REGISTRATIE VAN COMMUNITY-ACQUIRED PNEUMONIE (CAP) … · pneumonie die wordt gediagnosticeerd...
Transcript of REGISTRATIE VAN COMMUNITY-ACQUIRED PNEUMONIE (CAP) … · pneumonie die wordt gediagnosticeerd...
Academiejaar 2008 - 2009
REGISTRATIE VAN COMMUNITY-ACQUIRED PNEUMONIE (CAP) EN HEALTHCARE-ASSOCIATED PNEUMONIE (HCAP) OP DE SPOEDGEVALLENDIENST VAN HET
UNIVERSITAIR ZIEKENHUIS (UZ) GENT
Barbara PUTMAN
Promotor: Prof. dr. P. De Paepe Co-promotor: Dr. P. Depuydt
Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot
ARTS
Academiejaar 2008 - 2009
REGISTRATIE VAN COMMUNITY-ACQUIRED PNEUMONIE (CAP) EN HEALTHCARE-ASSOCIATED PNEUMONIE (HCAP) OP DE SPOEDGEVALLENDIENST VAN HET
UNIVERSITAIR ZIEKENHUIS (UZ) GENT
Barbara PUTMAN
Promotor: Prof. dr. P. De Paepe Co-promotor: Dr. P. Depuydt
Scriptie voorgedragen in de 2de Master in het kader van de opleiding tot
ARTS
I
Toelating tot bruikleen
“De auteur(s) en de promotor geven de toelating deze scriptie voor consultatie
beschikbaar te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander
gebruik valt onder de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met
betrekking tot de verplichting uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van
resultaten uit deze scriptie.”
1 mei 2009
(handtekening student (en)) (handtekening promotor)
Barbara Putman Prof. dr. P. De Paepe
II
Woord vooraf
Graag had ik een woordje gericht tot mijn promotor en co-promotor. Bij Prof. De
Paepe kon ik altijd met mijn vragen of problemen terecht en hij bleek ook goed op de
hoogte van de andere opleidingsonderdelen zodat hij wist hoe de thesis gekaderd
was binnen het curriculum. Dr. Depuydt bleef altijd enthousiast over het onderwerp
en over ons onderzoek zodat ik na een vergadering weer goede moed had om
verder te doen. Heel erg bedankt voor de goede begeleiding.
Mijn dank gaat ook uit naar Rosette, Maggy en Ingrid van het secretariaat van de
spoedgevallendienst. Ik werd door hen altijd vriendelijk ontvangen als ik een CWS-
computer nodig had om aanvullende gegevens op te zoeken.
Verder wil ik een woordje van dank richten tot vake en moeke. Ze hebben me de
kans gegeven geneeskunde te studeren en steunen me altijd in moeilijkere periodes.
Tot slot wou ik mijn vriend Matthias bedanken. Zijn aanmoedigingen en hulp hebben
ervoor gezorgd dat het afwerken van deze thesis een stuk vlotter verliep.
III
Inhoudstafel
Toelating tot bruikleen ................................................................................................. I
Woord vooraf .............................................................................................................. II
Inhoudstafel ............................................................................................................... III
Lijst van figuren ......................................................................................................... IV
Lijst van tabellen ........................................................................................................ IV
Lijst van frequent gebruikte afkortingen ...................................................................... V
Abstract ...................................................................................................................... 1
1. Inleiding ................................................................................................................ 3
1.1. Pneumonie .................................................................................................... 3
1.1.1. Definitie ................................................................................................... 3
1.1.2. Omvang van het probleem ...................................................................... 3
1.1.3. Indeling ................................................................................................... 3
1.2. Community-acquired pneumonie (CAP) ........................................................ 4
1.2.1. Definitie ................................................................................................... 4
1.2.2. Epidemiologie ......................................................................................... 4
1.2.3. Etiologie .................................................................................................. 5
1.2.4. Kliniek ..................................................................................................... 5
1.2.5. Diagnose ................................................................................................. 5
1.2.6. Prognostische scores .............................................................................. 5
1.3. Healthcare-associated pneumonie (HCAP) ................................................... 5
1.3.1. Literatuur ................................................................................................. 6
1.4. Doelstelling van het onderzoek ..................................................................... 6
2. Methodologie ....................................................................................................... 7
2.1. Setting en studie periode ............................................................................... 7
2.2. Patiënten ....................................................................................................... 7
2.3. Data ............................................................................................................... 9
2.4. Berekende variabelen .................................................................................. 10
2.5. Dataverzameling en statistische analyse ..................................................... 11
2.6. Literatuur ..................................................................................................... 12
3. Resultaten .......................................................................................................... 13
3.1. Beschrijving episodes .................................................................................. 13
3.2. Beschrijving patiëntenpopulatie ................................................................... 13
3.3. HCAP versus niet-HCAP (“zuivere CAP”) ................................................... 15
IV
3.4. Initiële opnamedienst, antibiotische therapie en eindpunten ....................... 21
3.5. Logistische regressie ................................................................................... 26
4. Discussie ............................................................................................................ 27
5. Conclusies ......................................................................................................... 36
6. Referenties ......................................................................................................... 37
Lijst van figuren
Figuur 1. Gestandaardiseerde sterftecijfers door pneumonie (ICD-10: J12-J18) in 2007 voor EU-landen (per 100.000 inwoners) (Eurostat, 2009) ................................. 4
Figuur 2. Case finding................................................................................................. 8
Figuur 3. Bimodale leeftijdsverdeling van de patiëntenpopulatie (n=269)................. 14
Figuur 4. Verdeling van de HCAP-categorieën in de HCAP-patiënten (n=111) ......... 14
Figuur 5. Boxplot* van de leeftijdsverdeling: HCAP** (n=111) vs. CAP (n=158) ....... 15
Lijst van tabellen
Tabel 1. Groepering van CURB en CURB-65 scores ................................................ 11
Tabel 2. Beschrijving patiëntenpopulatie (n=269): HCAP (n=111) vs. CAP (n=158) . 17
Tabel 3. Microbiologie: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158) ........................................... 18
Tabel 4. Aantal pathogene bacteriën per patiënt: HCAP (n=15) vs. CAP (n=22) ...... 19
Tabel 5. Resistentiepatroon pathogene bacteriën: HCAP (n=15) vs. CAP (n=22) .... 20
Tabel 6. Microbiologie in volgende episodes: HCAP (n=17) vs. CAP (n=1) .............. 20
Tabel 7. Aantal pathogene bacteriën per patiënt in volgende episodes: HCAP (n=8) vs. CAP (n=1) ........................................................................................................... 20
V
Tabel 8. Resistentiepatroon pathogene bacteriën in volgende episodes: HCAP (n=8) vs. CAP (n=1) ........................................................................................................... 21
Tabel 9. Initiële opnamedienst: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158) .............................. 21
Tabel 10. Ernst scores: initiële opname op IZ (n=28) vs. niet op IZ (n=241) ............. 22
Tabel 11. Initiële antibiotische therapie: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158) ................. 23
Tabel 12. Outcome: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158)................................................ 23
Tabel 13. Beschrijving populatie: overleden (n=25) vs. ontslagen (n=244) ............... 25
Tabel 14. Microbiologie en hospitalisatieduur: overleden (n=25) vs. ontslagen (n=244) ................................................................................................................................. 26
Tabel 15. Aandeel HCAP .......................................................................................... 28
Tabel 16. Gemiddelde leeftijd: HCAP vs. CAP .......................................................... 29
Tabel 17. Mediane leeftijd: HCAP vs. CAP ............................................................... 29
Tabel 18. Mortaliteitspercentages: HCAP vs. CAP ................................................... 32
Tabel 19. Mediane hospitalisatieduur (d): HCAP vs. CAP ........................................ 33
Tabel 20. Overzicht van de belangrijkste studies van HCAP .................................... 35
Lijst van frequent gebruikte afkortingen
CAP: community-acquired pneumonie
COPD: chronisch obstructief longlijden
HCAP: healthcare-associated pneumonie
IZ: Intensieve Zorgen
MRSA: methicilline resistente Staphylococcus aureus
resp.: respectievelijk
vs.: versus
Abstract 1
Abstract
Inleiding Door een aantal evoluties in de gezondheidszorg is de grens tussen
nosocomiale en “community-acquired” infecties vervaagd en is de term “healthcare-
associated pneumonie” (HCAP) ingevoerd voor een pneumonie die buiten het
ziekenhuis ontstaat maar qua pathogenese, microbiologie, verloop en prognose
aansluit bij de nosocomiale pneumonie. HCAP wordt beschouwd als een klinische
entiteit los van de community-acquired pneumonie (CAP). Vergeleken met de CAP,
treedt HCAP op in meer verzwakte patiënten, wordt vaker veroorzaakt door
nosocomiale pathogenen en heeft een slechtere outcome. Voor België zijn over
HCAP geen gegevens. Deze zijn nochtans belangrijk voor het antibioticabeleid.
Doel: Een epidemiologische beschrijving van patiënten die zich aanboden op de
spoedgevallendienst met een diagnose van pneumonie. Er werd nagegaan welk
aandeel voldeed aan de definitie van HCAP en in welke mate HCAP zich
onderscheidt van CAP qua pathogene bacteriën, mortaliteit en hospitalisatieduur.
Design, setting en studieperiode Deze retrospectieve cohortstudie vond plaats op
de spoedgevallendienst van het Universitair Ziekenhuis (UZ) (1062-bedden
hospitaal) en liep van 1 november 2006 tot en met 31 oktober 2007.
Patiënten Via de Minimale Klinische Gegevens-cel van het ziekenhuis werden alle
patiënten geselecteerd die gedurende de onderzoeksperiode via de
spoedgevallendienst waren gehospitaliseerd en waarbij de uiteindelijke diagnose
„pneumonie‟ (volgens de International Classification of Diseases nl. de ICD-10 code)
werd vermeld. Volgende patiënten werden geëxcludeerd: niet-pneumonieën,
patiënten < 15 jaar, transfers vanuit een ander ziekenhuis, interne ziekenhuis-
transfers, nosocomiale pneumonieën, transplantpatiënten en patiënten met
neutropene koorts, acute myeloïde leukemie (AML) of een refractair hooggradig non-
Hodgkin lymfoom (NHL) met lymfangitis. De criteria voor HCAP waren: bewoners van
een rust- en verzorgingstehuis of verpleegafdeling, patiënten onder hemodialyse,
patiënten recent behandeld met intraveneuze antibiotica, chemotherapie of
wondzorg, regelmatig verblijf in de dagkliniek, recente hospitalisatie. Patiënten
werden beschouwd CAP als ze niet voldeden aan een van de criteria van HCAP.
