Schoonmeersen Fluïdanuleren.be/edocumenten/fysica_P03_Flu__da_2018-2019.pdf3200 kg VW kever...
Transcript of Schoonmeersen Fluïdanuleren.be/edocumenten/fysica_P03_Flu__da_2018-2019.pdf3200 kg VW kever...
Slide 15-1© 2012 Pearson Education, Inc.
FysicaIndustrieel Ingenieur
Schoonmeersen
Fluids
Hoofdstuk 7
Fluïda
Fluïda
• Een fluïdum is materie die kan “stromen” onder
invloed van externe krachten.
– Fluïda omvatten gassen en vloeistoffen:
• Gassen: moleculen ver van elkaar, dichtheid verandert
gemakkelijk.
• Vloeistoffen: moleculen dicht bij elkaar, dichtheid blijft
praktisch constant.
– Fluïda behouden geen vaste vorm, maar nemen de vorm
aan van het vat waarin ze zich bevinden.
– Opmerking:
“stromen” kan ook heel traag gebeuren. Volgens dit
criterium is onderscheid tussen vloeistof en vaste stof niet
altijd duidelijk.Vb.: http://nl.wikipedia.org/wiki/Pekdruppelexperiment
pekdruppelexperiment
7.1.1 Massadichtheid
• Massadichtheid (density) of soortelijke massa is de
massa per eenheid van volume:
– De SI eenheid voor dichtheid is kg/m3.
– Dichtheid van zuiver water 1000 kg/m3.
– Dichtheid van lucht ongeveer 1 kg/m3.
• Dichtheid vloeistoffen praktisch constant: vloeistoffen zijn
(praktisch) onsamendrukbaar (incompressable).
• Dichtheid van gassen is sterk drukafhankelijk: gassen zijn
sterk samendrukbaar (compressable).
m
V
7.1.1 Druk
– Druk is de normaalkracht per eenheid van oppervlakte:
– De SI eenheid voor druk is N/m2, of pascal (Pa).
• 1 atm = 1013 hPa (normale luchtdruk op zeeniveau)
𝒑 =𝑭𝑵𝑨
Vb.: Bereken de druk op het oppervlak
30°
F = 50 N
A = 2 cm2
7.1.1 Druk
7.1.1 Druk
– Druk wordt uitgeoefend op de wanden van
het vat en op het omringend fluïdum.
– Druk is in alle richtingen gelijk.
– Druk op een oppervlak A geeft aanleiding
tot een kracht die loodrecht staat op het
oppervlak.
7.1.1 Hydrostatisch Evenwicht
In een fluïdum in rust heerst
hydrostatisch evenwicht: de som
van de krachten (de netto-kracht) is in
elk punt van het fluïdum gelijk aan nul.
Bij afwezigheid van externe krachten,
betekent dit dat de druk in het fluïdum
overal constant is.
Ten gevolge van drukverschillen in
een fluïdum ontstaan nettokrachten
verschillend van nul.
Er is slechts een nettokracht als de
druk varieert met de plaats.
7.1.2 Drukverandering in een fluïdum in rust
• Voor fluïda met constante dichtheid
is de druk als functie van diepte h:
met p0 de druk aan het vrije
vloeistofoppervlak
Opm.: gh = hydrostatische druk
• Voor fluïda met niet-constante
dichtheid geldt:
In de aanwezigheid van de zwaartekracht
neemt de druk in een statisch fluïdum toe met
de diepte.
0p p gh dy
y
S
(p+dp)S
pS
mg
𝑑𝑝 = −𝜌𝑔𝑑𝑦
• Een uitwendige drukverandering plant zich in
een zelfde vloeistof in alle richtingen met
dezelfde intensiteit voort.
• Toepassing: hydraulische pers
3200 kg VW kever Rijklaar 890 kg; max.1290 kg.
7.1.3 Wet van Pascal
Conceptvraag
Waar is de druk het grootst?
• A) A
• B) B
• C) C
• D) D
• E) De druk in A, B, C en D is gelijk.
Hydrostatisch paradox
Op een zelfde niveau in eenzelfde vloeistof is
de druk overal even groot, onafhankelijk van
de vorm van het vat.
Vraagstuk
Bereken het drukverschil
Opmerking: SG levert = SG 103 kg/m3.
TIP: omlaag gaan druk stijgt met gh, omhoog gaan
druk vermindert met gh
Gebruik de wet
van Pascal:
reken tov. niveaus
van gelijke druk
in eenzelfde fluïdum
B Ap p p
Meten van Druk
• Een barometer meet druk van een gas, typisch lucht.
– Men drukt luchtdruk soms uit in cm Hg = hydrostatische druk
uitgeoefend door een Hg-kolom (vb. 79 cm Hg).
– 1 atm komt overeen met
de hydrostatische druk van een
Hg-kolom van 76 cm hoogte bij 0°C.
