Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De...

44
Schuilkerk met dubbele bodem Bouwhistorische opname ondergrond kerkzaal Zilverstraat 46 Franeker Jim Klingers, 2018

Transcript of Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De...

Page 1: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

1

3

Schuilkerk met dubbele bodem Bouwhistorische opname ondergrond kerkzaal Zilverstraat 46 Franeker

Jim Klingers, 2018

Page 2: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

2

Page 3: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

3

Schuilkerk met dubbele bodem

Bouwhistorische opname ondergrond kerkzaal Zilverstraat 46 Franeker

Jim Klingers, Wijster, januari 2018

Page 4: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

4

Inhoud

Objectgegevens en colofon 5

Aanleiding en werkwijze 7

Situering pand en plattegrond 8

Een werkvloer onder de kerkvloer 10

Enkele bouwhistorische kenmerken pand 12

Vroegste bouw- en gebruiksgeschiedenis 15

Oorsprong gracht 20

Bouwhistorische beschrijving 23

Werkvloer van tuimelaars en geeltjes 23

Sporen in relatie tot de gracht 30

Poeren en pilaren 33

Tekening vloer en gracht 38

Waardestelling 39

Advies voor vervolgonderzoek 39

Hersteladvies 42

Samenvatting 43

Noten 44

Page 5: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

5

Objectgegevens en colofon

Adresgegevens Zilverstraat 46, 8801 KC Franeker Gemeente Waadhoeke, Friesland Kadastrale gegevens Franeker, A 03756 Monumentale status Rijksmonument sinds 19 juni 1984 onder nr. 18245 Beschermd stadsgezicht gebiedsnr. 1372 Oorspronkelijke functie Kerkgebouw Nieuwe functies Appartementen; kantoor- en evenementenruimte Eigenaar Stichting Behoud Monument Gemeente van Gedoopte Christenen Leeuwarderend 11, 8801 LL Franeker Opdrachtgever Adema Architecten - Vleesmarkt 7, 9101 MH Dokkum - Oude Ebbingestraat 45, 9712 HB Groningen 0519 295665 www.adema-architecten.nl [email protected] Uitvoering Klingers Bouwhistorie & Restauratie Beilerweg 4, 9418 TE Wijster 06 41373813 www.klingersbouwhistorie.nl [email protected]

Page 6: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

6

Aanleiding en werkwijze

Na jarenlang verval werd najaar 2017 begonnen met de restauratie van

het voormalige kerkgebouw van de Gemeente van de Gedoopte

Christenen aan de Zilverstraat 46 te Franeker, beter bekend als het

Bolwerkkerkje of de Mouterij. Die namen dankt het aan de markante

ligging tegen het Noorderbolwerk en aan het feit dat het pand een

mouterij was voordat het in 1656 in gebruik werd genomen als

doopsgezinde schuilkerk.

Een van de eerste klussen bestond uit het demonteren van de kerkbanken

en de sterk verzakte en aangetaste houten vloer van de kerkzaal. Het was

de bedoeling hier een betonvloer aan te brengen, voorzien van

vloerverwarming, waarna het gerestaureerde kerkmeubilair en de houten

vloer zouden terugkeren.

Bij deze werkzaamheden kwamen echter onverwacht restanten

tevoorschijn van een sterk verzakte bakstenen- en plavuizenvloer, samen

met de overblijfselen van een lang geleden gedempt achtergrachtje. De

flinke laag grondwater die in dit restant bleef staan, vormde meteen een

verklaring waarom de vloer zo vochtig was. Uit een achter de

wandbetimmering tevoorschijn gekomen overspanningsboog bleek dat

het pand doelbewust over dit vaartje was heen gebouwd – het deelde

ooit letterlijk de binnenruimte doormidden.

De restanten van de vloer en kademuren zijn tussen 4 en 7 december

door mij vrijgemaakt en onderzocht. Dat het hier om structuren ging die

ouder waren dan de houten vloer en het kerkinterieur was direct

duidelijk. Maar hoe oud precies? Zoiets valt nog niet gemakkelijk te

bepalen als de gebruikte materialen eeuwenlang in vrijwel dezelfde vorm

werden gefabriceerd en bovendien kunnen zijn hergebruikt. Voor een

juiste interpretatie was aanvullende informatie over het bouwwerk dan

ook nodig. In verband met de restauratiewerkzaamheden, had het

onderzoek echter vrij veel haast. Daarom verscheen op 20 december 2017

alvast een voorlopige rapportage in verband met de snelle voortzetting

van de werkzaamheden.

Enkele zaken die daarin staan, zijn inmiddels alweer achterhaald. In dit

definitieve rapport zijn de nieuwste bevindingen verwerkt, onder meer de

dendrochronologische dateringen die Paul Borghaerts begin januari 2018

naar buiten bracht. Ook wordt veel uitgebreider ingegaan op de

ontstaans- en gebruiksgeschiedenis van het pand en de gracht.

Vermoedelijk zullen sommige van mijn conclusies opnieuw geen lang

leven beschoren zijn. Zo kan archeologisch onderzoek van de gracht

ongetwijfeld nieuwe informatie aan het licht brengen.

Binnen de beschikbare tijd was het onderzoek aan enige beperkingen

gebonden. Zo gingen de overblijfselen deels schuil onder een laag

plakkerige grond met puin, die eerst verwijderd moest worden. Dit kon

niet heel grondig gebeuren, zodat de zichtbaarheid van de vloer op de

foto’s enigszins te wensen overlaat. Van de kademuren van de gracht

konden alleen de bovenste randjes worden vrijgemaakt. Door de natte

winter, bleef ondanks frequent pompen de plek te vochtig om doelgericht

onderzoek te kunnen verrichten.

Omwille van de beknoptheid is de bouw- en gebruiksgeschiedenis alleen

beschreven waar deze van belang is met betrekking tot de vondsten. Het

gaat dan met name over de periode tot en met 1656, toen het pand in

gebruik werd genomen als doopsgezinde (schuil)kerk. De zeker zo

interessante periode erna staat beschreven in de bouwhistorische

opname van Rutmer Mekenkamp, die in 2013-14 in het kader van zijn

studie Bouwhistorie, Restauratie en Monumentenzorg aan de Hogeschool

Utrecht het gehele kerkgebouw onderzocht.

Page 7: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

7

Oud-gemeentearchivaris Gerard van der Heide heeft veel gegevens over

de geschiedenis van het pand boven water gehaald en deze mondeling en

schriftelijk medegedeeld ten behoeve van dit onderzoek. Daarvoor ben ik

hem zeer erkentelijk. Verder bedank ik Paul Borghaerts, Arjo Hillebrand,

Hans Ladrak, John de Rooy, Siebe van Seijen, Ronald Stenvert, Gerrit

Tuinstra (van bouwbedrijf Haarsma) en Jan Pieter Verhoog voor hun

advies, informatie en behulpzaamheid.

Jim Klingers, Wijster, januari 2018

5. Het verwijderen van de vloer (foto: Siebe van Seijen)

7. De ruimte van

bovenaf met middenin

de gracht. (foto: Marcel

Teensma)

6. Alleen de vloerbalken

zijn nog over (foto: Siebe

van Seijen)

Page 8: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

8

Page 9: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

9

Situering pand

De voormalige kerk ligt niet direct aan de Zilverstraat maar enige

tientallen meters hiervan af en is te bereiken via een steeg tussen de

nummers 44 en 48 (afb. 2). De hoofdingang bevindt zich in het voorhuis –

de voormalige kosterswoning – dat eruitziet als een gewoon woonhuis

(afb. 3). Daarachter bevindt zich de kerkzaal waar zich de onderzochte

vloer en gracht bevinden. Met de achterzijde grenst deze kerkzaal aan het

Noorderbolwerk, waar het deels letterlijk in staat. De achtergevel lijkt

zodoende heel laag (afb. 4). Aan het bolwerk bevindt zich een tweede,

bescheiden ingang, die - net zoals dit vaak bij dijkhuizen het geval is,

toegang geeft tot de verdieping, of beter gezegd: het balkon. Op de

kerkramen in de zuidgevel na, is aan niets te zien dat we hier met een

kerkgebouw te maken hebben. Een schuilkerk in de ware zin des woords.

2. De steeg die naar het pand leidt vanaf

de Zilverstraat (foto Google streetview)

3 - 4. De voor- en achterzijde van het pand

voor de restauratie. (Foto’s: Franeker

Courant en Stichting BMGGC)

Page 10: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

10

Een werkvloer onder de kerkvloer

Eén blik op de gevels van Zilverstraat 46 met al hun verschillende

steenformaten, dichtgezette en doorgebroken vensters, vlechtingen en

andere sporen van verbouwingen zegt genoeg: dit is geen pand dat zijn

bouw- en gebruiksgeschiedenis gemakkelijk prijsgeeft. De inzichten

komen dan ook stukje bij beetje en het laatste woord over de

ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd.

De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het

onderzoek van Rutmer Mekenkamp uit 2013 -14. Het besloeg zowel het

exterieur als het interieur. Een grote beperking daarbij was dat het pand

destijds aan drie zijden was bepleisterd waardoor bouwsporen aan het

zicht werden onttrokken. Ook binnen waren wanden en balkenlagen

vrijwel overal afgetimmerd. Voor veel conclusies moest Mekenkamp dus

afgaan op weinig expliciete schriftelijke bronnen. Op basis daarvan ging

hij ervan uit dat het voorhuis uit de late 16de eeuw of vroege 17de eeuw

stamde, het voorste deel van de kerkzaal uit de vroege 17de-eeuw, terwijl

het achterste gedeelte pas in 1760 dan wel bij een grote verbouwing in

1771 -1773 tot stand zou zijn gekomen. Daarbij zou de kerkzaal zijn

inrichting met zuilen, galerij en balustrade hebben gekregen.1 En hoewel

dat nergens expliciet staat vermeld, lezen we hieruit dat ook de houten

vloer tot deze 18de-eeuwse fase zou moeten behoren.

