeeld naar een voetbalwedstrijd gaan in je vrije tijd? Dit heeft te maken met het bepalen van
je belangrijkste waarden. Kun je door te werken je de vrijheid permitteren om deze verlangens te
vervullen? Dit bepaalt volgens Oswald in hoge mate het ervaren geluksgevoel ( Oswald, 2001).
Echter, uit hetzelfde onderzoek van Oswald (2001) blijkt dat het geluksgevoel sterk daalt wanneer
iedereen aanspraak kan maken op dezelfde waarden en op dezelfde manier zijn behoefte kan
vervullen. Geluksgevoel wordt in de Westerse maatschappij dus voor een groot gedeelte bepaald
door de exclusiviteit en de toegang tot bepaalde waarden (Oswald 1997:28). Echter, het vergaren
van meer bezit an sich leidt niet tot het ervaren van een groter geluksgevoel. Wat wel duidelijk is
geworden uit de onderzoeken van Oswald is dat mensen het snelst ongelukkig raken door
(plotselinge) werkloosheid. Concluderend doen overheden in landen met een hoog welvaartsniveau
er beter aan om de werkloosheid zo veel mogelijk te reduceren in plaats van zich alleen maar te
focussen op economische groei als geluksfactor (Oswald, 1997).
Wat duidelijk wordt uit de verschillende economische onderzoeken naar de relatie tussen werk en
geluk is dat er geen duidelijk causaal verband te vinden is tussen beide variabelen. Er is echter wel
een duidelijk verband gevonden tussen werkloosheid en ongelukkig zijn. We zijn met behulp van de
economische literatuur niet veel verder gekomen in onze zoektocht naar de betekenis van werk.
De betekenis van werk blijkt voor veel economen dus nog een terra incognita te zijn. Dit komt onder
andere door het abstracte karakter van concepten zoals geluk, waardering en betekenis. Een
onderzoek naar de betekenis van werk, gaat namelijk ook over de inhoud van het woord, werk.
De waarde van werk kan in dit onderzoek niet worden weergegeven als kwantitatieve eenheid maar
gaat over de waarde die de respondenten toekennen aan het concept werk. De betekenis van werk is
dus niet te duidden door een getal maar door de waarde die wordt toegekend aan het begrip.
Aangezien ik onderzoek doe naar precies die symboliek, is de economische benadering simpelweg
niet voldoende. De economie heeft net als de wiskunde geen referenten maar een eigen logica.
Binnen die logica kan er met economische meetmethoden geen betekenis worden onderzocht.
Vandaar dat ik de zoektocht naar de betekenis van werk verder voorzet met behulp van een
filosofische benadering.
15
1.3 Een filosofische benadering van de betekenis van werk
Wat is nou de betekenis van werk en waarom kan dit gezien worden als een waarde? Uit een
grootschalig Europees onderzoek onder 15.000 Europeanen blijkt dat slechts 15% fluitend naar het
werk gaat, de resterende 85% vindt het niet leuk of moet zich er zelfs naartoe slepen (Eurostat,
2011). Waarom hebben we steeds minder plezier in ons werk en welke betekenis kan werk innemen
in ons leven op een positieve manier?
In haar hoofdwerk De menselijke conditie heeft Hannah Arendt de betekenis van arbeid uiteen gezet.
Arendt zet in dit boek de lijnen uit van haar politieke denken. Ze wijst op drie activiteiten die
tezamen de ‘’vita activa’’ vormen, het actieve leven: arbeid, werken en handelen. Arendt begint met
een verhandeling over de Grieken die neerkeken op menselijke arbeid. Vandaar dat ze voor de
gewone arbeid, waarmee ze moesten voorzien in hun levensonderhoud, slaven hadden. Arendt
maakt een onderscheid tussen werk en arbeid. De arbeid van ons lichaam die gedicteerd wordt door
de behoeften van ons lichaam, is volgens Arendt niets anders dan slavenarbeid. Volgens dit
onderscheid van Arendt zijn dus alle beroepen die alleen voorzien in (consumptieve)
levensbehoeften, slavenarbeid. Arendt meent dan ook dat de tegenzin in het werk schuilt in het feit
dat we alleen maar arbeiden om te kunnen voorzien in onze consumptieve behoeften.
De tweede vorm van inspanning uit de ‘’vita activa’’ noemt Arendt werk. Werk onderscheidt zich
volgens Arendt van arbeid omdat het gericht is op de productie van bijvoorbeeld gebruiksgoederen,
gebouwen en voorwerpen. Met werk worden scheppingen van de mens bedoeld. Gebouwen,
voorwerpen en machines die als het ware tegenover de mens staan en de natuur transformeren. In
de oudheid stond het belang van activiteiten zoals scheepsbouw, architectuur of geneeskunde,
geheel los van de geldelijke beloning, alhoewel het er wel mee verbonden was, was het nooit de
directe motivatie om te werken (Arendt ,1958: 118). Een voorbeeld is de edelsmid die een armband
produceert. Kern van het werk van de edelsmid is iets scheppen. Wanneer de edelsmid echter de
marktplaats betreedt verliest hij de autonome status van schepper, maar is hij ook een koper en
verkoper van goederen.
Arendt onderscheidt ook nog een derde activiteit in de ‘’vita activa’’, het handelen. Het handelen of
de actie vormt volgens Arend de uniciteit van de mens omdat het gericht is op het spreken. De mens
is in die laatste hoedanigheid geen slaaf meer van zijn eigen behoeften door te arbeiden, noch de
werkende schepper maar als spreker een mens onder de mensen. Vooral in de politiek kan de
sprekende mens zijn stem laten horen. Handelen waardeert Arendt als de hoogste activiteit in de
‘’vita activa’’. Mensen zijn verschillend en uniek en in het handelen kan daar uitdrukking aan worden
gegeven door te spreken in de publieke ruimte die mensen met elkaar kunnen vormen. In de sfeer
16
van het handelen kan ieder mens laten zien wie hij is, en is de uitkomst van het handelen
onvoorspelbaar. In die zin is er bij het handelen als activiteit in de ‘’vita actica’’ volgens Arendt pas
echt sprake van vrijheid (Arendt, 1958:43).
In haar boek De menselijke conditie betoogt Arendt dat het politieke leven steeds meer verdwijnt,
evenals het scheppen van producten, het handelen en werken verdwijnt dus. We leven steeds meer
als arbeider in een consumptiemaatschappij gemaakt van wegwerpartikelen waardoor de grens
tussen arbeiden en werken vervaagt. De overlevingsdrang om te kunnen voorzien in onze behoeften
blijft over. We worden dus gedicteerd door onze behoeften en omgeving om te blijven arbeiden
(Arendt, 1958:22). Volgens Arendt kan het geluk of zoals ze het zelf noemt: ‘’de zegen van het leven’’
als geheel nooit worden gevonden wanneer werken gelijk wordt gesteld aan arbeiden. Simpelweg
omdat de bevrediging van arbeiden zo kortstondig na het werken plaatsvindt, net als de consumptie
van middelen nadat ze zijn geproduceerd. Het ervaren geluk ligt opgesloten in het proces van werken
en consumeren. De moderne arbeider modelleert namelijk niet de natuur maar neemt slechts deel
aan een segment van het productieproces om in zijn eigen behoeften en onderhoud te kunnen
voorzien.
Met het adagium ‘’the greatest benefit for the greatest number’’ hebben we volgens Arendt de
fundamentele werkelijkheid van de arbeidende mens gecanoniseerd tot een vervlakt ideaal.
Evengoed hebben mensen volgens Arendt wel het recht dit motto na te streven, al is het geen
rechtevenredige weg naar fortuin. Geld is namelijk niet alleen afhankelijk van inzet en motivatie
maar ook van toeval en wisselende kansen. Toch jagen veel mensen (meer) geld na en zijn hier
evengoed ongelukkig onder, aangezien fortuin ongrijpbaar is en tegelijkertijd ook geen bron van
onuitputtelijke goede dingen (Arendt, 1958). Na het vergaren van een groot fortuin ligt bijvoorbeeld
de verveling op de loer. Met name omdat de verhouding tussen inspanning en ontspanning dan
scheef is. Niets is immers zo fijn rusten als na het verzetten van werk. Geld is volgens Arendt dus een
lege huls om na te streven met het verzetten van arbeid. De emancipatie van arbeid in de moderne
consumptiemaatschappij heeft arbeid niet op dezelfde lijn gezet als de twee andere activiteiten in de
‘’vita activa’’, maar een overheersende positie gegeven. Fabrieksarbeid met als doel het genereren
van massaconsumptie rekent Arendt namelijk tot arbeid, en niet tot werk. De arbeider is niet meer
een slaaf van anderen, maar van de machine en zijn eigen behoeften. Arbeid staat in de ordening van
de drie activiteiten die de ‘’vita activa’’ vormen het laagst omdat de arbeid die gedicteerd wordt door
behoeftebevrediging het meest gemeen heeft met dieren. De emancipatie van de arbeidersklasse
heeft geleid tot minder geweld en minder onderdrukking maar of zij ook heeft geleid tot meer
vrijheid en meer geluk valt zeker te betwisten getuige het volgende citaat:
17
‘’ In de verhouding tussen de beide fasen, die de zich eeuwig herhalende kringloop van het biologische
leven moeten doorlopen, de fase van arbeiden en consumeren, zal misschien een verschuiving gaan
plaatsvinden, die zelfs zo ver zou kunnen gaan dat bijna alle menselijke arbeidskracht verbruikt wordt
in de inspanning van het consumeren hetgeen een ernstig maatschappelijk probleem van de vrije tijd
zal oproepen’’.
Het oorspronkelijke arbeidsideaal van Karl Marx was dat arbeidsdeling de arbeidsproductiviteit
bevorderde, wat de ’’ animal laborans’’ de vrijheid en dus de tijd zou verschaffen om zich te wenden
tot hogere en andere activiteiten. Een eeuw later weten we dat de ‘’animal laborans‘’ zijn vrije tijd
voornamelijk gebruikt voor behoeftebevrediging en dat hoe meer vrije tijd hij heeft, hoe begeriger hij
wordt naar nieuwe vormen van consumptie. De begeerte wordt misschien slechts genuanceerder en
de bevrediging van de behoeften beperken zich niet meer tot de meest elementaire behoeften
(Arendt , 1958:26).
Juist door de industrialisatie en bijbehorende fabriekssystemen met zijn verregaande arbeidsdeling
veranderde de aard van werk. Geautomatiseerde arbeid vereiste relatief weinig kennis en
vaardigheden, waardoor arbeiders makkelijker inwisselbaar werden. De vakarbeider die een geheel
product vervaardigde, en aan het werk was, werd vervangen door een arbeider die een deeltaak
uitvoerde van het productieproces. Dit leidde tot vervreemding van de arbeider op verschillende
niveau`s. Het zorgde niet alleen voor vervreemding van de arbeider tot zijn product, maar ook tot
vervreemding van het mens-zijn. Omdat de arbeid niet net zoals het werk de transformatie van de
natuur bewerkstelligde, maar gereduceerd werd tot een middel om te voorzien in behoeften. De
massaproductie maakte massaconsumptie mogelijk. Vandaar dat Arendt het type arbeider dat
voortkomt uit dit proces de ‘’animal laborans’ noemt’. De mens als het arbeidende dier, bij gebrek
aan binding met de arbeid bood consumptie een alternatieve motivatie.
Door de emancipatie van de arbeider door de eeuwen heen, heeft de arbeider zichzelf wel onderdeel
kunnen maken van het publieke domein , maar wanneer dezelfde ’’animal laborans’’ heer en
meester is van dit domein, is er geen sprake meer van een publiek domein in de ware zin van het
woord. Het is gedegradeerd tot een verzameling private activiteiten die zich in het openbaar
afspelen, dit proces kunnen we ook wel duidden met de term massacultuur. Een massacultuur
betekent volgens Arendt hetzelfde als geen cultuur, waarbij mensen collectief ongelukkig zijn.
Enerzijds wijt Arendt dit aan het verstoorde evenwicht tussen arbeiden en consumptie, anderzijds
aan de behoefte van de ‘’animal laborans’’ die nooit bevredigd kan worden omdat het evenwicht
zoek is. Arendt besluit dat er een universele roep om geluk is die ons doet beseffen dat we leven in
een maatschappij van arbeiders waarin er alleen niet genoeg arbeid beschikbaar is om haar allemaal
18
tevreden te stellen (Arendt, 1958:22). Ogenschijnlijk is het leven van de arbeider in de
consumptiemaatschappij gemakkelijk. Van dwang of noodzaak om het leven gaande te houden is
weinig tot niets meer te zien. Het gevaar van een dergelijke maatschappij is volgens Arendt echter
dat we verblind raken door de overvloed en gevangen raken in het snelle functioneren van het
oneindige consumptieproces. Met als gevolg dat we ons onwezenlijk en vervreemd van onszelf
voelen. Niet in staat om ons rekenschap te geven van onze eigen onwezenlijkheid, de
onwezenlijkheid van een leven dat zich niet kan verankeren of verwerkelijken in enigerlei vorm van
werkelijke waarde. In een waarde die de duur van de daarvoor verrichte arbeid overschrijdt (Arendt,
1958).
Arendt was haar tijd ver vooruit naar mijn idee met haar filosofie over de moderne betekenis van
werk. Ze stelde echter zelf geen nieuw model voor. Een meer recente filosofische benadering over de
waarde van werk is te vinden bij de sociaalfilosofe Martha Nussbaum. In haar boek Mogelijkheden
scheppen stelt Nussbaum de terechte vraag hoe het kan dat wanneer het BNP van een land groeit,
ook het percentage burgers toeneemt dat zich moet redden zonder onderwijs, goede huisvestiging
en andere elementaire basisvoorzieningen. Kunnen we dan blijven volhouden dat een land zich op de
goede manier ontwikkelt wanneer we alleen gebruik maken van economische indicatoren
(Nussbaum, 2011:21)? Volgens Nussbaum niet. Nussbaum stelt een andere benadering voor
uitgaande van een simpele, elementaire vraag: Wat kan ieder mens doen of zijn, welke
mogelijkheden zijn er? Wat kan ervoor zorgen dat mensen overal ter wereld in staat zijn om een
gelukkig leven te leiden (Nussbaum , 2011)?
Volgens Nussbaum is de BNP-benadering die jarenlang binnen de ontwikkelingseconomie bepalend
was niet meer actueel. Zo suggereert de BNP- benadering, doordat ze allerlei onderdelen van
verschillende levens bij elkaar optelt, dat een cijfer ons alles kan vertellen over een bepaalde
levenskwaliteit. Het BNP kan ons echter niet vertellen wat werkelijk van belang is voor de kwaliteit
van leven van mensen. Dit komt met name doordat de BNP-benadering alleen maar zaken zoals
inkomsten en bezit meet. Daarnaast kan inkomen en bezit voor dezelfde personen gelijk zijn, maar
kan de eerste persoon over een veel grotere democratische vrijheid beschikken of meer bescherming
tegen geweld genieten. Het BNP-gemiddelde houdt bijvoorbeeld ook geen rekening met
vertekeningen door (sociale) ongelijkheid. Een land waarin enorme ongelijkheid heerst, kan
tegelijkertijd wel een hoog BNP-cijfer hebben. Het BNP-model meet dus niet de aspecten die de
kwaliteit van leven wel beïnvloedden maar niet met het BNP-model kunnen worden gemeten
(Nussbaum, 2011:80). Gezien de diversiteit van onze huidige samenleving is er volgens Nussbaum
behoefte aan een ander meetmodel voor maatschappelijke tevredenheid. Lang is er gedacht dat de
utilitaristische benadering hier uitkomst kon bieden. Immers, deze benadering heeft de verdienste
19
dat ze zich over mensen bekommert, de methode meet de levenskwaliteit door wat mensen zelf over
hun leven rapporteren. Bentham, de grondlegger van het utilitarisme, koppelde er het principe aan:
‘’Elk telt voor een, en niemand voor meer dan een.’’ De voldoening van een arbeider is dus even
belangrijk als die van een koning in dit kader. Echter, hoewel de benadering zich richt op voldoening
in plaats van op bezit, biedt ze geen ruimte voor de complexiteit van onze hedendaagse
maatschappij. Immers, utilitaristische sociale wetenschappers stellen voor de mate van tevredenheid
van het leven een schaal op, waaruit iemand een cijfer mag kiezen. Dit is een methode die een
antwoord van menselijke complexiteit niet toelaat. Uit de onvrede met bestaande meetmethodes
werd het idee geboren van de capabilities benadering door de simpele vraag te stellen wat mensen
werkelijk kunnen doen en zijn. De theorie gaat uit van een aantal concepten: minimale
rechtvaardigheid, heterogeniteit en onderlinge onvergelijkbaarheid van kansen of mogelijkheden (
Nussbaum, 2011: 91). Een voor de hand liggende kritiek is of en hoe mogelijkheden te meten zijn.
Deze kritiek noemt Nussbaum ook wel de ‘metingmisvatting’. Waarmee ze wil zeggen dat het een
misvatting is, dat wanneer iets meetbaar is, dat mensen ervan overtuigd raken dat het cijfer het
meest belangwekkende of essentiële gegeven is van de theorie.
Dit hoeft niet per se een één op één relatie te zijn. Echter, wanneer we een maatstaf voorstellen om
de waarde van het overheidsingrijpen te bepalen dan moet er een manier zijn om dit
overheidsingrijpen te bepalen. Maar hoe kunnen bijvoorbeeld de waarden waarop het Amsterdamse
re-integratiebeleid gebaseerd is worden bepaald? Wanneer het om close reading gaat en het gebruik
van woorden en concepten komen we al een heel eind. Om te beginnen moeten we ons begrip van
het concept meten veranderen. Meten wordt vaak beschouwd als iets wat te maken heeft met een
numerieke schaal. Echter, gezien de voorafgaande kritieken op eerdere meetmethoden van de
kwaliteit van leven, blijkt een meetschaal niet voldoende om de waarde van het leven en de
betekenis van werk te meten. Simpelweg omdat complexe antwoorden op eenduidige vragen met
deze manier van meten niet mogelijk zijn terwijl de maatschappij in al haar diversiteit hier wel om
vraagt. Hoe kunnen we dan de waarde van werk in dit geval onderzoeken? Wat is het basisidee van
deze capabilities benadering?
Het uitgangspunt van de capabilities benadering is de waardigheid van het leven. Dit is een intuïtief
en niet strak omlijnd concept. Het is dan ook niet een diepe theoretische grondslag maar dat is ook
niet het doel van de benadering. Het biedt een raamwerk bij de verdere selectie van capabilities. In
dit specifieke geval van waardigheid als theoretisch construct gaat het over de waardigheid van het
bestaan, met andere woorden, om een respectvol en menswaardig bestaan. Het basisidee is dat
sommige levensomstandigheden mensen een leven bezorgen dat de menselijke waardigheid
waarover ze beschikken waardig is, en anderen niet. De nadruk in deze filosofie over de bepaling van
20
waarden ligt dus heel duidelijk niet in de BNP-benadering of in de mate van tevredenheid met het
leven (nutsmaximalisatie). Het gaat er dan ook niet om dat ieder mens gelijk is, maar wel dat ieder
mens gelijkwaardig is. De capabilities benadering kan het beste gedefinieerd worden als een poging
tot het inschatten over welke mogelijkheden iemand moet beschikken om een zo gelukkig mogelijk
bestaan te leiden(Nussbaum, 2011:55). De benadering richt zich erop dat overheden voor hun
bevolking een reeks mogelijkheden bevorderen, of mensen daarvan gebruik willen maken is aan
ieder individu afzonderlijk. Daarmee legt deze benadering zich vast op respect voor het zelfbepalend
vermogen van mensen (Nussbaum, 2011:38).
Desalniettemin is het ook bij de filosofie van Nussbaum niet mogelijk om bepaalde richtlijnen
helemaal weg te laten. Zoals al eerder vermeld vormt de waardigheid van het bestaan het
uitgangspunt van de theorie, waarbij er uit wordt gegaan van een aantal essentiële capabilities,
waartoe ieder mens toegang zou moeten hebben. In dit onderzoek zijn een aantal capabilities van
Nussbaum gebruikt waarmee de waarde van werk kan worden aangegeven. Met de selectie van
concepten is ook rekening gehouden met de waarde die Arendt toekende aan de drie verschillende
elementen uit de vita activa, arbeiden, werken en handelen. Ieder mens zou op het werk in staat
moeten zijn om toegang te hebben tot bepaalde waarden, dat is het uitgangspunt achter de
geselecteerde capabilities voor dit onderzoek. Ieder concept dat in dit kader is geselecteerd, aan de
hand van de theorieën van Nussbaum en Arendt is relevant bevonden om de betekenis van werk te
onderzoeken. De concepten fungeren daarnaast als paraplu voor een aantal specifieke vaardigheden
die opgedaan kunnen worden met werk en waar betekenis aan ontleend kan worden.
Praktische rede
Het vermogen om praktisch te redeneren wordt door Arendt gezien als het hoogste en derde
element in de vita activa, het vermogen van de mens om te handelen, en dus om te spreken en ook
in de politiek zijn stem te laten horen. Mensen zijn verschillend en uniek en door te handelen in de
publieke ruimte, kan daar uitdrukking aan worden gegeven (Arendt, 1958:52). In de sfeer van het
handelen kan ieder mens laten zien wie hij is de uitkomst onvoorspelbaar(Arendt, 1958:43).
Nussbaum definieert het concept praktische redenatie als in staat zijn om een conceptie van het
goede te vormen en je bezig te houden met een kritische bezinning op de planning van het eigen
leven en doen en laten ( Nussbaum, 2011:58).
Sociale interactie
In staat zijn om met en voor anderen te leven en je te verplaatsen in de situatie van de ander. Dit
impliceert gelijkwaardig aan de ander en uitsluiting van discriminatie. Kunnen beschikken over de
21
maatschappelijke grondbeginselen die je wapenen tegen vernedering en in staat stellen tot
zelfrespect. In staat zijn om mee te doen aan diverse vormen van sociale interactie op het werk
(Nussbaum, 2011:58).
Participeren
Kunnen participeren in ( politieke) keuzes die het leven sturen, alsmede in staat zijn om door werken
eigendom te verwerven en op gelijke voet te staan met anderen. Op de werkplek arbeid kunnen
verrichten als een menselijk wezen dat de praktische reden beoefent en zinvolle relaties van
wederzijdse erkenning kan aangaan met andere werkenden (Nussbaum, 2011:59).
Regelmaat en structuur
Het hebben van werk kan bijdragen tot een regelmatig leven wat structuur geeft en rust. Dit zorgt
voor een hechting aan collega`s en aan het arbeidsproces. Invloed kunnen uitoefenen op het werk
door onderdeel te zijn van dit arbeidsproces. Door verregaande arbeidsdeling kan de werknemer zich
echter vervreemd voelen van zijn product of dienst, dit leid tot vervreemding op verschillende
niveaus. Niet alleen van het product, maar ook van het mens-zijn. (Arendt,1958). Mensen in staat
stellen om zich te hechten aan de arbeid door een goede werksfeer te bevorderen. Ervoor zorg te
dragen dat mensen niet geremd worden in hun persoonlijke ontwikkeling door overweldigende
zorgen of angsten (Nussbaum, 2011).
In de volgende paragraaf worden de abstracte concepten geoperationaliseerd door middel van een
aantal praktische vaardigheden die bij ieder concept horen met behulp van het onderzoek naar de
betekenis van werk door het Sociaal Cultureel Planbureau ( SCP,2010).
1.4 Operationalisatie concepten
Verwachte opvattingen over de betekenis van arbeid onder de doelgroepen
Op basis van de bevindingen over de betekenis van werk van Arendt en Nussbaum zijn een aantal
concepten samengesteld. Praktische redenatie, sociale interactie, participatie en structuur en
regelmaat. Ieder concept bestaat uit een aantal vaardigheden die tezamen het concept vormen.
Deze vaardigheden zijn gebaseerd op een recent onderzoek naar de betekenis van werk van het
Sociaal Cultureel Planbureau (SCP, 2010). De concepten hebben vorm gekregen in de formulering van
vaardigheden die opgedaan kunnen worden met werken, uiteraard afgezien van de financiële
genoegdoening. Iedere concept staat gelijk aan een waarde en vormt als het ware een paraplu voor
een groep vaardigheden die kan worden opgedaan met werken. Echter, ik ben me ervan bewust dat
de door mij gevonden waarden niet uitputtend zijn. Daarom is er ook genoeg ruimte overgelaten in
22
de interviews voor eigen inbreng van de geïnterviewde. Ook wordt de vraag gesteld hoe de
geinterviewden de betekenis van werk duidden. Daarnaast wordt er aan het einde van ieder
interview ook een tweetal evaluatieve vragen gesteld. Hoe verhouden de voordelen die de waarden
en vaardigheden met zich meebrengen tot de nadelen van een baan? Met andere woorden, wegen
de voordelen die de vaardigheden bieden van werken op tegen de nadelen van werken met een
beperking ( Wajongers) of werken terwijl je eigenlijk ergens anders voor bent opgeleid ( WWIK)?Ook
wordt er gevraagd hoe de re-integratie naar werk door de overheid is bevallen.
Op basis van de kennis die we nu hebben van de doelgroepen en de bestudeerde literatuur zijn de
verwachte waarden van het hebben van werk voor de doelgroepen, afgezien van de financiële
genoegdoening, de waarden praktische redenatie, sociale interatie, participatie en structuur en
regelmaat. Vaardigheden zoals bewustwording, reflectie,zelfkennis, oordeelsvorming en
aanpassingsvermogen zijn samengevat in het concept praktische redenatie. Het volgende concept is
sociale interactie. Positieve vaardigheden die hierbij komen kijken zijn contact met collega`s,
communicatieve vaardigheden, inlevingsvermogen, omgevingsbewustzijn en sensitiviteit. Empatisch
vermogen en de positieve invloed die een werksfeer kan hebben op de algemene geluksbeleving.
Een ander concept wat de waarde van werk kan uitdrukken is participatie. Participatie betekent
kunnen participeren in (politieke) keuzes die het leven sturen, alsmede in staat zijn om door werken
eigendom te verwerven en op gelijke voet te staan met anderen. Op de werkplek arbeid kunnen
verrichten als een menselijk wezen dat de praktische reden beoefent en zinvolle relaties van
wederzijdse erkenning kan aangaan met andere werkenden. Het gevoel krijgen door anderen voor
`vol` te worden aangezien. Vaardigheden zoals zelfwaardering, maatschappelijke interactie,
participatie, feedback geven en ontvangen horen hierbij. Een ander concept wat de waarde van werk
kan uitdrukken is structuur en regelmaat. Onder structuur en regelmaat vallen vaardigheden zoals
het hebben van en dagstructuur, een doel hebben om op te staan en iets om aan vast te houden.
Ordenen, betrouwbaarheid, punctualiteit en zelfstandig werken zijn vaardigheden die hierbij centraal
staan.
De verschillende waarden zijn op basis van de concepten verkregen uit de literatuurstudie en
bestaan allemaal uit verschillende specifieke vaardigheden in positieve zin die werken met zich mee
kan brengen. De concepten die ik heb gevonden en die de waarde van werk proberen uit te drukken
voor de doelgroepen functioneren als ‘’sensitizing concepts’’. Omdat ik nog niet weet wat de waarde
van werk is voor de doelgroep, geven deze concepten en vaardigheden mij als onderzoeker niet
alleen een dieper inzicht, maar geven ze ook richting. De concepten zijn het beginpunt waarmee ik
mijn analyse naar de waarde van werk start (Boeije, 2005). Door de aard van het onderzoek is het
23
mogelijk dat naar aanleiding van de verzamelde data sommige ‘’sensitizing concepts’’ definitief
worden, en er voor andere concepten wordt gekozen ze te laten vallen.
Praktische redenatie
In staat zijn om een conceptie van het goede te vormen en je bezig te houden met een kritische
bezinning op de planning van het eigen leven en doen en laten. Vaardigheden zoals bewustwording,
reflectie, zelfkennis, oordeelsvorming en aanpassingsvermogen (SCP, 2010).