Data Het spoedopnamedossier was de primaire bron voor de gegevensverzameling
van geslacht, leeftijd, comorbiditeit, voorafgaande antibiotica, klinische gegevens en
Abstract 2
de ingestelde antibiotica. Via het elektronisch patiëntendossier werden opgezocht:
resultaten van de hemo- en sputumculturen van de eerst 48 uur na opname,
ureumwaarden, initiële opnamedienst, hospitalisatieduur, of de patiënt overleed
tijdens de geregistreerde episode, het aantal dagen hospitalisatie op Intensieve
Zorgen (IZ) en als de patiënt overleed op IZ, na hoeveel dagen dit was. De CURB en
CURB-65 (confusion, blood urea nitrogen, respiratory rate, blood pressure en leeftijd
boven 65 jaar) scores werden berekend om de ernst van de pneumonie in te
schatten.
De statistische analyse van de data gebeurde met SPSS 15.0 d.m.v. de chi-square-
test, de Mann-Whitney U-test en de t-test met een significantieniveau van 0,05.
Resultaten Van de 269 geïncludeerde patiënten beantwoordden 111 (41%) aan de
definitie van HCAP. De HCAP-groep was vergeleken met de CAP-groep frequenter
van het mannelijk geslacht (53% vs. 67%, p=0,023), ouder (75j (64-83) vs. 69j (42-
78), p<0,001), meer immuungedeprimeerd (25% vs. 6%, p<0,001), had meer
diabetes (24% vs. 13%, p=0,024), meldde zich minder op off hours (18u-8u) (30% vs.
45%, p=0,015) en had frequenter een Glasgow Coma Scale < 15 (16 (22%) vs. 13
(11%), p=0,050). De HCAP-groep vertoonde een hogere CURB-65 ernst score (mild:
36% vs. 54%; matig: 32% vs. 27%; ernstig: 32% vs. 19%, p=0,002), ook na weglaten
van het leeftijdscriterium, wat resulteert in de CURB score (niet ernstig: 64% vs. 78%;
ernstig: 36% vs. 22%, p=0,013). De ziekenhuismortaliteit in HCAP was hoger (14%
vs. 6%, p=0,055) en de hospitalisatieduur langer (12 dagen (8-18) vs. 9 dagen (6-
14), p=0,001). De ernst van de pneumonie en niet het onderscheid HCAP/CAP
bepaalde de hogere mortaliteit (OR 1,8; BI 1,2-2,8).
Beperkingen van onze studie waren: het retrospectief, kleinschalig en
monocentrisch karakter, de inclusie van alleen gehospitaliseerde patiënten en een
groot aandeel niet afgenomen culturen en een beperkt aantal positieve culturen.
Conclusies Van de 269 onderzochte patiënten beantwoordde 41% aan de definitie
van HCAP. De HCAP-groep was ouder dan de CAP-groep, had meer comorbiditeit
en een hogere score voor ernst. De HCAP-groep vertoonde een trend tot hogere
mortaliteit en een langere hospitalisatieduur dan de CAP-groep, omdat ze bij
presentatie een ernstiger vorm van pneumonie had.
1. Inleiding 3
1. Inleiding
1.1. Pneumonie
1.1.1. Definitie
Pneumonie is een ontsteking van de alveoli en het omliggende weefsel. Deze
ontsteking kan worden veroorzaakt door infectie met bacteriën, virussen, schimmels
of parasieten, door een chemische of fysische beschadiging van de long, of door een
abnormale respons van het afweersysteem. In deze thesis wordt enkel infectieuze
pneumonie, en meer bepaald bacteriële pneumonie beschouwd: voor deze entiteit
gebruiken we de verkorte term „pneumonie‟.
1.1.2. Omvang van het probleem
Pneumonie brengt een belangrijke morbiditeit en mortaliteit met zich mee. De infectie
behoort tot de 10 belangrijkste doodsoorzaken in België. (Devos, 2006) De
sterftecijfers ten gevolge van pneumonie voor een aantal landen van de Europese
Unie worden weergegeven in Figuur 1. (Eurostat, 2009) Voor de grote
sterfteverschillen binnen Europa is er nog geen verklaring. Mogelijk speelt de
kwaliteit van registreren een rol. (Harbers and van der Wilk, 2007)
In de Verenigde Staten werden in 2006 56.247 sterfgevallen toegeschreven aan
griep en longontsteking, hetgeen overeenkomt met een sterftecijfer van 18,8 doden
per 100.000 inwoners. (Schnirring and Writer, 2008)
Daarenboven wordt pneumonie door de Wereldgezondheidsorganisatie voorspeld
als een van de belangrijkste doodsoorzaken tegen 2030. (WHO, 2008)
1.1.3. Indeling
Pneumonieën kunnen worden onderverdeeld in community-acquired pneumonie
(CAP), hospital-acquired pneumonie (HAP) of nosocomiale pneumonie, ventilator-
associated pneumonie (VAP), healthcare-associated pneumonie (HCAP) en nursing
home-acquired pneumonie (NHAP) of rusthuispneumonie. (Anand and Kollef, 2009)
1. Inleiding 4
Figuur 1. Gestandaardiseerde sterftecijfers door pneumonie (ICD-10: J12-J18) in
2007 voor EU-landen (per 100.000 inwoners) (Eurostat, 2009)
1.2. Community-acquired pneumonie (CAP)
1.2.1. Definitie
CAP verwijst naar een pneumonie die buiten het ziekenhuis ontstaat. Een
pneumonie die wordt gediagnosticeerd binnen de 72u na hospitalisatie wordt ook als
CAP beschouwd, omdat men aanneemt dat de verwekker van de pneumonie hier
buiten het ziekenhuis moet worden gezocht, en men rekening houdt met de
incubatietijd van infectie.
1.2.2. Epidemiologie
De incidentie ervan is in België 6 per 1000 inwoners per jaar.
4,9
5,3
5,5
7,1
8,4
8,6
9,3
9,5
10,1
10,5
11,3
12,2
13,7
15,2
16,5
18,0
19,2
19,6
20,1
20,4
24,5
28,9
32,1
33,5
41,4
0 5 10 15 20 25 30 35 40 45
Griekenland*
Hongarije
Italië*
Finland
Frankrijk*
Oostenrijk
Cyprus
Estland
Zweden*
Spanje
Malta
Luxemburg*
Duitsland
Letland
Bulgarije*
Slovenië
Polen
Litouwen
Nederland
Tsjechië
Roemenië
Portugal*
Slowakije
Verenigd Koninkrijk **
Ierland*
aantal overlijdens per 100.000 inwoners* cijfers 2006** cijfer 2005
1. Inleiding 5
1.2.3. Etiologie
De belangrijkste verwekker is de Streptococcus pneumoniae (pneumokok), gevolgd
door Haemophilus influenzae en Mycoplasma pneumoniae. In 40 à 50% van de
gevallen kan geen verwekker worden gevonden. (De Backer et al., 2007)
1.2.4. Kliniek
De kliniek van een CAP wordt gekenmerkt door koorts, algemene malaise en
hoesten, vaak met opgeven van purulent sputum. Soms is er sprake van
kortademigheid, pleurale pijn of ademhalingsinhibitie. De diagnose wordt gesteld op
basis van anamnese, klinisch onderzoek, medische beeldvorming en een labo-
onderzoek. Bij klinisch onderzoek wordt de koorts, bloeddruk, pols en
ademfrequentie nagegaan. Verdere bevindingen zijn de aanwezigheid van crepitaties
bij longauscultatie en een demping bij percussie. Er wordt ook gelet op cyanose en
verwardheid, welke indicaties zijn voor hospitalisatie.
1.2.5. Diagnose
Op thoraxradiografie wordt een verdichting of opacificatie gezien, wijzend op
consolidatie van het longparenchym. In het labo wordt een stijging van de
inflammatoire parameters gevonden (leukocytose, C-reactief proteïne (CRP)) ; ter
opsporing van de microbiële verwekker worden hemo- en sputumculturen
afgenomen.
1.2.6. Prognostische scores
Prognostische scores zoals pneumonia severity index (PSI) of Fine score, de revised
American Thoracic Society score (rATS) en de British Thoracic Society (BTS)
severity scores CURB, modified BTS severity score en CURB-65 kunnen berekend
worden om de ernst van de pneumonie in te schatten. Ze kunnen helpen om de
outcome te voorspellen en de initiële behandeling te sturen. (Buising et al., 2006)
1.3. Healthcare-associated pneumonie (HCAP)
Door een aantal evoluties in de gezondheidszorg is de grens tussen nosocomiale en
“community-acquired” infecties vervaagd, bijvoorbeeld door toename van het aantal
immuungecompromitteerde patiënten en het toenemend gebruik van de dagkliniek.
Zo is de term “Healthcare-associated pneumonia” (HCAP) ingevoerd voor een
pneumonie die buiten het ziekenhuis ontstaat maar qua pathogenese, microbiële
etiologie, verloop en prognose aansluit bij de nosocomiale pneumonie.
1. Inleiding 6
Healthcare-associated pneumonie (HCAP) wordt beschouwd als een klinische entiteit
los van de community-acquired pneumonie (CAP). Vergeleken met de CAP, treedt
HCAP op in meer verzwakte patiënten, wordt vaker veroorzaakt door nosocomiale
pathogenen (methicilline resistente Staphylococcus aureus (MRSA), Pseudomonas
aeruginosa) en heeft een slechtere outcome.
Tot de risicopatiënten behoren de bewoners van rust- en verzorgingstehuizen,
patiënten onder hemodialyse, immunosuppressiva, of onder behandeling met
intraveneuze chemotherapie of antibiotica op de dagkliniek. (Depuydt and Vogelaers,
2007)
Soms worden pneumonieën ontstaan in rusthuizen beschouwd als een aparte
categorie van “Nursing Home-Acquired pneumonia” (NHAP) omdat deze kenmerken
hebben verschillend van die van de andere categorieën van HCAP.
1.3.1. Literatuur
De literatuur over HCAP omvat retrospectieve cohortstudies in de Verenigde Staten
(Castellanos-Mateus et al., 2007; Kollef et al., 2005; Micek et al., 2007) en Japan
(Shindo et al., 2009). Daarnaast zijn er prospectieve cohortstudies in Spanje
(Carratalà et al., 2007) en Italië (Venditti et al., 2009).
Voor België zijn geen gegevens beschikbaar. Deze zijn nochtans van belang om het
antibioticabeleid te kunnen sturen.
1.4. Doelstelling van het onderzoek
Het doel van het onderzoek was een epidemiologische beschrijving van patiënten die
zich aanboden op de spoedgevallendienst van het Universitair Ziekenhuis (UZ) Gent
met een diagnose van pneumonie. Er werd nagegaan welk percentage van deze
patiënten voldeed aan de definitie van HCAP. Bovendien werd onderzocht in welke
mate HCAP zich onderscheidt van echte CAP in termen van microbiële verwekker en
impact op de patiënt en het ziekenhuissysteem. Zo werd bekeken hoe groot de
mortaliteit was en hoe lang de patiënten in het ziekenhuis moesten verblijven.