Met de 16de-eeuwse oorsprong van het voorhuis zat Mekenkamp in de

goede richting, zoals zal blijken. Maar de gevonden vloer en gracht

bevinden zich ook onder het door hem veronderstelde 18de-eeuwse

gedeelte. De bouwgeschiedenis hiervan moest dus verder teruggaan.

Inmiddels werd dan ook aangenomen dat we hier te maken hadden met

de vloer van een mouterij, die in het pand gevestigd was voordat het in

1656 in gebruik werd genomen als doopsgezinde schuilkerk.

Naspeuringen van Gerard van der Heide wezen erop dat deze mouterij in

1578 moest zijn gebouwd door de gebroeders Schellingwou die aan het

Leeuwarderend een brouwerij hadden. Het zou een klein gebouw zijn

geweest, dat op zeker moment werd vergroot en in 1642 werd uitgebreid

met een woonhuis, het huidige voorhuis.

Maar in het inmiddels volledig gestripte pand zijn bouwsporen aan het

licht gekomen die duidelijk maken dat het voorhuis juist ouder moet zijn

dan het achterste gedeelte met de kerkzaal. Dat deel is namelijk ‘koud’

tegen het voorhuis geplaatst (afb. 8 – 10). Bovendien staat het pand al

min of meer in zijn huidige gedaante op een stadsplattegrond uit 1598

(afb. 21). In hoofdlijnen moet het dus reeds voor dat jaar tot stand zijn

gekomen.

Dat we hier met de vloer van een mouterij te maken hebben, of in elk

geval met een werkvloer, is daarentegen zo goed als zeker. De

eenvoudige materialen waaruit de vloer is opgebouwd – ongeglazuurde

plavuizen en bakstenen – en ook de dwars door het pand lopende gracht

passen beter in het plaatje van een bedrijfspand dan van een kerk. Wat

overigens niet wil zeggen dat de vloer niet nog een tijdje dienst kan

hebben gedaan in de latere vermaning.

Dit leidde tot de voorlopige conclusie dat de stenen vloer na 1578 tot

stand moest zijn gekomen en in elk geval tot 1656 in gebruik moest zijn

geweest. Of mogelijk langer, want met nog in het achterhoofd dat het

interieur van de kerkzaal, inclusief de houten vloer, pas in 1771-73 moet

zijn gerealiseerd, leek het geen gekke gedachte dat tussen 1656 en 1771

alleen de verdieping in gebruik was geweest als kerk terwijl de begane

grond nog als bedrijfsruimte functioneerde.

Maar ook deze theorie kon in de prullenbak na het zien van de

potlooddatering van zowel een 17de-eeuwse als een 18de-eeuwse

timmerman op een onderdeel van een in verband met de restauratie

verwijderde zuil (afb. 52, 53). Dit maakte duidelijk dat de kerkzaal al in

Page 11: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

11

1656 van houten zuilen werd voorzien en dat in 1771 vermoedelijk slechts

de opstelling werd aangepast. Als de zuilen uit 1656 dateren, dan is het

ook aannemelijk dat de houten vloer tegelijkertijd of kort erna is

gerealiseerd en dus dat de stenen vloer al vrij snel uit het zicht verdween

en de gracht werd gedempt. Nader onderzoek maakte duidelijk dat de

gemetselde basementen van twee van de vier zuilen op nog oudere

poeren staan, zodat hier oudere steunconstructie aan vooraf moet zijn

gegaan (zie pag. 33).

Dat we er zelfs met deze constatering nog niet zijn, werd duidelijk uit het

dendrochronologische onderzoek dat Paul Borghaerts op 5 januari 2018

heeft uitgevoerd. Daarbij is een groot aantal boorstalen afgenomen van

de plafondbalken van de verschillende ruimtes in het pand alsmede van

diverse zuilen. Daaruit blijkt om te beginnen dat de eiken balken van de

eerste verdiepingsvloer in 1562 zijn gekapt, wat op een bouwjaar van het

voorhuis in 1563 of 1564 kan wijzen (afb. 14).

Het zou in de lijn der verwachting liggen dat het toegepaste hout in de

kerkzaal dan uit 1578, het bouwjaar van de mouterij, zou stammen. Maar

opmerkelijk genoeg gaf geen enkel monster een uitkomst rond die datum.

In de constructie van het balkon en het plafond van de zaal zijn grenen

balken met diverse leeftijden door elkaar gebruikt, zonder duidelijk

patroon. Waar er constanten zijn in de dendrochronologische data, wijzen

die echter op toepassingen in 1627 – 1628 en in 1651 – 1652 (mogelijk

gaat het daarbij in feite om de verbouw tot schuilkerk in 1656). De

boorstalen van enkele grenen plafondbalken en ook drie van de vier

houten zuilen geven weliswaar eindjaren weer tussen 1497 en 1555, maar

volgens Borghaerts kunnen hier bij de verwerking vele tientalen of zelfs

meer dan honderd jaarringen vanaf zijn gehaald, zodat ook hier de

daadwerkelijke toepassing van het hout vermoedelijk in de 17de eeuw zal

liggen.

Om de zaak nog gecompliceerder te maken zijn er in het pand ook geen

data gevonden die corresponderen met de veronderstelde verbouwingen

in 1642 en 1760 en zelfs niet met de grote verbouwing van 1771-73.

Wel blijken er daarna nog belangrijke aanpassingen te zijn geweest. Zo

kwam de tweede verdiepingsvloer van het voorhuis pas in 1853 – 1854

tot stand. Mogelijk verloor het voorhuis toen ook zijn topgevels en werd

het met de rest van het pand gelijk getrokken (afb. 11, 12). Het hele pand

lijkt trouwens op zeker moment te zijn verhoogd, maar wanneer dat

gebeurde is niet bekend omdat geen monsters van de dakconstructie

genomen zijn (afb. 13, 16).

Page 12: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

12

Enkele bouwhistorische kenmerken pand

8 – 10. Verschillende baksteenformaten en een verspringing in het metselwerk aan zowel de noord- als de zuidgevel laten duidelijk zien dat het voorhuis

een autonoom bouwwerk is, waartegen het achterliggende gedeelte ‘koud’ is aangebouwd, zonder eigen tussenmuur.

Page 13: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

13

11- 12. Aan beide zijgevels van het voorhuis zijn

de resten van vlechtingen te zien, waaruit blijkt

dat het voorste gedeelte aan beide zijden

tuitgevels had en de dakconstructie hier dus

haaks op de richting van het huidige dak stond.

Op de tekening van 1598 is nog niets van zo’n

opbouw te zien, zodat we mogen aannemen

dat deze pas na dit jaar tot stand is gekomen.

14. Deze geritste telmerken in de eiken

balklaag van de eerste verdiepingsvloer

zijn typerend voor de 16de-eeuw en de

boom voor deze balk werd dan ook in

1563 in Noorwegen geveld.

13. In de gevel van het voorhuis is te zien dat het

onderste deel van gele bakstenen ouder is dan het

bovenliggende deel met appelbloesembakstenen.

De stenen onderin de gevel meten 24 x 11,5/12 x

5,5 cm. – groter dan een drieling maar kleiner dan

een Friese mop.

Page 14: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

14

17. In de noordgevel tekent zich

halverwege de kerkzaal een bouwnaad

af. Dit lijkt erop te duiden dat het

gebouw in drie fases is gebouwd, maar

in de zuidgevel ontbreekt een

vergelijkbare indicatie.

15. In de noordgevel zijn

alle balkkoppen van het

achterliggende balkon

zichtbaar. Het aangepaste

metselwerk rondom maakt

duidelijk dat er aan de

plaatsing van de balken in

de gevel gemorreld is.

16. Het pand werd iets verhoogd en de laatste rijen

baksteen van de noordgevel zijn bewust aflopend

gemetseld. De reden hiervoor is onduidelijk.

18. De spitsboogvensters zijn netjes in

de (oudere) zuidgevel verwerkt,

waaruit we mogen opmaken dat het

metselwerk hier in het zicht bleef en

oorspronkelijk niet was bepleisterd.

Page 15: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

15

Vroegste bouw- en gebruiksgeschiedenis

Van der Heide heeft in het Franeker archief aanwijzingen gevonden

waaruit blijkt dat Jan en Daniël Jans Schellingwou in 1578 op de plek van

het huidige pand een mouterij en droogschuur oprichtten. Hun brouwerij

aan het Leeuwarderend was voor deze productieprocessen te klein

geworden. De broers woonden zelf naast deze brouwerij op de hoek van

het Leeuwarderend en de Zilverstraat (destijds Oostermolenstraat

geheten naar de Oostermolen die tot 1578 op de hoek van het

Leeuwarderend en het Bolwerk stond).2 Tussen het woonhuis en de

brouwerij liep een steeg richting de nieuwe mouterij. Er was een tweede

steeg, die nu nog steeds bestaat, vanaf de Zilverstraat.