Sociale interactie
In staat zijn om mee te doen aan diverse vormen van sociale interactie. Zelfwaardering en je
bekommeren om anderen en je verplaatsen in de situatie van een ander. Onder sociale interactie
verstaan we het contact met collega`s, het gevoel (maatschappelijk) nuttig te zijn en de positieve
effecten van een werksfeer op de algemene geluksbeleving. Vaardigheden die hierbij een rol spelen
zijn empatisch vermogen, communicatieve vaardigheden, inlevingsvermogen, omgevingsbewustzijn
en sensitiviteit ( SCP, 2010:55).
Participatie
Kunnen participeren in ( politieke) keuzes die het leven sturen, alsmede in staat zijn om door werken
eigendom te verwerven en op gelijke voet te staan met anderen. Op de werkplek arbeid kunnen
verrichten als een menselijk wezen dat de praktische reden beoefent en zinvolle relaties van
wederzijdse erkenning kan aangaan met andere werkenden. En hierdoor meer eigenwaarde hebben.
Het gevoel te krijgen door anderen voor `vol` te worden aangezien. Werken in een bepaalde
structuur in het kader van een bepaalde ruimte en tijd. Vaardigheden zoals zelfwaardering,
maatschappelijke interactie, participatie,feedback geven en ontvangen, loyaliteit en discipline ( SCP,
2010, 33).
Structuur en regelmaat
Het hebben van werk kan bijdragen tot een regelmatig leven wat structuur geeft en rust. De
belangrijkste positieve effecten van structuur en regelmaat zijn voor beide doelgroepen specifiek. de
dagstructuur en de regelmaat die het bij flexibele arbeid makkelijker maken om zelf weer aan de slag
te gaan met het eigen kunstproject voor WWIK-ers. Voor Wajongers is structuur en regelmaat op de
werkvloer erg belangrijk omdat dit bijdraagt aan duidelijkheid omtrent verwachtingen en
overzichtelijk is voor de Wajonger. Ordenen, betrouwbaarheid, punctualiteit en zelfstandig werken
zijn vaardigheden die hierbij centraal staan ( SCP, 2010:23).
24
Betekenis werk
De betekenis van werk is het meest lastig te duidden van alle concepten en vaardigheden en daar
wordt ook pas aan het einde van ieder interview op ingegaan. Vanuit filosofisch perspectief blijkt dat
concepten zoals nutsmaximalisatie en de prestatiemaatschappij hun langste tijd gehad hebben.
Zowel Nussbaum als Arendt stellen dat de zoektocht naar geluk in materiële zin een lege huls is.
Niet alleen komt dit door de contradictie dat we welvarender maar toch ook ongelukkiger zijn. Ook
vanuit economisch perspectief is er geen duidelijke correlatie tussen arbeid en geluk. Er zijn
verschillende aanwijzingen dat werken gelukkig kan maken. Toch zijn de theoretici niet eenduidig
hierover. Des te interessanter is het wat de geïnterviewden hier op antwoorden.
Van bovenstaande concepten en bijbehorende vaardigheden gedestilleerd uit de literatuur is een
semigestructureerde vragenlijst met een tiental open vragen samengesteld voor beide doelgroepen.
Wat is de verwachte waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen? Interviews met de
doelgroep over de waarde van werk.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst bij Kalff en de Jager/The Fundraising Company?
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
3. Zijn er voor jou voordelen geweest in de periode dat je niet werkte? ( verwachte antwoorden zijn
meer vrije tijd, meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te
werken)
4. Zijn er voor jou nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte antwoorden zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier werkzaam zijn? ( verwachte antwoorden zijn meer
inkomen, persoonlijke ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met
collega`s, structuur en regelmaat)
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte antwoorden zijn minder tijd, een
te laag salaris verdienen, geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan,
spanningen en stress)
25
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV/DWI) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jouw idee in je zoektocht naar werk?
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je deze betekenis definiëren?
1.5 Methode en zelftypering positie onderzoeker
In deze paragraaf zal ik ingaan op de methodiek die is gebruikt voor dit onderzoek en op de positie
die ik als onderzoeker heb ingenomen bij het schrijven van deze scriptie. Er zal ten eerste gekeken
worden naar de positie die ik heb ingenomen tijdens de totstandkoming van deze scriptie, waarbij
kritisch zal worden gereflecteerd op de voor- en nadelen die deze positionering met zich meebrengt.
Vervolgens wordt de wijze van dataverzameling toegelicht en wordt verantwoording afgelegd voor
de keuze die is gemaakt bij het selecteren van de geïnterviewden.
Dit onderzoek is een kwalitatief onderzoek. Als interviewer kun je in een kwalitatief onderzoek jezelf
op twee verschillende manieren onderscheiden. Je kunt gebruik maken van de realistische stijl,
doordat je je als onderzoeker onzichtbaar opstelt in het verslag. De andere stijl die gehanteerd kan
worden binnen kwalitatief onderzoek is de confessionele stijl. Dit betekent dat je veel aandacht hebt
voor de persoonlijke beleving van de onderzoeker inclusief dwaalwegen en emoties.
In mijn onderzoek wil ik mijzelf opstellen als ‘’subtiel realistisch’’. Ik heb in dit onderzoek niet de
ambitie mijn positie als werknemer bij het bedrijf uit te vlakken, maar ik wil me zowel reflexief als
(zelf-) kritisch opstellen (Boeije, 2005). Hierbij moeten wel een aantal kanttekeningen worden
geplaatst. Ik ben me bewust ben van mijn positie binnen dit bedrijf en welk effect dit teweeg kan
brengen bij de mensen die ik interview. Ik heb er bewust voor gekozen om eerst een survey uit te
laten voeren onder alle medewerkers om de doelgroepen in kaart te brengen (zie bijlage 1). Dit
omdat ik gezien mijn functie als operationeel manager over diepgaande kennis beschik van ons
personeelsbestand en onze operationele processen zoals de in- en uitstroom van personeel.
Daarnaast zijn de doelgroepen, te weten de (ex)Wajongers en de (ex) WWIK-ers, die ik wil
onderzoeken momenteel werkzaam bij het bedrijf. Het bedrijf waar we de interviews gaan afnemen
26
heet Kalff en de Jager/ The Fundraising Company. Het bedrijf heeft twee vestigingen, zowel in
Amsterdam als in Almere. Het bedrijf is gespecialiseerd in contacten onderhouden met donateurs
van goede doelen, culturele instellingen en politieke partijen. Deze contacten komen grotendeels tot
stand door telemarketing gesprekken te voeren met de achterban van deze goede doelen. Dit kan als
doel hebben om informatie te verstrekken aan de donateur, deze te bedanken, of door te vragen
naar een andere vorm van steun of een hogere donatie. De Wajongers en WWIK-ers die ik heb
geïnterviewd zijn momenteel aan het werk als callcenteragent bij Kalff en de Jager/The Fundraising
Company. Gezien mijn interesse als politicologiestudent en als werkgever in aspecten zoals Social
Return 1 en de waarde van werk, afgezien van de financiële genoegdoening, ben ik erg benieuwd
naar de waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen. Ook ben ik benieuwd welke waarden er
ten aanzien van arbeidsparticipatie zijn geformuleerd door de overheid ten opzichte van deze
doelgroepen. Daarnaast biedt het doen van dit onderzoek mij de mogelijkheid om diep en
nauwkeurig op de stof in te gaan.
Dataverzameling
Het theoretisch kader is in eerste instantie gebaseerd op een uitgebreide literatuurstudie van
verschillende wetenschappelijke publicaties over het onderwerp. Nadat ik bij de economische
literatuur op een ‘’terra incognita’’ stuitte bij het definiëren van de waarde van werk heb ik de vraag
filosofisch benaderd aan de hand van het werk van filosofen Arendt en Nussbaum. Uit beide
filosofieën over de betekenis van werk heb ik een conceptueel kader gedestilleerd. Deze concepten
zijn geoperationaliseerd door aan ieder concept een aantal vaardigheden te koppelen, dit heb ik
gedaan met behulp van het praktische onderzoek van het SCP (SCP,2010). Het conceptuele kader is
vormgegeven in een semigestructureerde vragenlijst die is opgesteld voor beide doelgroepen. De
concepten zijn daarbij leidend geweest voor het onderwerp van de vraag, de vaardigheden worden
als mogelijke antwoorden genoemd in het interview en kunnen gebruikt worden om de
geïnterviewden op weg te helpen. Door middel van een survey wat is toegevoegd als bijlage heb ik
op basis van economische, demografische en economische factoren de Wajongers en WWIK-ers die
bij het bedrijf aan het werk waren geselecteerd. Uiteindelijk heb ik acht interviews gehouden met
beide doelgroepen, vijf interviews met WWIK-ers en drie interviews met Wajongers. De interviews
zijn vrijwillig afgenomen op de werkvloer. Voorafgaand aan het interview heb ik het doel van het
interview verteld, en gevraagd of ze toestemming wilden geven om het interview op te nemen. Ook
heb ik mijn eigen positie duidelijk gemaakt en verteld dat de informatie verkregen uit het interview
1 Langdurig werklozen en ( gedeeltelijk) arbeidsongeschikten een kans bieden om ( betaalde) werkervaring op te doen
27
niet gebruikt zal worden op een oneigenlijke manier. In overleg met alle geïnterviewden zijn de
namen gefingeerd.
Na de totstandkoming van de theorie ben ik begonnen met het in kaart brengen van de huidige
economische ontwikkelingen en het overheidsbeleid ten opzichte van beide doelgroepen. Door een
aantal ingangen bij het DWI heb ik naast diverse onderzoeken van Regioplan en het ministerie van
Sociale zaken een aantal belangrijke beleidsdocumenten in bezit weten te krijgen. Onder andere de
beleidsnota van het DWI, Werken als doel, participeren de norm, en een kritische reflectie op de
uitvoering daarvan door de Inspectie van Raad en Inkomen. Daarnaast is er met betrekking tot het
analyseren van het overheidsbeleid een document bestudeerd waarin de doelstellingen vanuit de
Europese Unie ten aanzien van armoede staan vermeld. Met behulp van diverse
evaluatieonderzoeken en rapporten van onder andere het Centraal Plan Bureau, Regioplan, de Raad
voor Werk en Inkomen en het Sociaal Cultureel Planbureau heb ik zowel de huidige economische
situatie als het beleid ten opzichte van beide doelgroepen in kaart gebracht. Daarna heb ik
geprobeerd te duidden op welke waarden het huidige re-integratiebeleid is gebaseerd van het DWI,
als uitvoeringsinstantie van de WWB voor de onderzochte doelgroepen. Na de afronding van de
theorie en de uiteenzetting van het overheidsbeleid heb ik een aantal kritische kanttekeningen
geplaatst bij het huidige re-integratiebeleid.
2. Wajongers, WWIK-ers en de huidige economische ontwikkelingen
2.1 Wajongers, WWIK-ers en de huidige economische ontwikkelingen
Wat zijn de huidige economische ontwikkelingen en de effecten van trends zoals individualisering en
concepten als ‘’de prestatiemaatschappij’’ op de arbeidsmarkt? Wat zijn hiervan de effecten voor
diegene die economisch zwakker gepositioneerd zijn en specifiek voor de doelgroepen die ik ga
onderzoeken? Over de effecten van de economische crisis op de sociaal zwakkeren op de
arbeidsmarkt gebruik ik literatuur van het Centraal Planbureau over de recessie.
Dit zal gespecificeerd worden naar de huidige ontwikkelingen omtrent het terrein van arbeid en
sociale zekerheid voor de Wajongers en de WWIK-ers. Daarna formuleer ik hoe het huidige beleid er
uitziet ten opzichte van de onderzochte doelgroepen. Ik besluit met een aantal verwachtingen ten
aanzien van de veranderingen die de overheid voornemens is te gaan doorvoeren in haar beleid voor
deze doelgroepen. Hierbij zal ik me baseren op literatuur uit het Actieplan van de Rijksoverheid ten
aanzien van de Wajong en een probleemanalyse die daarvoor is gemaakt door het centrum Research
voor Beleid. Met betrekking tot de WWIK-ers richt ik me op het evaluatierapport van de
Rijksoverheid over de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars uitgevoerd door het ministerie van Sociale
28
zaken en Werkgelegenheid. Een consequentie die de afschaffing van de huidige regelingen voor
genoemde doelgroepen heeft is dat de uitkering van deze beide doelgroepen in de nabije toekomst
niet meer onder het UWV valt maar onder het DWI als gemeentelijke uitvoeringsinstantie. Met
betrekking tot de uitvoering van deze nieuwe wet en regelgeving evalueer ik de manier waarop het
DWI haar re-integratiebeleid heeft vormgegeven en op welke waarden dit is gebaseerd. Ik ben met
name benieuwd welke vorm van re-integratie het DWI zelf aanbiedt aan Wajongers en WWIK-ers en
op welke waarden dit specifieke re-integratiebeleid van het DWI is gebaseerd om de toetreding naar
de arbeidsmarkt voor genoemde doelgroepen te vergemakkelijken en te vergroten. Ik zal me hierbij
baseren op de (herschreven) beleidsnota van het DWI uit 2011, Werken als doel, participeren als
norm en op studies van het onderzoeksinstituut voor Werk en Inkomen, Regioplan en een aantal
relevante onderzoeken van het Sociaal Cultureel Planbureau over werken.
Zoals in de inleiding staat geschreven gaat volgens het Centraal Planbureau het percentage
werklozen in 2012 stijgen naar 6,5 %. Zo hoog is dit percentage niet meer geweest sinds 1984. Dit zijn
schrikbarende cijfers, temeer omdat er voor een aantal specifieke doelgroepen, zoals de Wajongers
en de WWIK-ers de huidige subsidie- en compensatie regelingen gaan vervallen. In de nieuwe
wetgeving zullen deze doelgroepen allemaal een beroep op de bijstand zullen moeten doen wanneer
de Wet Werken naar Vermogen voor alle doelgroepen aan de onderkant van de samenleving van
kracht wordt. Doel van de Wet Werken naar Vermogen, voortaan afgekort als WWNV, is dat zoveel
mogelijk doelgroepen aan de onderkant van de samenleving op een zelfstandige manier
(minimum)loon kunnen verwerven door te Werken naar Vermogen (Teulings&Van Ewijk, 2009).
Teulings en Van Ewijk van het CPB concluderen in hun boek De grote recessie dat schokken in de
werkloosheid tijdelijk zijn en voor een gemiddelde recessie gelden, echter voor een kredietcrisis is
deze fluctuatie in de duur van werkloosheid minder duidelijk. Volgens onderzoek van Reinhart en
Rogoff werkt een kredietcrisis normaliter langer door op de arbeidsmarkt omdat een kredietcrisis op
grote schaal baanvernietiging als gevolg heeft. Het scheppen van nieuwe banen vergt daarentegen
nieuwe investeringen en bedrijven investeren minder door de crisis waardoor er minder banen
beschikbaar zijn. Hierdoor blijven werknemers langer thuis zitten, met als gevolg dat ze belangrijke
vaardigheden verliezen en zodoende later minder makkelijk weer kunnen re-integreren op de
arbeidsmarkt.
Een ander negatief neveneffect van de huidige kredietcrisis is de verminderde productiviteit op de
arbeidsmarkt. Minder investeringen betekent hogere rentepremies en een zoektocht naar
efficiëntere en goedkopere productiemethoden. Dit betekent bijvoorbeeld meer productie
outsourcen, machines langer laten doorwerken zonder ze te vervangen en bezuinigen op personeel.
29
De gevolgen van deze crisis zullen ook lang merkbaar blijven door structureel hoge
werkloosheidscijfers en een lager bruto binnenlands product en dus niet in de laatste plaats de
zwakkeren op de arbeidsmarkt treffen (Teuling& Van Ewijk, 2009).
2.2 Ontwikkelingen op het terrein van arbeid en sociale zekerheid met betrekking tot
Wajongers en WWIK-ers
Wanneer we de huidige economische recessie vergelijken met de recessie van eind jaren tachtig,
kunnen we concluderen dat de risico`s van werkloosheid zeer ongelijk zijn verdeeld. Het
werkloosheidspercentage van jongeren, allochtonen en laagopgeleiden neemt volgens onderzoek
altijd meer dan gemiddeld toe in een periode van crisis. Tijdens een diepe economische recessie
zoals de huidige wordt het werkloosheidsrisico niet alleen tussen groepen ongelijker verdeeld, maar
ook binnen groepen (Teulings&Van Ewijk, 2009).
30
(Grafieken overgenomen uit http://www.dgroterecessie.nl/hoofdstuk06.htm, geraadpleegd op 1 april)
Zowel Wajongers als WWIK-ers behoren dus tot de doelgroepen die gedurende een economische
recessie het meeste risico lopen op langdurige werkloosheid. Het grootste probleem voor beide
doelgroepen is, is dat gedurende een langere periode van werkloosheid iemands kwalificaties en
vaardigheden verloren gaan. Niet alleen bedrijfsvaardigheden, ook persoonlijke en sociale
vaardigheden nemen af wanneer iemand gedurende een langere periode werkloos is (Teulings& Van
Ewijk, 2009).
Economen Blanchard (2009) en Diamond (2009) hebben beiden uitgebreid onderzoek gedaan naar
dit verschijnsel. Blanchard is overigens ook hoofdeconoom van het International Monetair Fund. Uit
onderzoek van beide wetenschappers blijkt dat werkgevers werkzoekenden die een bepaalde
periode werkloos zijn geweest, niet meer aannemen. Sterker nog, ze bieden liever een hoger loon
om andere sollicitanten te krijgen dan langdurig werklozen. Door de hoge lonen worden er weer
minder nieuwe banen gecreëerd. Dit verklaart ten dele het verschijnsel waarom na een recessie de
werkloosheid vaak gedurende lange tijd op een hoog niveau blijft hangen. Maar hoe moet de koek
dan worden verdeeld tijdens een periode van grote recessie en minder arbeid? Jongeren kunnen
bijvoorbeeld op de arbeidsmarkt niet simpelweg de ouderen vervangen. Jongeren zijn vaak flexibeler
en ook meer up-to-date maar missen ervaring en overzicht. De ogenschijnlijk meest directe manier
van werkloosheid verlagen is de overheid zelf banen laten scheppen, gesubsidieerde arbeid dus. In
de volksmond heette dit vroeger de Melkertbanen. Deze banen hebben idealiter een tijdelijk
karakter en zijn bedoeld om de werklozen in het arbeidsproces te houden zonder verlies van
vaardigheden (Teulings&Van Ewijk,2009).
Echter, er zijn veel onderzoeken geweest naar deze maatregel, en die wordt niet per se positief
beoordeeld. Het DWI heeft vanwege de bezuinigingen besloten om praktisch alle (gedeeltelijk)
gesubsidieerde arbeid af te schaffen in 2012 en zich alleen nog maar te richten op de kortdurende
werklozen (Beleidsnotitie DWI 2011-2015). Bij kansrijke werklozen is de mogelijkheid tot snelle re-
integratie naar betaalde arbeid namelijk groter. Daarnaast kan een neveneffect van een Melkertbaan
zijn dat de werknemer gewend raakt aan de relatief lage stress en aan het type werk. Gesubsidieerde
arbeid zou idealiter volgens Teulings en Van Ewijk alleen moeten worden ingezet voor de minst
kansrijke werklozen (Teulings&Van Ewijk,2009). In het verleden is dit echter niet gebeurd, waardoor
veel gemeentes nog kampen met een (te) grote druk op de begroting en budgetten voor re-
integratie. De gemeente Amsterdam besteedde de afgelopen jaren bijvoorbeeld gemiddeld veertig
miljoen per jaar aan verschillende vormen van gesubsidieerde arbeid ( Beleidsnotitie DWI 2011-2015,
49).
31
Een positief aspect in tegenstelling tot de jaren tachtig van het beleid van de overheid is dat werken
financieel aantrekkelijker is geworden doordat het verschil tussen een uitkering en het nettoloon
voor mensen groter is geworden. Momenteel is het aantal Nederlanders met een bijstandsuitkering
eind vorig jaar echter opnieuw gestegen. In totaal kregen 316.000 mensen een bijstandsuitkering,
dat zijn er 9000 meer dan een jaar geleden. Het aantal Wajongers dat afgelopen jaar een uitkering
aanvroeg is ook gestegen. In 2011 kregen 75.000 jongeren een Wajong uitkering, dat zijn er 4.000
meer dan in 2010. Vanwege het recente stopzetten van de WWIK is niet duidelijk uit hoeveel ex-
WWIK-ers deze cijfers momenteel bestaan (CBS,2012).
Wat zijn nu specifiek de ontwikkelingen op het terrein van arbeid voor de Wajongers? De overheid
investeerde met haar Actieplan Jeugdwerkloosheid specifiek in opleiding en ontwikkeling voor deze
doelgroep. Onderwijs en scholing spelen een cruciale rol in de moderne kenniseconomie. Door de
bezuinigingen is dit grootscheeps opgezette Actieplan echter afgeschaft. De econoom Becker (1964)
is bekend geworden met zijn onderzoeken dat investeren in menselijk kapitaal de productiviteit
verhoogd, en daarmee bijdraagt aan de welvaart van de samenleving en aan individuen in het
algemeen. Onderwijs is dus goed om de gevolgen van de crisis voor de jongeren te beperken,
daarnaast is het ook een goede besteding van de verloren en dus werkloze, tijd. Echter, voor
sommige jongeren is dit geen aanlokkelijk perspectief. Als je niet bent opgevoed in een gezin waarin
het normaal is om langer te studeren of bijvoorbeeld behept bent met sociale en/of fysieke
beperkingen, is het moeilijker om lang op school te blijven. Beleid moet zich dus met name op deze
groepen jongeren richten die door hun beperking achterblijven op de maatschappij.
Wanneer de Wet Werken naar Vermogen van kracht wordt in 2013 heeft dit gevolgen voor de
huidige Wajongers. In dit scenario gaat het UWV bekijken welke Wajongers er zijn ingestroomd voor
januari 2012 en voor welk percentage deze jongeren arbeidsgeschikt zijn. Wanneer de Tweede
Kamer akkoord gaat met de WWNV, betekent dit dat bedrijven deze Wajongers mogen gaan betalen
naar productiviteit, vandaar ook de titel van de wet, werken naar vermogen. Wanneer Wajongers
gedeeltelijk kunnen werken krijgen ze een lagere uitkering ( 70% van het minimumloon) Door te
werken kunnen Wajongers dan een aanvullend inkomen verdienen. Wanneer je als Wajonger
helemaal niet kunt werken, verandert er niets en behoudt de Wajonger de uitkering van 75% van het
minimumloon (Rijksoverheid, 2012a). Wanneer alles volgens plan verloopt gaat de Wet Werken naar
Vermogen vanaf januari 2014 volledig van kracht. Door de politiek instabiele situatie door de val van
het Kabinet Rutte is het momenteel onzeker of en wanneer dit doorgaat.
Omdat de WWIK is weggevallen sinds 1 januari 2012 vallen ex- of aankomende kunstenaars die
potentieel van de WWIK gebruik hadden kunnen maken, ook onder de Wet Werken naar Vermogen
32
en daarmee dus onder de uitvoering van de Wet Werk en Bijstand, de WWB. Voor hen gelden
dezelfde regels als voor de Wajongers. Wanneer de Tweede Kamer akkoord gaat met de WWNV,
betekent dit dat bedrijven uitkeringsgerechtigden (waaronder (ex-) WWIK-ers en Wajongers) mogen
gaan betalen naar productiviteit. De constructie is dat werkgevers werknemers betalen naar
productiviteit. Stel: de norm voor het inpakken van een aantal dozen ligt op tien, maar de
medewerker vult er slechts vijf in een uur. Dan hoeft de werkgever maar de helft van het
minimumloon uit te keren voor dat gewerkte uur, en vult de gemeente, als uitvoeringsinstantie van
het beleid, dit bedrag aan tot het minimumloon (Rijksoverheid,2012b).
Bepalen van de loonwaarde
De crux in dit voorgestelde beleidsinstrument zit hem in het feit wie er bepaald dat werknemers te
weinig productief zijn om het minimumloon te ontvangen. Met andere woorden, wie meet de
loonwaarde van deze werknemers? Dit gaat volgens de plannen de gemeente zelf doen door middel
van het afnemen van toetsen. Echter, de gemeente ziet de bewuste werknemer niet aan het werk en
kan dus moeilijk een inschatting maken (Stellinga NRC,2012) Is dit geen glijdende schaal? Bedrijven
hebben namelijk belang bij het indiceren van een lage loonwaarde, wanneer de medewerker
onverhoopt productiever is, dan betaalt de gemeente toch de aanvulling tot en met het
minimumloon. De gemeente als uitvoeringsinstantie heeft daarentegen weer een belang bij het
bepalen van een relatief hoge loonwaarde, omdat dit minder drukt op de budgetten voor re-
integratie. Het is goed mogelijk dat deze tegengestelde belangen van beleidsuitvoerder en werkgever
op termijn perverse prikkels oproepen bij de indicatiestelling en het terwerkstellingstraject.
Hoe ziet het huidige overheidsbeleid eruit ten opzichte van Wajongers en WWIK-ers? Dat wordt in de
volgende twee paragrafen uiteen gezet.
2.3 Wajong beleid
De wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening jonggehandicapten, oftewel de Wajong, is een
inkomensvoorziening voor jongeren die op een relatief jonge leeftijd ( gedeeltelijk) arbeidsongeschikt
zijn geworden en zodoende slechts een gedeelte of niet kunnen werken. Het UWV keert nu nog de
uitkering uit, wanneer de Wajongers straks onder de Wet Werken naar Vermogen gaan vallen wordt
de gemeente de uitvoeringsinstantie omdat Wajongers dan onder de bijstandsregeling gaan vallen.
De beleidsnota van het DWI, Werken als doel, participeren de norm, is hier al op ingericht.
Wanneer is iemand arbeidsongeschikt? Het UWV hanteert de volgende definitie:
33
Je bent geheel of gedeeltelijk arbeidsongeschikt als rechtstreeks en medisch kan worden vastgesteld
dat u door ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling niet in staat bent om door middel van werk
hetzelfde te verdienen als een gezonde persoon met gelijke opleiding en ervaring in uw buurt
( www.uwv.nl/arbeidsongeschikt).
Momenteel maken landelijk ongeveer 200.000 jongeren gebruik van de Wajong regeling en groeit de
regeling met gemiddeld 16.000 nieuwe instromers gemiddeld per jaar. De toegang tot de Wajong is
niet nauwkeurig afgebakend, dit heeft als resultaat dat bijna de gehele nieuwe instroom aan
Wajongers uit jongeren met een ontwikkelingsstoornis bestaat. Het Centraal Plan Bureau heeft in
een dwingend rapport Van bijstand naar Wajong geschreven dat bij een ongewijzigd overheidsbeleid
het aantal van 200.000 Wajongers binnen 30 jaar verdubbeld is. Deze kosten zijn voor de
maatschappij niet meer op te brengen. De toename van het aantal Wajongers uit het verleden heeft
sterk samengehangen met de invoering van de Wet Werk en Bijstand, die ervoor heeft gezorgd dat
gemeenten een (perverse) prikkel kregen door te bezuinigen op de bijstand. Zodoende zijn veel
jongeren die op gemeentelijk niveau in de bijstand zaten, door gebruik te maken van onnauwkeurige
poortwachtersmethoden, de Wajong bij het UWV ingestroomd, waardoor de kosten voor de
gemeenten weer hanteerbaar bleven (CPB, 2011a). De totale omvang van de bijstand is dus
verminderd op gemeentelijk niveau, maar de kosten van de Wajong uitkering zijn inmiddels op
landelijk niveau onhoudbaar geworden. Komt de stijging van de Wajong alleen maar doordat
gemeenten de uitkering van jongeren doorschuiven naar het UWV? Of zijn er momenteel ook veel
meer jongeren met een ontwikkelings- en of gedragsstoornis? De Wajong kost de samenleving nu
meer dan 2 miljard euro aan uitkeringen, feitelijk zijn de kosten natuurlijk hoger, omdat Wajongers
geen belasting afdragen. Dit bedrag is overigens exclusief de miljoenen aan re-integratietrajecten en
sociale werkplaatsen (CPB,2012a).