2. Methodologie 7
2. Methodologie
2.1. Setting en studie periode
Deze retrospectieve cohortstudie vond plaats op de spoedgevallendienst van het
Universitair Ziekenhuis (UZ). Het UZ Gent is een 1062-bedden hospitaal met
ongeveer 30 000 patiëntencontacten per jaar via de spoedgevallendienst. De
registratieperiode liep van 1 november 2006 tot en met 31 oktober 2007.
2.2. Patiënten
Via de Minimale Klinische Gegevens (MKG)-cel van het ziekenhuis werd de volgende
populatie geselecteerd: alle patiënten die gedurende de onderzoeksperiode via de
spoedgevallendienst waren gehospitaliseerd en waarbij de uiteindelijke diagnoselijst
(volgens de International Classification of Diseases nl. de ICD-10 code) de diagnose
„pneumonie‟ vermeldde.
De brieven aanwezig in het elektronische patiëntendossier, werden geconsulteerd
met behulp van het “Clinical Workstation” (CWS) programma. Aan de hand van deze
brieven werd nagegaan of bij deze patiënten effectief een pneumonie was
gediagnosticeerd bij opname op de spoedgevallendienst. Indien dit niet uit te maken
was aan de hand van de brieven, beoordeelde een expert de individuele casussen.
Hierbij werd een casus als pneumonie beschouwd bij aanwezigheid van klinische
tekenen van pneumonie, een labo met gestegen inflammatoire parameters en een
zichtbaar infiltraat op de radiografie van de thorax. Alle casussen werden individueel
bekeken met Prof. dr. De Paepe, internist-urgentiearts en dr. Depuydt, pneumoloog-
intensivist. Uiteindelijk werden enkel de patiënten met een opnamediagnose van
pneumonie behouden.
Infectieuze exacerbaties van chronisch obstructief longlijden (COPD) werden niet
uitgesloten als er verhoogde inflammatoire parameters in het labo te vinden waren en
op foto duidelijk een infiltraat te zien was (bronchopneumonie).
De selectie van de uiteindelijke studiepopulatie is geïllustreerd in Figuur 2. Patiënten
die geen pneumonie hadden (=niet-pneumonieën), werden uit de database
verworpen: bilateraal pleuravocht, tuberculose, bronchitis, infectieuze COPD-
exacerbaties zonder verhoogde inflammatoire parameters en zonder infiltraat,
urineweginfecties, longfibrose, bovenste luchtweginfecties, bronchiëctasieën,
infectieuze astma-exacerbaties, interstitieel longlijden, longembolieën, pleuritis. Ook
2. Methodologie 8
patiënten jonger dan 15 jaar, transfers vanuit een ander ziekenhuis, een interne
transfer vanuit psychiatrie of patiënten met een nosocomiale pneumonie werden
uitgesloten. Tot slot werden ook de patiënten die een orgaantransplantatie
ondergaan hadden geëxcludeerd, evenals patiënten met volgende hematologische
aandoeningen: neutropene koorts, acute myeloïde leukemie (AML), een refractair
hooggradig non-Hodgkin lymfoom (NHL) met lymfangitis.
381 episodes
29 niet-pneumonieën(1)
352 episodes met pneumonie via spoed
36 patiënten jonger dan 15 jaar
316 episodes ≥15 j met pneumonie via spoed
4 nosocomiale pneumonieën (HAP)
3 transfers vanuit andere ziekenhuizen
1 interne transfer vanuit psychiatrie
308 HCAP/CAP-episodes ≥15 j via spoed
16 transplantpatiënten
5 hematologische patiënten(2)
287 HCAP/CAP-episodes in 269 patiënten ≥15 j via spoed
(1) 1 abdominale sepsis, 1 bilateraal pleuravocht, 2 tuberculose, 2 bronchitis, 8 infectieuze COPD-
exacerbaties, 3 urineweginfecties, 1 TBC+longfibrose+longembolieën, 2 bovenste luchtweginfecties,
1 vermoedelijk bronchiëctasieën, 1 infectieuze astma-exacerbatie, 1 interstitieel longlijden,
1 longembolieën, 1 pleuritis, 4 onbekende niet-pneumonieën
(2) 2 met neutropene koorts, 2 met acute myeloïde leukemie (AML), 1 met een refractair hooggradig
non-Hodgkin lymfoom (NHL) met lymfangitis
Figuur 2. Case finding
spoed + pneumonie
MKG: spoed + pneumonie
spoed + pneumonie
spoed + HCAP/CAP
spoed + HCAP/CAP
2. Methodologie 9
Patiënten met een pneumonie werden vervolgens geclassificeerd in 2 groepen:
HCAP en CAP. Ze werden tot de HCAP-groep gerekend indien ze voldeden aan een
van de volgende vijf criteria:
1) Bewoner van een rust- en verzorgingstehuis of verpleegafdeling
2) Patiënt onder hemodialyse
3) Patiënt met een recente (< 1 maand) behandeling met intraveneuze antibiotica,
chemotherapie of wondzorg
4) Patiënt onder regelmatige behandeling in dagkliniek
5) Patiënt gehospitaliseerd voor ≥ 2 dagen in de voorbije 3 maand.
De HCAP-definitie is gebaseerd op de ATS-IDSA-richtlijnen van 2005. (ATS-IDSA,
2005) Als ze niet voldeden aan één van deze criteria van HCAP, werden ze
beschouwd als CAP.
2.3. Data
Het spoedopnamedossier was de primaire bron van data. Het geslacht, de leeftijd en
het uur van presentatie op de spoedgevallendienst werden geregistreerd. Verder
werd de comorbiditeit nagegaan. Hierbij lag de focus op de aanwezigheid van
chronisch obstructief longlijden (COPD), diabetes, hartfalen of immuunsuppressie
(glucocorticoïden, chemotherapeutica of immuunsuppressieve ziekten). Daarnaast
werd genoteerd of er de voorafgaande week reeds antibiotica werden toegediend en
indien ja, welke. Indien er geen antibiotica vermeld waren, werd dit beoordeeld als
een casus waarbij geen antibiotica waren toegediend. Ook de klinische gegevens
van bij aanmelding werden verzameld: de systolische en diastolische bloeddruk, de
hartslag en de ademhalingsfrequentie, de lichaamstemperatuur, de graad van
bewustzijn gescoord aan de hand van de Glasgow Coma Scale (GCS), de
zuurstofsaturatie en de ingestelde antibiotica op de spoedgevallendienst. Tenslotte
werd bijgehouden of er al dan niet hemoculturen en/of een sputumcultuur werden
afgenomen. Alle gegevens werden gecontroleerd en ontbrekende gegevens
aangevuld via het spoedgevallendossier en het elektronisch patiëntendossier.
De resultaten van de hemo- en sputumcultuur werden opgezocht via het labo
informaticasysteem GUSTA. Oorspronkelijk werden alleen deze genoteerd van de
eerste 24u na opname op de spoedgevallendienst. Later werden de cultuurresultaten
2. Methodologie 10
aangevuld tot de eerste 48 uur na opname, aangezien de eerste 48 uur beschouwd
wordt als buiten het ziekenhuis ontstaan. Tegelijk werd er gecontroleerd of er
daadwerkelijk culturen werden afgenomen. Verder werd ook nagegaan wat het
resistentiepatroon van de geïdentificeerde kiem was. Daarnaast werden de
ureumwaarden opgevraagd via GUSTA om later de CURB en CURB-65 te kunnen
berekenen volgens §2.4.
In het elektronisch patiëntendossier werd ook opgespoord waar de patiënt initieel
werd opgenomen (Intensieve Zorgen of een andere hospitalisatieafdeling), hoe lang
de patiënt gehospitaliseerd werd en of de patiënt al dan niet overleed gedurende de
geregistreerde episode (ziekenhuissterfte). Hierbij werd ook opgezocht hoeveel
dagen de patiënt gedurende die episode op Intensieve Zorgen (IZ) had gelegen.
Indien de patiënt overleed op IZ, werd vermeld na hoeveel dagen.
De studie werd goedgekeurd door het Ethisch Comité van het UZ Gent.
2.4. Berekende variabelen
De aan- of afwezigheid van één comorbiditeit (COPD, diabetes, hartfalen of
immuunsuppressie) was, werd genoteerd als een dichotome variabele.
De aanmeldingsuren werden onderverdeeld in “off hours” en “on hours”. Met “off
hours” werd een presentatie tussen 18u ‟s avonds en 8u ‟s morgens bedoeld.
De ademhalingsfrequentie werd gedichotomiseerd in de ademfrequenties groter of
gelijk aan 30 en deze minder dan 30 ademhalingen per minuut.
Ook de GCS werd in twee categorieën opgesplitst: patiënten met een GCS kleiner
dan 15 en deze met een GCS gelijk aan 15. Patiënten met verwardheid, sufheid en
agitatie werden tot de eerste categorie gerekend.
Om de ernst van de pneumonie in te schatten werden de CURB en CURB-65 scores
berekend. Dit zijn goed gevalideerde scores en ze zijn gemakkelijk uit de
patiëntengegevens te halen. CURB-65 staat voor confusion, blood urea nitrogen,
respiratory rate, blood pressure en leeftijd boven 65 jaar. Voor het berekenen van de
CURB-65 score telden volgende items elk voor één punt: verwardheid (confusion),
blood urea nitrogen (BUN) > 19 mg per dL, ademhalingsfrequentie ≥ 30
ademhalingen per minuut, systolische bloeddruk < 90 mm Hg of diastolische
bloeddruk ≤ 60 mm Hg en leeftijd ≥ 65 jaar. (Ebell, 2006)
2. Methodologie 11
Verwardheid werd hergedefinieerd als veranderd bewustzijn, waarbij patiënten met
verwardheid, sufheid, agitatie en een Glasgow Coma Scale (GCS) <15 positief
werden gecodeerd voor dit item. De opgezochte ureumwaarden werden omgezet
naar BUN-waarden. Wanneer voor ademhalingsfrequentie en GCS geen vermelding
was, werden deze als normaal beschouwd en werd er dus geen punt toegekend.
Na het optellen van de punten, werd een score bekomen tussen 0 en 5. De CURB
score werd op dezelfde manier berekend zonder de leeftijd in rekening te brengen.
Zo werd een score verkregen tussen 0 en 4. Hoe hoger deze score, hoe ernstiger de
pneumonie. Deze scores werden verder gegroepeerd volgens onderstaande Tabel 1.