Mouten is het proces in de bierbereiding waarbij van gerst mout werd

gemaakt. Daarbij werd het graan eerst gereinigd en vervolgens in een

dikke laag over een moutvloer uitgespreid, waarbij het telkens werd

bevochtigd en gekeerd zodat het ontkiemde (afb. 19). Door de

temperatuur en zuurstoftoevoer goed te regelen ontstonden er enzymen

die het zetmeel in de kiem omzetten in vergistbare suikers. Een door de

mouterij lopend grachtje zal bij dit proces zeker een handige

bijkomstigheid zijn geweest.

Na een dag of zeven, acht was de juist verhouding bereikt en werd het

mouten stopgezet. Daarna moest de zogenaamde groenmout nog worden

gedroogd (eesten genoemd) om het kiemproces te stoppen en

beschimmeling te voorkomen. Voor dit proces zal de droogschuur

bedoeld zijn geweest. Al kan deze ook hebben gediend om de benodigde

hopbellen te drogen of de kruiden (gruit) die nog bij veel biersoorten

werden gebruikt.

Het lijkt erop dat de gebroeders Schellingwou geen volledig nieuw

gebouw optrokken. De dendrochronologisch dateringen laten zien dat de

eiken balken van de eerste verdiepingsvloer van het voorhuis al in 1564 of

1565 werden toegepast, wat betekent dat dit gedeelte er

hoogstwaarschijnlijk al stond.3 Ook is op de plek al bebouwing

aangegeven op de kaart van Lodovico Gucciardini uit 1562 – 65 (afb. 23).

Het lijkt om een gebouw te gaan dat qua omvang goed overeenkomt met

het huidige voorhuis. Mogelijk zette Schellingwou in 1578 een pand tegen

dit gebouwtje aan. De huidige buitenmuren zijn althans ‘koud’ tegen de

muren van het voorhuis aangezet (afb. 8 – 10). Of het direct al ging om

het hele achterste gedeelte, is niet duidelijk. Boven de gracht in de

noordgevel zien we een bouwnaad met klezoortjes (kwart bakstenen) die

erop wijst dat de gevel hier ooit de hoek om ging (afb. 51). Aan de

zuidgevel is zo’n duidelijke afgrenzing evenwel niet zichtbaar.

19. Het omscheppen van de mout op de moutvloer. (foto Pinterest)

Page 16: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

16

Vermoedelijk rond 1605 ging het bouwwerk over op de familie Keest,

doopsgezinde brouwers die zich in 1565 vanuit Kortrijk in Franeker

hadden gevestigd en herberg de Eenhoorn op de hoek van Hokaart en het

Bolwerk uitbaatten. De familie bezat ook het pand aan de

Oostermolenstraat ter plekke van het huidige pand Zilverstraat 48. In de

universiteitsstad Franeker nam de bierconsumptie gestaag toe. Dat zette

de broers Jacob en Daniël Keest er in 1611 toe aan een de brouwerij en

tapperij Deser Werelt op achter de Eisingastraat te openen.4 Het was een

veel grotere brouwerij dan die aan het Leeuwarderend.

Vermoedelijk om aan voldoende kapitaal te komen, verkochten zij in

hetzelfde jaar de helft van hun mouterij aan de eveneens doperse

‘moutmaecker’ Pieter Klases (of Claesz). Er kan ook nog een andere reden

zijn gewest voor deze gedeeltelijke verkoop. In 1611 doet de kerk (classis)

van Franeker namelijk een verzoek aan Gedeputeerde Staten om de bouw

van een mennonietenkerk te stoppen. Blijkbaar tevergeefs, want het

gebouw waarin deze schuilkerk zat, aan het tegenwoordige Nieuwe Hof,

bestaat nog steeds. Maar het is niet ondenkbaar dat er binnen

doopsgezinde kringen alvast uitgekeken werd naar een alternatieve

locatie. In elk geval is er in de verkoopakte van 1611 nu behalve van een

mouterij en een schuur ook sprake van een woonhuis. Dit, in combinatie

met de dendrochronologische gegevens, doet vermoeden dat het pand

zijn huidige omvang reeds had.

Deze indruk wordt bevestigd door het stadsplan van Franeker die Pieter

Bast in 1598 vervaardigde (afb. 1). Deze kaart is – zeker voor die tijd –

bijzonder nauwkeurig en overtreft daarin alle andere plattegronden van

de 16de tot en met de 18de eeuw. Zo komt bijvoorbeeld het aantal van 17

panden dat met de voorgevel aan de Zilverstraat staat tussen Froonacker

en Leeuwarderend vrijwel overeen met de perceelsgrenzen op de

kadastrale minuut van 1832.5 Ook de meeste stegen lijken op de juiste

plek te zijn aangegeven.

Zilverstraat 46 is op deze kaart zeer duidelijk afgebeeld. De achterzijde

lijkt net als tegenwoordig al ín het bolwerk te liggen. Volgens Van der

Heide is deze situatie echter pas in 1672 ontstaan, toen het bolwerk werd

verzwaard. Hoe dan ook zat er in 1598 al erg weinig ruimte tussen het

bolwerk en de mouterij, wat veel zegt over de omvang. Op het dak zijn

duidelijk zes dakkapellen of dakluiken getekend. Het is het enige pand in

Franeker met dit opvallende kenmerk. Het lijkt een sterke aanwijzing dat

het pand inderdaad in gebruik was als mouterij en drogerij waarbij de

klimaatbeheersing immers zo’n belangrijke rol speelde.6

Minstens zo interessant is de zogenaamde putstoel die aan de gracht

(Zilverstraat) stond precies tegenover de steeg naar de mouterij. Deze

‘waterhijskraan’ geeft een sterke aanwijzing dat er al in 1598 tevens een

brouwerij in het pand gevestigd moet zijn geweest. Voor de bierbrouwerij

was veel water nodig. Doorgaans werd dat gewoon uit de gracht gehaald,

en als dit echt te vies was werd het aangevoerd door speciale

waterschepen.

De putstoel bestond uit een verhoogd houten gestoelte, toegankelijk via

een trapje (afb. 22). Ernaast stond een hefboom waarmee het opgehaalde

water in een goot kon worden geleegd, vanwaar het direct in de ketel van

de brouwerij stroomde. De goten liepen hoog boven de straat in verband

met het verkeer.7 In dit geval zal hij ook nog door de steeg gelopen

hebben. Op nog een stuk of acht, negen plekken in Franeker zijn op de

kaart van Bast dergelijke putstoelen te zien; bij sommige is zelfs de goot

getekend. De bierproductie van Franeker was duidelijk niet onaanzienlijk.

De vraag dringt zich op waarom het benodigde water niet uit het

achtergrachtje werd gehaald. Maar mogelijk was het water te vervuild of

liet de waterzekerheid te wensen over.

Een vermelding van een brouwerij in Zilverstraat 46 vinden we overigens

pas in de verkoopakte van 1655. Dan kopen de echtelieden Hans Jansen 8

Page 17: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

17

en Antje Sjoukes een achterhuis, brouwerij, mouterij en de schuur van de

familie van wijlen Jelle Daniëls Keest. Het gaat dit keer niet om de helft

van het complex, want in 1650 heeft Klaas Pieters, de zoon van Pieter

Klases, zijn helft per openbare verkoop (‘wandelverkoop’) overgedaan aan

de familie Keest. Volgens Mekenkamp streek vervolgens een van de drie

Doopsgezinde groepen hier neer die Franeker en omgeving rijk was.

Daarmee begon dit bedrijfspand zijn tweede leven als schuilkerk.

20. De kerk in 1980.

Page 18: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

18

23. Op de kaart van Lodovico Gucciardini uit

1562 – 65 is reeds bebouwing op de huidige plek

aangegeven.

21. Op de stadsplattegrond van Pieter Bast uit 1598 heeft het pand (oranje) al vrijwel zijn

huidige aanzien. Duidelijk zijn de dakluiken of dakkapellen te zien. Aan de gracht tegenover de

steeg staat een putstoel (gele omcirkeling), een duidelijke aanwijzing dat hier een brouwerij

was gevestigd. Even verderop bij de brug zien we een tweede exemplaar.

22. Een putstoel op een prent van ‘de

brouwer’, Caspar Luycken 1694.

Page 19: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

19

24 – 25. Links de verkoopakte uit 1611 waarin Pieter Klases een gerechte helft van. de mouterij met huis en schuur koopt van de familie Keest. Daarnaast

de verkoopakte uit 1655 waarin Hans Jansen en Antje Sjoukes een achterhuis, brouwerij, mouterij en schuur kopen van de familie Keest voor 1035

carolusguldens. Het voorhuis, het huidige adres Zilverstraat 48 blijft in eigendom van Jacob Jelles Keest. In het document wordt onder meer het recht om

van de steeg gebruik te kunnen blijven maken goed geregeld.

Page 20: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

20

Oorsprong gracht

Minstens zo intrigerend als het pand zelf is het grachtje dat er dwars

doorheen loopt. Het maakte deel uit van een vaartje dat min of meer

parallel aan de stadsgracht achter de bebouwing langsliep. Het begon

achter de bebouwing van de Godsacker, ter plekke van de huidige

bebouwing aan de Turfkade en mondde uit in het Leeuwarderend om aan

de overkant, naast de Oostermolen zijn weg te vervolgen richting de

Froonacker. Het verloop laat zich nog goed volgen op de kadastrale

minuut uit 1832 waarop het achtergrachtje nog grotendeels aanwezig is

en ontbrekende delen in de verkaveling te volgen zijn (afb. 27). Er zijn

meer restanten van deze vaart teruggevonden in achtertuintjes en -

plaatsjes, al dan niet in overkluisde vorm.