Echter wanneer de Wet Werken naar Vermogen ingaat zal de gemeente weer verantwoordelijk voor
deze doelgroep worden en voor de uitvoering van deze wet. De Wajong is erop gericht jongeren met
een beperking te ondersteunen bij het vinden en houden van een baan bij een reguliere werkgever,
het is dus een wet die het werken stimuleert en er preventief voor wil zorgen dat er onnodig veel
jongeren in de bijstand belanden. Onderzoeksbureau Regioplan heeft in 2009 een grootschalig
onderzoek ingesteld om de diverse doelgroepen aan zogenoemde Wajongers in kaart te brengen. Er
werd bij dit onderzoek niet alleen gekeken naar de beperkingen maar zeker ook naar de
zelfstandigheid en de mate van leervermogen van de onderzochte jongeren. Op basis van haar
onderzoek heeft Regioplan de Wajonger in vijf verschillende categorieën onder gebracht.
- De zelfredzame
34
Is fysiek beperkt. Wel in staat om zelfstandig te functioneren, in deze groep bevinden zich ook
mensen met een HBO/WO niveau. Is in staat om te leren van ervaringen, kan een volwaardige
functie aan.
- De specialist
Onder andere autisme en ADHD stoornissen. Zijn in staat na verloop van tijd zelfstandig te
functioneren. Met name inzetbaar voor gespecialiseerde, repeterende taken. In deze grote groep
bevinden zich ook mensen met een HBO/WO denkniveau. Hebben en hoog werktempo maar
moeite met focussen en prioriteiten stellen. Extra begeleiding bij contact met collega`s en
klanten is gewenst.
- De gezelschapsspeler
Verstandelijk beperkt. Met name inzetbaar voor elementaire taken. Hebben vaak moeite met de
beperkingen die bij werk horen, zoals het houden aan pauzetijden en moeten ook leren dat er
grenzen zijn aan gedrag wat geaccepteerd kan worden in de omgang met collega`s en
leidinggevende. Extra begeleiding hierbij is gewenst.
- De begrensde
Psychisch belast. Met name inzetbaar voor elementaire taken. Vaak jongeren met een
opeenstapeling van problemen, meestal ook afkomstig uit de thuissituatie. Hebben veelal geen
Wajong uitkering. Verschillend van niveau, verschillend van beperking en voor verschillende
taken inzetbaar. Hebben moeite om hun gedrag onder controle te houden en overzien het effect
van hun handelen meestal niet. Intensieve begeleiding van jobcoach op de werkvloer is gewenst.
Momenteel biedt de Wajong jonggehandicapten (de verzamelnaam voor bovenstaande categorieën)
en studenten die arbeidsongeschikt zijn een uitkering aan op minimumniveau. De instroom onder
Wajongers is de laatste jaren sterk gestegen maar het aantal Wajongers dat werkt is echter gelijk
gebleven (CPB, 2012a).
Uit het onderzoek van Regioplan uit 2009 naar de Wajonger als werknemer blijkt dat alle Wajongers
in meer of mindere mate behoefte hebben aan intensieve begeleiding. Dit kan begeleiding zijn van
een jobcoach, van een woonbegeleider of een maatschappelijk werker, afhankelijk van de
problematiek van de Wajongere. Kenmerkend voor de situatie van veel Wajongers is, dat juiste en
tijdige begeleiding en ondersteuning op het werk door collega`s en direct leidinggevende van
doorslaggevend belang is bij het doen slagen van een Wajonger aan het werk. Problemen traden dan
35
ook vaak op bij een personeelswijziging waardoor gemaakte afspraken met leidinggevenden
vervielen of er minder begeleiding was (Regioplan, 2009).
Uit het onderzoek van Regioplan is ook gebleken dat de meeste Wajongers uitvallen in een
werktraject door onvoldoende begeleiding door de leidinggevende. Een nieuwe leidinggevende is bij
personeelswijzigingen dan niet op de hoogte van de gemaakte afspraken met de Wajonger. En heeft
hierdoor bijvoorbeeld (te) veel kritiek op zijn of haar functioneren. Dit leidt tot een grote uitval bij
Wajongers ( Regioplan,2009: 23).
De meeste Wajongers uit het onderzoek gaven aan dat ze in sommige gevallen hun werkgever
bewust niet op de hoogte hadden gesteld van hun beperkingen, met als gevolg dat de werkgever
geen rekening hield met hun beperkingen. Overigens, de respondenten uit het Regioplan onderzoek
gaven ook aan, dat al was de werkgever op de hoogte van de beperkingen van de Wajonger, dit niet
altijd betekende dat er meer rekening met de Wajonger werd gehouden (Regioplan, 2009: 31).
Uit de onderzochte Wajongers door Regioplan blijkt dat de zelfredzamen het minste problemen
ervaren bij beperkte begeleiding op het werk. Specialisten ervaren daar al meer problemen mee. Dit
zijn ook de doelgroepen die niet altijd uit zichzelf vertellen dat er iets aan de hand is, wat in veel
gevallen tot vervroegde uitval leidde. De gezelschapsspelers en begrensden kunnen vaak niet goed
zelf formuleren wat er met hen aan de hand is, deze taak neemt de jobcoach dan over. Dit betekent
niet automatisch dat dit wel tot het gewenste resultaat leidt. De jobcoaches hebben een behoorlijke
caseload en ook niet altijd evenveel tijd om de cliënten van de juiste begeleiding te voorzien.
Daarnaast is het in de Wajong trajecten vaak onduidelijk wie, de maatschappelijk werker, de
woonbegeleider, de leidinggevende, de jobcoach, er nou verantwoordelijk is voor welk deel van het
re-integratietraject van de Wajonger. Met name door personeelswisselingen in deze keten en een
gebrek aan informatie is de tewerkstelling en het behouden van werk voor de Wajonger een arbeids
en tijdsintensief proces (Regioplan, 2009: 45).
Samenvattend blijkt uit het onderzoek van Regioplan onder de ondervraagde Wajongers, dat kennis
en acceptatie van de beperkingen van de Wajonger doorslaggevend is voor een zo groot mogelijke
kans op werkbehoud van de Wajonger. Voor de zelfredzamen en de specialisten is deze behoefte aan
begeleiding het minst groot. Voor de begrensden en de gezelschapsspeler geldt dat ze naast de
begeleiding door een jobcoach en een leidinggevende op het werk ook vaak de behoefte hebben aan
een woonbegeleider en/of maatschappelijk werker om hun baan te behouden en om ‘’de boel op de
rit te houden.’’ Daarnaast is er onder deze categorieën ook een sterkere en grotere behoefte aan
begeleiding en acceptatie op het werk.
36
Om de Wajonger aan het werk te houden moeten er in de begeleidingstrajecten diverse
aanpassingen gemaakt in uren, technische aanpassingen, taken en productiviteit. Dit vereist
maatwerk en kost tijd. Werkgevers zijn echter vaak slecht op de hoogte van de beschikbare
loondispensatie en subsidiemaatregelen voor deze aanpassingen waardoor er geen of te weinig
gebruik van wordt gemaakt en Wajongers zodoende ( onnodig) snel weer uitstromen ( Regioplan,
2009: 54).
Uit onderzoek van Regioplan blijkt dat de verschillende categorieën Wajongers, gezien de
verschillende indicaties, allemaal een andere vorm van begeleiding nodig hebben om hun baan te
kunnen behouden. Bij de zelfredzamen blijkt bijvoorbeeld dat de aard van het werk zo goed mogelijk
moet aansluiten op hun beperking. Bij de specialisten mag er weer geen productiepiek zijn en moet
klantcontact worden beperkt. Typerend voor de gezelschapsspelers en de begrensden is dat de taken
een repeterend karakter moeten hebben en afgebakend moeten zijn ( Regioplan,2009).
Ook de werknemersvaardigheden van de verschillende groepen zijn heel divers ontwikkeld. Zo blijkt
een zelfredzame geen problemen te hebben met de ‘sociale mores’ van het werk maar specialisten
met een aan autisme verwante stoornis hebben hier erg veel moeite mee, wat in veel situaties heeft
geleid tot irritaties met collega`s en dit heeft een grote reden gespeeld bij de latere uitval van werk (
Regioplan, 2009). Voor gezelschapsspelers is het sociale aspect bij uitstek het leuke aspect van het
werk. Na de pauze moeten ze vaak juist gesommeerd worden weer aan het werk te gaan.
Begrensden hebben vaak moeite met hiërarchie en hierdoor vaker conflicten met collega`s en
leidinggevenden. Ze worden snel boos en/of agressief en hebben moeite om hun emoties onder
controle te houden. Dit heeft geleid tot een relatief hoog verzuim en uitval.
Samenvattend hebben alle vier de categorieën Wajongers een verschillende behoefte aan
begeleiding en ondersteuning op het werk
- De zelfredzame
Ondersteuning bij technische aanpassing van de werkplaats. Begeleiding gericht op acceptatie van de
beperking, toegang tot de hulpmiddelen en het op tijd aangeven van grenzen.
- De specialist
Begeleiding nodig om structuur aan te brengen in het werk en moeten leren om prioriteiten te
stellen. Sommige specialisten hebben ook begeleiding nodig in het contact met klanten. De specialist
heeft vaak ook begeleiding nodig om het privéleven op orde te krijgen en te houden.
- De gezelschapsspeler
37
Heeft een aangepaste werkplek nodig waarbij de taken eenvoudig zijn. Intensieve begeleiding is
gewenst met name richting werktempo en contact met collega`s.
- De begrensde
Heeft een aangepaste werkplek nodig met een duidelijke structuur waarin prikkels en werkdruk
zoveel mogelijk worden uitgesloten. De begrensde heeft structurele en psychische begeleiding nodig,
zowel op werk als thuis.
Het blijkt uit de gesprekken met jobcoaches en Wajongers echter onduidelijk te zijn of en in hoeverre
een functie is aangepast in taken, productiviteit en technische aanpassingen. Vaak weet een
Wajongere zelf niet in welke categorie hij of zij valt. Ook voor jobcoaches is dit lastig omdat er nog
niet veel met deze categorieën wordt gewerkt in de praktijk blijft de plaatsing van een Wajongere bij
een reguliere werkgever maatwerk vereisen. Aanpassingen in uren zijn bijvoorbeeld makkelijk te
maken. Wajongers zelf hebben geregeld te weinig (zelf)reflectie en een helikopterview om een
goede inschatting van de benodigde werkaanpassing te maken. Wel is het zo dat de woonsituatie van
de Wajongere in combinatie met een slecht geïnformeerde werkgever leiden tot de hoogste uitval.
Een stabiele woonsituatie en goed geïnformeerde werkgevers en collega`s dragen zeker bij aan het
behoud van arbeid (Regioplan, 2009).
2.4 Evaluatie van de WWIK
De WWIK, de Wet Werk en Inkomen Kunstenaar, had als doel om kunstenaars te ondersteunen bij
het opbouwen van een renderende beroepspraktijk, dan wel hen in staat te stellen om een tijdelijke
terugval in inkomsten op te vangen. In het verlengde van deze doelstelling had de WWIK ook als doel
om te voorkomen dat een kunstenaar een beroep moest doen op de bijstand (startnotitie WWIK
ministerie van SZW, 2009).
De Wet Werk en Inkomen Kunstenaars steunde kunstenaars bij het opbouwen van een zelfstandige
beroepspraktijk, de kunstenaars hadden 48 maanden recht op zeventig procent van een
bijstandsuitkering wanneer zij een stijgend inkomen wisten te vergaren uit hun kunst. Er mocht
bijverdiend worden tot 125% van het bijstandsniveau.
Kunstenaars die in aanmerking wilden komen voor de WWIK moesten een inkomenstoets en een
beroepsmatigheid toets af laten nemen ieder jaar. In het evaluatierapport van de wet door IVA
beleidsonderzoek en advies, staat dat sinds 1999 in totaal bijna 14.000 kunstenaars zijn toegelaten
tot de WWIK. De kosten van de WWIK over de afgelopen 10 jaar zijn geraamd op 33 miljoen euro (
IVA, 2010).
38
Het bedoelde beleid van de WWIK, kunstenaars in staat stellen een eigen succesvolle beroepspraktijk
te laten opstarten binnen vier jaar, is succesvol gebleken. Tweederde van de kunstenaars die uit de
WWIK zijn, heeft zelf om de beëindiging ervan gevraagd, bij een derde gebeurde dat op verzoek van
de gemeente. Wanneer de beëindiging op verzoek van de gemeente was, was dit in de meeste
gevallen omdat de uitkeringsduur was verstreken. Opvallend is dat bij twintigers en dertigers vaak
het initiatief bij de kunstenaars ligt om de WWIK te beëindigen, terwijl dit bij veertigers en vijftigers
omgekeerd is (IVA, 2010).
Het succes van de beleidsmaatregel de WWIK is uiteraard in eerste instantie af te meten aan het
percentage kunstenaars dat na beëindiging van de maatregel een succesvolle beroepspraktijk heeft
en dus na de WWIK niet afhankelijk is van de bijstand. Uit onderzoek van de IVA blijkt dat van de
kunstenaars die in 2007 de WWIK beëindigden er 94% in 2008 niet in de bijstand was beland. Dit is
gepeild in de maand september. Een terugval van 6% naar de bijstand is succesvol te noemen.
Daarnaast heeft driekwart van de WWIK-ers die in 2007 of in 2008 de WWIK hebben stopgezet
inmiddels een succesvolle beroepspraktijk. Ook de kunstenaars zelf zijn over het algemeen tevreden
over de uitvoering van de WWIK, zo blijkt uit het onderzoek van de IVA. De meeste respondenten (
85%) vonden dat de gemeenten de WWIK goed of matig uitvoerden. Opvallend is dat de aanvraag
van de WWIK, de houding van de ambtenaar en het beroepsmatigheidsonderzoek als redelijk tot
goed worden beoordeeld. De kunstenaars waren veel minder tevreden over de hertoetsing van de
beroepsmatigheid en over de ruimhartigheid waarmee de regels werden toegepast en de slechte
informatievoorziening door de gemeente. Ook opvallend is dat de activerende arbeidsmarkt
maatregelen van de gemeente als het meest negatief worden beoordeeld tezamen met de
administratieve rompslomp van de wet (IVA, 2010).
Waarden WWIK beleid: Ruimte bieden en stimuleren
Op welke waarden was het beleid van de WWIK gebaseerd? Om ruimte te bieden en te stimuleren.
De WWIk werd geacht om op twee manieren bij te dragen aan de opbouw van een renderende
beroepspraktijk, door kunstenaars vrij te stellen van sollicitatieplicht en ruimte te geven om naast de
uitkering met de eigen beroepspraktijk bij te verdienen. Anderzijds door de kunstenaar te stimuleren
geld te verdienen met de eigen beroepspraktijk door de lage uitkering ( slechts 70% van de bijstand)
en door de progressieve inkomenseis en de beperkte duur van de uitkering. De meeste
geënquêteerde kunstenaars waardeerden aan het beleid van de WWIK vooral de ruimte en de
vrijstelling van sollicitatieplicht (ruim 90 procent). Meer dan 70 procent van de ondervraagde
kunstenaars stond ook positief tegenover de progressieve inkomenseis en de beperkte duur van de
uitkering evenals de ondervraagde gemeenten. Alhoewel de WWIK over het algemeen goede
39
resultaten boekte en de gebruiker als de verstrekker beide redelijk tot erg tevreden waren over de
maatregel werd de WWIK toch opgeheven per 1 januari 2012 (IVA, 2010).
Opheffen WWIK
De WWIK is afgeschaft per 1 januari 2012 met als argument dat kunstenaars net als anderen in hun
eigen levensonderhoud moeten voorzien. Als de inkomsten vanuit de kunst onvoldoende zijn, dan
moet er op een andere manier geld verdiend worden, desnoods met een baan buiten de kunstsector.
Het kabinet vindt dat sociale zekerheid alleen bestemd moet zijn voor diegenen die echt niet kunnen
werken en dat er niet voor kunstenaars anderen regels mogen gelden (Rijksoverheid,2012c)
Het kabinet wil huidige en toekomstige kunstenaars stimuleren in ondernemerschap door
zogenaamde presentatie-instellingen. Deze instellingen krijgen subsidie van de rijksoverheid en
organiseren tentoonstellingen en onderhouden internationale contacten met andere kunstenaars.
Het opheffen van de WWIK brengt het kabinet aan directe opbrengsten tien miljoen extra in het
laatje. Dit bedrag staat los van de administratieve handelingen en controlering door gemeentelijke
ambtenaren. De reden van de afschaf van de WWIK past in het ideologische plaatje van het huidige,
rechtse kabinet. Iedereen moet werken, kunstenaars ook. Er wordt vaak beweerd dat kunst voor
iedereen economisch toegankelijk moet zij omdat het van existentiële betekenisgeving kan zijn voor
de maatschappij. Door kritisch te maken, mensen anders te laten denken en kennis te laten maken
met de schoonheid en wijsheid van een andere cultuur. Het kan zorg dragen voor sociale cohesie en
integratie. Desalniettemin worden de kunstenaars door het huidige kabinet gedwongen om
economisch te redeneren. De cijfers zijn nog niet bekend, maar de verwachting is dat de duizenden
kunstenaars die momenteel gebruik maken van de WWIK door de afschaffing ervan in de bijstand
belanden of achter de lopende band komen te staan of ander productiewerk mogen gaan doen om in
hun inkomsten te voorzien (www.wwik.nl).
Met de afschaffing van de WWIK is de kans groot dat diverse kunstenaars een beroep gaan doen op
de bijstand. Ook de uitvoering van de Wajong komt voortaan voor rekening van de gemeentelijke
uitvoeringsinstantie. Interessant is het om in de volgende paragraaf uiteen te zetten op welke
waarden het re-integratiebeleid van het DWI is gebaseerd.
2.5 Re-integratiebeleid van het DWI ten opzichte van Wajongers en WWIK-ers.
Het doel van de WWB, de Wet Werk en Bijstand, in het algemeen is het bevorderen van
maatschappelijke participatie, het liefst door middel van een betaalde baan. De re-integratie naar
werk is dus een belangrijke indicator om op te sturen. Maar hoe meet je hoe effectief het re-
integratiebeleid is? Zijn de waarden van dit beleid wel te meten? Volgens het rapport van de
40
landelijke Rekenkamer wordt het netto effect van re-integratie meestal gemeten aan de hand van
administratieve data met behulp van economische methodes. Met die methodes wordt geprobeerd
te achterhalen of de bijstandsgerechtigden als gevolg van re-integratie (scholing, begeleiding,
coaching e.d) sneller een baan vinden. Door een vergelijkend onderzoek met twee verschillende
groepen respondenten word de effectiviteit van een re-integratietraject gemeten. Daaruit blijkt dat
met name het direct inzetten van een re-integratie traject zorgt voor een grotere slagingskans naar
betaald werk. Daarnaast blijkt dat van de instrumenten voor de bijstandsgerechtigden de
sollicitatietraining en de arbeidsbemiddeling het beste werkt ( Landelijke Rekenkamer,2009).
Wanneer we het DWI analyseren als uitvoeringsinstantie van de bijstand in de Gemeente Amsterdam
is het interessant om als eerste de cijfers te analyseren. De mate waarin bijstandsgerechtigden werk
vinden hangt deels samen met de inspanningen van gemeenten volgens onderzoek ( Landelijke
Rekenkamer, 2009). De 100.000 plus gemeente met de minste kans op uitstroom naar betaald werk
van een bijstandsgerechtigde was de gemeente Amsterdam, hier vond slechts zes procent in het jaar
2010 betaald werk (www.cbs.nl). Volgens de laatste onderzoeken heeft de Gemeente Amsterdam
43.573 mensen die bijstand ontvangen ( www.cbs.nl). Slechts 8% van de mensen die bijstand
ontvangen vind binnen een periode van een jaar betaald werk.
Gemiddeld besteedde de gemeente Amsterdam in 2009 circa 19.000 euro per persoon aan scholing
en re-integratietrajecten ( Rekenkamer Amsterdam, 2009). Uit een eerder onderzoek van de
Rekenkamer Amsterdam is geconcludeerd dat dit re-integratiebeleid leidde tot te weinig uitstroom
en dat daarnaast de inzet van de instrumenten door de gemeente niet effectief was.
De Landelijke Rekenkamer heeft een onderzoek gedaan naar de effectiviteit en doelmatigheid van de
uitvoering van de bijstand onder verschillende Nederlandse gemeenten, voor het samenstellen van
dit onderzoek zijn 74verschillende rapporten gebruikt. In dit onderzoek wordt alleen de relevante
resultaten uit het onderzoek gebruikt die van toepassing zijn op de gemeente Amsterdam. Uit deze
overzichtsstudie van de Rekenkamer blijkt dat er vanuit de theorie geen eenduidig antwoord is of het
beter is de re-integratie in eigen beheer te houden, uit te besteden of juist intensief samen te werken
met marktpartijen. Daarnaast is de kwaliteit van het ( Amsterdamse) re-integratiebeleid moeilijk
meetbaar een gevolg hiervan is dat ingekochte diensten niet altijd goed uitgevoerd worden en dat dit
ook lastig te controleren is. Ook over samenwerking met het bedrijfsleven is de theorie uit alle
rapporten niet eenduidig. De slagingskans van samenwerking met het bedrijfsleven blijkt vooral
afhankelijk van zachte factoren zoals belangen, goede wil en de capaciteiten van diegene die samen
werken. Op procedures en werkwijze van het DWI is in dit opzicht nog veel aan te merken. In het
bijzonder op efficiency en klantvriendelijkheid is nog een weg te gaan (Landelijke Rekenkamer,2009).
41
De grootste kritiek van de Rekenkamer op de uitvoering van het re-integratiebeleid door gemeenten
is dat er door de gemeenten bij de uitvoering van het beleid voornamelijk naar de korte termijn
gekeken wordt. De basis hiervoor is gelegd in de periode van 2002 tot en met 2005. Toen waren
gemeentelijke instanties namelijk verplicht om hun re-integratietrajecten uit te besteden bij private
bedrijven. Sinds 2006 zijn gemeenten vrij in de keuze om de re-integratie zelf uit te voeren of uit te
besteden. Gemeenten maken hierin verschillende keuzes. Uit onderzoek van de Rekenkamer blijkt
dat er niet veel verschil is in de effectiviteit van de onderzochte re-integratietrajecten of gemeenten
het nu zelf doen of uitbesteden aan een bureau. Een andere lastige meeteenheid is de slagingskans
van het vinden van een betaalde baan door een bijstandsgerechtigde. Ook nu worden er in analyses
naar de effectiviteit van het re-integratiebeleid alleen gekeken naar de uitstroom naar een baan, niet
hoe lang diegene die baan vervolgens behoudt. Desalniettemin oordeelt de Rekenkamer over het re-
integratiebeleid van de Gemeente Amsterdam dat dit over het algemeen te weinig effectief is en
teveel gericht op de korte termijn.
Sinds 2011 probeert de Gemeente Amsterdam een andere richting in te slaan met haar beleid door
haar accenten te verleggen. Zo wil de gemeente in de periode 2011-2015 meer aandacht besteden
aan samenwerking met werkgevers, zorg en welzijnsinstellingen een actievere rol te laten spelen
voor kwetsbare Amsterdammers en de eigen organisatie kritisch onder de loep te nemen. Daarnaast
wil het DW de omslag maken van cliënt naar klant, dit wil het DWI doen door de behoefte van de
cliënt centraal te stellen en door meer aandacht te besteden aan klanttevredenheidsonderzoeken.
Met de term klant in dit onderzoek, welke is overgenomen uit de beleidsnota wordt dus de cliënt
bedoeld (beleidsnota DWI, 2011-2015).
De gemeente Amsterdam moet bovenop de al begrote 20 miljoen nog eens 50 miljoen extra
bezuinigen in 2012 ten gevolge van rijksbeleid, de beleidsnota uit 2010 is dus herschreven in 2011
om deze extra bezuinigingen vorm te geven. Deze (herschreven) beleidsnota heeft als titel Werken
als doel, participeren als norm. Hieruit blijkt dat het de ambitie is van het DWI om mensen uit de
bijstand te krijgen naar betaald werk en mensen weer ‘’te laten meedoen’’ als norm. Het beleid is
dus gebaseerd op de waarde (maatschappelijke) participatie. De omvang van de nieuwe
rijksbezuinigingen op de uitvoering van de bijstand is echter zo groot dat het onmogelijk is om de 50
miljoen aan extra bezuinigingen te compenseren. Het DWI zal echter ook zelf als instituut hervormd
moeten worden om een betere balans te krijgen tussen de inkomsten en de uitgaven. De actualisatie
van de beleidsnota uit 2011, Werken als doel, participeren als norm is vanwege de extra
bezuinigingen dan ook herzien. Vanwege de omvangrijke rijksbezuinigingen is het noodzakelijk om
opnieuw keuzes te maken in ( het al beperkte) re-integratiebudget ( Beleidsnota DWI, 2011-2015).
42
Het re-integratiebudget van de gemeente Amsterdam is onder te verdelen in 7 verschillende
uitgavenposten:
Uitgaven voor trede 4 ( 17,5 miljoen)voor werkgeverservicepunt Amsterdam en andere werkgeversarrangementen om de samenwerking met werkgevers te bevorderen t.b.v re-integratie
Uitgaven voor trede 3 ( 48 miljoen) voor re-integratietrajecten naar betaalde arbeid ( trainingen, workshops e.d)
Uitgaven voor trede 2 ( 30 miljoen) voor maatschappelijke participatietrajecten (gesubsidieerde arbeid)
Uitgaven voor flankerende voorzieningen ( 14 miljoen) reiskosten, medische voorzieningen voor DWI klanten
Uitgaven voor structureel gesubsidieerd werk ( 40 miljoen)
Uitgaven voor inburgering ( 7 miljoen) ( Taallessen, inburgeren)
Uitgaven voor onderwijs ( 8 miljoen)
Zoals te zien is in bovenstaande tabel, wordt het re-integratiebudget verdeeld in verschillende
treden. Iedere klant wordt dus ingeschaald op een bepaalde trede door het DWI, welke is
samengesteld uit een mix van werknemersvaardigheden, de duur van de werkloosheid en een
eventuele medische indicatie. Iedere trede heeft ook een afzonderlijke doelstelling:
Trede 1
Doel: Zelfredzaamheid
Trede 1 omvat mensen die niet in staat zijn tot een re-integratietraject, vaak door een combinatie
van medische en psychische factoren en andere persoonlijke omstandigheden. Voor deze groep is
geen re-integratieaanbod beschikbaar. Wel zoekt DWI voor deze klanten uit trede 1 aansluiting met
andere partijen, zoals zorgverleners, zoals bijvoorbeeld Madi-instellingen en deGGZ.
Trede 2
Doel: burgerschap door maatschappelijke participatie
Trede 2 van de participatieladder is de trede waarop klanten worden ingedeeld meteen grote afstand
tot de arbeidsmarkt, doorgaans omdat ze sociaal geïsoleerd zijn. Het gaat er met name om dat deze
klanten betrokken en geactiveerd worden, bijvoorbeeld door middel van actief burgerschap. De
instrumenten op deze trede hebben ook een belang als diagnostisch instrument, om het perspectief
op werk vast te stellen of juist een risico van afglijden en sociaal isolement te beperken. Het re-
integratie-instrumentarium op trede 2 omvat (in het oude beleid) Sociale-Activeringsplaatsen en
Maatschappelijke-Activeringsplaatsen. Al deze plaatsen kennen een zogenoemde plaatsaanbieder,
die veelal actief is in een bepaald stadsdeel. Veel deelnemers krijgen begeleiding van Pantar, gericht
op ontwikkeling van competenties en vaardigheden die nodig zijn voor werk. Op trede 2 bevinden
43
zich verder de trajecten voor bijzondere doelgroepen, zoals voordaklozen. Ook de trajecten voor
jongeren met vaak een combinatie van problemen en belemmeringen, de zogenoemde
multiproblematiek, zijn ingeschaald op trede 2. Een groot gedeelte van de Wajongers zal
waarschijnlijk instromen op trede 2 (Regioplan, 2009).