Tabel 1. Groepering van CURB en CURB-65 scores
score gegroepeerde CURB gegroepeerde CURB-65
0 niet ernstig mild
1 niet ernstig mild
2 ernstig matig
3 ernstig ernstig
4 ernstig ernstig
5 - ernstig
2.5. Dataverzameling en statistische analyse
De database werd gemaakt in Microsoft Office Excel 2007.
De berekening van nieuwe variabelen en de data analyse gebeurde m.b.v. SPSS
15.0 voor Windows. Voor continue variabelen werden de mediaan en de 25ste en
75ste percentielen weergegeven. Voor de leeftijd werd ook het gemiddelde met
standaarddeviatie berekend om deze parameter met de literatuur te kunnen
vergelijken.
Bij nominale variabelen werd de chi-square-test gebruikt en bij ordinale de Mann-
Whitney U-test. Voor continue variabelen werd bij normale verdeling de t-test
gebruikt en bij niet-normale verdeling de Mann-Whitney U-test. Het
significantieniveau α was 0,05.
Eerst werd een beschrijvende analyse van de episodes uitgevoerd. Hierbij werd het
aantal patiënten bekeken, het aandeel “off hours” versus “on hours”, de
voorafgaande antibioticatoediening, het aandeel HCAP versus CAP en de HCAP-
2. Methodologie 12
categorieën en het aandeel afgenomen en positieve culturen. De verschillen tussen
pneumonieën gecategoriseerd als HCAP en als CAP werden nagegaan (univariaat
analyse). De verdere analyses werden op de eerste episode van alle patiënten
verricht om te vermijden dat een patiënt met meerdere episodes de resultaten in één
bepaalde richting zou kunnen beïnvloeden. Alleen voor de microbiologie werd ook
naar de resultaten van de episodes verschillend van de eerste (= volgende episodes)
gekeken.
Als eindpunten gebruikten we ziekenhuissterfte en de hospitalisatieduur. De
verschillende predictoren van ziekenhuissterfte werden nagegaan in univariaat
analyse, onder andere de classificatie van de pneumonie (als HCAP of CAP) en de
ernst van de pneumonie (uitgedrukt als CURB en CURB-65). Om te bepalen of een
classificatie als HCAP dan wel als CAP, een negatieve invloed op ziekenhuissterfte
had, onafhankelijk van de ernst van de pneumonie, werd een bivariaat logistische
regressieanalyse uitgevoerd, met de kans op overlijden in het ziekenhuis als
afhankelijke variabele, en met de classificatie van de pneumonie (HCAP versus CAP
(deze laatste werd als referentiecategorie beschouwd)) en de CURB-65 (als maat
van de ernst van pneumonie) als voorspellende variabelen.
2.6. Literatuur
Relevante artikels werd opgezocht op in Web of Science met als zoekterm ”health
care associated pneumonia” als “title”. Daarbij was er geweten dat het artikel van
Kollef, gepubliceerd in 2005, als eerste handelde over het concept “"Healthcare
Associated Pneumonia". Bijgevolg waren alleen recentere artikels van belang. Deze
werden beoordeeld op basis van de titel, waarbij artikels toegespitst op ventilator-
associated pneumonie of kinderen niet werden weerhouden. Om een brede kijk op
het concept HCAP te behouden, werd de aandacht ook minder gericht op literatuur
met een heel specifieke populatie zoals met (methicilline-resistente) Staphylococcus
aureus besmette patiënten. Er werden vooral artikels opgespoord die een
vergelijkende studie maken tussen HCAP en CAP.
3. Resultaten 13
3. Resultaten
3.1. Beschrijving episodes
De volgens Figuur 2 opgebouwde database bestond uit 287 episodes in 269
patiënten waarvan 256 patiënten met 1 episode, 11 patiënten met 2 episodes, 1
patiënt met 3 episodes, 1 patiënt met 6 episodes.
Van de 287 episodes presenteerden er zich 114 (40%) gedurende de “off hours”
(18u-8u). In 79 episodes (28%) werd reeds in de voorafgaande week antibiotica
toegediend, voorgeschreven door de huisarts. Er waren 128 episodes (45%) die
beantwoordden aan de definitie van HCAP volgens §2.2. Meer bepaald waren er 32
bewoners van een rust- en verzorgingstehuis of verpleegafdeling, 5 patiënten onder
hemodialyse, 34 patiënten behandeld met recente intraveneuze antibiotica of
chemotherapie, 28 patiënten onder regelmatige behandeling in de dagkliniek en tot
slot 87 recent gehospitaliseerde patiënten. Er werd een cultuur afgenomen in 218
episodes. Deze bleek positief in 73 episodes (33%).
3.2. Beschrijving patiëntenpopulatie
Onder de 269 patiënten bevonden zich 165 (61%) mannen. De leeftijd van deze
patiënten was bimodaal verdeeld met een gemiddelde van 65,5 jaar (± 20,5) en een
mediaan van 71 jaar (57-81). Deze verdeling is voorgesteld onder de vorm van een
histogram in Figuur 3. Binnen deze groep van 269 patiënten treffen we 111 (41%)
patiënten aan die voldoen aan onze definitie van HCAP (zie §2.2) Onder hen is de
categorie van de recent gehospitaliseerde patiënten het meest vertegenwoordigd
met 73. De onderverdeling binnen elke categorie is weergegeven in Figuur 4.
De comorbiditeit (anders dan hemodialyse) bestond uit COPD bij 72 (27%) patiënten,
diabetes bij 48 (18%), hartfalen bij 25 (9%) en immuunsuppressie bij 38 (14%). Van
de 269 patiënten kregen 76 (28%) voorafgaand antibiotica toegediend en meldden
zich 104 (39%) aan tijdens de “off hours”.
Om de ernst van de pneumonie in te schatten werd voor de patiënten de CURB
score bepaald. Hierbij werden 194 (72%) patiënten als niet ernstig beoordeeld en 75
(28%) als ernstig. Daarnaast werd ook de CURB-65 score berekend. Hier lieten 125
(46%) patiënten een milde score noteren, 78 (29%) patiënten een matige en 66
(25%) een ernstige score.
3. Resultaten 14
Tot slot werd bij 200 (74%) patiënten een cultuur afgenomen met een positief
resultaat in 63 (24%) gevallen.
Figuur 3. Bimodale leeftijdsverdeling van de patiëntenpopulatie (n=269)
Figuur 4. Verdeling van de HCAP-categorieën in de HCAP-patiënten (n=111)
0
5
10
15
20
25
30
35
12-15 16-19 20-23 24-27 28-31 32-35 36-39 40-43 44-47 48-51 52-55 56-59 60-63 64-67 68-71 72-75 76-79 80-83 84-87 88-91 92-95 96-99
aan
tal p
ati
ën
ten
leeftijd (j)
32
5
27
23
73
0
10
20
30
40
50
60
70
80
aan
tal p
ati
ën
ten rusthuis of verpleeginstelling
hemodialyse
iv antibiotica of chemotherapie
dagkliniek
recent gehospitaliseerd
3. Resultaten 15
3.3. HCAP versus niet-HCAP (“zuivere CAP”)
Voor de verdere analyse worden de 269 patiënten in beschouwing genomen.
Van de 269 patiënten beantwoordden 111 (41%) aan de HCAP-definitie zoals
beschreven in §2.2. De overige 158 (59%) worden als CAP beschouwd.
Onder de 269 patiënten treffen we een significant verschil aan in het geslacht. In de
HCAP-groep waren 59 (53%) patiënten van het mannelijk geslacht versus 106 (67%)
in de CAP-groep (p=0,023).
De gemiddelde leeftijd van de HCAP was 71,8 jaar (± 16,2) t.o.v. 61,0 jaar (± 22,0) bij
de CAP. Deze is sterk afwijkend van de mediane leeftijd, waaruit we kunnen
besluiten dat de leeftijd niet normaal verdeeld was. Daarom gebruikten we de
mediane leeftijd voor het opsporen van een significant verschil in leeftijd tussen
HCAP en CAP. Bij de HCAP bedroeg deze 75 jaar (64-83) en bij de CAP 69 jaar (42-
78), met een grote significantie tussen beiden (p<0,001). Figuur 5 geeft een
voorstelling van de leeftijd in een boxplot weer.
Figuur 5. Boxplot* van de leeftijdsverdeling: HCAP** (n=111) vs. CAP (n=158)
*De box wordt begrensd door de 25ste
en 75ste
percentiel (= interkwartielafstand) en wordt in twee gedeeld door de mediaan. De verticale lijnen onder en boven de box eindigen in resp. het minimum en het maximum. **niet weergegeven: 4 outliers (=waarden meer dan 1,5 keer de interkwartielafstand verwijderd van de box) nl. 16, 17, 18, 22
64
42
9896
36
15
83
78
0
20
40
60
80
100
120
HCAP CAP
leeft
ijd
(j)
75
69
3. Resultaten 16
Bij het beoordelen van de comorbiditeit werden significant meer diabetespatiënten in
de HCAP-groep aangetroffen (24% HCAP vs. 13% CAP, p=0,024). Ook
immuunsuppressie bleek significant verschillend (25% HCAP vs. 6% CAP, p<0,001).
Eveneens was het hebben van minstens één comorbiditeit (COPD, diabetes,
hartfalen en/of immuunsuppressie) significant hoger in de HCAP-groep (63% HCAP
vs. 41% CAP, p<0,001).
Er werd geen verschil waargenomen in het al of niet voorschrijven van voorafgaande
antibioticatherapie door de huisarts. HCAP-patiënten presenteerden zich significant
minder tijdens off hours (30% HCAP vs. 45% CAP, p=0,015).
De vitale parameters (systolische bloeddruk, diastolische bloeddruk, hartfrequentie,
temperatuur, ademhalingsfrequentie ≥ 30 per min) en de zuurstofsaturatie bleken niet
significant te verschillen tussen de 2 groepen. De Glasgow Coma Scale (GCS)
kleiner dan 15 en het ureum, vergeleken onder de vorm van Blood Urea Nitrogen
(BUN), toonden een trend tot een hogere waarde in de HCAP-groep (GCS: 22%
HCAP vs. 11% CAP, p=0,050; BUN: 20,5 (14,9-28,5) HCAP vs. 18,7 (12,1-26,4)
HCAP, p=0,066).
De CURB-65 score was significant hoger in HCAP dan in CAP (mild bij 36% HCAP
vs. 54% CAP, matig bij 32% HCAP vs. 27% CAP en ernstig bij 32% HCAP vs. 19%
CAP, p=0,002), zelfs als we de invloed van de leeftijd eruit filterden (=CURB score)
(niet ernstig bij 64% HCAP vs. 78% CAP en ernstig bij 36% HCAP vs. 22% CAP,
p=0,013).