Het zou hier gaan om de vroegere bovenloop van de Roptavaart, die van

Franeker naar Roptazijl loopt en daar in de Waddenzee uitwatert. Na de

stadsuitbreiding in het begin van de 15de eeuw zou het staartje van de

vaart binnen de stad zijn komen te liggen – de nieuwe stadsgracht werd er

min of meer evenwijdig aan gegraven – waarna het nog voornamelijk

dienst deed als scheidingssloot en afwateringssloot van het bolwerk. Dit

lijk aannemelijk; de Roptavaart moet blijkens zijn grillige verloop van

oorsprong een natuurlijke waterloop zijn geweest. Dat kan verklaren

waarom dit overblijfsel zelfs in gedempte vorm nog zo sterk

watervoerend is – het waterpeil van de stadsgrachten staat aanzienlijk

lager.

Maar er is nog een andere theorie over de gracht. Zo menen Meindert

Schroor en Charles van de Heuvel aan de hand van de kaart die de

Spaanse stadhouder Caspar de Robles in 1572 van Franeker liet

vervaardigen dat “(…) de sloot achter de Zilverstraat en de Godsacker

mogelijk het restant vormde van de oorspronkelijke vijftiende eeuwse

omgrachting en na de aanleg van de wallen en een nieuwe singelgracht,

26. Deze steeg aan het Leewarderend markeert het

verloop van het grachtje naar de mouterij, die hier op de

achtergrond zichtbaar is.

Page 21: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

21

wellicht bedoeld was als binnensingel.” Ook in een op deze kaart

aangegeven sloot aan de zuidkant van Franeker menen zij deze oude

stadgracht te herkennen (afb. 28).9

Ook dit zou goed kunnen, bij veel steden is op deze wijze een dubbele of

soms zelfs driedubbele omgrachting ontstaan. Overigens hoeft het een

het ander niet uit te sluiten, het zou hier om een deel van de Roptavaart

kunnen gaan, dat tevens dienstdeed als singelgracht en nadien is

'gedegradeerd' tot binnensingel annex afwateringssloot.

Maar uitgerekend met het stukje vaart vanaf Zilverstraat 46 tot aan het

Leeuwarderend is iets vreemds aan de hand. Het ontbreekt namelijk op

vrijwel alle historische kaarten, inclusief die van Gucciardini en de zo

nauwkeurige Pieter Bast. Het water begint daar pas weer bij een van de

achterhuizen halverwege de bebouwing tussen Froonacker en

Leewarderend. Er zijn twee uitzonderingen: de kadastrale minuut uit 1832

laat ter weerszijde van het pand een grachtrestant te zien (afb. 27). Ook

de veel oudere kaart van De Robles toont het vaartje, met dien verstande

dat het om de belt van de Oostermolen liep en niet in het Leeuwarderend

maar in de stadsgracht uitmondde dan wel doodliep op het bolwerk (afb.

28).

Volgens Van der Heide werd de doorgang naar het Leeuwarderend pas

gegraven in 1578 met het oog op de bouw alhier van de mouterij.

Tegelijkertijd zou de Oostermolen zijn gesloopt. Dit is uiteraard mogelijk

maar wel in strijd met de theorie dat we hier met een deel van de

Roptavaart te maken zouden hebben. Een mogelijke oplossing van het

raadsel zou zijn dat de verbinding met het Leeuwarderend reeds was

gedempt of overkluisd maar in verband met de mouterij weer werd

opengemaakt.

De betekenis van het achtergrachtje kan nog best redelijk groot zijn

geweest. Behalve de mouterij lijken er nog diverse andere bedrijfspanden

aan te hebben gestaan. Het was weliswaar nog geen tweeëneenhalve

meter breed, maar via een platbodem konden dan toch de nodige

goederen worden vervoerd. Vermoedelijk zijn de restanten van het

grachtje verdwenen tussen 1855 en 1864 toen diverse andere grachten in

Franeker met het oog op stankoverlast en besmettelijke ziektes werden

gedempt, waardoor onder meer Voorstraat, Raadhuisplein, Waagstraat,

Sjaardemastraat en Leeuwarderend hun huidige vorm kregen.

Page 22: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

22

27 – 28. Het verloop van de gracht zoals dit zich laat volgen op

de kadastrale minuut van 1832 en op de kaart van De Robles uit

1572. Hier slingert het vaartje zich rond de destijds nog

aanwezige Oostermolen.

Page 23: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

23

Bouwhistorische beschrijving

Werkvloer van tuimelaars en geeltjes

De onderzochte vloer bevindt zich in de kerkzaal, een enigszins

onregelmatige vierhoekige ruimte met een lengte van ca. 14,70 meter en

een breedte van ca. 7.90 meter aan de voor- en ca. 8,85 meter aan de

achterzijde. De gracht, die een breedte zal hebben gehad van ca. 2,25

meter, deelt het onderzoeksgebied doormidden.

Op veel plaatsen is de vloer sterk beschadigd door verschillende oorzaken.

Bij de aanleg van de houten vloer zijn ter wille van de vloerbalken

plavuizen en klinkers uit de vloer gelicht en deels hergebruikt als stiepen

voor die balken. In de zuidwesthoek is een groot deel van de vloer

verwijderd, vermoedelijk in verband met de trapopgang die hier in de

20ste eeuw gerealiseerd werd. In zuidoosthoek is een deel weggehaald ten

behoeve van een hete luchtbuis die hier nog vrij recentelijk werd

aangebracht.

De vloer loopt ter weerszijde van de gracht sterk naar het water toe af

(afb. 30, 31). Er is gesuggereerd dat het hier zou gaan om sleep- of

rolhellingen ten behoeve van de vaten met bier. Maar daarvoor zijn de

welvingen te onregelmatig. Hoewel er van een lichte glooiing sprake kan

zijn geweest, maken de scheuren in de bestrating en afgegleden

tuimelaars duidelijk dat het hier gaat om verzakkingen die het gevolg zijn

van inklinking van de dichtgegooide gracht. Gezien de hoogte van het

waterpeil zou zo’n sleephelling ook helemaal niet nodig zijn geweest.

Tuimelaren

Het grootste deel van de teruggevonden vloer bestaat en bestond uit

ongeglazuurde plavuizen. Tegenwoordig worden deze vaak estriken

genoemd, maar eigenlijk is deze benaming foutief. Met estriken werden

de rood, zwart, groen en geel geglazuurde vloertegels aangeduid die nu

meestal als plavuizen te boek staan. De goedkopere, ongeglazuurde

variant werd in Friesland ‘tuimelaar’ genoemd. En die benaming zullen we

hier dan ook gebruiken.10

Tuimelaren werden net als estriken van de middeleeuwen tot diep in de

19de eeuw op grote schaal toegepast. We vinden ze terug in klooster- en

kerkvloeren, maar ook in woonkamers of melkkelders van boerderijen.

Eeuwenlang was er slechts keuze uit een rode of een gesmoorde variant.

Wat wel aan voortdurende verandering onderhevig was, waren de

formaten. De kleintjes zijn doorgaans het oudste en in de late

middeleeuwen treffen we exemplaren tussen de 10 en 16 cm. aan. Toen

in de 16de en 17de eeuw vloertegels op steeds grotere schaal werden

geproduceerd nam het formaat echter toe.11 Maar iedere tichelaar deed

29. Prent van een brouwerij in de 18de-eeuw. Op de grond liggen

plavuizen. (afb. geneaknowhow).

Page 24: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

24

dat blijkbaar naar eigen inzicht, zodat er een ratjetoe aan afmetingen

ontstond, waarbij de producten bovendien steeds dunner werden.

Aangezien bij de pannen- en baksteenfabricage soortgelijke problemen

speelden, besloten de Heeren Gedeputeerde Staten van Vrieslandt in 1610

paal en perk te stellen aan deze chaos. Voor bakstenen, dakpannen en

vloertegels werden strikte maten afgekondigd waarbij het niet naleven

werd bestraft met ‘ses Carolus guldens op yder duysent’. De grooten

tuymelaer moest voortaan een holt voet lang en breed zijn en 2 duimen

dik (29,6 x 29,6 x 4,9 cm.); de ghemeene tuymelaer was 9 duim in het

vierkant en 1,5 duim dik (22,2 x 22,2 x 3,7 cm.) en de cleyne tuymelaer

mat 7 duim en 1 duim (17,2 x 17,2 x 2,4 cm.). Voor estriken gold een

minimale dikte van 1 duim (2,4 cm.).12

In de Zilverstraat treffen we alleen rode tuimelaars aan. Het betegelde

gedeelte links van de gracht vertoont inderdaad het in 1610

voorgeschreven formaat van circa 22,2 x 22,2 cm van de ghemeene

tuymelaer, al is de dikte geregeld enige millimeters geringer dan 3,7 cm.

In de linkerhoek zijn enige stroken met tuimelaars van 23 cm in het

vierkant (dikte viel niet waar te nemen). Rechts van de gracht overheerst

daarentegen een iets kleiner formaat, ca. 21 – 21,5 cm bij een dikte van 3

cm. Ook hier ligt in het ‘gangpad’ van een voormalige smalle doorgang

evenwel een strook met het formaat 23. Op één plek is een gaaf stukje

van een nog iets kleiner formaat te vinden, namelijk ca. 20 – 20,5 cm. Her

en der liggen er echter veel meer tuimelaars van dit formaat verspreid en

ze werden veelvuldig gebruikt voor de stiepen onder de vloerbalken.