Trede 3
Doel: Werknemerschap door voorbereiding op werk
In de derde trede ligt de nadruk op het ontwikkelen van basisvaardigheden, die onmisbaar zijn voor
werknemerschap. Dit gebeurt in veel gevallen in eigen beheer,zoals bij het UWV- Werkbedrijf,
Herstelling en Werk en Uitvoering. De in 2009 ingezette beleidslijn ‘Eigen beheer, tenzij’
wordt voortgezet. Alleen in specifieke gevallen worden re-integratietrajecten in deze trede
aanbesteed. In 2009 is voor nieuwe klanten een versnelde werkwijze ingevoerd, waarmee klanten in
trede 3 direct op een stagetraject bij re-integratieprojecten in eigen beheer worden geplaatst. Op
deze trede kunnen ook veel klanten met een participatieplaats worden ingedeeld. Dit instrument
was eerder gekoppeld aan trede 2, maar gezien het competentieniveau dat op participatieplaatsen
aan de orde is, wordt dit instrument vanaf 2011 aangeboden aan klanten op trede 3.
Trede 4
Doel: Werk door leren voor de arbeidsmarkt
In deze trede worden klanten die beschikken over de benodigde basisvaardigheden in contact
gebracht met beschikbare en geschikte vacatures op de arbeidsmarkt. Met werkgevers wordt
bekeken welke training of scholing een werkzoekende eventueel nog nodig heeft om in dienst te
kunnen treden. Met ondersteuning van de gemeente wordt de werkgever vervolgens in staat gesteld
het voorbereidingsprogramma uit te voeren of zelf in te kopen. Indien nodig kan hieraan jobcoaching
vanuit DWI worden gekoppeld. Daarnaast bestaat de mogelijkheid om de werkgever tijdelijk met een
loonkostensubsidie te compenseren voor een minder hoge productiviteit van een werknemer
gedurende het eerste jaar van het dienstverband.
Trede 5
Doel: Groeien op de arbeidsmarkt
In trede 5 is de (ex) bijstandsgerechtigde inmiddels aan het werk bij een werkgever of als
zelfstandige. Bij het begin van een baan is soms een tijdelijke subsidie nodig. Nu zijn dit
standaardbedragen en perioden, in de toekomst wordt dit een subsidie op maat van de klant, op
basis van de loonwaarde van de klant, wanneer de Wet Werken naar Vermogen wordt ingevoerd.
Ook werknemers met een gesubsidieerde baan vanuit de ID- en WIW-regeling vallen onder deze
trede (WIW = voormalige Wet inschakelingwerkzoekenden; ID = voormalig Besluit Instroom- en
Doorstroombanen). Bij hen is de beweging al ingezet om aan te sluiten bij de loonwaarde. Tenslotte
kan de gemeente middelen inzetten bij werkenden, om hen ook op de langere termijn betere kansen
44
te geven op werk. Denk hierbij aan ondersteuning voor werkgevers door middel van training en
coaching.
De komende jaren zal er een groei zijn in de vraag naar hoogopgeleid personeel. Echter de mensen
uit de bijstand hebben veelal een lage opleiding. Desalniettemin biedt een zo groot mogelijke
arbeidsparticipatie van Amsterdammers veel voordeel voor de gemeente. Minder kosten aan re-
integratie, minder beleid ten behoeve van armoedebestrijding maar ook stabielere huishoudens en
meer betrokken Amsterdammers. Vanwege de bezuinigingen zal er door de gemeente zodoende
vooral gekozen worden om te investeren en innoveren voor bijstandsgerechtigden uit trede 4 en
trede 3. Dit zijn mensen die niet langer dan een jaar werkloos zijn geweest. Maar ook op deze treden
zal er vanwege de bezuinigingen een efficiencyslag moeten worden gemaakt. De gemeente is van
plan de bezuinigingen op trede drie en vier door te voeren door onder andere een intensievere
samenwerking met het Werkgeversservicepunt Amsterdam en het re-integratiebedrijf Pantar (
Beleidsnota DWI, 2011-2015).
De herziene re- integratienota van het DWI Werken als doel, participeren als norm, is een uitwerking
van de visie en de bijbehorende maatregelen van het Kabinet Rutte, zoals gepresenteerd op
Prinsjesdag 2010 in het regeerakkoord ‘’Vrijheid en Verantwoordelijkheid’’. De belangrijkste
maatregelen van dit gedoogakkoord van het kabinet Rutte voor de bijstand zijn de verregaande
bezuinigingen op deze post (In Amsterdam komen de bezuinigingen neer op bijna veertig procent
van het totaalbudget) en het feit dat het kabinet Rutte de onderkant van de arbeidsmarkt wilde
hervormen door de Wet Werken naar Vermogen in te voeren. De invoering van de WWNV betekent
een samenvoeging van de Wajong, de Wet Werk en Bijstand en (delen van) de sociale werkplaats.
Ook is de WWIK per 1 januari 2012 in zijn geheel afgeschaft. Dit betekent dat afgestudeerde
kunstenaars die geen renderende beroepspraktijk hebben zullen terugvallen op de bijstand.
Daarnaast zal door de forse bezuinigingen bij het UWV, het aantal vestigingen worden teruggebracht
van honderd naar dertig en het aantal arbeidsplaatsen zal worden verminderd met 6000 plekken. De
dienstverlening van het UWV zal als gevolg hiervan moeten inkrimpen en verschalen. In de toekomst
zal de begeleiding van een jobcoach door het UWV praktisch alleen nog maar digitaal zijn. De
verwachtingen zijn dat de bijstand in de toekomst ook meer mensen moet opvangen die uit het
reguliere ww-traject bij het UWV komen als gevolg van de versobering van de re-integratie
activiteiten van het UWV. Concreet betekent dit dat bijzondere doelgroepen, zoals Wajongers en
WWIK-ers, maar ook klanten die voorheen bij het UWV terecht konden voortaan allemaal onder het
budget van de bijstand komen te vallen. Kortom het DWI krijgt fors minder budget, maar wel veel
meer taken en klanten (Beleidnota DWI 2011-2015,46).
45
In de landelijke integratienota ‘’Integratie, binding en burgerschap’’ van Kabinet Rutte staat dat de
regering verwacht dat eenieder die zich hier duurzaam wil vestigen zelf de verantwoordelijkheid
neemt voor het opdoen van de kennis en vaardigheden die noodzakelijk zijn om in onze samenleving
te (over)leven. Het kabinet benadrukt dat met de nieuwe nota er een einde komt aan het beleid voor
verschillende specifieke doelgroepen en neemt hiermee afstand van het relativisme dat besloten ligt
in het concept van de multiculturele samenleving. Het kabinet gelooft namelijk in de eigen kracht van
mensen en ziet het als haar taak om hiervoor de ruimte en de kaders te scheppen. Haar visie op
beleid is dat, wanneer bepaald beleid niet werkt voor alle doelgroepen, er bijgestuurd moet worden
op het algemene beleid en er geen apart beleid wordt gemaakt voor specifieke doelgroepen.
Hetgeen nu het geval is bij bijvoorbeeld Wajongers, en hetgeen het geval was bij WWIK-ers
(Beleidsnota DWI 2011-2015).
Momenteel is onduidelijk hoe de politieke situatie er uit zal zien in 2013, doordat het kabinet Rutte
gevallen is. Echter, de herschreven beleidsnotitie van het DWI is ingericht op de aanname dat WWNV
in 2013 zal worden aangenomen.
Het budget om werknemers weer aan het werk te krijgen, de budgetten voor trede 3 en trede 4
worden de aankomende jaren praktisch gehalveerd. In de kadernota van 2012 van het Rijk staat dat
het budget nog eens met vijftig miljoen zal worden gekort, bovenop de al bestaande bezuinigingen.
Dit is dus bovenop de 83 miljoen die er al bezuinigd is in 2011. De geraamde uitgaven voor de
komende beleidsperiode van 183 miljoen moeten worden terug gebracht naar 90 miljoen om deze
bezuinigingen te behalen. Naast alle beleidswijzigingen die nog moeten worden doorgevoerd kosten
deze extra bezuinigingenenorm veel tijd en geld. Ook zal het veel mensen uit de gemeente
Amsterdam diep in de portemonnee raken ( Beleidsnota DWI 2011-2015).
Momenteel maken 43.573 Amsterdammers gebruik van de bijstand. Zeventig procent van het
klantenbestand van het DWI bestaat echter uit werkzoekenden uit de categorieën trede 1 en 2, dit
zijn de mensen met een bijzonder grote afstand tot de arbeidsmarkt. Gezien de eenzijdige
ontwikkeling van de arbeidsmarkt vormt dit een extra probleem voor het DWI omdat de verwachting
is dat alleen de vraag naar hoger opgeleid personeel op termijn zal stijgen (Beleidsnota DWI 2011-
2015:39).
De gemeente Amsterdam wil de komende jaren een fundamentele verkenning uitvoeren naar het
basisniveau van re-integratie, gezien de dynamiek in de sector en de maatschappelijke
ontwikkelingen wil de gemeente antwoord vinden op deze vraag. Vanwege de bezuinigingen
komende jaren is er een speciale nota samengesteld waarin de samenwerking van het UWV met het
DWI wordt benadrukt. De nota heeft als doel om de vraag naar arbeid en het aanbod van
46
werkzoekenden samen te brengen. Dit is samengevat in het rapport Iedereen aan de slag. Tevens
probeert dit rapport beoordelen in hoeverre de beleidsnota van het DWI Werken als doel,
particperen als norm en het Actieplan Armoedebestrijding voldoen aan de roep om bezuinigingen van
het kabinet. Naast de verkenning naar het antwoord op de vraag wat de fundamentele
dienstverlening zou moeten zijn van de gemeente op het gebied van re-integratie heeft de gemeente
nog een aantal andere doelstellingen geformuleerd voor de periode 2011-2015 die het re-
integratiebeleid kenmerken zoals:
1. De focus op uitstroom door middel van activering en participatie
Het kabinet wil de mensen uit trede drie en vier zoveel mogelijk aan de slag helpen. Streven van het
DWI is dan ook in samenspraak met het UWV om de komende jaren de omslag te maken van
werkzekerheid naar baanzekerheid voor bijstandsgerechtigden.
2. Eigen kracht
Het huidige kabinet gaat uit van de eigen kracht van mensen. Het DWI zegt dan ook in haar
beleidsnota dat de Amsterdammer momenteel zelf aan zet is en dus ook zelf verantwoordelijk om
zich een weg uit de armoede te banen. De overheid moet hierbij een faciliterende rol hebben. Niet
zorgen voor, maar zorgen dat.
3. Klantgericht
Er zijn in het verleden veel klachten geweest over de dienstverlening van het DWI zoals lange
wachttijden aan de telefoon, de onmogelijkheid van een eigen jobcoach en langzame procedures.
Omdat de gemeente meer wil inzetten de komende jaren op haar faciliterende rol wil ze van de
cliënt een klant maken.
4. Innovatieve partnerschappen
Samenwerken met werkgevers. Oprichting Werkgeversservicepunt Amsterdam om meer een
vraaggerichte benadering centraal te stellen. Voormalige bijstandsgerechtigden in staat stellen om zo
te wennen aan werk. Creatieve samenwerkingsverbanden aangaan.
5. Resultaatgericht( vergroting effectiviteit per euro)
Re-integratiemiddelen worden alleen nog ingezet waar ze voor bedoeld zijn: de uitstroom naar
betaald werk. Op langere termijn hoopt de gemeente zo een positieve business case te krijgen, door
minder geld uit te geven aan uitkeringen.
47
Het college van B&W stelt de uitstroom naar betaald werk, doelstelling vijf, als hoogste doel, de
andere vier doelen zijn hier ondersteunend aan. Om deze beleidslijnen ook daadwerkelijk te
realiseren de komende jaren versnelt de gemeente de afbouw van gesubsidieerd werk, om zo meer
re-integratiebudget te creëren. Daarnaast wil de gemeente zich focussen op deeltijdwerk en alleen
nog maar re-integratietrajecten aanbieden die gericht zijn op de uitstroom naar betaald werk.
Samenvattend zal er dus efficiënter worden geïnvesteerd om trede drie en vier aan het werk te
krijgen. Echter, trede drie en vier bestaat slechts uit dertig procent van het klantenbestand van het
DWI. De overige zeventig procent aan klanten, daar word niet meer in geïnvesteerd en zelfs op
bezuinigd. Te dure en lastige kinderopvang blijkt een andere belemmering volgens veel
bijstandsgerechtigden om aan het werk te gaan. Volgens het DWI is dit niet onderzocht. Het DWI zal
ook bezuinigingen op deze flankerende voorzieningen en gaat dit de komende jaren zelf
onderzoeken wat de rol van kinderopvang is bij het aan het werk gaan. De gemeente gaat daarnaast
de huishoudtoets invoeren. Bij een toewijzing van de bijstand wordt niet meer gekeken naar het
individuele inkomen, maar naar het gezinsinkomen. In het meest schrijnende geval wordt de
krantenwijk van twee zonen afgetrokken van het bijstandsbudget van de alleenstaande moeder
(Beleidsnota DWI 2011-2015).
2.6 Verwachtingen ten aanzien van de toekomst
De verwachtingen omtrent de ontwikkelingen met betrekking tot de arbeidsmarkt is dat door de
veranderende wet en regelgeving de kosten van de Wajong en de opgeheven WWIK voor rekening
van het re-integratiebudget komen van gemeenten (CPB, 2011). Indirect worden de kosten van de
bijstand hiermee dus verhoogd. Uit bestudering van de literatuur kan worden geconstateerd dat
Nussbaum van mening is dat alle mensen in principe gelijk zijn, maar kunnen zij ook gelijk behandeld
worden? De WWIK is in principe ervaren als een effectieve en doeltreffende methode om
kunstenaars in de gelegenheid te stellen om een renderende beroepspraktijk op te bouwen gezien
de resultaten uit het evaluatierapport van de IVA uit 2011. Uit de resultaten van het onderzoek naar
de effectiviteit van de Wajong door Regioplan blijkt dat Wajongers het meest gebaat zijn bij
(h)erkenning van de problematiek, doeltreffende begeleiding en effectieve communicatie. Het loon
blijkt bij beide doelgroepen niet de meest doorslaggevende waarde te zijn (van het behouden) van
arbeid. Echter, bij de nieuwe Wet Werken naar Vermogen wordt het meten en bepalen van de
loonwaarde, omgerekend in arbeidsproductiviteit gemeten per fte, het belangrijkste instrument om
deze doelgroepen weer te begeleiden naar betaalde arbeid. Daarnaast gaat voor gemeenten een
bijzonder grote opgave worden om de loondispensatie te implementeren als instrument. In de
nieuwe regeling vult de overheid zoals gezegd het bedrag aan tot maximaal het minimumloon.
Echter, iedereen zal op individueel niveau in de mate van arbeidsproductiviteit moeten worden
48
beoordeeld. Dit vereist maatwerk. Daardoor is het lastig om voldoende massa te creëren voor de
uitvoering. Het doel van de WWNV is 1.8 miljard besparen. Loondispensatie wordt ingezet als
hulpmiddel, omdat de gemeenten zodoende minder geld kwijt zijn aan uitkeringen en ook de
werkgever een deel van het loon gaat betalen. In een steekproef uitgevoerd onder 32 gemeenten zijn
1057 werkzoekenden beoordeeld of ze in aanmerking kwamen voor loondispensatie. In 83% van de
gevallen was dit van toepassing. In november afgelopen jaar waren van de 32 gemeenten, er 28 in
geslaagd om voor 265 mensen een proefplaatsing te regelen. Daarvan is 123 inmiddels omgezet in
een dienstverband. De grootste kritiek van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten ( VNG) op de
plannen van het kabinet om de onderkant van de arbeidsmarkt te reorganiseren is dat de
maatregelen doordat ze maatwerk vereisen veel te ingewikkeld en tijdrovend zijn om uit te voeren
en door het gevraagde maatwerk praktisch onmogelijk. Daarnaast is de kritiek van de VNG dat er
door de wetswijziging helemaal te weinig tijd over blijft om mensen te begeleiden naar arbeid in een
re-integratietraject ( www.vng.nl/reintegratie) Door de val van het huidige kabinet is de Wet Werken
naar Vermogen echter op de tocht komen te staan. Het is onduidelijk of de WWNV alsnog gaat
worden ingevoerd maar het lijkt wel dat er sprake gaat zijn van een dergelijke hervorming van de
arbeidsmarkt.
Los van de procedurele en administratieve problemen die de kop op steken bij de implementatie van
zowel de bezuinigingen uit de herschreven beleidsnota van het DWI als de implementatie van de
WWNV en bijbehorende instrumenten zijn er nog een aantal andere fundamentele bezwaren. Zo is
het lastig voor te stellen dat de nadruk op waarden eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid voor
de bijstandsgerechtigden in de gemeente Amsterdam voor het grootste gedeelte voor de rekening
komen van de bijstandsgerechtigden zelf. Temeer omdat zeventig procent van het klantenbestand
van het DWI zich op trede 1 of trede 2 bevindt en dus helemaal niet de capaciteiten en de
vaardigheden heeft om zelf een weg te vinden naar werk, vandaar dat ze een dergelijke indicatie
hebben. Ook de effecten van het afschaffen van de (gedeeltelijk) gesubsidieerde arbeid voor de
doelgroepen op trede 1 en trede 2 zullen grote gevolgen hebben, niet alleen voor het inkomen maar
voornamelijk ook voor de fysieke en psychische gesteldheid van deze mensen. De verwachting is dan
ook volgens verschillende managers bij het DWI is dat deze doelgroepen op korte termijn een groter
beroep zullen moeten doen op de zorg. Alhoewel de beleidsnota is geschreven voor alle doelgroepen
( dus ook voor de Wajongers en WWIK-ers) is het momenteel erg lastig voor een werkgever om deze
mensen aan het werk te krijgen en gebruik te maken van de mogelijkheden voor
loonkostendispensatie en proefplaatsingen zoals al wel vermeld staat in de beleidsnotitie 2011-2015.
Gezien de pilot die ik momenteel bij de fondsenwervende bedrijven ben gestart blijkt voor WWIK-ers
er momenteel vanwege administratieve procedures nog geen proefplaatsing mogelijk te zijn. Voor
49
Wajongers verloopt dit zeer moeizaam omdat het DWI hier voor moet samenwerken met het UWV.
Dit is jammer, want gezien de tijd en energie die het als werkgever kost om deze
samenwerkingsverbanden met de gemeente aan te gaan, werkt dit ontmoedigend. Daarbij moet
natuurlijk nog de kanttekening worden gemaakt dat in deze situatie de werkgever zelf richting het
DWI is gestapt om over een eventuele samenwerking te praten.
Uit adviezen van de Cliëntenraad Amsterdam blijkt dat er onder de klanten van het DWI een
dringende behoefte is aan meer en persoonlijke begeleiding en aan differentiatie van de
doelgroepen onder bijstandsgerechtigden. In het rapport Iedereen aan het werk, is daarnaast flinke
kritiek geuit op de matchingsmethoden van het DWI, het koppelen van vacatures aan de juiste
kandidaat, blijk niet of nauwelijks te werken. Aanbevolen wordt om bemiddeling en uitstroom naar
betaalde arbeid weer mensenwerk te laten worden en niet teveel te bezuinigen op fte`s. Ook de
vraaggerichte aanpak staat volgens het rapport nog in de kinderschoenen. In het volgende hoofdstuk
zal aan beide doelgroepen zelf worden gevraagd wat volgens hen de waarde van werk is en hoe de
rol van het DWI dan wel het UWV/DWI ( bij Wajongers) werd gewaardeerd in de begeleiding naar
(betaalde) arbeid.
3. Onderzoek sresultaten
3.1 Verantwoording interviews
In totaal zijn er voor dit onderzoek tien interviews afgenomen. Vijf interviews met voormalig WWIK-
ers, drie interviews met (voormalig) Wajongers, een interview met een klantadviseur van het DWI en
een interview met een manager van het DWI. De geïnterviewden zijn op een bepaalde manier
geselecteerd. Door middel van een survey, zie bijlage 1, heb ik de (ex) Wajongers en de (ex) WWIK-
ers binnen het bedrijf in kaart gebracht. Nadat ik van de Wajongers en de WWIK-ers twaalf mensen
in kaart heb gebracht op basis van sociale en economische gegevens, heb ik van de twaalf mensen er
acht bereid gevonden om mee te werken aan dit onderzoek. Daarnaast heb ik binnen de Dienst Werk
en Inkomen ook twee mensen bereid gevonden om te reflecteren op de waarden van het huidige re-
integratiebeleid ten opzichte van de onderzochte doelgroepen van het DWI.
De interviews zijn allemaal vrijwillig afgenomen op de werkvloer. Voorafgaand aan het interview heb
ik het doel van het interview verteld, en gevraagd of ze toestemming wilden geven het interview op
te nemen op band. Ook heb ik mijn eigen positie duidelijk gemaakt en verteld dat de informatie
50
verkregen uit het interview niet gebruikt worden een oneigenlijke manier. In overleg met alle
geïnterviewden zijn de namen gefingeerd.
3.2 Opvattingen over de betekenis van arbeid door de onderzochte doelgroepen
Wanneer we de verschillende interviews analyseren en kijken wat de waarde van werk is voor de
onderzochte doelgroepen, dan zien we overeenkomsten maar ook opvallende verschillen tussen de
WWIK-ers en de Wajongers. Voordat ik overga tot de analyse van de interviews wil ik kort alle
geïnterviewden introduceren aan de hand van een aantal persoonlijke kenmerken.
Marijn (WWIK)
Marijn, 35, heeft een achtergrond als kunstenaar. Momenteel is Marijn beeldend kunstenaar en
zoekt hij daarbij een aanvulling op zijn inkomsten, vandaar dat hij werkzaam is bij Kalff en de Jager.
Marijn zijn WWIK uitkering stopt per juli. Marijn begint makkelijk een gesprek met mensen en is
extravert en enthousiast. Hoe zijn dag is, is erg afhankelijk van zijn humeur. Soms vind Marijn het
moeilijk om met veel negativiteit aan de telefoon om te gaan.
Thea (WWIK)
Thea, 28, is opgeleid als theaterwetenschapper en danseres en heeft altijd in de wereld van dans en
theater gewerkt. Ze wil zich blijven ontwikkelen op dit gebied en heeft plannen om naast het
dansen/acteren zich te gaan verdiepen in scenario schrijven en monteren. Haar WWIK uitkering is
recent gestopt en voor een stabiele basis werkt zij bij Kalff en de Jager. Thea is vrolijk en makkelijk in
de omgang.
Hans (WWIK)
Hans, 55, is excentriek en vriendelijk. Hans heeft zowel politicologie gestudeerd als een
kunstvakopleiding gevolgd. Na jaren in de IT- sector te hebben gewerkt, wilde Hans graag aan de slag
in de kunst. Echter kwam Hans na zijn ontslag als IT-er gezien zijn leeftijd moeilijk ergens anders aan
de slag. Vandaar dat Hans momenteel werkzaam is bij Kalff en de Jager. Hans is gemotiveerd, en
weet vanwege zijn achtergrond als politicoloog veel van de achtergrond van de goede doelen af. Hij
heeft een prettige stem, is rustig en wordt door de nieuwe bellers gezien als een ervaren kracht.
Hans vindt het soms moeilijk om zich aan de regels te houden.
Remi (WWIK)
51
Remi, 26, is afgestudeerd aan het conservatorium in de richting van popmuziek. Remi speelt in twee
verschillende bands, is erg creatief maar kan niet rondkomen van alleen de muziek en werkt daarom
bij Kalff en de Jager. Remi is goed in het aanvoelen van stemmingen en sferen. Zowel bij collega`s als
bij donateurs kan hij hier goed op inspelen.
Hannie (WWIK)
Hannie, 64, vindt het belangrijk om autonoom kunstenaar te kunnen zijn, en combineerde haar werk
dan ook al meerdere malen met een baan als callcenter medewerker. Daarnaast werkt Hannie ook
nog als coach en producent. Hannie is zelfverzekerd, positief ingesteld en ondernemend. Hannie
vindt het leuk om contact te maken en blijft altijd vriendelijk. Ze is heel loyaal ingesteld en vindt het
leuk om mee te denken. Hannie vindt het soms moeilijk dat ze ‘’slechts’’ callcenter medewerker is en
is langere tijd werkloos geweest voor ze aan de slag ging bij Kalff en de Jager.
Jaimy (Wajong)
Jaimy,23, heeft Havo gedaan en is vervolgens tweemaal een HBO opleiding gestart, maar heeft deze
beiden niet afgemaakt. Tijdens zijn studie heeft Jaimy verschillende bijbanen gehad waaronder ook in
callcenters. Jaimy is rustig, vaardig en een harde werker. Jaimy heeft vanwege een psychische
aandoening een Wajong uitkering.
Adam (Wajong)
Adam,28, heet HAVO gedaan en is voor tachtig procent blind. Hij is geïndiceerd met een volledige
Wajong uitkering. Adam wil echter graag werken, maar omdat hij gekort wordt op zijn Wajong
uitkering als hij gaat werken is hij niet heel gemotiveerd. Adam is creatief en houdt van kunst en
theater. Adam zoekt vaak de grens op en vind het soms lastig om in een sociale setting te
functioneren. Daarnaast heeft hij moeite met de spanning die het werk soms met zich meebrengt.
Racha (Wajong)
Racha,25, heeft HAVO gedaan en is daarna verschillende opleidingen gestart. Zij heeft een HBO
propedeuse behaald, maar heeft vervolgens geen opleidingen afgerond. Later bleek zij twee
darmaandoeningen te hebben waardoor zij simpelweg niet in staat was fulltime te studeren. Racha is
soms onzeker door haar aandoening en heeft meer tijd nodig als anderen om ‘’in het werk te
komen’’.
Per waarde zal worden aangegeven wat de opvallende resultaten zijn uit de interviews, ook zal
worden aangegeven hoe de begeleiding door het UWV en DWI is beoordeeld door beide
52
doelgroepen. Wat hierbij belangrijk is om te vermelden, is dat de geïnterviewde Wajongers niet
geïndiceerd zijn conform de categorieën van Regioplan, en dus niet weten of ze worden gezien als
begrensd, zelfredzaam, een specialist of juist een gezelschapsspeler. Het onderzoek van Regioplan is
een beleidsadvies geweest om om te gaan met Wajongers op de werkvloer. In de uitvoering zijn
jongeren nog niet conform dit advies geïndiceerd. Tot slot wordt aan de hand van de interviews de
betekenis van werk voor de onderzochte doelgroepen gedefinieerd.
Structuur en regelmaat
Opvallend bij de WWIK-ers is dat ze door (parttime) te werken bij Kalff en de Jager meer en beter in
staat zijn om tijd en energie aan hun eigen kunstzinnige vorming te besteden. Dit omdat het
(parttime) werken een aangename afwisseling vormt op hun beroepspraktijk en zorgt voor de
broodnodige structuur en regelmaat, iets waar de geïnterviewde WWIK-ers nogal eens moeite mee
hebben om zelf voor te zorgen. Een andere opvallende uitkomst met betrekking tot structuur en
regelmaat is dat wanneer er fulltime gewerkt moet worden, bijvoorbeeld vanwege een duur project
of financiële verplichtingen het werken juist een averechts effect heeft op de eigen beroepspraktijk
volgens de geïnterviewde WWIK-ers. Na een werkdag van acht uur, komen de kunstenaars dan over
het algemeen moe en uitgeblust thuis en hebben geen energie meer om aan het eigen werk te gaan.
Hierdoor wordt er niet of nauwelijks meer kunst geproduceerd en dit heeft als gevolg dat ze niet
meer kunnen doen wat ze echt leuk vinden, namelijk kunst maken. De structuur en regelmaat die het
werken met zich meebrengt heeft dus voornamelijk een positieve invloed op de kunstprojecten van
de kunstenaar wanneer het karakter van dit werken flexibel en parttime van aard is. Bij de Wajongers
is de structuur en regelmaat juist van belang voor hun beperking. Adam is bijvoorbeeld blind en is erg
gevoelig voor prikkels. Hij heeft daarom een aangepaste werkplek gekregen en er zijn erg duidelijke
afspraken met hem gemaakt, onder andere over op tijd komen en werken volgens de regels. Een
goede en begeleidende rol van de manager of teamleider op de werkvloer is hierbij van cruciaal
belang. Adam zegt hier zelf over:
‘’ Ik ben ongeveer een half jaar werkloos geweest, in die periode had ik erg veel tijd, maar die tijd zei
me niet zoveel, want er was nooit tijd dat ik wel werkte. De ontspanning voelde dus niet als verdiend.