Een compleet overzicht van de beschrijving van HCAP vs. CAP is weergegeven in
Tabel 2.
3. Resultaten 17
Tabel 2. Beschrijving patiëntenpopulatie (n=269): HCAP (n=111) vs. CAP (n=158)
variabele HCAP
(n=111; 41%)
CAP
(n=158; 59%)
p-waarde missing
data
geslacht: man 59 (53%) 106 (67%) 0,023 0
leeftijd (j)
mediaan (pct 25 – pct 75) 75 (64-83) 69 (42-78) <0,001 0
gemiddelde ± SD 71,8 ± 16,2 61,0 ± 22,0 0
comorbiditeit
COPD 30 (27%) 42 (27%) 1,000 0
diabetes 27 (24%) 21 (13%) 0,024 0
hartfalen 14 (13%) 11 (7%) 0,137 0
immunosuppresie 28 (25%) 10 (6%) <0,001 0
COPD/diabetes/hartfalen/immonusupp 70 (63%) 64 (41%) <0,001 0
vooraf antibiotica 33 (30%) 43 (27%) 0,681 0
off hours aangemeld (18-8u) 33 (30%) 71 (45%) 0,015 0
klinische parameters
syst. bloeddruk (mm Hg) 127 (113-143) 131 (114-145) 0,212 2
diast. bloeddruk (mm Hg) 70 (59-80) 70 (62-80) 0,556 2
hartfrequentie (slagen per minuut) 99 (82-113) 94 (83-106) 0,193 3
temperatuur (°C) 37,3 (36,6-38,1) 37,6 (37,0-38,3) 0,065 10
ademhalingsfrequentie ≥ 30 per min 9 (21%) 12 (19%) 0,827 161
zuurstofsaturatie (%) 92 (88-95) 93 (90-96) 0,149 46
Glasgow Coma Scale (GCS) <15 16 (22%) 13 (11%) 0,050 81
labogegeven
Blood Urea Nitrogen (BUN) (mg/dL) 20,5 (14,9-28,5) 18,7 (12,1-26,4) 0,066 1
CURB en CURB-65 scores
CURB 0,013 0
Niet ernstig (0,1) 71 (64%) 123 (78%)
Ernstig (2, 3, 4) 40 (36%) 35 (22%)
CURB-65 0,002 0
Mild (0, 1) 40 (36%) 85 (54%)
Matig (2) 35 (32%) 43 (27%)
Ernstig (3, 4, 5) 36 (32%) 30 (19%)
3. Resultaten 18
In Tabel 3 wordt de microbiologie van de HCAP- vergeleken met deze van de CAP-
patiënten. Het aandeel niet afgenomen culturen en negatieve of positieve culturen is
vergelijkbaar in beide groepen. Een positieve cultuur werd gedefinieerd als een
positieve hemo- of sputumcultuur binnen de 48 uur na opname, inclusief gisten of
schimmels.
Tabel 3. Microbiologie: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158)
cultuur HCAP
(n=111; 41%)
CAP
(n=158; 59%)
geen afgenomen 29 (26%) 40 (25%)
negatief 57 (51%) 80 (51%)
positief* 25 (23%) 38 (24%)
Gram-positieve pathogene bacteriën
S. pneumoniae 5 9
methicilline gevoelige S. aureus (MSSA) 1 4
methicilline resistente S. aureus (MRSA) 3 0
Gram-negatieve pathogene bacteriën
H. influenzae 3 1
M. catarrhalis 2 2
Enterobacter sp. 0 2
E. coli 0 2
Klebsiella sp. 1 0
S. marcescens 1 1
P. aeruginosa 4 2
S. maltophilia 0 1
Proteus sp 1 1
commensale flora** 7 13
*positieve cultuur: positieve hemo- of sputumcultuur, inclusief gisten of schimmels
**commensale flora: 1 vs. 0 Rhodococcus equi, 1 vs. 0 Streptococcus oralis, 0 vs. 2 Micrococcus sp,
0 vs. 2 Corynebacterium sp, 0 vs. 1 Propionibacterium sp, 5 vs. 7 coagulase-negatieve stafylokok,
0 vs. 1 Gram-positieve staaf
Er waren 37 patiënten met pathogene bacteriën waarvan 15 HCAP en 22 CAP.
Onder de HCAP-groep werd in 11 patiënten 1 bacterie geïsoleerd, in 2 patiënten 2
en in 2 patiënten 3. De CAP-groep bevatte 19 patiënten met een monobacteriële
cultuur en 3 met 2 pathogenen.
3. Resultaten 19
Van gram-positieven werd 5 keer in de HCAP-groep t.o.v. 9 keer in de CAP-groep
een S. Pneumoniae (pneumokok) aangetroffen. Verder werd ook 1 resp. 4 keer een
methicilline gevoelige Staphylococcus aureus (MSSA) en 3 resp. geen methicilline
resistente Staphylococcus aureus (MRSA) gekweekt.
Onder de gram-negatieve resultaten werd Haemophilus influenzae 3 maal in de
HCAP geïsoleerd tegenover 1 maal in de CAP en Pseudomonas aeruginosa 4 resp.
2 maal.
De vergelijkingen van het aantal pathogene bacteriën tussen HCAP en CAP is
weergegeven in Tabel 4.
Tabel 4. Aantal pathogene bacteriën per patiënt: HCAP (n=15) vs. CAP (n=22)
Aantal pathogene bacteriën HCAP
(n=15; 41%)
CAP
(n=22; 59%)
1 11 (74%) 19 (86%)
2 2 (13%) 3 (14%)
3 2 (13%) 0
Ook werd nagegaan hoe het resistentiepatroon van de pathogene bacteriën was.
Hierbij werd een onderscheid gemaakt tussen 4 soorten resistentiepatronen. Tot een
eerste soort patroon behoorden pathogenen gevoelig voor amoxicilline-clavulaanzuur
(amoxiclav) of cefuroxime (aanbevolen therapie bij CAP II-III). Een tweede bestond
uit pathogenen resistent voor amoxiclav of cefuroxime maar niet multiresistent.
Multiresistente pathogenen vormden een derde resistentiepatroon met MRSA,
extended-spectrum bèta-lactamase producerende Enterobacteriaceae (een
Enterobacter aerogenes en een Serratia marcescens) of multiresistente non-
fermenter (Stenotrophomonas maltophilia). Een laatste patroon waren
pneumokokken met verminderde penicillinegevoeligheid. De HCAP-groep en CAP-
groep werden met elkaar vergeleken. Zie Tabel 5.
3. Resultaten 20
Tabel 5. Resistentiepatroon pathogene bacteriën: HCAP (n=15) vs. CAP (n=22)
Resistentiepatroon pathogenen HCAP
(n=15; 41%)
CAP
(n=22; 59%)
gevoelig voor amoxiclav of cefuroxime 13 (62%) 18 (72%)
resistent voor amoxiclav of cefuroxime, niet multiresistent 3 (14%) 4 (16%)
multiresistent 4 (19%) 2 (8%)
pneumokok met verminderde penicillinegevoeligheid 1 (5%) 1 (4%)
Tot hier toe werden alleen de eerste episodes bekeken. Ook de microbiologie van de
volgende episodes werd bekeken. Het ging om 18 volgende episodes in 13
patiënten: 11 patiënten met 1 volgende, 1 patiënt met 2 volgende en 1 patiënt met 5
volgende episodes. Er werd nagegaan welke pathogenen er in volgende episodes
gekweekt werden. De resultaten zijn te vinden in Tabel 6. Ook het aantal pathogenen
(Tabel 7) en hun resistentiepatroon (Tabel 8) werden onderzocht voor de volgende
episodes.
Tabel 6. Microbiologie in volgende episodes: HCAP (n=17) vs. CAP (n=1)
cultuur HCAP
(n=17; 94%)
CAP
(n=1; 6%)
negatief 8 (47%) 0
positief 9 (53%) 1 (100%)
S. pneumoniae 4 0
methicilline resistente S. aureus (MRSA) 2 0
H. influenzae 4 0
P. aeruginosa 0 1
commensale flora 1 0
Tabel 7. Aantal pathogene bacteriën per patiënt in volgende episodes: HCAP (n=8) vs. CAP (n=1)
Aantal pathogene bacteriën HCAP
(n=8; 89%)
CAP
(n=1; 11%)
1 6 (75%) 1 (100%)
2 2 (25%) 0
3. Resultaten 21
Tabel 8. Resistentiepatroon pathogene bacteriën in volgende episodes: HCAP (n=8) vs. CAP (n=1)
Resistentiepatroon pathogeen HCAP
(n=8; 89%)
CAP
(n=1; 11%)
gevoelig voor amoxiclav of cefuroxime 8 (80%) 0
resistent voor amoxiclav of cefuroxime, niet multiresistent 0 1 (100%)
multiresistent 2 (20%) 0
3.4. Initiële opnamedienst, antibiotische therapie en eindpunten
De diensten waar de patiënten oorspronkelijk opgenomen werden, onderwierpen we
aan een vergelijkende analyse (Tabel 9). Er was geen beduidend verschil in initiële
opname op Intensieve Zorgen (IZ) tussen HCAP en CAP. De CAP-patiënten
belandden significant meer op pneumologie (21% HCAP vs. 51% CAP, p<0,001) en
algemene interne (2% HCAP vs. 8% CAP, p=0,029) als initiële dienst. HCAP-
patiënten werden significant meer opgenomen op andere interne diensten:
hematologie (15% HCAP vs. 3% CAP, p<0,001), nefrologie (5% HCAP vs. 0 CAP,
p=0,005) en medische oncologie (5% HCAP vs. 1% CAP, p=0,021).