Laagste luchtdruk:
http://www.meteo.be/meteo/view/nl/1103424-Luchtdruk.html
Meten van Druk
• Een manometer meet drukverschillen.
– Overdruk (gauge pressure) is de druk relatief t.o.v. de
omringende atmosfeer:
– Bandenspanning bvb. is overdruk: de extra druk in de band bovenop
de atmosfeerdruk.
– Idem bloeddruk
8 – 12 bloeddruk
betekent 8 cm Hg onderdruk
en 12 cm Hg bovendruk.
gaugep gh
De eenheid van druk is de Pascal, genoteerd als Pa. 1 Pa = 1 N/m²Een paar veel gebruikte afgeleide eenheden zijn de hectoPascal(hPa = 10² Pa) en de kiloPascal (kPa = 10³Pa)
Verder wordt ook de bar veel gebruikt: 1 bar = 105 Pa = 100000 Pa1 millibar = 1 mbar = 1 hPa = 100 Pa
Ook gebruikt men soms de atmosfeer (atm), dit is geen SI-eenheid. 1 atm = 1013 mbar = 1013 hPa = 101,3 kPa = 101300 PaDit is de normale atmosferische druk.
Verder gebruikt men ook nog centimeterkwikdruk (cmHg) of millimeterkwikdruk (mmHg). 76 cmHg = 1 atmDeze eenheden worden in de geneeskunde gebruikt voor de bloeddrukbepaling. Dat is de overdruk in de bloedvaten tov de atmosferische druk.
Drukeenheden
7.1.4 Opwaartse Drukkracht (Buoyancy)• Wanneer een fluïdum in hydrostatisch evenwicht is, is de
kracht, als gevolg van de druk van het omgevende fluïdum, op een willekeurig volume van een fluïdum, even groot maar tegengesteld gericht als het gewicht van dit volume fluïdum.
• Het volume fluïdum vervangen door een voorwerp met dezelfde vorm verandert niets aan de drukkrachten ten gevolge van het omgevende fluïdum.
7.1.4 Opwaartse Drukkracht (Buoyancy)• Het voorwerp zal dus een opwaartse kracht ondervinden
gelijk aan het gewicht van het oorspronkelijk fluïdum.
• Dit is de opwaartse drukkracht (archimedeskracht).
• Principe van Archimedes:de opwaartse drukkracht Fb is gelijk aan het gewicht van het verplaatste fluïdum:
• Let op:aangrijpingspunten van zwaartekracht en opwaartsedrukkracht zijn niet noodzakelijk gelijk!
Aangrijpingspunt zwaartekracht = zwaartepunt van het lichaam.
Stuwpunt of perspunt: aangrijpingspunt opwaartsedrukkracht = zwaartepunt van volume verplaatst fluïdum.
Indien niet gelijk, dan netto-krachtmoment en voorwerpkantelt!
b f fF gV
7.1.4 Stuwcentrum of perspunt
Fzw
FzwFzw
7.1.4 Zinken, zweven, stijgen en drijven
• Als een voorwerp, ondergedompeld in een fluïdum, een kleinere
dichtheid heeft dan het fluïdum, dan is de opwaartse stuwkracht
groter dan het gewicht van het voorwerp en het voorwerp zal
stijgen in het fluïdum.
– In een vloeistof zal het voorwerp stijgen boven het oppervlak tot de
opwaartse stuwkracht = gewicht voorwerp. Dan drijft het voorwerp.
• Dan: ondergedompeld gedeelte verplaatst een gewicht vloeistof
= gewicht van het voorwerp.
– In de atmosfeer zal een voorwerp (bvb. ballon) stijgen tot dichtheid
ballon = dichtheid afmosfeer.
• Dit is zweven.
Conceptvraag
Een glas water bevat ijsblokjes en water en is tot de
rand gevuld. Als de ijsblokjes smelten zal
• A) het glas overlopen.
• B) het glas overlopen, maar dit is afhankelijk van de
massa van de ijsblokjes.
• C) het waterniveau hetzelfde blijven.
• D) het waterniveau zakken.
• E) er is te weinig informatie om te voorspellen wat
het waterniveau zal doen.
Conceptvraag
Als je de druk aan het oppervlak van een beker
water verdubbelt, dan zal de opwaartse stuwkracht
op een steen die in het water ligt
• A) vergroten, maar niet verdubbelen.
• B) verdubbelen.
• C) verminderen, maar niet halveren.
• D) niet veranderen.
TOEPASSING: zwemblaas
TOEPASSING: duikboot
TOEPASSING: thermometer Galileo
Bij veranderende
temperatuur verandert
de dichtheid, en dus de
archimedeskracht
TOEPASSING: densimeter
Naargelang de dichtheid
van de vloeistof, zakt de
densimeter meer of minder
diep in de vloeitstof.
Via ijking kan men dan de
dichtheid aflezen.