Ik verveelde me eigenlijk alleen maar. Nu ik werk vind ik het fijn om me te ontspannen.’’
Jaimy (Wajong) heeft bijvoorbeeld de neiging om zich veel ziek te melden vanwege zijn psychose. Hij
heeft een laag zelfbeeld en is bang dat hij het werk niet aankan. Door hem iedere keer na te bellen
als hij zich ziek meldt probeert zijn teamleider de drempel om aan het werk te gaan te verlagen en
hem vertrouwen te geven. Ook wordt er op regelmatige basis geëvalueerd met de jobcoach van
Jaimy. Structuur en regelmaat bij zijn begeleiding zijn van dus van groot belang.
53
Sociale interactie
De open vragen die gaan over de waarde sociale interactie worden door zowel de WWIK-ers als
Wajongers als zeer positief beoordeeld. Met name de vaardigheden die worden opgedaan door
middel van sociale interactie worden als zeer positief beoordeeld. Zo geven beide doelgroepen aan
door het werken meer eigenwaarde te hebben gekregen. De zelfwaardering van de respondenten
werd dus hoger door het werken. Belangrijk is om hierbij te vermelden dat deze verhoogde
zelfwaardering alleen geldt onder de goede en passende arbeidsomstandigheden voor WWIK-ers en
Wajongers. Dit betekent voor de WWIK-ers dat ze parttime kunnen werken en voor de Wajongers
betekent dit dat er de juiste begeleiding is voor hen door de teamleiders. Beide doelgroepen geven
aan dat bepaalde sociale vaardigheden juist worden vergroot door het werken. Zoals bijvoorbeeld
empathische vaardigheden door je te verplaatsen in de ander, zowel in je collega, in je
leidinggevende als in degene die je aan de telefoon hebt. Daarnaast brengt de aard van het werk
voor veel geïnterviewden het gevoel met zich mee maatschappelijk nuttig te zijn.
Hans,35: ‘’Ja, ik vind het contact met collega`s bijzonder prettig, ik voel me hier erg thuis, het is mijn
tweede huis.’’
Het gevoel maatschappelijk van nut te zijn wordt natuurlijk vergroot door de aard van het werk, het
bellen naar ( ex) donateurs voor goede doelen. Beide doelgroepen geven dan ook aan dat de aard
van het werk goed bij hun persoonlijkheid past, en dat de vaardigheden die komen kijken bij het
verkopen van de dienst ook een positief effect hebben buiten het werk om. Een goed voorbeeld
hiervan zijn de gesprekstechnieken die worden aangeleerd op het werk, de communicatieve
vaardigheden worden hiermee vergroot.
Zo zegt Hans, 35 bijvoorbeeld: ’’Ik doe met dit werk iets waar ik zelf tot op zekere hoogte het nut wel
van in zie, dat voelt prettig. De aard van het werk stelt mij ook in de gelegenheid om mijn retorische
vermogens aan te scherpen, hetgeen ik ook buiten mijn werk kan gebruiken. Soms zelf meer dan me
lief is. Wanneer ik met iemand zit te praten gebruik ik vaak ongemerkt bepaalde gespreks - en
informatietechnieken.’’
Daarnaast gaven beide doelgroepen ook allemaal aan dat het werken een positief effect heeft op de
algemene geluksbeleving.
Participatie
Veel respondenten gaven aan dat hun eigenwaarde vergroot werd door het werken. Het participeren
in keuzes die het leven sturen alsmede in staat zijn om eigendom te verwerven en hierdoor op gelijke
54
voet te staan met de ander werd erkend als positieve neveneffecten van het hebben van een baan.
Zo zegt Hannie:
‘’ Met het verdwijnen van een baan verdween ook mijn zelfrespect. Ik had geen eigen waarde meer.
Voelde me maatschappelijk afgestompt. Voelde me beperkt en gevangen in mijn uitkering. Ik zat in
een vicieuze cirkel waarvan ik niet wist hoe ik die moest doorbreken. Ik was gewend geraakt aan de
status quo. Naast mijn fysieke beperkingen verergerde ook mijn psychische klachten. Ik had niet door
dat dit lag aan het feit dat ik al zo lang thuis zat. Sinds ik hier werk ben ik veranderd. Ik voel me
sterker, tel maatschappelijk weer mee. Ik hoor er weer bij.’’
Met name voor de Wajongers bleek het hebben van een baan erg belangrijk om door de ander voor
`vol` te worden aangezien. Zo zegt Jaimy:
‘’ Als vrienden me vragen wat ik heb gedaan, heb ik weer wat te vertellen. Ik hoef me niet meer te
schamen dat ik de hele week op mijn spelcomputer heb gezeten, maar heb echt wat meegemaakt.’’
Echter had de waarde (arbeids)participatie volgens een aantal geïnterviewden ook negatieve bij-
effecten. Zo gaf Marijn, 35 kunstenaar aan dat hij het gevoel had alleen nog maar te werken om te
kunnen voorzien in zijn eigen consumptiebehoefte waardoor hij zich gevangen voelt in de
maatschappij. En dat terwijl vrijheid voor hem de essentie is om kunst te kunnen maken. Doordat er
veel aandacht is voor coaching horen de geïnterviewden zichzelf vaak terug aan de telefoon.
Gesprekken worden nageluisterd en er wordt getraind op communicatieve vaardigheden en
gesprekstechnieken. Soms heeft Marijn echter de indruk bij het ontvangen van de feedback dat het
alleen maar gaat over het zoveel mogelijk donateurs binnen halen in plaats van om de kwaliteit van
de gesprekken.
Praktische redenatie
In staat zijn om te reflecteren en je bezig te houden met een kritische bezinning op de planning van
het eigen leven, doen en laten. Uit de interviews met de Wajongers en WWIK-ers zijn hier verschillen
in op te merken. De WWIK-ers hebben meer ruimte voor reflectie, meestal omdat het werken een
aanvulling is op hun eigenlijke werk als kunstenaar. Het werk en de eventuele negatieve bij-effecten
kunnen zodoende makkelijker gerelativeerd worden. Er is vanuit de WWIK-ers ook meer kritiek op de
aard van het werk. In essentie komt het toch neer op meer geld verdienen voor de goede doelen,
aldus een WWIK-er. Ze zijn dus zeker in staat om te reflecteren en zich kritisch te bezinnen. Hun
eigenlijke beroep als kunstenaar draagt daar natuurlijk ook aan bij. Het aanpassingsvermogen van de
55
WWIK-er is dan ook weleens problematisch op de werkvloer. Er is veel behoefte onder de WWIK-ers
aan discussie en reflectie. Daar is niet altijd tijd en ruimte voor. Er moet ook gewoon geld worden
verdiend. De Wajongers reflecteren niet in de mate van de WWIK-ers op het werk. Waar de WWIK-er
veel tijd steekt in het reflecteren op de aard en het doel van het werk, is het voor de Wajonger een
uitdaging om zelfkritisch te zijn en te reflecteren op de eigen beperkingen. De Wajongers
overschatten vaak hun beperking, er moet dus veel tijd worden geïnvesteerd door teamleiders om de
beperking bespreekbaar te maken, maar ook een realistische rol te laten spelen op het werk.
Evaluatieve vragen
Interactie met DWI/UWV
De persoonlijke ervaringen van de geïnterviewden met de ambtenaren van het DWI of het UWV,
afhankelijk van het type uitkering en de doelgroep is bijzonder negatief te noemen. Het contact vond
volgens de geïnterviewden veelal alleen plaats via de e-mail of via de telefoon, dit terwijl er veel
meer behoefte was aan persoonlijke interactie. Het elektronische matchingssysteem werkte niet
goed, waardoor veel geïnterviewden zich behandeld voelden als een nummer in plaats van als een
mens. De uitvoering van het beleid wordt door de doelgroep ervaren als afstandelijk, onpersoonlijk
en bureaucratisch en weinig gericht op de mens. Niet klantvriendelijk en niet resultaatgericht.
De ondervraagde werknemers die allen een Wajong of WWIK uitkering (hebben) genoten geven in de
gesprekken aan dat ze weinig tot geen hulp hebben ervaren bij de begeleiding naar werk door de
jobcoaches of klantmanagers. Zowel het UWV als het DWI krijgen van de geïnterviewden een dikke
onvoldoende. Het vaakst genoemd werd de beperkte betrokkenheid van de klantmanagers en de
jobcoaches. Er werd vaak gedacht in beperkingen in plaats van in mogelijkheden. Zowel voor de
WWIK-ers als de Wajongers leken de ambtenaren alleen scherp te worden zodra het ging om de
centjes aldus geïnterviewde Adam (Wajong). Ook is er kritiek op de vacatures die werden
aangeboden door het DWI en het UWV. Vaak zijn de WWIK-ers en de Wajongers op zoek naar geheel
ander werk dan dat er wordt aangeboden door het UWV en het DWI. Alle geïnterviewde Wajongers
en WWIK-ers zijn dan ook zelfstandig bij het bedrijf waar ze zijn geïnterviewd terecht gekomen via
internet of door een kennis of een vriend.
Hans, WWIK-er: ‘’ Er is nooit serieus werk van gemaakt. Diegene die de WWIK moest uitkeren zei dat
ik er toch nog maar drie maanden voor in aanmerking kwam, dus dat ik beter alvast op zoek kon
gaan naar iets anders. Met alle respect hoor Janine, maar een of andere no-no hoeft mij niet uit te
leggen hoe ik een sollicitatiebrief schrijf of mijn administratie op orde breng.’’
56
Adam, Wajong: `Het meest rare van het systeem vind ik, dat het zo onpraktisch geregeld is. Omdat ik
blind ben, ben ik tachtig tot honderd procent afgekeurd. Die indicatie is destijds echter niet heel
nauwkeurig gemaakt. Een Arboarts bij het UWV zei, nou je kunt vast lastig een bijbaantje nemen zo,
dus we kunnen je maar beter een uitkering geven. Nu ik toch zelf aan het werk ben gegaan durf ik dit
niet aan te geven bij het UWV, omdat ik dan weer gekort wordt op mijn uitkering die maar 930 euro
is.’’
Adam, Wajong: ‘’ De jobcoach bij het UWV heeft mij op geen enkele manier geholpen om aan werk
te komen. Er wordt alleen maar gedacht in beperkingen, niet alleen letterlijk maar ook figuurlijk. Mijn
instelling is, kan het niet linksom, dan doe ik het rechtsom. Dat zie ik daar totaal niet terug. Het enige
waar ze daar echt goed in zijn is in oppassen op de centjes en je vertellen waarom je bepaalde
hulpmiddelen of hulp niet nodig hebt. Ik vind het hypocriet, als je een Wajong krijgt voel je de druk die
ze je opleggen om aan het werk te gaan, maar als je zelf werk vind vervolgens wel korten. Ik vind het
UWV eigenlijk zelf een sociale werkplaats. Ik heb mijn bijbaan hier dan ook zelf gevonden`.
Een andere evaluatieve vraag die is gesteld aan beide doelgroepen is hoe de opgedane vaardigheden
en competenties door het werken zich verhouden tot de nadelen van werken, met andere woorden,
op welke manier wordt het werken gewaardeerd? Het blijkt uit de interviews dat de meeste mensen
arbeid waarderen omdat zij erdoor gewaardeerd worden als mens, op die manier wordt er betekenis
aan ontleend.
Hoe verhouden de competenties en vaardigheden zich tot de nadelen van werken?
Verwachte antwoorden bij de nadelen van werk zijn bijvoorbeeld meer tijd hebben voor een hobby,
uitslapen en geen baas. Voordelen van werken zijn het ervaren van een groter geluksgevoel. Een
reden hebben om op te staan en de positieve effecten van het hebben van een regelmatiger leven.
Het hebben van een gestructureerd leven.
In antwoord op de vraag hoe de voordelen zich tot de nadelen van werk verhouden zegt Hans,WWIK-
er:
‘’Ja het is voor mij heerlijk om veel vrije tijd te hebben en die tijd naar eigen inzicht te besteden. Ik ben
musicus, ontwerp videoproducties en ben politiek activist voor de strijd voor democratie in Iran. Ik
vind het dus eigenlijk prettig om zoveel mogelijk tijd te besteden aan mijn eigen hobby`s.’’
57
Adam, Wajong zegt hierover: ` Ik vond meer vrije tijd niet per se een voordeel. Wanneer ik niet werk
ervaar ik het feit tijd meer als frustrerend, ik heb heel veel tijd, maar ik kan niets uitgeven. Ik
onderneem dus bijna niets wanneer ik werkloos ben en dan voel ik me ook sociaal geïsoleerder`.
Jaimy, Wajong: ` De voordelen van dit werk zijn voor mij dat ik werkervaring opbouw op mijn c.v en
een stuk minder bang ben. Ik heb geleerd om te communiceren en met een nee en met negativiteit
om te gaan. Je leert daarnaast andere mensen kennen die je normaal leert kennen. Het leukste van
hier werken vind ik de totale diversiteit aan collega`s.’’
Racha, Wajong, zegt hierop: ‘’ Ja, er is de voortdurende verplichting om alles aan te geven en te
registeren wat je doet. Wanneer je werkt wordt dit overigens ook van je uitkering afgetrokken, dus
bepaald motiverend is dit niet.’’
Hans, WWIK-er, zegt hierop: ‘’ Ik ben vaak `s avonds uitgeput en kan me niet meer inspannen om voor
mezelf aan het werk te gaan. De tijd is voorbij geflitst en nu werk ik hier al langer dan ik eigenlijk wil.
Mentaal is het ook behoorlijk zwaar. Ik kom niet voor niets tegenwoordig lopend naar me werk, zodat
als ik thuis ben het werk letterlijk en figuurlijk achter me gelaten, ondertussen kom ik niet meer toe
aan mijn eigen kunstprojecten omdat ik daar de puf niet meer voor heb.’’
Adam Wajong: ` Het systeem zit zo in elkaar dat hetgeen ik niet kan verdienen wordt vergoed met
looncompensatie. Maar ik krijg de maximale uitkering al, dat is 900 euro. Wanneer ik meld dat ik hier
werk, ga ik er niet op vooruit, maar wordt vanwege mijn beperking mijn inkomsten van mijn uitkering
afgehaald. Dat is dus een directe demotivatie om niet aan het werk te gaan. Ik mag op jaarbasis
twintig procent meer verdienen dan mijn uitkering. Maar dan werk ik nog geen vier uur per week. Dit
is gek, want zeker bij jongeren is geld een primaire drijfveer, wanneer je de wens hebt om te werken
wordt je dus eigenlijk financieel gestraft. Een ander nadeel vind ik de continue druk om te presteren.
Je moet altijd je best doen, iedere seconde, ieder uur. Dat is lastig en vraagt veel van je.’’
Betekenis werk
De betekenis van werk is het meest lastig te beantwoorden van alle vragen. Vanuit filosofisch
perspectief blijkt dat concepten zoals nutsmaximalisatie en de prestatiemaatschappij haar langste
tijd gehad hebben. Zowel Nussbaum als Arendt erkennen dat de zoektocht naar geluk in materiële
zin ook haar langste tijd gehad heeft. Er zijn verschillende aanwijzingen dat werken gelukkig kan
maken maar desalniettemin zijn de theoretici niet eenduidig hierover. Des te interessanter is het wat
58
de geïnterviewden hier van vinden. Wanneer gevraagd wordt naar de betekenis van werk heb ik het
vaakst gehoord dat het gaat om zelfwaardering. Hans 35, WWIK, zegt bijvoorbeeld:
‘’Ik vind het prettig dat ik toch op een ethische manier bijdraag op mijn manier aan een betere
wereld, hoe minimaal mijn bijdrage ook mag zijn. Ik heb maatschappelijke belangstelling dus zie echt
het nut van de charitas in. Maar naarmate de overheid nu meer terugtreed vind ik eigenlijk dat er niet
zo`n groot beroep mag worden gedaan op de goedgevigheid van mensen. Ik zou liever zien dat de
politiek hiervoor een keuze maakt, zonder gelijk communistisch te zijn.’’
Jaimy, Wajong:’’ Werk is voor mij belangrijk omdat het me sociaal contact geeft, me minder onzeker
maakt en me staande leert te houden in een diverse omgeving.’’
Hannie, WWIK, zegt: ‘’Ik was zo lang uit de arbeidsmarkt, ik had helemaal geen zelfvertrouwen meer
en vond mezelf niets waard. IK leefde in een vicieuze cirkel. Naar de supermarkt gaan of een
boodschap doen was al een hele onderneming. Nu doe ik dit allemaal tussendoor. Ik ben weer trots
op mezelf.’’
Het blijkt uit de interviews dat de meeste WWIK-ers werk waarderen afhankelijk van hun financiële
omstandigheden. Wanneer we naar werk op die manier kijken is het opvallend dat onder
verschillende kunstenaars het gevoel speelt dat het voorzien in primaire behoeften zoals eten en
drinken maar ook het leiden van een enigszins comfortabel leven door goede huisvestiging te kunnen
betalen het grootste gedeelte van de tijd om te werken in beslag neemt. Hierdoor hebben ze steeds
minder tijd over om te doen waar hun passie ligt, het maken van kunst, waarbij het verwerven van
inkomsten niet de primaire drijfveer is. Sommige WWIK-ers voelen zich hierdoor gevangen in de
maatschappij. Er is te weinig tijd voor kritische reflectie en bezinning. Simpelweg omdat ze
voornamelijk moeten werken om in hun inkomsten voor primaire levensbehoeften te voorzien.
Twee citaten vallen hier mooi samen, dat van Hannah Arendt, rond 1957, met dat van Marijn;
Arendt (1958):
‘’ In de verhouding tussen de beide fasen, die de zich eeuwig herhalende kringloop van het biologische
leven moeten doorlopen, de fase van arbeiden en consumeren, zal misschien een verschuiving gaan
plaatsvinden, die zelfs zo ver zou kunnen gaan dat bijna alle menselijke arbeidskracht verbruikt wordt
in de inspanning van het consumeren hetgeen een ernstig maatschappelijk probleem van de vrije tijd
zal oproepen.’’
59
Wanneer ik Marijn vraag hoe het werken bij The Fundraising Bedrijf zich verhoudt tot zijn eigen werk
als kunstenaar zegt hij:
‘’Werken in vrijheid als kunstenaar is voor mij de essentie, het wezen van de dingen. Er is zo weinig
bekend over de negatieve effecten van teveel werken. We zitten allemaal vast in de kapitalistische
greep van de macht voortgestuwd door een ongeremde consumptiebehoefte. We zitten vast in een
maatschappij waarbij we niet meer weten hoe dingen geproduceerd worden, wat we zelf echt
werkelijk willen en hoe de macht verdeeld is. We zijn een slaaf geworden van onze eigen
consumeerdrang opgelegd door een kapitalistische ideologie.’’
Wanneer we de antwoorden op de vraag naar de betekenis van werk analyseren valt op dat bij de
Wajongers vaak gaat over het belang van structuur en regelmaat. Het werk draagt daar op een
positieve manier aan bij. Dit helpt vaak bij omgaan met hun beperking en heeft in die zin een
positieve invloed op het gevoel van eigenwaarde. Het aangaan van betekenisvolle relaties met
anderen, de behoefte aan waardering, erkenning en zelfrespect zijn antwoorden die ik het meest krijg
op de vraag welke betekenis werk voor de Wajongers heeft. De waarden die hier het beste op
aansluiten zijn participatie en sociale interactie. Ook de behoefte aan zelfverwerkelijking wordt
genoemd. Alhoewel hier wel bij vermeld dient te worden dat de zelfverwerkelijking maar door slechts
één respondent wordt genoemd. Het lijkt alsof er te weinig tijd is om zich daar echt mee bezig te
houden, het (over)leven van de kunstenaar en de beperkingen van de Wajongere nemen al zoveel tijd
in beslag. Nussbaum`s argument in haar sociaal filosofische theorie over mogelijkheden scheppen is
dat ieder mens in staat moet worden gesteld ( door de overheid) om toegang te hebben tot deze
mogelijkheden om een zo gelukkig mogelijk leven te leiden. Arendt stelt dat mensen meer tijd
moeten besteden aan de activiteiten werken en handelen, in plaats van aan arbeiden uit de vita
activa om een zo gelukkig mogelijk leven te leiden. Echter uit de interviews blijkt dat de meeste
respondenten nooit toekomen aan deze waarden of activiteiten. Simpelweg omdat zij het grootste
gedeelte van hun tijd, gedwongen of niet, een homo-economicus2 zijn. Gericht op de bevrediging van
zijn ( meest elementaire) behoeften op een efficiënte en rationele wijze. De WWIK-er door geld te
verdienen om zich te kunnen toeleggen op de eigen kunstpraktijk waar door de levenskosten weinig
tijd voor over blijft, de Wajonger door te leren omgaan met zijn beperkingen in een professionele
omgeving.
2 Het idee van de homo economicus is een mensbeeld waarin de mens in eerste instantie vooral een
economisch wezen is, gericht op de bevrediging van zijn eigen behoeften op een efficiënte, rationele wijze. Dit
mensbeeld wordt sterk geassocieerd met het kapitalisme als ideologie
60
Op welke waarden is de WWIK, de Wajong en het re-integratiebeleid nu samenvattend gebaseerd ten
opzichte van deze doelgroepen? En hoe wordt de uitvoering van dit re-integratiebeleid ervaren in de
praktijk door medewerkers van het DWI? In de volgende paragraaf wordt dit in een korte
samenvatting uiteen gezet.
3.4 Samenvattend waarden WWIK, Wajong en re-integratiebeleid overheid
Waarden WWIK
De WWIK was gebaseerd op twee verschillende waarden, ruimte bieden en kunstenaars stimuleren.
De WWIK werd geacht om op twee manieren bij te dragen aan de opbouw van een renderende
beroepspraktijk, door kunstenaars vrij te stellen van sollicitatieplicht en ruimte te geven om naast de
uitkering met de eigen beroepspraktijk bij te verdienen. Anderzijds door de kunstenaar te stimuleren
geld te verdienen met de eigen beroepspraktijk door de lage uitkering ( slechts zeventig procent van
de bijstand) en door de progressieve inkomenseis en de beperkte duur van de uitkering. De meeste
geënquêteerde kunstenaars waardeerden aan het beleid van de WWIK vooral de ruimte en de
vrijstelling van sollicitatieplicht (ruim 90 procent). Meer dan 70 procent van de ondervraagde
kunstenaars stond ook positief tegenover de progressieve inkomenseis en de beperkte duur van de
uitkering evenals de ondervraagde gemeenten.
Het succes van de beleidsmaatregel de WWIK is uiteraard in eerste instantie af te meten aan het
percentage kunstenaars dat na beëindiging van de maatregel een succesvolle beroepspraktijk heeft
en dus na de WWIK niet afhankelijk is van de bijstand. Uit onderzoek van de IVA blijkt dat van de
kunstenaars die in 2007 de WWIK beëindigden er 94% in 2008 niet in de bijstand was beland. Dit is
gepeild in de maand september. Een terugval van 6% naar de bijstand is succesvol te noemen.
Alhoewel de WWIK over het algemeen goede resultaten boekte en de gebruiker als de verstrekker
beide redelijk tot erg tevreden waren over de maatregel werd de WWIK toch opgeheven per 1
januari 2012 (IVA, 2010). Het opheffen van de WWIK brengt het kabinet aan directe kosten tien
miljoen extra in het laatje. Los van de administratieve handelingen en controlering door
gemeentelijke ambtenaren. Dit is slechts een druppel op een gloeiende plaat in relatie tot het totale
bedrag aan bezuinigingen in Nederland. Daarnaast bleek dit doelgroepenbeleid goed te werken. De
afschaffing van de WWIK lijkt dus meer op symboolpolitiek dan op efficiënt beleid gericht op een zo
laag mogelijke werkloosheid.
Waarden Wajong
De Wajong wet is erop gericht jongeren met een beperking te ondersteunen bij het vinden en
houden van een baan bij een reguliere werkgever, het is dus een wet die het werken stimuleert en er
61
preventief voor wil zorgen dat er onnodig veel jongeren in de bijstand belanden. Onderzoeksbureau
Regioplan heeft in 2009 een grootschalig onderzoek ingesteld om de diverse groepen aan
zogenoemde Wajongers in kaart te brengen. Er werd bij dit onderzoek niet alleen gekeken naar de
beperkingen maar zeker ook naar de zelfstandigheid en de mate van leervermogen van de
onderzochte jongeren.
De Wajong wetgeving was erop gericht om jongeren met een beperking te ondersteunen bij het
vinden en het houden van een baan bij een reguliere werkgever. Het is dus in feite een wet welke
werken stimuleert en die wil voorkomen dat er onnodig veel jongeren in de bijstand komen.
Wanneer men kijkt naar de onderzoeksresultaten van het Centraal Plan Bureau zie je dat de meeste
jongeren vanuit de bijstand door slechte indicatiestellingen opschoven richting de Wajong. Het
probleem verschoof dus, en vanwege de explosieve groei van het aantal Wajongers zijn de kosten
inmiddels ook onhoudbaar geworden voor de samenleving. Wanneer er niets gebeurt, verdubbelen
de kosten die nu al geraamd zijn op meer dan twee miljard.
Waarden re-integratienota`s
Beide doelgroepen vallen inmiddels anno 2012 onder het beleid van de huidige herschreven
beleidsnota van de Gemeente Amsterdam, Werken als doel, participeren de norm. Deze beleidsnota
is erop gericht om de onderkant van de arbeidsmarkt te hervormen, een beleidsinstrument wat men
hierbij voornemens is om te gebruiken is de Wet Werken naar Vermogen. De totale bezuinigen
komen neer op een terugloop van het budget van 190 miljoen naar 83 miljoen euro ( Beleidnota
DWI, 2011-2015).
Samenvattend krijgt het DWI van de Gemeente Amsterdam krijgt dus fors minder budget maar wel
meer taken en klanten. In de praktijk komt dit beleid neer op eigen verantwoordelijkheid en eigen
kracht. Het DWI zal met haar beleid focussen op de uitstroom van de bijstand door de vraag van de
werkgever centraal te stellen en de switch te maken van werkzekerheid naar baanzekerheid voor
bijstandsgerechtigden. Flexibele arbeid en deeltijdwerk zullen hierbij een grotere rol spelen. Ook het
DWI zelf wil een efficiency slag maken door klantgerichter te worden in haar beleid, resultaatgericht
en meer gefocust op samenwerkingsverbanden met werkgevers.
Uit de bestudeerde beleidsnota`s blijkt dat het DWI maximaal inzet op waarden als eigen
verantwoordelijkheid en de eigen kracht van mensen. De gemeentelijke beleidsnota is natuurlijk een
aftreksel van de landelijke politiek. Deze gemeentelijke uitvoering en nadruk op deze waarden past in
een beleid wat gevormd is ten tijde van een coalitiemet CDA-PVV-VVD. Kernpunten uit het
programma akkoord van het VVD zijn een streng maar rechtvaardig immigratiebeleid. Volgens de
62
VVD en de PVV heeft de toestroom van kansarme en laagopgeleide migranten geleid tot grote
problemen op de Nederlandse arbeidsmarkt. Taken voor de re-integratie zijn volgens de VVD dan
ook ervoor zorgen dat migranten iets komen brengen, in plaats van alleen maar halen
(www.vvd.nl/standpuntenimmigratie). Op het standpunt van re-integratie staat de VVD voor het
individu en voor de toekomst. De invoering van de Wet Werken naar Vermogen kan gezien worden
door insiders als een kindje van Rutte. Toch is dit nu op losse schroeven komen te staan door de val
van het kabinet.