Tabel 9. Initiële opnamedienst: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158)
Initiële opnamedienst HCAP (n=111) CAP (n=158) p-waarde
Intensieve Zorgen (IZ) 13 (12%) 15 (9%) 0,551
Algemene interne 2 (2%) 13 (8%) 0,029
Pneumologie 23 (21%) 80 (51%) <0,001
Hematologie 17 (15%) 4 (3%) <0,001
Nefrologie 6 (5%) 0 0,005
Medische oncologie 6 (5%) 1 (1%) 0,021
Geriatrie 28 (25%) 27 (17%) 0,125
Cardiologie 5 (4%) 5 (3%) 0,745
Gastrologie 3 (3%) 1 (1%)
Neurologie 3 (3%) 2 (1%)
Reumatologie 0 2 (1%)
Endocrinologie 1 (1%) 0
Andere diensten* 4 (4%) 8 (5%)
*Andere diensten: 2 vs. 1 radiotherapie, 1 vs. 3 hartbewaking, 1 vs. 1 thoracale en vasculaire heelkunde, 0 vs. 1 kinderpneumologie, 0 vs. 1 chirurgische spoedgevallendienst, 0 vs. 1 interne spoedgevallendienst
3. Resultaten 22
Patiënten die vanuit de spoedgevallendienst rechtstreeks naar IZ werden
doorverwezen, hadden een significant hogere CURB en CURB-65 score dan
patiënten die naar andere hospitalisatieafdelingen werden doorgestuurd. (Tabel 10)
Tabel 10. Ernst scores: initiële opname op IZ (n=28) vs. niet op IZ (n=241)
score initiële opname IZ
(n=28; 10%)
initiële opname niet-IZ
(n=241; 90%)
p-waarde
CURB 0,021
Niet ernstig (0,1) 15 (54%) 179 (74%)
Ernstig (2, 3, 4) 13 (46%) 62 (26%)
CURB-65 0,051
Mild (0, 1) 9 (32%) 116 (48%)
Matig (2) 8 (29%) 70 (29%)
Ernstig (3, 4, 5) 11 (39%) 55 (23%)
Bij doorverwijzing naar de afdeling IZ gebeurde dit rechtstreeks vanuit de
spoedgevallendienst bij 28 patiënten; bij 15 patiënten gebeurde dit onrechtstreeks,
na een aanvankelijke opname op een andere (niet IZ) hospitalisatieafdeling. Het
aantal doorverwijzingen naar IZ was niet significant verschillend tussen HCAP en
CAP (21 (19%) vs. 22 (14%), p=0,312); evenmin was er een verschil in het aantal
rechtstreekse en onrechtstreekse verwijzingen naar IZ tussen beide categorieën.
Tabel 11 toont de initiële antibiotische therapie van patiënten met HCAP en CAP. Er
is geen verschil tussen beide groepen wat betreft mono- of combinatietherapie.
Wanneer één antibioticum werd toegediend, was dit bij een CAP significant vaker
een tweede generatie cefalosporine (cefuroxime) of amoxicilline-clavulaanzuur (50%
HCAP vs. 67% CAP, p=0,005). In de groep van de HCAP werd significant meer een
derde generatie, niet anti-Pseudomonas cefalosporine (ceftriaxone) (14% HCAP vs.
2% CAP, p<0,001) en een anti-Pseudomonas penicilline (piperacilline-tazobactam) of
cefalosporine (ceftazidime) (12% HCAP vs. 2% CAP, p=0,001) als therapie ingesteld.
Er werd geen verschil gezien tussen beide groepen in het geven van het
fluoroquinolone moxifloxacine (p=0,250).
3. Resultaten 23
Tabel 11. Initiële antibiotische therapie: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158)
Antibiotische therapie HCAP (n=111)(1) CAP (n=158) p-waarde
monotherapie 103 (94%) 148 (94%)
bèta-lactam
2de generatie cefalosporine(2) of amoxiclav(3) 54 (50%) 106 (67%) 0,005
3de generatie niet anti-Pseudomonas cefalo(4) 15 (14%) 3 (2%) <0,001
anti-Pseudomonas penicilline of cefalosporine(5) 13 (12%) 3 (2%) 0,001
carbapenem (meropenem) 2 (2%) 1 (1%)
fluoroquinolone
fluoroquinolone moxifloxacine 15 (14%) 31 (20%) 0,250
fluoroquinolone niet-moxifloxacine(6) 0 3 (2%)
andere(7) 4 (4%) 1 (1%)
combinatietherapie 6 (6%) 7 (4%) 0,775
bèta-lactam(8) plus fluoroquinolone 0 2 (1%)
bèta-lactam(8) plus neomacrolide (clarithromycine) 0 3 (2%)
andere(9) 6 (6%) 2 (1%)
geen antibioticum 0 3 (2%)
(1) 2 missing data
(2) tweede generatie cefalosporine: cefuroxime
(3) amoxiclav: amoxicilline-clavulaanzuur
(4) derde generatie niet anti-Pseudomonas cefalosporine: ceftriaxone
(5) anti-Pseudomonas penicilline of cefalosporine: piperacilline-tazobactam resp. ceftazidime
(6) fluoroquinolone niet-moxifloxacine: ciprofloxacine of levofloxacine
(7) andere monotherapie: 4 vs. 1 onbekend antibioticum
(8) bèta-lactam: penicilline, cefalosporine of carbapenem
(9) andere combinatietherapie: 2 vs. 0 bèta-lactam + glycopeptide (teicoplanine, vancomycine), 1 vs. 0
bèta-lactam + aminoglycoside (amikacine), 1 vs. 0 fluoroquinolone + glycopeptide (teicoplanine, vancomycine), 1 vs. 2 fluoroquinolone + sulfamide (sulfamethoxazol-trimethoprim), 1 vs. 0 neomacrolide + rifampicine
Als eindpunten onderzochten we de ziekenhuissterfte en -verblijfsduur. De mortaliteit
was randsignificant hoger bij HCAP vergeleken met CAP (14% HCAP vs. 6% CAP,
p=0,055). De HCAP-patiënten verbleven ook significant langer in het ziekenhuis
(mediane duur van 12 (8-18) HCAP vs. 9 (6-14), p=0,001). (Tabel 12).
Tabel 12. Outcome: HCAP (n=111) vs. CAP (n=158)
HCAP (n=111) CAP (n=158) p-waarde
ziekenhuismortaliteit 15 (14%) 10 (6%) 0,055
hospitalisatieduur (d) 12 (8-18) 9 (6-14) 0,001
3. Resultaten 24
Tabel 13 en Tabel 14 geven een vergelijking weer tussen de patiënten die overleden
in het ziekenhuis en deze die ontslagen werden. De leeftijd van de overleden
patiënten lag significant hoger (78 (67-86) vs. 71 (55-81), p=0,009). Het aandeel
HCAP was net niet significant hoger bij patiënten die overleden versus deze die
overleefden (60% vs. 39%, p=0,055). Bij de overleden patiënten waren volgende
verschillen in klinische parameters bij aanmelding met de ontslagen patiënten te
rapporteren: hogere hartfrequentie (104 (94-126) vs. 94 (81-109), p=0,001), hogere
ademhalings-frequentie (≥ 30 per minuut) (46% vs. 17%, p=0,022), lagere
zuurstofsaturatie (88 (83-92) vs. 93 (90-96), p<0,001), veelvuldig GCS <15 (44% vs.
13%, p=0,001). Verder waren ook sterk significant hogere BUN-waarden te noteren
bij de overleden patiënten met een pneumonie (28,5 (20,5-38,5) vs. 18,7 (12,6-25,7),
p<0,001). Tot slot waren ook de CURB en de CURB-65 score significant hoger bij
overleden resp. ontslagen patiënten (CURB niet ernstig 48% vs. 75% en ernstig 52%
vs. 25%, p=0,005; CURB-65 mild 16% vs. 50%, matig 36% vs. 28%, ernstig 48% vs.
22%, p=0,001).
3. Resultaten 25
Tabel 13. Beschrijving populatie: overleden (n=25) vs. ontslagen (n=244)
variabele overleden
(n=25; 9%)
ontslagen
(n=244; 91%)
p-waarde missing
data
geslacht: man 15 (60%) 150 (61%) 1,000 0
mediane leeftijd (pct 25 – pct 75) 78 (67-86) 71 (55-81) 0,009 0
HCAP 15 (60%) 96 (39%) 0,055 0
comorbiditeit
COPD 9 (36%) 63 (26%) 0,342 0
diabetes 6 (24%) 42 (17%) 0,412 0
hartfalen 3 (12%) 22 (9%) 0,714 0
immunosuppresie 2 (8%) 36 (15%) 0,548 0
COPD/diabetes/hartfalen/immunosupp 15 (60%) 119 (49%) 0,302 0
vooraf antibiotica 7 (28%) 69 (28%) 1,000 0
off hours aangemeld (18-8u) 6 (24%) 98 (40%) 0,134 0
klinische parameters
syst. bloeddruk (mm Hg) 132 (119-143) 130 (113-144) 0,814 2
diast. bloeddruk (mm Hg) 75 (60-81) 70 (61-80) 0,978 2
hartfrequentie (slagen per minuut) 104 (94-126) 94 (81-109) 0,001 3
temperatuur (°C) 37,5 (36,5-37,9) 37,5 (36,9-38,3) 0,436 10
ademhalingsfrequentie ≥ 30 per min 5 (46%) 16 (17%) 0,022 161
zuurstofsaturatie (%) 88 (83-92) 93 (90-96) <0,001 46
Glasgow Coma Scale (GCS) <15 7 (44%) 22 (13%) 0,001 81
labogegeven
Blood Urea Nitrogen (BUN) (mg/dL) 28,5 (20,5-38,5) 18,7 (12,6-25,7) <0,001 1
CURB en CURB-65 scores
CURB 0,005 0
Niet ernstig (0 of 1) 12 (48%) 182 (75%)
Ernstig (2, 3 of 4) 13 (52%) 62 (25%)
CURB-65 0,001 0
Mild (0 of 1) 4 (16%) 121 (50%)
Matig (2) 9 (36%) 69 (28%)
Ernstig (3, 4 of 5) 12 (48%) 54 (22%)
3. Resultaten 26
Tabel 14. Microbiologie en hospitalisatieduur: overleden (n=25) vs. ontslagen (n=244)
variabele overleden
(n=25; 9%)
ontslagen
(n=244; 91%)
p-waarde
cultuur
geen afgenomen 7 (28%) 62 (26%)
negatief 12 (24%) 125 (23%)
positief* 6 (48%) 57 (51%)
Gram-positieve pathogene bacteriën
S. pneumoniae 0 14
MSSA 1 4
MRSA 1 2
Gram-negatieve pathogene bacteriën
H. influenzae 0 4
M. catarrhalis 0 4
Enterobacter sp. 1 1
E. coli 0 2
Klebsiella sp. 1 0
S. marcescens 1 1
P. aeruginosa 2 4
S. maltophilia 0 1
Proteus sp 0 2
commensale flora** 0 20
hospitalisatieduur (d) 14 (6-21) 11 (7-15) 0,319
*positieve cultuur: positieve hemo- of sputumcultuur, inclusief gisten of schimmels **commensale flora: 0 vs. 1 Rhodococcus equi, 0 vs. 1 Streptococcus oralis, 0 vs. 2 Micrococcus sp, 0 vs. 2 Corynebacterium sp, 0 vs. 1 Propionibacterium sp, 0 vs. 12 coagulase-negatieve stafylokok, 0 vs. 1 Gram-positieve staaf
3.5. Logistische regressie
Een bivariaat analyse werd uitgevoerd om te zien of het de CURB-65 score (dus de
ernst van pneumonie) of het onderscheid HCAP/CAP was die de hogere mortaliteit in
de HCAP vs. CAP bepaalde. Na adjustering voor de ernst van de pneumonie
(CURB-65) had het onderscheid HCAP/CAP geen significant effect meer op de
ziekenhuissterfte. Dus de ernst van de pneumonie en niet het onderscheid
HCAP/CAP bepaalde de hogere mortaliteit (OR 1,8; BI 1,2-2,8). Dit bleef ook zo als
de leeftijd werd weggenomen uit de CURB-65 score -m.a.w. we vervingen deze door
de CURB- en apart ingevoerd werd in de multivariaat analyse.