Vermoedelijk lag dit kleinste formaat dus vooral op de later van tegels

ontdane gedeeltes.

Hier en daar werden in de afgegraven grond, alsmede in afgebrokkelde

gedeeltes van een opgeklampte ‘muur’ aan de noordzijde kleine

tuimelaars en estriken gevonden van 12,5 cm en 13,7 cm in het vierkant

en diktes tussen 2,4 tot 3 cm, terwijl uit het zand ook een groen

geglazuurde estrik en een cleyne tuymelaer van ca. 17 cm en 3 cm. dikte

tevoorschijn kwamen (afb. 35). Dit kan een aanwijzing zijn dat zich onder

de huidige tegelvloer nog restanten van oudere vloeren bevinden.

Mogelijk waren ze ook afkomstig uit het woonhuis, waar in de

ondergrond eveneens restanten van deze kleine plavuizen zijn

aangetroffen (afb. 36). Hier en daar werden brokstukken van tegels van

ca. 5 cm. dikte aangetroffen, mogelijk restanten van de grooten

tuymelaer.

Leeftijd

Omdat de plavuizen over zo’n lange periode werden gefabriceerd valt de

leeftijd niet gemakkelijk uit te maken. Eén van de vier veelgebruikte

maten komt overeen met de verordening uit 1610. Daaruit zou je kunnen

concluderen dat de vloer ná die datum moet zijn aangelegd. Maar voor de

drie andere varianten geldt dat niet, wat ook zou kunnen betekenen dat

we hier juist te maken hebben met een typische vloer uit de 16de- of

vroege 17de eeuw – met een voor die periode typerend allegaartje aan

afmetingen. Datering op basis van de gebruikte tuimelaars zelf is dan ook

buitengewoon lastig. De vloer hoeft bovendien niet in één periode tot

stand te zijn gekomen en kan (deels) hebben bestaan uit hergebruikte

tuimelaars.

Geeltjes

Een oppervlak van 5.40 x 3.80 meter in de zuidoosthoek is niet betegeld

maar bestraat met in kalk gezette gele baksteentjes op hun kant. Deze

stevige bestrating doet vermoeden dat hier met zwaarder materieel werd

gewerkt. Te denken valt aan rollende biervaten of sledes met vaten, die

werden getrokken door paarden. Het steenformaat bedraagt circa 19 x

8,5 x 4 cm met een tienlagenmaat van circa 44 cm. Deze afmetingen

komen niet overeen met een van de wettelijk voorgeschreven

baksteenformaten uit 1610 of 1646.13 Alleen die van de ‘kleine rode

Page 25: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

25

steen’ (18,9 x 9,2 x 4,1 cm) komt in de buurt. Maar de hier gebruikte steen

is niet rood. Vermoedelijk gaat het toch om een 17de-eeuwse baksteen.

Ondanks de vele beschadigingen lijkt deze klinkervloer niet heel intensief

te zijn gebruikt, aangezien duidelijke slijtagesporen op de materialen zelf

ontbreken. Het kan zijn dat de steentjes waren afgezet met een laagje

kalkmortel. Eigenlijk geldt hetzelfde voor de plavuizenvloer. Maar die

indruk is misschien onvolledig, omdat juist de vloergedeeltes die

vermoedelijk veel werden gebruikt, zoals aan de kades en in de doorloop

naar het voorhuis, niet of nauwelijks bewaard zijn gebleven.

Functies

De vloer kan diverse functies hebben vervuld. De moutvloer kan zich hier,

maar ook een verdieping hogerop hebben bevonden. De eestvloer

bevond zich mogelijk op zolder. Als hier inderdaad een brouwerij

gevestigd is geweest, zal de brouwketel op de begane grond hebben

gestaan, vermoedelijk in het voorste gedeelte. Waarschijnlijk heeft zich

over de gracht intern een bruggetje of houten loopvlak bevonden om

gemakkelijk naar de overkant te kunnen komen.

Het verhaal gaat dat zich achter de huidige achtergevel, onder het

bolwerk, een kelder bevond waarin de biervaten werden opgeslagen.

Deze zou bij de verzwaring van het bolwerk in 1672 zijn dichtgestort. De

kelder was toegankelijk via een inmiddels verdwenen uitbouw aan de

zuidoostzijde die op de kadastrale minuut van 1832 nog te zien is (afb.

27). Hoewel er tijdens dit onderzoek geen duidelijke bewijzen voor het

bestaan van de kelder zijn gevonden, zou de aanwezigheid wel de

zwaardere baksteenvloer in deze hoek verklaren.

Tot dusverre zijn we ervan uitgegaan dat we hier met de vloer van de

mouterij of brouwerij te maken hebben. Maar kan het ook gaan om een

oudere kerkvloer? Het is zeker mogelijk dat de schuilkerk in de

begindagen nog in het bezit was van deze stenen vloer. De gracht zou dan

kunnen zijn gedempt en eveneens met tuimelaars zijn bestraat. Het grote

aantal tuimelaars dat in de gracht ligt kan hierop duiden, maar het

kunnen ook exemplaren zijn die als tijdelijk loopvlak zijn gebruikt bij de

aanleg van de houten vloer (afb. 43). Dat meer 17de-eeuwse kerken en

vermaningen simpele plavuizen- of baksteenvloeren bezaten, blijkt onder

meer uit baksteenbestratingen in de Amstelkerk en de doopsgezinde

vermaning het Lam, beide in Amsterdam (afb. 29). De noodzaak van

warme voeten tijdens de preek ontstond pas veel later…

29. Ook kerken hadden geregeld simpele bakstenen vloeren, zoals de

Amstelkerk, een houten ‘noodkerk’ op het Amstelveld te Amsterdam.

Page 26: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

26

32. De tuimelaars zijn in verband

gelegd (om en om) met uitzondering

van twee stroken in de noordoost- en

zuidwesthoek. In beide gevallen gaat

het om grote exemplaren van 23 cm.

33. In de zuidwesthoek correspondeert

de strook met het loopvlak vanuit een

smalle, deels nog aanwezige doorgang

richting het preekgestoelte. Overigens

bevindt de ingang van het huidige

preekgestoelte zich aan de andere

kant.

30 – 31. De vloer loopt ter weerszijde van de gracht loopt sterk naar het water toe af. Het gevolg van verzakkingen.

Page 27: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

27

34. De tuimelaars zijn in vier uiteenlopende maten toegepast.

35 – 36. Hier en daar zijn kleinere plavuizen en restanten van hele grote exemplaren

gevonden. Dit maakt het mogelijk dat onder (delen van) de huidige vloer, of wellicht in het

voorhuis (onderste foto) een nog oudere vloer aanwezig is.

Page 28: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

28

37 – 38. Een vlak van 5.40 x 3.80

meter in de zuidoosthoek is

bestraat met in kalk gezette gele

baksteentjes op hun kant. De

sleuven in deze bestrating werden

gemaakt ten behoeve van de

vloerbalken, die inmiddels op

twee na zijn verwijderd. Waar de

grond richting de gracht verzakt

is, vertoont de baksteenvloer een

knik met een scheur.

39 – 40. Zowel de tuimelaars als steentjes zijn met

wat kalkmortel op een bed van zand en schelpen

geplaatst. Tussen de tuimelaars zit geen voeg, de

steentjes hebben een zeer dunne voeg van 3 – 4 mm.

Page 29: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

29

43. Op diverse plaatsen liggen tuimelaars in de gracht, soms vrij netjes in een regelmatige

strook. Niet duidelijk is of ook hier ooit een bestrating lag of dat de plavuizen er voor het

gemak van de timmerlieden die de houten vloer maakten zijn neergelegd.

41 – 42. De kademuur aan de westkant was afgezet met een randje

plavuizen, die aan de oostkant met een houten boeiplank.

Page 30: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

30

Sporen in relatie tot de gracht

Kademuur

De kademuur is aan de westzijde ‘afgezet’ met een randje plavuizen, aan

de oostzijde bevond zich een vrijwel vergane ‘boeiplank’. Deze mat 23 x

5,5 cm. De rand van de kademuur zelf bestaat uit opvallend gladde,

regelmatige gele bakstenen, die aan de strengpersstenen van rond 1900

doen denken (maar dat uiteraard niet zijn). Ze hebben afmetingen van

21/22 x 10/10,5 x5 cm.

Het lijkt erop dat de kop van de kademuur in de gracht is gestort of

gezakt, maar helemaal duidelijk is dat niet. Aan de westzijde lijken twee

kademuren tegen elkaar te zijn gezet, maar er kon te weinig worden

opgegraven om deze indruk goed te duiden. In het verlengde van de

poeren van pilaren bevindt zich een steviger blokje metselwerk, waar het

voor diende is onduidelijk.

Boog

Dankzij de boog in de zuidgevel was het mogelijk met een redelijk gevulde

praam het pand binnen te varen (afb. 44, 45). De overspanning is 4 meter,

méér dan de breedte van de gracht. Het hoogste punt zal ongeveer 1,50

meter boven het waterniveau hebben gelegen.

De rollaag van de segmenboog is uit dezelfde gele stenen vervaardigd als

de zuidgevel. Ze hebben afmetingen van ca. 22,5 x 11 x 5 – globaal het

formaat van de drielingen die in de 16de en 17de eeuw gangbaar waren. Na

de ombouw tot kerk is de boog slordig dichtgezet met een ongepleisterd

halfsteens muurtje. Het was duidelijk niet de bedoeling dat het in het

zicht bleef. De stenen waarmee dit gebeurde hebben hetzelfde formaat

als die van de kademuur en waren daar mogelijk van afkomstig.