Volgens de PVV wordt het geld van de bijstand voor veertig procent besteed aan niet-westerse
allochtonen. Het is niet duidelijk waar deze cijfers vandaan komen. Het uitdelen van uitkeringen
noemt de PVV dan ook ‘’het subsidiëren van moslimimmigratie’’. De PVV oppert dan ook in haar
subsidieprogramma om met de gehele re-integratie te stoppen. Het CDA heeft weer andere
standpunten ten opzichte van re-integratie. Zo willen ze voortbouwen op het idee achter de Wet
werken naar Vermogen en moeten gemeenten de vrijheid krijgen om op het terrein van
arbeidsondersteuning vervoer en andere ondersteuning aan te bieden. Loondispensatie is daarbij
een instrument wat gebruikt kan worden door de werkgever. De Wsw, de Wajong, de Wet werk en
bijstand en de Wet investeren in jongeren worden opgenomen in de nieuwe regeling. Voor jongeren
die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, blijft de Wajong bestaan. Wie nu werkt in de Sociale
Werkvoorziening (SW) of een Wajong-uitkering heeft, gaat ook werken onder de nieuwe regeling,
maar wij respecteren de bestaande rechten. Er wordt ook gepleit voor een sociaal akkoord met
werkgevers en vakbonden voor mensen met een beperking ( www.cda.nl/verkiezingsprogramma)
In de bestuurlijke samenvatting van de beleidsnota van het DWI, zijn verschillende waarden van dit
gevoerde, nationale en politieke beleid terug te vinden. Zo moeten er met een stuk minder middelen
meer mensen aan het werk. Er moet dus meer resultaat zijn met minder budget. De focus komt
hierbij te liggen op de arbeidsparticipatie van trede 3 en trede 4. Er wordt structureel 80 miljoen
bezuinigd. 20 miljoen was al gepland, 50 miljoen komt daar nog bij. Deze bezuinigingen zullen
specifiek gaan gelden voor het participatiebudget. Er moet worden hervormd om tot een structureel
evenwicht te komen tussen inkomsten en uitgaven. Amsterdam wil dus meer mensen vanuit de
bijstand naar betaald werk laten uitstromen. De business case is hierbij evident, tegenover eenmalige
investeringen in re-integratie staan structurele en gemeentelijke beperkingen van de lasten zoals
minder uitkeringslasten, minder beroep op armoedevoorzieningen e.d. Om deze ambitie vorm te
geven wordt het participatiebudget voornamelijk aan trede 3 en trede 4 besteedt door intensievere
samenwerking met werkgevers.
63
In 2011 is er een versnelde afbouw ingezet van het participatiebudget. In 2012 en 2013 is de
doelstelling geformuleerd om het gesubsidieerde werk geheel af te bouwen, met een uitzondering,
de inzet van loonkostendispensatie voor werknemers van wie de arbeidsproductiviteit lager is dan
100%. Het College zal het scenario onderzoeken om voor hen – in lijn met de systematiek van de Wet
werken naar vermogen - de afbouw te stoppen wanneer de gemeentelijke bijdrage een niveau
bereikt waarop deze de loonwaarde voor de werkgever aanvult tot het minimumloon. Kort gezegd:
als de werkgever betaalt voor wat de werknemer voor hem aan productiviteit waard is, dan vult de
gemeente aan tot het minimumloon. Hiermee komt Amsterdam tegemoet aan werkgevers en
inleners die bereid en in staat zijn de betrokken werknemers aan het werk te houden. In deze
gevallen komen dan niet de volledige loonkosten voor rekening van de werkgever (of inlener) maar
alleen de kosten waartegenover een productieve inzet staat van de werknemer en de loonkosten
voor zover deze uitgaan boven het wettelijk minimumloon. Zoals besproken in hoofdstuk 3 gaat dit
een enorme papieren tijger worden, zo ervaren ook de managers bij DWI het die dit beleid moeten
gaan uitvoeren. Want: wie is verantwoordelijk voor het meten van deze arbeidsproductiviteit en hoe
kan dit objectief worden uitgevoerd? Daarnaast wordt er bezuinigd op de inburgeringskosten,
worden mensen zelf verantwoordelijk voor het leren van de Nederlandse taal en worden alle
flankerende voorzieningen om mensen aan ( gesubsidieerd) te helpen en te houden versoberd.
Aan het werk komen en aan het werk blijven wordt dus in eerste instantie de eigen
verantwoordelijkheid van de Amsterdammer. Er wordt hierbij ingezet op begrippen zoals eigen
kracht en eigen verantwoordelijkheid. De overheid heeft in dit proces een faciliterende rol. De
inrichting van het re-integratieproces moet vraaggericht worden met aanbod wat aansluit op de
behoeften van de werkgever. Het beleid om aan het werk te gaan geldt voor iedereen. Er worden
geen uitzonderingen meer gemaakt in beleid voor verschillende doelgroepen. Concreet betekent dit
dat er maximaal ingezet gaat worden op de zogenoemde trede 3 en trede 4. Er zitten momenteel
43.754 mensen in de bijstand in de Gemeente Amsterdam. Zeventig procent daarvan behoort tot
trede 1 en 2. Dit zijn 30.000 mensen waar niet meer geïnvesteerd gaat worden. Om precies te zijn
30502 mensen. Dit zijn mensen die bijvoorbeeld psychische stoornissen hebben, last hebben van
multiproblematiek of andere vormen van (intensieve) zorg nodig hebben. Het overgrote deel van
deze mensen is momenteel aan het werk via (gedeeltelijk) gesubsidieerde arbeid. De gemeente
investeerde in flankerende voorzieningen zoals sollicitatietrainingen of reiskostenvergoedingen. Bij
ongewijzigd beleid verandert er dus niets aan de situatie van deze 30502 mensen. Vanwege de
beperkingen die deze doelgroep heeft is het inzetten op eigen kracht en eigen verantwoordelijkheid
niet realistisch van de gemeente. Het risico is dan ook groot, bij het voortbestaan van deze
langdurige werkloosheid van deze groep, dat deze mensen in een sociaal isolement terecht komen.
64
Wat verregaande psychische dan wel fysieke effecten zal hebben. Uiteindelijk zal de zorg voor deze
inwoners van de gemeente Amsterdam weer gesubsidieerd moeten worden vanuit een ander
budget. De beperkten lijken het kind van de rekening te worden van deze bezuinigingsslag. Juist nu,
terwijl het kabinet inzet op de invoering van de nieuwe Wet Werken naar Vermogen en iedereen aan
de slag blijven er veel mensen aan de kant staan.
Bevindingen werknemer DWI
In het kader van mijn onderzoek ben ik ook benieuwd hoe de medewerkers van het DWI reflecteren
op de waarden waarop hun eigen re-integratiebeleid gestoeld is. Wat vinden ze hiervan? Ik heb
gesproken met een tweetal managers van het DWI. Met een lid van het Management Team en met
een klantadviseur.
In de gesprekken viel op dat beide medewerkers, zowel op het niveau van management als in de
uitvoering, moeite hadden met het re-integratiebeleid. Met het MT lid heb ik een diepte-interview
gehouden van een half uur. Op haar verzoek is dit interview niet opgenomen. Met het MT lid heb ik
gesproken over de dubbelzinnigheid van het beleid en het proces van de totstandkoming van de
nota. Ze gaf aan de politieke aspecten van het beleid als een spelletje te ervaren, en daar plezier uit
te halen, wanneer ze dat niet zou doen zou ze haar baan ook niet vol houden. Ook hebben we
uitgebreid gesproken over het belang van een verandering in de bedrijfscultuur om het huidige re-
integratie beleid uit te voeren. Het lastige voor een ambtenaar is, zeker als manager, dat een
beleidsnota altijd een politiek sausje meekrijgt. ‘’Dit sausje smaakt gezien de wisselingen in de
politiek iedere keer weer anders’’, aldus de geïnterviewde. De ambtenaren blijven daarentegen vaak
jarenlang op hun plek zitten, waardoor het voor haar als manager erg moeilijk was om veranderingen
door te voeren. Gezien de korte termijn en vluchtigheid van de politiek is het praktisch onmogelijk
om een visie te formuleren en was ze op een slechte dag een slaaf van het politieke spectrum en
speelbal van verschillende belangen. Op een goede dag had ze hier plezier in door te schuiven met
posten en het spelletje slim mee te spelen
Met Ine-Trees, klantadviseur van het DWI heb ik ook een half uur gesproken. Dit is ook een open
diepte-interview geweest. Het onderwerp van het interview was hoe zij als medewerkster het re-
integratie beleid in de praktijk ervaart. Hieronder een schriftelijke weergave van het interview.
“Ik merk heel erg dat de klantmanagers die het re-integratiebeleid moeten uitvoeren daar soms wel
moeite mee hebben. Ik ben voornamelijk aan het werk met de klantmanagers die de trede vier
kandidaten in beheer hebben. In mijn rol als adviseur val ik onder het Werkgeversservicepunt van het
DWI. De klantmanagers vallen direct onder het DWI. Mijn functie is in het leven geroepen om
65
werkgevers te faciliteren en klantmanagers te helpen met de uitstroom. Wanneer je alleen kijkt naar
de ontwikkeling van het Werkgeversservicepunt, wat ook een vorm van beleid is geweest een aantal
jaar geleden, is dit een ellenlang proces geweest. Met name de samenwerking in de uitvoering is af en
toe erg problematisch omdat je te maken hebt met heel veel diverse mentaliteiten. Met name de
mensen die al lang werken binnen de uitvoeringsinstanties zijn vrij sceptisch en cynisch. Het UWV
heeft bijvoorbeeld door de bezuinigingen ook geen contact meer met de kandidaat en werkt alleen
maar met e-coaching. Het UWV heeft een dusdanige klap gehad door de bezuinigingen dat daar
bijna geen ruimte meer is voor persoonlijk contact. Het DWI heeft echter maatwerk en een
persoonlijke aanpak voorop staan in haar werkwijze. Zo is er binnen de instanties waarmee we
moeten samenwerken zoals het UWV of het DWI met het WSP al een hele verschillende manier van
werken, dit maakt het moeilijker om een algemeen draagvlak te creëren voor het beleid. Ik zie dit als
een hele spannende ontwikkeling. Hoe kunnen we de doelstellingen uit het beleid behalen en
voldoende mensen laten uitstromen als we allemaal op een UWV manier moeten gaan werken
vanwege de bezuinigingen? Ik zie persoonlijk contact als een cruciale factor bij het laten slagen van
het beleid. Jammer genoeg zijn met name de mensen die al heel lang binnen het DWI werken en
murw zijn geslagen door de veranderende politiek van de afgelopen jaren nog steeds in de
meerderheid. Vanwege de bescherming tegen het ontslagrecht van ambtenaren is het heel moeilijk
om fris bloed binnen de organisatie te krijgen. Alleen op die manier kunnen we volgens meer
draagvlak creëren voor een persoonlijk beleid wat meer gebaseerd is op: `Welke klant heb ik hier voor
me zitten? Wat kan diegene en hoeveel tijd wil ik hierin investeren?’
‘Hetgeen ik het meest lastig vind is dat we soms zoveel tijd en geld besteden aan projecten die niet
doorgaan. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de beslissingen die het Kunduz-akkoord heeft genomen over
bijvoorbeeld de huishoudtoets. Maatregelen waar teams maanden op zitten, maar wat doordat het
kabinet valt niet meer uitgevoerd wordt. Dit demotiveert mensen enorm. In het bijzonder omdat er
zoveel wet- en regelgeving gepaard gaat met het uitvoeren van de bijstand maar er op beleidsmatig
niveau enorm veel geld wordt geïnvesteerd in projecten of initiatieven die vrijwel nooit doorgang
vinden. Met name dat vind ik erg frustrerend. Gelukkig zit ik hier nog steeds om mensen aan het werk
te helpen. Want ik geloof nog steeds dat werk voor mensen het verschil kan maken’
Op basis van de uitvoering van het beleid in de praktijk bij het DWI zijn er een aantal kritische
kanttekeningen te maken, niet alleen ervaren de medewerkers van het DWI dat het opgestelde
beleid soms moeizaam wordt uitgevoerd. Ook de overheid heeft al eerder een kritisch rapport
uitgebracht over de uitvoering van het re-integratiebeleid. In de volgende paragraaf worden de
belangrijkste punten uit dit rapport uiteen gezet.
66
3.5 Kritische kanttekeningen bij het huidige re-integratiebeleid Al eerder is er een kritisch rapport uitgebracht door het ministerie van Sociale zaken en
werkgelegenheid over de belemmeringen die het DWI Amsterdam in de weg staan om haar
beleidsdoelstellingen naar behoren uit te voeren. Deze belemmeringen bevinden zich voornamelijk
op het vlak van de eigen interne organisatie hier zijn ook al een aantal aanbevelingen voor gedaan in
dit rapport Iedereen aan het werk.
De doelstelling van het kabinet is inzetten op de vergroting van de arbeidsparticipatie. Het
arbeidsvermogen van mensen in alle lagen van de samenleving moet dus zoveel mogelijk worden
benut. Uitvoeringsinstanties moeten zoveel mogelijk uitkeringsgerechtigden stimuleren om aan het
werk te gaan en hiermee tegelijkertijd tegemoet komen aan de vraag van de arbeidsmarkt. Dit is
volgens het kabinet nodig omdat er door de vergrijzing een verhoging nodig is van de
arbeidsparticipatiegraad. Dit vraagt om een flexibele arbeidsmarkt waarbij langdurige inzet van
werknemers centraal staat. Van baanzekerheid, naar werkzekerheid. Binnen dit stelsel hebben de
ketenpartners, de gemeenten en het UWV de wettelijke taak om het aanbod van werkzoekenden en
de vraag van werkgevers op elkaar af te stemmen. Gemeenten moeten in dit kader een regierol op
zich nemen om regionaal arbeidsmarktbeleid op te stellen. Het dienstverleningsprincipe van het
UWV wordt aangepast in 2012 vanwege de drastische bezuinigingen. De inspectie van het rapport
Iedereen aan de slag heeft in dit kader de effectiviteit en resultaatgerichtheid van de
beleidsdoelstellingen van het DWI en UWV in Amsterdam onderzocht. De onderzochte doelstellingen
die relevant zijn voor dit onderzoek zijn:
Op basis van de behoeften van werkgevers verwijzen van kandidaten
Formuleren van een regionaal arbeidsmarktbeleid
Het stimuleren van de uitstroom naar werk
Het gebruik maken van dwang en drang indien dit nodig is
Op het werkplein worden vacatures door gemeenten en DWI aangeboden. Het werkplein vervult een
filterfunctie door een selectie te maken van kandidaten voor de vacatures. Dit neemt niet weg dat de
daadwerkelijke screening voor verbetering vatbaar is (Iedereen aan het werk,2011). Volgens
onderzochte werkgevers wordt er te weinig gescreend op persoonlijke motivatie van de kandidaat en
vind er zodoende geen goede match plaats op basis van het elektronische systeem. Wanneer we de
administratieve gegevens checken klopt dit, slechts vier op de tien vacatures wordt vervuld door
middel van het elektronische systeem waarvan het DWI en het UWV gebruik maken bij de
bemiddeling van klanten naar werk ( Iedereen aan de slag, 2011: 33).
67
Het bijeenbrengen van de vraag naar arbeid en het aanbod is een spel tussen diverse schakels en
belangen. Er wordt met name binnen het DWI teveel geleund op het elektronische systeem. Door het
niet accuraat vullen van alle velden en door menselijke fouten heeft het systeem een hoge
foutmarge en kloppen de gegevens lang niet altijd, wat het matchen nog eens moeilijker maakt op
basis van deze harde criteria. Naast lacunes in het systeem blijkt dat door deze manier van werken
klantmanagers en jobcoaches ook teveel kijken naar de harde criteria bij de selectie van een
uitkeringsgerechtigde voor een vacature. Dit zijn bevindingen van het rapport van Iedereen aan de
slag, maar deze bevindingen worden ook gedeeld door de diverse mensen die ik heb geïnterviewd
voor dit onderzoek, evenals door de ( ex) bijstandsgerechtigde WWIK-ers en Wajongers die ik heb
gesproken en geïnterviewd op de werkvloer. Persoonlijke kennis van kandidaten en vacatures blijkt
van essentieel en doorslaggevend belang o een vacature te vervullen en die behoefte is ook sterk
aanwezig onder de (ex) klanten van het DWI.
De regierol naar een regionaal arbeidsmarktbeleid is door gemeenten nog te weinig opgepakt door
gemeenten volgens het rapport. UWV en het DWI als gemeentelijke uitvoeringsinstantie baseren zich
bij hun arbeidsmarktbeleid te weinig op ontwikkelingen. Met name het gericht aanbieden van
scholings en participatietrajecten behoeft aandacht. Met betrekking tot het vervullen van de vraag
naar flexibele arbeid, blijkt dat de uitvoering niet in alle opzichten is ingericht op de flexibele
uitstroom naar arbeid. Doordat het UWV en de gemeenten door middel van hun systeem mensen
zelf inschalen naar vermogen, komen mensen met een bepaalde afstand tot de arbeidsmarkt niet
snel in aanmerking voor het vervullen van de vacatures. Het aanvaarden van flexibele arbeid van de
gemeenten door de werkgever leidt vaak tot moeizame administratieve procedures en er wordt
weinig geïnvesteerd om dit te veranderen.
De uitvoerders van het gemeentebeleid geven aan dat flexibele arbeid een negatief imago heeft bij
veel cliënten. Veel cliënten accepteren dus geen flexibele arbeid als uitstroommogelijkheid.
Medewerkers bij het DWI en het UWV verzuimen om dwang en drang te gebruiken als middelen om
de flexibele uitstroom te vergroten onder medewerkers. Dit blijkt ook uit het onderzoek onder
uitkeringsgerechtigden dat het ministerie van Sociale zaken heeft uitgevoerd. Meer dan de helft van
de ondervraagden zegt geen dwang te ervaren of een verplichting om te solliciteren vanuit het DWI.
4 Conclusie
4.1 Beantwoording hoofd- en deelvragen
68
Het is onvermijdelijk dat politici vaak denken in termen van politieke cycli en overheidsbeleid zich
zodoende voornamelijk op de korte termijn richt. Immers, in de periode tussen de verkiezingen
moeten er programmapunten worden gemaakt die moeten worden omgezet in een regeerakkoord
of in afzonderlijke beleidsprogramma`s. De nadelen hiervan mogen door de onderzoeksresultaten
duidelijk zijn. Niet alleen is de effectiviteit van bepaald beleid meestal pas na een periode van vier
jaar zichtbaar, ook de interesse in beleidsevaluatie is over het algemeen vrij summier bij het DWI. Uit
dit onderzoek is duidelijk geworden dat er een grote discrepantie is tussen de waarde van werk zoals
deze wordt ervaren door de onderzochte doelgroepen, de Wajongers en de WWIK-ers en de
waarden zoals deze geformuleerd zijn in het overheidsbeleid. Ook blijkt dat er weinig wordt
samengewerkt door de overheid en het bedrijfsleven hoewel hier wel mogelijkheden voor zijn.
Om mijn hoofdvraag te beantwoorden, beantwoord ik eerst beide deelvragen.
a) Wat is de waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen?
Hoewel het re-integratiebeleid gekenmerkt wordt door de economisering van de samenleving met
speerpunten als de klant centraal zetten, eigen verantwoordelijkheid, meer output en
resultaatgerichtheid, valt het op dat de geïnterviewden behoefte hebben aan hele andere waarden
bij de begeleiding naar werk door de overheid. Sociale participatie, regelmaat en het opdoen van
werknemersvaardigheden blijken de belangrijkste rol te spelen bij het waarderen van werk door de
onderzochte doelgroepen. Daarnaast, zelfs wanneer de financiële genoegdoening een rol zou spelen
bij de betekenis van arbeid geeft iets meer dan de helft van de geïnterviewden aan dat geld niet de
belangrijkste motivatie is om te werken. Het feit dat er door de aard van het onderzochte werk
indirect een bijdrage wordt geleverd aan een keur van goede doelen wordt door beide doelgroepen
als zeer positief ervaren. De waarde die de belangrijkste rol speelt bij het werken is sociale interactie.
Onder sociale interactie vallen diverse vaardigheden zoals communicatieve vaardigheden en
empatisch vermogen. De geïnterviewden halen de meeste bevrediging uit de interactie met de
ander. Het empatisch vermogen wordt aangesproken en mensen hebben het gevoel gezien en
erkend te worden. Hierdoor stijgt hun zelfwaardering en met name zelfwaardering blijkt een
belangrijk onderdeel voor het ervaren van geluk op werk. Ook het opdoen van communicatieve
vaardigheden door het uitvoeren van het werk mag niet worden onderschat. De belangrijkste
vaardigheid die wordt opgedaan is het aanleren van gespreks- en argumentatietechnieken en het
verfijnen van de communicatieve vaardigheden. Ook het concept participatie wordt vaak genoemd
als belangrijke waarde voor beide onderzochte doelgroepen. Belangrijke vaardigheden die worden
toegekend aan het concept participatie in relatie tot werk zijn de praktische rede kunnen beoefenen
door het aangaan van zinvolle relaties met anderen. De erkenning die hierbij ontstaat, is van
69
wezenlijk belang voor de geïnterviewden. Door de aard van het werk bij de onderzochte doelgroepen
hebben ze ook het gevoel bij te dragen aan het maatschappelijk nut en op die manier bij te dragen
aan een groter geheel. Zowel voor Wajongers als voor WWIK-ers zijn sociale interactie en participatie
de belangrijkste waarde van werk.
Het hebben van werk kan daarnaast bijdragen aan een regelmatig leven wat structuur geeft en
regelmaat. De belangrijkste positieve effecten van structuur en regelmaat zijn voor een WWIK-er dat
flexibele arbeid van bijvoorbeeld vier uur per dag het makkelijker maakt om zelf weer aan de slag te
gaan met het eigen (kunst)project. Voor Wajongers is structuur en regelmaat op de werkvloer erg
belangrijk , dit draagt bij aan het baanbehoud door de Wajonger. Een goede begeleiding van een
direct leidinggevende op de werkvloer is hierbij wel gewenst.
Wanneer we aan de geïnterviewden vragen of de opgedane vaardigheden in verhouding staan tot de
nadelen van werken krijgen we verschillende antwoorden van de Wajongers en WWIK-ers. Wat
opvalt, is dat WWIK-ers over het algemeen de nadelen van werken negatiever beoordelen ten
opzichte van de verkregen vaardigheden. Werken is voor hen eerder een verplichting waarin ze zich
soms gevangen voelen vanwege het beslag op de tijd en ruimte die werk inneemt in hun leven.
Wajongers beoordelen dit juist tegenovergesteld. Voor een Wajonger wegen de opgedane
vaardigheden met werken vele malen zwaarder dan de nadelen van werken. Frappant is dat de
WWIK beleidsmaatregel is afgeschaft, terwijl deze zijn beoogde doel behaalde en de Wajongers juist
worden gekort op hun uitkering wanneer ze aan het werk gaan. Het huidige re-integratiebeleid ten
opzichte van beide doelgroepen staat dus haaks op de waarde die beide doelgroepen toekennen aan
werk. In antwoord op de vraag hoe de voordelen zich tot de nadelen van werk verhouden zegt
Hans,WWIK-er:
‘Ja het is voor mij heerlijk om veel vrije tijd te hebben en die tijd naar eigen inzicht te besteden. Ik ben
musicus, ontwerp videoproducties en ben politiek activist voor de strijd voor democratie in Iran. Ik
vind het dus eigenlijk prettig om zoveel mogelijk tijd te besteden aan mijn eigen hobby`s.’
Adam, Wajong zegt hierover: ` Ik vond meer vrije tijd niet per se een voordeel. Wanneer ik niet werk
ervaar ik het feit tijd meer als frustrerend, ik heb heel veel tijd, maar ik kan niets uitgeven. Ik
onderneem dus bijna niets wanneer ik werkloos ben en dan voel ik me ook sociaal geïsoleerder`.
Racha, Wajong: ` De voordelen van dit werk zijn voor mij dat ik werkervaring opbouw op mijn c.v en
een stuk minder bang ben. Ik heb geleerd om te communiceren en met een nee en met negativiteit
70
om te gaan. Je leert daarnaast andere mensen kennen die je normaal leert kennen. Het leukste van
hier werken vind ik de totale diversiteit aan collega`s.`
Opvallend is dat WWIK-ers de voordelen van werken minder ervaren. Wanneer ik Marijn vraag hoe
het werken bij The Fundraising Company zich verhoudt tot zijn eigen werk als kunstenaar zegt hij:
‘Werken in vrijheid als kunstenaar is voor mij de essentie, het wezen van de dingen. Er is zo weinig
bekend over de negatieve effecten van teveel werken. We zitten allemaal vast in de kapitalistische
greep van de macht voortgestuwd door een ongeremde consumptiebehoefte. We zitten vast in een
maatschappij waarbij we niet meer weten hoe dingen geproduceerd worden, wat we zelf echt
werkelijk willen en hoe de macht verdeeld is. We zijn een slaaf geworden van onze eigen
consumeerdrang opgelegd door een kapitalistische ideologie`.
Zoals Arendt al zei: ‘Ogenschijnlijk is het leven van de arbeider in de consumptiemaatschappij
gemakkelijk. Van dwang of noodzaak om het leven gaande te houden is niets meer te zien. Het
gevaar van een dergelijke maatschappij is volgens Arendt echter dat we verblind raken door de
overvloed en gevangen raken in het snelle functioneren van het oneindige consumptieproces. Met als
gevolg dat we ons onwezenlijk en vervreemd van onszelf voelen. Niet in staat om ons rekenschap te
geven van onze eigen onwezenlijkheid, de onwezenlijkheid van een leven dat zich niet kan verankeren
of verwerkelijken in enigerlei vorm van werkelijke waarde. In een waarde die de duur van de daarvoor
verrichte arbeid overschrijdt’
De betekenis van werk is het meest lastig te beantwoorden van alle vragen. Vanuit filosofisch
perspectief blijkt dat concepten zoals nutsmaximalisatie en de prestatiemaatschappij haar langste
tijd gekend hebben. Wanneer gevraagd wordt naar de betekenis van werk horen we het vaakst van
zowel de WWIK-ers als de Wajongers dat het gaat om zelfwaardering. Het volgende citaat is daar
illustratief voor:
Hannie, WWIK, zegt: ` Ik was zo lang uit de arbeidsmarkt, ik had helemaal geen zelfvertrouwen meer
en vond mezelf niets waard. IK leefde in een vicieuze cirkel. Naar de supermarkt gaan of een
boodschap doen was al een hele onderneming. Nu doe ik dit allemaal tussendoor. Ik ben weer trots
op mezelf.`
71
b) Op welke waarden is het Amsterdamse re-integratiebeleid gebaseerd en in hoeverre kunnen er
samenwerkingsverbanden worden georganiseerd tussen de overheid en marktpartijen die gebaseerd
zijn op de gedeelde waarden van zowel het beleid van de overheid als van de doelgroep?
Het huidige re-integratiebeleid van het DWI is ingericht op waarden als eigen verantwoordelijkheid,
vrijheid en eigen kracht. In deze bestuurlijke samenvatting van de beleidsnota van het DWI, zijn
verschillende waarden van het gevoerde, nationale en politieke beleid terug te vinden. Aan het werk
gaan en aan het werk blijven worden in eerste instantie de eigen verantwoordelijkheid van de
Amsterdamse burger. De gemeente gaat niet meer zorgen voor, maar zorgen dat. Het re-
integratiebeleid gaat gelden voor iedereen en er worden geen uitzonderingen meer gemaakt in
beleid voor verschillende doelgroepen. De uitstroom naar betaald werk is de belangrijkste
doelstelling van het huidige re-integratiebeleid van het DWI. Praktisch al het budget wordt ingezet
voor de trede 3 en 4 om deze doelstelling te behalen. Zeventig procent van de bijstandsgerechtigden
uit Amsterdam behoort echter tot trede 1 en 2. Deze mensen zijn momenteel voor het grootste
gedeelte aan de slag via gesubsidieerde arbeid en (sociale) participatietrajecten. Deze trajecten
worden grotendeels afgeschaft. Het re-integratieproces wordt daarnaast vraaggericht waarbij de
behoefte van de werkgever centraal moet komen te staan. In de praktijk is hiervan overigens nog
niet veel merkbaar, zo blijkt ook uit het kritische rapport Iedereen aan de slag. De
beleidsveranderingen vinden moeizaam en inefficiënt doorgang volgens de geinterviewde
medewerkers van het DWI. De geïnterviewden waren voornamelijk kritisch over het gebrek aan
interactie met zowel het UWV als het DWI.