4. Discussie 27
4. Discussie
In de onderstaande paragrafen worden de resultaten uit §3 besproken en vergeleken
met de literatuur opgezocht volgens §2.6. De studie van Kollef et al. van 2005, de
eerste grote studie over het concept HCAP, en de studie van Micek et al. worden
onder andere ter vergelijking van onze studie gehanteerd. Er dient opgemerkt te
worden dat deze studies alleen cultuurpositieve pneumonieën bevatten. (Kollef et al.,
2005; Micek et al., 2007) Een overzicht van de belangrijkste studies is weergegeven
in Tabel 20.
We merken een groot aantal healthcare-associated pneumonie (HCAP)-patiënten nl.
111 (41%) van de 269 patiënten. Een vergelijkbaar HCAP-percentage, is te vinden in
een recente, retrospectieve studie uitgevoerd in Japan met 38% HCAP. (Shindo et
al., 2009) Micek et al. vonden nog een groter aandeel HCAP nl. 67%. Hun HCAP-
definitie was dan ook een stuk uitgebreider dan de onze: hospitalisatie in de voorbije
12 maanden (t.o.v. 3 maanden bij ons) en immunosuppressie inclusief patiënten die
een transplantatie ondergingen. (Micek et al., 2007) De studies van Kollef en Venditti
hadden een iets lager aandeel HCAP, nl. 31% resp. 29%. Deze studies vonden voor
een groot deel plaats in niet-academische ziekenhuizen nl. 43 van de 59 resp. 37
van de 55 ziekenhuizen. Bij Kollef et al. waren de HCAP-criteria ook minder
uitgebreid dan de onze (geen intraveneuze therapie of dagkliniek in de definitie).
(Kollef et al., 2005; Venditti et al., 2009)
Carratalà et al. en Castellanos-Mateus et al. vonden een veel lager percentage
HCAP van 17% resp. 9%. Catellanos-Mateus et al. gebruikten een beperkte HCAP-
definitie die enkel patiënten opgenomen vanuit een rusthuis of onder chronische
dialyse omvatte. De studie van Carratalà et al. includeerden prospectief patiënten die
in het ziekenhuis met een pneumonie werden opgenomen. Sommige diagnoses van
een pneumonie onder de HCAP-patiënten werden zo mogelijk aanvankelijk gemist.
Dit kan het geval zijn bij oudere patiënten die in een rusthuis verblijven, bij wie een
infectie vaker een atypische presentatie kent. (Carratalà et al., 2007; Castellanos-
Mateus et al., 2007)
Andere mogelijke verklaringen voor het groot aandeel HCAP in onze studie is het feit
dat de studie werd uitgevoerd in een derdelijnsziekenhuis. Hier worden onder andere
frequent patiënten opgenomen die op de transplantatielijst staan. Deze patiënten
4. Discussie 28
voldoen meestal aan de criteria van HCAP omwille van hemodialyse, regelmatige
opname in de dagkliniek en/of frequente (en dus dikwijls recente) hospitalisatie.
Een vergelijking van het aandeel HCAP-patiënten in de verschillende studies wordt
weergegeven in Tabel 15.
Tabel 15. Aandeel HCAP
studie HCAP (%)
Eigen studie 41
Kollef et al., 2005 31*
Carratalà et al., 2007 17
Castellanos-Mateus et al., 2007 9
Micek et al., 2007 67
Venditti et al., 2009 29*
Shindo et al., 2009 38
* percentages berekend door alleen de HCAP- en CAP-populatie te beschouwen
Samenvattend kunnen we stellen dat de gemeten incidentie van HCAP versus CAP
wellicht niet alleen bepaald wordt door de locale epidemiologie, maar ook door de
gehanteerde definitie van HCAP (ruimer versus meer restrictief), de kenmerken van
het onderzoekscentrum (tweede- versus derdelijnsziekenhuis, academisch versus
regionaal ziekenhuis) en de methode van registratie (prospectief of retrospectief,
enkel microbieel bevestigde (cultuur-positieve) vs. alle klinisch vermoede episodes).
De patiëntenpopulatie van 269 patiënten heeft een leeftijd die bimodaal verdeeld is
met een groep waarvan de leeftijd geconcentreerd is tussen 20 en 40 jaar en een
groep tussen 60 en 90 jaar. De populatie is relatief oud en de helft van de patiënten
is ouder dan 71 jaar. De gemiddelde leeftijd van de populatie in onze studie nl. 65,5
jaar valt tussen de studies van Micek en Venditti die een vermelding maken van een
gemiddelde leeftijd van 58,9 resp. 75,5 jaar. Dat deze bij Venditti et al. hoger is, kan
te wijten zijn aan de inclusie van enkel patiënten boven de 18 jaar, terwijl bij ons de
jongste patiënt 15 jaar en bij Micek et al. 17 jaar is. Enkele jonge patiënten kunnen
een relatief grote invloed hebben op het gemiddelde. (Micek et al., 2007; Venditti et
al., 2009)
4. Discussie 29
De HCAP-groep was significant ouder dan de CAP-groep. Dit komt overeen met
eerder uitgevoerde studies in Spanje en Japan die een gemiddelde leeftijd
rapporteerden van resp. 69,5 vs. 63,7 en 81,3 vs. 69,7 jaar. (Carratalà et al., 2007;
Shindo et al., 2009) en met de studie van Kollef die een mediane leeftijd
rapporteerde van 77 jaar (66-83) in de HCAP- vs. 73 jaar (60-80) in de CAP-groep
(p<0,01) (Kollef et al., 2005) Alleen de studie van Micek et al. toont geen significant
verschil. (Micek et al., 2007) De patiënten uit Shindo‟s studie zijn gemiddeld ouder,
mogelijk te verklaren doordat de gemiddelde levensverwachting in Japan een van de
hoogste ter wereld is. Een vergelijking van de gemiddelde leeftijden is weergegeven
in Tabel 16 en van de mediane leeftijden in Tabel 17.
Tabel 16. Gemiddelde leeftijd: HCAP vs. CAP
studie HCAP CAP p-waarde
Eigen studie 71,8 ± 16,2 61,0 ± 22,0 <0,001
Carratalà et al., 2007 69,5 ± 15,0 63,7 ± 17,1 <0,001
Micek et al., 2007 59,8 ± 18,5 57,0 ± 16,9 0,072
Shindo et al., 2009 81,3 ± 9,8 69,7 ± 16,9 <0,001
Tabel 17. Mediane leeftijd: HCAP vs. CAP
studie HCAP CAP p-waarde
Eigen studie 75 (64-83) 69 (42-78) <0,001
Kollef et al., 2005 77 (66-83) 73 (60-80) <0,01
Bij het vergelijken van de comorbiditeit in de HCAP vs. CAP merken we gelijkenissen
en verschillen met de literatuur. In onze studie is het aandeel COPD in beide
groepen niet verschillend (27% HCAP vs. 27%, p=1,000). Hetzelfde werd gevonden
in de studie van Kollef (55% HCAP vs. 56% CAP). (Kollef et al., 2005) In de studie
van Carratalà was het aandeel COPD-patiënten in de HCAP-groep significant groter
in vergelijking met de CAP-groep (37% HCAP vs. 25% CAP, p=0,005) Een mogelijke
verklaring hiervoor is de betere controle van COPD in onze patiëntenpopulatie
waardoor deze patiënten minder nood aan hospitalisatie hadden. (Carratalà et al.,
2007) Het aandeel diabetespatiënten was in onze studie significant hoger in de
HCAP-groep (24% HCAP vs. 13% CAP, p=0,024). Dit werd ook waargenomen in de
studie van Kollef et. al (32% HCAP vs. 23% CAP, p<0,01) In de studies van
4. Discussie 30
Carratalà et al. en Shindo et al. werd geen verschil waargenomen. (Carratalà et al.,
2007; Shindo et al., 2009) Voor wat betreft hartfalen werd in onze studie een hoger
percentage HCAP in vergelijking met CAP genoteerd; dit was echter niet significant.
(13% HCAP vs. 7% CAP, p=0,137) In andere studies werd een significant verschil
voor hartfalen waargenomen. (Carratalà et al., 2007; Castellanos-Mateus et al.,
2007; Kollef et al., 2005; Shindo et al., 2009). Tot slot werd een significant verschil in
immunosuppressie geconstateerd in onze studie (25% HCAP vs. 6% CAP, p<0,001).
Dit kwam overeen met het onderzoek van Kollef et al. (23% HCAP vs. 15% CAP,
p<0,01), maar niet met de studie uit Japan. (Kollef et al., 2005; Shindo et al., 2009)
De HCAP-groep presenteerde zich significant minder tijdens “off hours” (18u-8u) in
vergelijking met de CAP (30% HCAP vs. 45% CAP, p=0,015). Een mogelijke
verklaring hiervoor is dat de HCAP-groep er meer op getraind is om snel naar de
spoedgevallendienst te gaan bij aangeleerde alarmsignalen zoals koorts. Bovendien
worden deze patiënten vaak beter medisch opgevolgd: ze gaan regelmatig op
controle in de dagkliniek o.a. voor de toediening van chemotherapie en ook
bewoners van rusthuizen (behorende tot de HCAP-definitie) zijn beter medisch
omkaderd. In deze setting kan het medisch personeel dan verwijzen naar de
spoedgevallendienst bij tekenen van infectie. Dit gebeurt dan meestal overdag en
dus niet op “off hours”.
De ernst van de pneumonie -in onze studie nagegaan d.m.v. CURB en CURB-65-
vergeleken we met de literatuur. In de studie van Japan werd de A-DROP (age,
dehydration, respiratory failure, orientation disturbance, low blood pressure) gebruikt,
welke een afgeleide van de CURB-65 is. (Shindo et al., 2009) De studie uit Spanje
hanteerde de Pneumonia Severity Index. (Carratalà et al., 2007) Ook de studie uit
Italië gebruikte de PSI evenals de CURB-65. (Venditti et al., 2009) Deze ernst scores
bleken, net zoals in onze studie, significant te verschillen tussen HCAP en CAP
waarbij HCAP ernstiger werd bevonden.
Er werd voor de CURB en CURB-65 gekozen omdat dit goed gevalideerde scores
zijn en ze ook gemakkelijk uit de patiëntengegevens berekend kunnen worden.