Aan de westkant is bij de boogaanzet een vertanding te zien waarop een

verdwenen muur heeft aangesloten. Deze muuraanzet correspondeert

niet met de kademuur. De functie is onduidelijk.

Het is niet duidelijk wanneer het stuk gracht in de zaal is dichtgegooid.

Vermoedelijk gebeurde dit bij de ingebruikname als kerk, maar misschien

ook al eerder. Door inklinking ligt het niveau inmiddels weer onder de

waterspiegel. Het is onduidelijk of het dichtgegooide deel aanvankelijk

nog betegeld is geweest, of direct van een houten vloer werd voorzien. In

dat laatste geval zou de houten vloer dus nog uit de 17de eeuw kunnen

dateren. De tegels die in de gracht liggen, kunnen hier later zijn

neergelegd, bijvoorbeeld tijdens het maken van de houten vloer.

Overigens zijn opvallend veel tuimelaars die uit de gracht komen van het

kleine formaat (20 cm.)

Doorgang noordzijde

In de noordgevel is geen overspanningsboog aanwezig. De gracht liep hier

echter gewoon door, en dat er wel degelijk een doorgang is geweest,

blijkt uit het sterk verstoorde metselwerk ter plekke (afb. 48, 49)

Rechts van deze dichtgezette doorgang is opnieuw een vertanding te zien

van een verdwenen muur (afb. 50). Dit keer correspondeert deze wel met

de voormalige kademuur en vermoedelijk geeft dit stuk de

oorspronkelijke hoogte ervan aan, maar ook dat hier ooit een muur hoger

was opgetrokken. In de buitengevel is op deze plek geen bouwnaad

zichtbaar. Deze werd ter plekke overigens stevig aangepast, getuige de

kleinere (en jongere) stenen die hier zichtbaar zijn. Een bouwnaad bevindt

zich merkwaardig genoeg wel op ongeveer een derde van de gracht, dus

boven het water (afb. 51).

Page 31: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

31

46. De vertanding bij de boogaanzet. 47. De boog aan de buitenzijde.

44. 45.

Page 32: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

32

48 – 49. In de noordgevel is geen overspanningsboog aanwezig,

maar een doorgang heeft er gezien het sterk verstoorde

metselwerk wel gezeten. De rode stippellijn geeft het

vermoedelijke verloop aan.

50. In de noordgevel bevindt zich ter hoogte van de oostelijke kademuur

een vertanding.

51. In de noordelijke buitengevel wijzen de klezoortjes (rood omkaderd) in

het metselwerk boven de dichtgezette grachtopening erop dat de muur

hier ooit de hoek om ging. Merkwaardig is dat deze ‘hoek’ zich boven het

water bevindt.

Page 33: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

33

Poeren en pilaren

Behalve een vloer en een gracht zijn er nog meer structuren onder de

houten vloer vandaan gekomen, namelijk de poeren waarop de pilaren

staan. Ze vormen de sleutel tot de vraag hoe de mouterij en het

kerkgebouw er voor de verbouwing in 1771 uit kunnen hebben gezien.

Zoals aan het begin van dit rapport werd vermeld, behoren de houten

zuilen tot de ‘lastige’ onderdelen van het pand. Drie van de

dendrochronologisch geteste exemplaren leken op een ouderdom uit de

eerste helft van de 16de eeuw te wijzen, maar doordat van dit Noorse

grenenhout met zijn fijne structuur talloze jaarringen kunnen zijn

verwijderd, ligt een 17de-eeuwse herkomst meer voor de hand. En dan

hebben we het vermoedelijk over het jaar 1656, waarin hier de schuilkerk

werd gevestigd. Dat is nog steeds ruim een eeuw vóórdat het draaien van

pilaren in de vermaning expliciet wordt vermeld, namelijk in 1771.14

Tekenend is de vermelding van ‘Poulus Jansen timerm 1656’. op een van

de onderdelen (de echinus) van de bij de restauratie verwijderde zuil. Op

de andere kant van ditzelfde onderdeel lezen we echter: ‘Adam Douwes

timmerman 1771’. (afb. 52, 53).

Hoe kan dit? De oplossing van het raadsel schuilt in de poeren. Twee van

de vier zuilen – namelijk de exemplaren in de middenlijn van de kerkzaal –

staan op gemetselde basementen met een grondvlak van 40 x 40 cm. Ze

zijn op hun beurt op oudere poeren opgetrokken. De grens tussen het

basement en de poer is met name bij het oostelijke exemplaar duidelijk

zichtbaar (afb. 54, 55). Zowel poer als basement zijn overigens van kleine

gele bakstenen opgetrokken. Precies tussen de twee poeren in bevindt

zich een derde exemplaar, maar hier staat geen basement of pilaar meer

op. Die was er ooit wel, en hij ondersteunde in twee gestapelde

segmenten zowel de verdiepingsvloer als de onderslagbak van de huidige

zolderconstructie. De plek waar hij deze balk ontmoette is nog duidelijk

herkenbaar (afb. 57).

Deze rij pilaren werd in 1656 gerealiseerd door Paulus Jansen. De kerkzaal

had in eerste instantie dus vermoedelijk een rechte galerij, of beter

gezegd: een recht balkon, zoals dat nu onder meer nog het geval is bij

doopsgezinde Singelkerk te Amsterdam uit 1639 en bij de vermaning van

Workum uit de late 17de eeuw (afb. 63). Maar in 1771 haalde men de

middelste pilaar weg en de twee segmenten werden hergebruikt in de

galerij zoals we die nu kennen. De verantwoordelijke timmerman Adam

Douwes heeft de zuilen toen vermoedelijk ook iets slanker gemaakt (het

draaien van de pilaren?). De hergebruikte zuilen zijn heel anders

gefundeerd – als we tenminste over een fundering mogen spreken. Eén

staat op twee zware houten platen van 37 cm in het vierkant, die

vermoedelijk op wat stenen rusten (afb. 58), de ander balanceerde voor

de verwijdering op een balkenconstructie boven de gracht (afb. 59). Het

verschil in ouderdom is terug te zien in de stenen vloer. Bij de

basementen in het midden sluiten de tuimelaars respectievelijk gele

klinkertjes netjes aan, bij de in 1771 verplaatste zuil doen ze dat niet.

De zuilen uit 1656 moeten voorgangers hebben gehad. Op de drie poeren

op de middenlijn van de zaal stonden oorspronkelijk waarschijnlijk zware

standvinken met een sleutelstuk en korbelen die een onderslagbalk

torsten waarop de overige dwarsbalken waren gelegd (afb. 60). Een

verdieping hoger herhaalde dit patroon zich. Het was een zeer

gebruikelijke constructie in brouwerijen en mouterijen (afb. 61, 62).

Maar wat gebeurde er met de dwarsbalken? Paul Borghaerts merkt in zijn

dendrochronologische rapportage het volgende op: “Het lijkt of de grenen

balken van de zaal uit twee perioden stammen. De ene periode is van na

het midden van de zestiende-eeuw en de andere periode, met boorstaal

FR17323 met wan van 1626, wijst op een bouwperiode in 1627-28. Bij de

Page 34: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

34

visuele inspectie viel het op dat de balkenlagen een gemengde aanblik

geven van dikkere en dunnere balken. De dateringen van de verschillende

balken levert geen patroon op. Het lijkt erop dat de balken op enig

moment allemaal opnieuw zijn gelegd waarbij de mogelijk uit

verschillende perioden stammende balken door elkaar zijn geraakt.”

Het lijkt het er inderdaad op dat bij de ombouw tot kerk in 1656 handig

gebruik werd gemaakt van bestaande onderdelen. Vermoedelijk werden

de zolder- en/of verdiepingsbalken hergebruikt voor de galerij, waarbij zij

werden voorzien van een sleutelstuk. Dat die aanpassing heeft

plaatsgevonden blijkt uit het verstoorde metselwerk rondom de

balkkoppen (afb. 15), alsmede uit het kleurverschil tussen het ongeverfde

hout van de sleutelstukken en de balken, zoals dat zichtbaar is achter de

aftimmering aan de noordgevel; de sleutelstukken zijn, in tegenstelling tot

de balken zelf, nauwelijks aan het daglicht blootgesteld geweest (afb. 65).

Ze hebben bovendien de simpele vorm die past bij de tweede helft van

17de eeuw (de eindfase van de toepassing van sleutelstukken).

In 1771 werd dus alles nogmaals aangepast. Vermoedelijk was die ingreep

bedoeld om de zichtbaarheid van de kansel vanaf het balkon te vergroten.

(sinds de fusie in 1762 van de hier gevestigde doopsgezinde gemeente

met twee andere groepen zat de kerk waarschijnlijk voller dan voorheen).

Doordat de middelste steunpilaar verdween, werd de zolderconstructie

ernstig verzwakt. Dit werd opgelost door boven de balken langs een

zware balk te plaatsen, van circa 30 cm in het vierkant en 11 meter lang

en deze middels spieankers aan de zolderbalken te bevestigen zodat een

starre verbinding ontstond (afb. 64). Het uitzonderlijke formaat van de

balk doet vermoeden dat het hier wel eens om de oude, verwijderde

onderslagbalk zou kunnen gaan. Helaas bleek de balk bij het voornemen

om dit te controleren al te zijn afgetimmerd.