Op welke manier kunnen het DWI en het UWV beter worden gewaardeerd door hun klanten en kan
er samengewerkt worden met het bedrijfsleven? Het regionale arbeidsmarktbeleid, de doelstelling
van het Werkgeversservicepunt zou meer gericht moeten zijn op de vraagkant van de arbeidsmarkt
door te kijken naar de behoefte van de werkgever. De gemeente zou ervoor moeten zorgen dat er
arrangementen worden georganiseerd waardoor werkgevers zich meer bewust worden van de
kansen en mogelijkheden die het samenwerken met het DWI biedt. Ook kan er winst worden
behaald door niet alleen op basis van harde criteria kandidaten te koppelen aan vacatures maar ook
naar zachte criteria te kijken zoals bedrijfscultuur en type persoonlijkheid. Met name voor de
onderzochte doelgroepen die door hun beperking of afstand tot de arbeidsmarkt een zwakkere
arbeidsmarktpositie hebben. Niet in de laatste plaats moet het belang van een lokale en regionale
visie op re-integratiebeleid genoemd worden,afgestemd op de behoeften en mogelijkheden van de
stad en haar inwoners. Momenteel is er praktisch geen onderscheid op te merken tussen het
landelijke en gemeentelijke re-integratiebeleid. Terwijl het gemeentelijke beleid een hele andere
aanpak vereist dan het landelijke beleid. Concluderend kan gesteld worden dat het re-
72
integratieproces effectiever kan worden ingericht door zich meer te richten op de vaardigheden die
kunnen worden opgedaan door werk. Het opdoen van vaardigheden moet dan ook centraal in
komen te staan in de samenwerking met de werkgever. Een nieuwe benadering is daarbij gewenst. In
plaats van alleen maar te kijken naar de uitstroom naar betaald werk, zou het DWI zich meer moeten
richten op het opdoen van vaardigheden. Niet alleen verdwijnen vaardigheden het snelst bij (
langdurige)werkloosheid, ook kunnen vaardigheden van pas komen buiten de context van het werk.
Wat is de betekenis van werk voor specifieke doelgroepen, te weten Wajongers en WWIK-ers,
afgezien van de financiële genoegdoening en op welke manier alloceert de overheid deze waarden in
haar re-integratiebeleid ten opzichte van deze specifieke doelgroepen ?
Er is geen sprake van dat de overheid de waarden van haar doelgroepen met betrekking tot de
betekenis van werk een rol laat spelen in haar re-integratiebeleid.
Sterker nog, de overheid heeft ervoor gekozen, ondanks het succesvolle doelgroepenbeleid van
bijvoorbeeld de WWIK, te kiezen voor een eenduidige hervorming van de arbeidsmarkt die geldt voor
alle doelgroepen. Het uitgangspunt hierbij is dat beleid geldt voor iedereen en niet de uitzondering
bepaalt. Samenvattend analyseer ik dat de allocatie van de waarden die een rol spelen bij het vinden
en behouden van werk voor uitkeringsgerechtigde doelgroepen weinig tot geen rol spelen in het re-
integratiebeleid van de overheid, noch in de uitvoering ervan. Het kernargument van deze scriptie is
dat er te weinig aandacht wordt besteed aan deze rol van waarden. Niet alleen speelt dit een
belemmerende rol naar de begeleiding van werk voor de onderzochte doelgroepen, ook beperkt het
de Wajongers en WWIK-ers bij hun zoektocht naar werk op verschillende gebieden. Het begeleiden
van mensen naar werk moet de primaire doelstelling zijn voor Wajongers. Het bijdragen aan een
renderende beroepspraktijk voor WWIK-ers is de primaire doelstelling geweest van de WWIK. Voor
beide doelgroepen hebben waarden geen enkele rol gespeeld in het re-integratie beleid ten opzichte
van deze doelgroepen, maar heeft een verschil van inzicht over deze waarden eerder geleid tot een
gedemotiveerde houding bij de Wajongers en de WWIK-ers. Waarden zoals eigen
verantwoordelijkheid en eigen kracht staan haaks op de waarden die het belangrijkst blijken te zijn
voor de doelgroep zoals sociale participatie, betekenis ontlenen aan werk door de interactie met
anderen en het opdoen van vaardigheden die ook buiten de context van het werk kunnen worden
doorgenomen. De beperkten lijken het kind van de rekening te worden van deze bezuinigingsslag.
Juist nu, terwijl het kabinet inzet op de invoering van de nieuwe Wet Werken naar Vermogen en
iedereen aan de slag blijven er veel mensen aan de kant staan
73
De doelstelling zorg te dragen voor een zo hoog mogelijke participatiegraad van de beroepsbevolking
van de gemeente Amsterdam is uiteindelijk door de waarden waarop dit re-integratiebeleid van het
DWI is gebaseerd, eerder een belemmering dan een motivatie voor de onderzochte doelgroepen om
geholpen te worden in de zoektocht naar een betaalde baan.
4.2 Aanbevelingen
De waarden die een rol spelen bij de totstandkoming van het overheidsbeleid ten behoeve van de re-
integratie van de onderzochte doelgroepen komen niet of nauwelijks overeen met de waarden die
voor de doelgroep zelf een rol spelen. Het is een actueel en urgent probleem hoe we niet meetbare
sociale verhoudingen en waarden kunnen waarborgen in een competitieve en resultaatgerichte
samenleving. Helemaal gezien het feit dat de onderzochte doelgroepen een economisch zwakkere
uitgangspositie hebben en dus niet of moeilijk mee kunnen komen in de ratrace van de
Prestatiemaatschappij.
Het gevaar van het voorgestelde re-integratiebeleid is het generaliseren van de gehele onderkant van
de samenleving met als doel politiek geëngageerde waarden zoals eigen verantwoordelijkheid en
eigen kracht door middel van dit beleid extra te benadrukken. Het huidige re-integratiebeleid houdt
geen rekening met doelgroepen die niet mee kunnen komen in onze huidige samenleving. Voor de
grootste groep ‘’achterblijvers’’ ( de 32.502 mensen waarin niet of nauwelijks meer geïnvesteerd
gaat worden door de Gemeente Amsterdam) is er geen plek meer over in het budget en dus eigenlijk
niet meer in de samenleving die net als de beleidsnota gedomineerd wordt door concepten zoals
‘’prestatieverbetering, rankings, value for money, efficiency, output, transparantie en excellentie’’.
De gevolgen van dit re-integratiebeleid neigen naar het creëren van een nieuwe, sociale onderklasse.
Daarnaast zijn de voorgestelde maatregelen om de onderkant van de arbeidsmarkt te versimpelen
en productiever te maken door instrumenten te implementeren zoals het meten van de loonwaarde
dubieus en alsnog een papieren tijger. Niet langer is alleen het bedrijfsleven geënt op deze
marktgerichte manier van denken. Ook de publieke dienstverlening staat inmiddels bol van
bedrijfsmatige frasen en concepten. Cliënten worden klanten die zo tevreden mogelijk moeten
worden door middel van projecten en onderzoeken, de resultaten worden gemeten aan de hand van
klanttevredenheidsonderzoeken. Dit proces wordt ook wel de economisering van de samenleving
genoemd ( Noordergraaf, 2011). Een gevolg van de economisering van de maatschappij is dat
burgers te weinig bagage hebben om afgewogen keuzes te maken. Niet in een consumptief patroon,
niet in het kiezen van een baan of studie. Niet in het volgen van een bepaald beleid. Door de
overdaad is er een sluimerend recht op welvaart ontstaan.
74
Alhoewel het bestudeerde overheidsbeleid nog bol staat van de economische concepten valt het op
dat de geïnterviewde doelgroepen behoefte hebben aan een heel andere benadering van werk dan
een puur economische. Niet alleen het beleid is doorspekt van economische waarden, ook in de
interactie met medewerkers ervaren de geïnterviewden een nijpend gebrek aan menselijke interactie.
Zowel het UWV als het DWI worden door beide doelgroepen ervaren als afstandelijk, onpersoonlijk
en ongeïnteresseerd.
Sociale interactie blijkt de belangrijkste waarde voor de onderzochte doelgroepen in het werk, de
aard van het werk speelt ook een belangrijke rol bij het waarderen ervan. Bij de onderzochte
doelgroepen bleek het bijdragen aan het maatschappelijk nut een grote rol te spelen bij het hoger
waarderen van het werk. Bij de aard van het werk wat onderzocht is door mij hebben de
geïnterviewden telefonisch contact met een (ex) donateur van een goed doel. Onder goede doelen
worden ook culturele instellingen en politieke partijen verstaan. De medewerker gaat een gesprek
aan met de donateur, dit kan zijn om diegene te bedanken, te vragen om een structurele of hogere
donatie, of om de donateur te informeren. Bij de aard van het werk komen diverse communicatie en
argumentatie technieken kijken die worden verfijnd door middel van training en coaching. Veel
geïnterviewden gaven aan deze technieken ook toe te passen buiten de werkomgeving. Naast de
sociale interactie en het verbeteren van de communicatieve vaardigheden wordt ook de regelmaat
hoog gewaardeerd van het werk.
Het DWI zou er goed aan doen, ongeacht de politieke kleur van haar beleid, om op een meer
structurele manier waarden die een rol spelen voor de doelgroep te integreren in haar beleid.
Probeer daarnaast als uitvoeringsinstantie te anticiperen op de toekomst en laat administratieve
procedures daarbij ondersteunend zijn en niet leidend. Maak daarnaast bemiddeling van kandidaten
naar werk niet alleen afhankelijk van het elektronische matchings systeem. Zorg ook voor een goede
intake met een klantmanager die een duidelijk beeld heeft van zowel de kandidaat als van de
beschikbare vacatures, met name op het niveau van de regionale arbeidsmarkt. Zorg ervoor dat je
goede klant en accountmanagers hebt die het overheidsbeleid pro-actief uitdragen, met nadruk op de
voordelen voor werkgevers. Praktisch gezien zou het DWI een aantal aanbevelingen direct kunnen
overnemen om het re-integratiebeleid meer toe te passen op de wensen van de klant en de
werkgever:
- Maak het regionale arbeidsmarktbeleid effectiever door meer in te spelen op de behoefte
van de werkgever. Probeer werkgeversarrangementen te organiseren waarbij de behoefte
en de vraag van de werkgever centraal staat. Besteedt hierbij extra aandacht aan de rol die
75
het DWI kan spelen in de begeleiding van de kandidaten op het moment dat deze aan het
werk zijn.
- Stel heldere doelstellingen vast voor verschillende doelgroepen ten aanzien van re-
integratie. Zoals ook uit dit onderzoek blijkt is re-integratie gebaat bij differentiatie in beleid.
- Maak de bemiddeling van kandidaten naar werk niet alleen afhankelijk van het elektronische
matchingssysteem van het DWI maar zorg voor een kwalitatieve intake met een
klantmanager die een goed beeld heeft van de kandidaat en de beschikbare vacatures.
- Bemiddel klanten niet alleen op basis van harde criteria maar ook op zachte criteria zoals
bedrijfscultuur en type persoonlijkheid. Het werven op basis van zachte criteria is met name
van belang voor de onderzochte doelgroepen. Zowel Wajongers als de WWIK-ers hebben
door hun beperking of afstand tot de arbeidsmarkt een zwakkere arbeidsmarktpositie.
Wanneer er rekening wordt gehouden met zachte criteria bij de werving is er meer kans van
slagen voor de middellange termijn van het traject. Op die manier blijven mensen ook aan
het werk.
- Het is onnodig en ineffectief om zoveel te bezuinigen op sociale participatie. De onderzochte
doelgroepen ervaren sociale participatie als het belangrijkste doel van werk wanneer we de
financiële genoegdoening buiten beschouwing laten. Laat het re-integratiebeleid op deze
waarde aansluiten.
- Zorg naast een implementatie van het landelijke, politieke beleid ook voor een lokale en
regionale visie op het re-integratiebeleid. Zorg ervoor dat deze visie ook is afgestemd op de
behoeften en mogelijkheden van de stad en haar inwoners. Momenteel is er praktisch geen
onderscheid te ontdekken in de nota tussen het landelijke en gemeentelijke beleid. Terwijl
het gemeentelijke beleid gezien de regionale context een andere visie en aanpak vereist dan
het landelijke beleid.
- Draag zorg voor het feit dat voordelen voor de werkgever door mensen uit de bijstand aan te
nemen zichtbaarder worden bij het Midden- en Kleinbedrijf. Alle mensen die een WWIK of
Wajong uitkering hadden en aan het werk waren bij het onderzochte bedrijf zijn daar niet
terecht gekomen door bemiddeling van een jobcoach of klantmanager.
- Stel het re-integratieproces meer in op het verkrijgen van vaardigheden door werk, in plaats
van alleen maar op het verkrijgen van (betaalde) arbeid. Zorg voor een focus op het opdoen
van vaardigheden waar mensen ook iets aan hebben in hun privéleven, in plaats van de
grootste focus op betaalde arbeid als belangrijkste intrinsieke waarde.
Niet in de laatste plaats wil ik het belang van een visie benadrukken, ondanks de schommelingen in
de politiek. Uit mijn onderzoek is gebleken dat zowel onder de geïnterviewde doelgroepen als onder
76
de medewerkers van het DWI zelf een gebrek aan visie wordt ervaren. Er is behoefte aan een visie op
de samenleving waarin wordt gekeken naar wat ieder individu afzonderlijk kan betekenen, door te
focussen op mogelijkheden, en niet op beperkingen. Niet in de laatste plaats door je te verbinden
met de ander. Want in de interactie komt de daadwerkelijke betekenisgeving tot stand.
5. Literatuurlijst
Arendt, Hannah ( 1958) De menselijke conditie. Amsterdam: Boom.
Astri Beleidsonderzoek en –advies (2012) Projecten arbeidsmarkt. Aansluiting vraag en aanbod van
laaggeschoold werk http://www.astri.nl/projecten/arbeidsmarkt-en-werkgelegenheid/aansluiting-
vraag-en-aanbod-van-laaggeschoold-werk/, geraadpleegd op 5 juni 2012
Becker, Gary (1993) Human Capital. A Theoretical and Emperical Analysis. Chicago: Chigago
University Press.
Beleidsnota DWI Re-integratie, volwasseneducatie en inburgering 211-2015. Werken het doel
Participeren de norm. Actualisatie 2012. Amsterdam.
Beer, Paul de (2001a) Over werken in de postindustriële samenleving. Amsterdam: Amsterdam
University Press.
Beer, Paul de (2001b) Werk, een uitgewerkt medicijn? Arbeidsparticipatie, welvaart en sociale
ongelijkheid in de postindustriële samenleving. Nijmegen: SUN.
Beer, Paul de(2008) Iedereen aan het werk? Amsterdam: Amsterdam University Press.
77
Beer, Paul de (2009) Arbeidsmarktgevolgen crisis worden schromelijk onderschat. Me Judice, jaargang
2, 13.
Blonk et al.(2007) Predictors of job search behavior among employed and unemployed people,
Personnel Psychology: Amsterdam
Boeije, A ( 2005) Analyseren in kwalitatief onderzoek. Denken en doen. Amsterdam: Boom-Lemna
uitgevers.
Botton, A. de (2006) Ode aan de Arbeid. Amsterdam- Antwerpen: Atlas.
Boelhouwer, Jan (2009) Leefsituatie en kwaliteit van leven. Den-Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
CPB (2011a) http://www.cpb.nl/publicatie/van-bijstand-naar-wajong, geraadpleegd op 9 april 2012
CPB (2012a), www.cpb.nl/kostenwajong, geradpleegd op 11 april 2012
CBS (2012b) (http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/arbeid-sociale
zekerheid/publicaties/artikelen/archief/2012/2012-014-pb.htm, geraadpleegd op 29 mei 2012
Daly, Mary (2010) Assessing the EU approach to combating poverty and social exclusion in the last
decade. Bruxelles: Europe 2020.
Echtelt, P. van en S. Hoff (2008) Wel of niet aan het werk? Achtergronden van onbenut
arbeidspotentieel onder werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten. Den-Haag: Sociaal Cultureel
Planbureau/ Raad voor Werk en Inkomen .
Echtelt, Patricia van (2010) Een baanloos bestaan. Een onderzoek naar werk voor werklozen,
arbeidsongeschikten en werkenden. Den-Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
Echtelt, P. van (2011) Maakt werk gelukkig? : tevredenheid van werkenden, werklozen en arbeidsongeschikten. Arbeidsvraagstukken, 27
Engbersen, Godfried (1994) Publieke bijstandsgeheimen, het ontstaan van een nieuwe onderklasse in Nederland. Leiden/Antwerpen: Stenfort/Kroese
Eurostat ( 2011) Job satisfaction within Europe. http://ec.europa.eu/social/search.jsp?langId=en&menuType=basic, bezocht op 04-05-2012.
Felling, A.J.A (2004) Het proces van individualisering in Nederland, een kwart eeuw sociaal-culturele
ontwikkelingen. Nijmegen: Radboud Universiteit Nijmegen.
FNV (2012) Werk en leven Wajonger anno 2012
http://www.fnvbondgenoten.nl/werk_en_leven/wajonger, geraadpleegd op 12 mei 2012
Frey, B.S and Stutzer,A. (2002) Happiness and economics. How the economy effects the well being.
Princeton: Princeton University Press.
Gemeente Amsterdam (2011) Meerjarenplan Inkomen Armoedebestrijding 2011-2015. Gemeente
Amsterdam: Dienst Werk en Inkomen
78
Groot, I.M. de Graaf-Zijl en J.P. Hoff. (2009) Re-integratie van niet-uitkeringsgerechtigde
werkzoekenden. Den-Haag: Raad voor Werk en Inkomen.
Hettinga, E. (2007) Een leven zonder baan : een onderzoek naar de invloed van intrinsieke en
extrinsieke werkkenmerken op gezondheid, levensgeluk en zoekgedrag van werklozen.
Masterthesis:Universiteit Twente Enschede
Hoof, J. van (2006) Arbeidsethos in verandering. Deventer: Kluwer
IVA beleidsonderzoek en advies( 2011) Factsheet werkbelevingsonderzoek. Tilburg:IVA
IVA beleidsonderzoek en advies (2010) In opdracht van het Ministerie van Sociale zaken en
Werkgelegenheid. Onderzoeksrapport. Evaluatie van de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars. Tilburg:
IVA.
IVA beleidsonderzoek en advies (2011) In opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en
Werkgelegenheid. Van baanzekerheid naar werkzekerheid, belemmeringen en succesfactoren voor
arbeidsmobiliteit. Onderzoeksrapport, Tilburg:IVA.
IWI (2006) Werken aan sociale activering als eerste stap in re-integratie. Den-Haag: Inspectie van
Werk en Inkomen.
Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid in opdracht van de Raad voor werk en inkomen
( 2011) Iedereen aan de slag. Hoe het UWV en de gemeenten de vraag naar arbeid en het aanbodvan
werkzoekenden bijeenbrengen. Den-Haag: Raad voor Werk en Inkomen.
Ministerie van Sociale zaken en werkgelegenheid (2011) Startnotitie WWIK. Den-Haag: Raad voor
Werk en Inkomen
Nussbaum, Martha ( 2011) Mogelijkheden scheppen. Amsterdam: uitgeverij Ambo
Oorschot, W. van (2000) Who should get what and why? On deservingnes criteria and the
conditionality of solidarity among the public. In: Policy and politics, jg 8 nr.1.
Oswald, Andrew J. ( 1997) Happiness and economic perfomance. England: University of Warwick.
Rijksoverheid (2009) Actieplan jeugdwerkloosheid per regio.
http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/jongeren-en-werk/documenten-en-
publicaties/kamerstukken/2009/05/29/actieplan-jeugdwerkloosheid.html) geraadpleegd op 2 mei
2012
Rijksoverheid (2012a) http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/wet-werken-naar-vermogen-
wwnv/gevolgen-voor-huidige-wajongers-wswers-en-wwbers), geraadpleegd op 26 mei 2012
Rijksoverheid (2012b) Hoofdlijnennotitie Wet Werken naar Vermogen. Den-Haag.
Rijksoverheid (2012c) www.rijksoverheid.nl/WWIK, geraadpleegd op 16 april 2012
Rekenkamer ( 2009) Vervolgonderzoek re-integratie. Van bijstand naar werk. Amsterdam:
Rekenkamer Amsterdam
79
Regioplan beleidsonderzoek en advies (2009) De Wajonger als werknemer. Een onderzoek naar
duurzame arbeidsparticipatie van Wajongers. Onderzoek in opdracht van het FNV en gefinancierd
door het GAK. Eindrapport. Amsterdam: Regioplan Amsterdam.
Regioplan beleidsonderzoek en advies (2010) Monitor loonkostensubsidie UWV. Onderzoek in
opdracht van het UWV. Eindrapport. Amsterdam: Regioplan Amsterdam .
Research voor Beleid (2009) Probleemanalyse niet participerende jongeren. Research voor beleid,
Zoetermeer http://acceptance.onderzoekwerkeninkomen.nl/rapporten/s5yo90mr/probleemanalyse-
niet-participatie-jongeren.pdf, bezocht op 1 april 2012
Stellinga, Marieke (2012) Column Economie. NRC Handelsbad, 05-05 2012.
SCP (2009) De Sociale staat van Nederland. Den-Haag: Sociaal Cultureel Planbureau.
SCP (2011) Beleidsbrief. Wajong groeit explosief,samenhang met bijstand belangrijk. Den-Haag:
Sociaal Cultureel Planbureau
Stone, Deborah (2002) Policy Paradox: The Art of Political Decision Making. London / New York:
W.W. Norton & Company. Revised Edition, 2002.
Yanow, Dvora (1993) “The communication of policy meanings: Implementation as interpretation and
tekst”. Policy Sciences 26
The World book Of Happiness (2011). De wijsheid van 100 geluksprofessoren uit de hele wereld.
Belgie: Lannoo
UWV (2010) de Wajongmonitor.
http://www.uwv.nl/overuwv/Images/Wajongmonitor_tweede_rapportage.pdf, geraadpleegd op 11
mei 2012.
Veenhoven, R. (2002) Het grootste geluk voor het grootste aantal. Geluk als richtsnoer voor beleid.
Promotie: Erasmus Universiteit Amsterdam.
Van Ewijk, Casper en Teulings, Coen(2009) De grote recessie. Het Centraal Planbureau over de
kredietcrisis. Balans: Amsterdam
Yanow, Dvora (1996) How Does a Policy Mean? Interpreting Policy and Organizational Actions.
Washington D.C.: Georgetown University Press
Yanow, Dvora (2000). Conducting interpretive policy analysis. Qualitative Research Methodes Series
47. Sage, London
80
Bijlage 1
vragenlijst survey om doelgroep in kaart te brengen, afgenomen onder 180 medewerkers
Naam:
Adres:
Woonplaats:
Leeftijd:
M/V:
Gezinssamenstelling:
Kostwinner: ja/nee/gedeeltelijk
Datum in dienst:
81
Gemiddeld aantal uren per week werkzaam bij TFC/KDJ :
Gemiddeld jaarinkomen:
Hoogst genoten afgeronde opleiding:
Welke opleiding heb je gevolgd?
Volg je op dit moment een opleiding ? ja/nee - bij ja, welke opleiding ?
Wanneer denk je de opleiding af te ronden ?
Welk beroep oefende je uit voordat je bij TFC kwam werken?
Wat is je huidige beroep / situatie naast je werk bij TFC ?
Ontvang je momenteel een uitkering ? ja/nee – bij ja, wat voor uitkering?
WWIK
WA-jong
Ontvang je deze uitkering geheel of gedeeltelijk?
Bijlage 2
Uitwerking interviews
Wat is de verwachte waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen?
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
Marijn, 35 jaar, man. Voormalig WWIK-er.
Marijn (WWIK)
Marijn, 35, heeft een achtergrond als kunstenaar. Momenteel is Marijn beeldend kunstenaar en
zoekt daarbij een aanvulling op zijn inkomsten, vandaar dat hij werkzaam is bij Kalff en de Jager.
Marijn zijn WWIK uitkering stopt per juli. Marijn begint makkelijk een gesprek met mensen en is
82
extravert en enthousiast. Hoe zijn dag is, is erg afhankelijk van zijn humeur. Soms vind Marijn het
moeilijk om met veel negativiteit aan de telefoon om te gaan.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Sinds ongeveer een half jaar, rond de zomer denk ik.
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Ongeveer een half jaar, ik was voornamelijk bezig met mijn eigen industriële ontwerpen maken en
vorm geven, dat doe ik nog steeds maar ik kan er niet van rondkomen.
3. Zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Ja, meer vrijheid. Vrijheid betekent voor mij in essentie kunnen doen waar ik zelf zin in heb. Niet
hoeven luisteren naar een baas of naar een ander zijn tijd. De maatschappij draait steeds meer om
de macht van het werk. Het vele werken zorgt voor veel onderschatte negatieve effecten.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Ja, minder geld en daardoor meer ( financiële) onzekerheid.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Ik krijg er positieve energie van, fijne werksfeer. Prettige collega`s. Prettig om iets te hebben om voor
op te staan. Bijdragen aan de goede dingen in de maatschappij door de aard van het werk.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
De continue druk om te presteren. Het is nooit goed genoeg. Wanneer is iets überhaupt genoeg?
Het is soms lastig om bij jezelf te blijven. Ik ben spanningsgevoelig en krijg daardoor last van projectie
en voel me soms onvrij. Werken in vrijheid als kunstenaar is voor mij de essentie, het wezen van de
dingen. Er is zo weinig bekend over de negatieve effecten van teveel werken. We zitten allemaal vast
in de kapitalistische greep van de macht voortgestuwd door een ongeremde consumptiebehoefte.
We zitten vast in een maatschappij waarbij we niet meer weten hoe dingen geproduceerd worden,
83
wat we zelf echt werkelijk willen en hoe de macht verdeeld is. We zijn een slaaf geworden van onze
eigen consumeerdrang opgelegd door een kapitalistische ideologie.
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
De voordelen.
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jou idee in je zoektocht naar werk?
Niet begeleid. Ik heb een paar keer een mailtje gehad en dat was het. Verder moest ik de hele
papierhandel ieder jaar opsturen om te bewijzen dat ik niet boven de 125% norm kwam.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Slecht dus.
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
De collega`s en sociale interactie.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
Een doel hebben en een reden om op te staan.
Wat is de verwachte waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen? 20 interviews met de
doelgroep over de waarde van werk.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
Hannie (WWIK)
Hannie, 64, vindt het belangrijk om autonoom kunstenaar te kunnen zijn, en combineerde haar werk
dan ook al meerdere malen met een baan als callcenter medewerker. Daarnaast werkt zij ook nog als
coach en producent. Hannie is zelfverzekerd, positief ingesteld en ondernemend. Hannie vindt het
leuk om contact te maken en blijft altijd vriendelijk. Ze is heel loyaal ingesteld en vindt het leuk om
mee te denken. Hannie vindt het soms moeilijk dat ze ‘’slechts’’ callcenter medewerker is.
84
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Sinds ongeveer 2 jaar.
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Heel lang misschien wel 10 jaar. Wegens fysieke beperkingen ben ik tijdelijk arbeidsongeschikt
verklaard. Ik heb daarvoor leiding gegeven in een hotel. Door slechte privé omstandigheden raakte ik
uit de roulatie. De kunstvakopleiding heb ik al jaren geleden gedaan. Ik schilder nog steeds wel, maar
voornamelijk voor mijzelf.
3. Wat zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije
tijd, meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Achteraf nee, absoluut niet. Destijds dacht ik van wel. Ik had veel tijd voor mijn gezin. Ik had echter
niet door dat ik me steeds slechter ging voelen als mens doordat ik de waardering voor wie ik was al
die tijd had moeten missen. Daarnaast werd alles een grote belemmering voor me, ik kon bij wijze
van spreke opzien tegen een was draaien.