52. Op de onderzijde van de echinus staat: Poulus Jansen

timmerm 1656 – het jaar waarin de mouterij een kerk werd.

53. Timmerman Adam Douwes zette 1771 zijn naam op

de bovenkant.

Page 35: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

35

58 – 59. De achterwaarts geplaatste

zuilen zijn heel anders gefundeerd:

de ene zweeft op een gammele

balkenconstructie boven de gracht,

de andere staat op dikke houten

delen. Wat daaronder zit, is

onbekend. De tuimelaars rondom zijn

gehavend en sluiten slecht aan.

54 – 55. De bestrating rond de gemetselde basementen sluit netjes aan. Goed

is bij een van de twee de verspringing te zien met de oorspronkelijke poer.

56 – 57. Op de middelste poer stonden standvinken en later pilaren die de

verdiepings- en zoldervloer middenin steunden. De onderslagbalk lijkt foto

fors, door de aftimmering met dunne planken maar is slechts 12 cm dik.

Page 36: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

36

.

61 – 62. Standvinken

met onderslagbalk in de

mouterij Lijfland (later

onderdeel van een

sodafabriek) te

Schiedam, gebouwd

rond 1800 en in de 17de-

eeuwse Haarlemse

brouwerij ’t Scheepje op

een tekening van Paul

van Alff (1916) (afb.

europeana collections).

Ook in de Zilverstraat

heeft vermoedelijk zo’n

constructie gezeten,

waarbij de standvinken

op dezelfde poeren

stonden als de latere

kerkzuilen.

60. Vereenvoudigde voorstelling van de standvink met

onderslagbalk in de kerkzaal van Zilverstraat 46.

Page 37: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

37

63. De vermaning van Workum

is een voorbeeld van een

doopsgezinde kerk met een

rechte galerij.

64. Ligt de voormalige

onderslagbalk op zolder?

65. Achter het beschot van de ‘herenbank’ is goed te zien

dat de hergebruikte grenen balken en ook de

bovenliggende vloerplanken door blootstelling aan het

licht een veel donkerder kleur hebben dan de

sleutelstukken, die nog nooit het daglicht hebben gezien

en dus een veel jongere fase vertegenwoordigen.

Page 38: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

38

66. De vloer ingetekend op de plattegrond van Adema architecten. Vanwege de verzakkingen en onregelmatigheden in het verloop van de gevels – die niet in de

basistekening waren opgenomen – kunnen er kleine verschillen met de werkelijke situatie zijn. Het verloop van de kademuren is bij benadering aangegeven.

Losliggende plavuizen die niet meer in een aaneensluitend verband vielen te plaatsen, zijn grotendeels weggelaten.

Page 39: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

39

Waardestelling

De vondsten hebben zonder meer een hoge monumentwaarde. Ze

voegen een belangrijk hoofdstuk toe aan de gebruikshistorie van de kerk

en maken aanschouwelijk hoe een brouwersfamilie met een lange

doopsgezinde traditie via dit bedrijfspand aan de wieg stond van de latere

vermaning. Ook illustreren ze het grote belang dat bier destijds in

Franeker had als volksdrank nummer één.

De restanten van de kademuren en de dichtgezette spaarboog zijn,

behalve voor de bouw- en gebruiksgeschiedenis van het pand, ook vanuit

stedenbouwkundig oogpunt van betekenis omdat ze het verloop en de

functie van een bijna vergeten achtergrachtje in Franeker aan het licht

hebben gebracht.

Plavuizen- en baksteenvloeren zijn op zichzelf niet heel zeldzaam. We

vinden ze bijvoorbeeld geregeld in kelders. Maar hier gaat het om een

16de- of vroeg 17de-eeuwse bedrijfsvloer. Voor zover industriële

bouwwerken uit deze tijd nog bestaan, is er van hun vloeren

waarschijnlijk weinig overgebleven. Van bouwwerken die qua kenmerken

het dichtst in de buurt komen, zoals de jenever-gerelateerde branderijen

en mouterijen in Schiedam en Delfshaven dateren de vloeren voor zover

behouden uit de 18de of later.

De ouderdom, in combinatie met de uitzonderlijke insluiting van een

achtergracht, maakt deze vloer uniek en van landelijke betekenis. Met de

gaafheid van de vloer en de kademuren is het helaas een stuk minder

gesteld, toch valt het vroegere aanzien nog goed te herleiden.

.

Advies voor vervolgonderzoek

Over de bouwgeschiedenis van Zilverstraat 46 valt nog heel wat uit te

zoeken. In dit onderzoek konden enkele bouwsporen alleen worden

aangestipt en niet of nauwelijks uitgediept. Ook over de vloer en gracht

zelf bestaan op dit moment nog onduidelijkheden. Zo is niet duidelijk of er

onder (delen van) de huidige vloer nog een oudere vloer ligt. De gracht

kon binnen de beschikbare tijd maar ten dele worden ontgraven.

Daardoor is niet duidelijk geworden hoever de kademuren doorlopen en

of er bij de westelijke muur bijvoorbeeld sprake is van een ingestorte of

verzakte kademuur dan wel van een tweetal muren naast elkaar.

Hopelijk zullen deze zaken worden opgehelderd door het archeologische

onderzoek dat het Argeologysk Wurkferbân aansluitend zal uitvoeren.

Gezien de bestemming die het pand krijgt als zetel van de historische

vereniging van Franeker is het toch wel fijn als de bouwgeschiedenis zo

correct en compleet mogelijk wordt uitgeplozen, waarbij de

bouwhistorische en archeologische bevindingen naast elkaar worden

gelegd. Dit zou dan bij voorkeur snel moeten gebeuren, nu de

bouwsporen in de gevels optimaal zichtbaar zijn.

Punten van aandacht archeologisch onderzoek

Bij het onderzoek zijn losliggende (delen van) tuimelaars en bakstenen bij

elkaar verzameld. Het is zaak ze schoon te bikken en op maat te sorteren,

zodat bij een eventuele reconstructie zoveel mogelijk oorspronkelijke

materiaal gebruikt kan worden. Ook in de bovenste grachtlaag bevinden

zich nog tientallen goede plavuizen, die even uit de gracht gevist moeten

worden. Buiten, onder de steiger tegen de noordgevel, liggen eveneens

diverse exemplaren.

Page 40: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

40

Het verdient aanbeveling de gracht in zijn geheel uit te graven. Daarbij

moet archeologisch gezien vooral aandacht worden besteed aan de

onderste laag. Vondsten die hier vrijwel zeker zullen opduiken, kunnen

mogelijk licht werpen op de vraag hoe de ruimte werd gebruikt voordat

het water werd gedempt en de houten vloer werd aangebracht.

In de noordwesthoek, ter plaatse van het voormalige trappenhuis,

werden onder het zand enkele half vergane planken aangetroffen die zich

boven een gemetselde fundering lijken te bevinden (afb. 69). Het is niet

duidelijk waarvan dit restanten zijn. De planken kunnen gewone

vloerdelen zijn, maar het is ook mogelijk dat zij een onderliggende (en

inmiddels opgevulde) gemetselde ruimte afdekken. Het kan bijvoorbeeld

gaan om een voormalige put, een waterbak, een keldertje of mogelijk

zelfs een graf. Deze structuur is in verband met de beschikbare tijd met

rust gelaten, maar het verdient zeker aanbeveling deze alsnog te

onderzoeken, liefst door of in samenwerking met een archeoloog.

Rondom deze structuur en ook elders werden diverse botten en botjes

gevonden (afb. 71). Een deel hiervan, zoals de hoorns van een koe en de

kaak van een paard die achter de westelijke ‘kademuur’ gevonden zijn,

heeft een dierlijke herkomst. Maar er kunnen ook menselijke resten

tussen zitten. De botten zijn over een groot deel van de ruimte

uitgespreid, mogelijk het werk ratten. Zo werd een tweetal paardenkiezen

teruggevonden op vele meters uit de buurt van de kaak.

Ook op andere archeologisch vondsten moeten we bedacht zijn. Zo

werden achter de oostelijke kademuur de scherven van een vermoedelijk

17de- of 18de-eeuws geglazuurd potje gevonden (afb. 70).

Hoewel het bestaan van een dichtgestorte kelder achter huidige

achtergevel enigszins omstreden is, kan het toch zinvol zijn de

bouwsporen ter plekke nader te bestuderen en bijvoorbeeld met

grondboringen te inspecteren of zich inderdaad iets onder het bolwerk

bevindt (afb. 68).

Het is zeer goed mogelijk dat zich onder de huidige vloer nog onderdelen

van een oudere vloer bevinden, gezien de vondst van diverse geglazuurde

plavuisjes van het kleine formaat. Ook in de 16de-eeuwse woning zijn

fragmenten van deze kleine, 16de-eeuwse plavuis tevoorschijn gekomen.

Dit zou bijvoorbeeld steekproefsgewijs uitgezocht kunnen worden.

Tot slot zijn in het voorhuis de contouren van een kelderkast of een

andere uitsparing in de grond aan het licht gekomen, eveneens een leuk

project voor archeologen (afb. 72).

67. Opmerkelijk: onder

een van de plavuizen

pal aan de gracht

heeft een glaszetter

lang geleden een

heleboel glasscherfjes

klemgezet.

Page 41: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

41

68. Helemaal duidelijk is

het niet, maar het lijkt wel

alsof de achtergevel óp de

bestrating is gemetseld.

Gezichtsbedrog of hebben

we hier toch met een

dichtgezette kelderruimte

te maken?

70. 71. 72.

69.

Page 42: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

42

Hersteladvies

Historische bakstenen en plavuizen hebben heel andere fysische

eigenschappen dan moderne exemplaren. Ze zijn doorgaans zachter en

poreuzer maar bezitten ook betere isolerende eigenschappen. Ondanks

hun leeftijd is het is zeer goed mogelijk ze te hergebruiken voor een vloer

die frequent gebruikt wordt. Maar dan is het wel van groot belang dat ze

op de juiste wijze worden verwerkt.

Om te beginnen mag voor de stenen en tuimelaars alleen een mortel

worden gebruikt bestaande uit kalk en fijn zand – eventueel een tras-

kalkmortel.

Er mag nooit een specie worden gebruikt waarin portlandcement is

verwerkt. Portlandspecie wordt te hard en sluit te veel af, waardoor

water- en zouten in het aardewerk kunnen achterblijven, met scheuring,

zout uitbloei en verpulvering tot gevolg. Bovendien zijn de stenen en

tegels door de portlandspecie niet meer reversibel – wat bij elke

restauratie een uitgangspunt dient te zijn.

Mijn advies is gewoon de oude werkwijze te volgen. De stenen en tegels

werden gelegd in een ca. 5 cm. dik bed van (deels fijngestampte) schelpen

al dan niet vermengd met grof zand. Dat garandeerde een prettig

werkbare en stabiele ondergrond en zorgde voor een vochtregulerende

en isolerende laag.

De klinkertjes werden tegen elkaar gezet met een kalkmortel in een

uiterst dunne voeg van slechts 3 mm. Plavuizen werden met een laagje

kalkmortel in de schelplaag ‘gewreven’. Tussen de tegels onderling bracht

men geen voegen aan. Bij veel restauraties worden die – geheel

overbodig en historisch incorrect – helaas toch aangebracht. Het is zaak

de tuimelaars goed op maat uit te zoeken; er blijven dan slechts kleine

naadjes over, die kunnen worden opgevuld met wat kalkspecie of zand.

Het plaatsen van zo’n vloer vraagt om een vakman die gewend is met

kalkmortels te werken. Kalkmortel droogt langzaam en daarom mag de

vloer geruime tijd na het leggen niet belopen worden.

Ongeglazuurde tegels blijven altijd kwetsbaarder voor de inwerking van

vocht en ander stoffen dan geglazuurde exemplaren. Om deze eigenschap

te verminderen werden de tuimelaars vroeger vaak behandeld met

bijenwas, die tevens een mooie glans veroorzaakte. Schoonmaak met

synthetische reinigingsmiddelen moet achterwege blijven.

Ook bij het eventuele herstel van de kademuren mag onder geen beding

een mortel worden gebruikt waarbij het bindmiddel cement is. Hier dient

een hydraulische tras-kalkmortel gebruikt te worden (tras is gemalen

tufsteen). Deze combinatie garandeert het behoud van de relatief zachte

historische bakstenen en laat nauwelijks water door.

N.B. Vlak voor de voltooiing van dit rapport werd duidelijk dat de vloer

niet wordt hersteld, gereconstrueerd of op enige wijze zichtbaar gemaakt.

Over de vondsten komt een afdekkende laag, waarop beton zal worden

gestort.

Daarmee wordt de vloer voorgoed aan het zicht onttrokken. Het belang

van een goede documentatie neemt dan toe. Dit bouwhistorische

onderzoek had niet tot doel de vondsten visueel aantrekkelijk vast te

leggen. Daarvoor moet de vloer eerst veel beter ontdaan worden van

aangekoekte grond. Een vakfotograaf zou bij voorkeur de fotografie

moeten verzorgen.

Tot slot wil ik als suggestie meegeven van de losliggende tuimelaars op

een leuke plek in het pand een vloertje te leggen om zo de herinnering aan

wat zich ondergronds bevindt levend te houden – met inachtneming van

de genoemde hersteladviezen uiteraard!

Page 43: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

43

Samenvatting

Onder de houten vloer van de kerkzaal van de voormalige doopsgezinde

vermaning Zilverstraat 46 te Franeker is een oudere vloer van

ongeglazuurde plavuizen (tuimelaars) en gele baksteentjes tevoorschijn

gekomen. In het midden van de zaal bevinden zich bovendien de

gedempte restanten van een oude achtergracht inclusief kademuren. Een

eveneens teruggevonden overspanningsboog maakt duidelijk dat dit

grachtje door het pand heen liep, zodat er met een platbodem naar

binnen kon worden gevaren.

Uit analyse van de vondsten komt naar voren dat het hier

hoogstwaarschijnlijk gaat om de vloer van een mouterij en drogerij annex

brouwerij die hier gevestigd was voordat het pand in 1656 een

doopsgezinde schuilkerk werd. De vloer telt vier verschillende maten

tuimelaars uit de tweede helft van de 16de eeuw en vroege 17de eeuw. De

gracht had aan een zijde een houten beschoeiing.

De vondsten maken duidelijk dat het achterste deel van de kerkzaal in zijn

geheel veel ouder moet zijn dan 18de-eeuws, zoals voorheen werd

aangenomen. Het pand komt al vrijwel in zijn huidige gedaante voor op

een kaart van Franeker uit 1598. Dendrochronologische dateringen die

onlangs in het pand zijn uitgevoerd, geven aan dat het voorhuis (de

voormalige kosterswoning) een balklaag bezit uit circa 1563 - 1564, terwijl

de kerkzaal balken uit uiteenlopende periodes bevat, waarvan sommige

misschien nog 16de-eeuws zijn, maar het leeuwendeel uit bouwfases rond

1627- 1628 en 1651 - 1652 stamt.

Wel is duidelijk dat het pand vele malen werd aangepast. Dat blijkt onder

meer uit de drie poeren die zichtbaar zijn geworden. Op twee daarvan

rusten de zuilen van de galerij, het bestaan van het derde exemplaar was

voorheen onbekend. De opstelling op één lijn door het midden van de

ruimte laat zien dat de vroegere mouterij waarschijnlijk een destijds

gebruikelijke constructie had van zware standvinken met een

onderslagbalk. Van deze standvinken zijn in 1656 mogelijk de huidige

Toscaanse zuilen gedraaid.

De vloer verkeert helaas in vrij slechte staat, door verzakkingen en

vernielingen ten behoeve van de latere houten vloer. De kademuren van

de gracht konden slechts ten dele worden onderzocht, maar lijken ook

niet in al te beste staat te verkeren.

Desalniettemin hebben de vondsten een hoge monumentwaarde. De

ouderdom, in combinatie met de uitzonderlijke insluiting van een

achtergracht, maakt deze vloer zelfs van landelijke betekenis.

Page 44: Schuilkerk met dubbele bodem...ingewikkelde bouwhistorie van het pand is nog niet gezegd. De belangrijkste bron van informatie was in eerste instantie het onderzoek van Rutmer Mekenkamp

44

Noten

1 R. Mekenkamp (2013-2014) Bouwhistorische opname met waardenstelling Kerkgebouw te Franeker, onderzoek in kader van studie Post-hbo Bouwhistorie, Restauratie en Monumentenzorg Hogeschool Utrecht. 2 In 1585 werd deze molen herbouwd op het ravelijn, de molenpolle. 3 Paul Borghaerts (2018), Dendrochronologische datering Zilverstraat 46. De balken werden in 1563 in Noorwegen gekapt. Eikenhout werd in de regel één of twee jaar na de kap toegepast in de bouw. 4 Later in de 17de eeuw zou het onder een nieuwe, Deense eigenaar een beruchte reputatie krijgen als illegale gokkroeg en bordeel. 5 Waar dit niet het geval is, kan dit het gevolg zijn van samenvoegingen en verbouwingen. Ter vergelijking: de kaart uit de Schotaniusatlas uit 1664 geeft op ditzelfde stuk 24 panden weer en Blaeu op zijn kaart uit 1649 zelfs 29. 6 Overigens heb ik nergens andere voorbeelden van zo’n voorziening kunnen vinden. 7 L. Alberts (2015) Brouwen aan de Eem, Amersfoort, een Stichtse bierstad in de late middeleeuwen, proefschrift Universiteit Leiden, pag. 192.

8 Het is niet uitgesloten dat deze Hans Jansen familie was van Poulus Jansen, de timmerman die in 1656 zijn naam op een onderdeel van een van de pijlers zette. Hij wordt met vermelding van zijn beroep in 1642 vermeld in een lijst van doopsgezinden die geld betaalden voor vrijstelling van de wachtplicht. 9 M. Schroor, C. van den Heuvel (1998) De Robles atlassen, Vestingbouwkundige plattegronden uit de Nederlanden en een verslag van een veldtocht in Friesland in 1572. 10 Al is het geen bezwaar om het in de dagelijkse praktijk over estriken te hebben. 11 Tijdschrift Monumenten (nummer 10, 2008), R. Oswald, De estrik, pag. 14 – 17. 12 Oudheidkundig Jaarboek, Vierde serie van het bulletin van den Nederlandschen Oudheidkundigen Bond (1933), G.J. Veenstra, De oudste baksteenproducten in Friesland en de verschillende afmetingen, pag. 113 – 117. 13 Ibidem. 14 R. Mekenkamp (2013-2014) Bouwhistorische opname met waardenstelling Kerkgebouw te Franeker, onderzoek in kader van studie Post-hbo Bouwhistorie, Restauratie en Monumentenzorg Hogeschool Utrecht, pag. 19.