4. Wat zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Ik had geen eigen waarde meer. Voelde me maatschappelijk afgestompt. Voelde me beperkt en
gevangen in mijn uitkering. Ik zat in een vicieuze cirkel waarvan ik niet wist hoe ik die moest
doorbreken. Ik was gewend geraakt aan de status quo. Naast mijn fysieke beperkingen verergerde
ook mijn psychische klachten. Ik had niet door dat dit lag aan het feit dat ik al zo lang thuis zat.
Met het verdwijnen van een baan verdween ook mijn zelfrespect. Ik had geen eigen waarde meer.
Voelde me maatschappelijk afgestompt. Voelde me beperkt en gevangen in mijn uitkering. Ik zat in
een vicieuze cirkel waarvan ik niet wist hoe ik die moest doorbreken. Ik was gewend geraakt aan de
status quo. Naast mijn fysieke beperkingen verergerde ook mijn psychische klachten. Ik had niet
door dat dit lag aan het feit dat ik al zo lang thuis zat. Sinds ik hier werk ben ik veranderd. Ik voel me
sterker, tel maatschappelijk weer mee. Ik hoor er weer bij.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Ik ben veranderd. Ik voel me sterker, tel maatschappelijk weer mee. Ik hoor er weer bij.
85
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
Ik heb wat minder tijd voor mijn gezin. Echter werken deze voordelen voor mij niet op tegen de
nadelen.
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
De voordelen zonder twijfel. Ik was zo lang uit de arbeidsmarkt, ik had helemaal geen zelfvertrouwen
meer en vond mezelf niets waard. IK leefde in een vicieuze cirkel. Naar de supermarkt gaan of een
boodschap doen was al een hele onderneming. Nu doe ik dit allemaal tussendoor. Ik ben weer trots
op mezelf.`
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jouw idee in je zoektocht naar werk?
Ben ik erg in teleurgesteld. Het sloot niet aan op mijn persoonlijke behoefte. Ik kreeg banen
aangeboden die niet mijn interesse hadden maar daarnaast ook niet aansloten op mijn werkervaring.
Er zou meer moeten worden gekeken naar wat mijn arbeidsmogelijkheden en beperkingen zijn en
vanuit daar mij bemiddelen naar een baan. Uiteindelijk heb ik deze baan zelf gevonden via internet.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Zonde van de tijd en het geld. De begeleiding gebeurt niet door de juiste mensen. De klantmanagers
zijn alleen maar geïnteresseerd in procedures en protocollen niet in wie ze tegenover zich hebben
zitten.
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
De waardering voor mij als mens en de doorgroeimogelijkheden binnen het bedrijf.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
De waardering voor wie ik ben als mens.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
86
Racha (Wajong)
Racha heeft HAVO gedaan en is daarna verschillende opleidingen gestart. Zij heeft een HBO
propedeuse behaald, maar heeft vervolgens geen opleidingen afgerond. Later bleek zij twee
darmaandoeningen te hebben waardoor zij simpelweg niet in staat was fulltime te studeren. Racha is
soms onzeker door haar aandoening en heeft meer tijd nodig als anderen om ‘’in het werk te
komen’’.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Een aantal maanden.
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Ongeveer een half jaar. Na de scheiding met mijn man heb ik een tijdje thuis gezeten. Door mijn
drukke karakter kwam ik erachter dat ik ADHD had. In plaats van bij de bijstand kwam ik bij het UWV
terecht. Dat was echter zoveel gedoe en duurde zo lang dat ik zelf maar snel aan het werk ben
gegaan.
3. Zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Nee, ik kan er eigenlijk geen voordeel van niet werken opnoem afgezien van meer tijd voor de
kinderen.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Ja, meer zorgen, minder geld. Daarnaast voelde ik me erg lusteloos.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
De voordelen van dit werk zijn voor mij dat ik werkervaring opbouw op mijn c.v en een stuk minder
bang ben. Ik heb geleerd om te communiceren en met een nee en met negativiteit om te gaan. Je
leert daarnaast andere mensen kennen die je normaal leert kennen. Het leukste van hier werken
vind ik de totale diversiteit aan collega`s. Het is ook erg flexibel. Door de moedershift heb ik
voldoende mogelijkheden om mijn werk flexibel in te delen en thuis te zijn wanneer de kinderen
87
thuis komen dat vind ik erg prettig. Daarnaast is de werksfeer gemoedelijk en zijn de meeste
collega`s als vrienden voor mij.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
Die bestaan voor mij niet.
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
De voordelen.
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jouw idee in je zoektocht naar werk?
Er is de voortdurende verplichting om alles aan te geven en te registeren wat je doet. Wanneer je
werkt wordt dit overigens ook van je uitkering afgetrokken, dus bepaald motiverend is dit niet.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Die heb ik niet ervaren.
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
Het afwisselende karakter van het werk, de verschillende campagnes, de mogelijkheid om mijn tijden
flexibel in te delen.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
Het geeft me genoegdoening. Ik vind het prettig om op deze manier iets te betekenen voor de
maatschappij. Het is afwisselend. Als ik genoeg heb van het bellen kan ik een keer corvee doen of
coachen. Het is goed te combineren met kinderen.
Wat is de verwachte waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen? 20 interviews met de
doelgroep over de waarde van werk.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
88
Hans (WWIK)
Hans, 55, is excentriek en vriendelijk. Hans heeft zowel politicologie als een kunstvakopleiding
gevolgd. Na jaren in de IT- sector te hebben gewerkt, wil de Hans graag aan de slag in de kunst.
Echter Hans kwam na zijn ontslag als IT-er gezien zijn leeftijd moeilijk ergens anders aan de slag.
Vandaar dat Hans werkt bij Kalff en de Jager. Hans is gemotiveerd, en weet vanwege zijn achtergrond
als politicoloog veel van de achtergrond van de goede doelen af. Hij heeft een prettige stem, is rustig
en wordt door de nieuwe bellers gezien als een ervaren kracht. Hans vindt het soms moeilijk om zich
aan de regels te houden.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Ik werk hier sinds januari 2009
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Voordat ik hier kwam heb ik een half jaar lang mijn eigen projecten geprobeerd rendabel te maken.
Nu ik weet dat de WWIk afloopt zal ik ook meer moeten gaan werken.
3. Zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Ja, veel meer tijd zelf in te delen. Ben musicus, maak videoproducties onderhoud websites van
anderen en hou me bezig met de strijd voor democratie in Iran. Ik ben inmiddels zestien jaar in
contact met een aantal Iraniërs om daar op een geweldloze manier iets te veranderen aan de status
quo daar.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Ja, natuurlijk miste ik de financiële vooruitgang. De controles op mijn administratie vond ik
vervelend.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Ja, ik doe iets waar ik zelf tot op zekere hoogte me prettig bij voel. Daarnaast worden mijn retorische
vermogens hierdoor ook aangescherpt. Ik maak soms ook wel gebruik in de gesprekken privé van de
89
gesprekstechnieken die ik op mijn werk leer dat vind ik eigenlijk zowel een voordeel als een nadeel.
Ik hou ook van het samenwerken en vind het contact met collega`s bijzonder en prettig ik voel me
hier erg thuis, het is mijn tweede huis.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
Wat ik een groot nadeel vind is dat het geestelijk erg inspannend is, `s avonds mis ik daardoor de puf
om voor mezelf aan de slag te gaan. Dat vind ik weleens jammer. Waar doe je het dan voor vraag je
je dan weleens af. Wanneer je erover nadenkt, vliegt de tijd zonder dat je echt bezig bent met wat je
echt zelf leuk vind omdat je daarvoor te moe bent. Mentaal is het dus erg zwaar, vandaar dat ik er
ook voor heb gekozen om lopend naar mijn werk te komen, tegen de tijd dat ik dan thuis ben heb ik
mijn werk dus letterlijk achter me gelaten.
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
Nee, het geld blijft de grootste reden. De financiële verplichtingen die ik moet voldoen is de grootste
reden dat ik hier werk. Wanneer ik de mogelijkheden had, zou ik wellicht op een andere manier in
mijn levensonderhoud willen voorzien en alleen van de kunst leven. Ik ben vaak `s avonds uitgeput
en kan me niet meer inspannen om voor mezelf aan het werk te gaan. De tijd is voorbij geflitst en nu
werk ik hier al langer dan ik eigenlijk wil. Mentaal is het ook behoorlijk zwaar. Ik kom niet voor niets
tegenwoordig lopend naar me werk, zodat als ik thuis ben het werk letterlijk en figuurlijk achter me
gelaten, ondertussen kom ik niet meer toe aan mijn eigen kunstprojecten omdat ik daar de puf niet
meer voor heb.
8. Op welke manier heeft de jo coach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jou idee in je zoektocht naar werk?
Er is nooit serieus werk van gemaakt. Diegene die de WWIK moest uitkeren zei dat ik er toch nog
maar drie maanden voor in aanmerking kwam, dus dat ik beter alvast op zoek kon gaan naar iets
anders. Met alle respect hoor Janine, maar een of andere no-no hoeft mij niet uit te leggen hoe ik
een sollicitatiebrief schrijf of mijn administratie op orde breng.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Zie het antwoord op vraag 8.
90
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
De collega`s en de fijne sfeer, de vrienden die ik hier inmiddels heb gemaakt.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
De betekenis voor mij is dat ik met dit werk op een redelijk ethische manier mijn geld kan verdienen
met doelen waar ik zelf ook een goed gevoel bij heb.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
Adam (Wajong)
Adam heet HAVO gedaan en is voor tachtig procent blind. Hij is geïndiceerd met een volledige
Wajong uitkering. Echter, Adam wil graag werken, maar omdat hij gekort wordt op zijn Wajong
uitkering als hij gaat werken is hij niet heel gemotiveerd. Adam is creatief en houdt van kunst en
theater. Adam zoekt vaak de grens op en vind het soms lastig om in een sociale setting te
functioneren. Daarnaast heeft hij moeite met de spanning die het werk soms met zich meebrengt.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Sinds vijf maanden.
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Ongeveer een half jaar denk ik.
3. Zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Nee, ja meer vrije tijd. Maar dit hoeft niet per se een voordeel te zijn. Ik heb dit ook niet ervaren als
een voordeel. Ik werk echt voor het geld, dat is mijn eerste beweegreden. Ik ervaar de tijd wanneer
ik niet werk dus ook als frustrerend omdat ik geen tijd heb om iets leuks te doen. Het is niet dat ik
meer activiteiten onderneem wanneer ik werkloos ben. Het enige waar ik wel plezier aan beleef is
dat ik meer boeken lees.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
91
Ja, nog minder geld. Ik verveelde me daarnaast ook. Ik ben ongeveer een half jaar werkloos geweest,
in die periode had ik erg veel tijd, maar die tijd zei me niet zoveel, want er was nooit tijd dat ik wel
werkte. De ontspanning voelde dus niet als verdiend. Ik verveelde me eigenlijk alleen maar. Nu ik
werk vind ik het fijn om me te ontspannen.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Ja, het is goed voor mijn c.v. Ik bouw werkervaring op. Ik leer veel, ben minder bang. Ik kom andere
mensen tegen. Ik doe vaardigheden op die ik anders niet op zou doen. Het leukste van hier werken
vind ik de diversiteit aan mensen. Er werken hier mensen van alle leeftijden. Dat vind ik ook heel
leuk.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
Ja, ik kon lang niet omgaan met de negativiteit aan de telefoon. Je doet je best en mensen zijn zo
boos en negatief. Ik vond dit moeilijk om dit niet persoonlijk te betrekken. Je voelt altijd een druk om
te presteren daar werd ik onzeker van. Nu is dat wel veel beter geworden.
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
Ja, ik heb meer begrip voor wat ik aan het doen ben. De techniek en de gunfactor zijn me eigen
geworden.
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jouw idee in je zoektocht naar werk?
Sinds mijn 18e ben ik tachtig tot honderd procent afgekeurd. Het klinkt logisch, maar het systeem zit
zo in elkaar dat er wordt gekeken naar het percentage dat je niet kan werken. Maar hier wordt alleen
gekeken in beperkingen en niet in mogelijkheden.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Slecht. De volledige uitkering voor 23+ is ongeveer 900 euro, dit is bijstandsniveau. Het deel wat niet
kan worden verdiend met een bijbaan wordt dan vergoed door het UWV. Ik heb daar zelf geen
92
behoefte aan. Er wordt nooit gedacht in mogelijkheden. Denken alleen in beperkingen en in
processen. Mijn instelling is kan het niet linksom dan doen we het rechtsom. Die instelling vind ik niet
terug bij het UWV. Ze zijn daar alleen goed in het beheer van de centjes. Dat vind ik jammer.
Daarnaast vind ik het beleid dubbelzinnig. Ik kan me ook niet voorstellen dat je bij het UWV wilt
werken, het lijkt zelf wel een sociale werkplaats. Het systeem zit zo in elkaar dat hetgeen ik niet kan
verdienen wordt vergoed met looncompensatie. Maar ik krijg de maximale uitkering al, dat is 900
euro. Wanneer ik meld dat ik hier werk, ga ik er niet op vooruit, maar wordt vanwege mijn beperking
mijn inkomsten van mijn uitkering afgehaald. Dat is dus een directe demotivatie om niet aan het
werk te gaan. Ik mag op jaarbasis twintig procent meer verdienen dan mijn uitkering. Maar dan werk
ik nog geen vier uur per week. Dit is gek, want zeker bij jongeren is geld een primaire drijfveer,
wanneer je de wens hebt om te werken wordt je dus eigenlijk financieel gestraft. Een ander nadeel
vind ik de continue druk om te presteren. Je moet altijd je best doen, iedere seconde, ieder uur. Dat
is lastig en vraagt veel van je.
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
De mensen en de cultuur.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
Ik zit niet thuis, ik voel me nuttig. Het vult mijn tijd. Net als iedereen is het belangrijk voor mij omdat
mijn werk mij sociaal contact geeft en financiële zekerheid.
Wat is de verwachte waarde van werk voor deze specifieke doelgroepen?
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
Thea (WWIK)
Thea, 28, is opgeleid als theaterwetenschapper en danseres en heeft altijd in de wereld van dans en
theater gewerkt. Ze wil zich blijven ontwikkelen op dit gebied en heeft plannen om naast het
dansen/acteren zich te gaan verdiepen in scenario schrijven en monteren. Haar WWIK uitkering is
recent gestopt en voor een stabiele basis werkt zij bij Kalff en de Jager. Thea is vrolijk en makkelijk in
de omgang.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
93
Een aantal maanden
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Ik ben niet werkloos geweest voor ik hier in dienst kwam, ik was bezig met verschillende andere
dingen.
3. Zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Ja, ik ben bezig gegaan met het opstarten voor een centrum van palliatieve zorg. Mensen op een
artistieke manier begeleiden bij het sterven. Daarnaast heb ik de enscenering gedaan van
verschillende mime-voorstellingen. Ik ben ook bezig met de dramaturgie voor een locatietheater. De
meeste dingen zijn niet betaald, maar ik kan dus niet echt spreken van een periode niet werken.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Nee dus.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Een financiële basis hebben geeft me rust. Zeker nu er zoveel bezuinigingen zijn is het voor mij heel
spannend of ik enige vorm van subsidie voor mijn projecten kan ontvangen. Soms heb ik een aantal
maanden erg veel werk en daarna is het weer een aantal maanden erg stil. Dit is financieel erg
onzeker. Door hier te werken zorg ik voor een soort basis inkomen voor mezelf. Dat heb ik nodig. Het
zorgt ervoor dat ik me beter kan richten op hetgeen ik echt leuk vind, theater.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
In het begin vond ik het directe contact aan de telefoon erg moeilijk. Gelukkig werd ik veel gecoacht.
Het is wel inspannend om continu te moeten presteren. Een voordeel van de coaching is dat je de
gesprekstechnieken ook buiten werk kunt toepassen. Ik ben bijvoorbeeld net voor mezelf begonnen
en durf nu veel makkelijker een gesprek aan te gaan met een potentiële klant.
94
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
De voordelen zijn groter voor mij.
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jou idee in je zoektocht naar werk?
Dat is niet echt van toepassing op mij geweest. Voor de WWIK moest ik voornamelijk mijn financiën
continu verantwoorden. Ik ben administratief niet zo sterk, dus het is weleens voorgekomen dat ik
tot driemaal toe mijn aanvraag opnieuw heb moeten verzenden. Mijn ervaringen met de contacten
bij het DWI zijn erg wisselend.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
n.v.t
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
De rust en de regelmaat die de financiële basis mij biedt. Daarnaast is het ook een prettige
afwisseling op de kusscène. De sfeer is ontspannen, de locatie leuk en iedereen kent elkaar.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
Het geeft me zekerheid en daardoor rust om me beter te kunnen richten op mijn theaterprojecten.
Ook de collega`s vormen een welkome afwisseling.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
Remi (WWIK)
Remi, 26, is afgestudeerd aan het conservatorium in de richting van popmuziek. Remi speelt in twee
verschillende bands, is erg creatief maar kan niet rondkomen van alleen de muziek en werkt daarom
bij Kalff en de Jager. Remi is goed in het aanvoelen van stemmingen en sferen. Zowel bij collega`s als
met de donateurs kan hij hier goed op inspelen.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Ik werk hier sinds het eind van vorige zomer, sinds september.
95
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Je kan eigenlijk niet echt spreken van werkloos zijn. Nadat ik was afgestudeerd aan het
conservatorium was het voor mij moeilijk om gelijk fulltime mijn geld met muziek te verdienen.
Vandaar dat ik een aanvraag voor de WWIK had gedaan. Alleen soms speelde ik in een bandje, maar
soms ook even niet, om de gaten tussen de drukke periodes te vullen ben ik hier gaan werken.
3. Zijn voor jou voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Het was wel lekker om veel vrije tijd te hebben maar ik merkte ook dat ik steeds minder productief
werd. Als ik bijvoorbeeld om vier uur pas een repetitie had, stond ik pas rond 1 uur op. Ik ging steeds
meer `s nachts leven en daardoor kwam er ook niet meer van de grond qua muziek.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Ja, door het nachtleven en de muziek ondernam ik overdag weinig tot niets. De WWIK kwam toch
wel binnen. Ik raakte echter wel lusteloos van zo weinig ondernemen en kreeg het gevoel in een
vicieuze cirkel beland te zijn.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Best veel eigenlijk. Het is fijn dat ik mijn eigen tijden in kan delen en het werk kan combineren met
de muziek. Wanneer ik op tournee moet en daarvoor vrij wil nemen is dat nooit een probleem.
Andere voordelen zijn dat ik sinds kort ben doorgegroeid als coach. Dat is natuurlijk goed voor mijn
eigen waarde en ontwikkeling! Er wordt veel in mij geïnvesteerd om mij een goede coach te maken.
Ook het contact met collega`s is leuk. Op vrijdag doen we vaak nog een biertje na het werk.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
Ik merk doordat ik bijvoorbeeld nu in het traject van coach zit, ik meer moet werken. Daardoor houd
ik minder tijd over voor de muziek. Als ik acht uur heb gewerkt en getraind heb ik als ik werk echt de
puf niet meer om me op de muziek te storten, dat werkt alleen als ik een halve dag heb gewerkt.
96
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
Wanneer ik parttime kan werken ben de voordelen het grootst, dan kan ik investeren in de muziek
en in mezelf.
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jouw idee in je zoektocht naar werk?
Dat was eigenlijk heel verschillend. Het ene jaar was de medewerkster van het DWI heel erg
vriendelijk, het andere jaar werden er vragen gesteld tot achter de punt en komma. Eigenlijk was er
niet echt een pijl op te trekken. Al met al was het een hoop administratieve rompslomp, al vond ik
het wel een luxe positie om geld te krijgen.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Momenteel stopt de WWIK, in juni krijg ik het voor het laatst. Daarom sturen ze me nu ook af en toe
vacatures op, daar wordt ik tot nu toe niet echt enthousiast van.
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
De mogelijkheid om me te ontwikkelen als coach.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
Het geeft me eigenwaarde en er worden mogelijkheden geboden om me verder te ontwikkelen.
Vragenlijst interviews doelgroepen WWIK-ers en WA-jongers
Jaimy (Wajong)
Jaimy heeft Havo gedaan en is vervolgens tweemaal een HBO opleiding gestart, maar heeft deze
beiden niet afgemaakt. Tijdens zijn studie heeft Jaimy verschillende bijbanen gehad waaronder ook in
callcenters. Jaimy is rustig, vaardig en een harde werker. Jaimy heeft vanwege een psychische
aandoening een WAJONG uitkering.
1. Hoe lang ben je inmiddels in dienst?
Sinds twee maanden.
97
2. Hoe lang ben je ongeveer werkloos geweest voor je hier in dienst kwam?
Ongeveer een half jaar. Mijn laatste baantje was bij de AJAX experience. Daar moest ik mensen
rondleiden en buffetten opruimen, maar dat was veel te zwaar, daar ben ik mee gestopt.
3. Zijn voor jouw voordelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn meer vrije tijd,
meer tijd voor hobby`s, meer tijd voor uitrusten en relaxen, geld krijgen zonder te werken)
Nee, niet echt. Ik vond het wel fijn om veel bij mijn moeder te zijn. Maar ik verveelde me ook wel.
Daarnaast is de uitkering ook niet zoveel en zonder geld kun je ook niks doen. Ik zat dus vaak thuis.
4. Zijn voor jou de nadelen geweest van niet-werken? ( verwachte categorieën zijn financiële
achteruitgang, onzekerheid, gevoel van doelloosheid, gevoel van minder waard zijn, sociaal
isolement, onvrij voelen)
Ja, me vervelen en thuis zitten bij m`n moeder. Daar was ik op een gegeven moment echt wel klaar
mee.
5. Wat zijn voor jou de voordelen van hier nu werkzaam zijn? ( verwachte categorieën persoonlijke
ontwikkeling, invloed uitoefenen, ertoe doen, eigenwaarde, contact met collega`s, structuur en
regelmaat)
Ik werk hier pas net, dus ik weet het nog niet echt. Wel vind ik het lastig dat een shift bijvoorbeeld 4
uur duurt en je altijd heel erg op tijd moet komen. De voordelen zijn dat ik wat meer geld verdien.
Dat vind ik fijn. En als vrienden me vragen wat ik heb gedaan, heb ik weer wat te vertellen. Ik hoef
me niet meer te schamen dat ik het hele weekeinde op mijn spelcomputer heb gezeten, maar heb
echt wat meegemaakt. De voordelen van dit werk zijn voor mij dat ik werkervaring opbouw op mijn
c.v en een stuk minder bang ben. Ik heb geleerd om te communiceren en met een nee en met
negativiteit om te gaan. Je leert daarnaast andere mensen kennen die je normaal leert kennen. Het
leukste van hier werken vind ik de verschillende collega`s. Werk is voor mij belangrijk omdat het me
sociaal contact geeft, me minder onzeker maakt en me staande leert te houden in een diverse
omgeving.
6. Wat zijn voor jou de nadelen van werkzaam zijn hier? ( verwachte categorieën minder tijd,
geestelijk inspannend werk, continue druk om te presteren, vroeg opstaan, spanningen en stress)
Ik ben soms bang dat ik niet scoor en dat ik in een negatieve spiraal terecht kom.
98
7. Wegen voor jou de voordelen op tegen de nadelen van werken? Als je een afweging zou moeten
maken, zouden de voordelen dan het grootst zijn, de nadelen het grootst, of zouden de voor en
nadelen van werken even groot zijn?
Ik denk even groot. Ik vind de nadelen toch dat je iedere keer weer ergens op tijd moet verschijnen
en moet presteren. Het maakt me soms nerveus, ook om in groepsverband te functioneren. Het
nadeel is dat als ik alleen maar thuis zit ik het gevoel krijg dat ik helemaal niets voorstel.
8. Op welke manier heeft de jobcoach ( UWV) dan wel de klantmanager ( DWI) een positieve
bijdrage geleverd naar jouw idee in je zoektocht naar werk?
Het is soms lastig. Ik merk vaak doordat ik zoveel mensen heb die me begeleiden dat ze elkaar
onderling niet spreken. Hierdoor moet ik dingen dubbel vertellen of formulieren twee keer invullen.
Daar word ik wel eens moe van. Mijn vaste coach Inge vind ik wel heel fijn.
9. Hoe heb je de manier ervaren waarop de jobcoach of de klantmanager je heeft benaderd in het
begeleiden naar werk?
Goed, ik kan goed opschieten met Inge. We praten veel over het werk en waarom het vaak niet lukt.
Iedere week gaan we even koffie drinken. Ze wordt nooit boos als ik afzeg.
10. Wat zou een reden voor jou zijn om hier in dienst te blijven, afgezien van de financiële
genoegdoening?
Dat ik iets te vertellen heb tegen mijn vrienden.
11. Wat is voor jou de betekenis van werk? Hoe zou je dit definiëren?
Dat vind ik een moeilijke vraag, ik zou het niet weten, ik denk toch geld.
Interview met medewerkster DWI: Ine-Trees de Vries, hoe ervaart ze het beleid van het DWI in de
praktijk? Een diepte-interview van circa 30 minuten:
“Ik merk heel erg dat de klantmanagers die het beleid uitvoeren daar soms wel moeite mee hebben.
Ik ben voornamelijk aan het werk met de klantmanagers die de trede vier kandidaten in beheer
hebben. In mijn rol als adviseur val ik onder het Werkgeversservicepunt van het DWI. De
klantmanagers vallen direct onder het DWI. Mijn functie is in het leven geroepen om werkgevers te
faciliteren en klantmanagers te helpen met de uitstroom. Wanneer je alleen kijkt naar de
ontwikkeling van het Werkgeversservicepunt, wat ook een vorm van beleid is geweest een aantal
jaar geleden, is dit een ellenlang proces geweest. Met name de samenwerking in de uitvoering is af
en toe erg problematisch omdat je te maken hebt met heel veel diverse mentaliteiten. Met name de
99
mensen die al lang werken binnen de uitvoeringsinstanties zijn vrij sceptisch en cynisch. Het UWV
heeft bijvoorbeeld door de bezuinigingen ook geen contact meer met de kandidaat en werkt alleen
maar met e-coaching. Het UWV heeft een dusdanige klap gehad door de bezuinigingen dat daar bijna
geen ruimte meer is voor persoonlijk contact. Het DWI heeft daarentegen maatwerk en een
persoonlijke aanpak voorop staan in haar werkwijze. Zo is er binnen de instanties waarmee we
moeten samenwerken zoals het UWV of het DWI met het WSP al een hele verschillende manier van
werken, dit maakt het moeilijker om een algemeen draagvlak te creëren voor het beleid. Ik zie dit als
een hele spannende ontwikkeling. Hoe kunnen we de doelstellingen uit het beleid behalen en
voldoende mensen laten uitstromen als we allemaal op een UWV manier moeten gaan werken
vanwege de bezuinigingen? Ik zie persoonlijk contact als een cruciale factor bij het laten slagen van
het beleid. Jammer genoeg zijn met name de mensen die al heel lang binnen het DWI werken en
murw zijn geslagen door de veranderende politiek van de afgelopen jaren nog steeds in de
meerderheid. Vanwege de bescherming tegen het ontslagrecht van ambtenaren is het heel moeilijk
om fris bloed binnen de organisatie te krijgen. Alleen op die manier kunnen we volgens meer
draagvlak creëren voor een persoonlijk beleid wat meer gebaseerd is op: `Welke klant heb ik hier
voor me zitten? Wat kan diegene en hoeveel tijd wil ik hierin investeren?’
‘Hetgeen ik het meest lastig vind is dat we soms zoveel tijd en geld besteden aan projecten die niet
doorgaan. Ik denk dan bijvoorbeeld aan de beslissingen die het Kunduz-akkoord heeft genomen over
bijvoorbeeld de huishoudtoets. Maatregelen waar teams maanden op zitten, maar wat doordat het
kabinet valt niet meer uitgevoerd wordt. Dit demotiveert mensen enorm. Met name omdat er zoveel
wet- en regelgeving gepaard gaat met het uitvoeren van de bijstand maar er op beleidsmatig niveau
enorm veel geld wordt geïnvesteerd in projecten of initiatieven die vrijwel nooit doorgang vinden.
Met name dat vind ik erg frustrerend. Gelukkig zit ik hier nog steeds om mensen aan het werk te
helpen. Want ik geloof nog steeds dat werk voor mensen het verschil kan maken’
100
101
102