(Ebell, 2006)
4. Discussie 31
In onze studie werden bij een vierde van de patiënten geen culturen afgenomen. In
praktijk blijkt het frequent niet mogelijk om een goede sputumcultuur af te nemen.
Voor de afname van hemoculturen wordt vaak het criterium koorts gehanteerd. Maar
koorts komt niet steeds voor bij een pneumonie.
Als we het aandeel positieve kweken vergelijken van onze studie met de literatuur,
constateren we dat die in onze studie beduidend lager lagen. Van de afgenomen
kweken waren er in onze studie bij HCAP 30% en bij CAP 32% positief. Bij Carratalà
waren deze bij de HCAP-groep in 67% en in de CAP-groep in 56% positief, wat een
significant verschil tussen beide groepen opleverde (p=0,02). (Carratalà et al., 2007)
Een soortgelijke trend is te vinden bij Shindo waarbij we percentages van 55% en
resp. 47% terugvinden. (Shindo et al., 2009) In het overzichtsartikel van Depuydt en
Vogelaers wordt daarentegen vermeld dat in de meeste studies over
rusthuispneumonie het aantal positieve culturen minder dan een derde bedraagt.
Deze bevinding strookt met onze waarnemingen. (Depuydt and Vogelaers, 2007)
Mogelijke oorzaken voor de negatieve culturen zijn voorafgaand antibiotica gebruik,
de kwaliteit (contaminatie met mondflora) en kwantiteit van het staal en het feit dat
een aantal micro-organismen moeilijk te kweken zijn. (Demedts and Yernault, 1993)
Het aantal gekweekte pathogene bacteriën in onze studie lag behoorlijk laag zodat er
onvoldoende power was om een vergelijking te maken tussen de HCAP- en CAP-
groep.
Opmerkelijk was het isoleren van 3 keer een Pseudomonas aeruginosa in de CAP-
groep terwijl je die zou verwachten in de HCAP. Dit waren patiënten met
comorbiditeiten alfa-1-antitrypsine deficiëntie, longfibrose en spierdystrofie van
Becker, welk echter niet opgenomen zijn in de beperkte HCAP-definitie.
Bij de interpretatie van sputumculturen dient opgemerkt te worden dat er bij COPD-
patiënten - 27% van de patiënten in onze studie heeft COPD- een grotere kans is op
kolonisatie van de lagere luchtwegen door potentieel pathogene kiemen zoals S.
pneumoniae en H. influenzae. Hierdoor kan bij het aantonen van deze kiemen in het
sputum geen onderscheid gemaakt worden tussen kolonisatie en infectie. Dus
kunnen bacteriën onterecht aangeduid worden als oorzaak van de onderzochte
episode van pneumonie. Bijgevolg ligt het waargenomen aantal pathogenen mogelijk
hoger dan het werkelijke aantal gerelateerd aan de pneumonie. (Ewig et al., 2002)
4. Discussie 32
De CAP-patiënten komen significant meer terecht op de diensten pneumologie en
algemene interne ziekten. Aangezien ze doorgaans weinig comorbiditeit hebben, zijn
ze vaak niet gekend op een bepaalde dienst. Zo komen ze dan bij een vermoedelijke
diagnose van pneumonie terecht op de diensten longziekten of algemene inwendige
ziekten. Daartegenover zien we de HCAP-patiënten frequent op de diensten
hematologie, nefrologie en medische oncologie terechtkomen. Omwille van een
bepaalde aandoening zijn ze gekend op deze diensten en wordt de voorkeur
gegeven om ze daar te behandelen. Zo kan er beter worden ingespeeld op de
specifieke noden van de patiënt, rekening houdende met de voorgeschiedenis en
comorbiditeit.
De mortaliteit tussen HCAP en CAP werd vergeleken met verschillende studies zoals
weergegeven in Tabel 18. Hoewel in onze studie de mortaliteit van HCAP slechts
randsignificant hoger was dan bij CAP, blijkt uit alle tot dusver gepubliceerde studies
de mortaliteit van HCAP hoger te zijn dan die van CAP. Anderzijds komt ons
mortaliteitspercentage van 14% HCAP vs. 6% CAP overeen met de literatuur (met
percentages tussen 10% en 25% voor HCAP vs. 4% en 10% voor CAP). (Carratalà
et al., 2007; Castellanos-Mateus et al., 2007; Kollef et al., 2005; Micek et al., 2007;
Shindo et al., 2009; Venditti et al., 2009)
Tabel 18. Mortaliteitspercentages: HCAP vs. CAP
studie HCAP (%) CAP (%) p-waarde
Eigen studie 14 6 0,055
Kollef et al., 2005 20 10 <0,0001
Carratalà et al., 2007 10 4 0,007
Castellanos-Mateus et al., 2007 20 8 0,001
Micek et al., 2007 25 9 <0,001
Shindo et al., 2009 21 8 < 0,001
Venditti et al., 2009 18 7 <0,05
De verblijfsduur in het ziekenhuis lag in onze studie significant hoger bij HCAP met
12 (8-18) vs. 9 (6-14) in de CAP-groep. Dit resultaat wordt bevestigd in de studies
van Kollef en Carratalà met 7 vs. 5 dagen (p<0,0001) resp. 9 (7-13) vs. 8 (6-11)
(p=0,003). (Carratalà et al., 2007; Kollef et al., 2005) Een overzicht van de studies is
4. Discussie 33
weergegeven in Tabel 19. Dit significant verschil strookt met de bevinding dat HCAP
een ernstiger type pneumonie is, hetgeen eerder gekwantificeerd werd a.d.h.v.
prognostische scores.
Tabel 19. Mediane hospitalisatieduur (d): HCAP vs. CAP
studie HCAP CAP p-waarde
Eigen studie 12 (8-18) 9 (6-14) 0,001
Kollef et al., 2005 7 5 <0,0001
Carratalà et al., 2007 9 (7-13) 8 (6-11) 0,003
Patiënten met HCAP hadden een trend tot hogere mortaliteit en een significant
langere hospitalisatieduur dan patiënten met CAP, omdat ze bij presentatie een
ernstiger vorm van pneumonie hadden (zoals gemeten door CURB65 en CURB).
Vooral de ernst bij presentatie van de pneumonie bepaalde dus de outcome en niet
zozeer het onderscheid tussen HCAP en CAP. Om te beoordelen of de indeling in
HCAP en CAP in vraag moet worden gesteld, is nog meer onderzoek vereist.
Een beperking van onze studie is het retrospectief design. Hierbij werd een niet
vermelde ademhalingsfrequentie of GCS als normaal beschouwd voor het berekenen
van de scores voor de ernst van de pneumonie. Ook andere klinische parameters
zoals bloeddruk, hartfrequentie, temperatuur en zuurstofsaturatie kenden missing
data. Een volgende beperking was het eerder kleinschalig karakter van de studie.
Een derde limitatie was het includeren van alleen gehospitaliseerde patiënten. Zo
werd geen kijk verkregen op ambulant behandelbare patiënten en konden de
resultaten niet geëxtrapoleerd worden naar deze groep. Een vierde beperking was
het relatief grote aandeel niet afgenomen culturen en een gering aantal positieve
culturen zodat we uit de microbiologie geen besluiten konden trekken. Een laatste
beperking was dat de studie maar in één centrum plaatsvond nl. een universitair
ziekenhuis. Het derdelijnskarakter van het ziekenhuis had wellicht een invloed op de
resultaten. Zo waren hierdoor misschien meer patiënten met ernstigere pathologieën
met als gevolg meer HCAP-patiënten, een langere hospitalisatieduur en een hogere
4. Discussie 34
mortaliteit. Bijgevolg kunnen de bevindingen van onze studie niet geëxtrapoleerd
worden naar niet-academische ziekenhuizen.
Er is nood aan een grootschalige, multicentrische, prospectieve studie in België met
steeds afname van culturen om een beter zicht te krijgen op het concept HCAP voor
wat betreft epidemiologie, microbiologie en outcome. Indien nodig, kan op basis
hiervan het antibioticabeleid bijgestuurd worden.
4. Discussie 35
Tabel 20. Overzicht van de belangrijkste studies van HCAP
(1) auteur: eerste auteur
(2) VS: Verenigde Staten
(3) jaar: publicatiejaar
(4) design: retrospectief (retro) of prospectief (pro)
(5) zh: ziekenhuis of ziekenhuizen
(6) aantal patiënten: alleen HCAP en CAP in beschouwing genomen
(7)leeftijd: gemiddelde (±standaarddeviatie) of mediaan (percentiel 25-percentiel 75)
(8) hospitalisatieduur: gemiddelde (±standaarddeviatie) of mediaan (percentiel 25-percentiel 75)
(9) nv: niet vermeld
auteur(1)
land jaar(3)
design(4)
setting patiënten resultaten
inclusie aantal(6)
HCAP% leeftijd(7) (j)
HCAP vs. CAP mortaliteit% HCAP vs. CAP
hospitalisatieduur(8)
(d) HCAP vs. CAP
Kollef VS(2)
2005 retro 16 academische en 43 niet-academische zh
(5)
cultuur-positieve pneumonie in eerste 5 dagen van hospitalisatie
3209 31 77 (66-83) vs. 73 (60-80), p<0,01
20 vs. 10 p<0,0001
8,8±7,8 (7) vs.
7,5±7,2 (5), p<0,0001
Carratalà Spanje 2007 pro 900-bedden universitair zh
(5)
niet-ernstig immuungecompromitteerde patiënten die in het ziekenhuis zijn opgenomen met pneumonie via spoed
727 17 69,5 ± 15,0 vs. 63,7 ± 17,1, p<0,001
10 vs. 4, p=0,007
9 (7-13) vs. 8 (6-11) p=0,003
Castellanos-Mateus
VS(2)
2007 retro 2 tertiaire academische zh
(5)
gehospitaliseerden met CAP 787 9 HCAP ouder (p<0,001)
20 vs. 8, p=0,001
7,6±15,7 vs. 7,6±8,3, p=0,9
Micek VS(2)
2007 retro 1200-bedden stedelijk academisch zh
(5)
cultuur-positieve pneumonie gehospitaliseerden
639 67 59,8 ± 18,5 vs. 57,0 ± 16,9, p=0,072
25 vs. 9, p<0,001
nv(9)
Venditti Italië 2009 pro 18 academische en 37 publieke zh
(5)
(1941-bedden)
gehospitaliseerden met pneumonie
313 29 77,4 vs. 73,9, p>0,05
18 vs. 7, p<0,05
18,7±2,8 vs. 14,7±1,2, p<0,05
Shindo Japan 2009 retro 500-bedden publiek zh
(5)
gehospitaliseerden met pneumonie
371 38 81,3 ± 9,8 vs. 69,7 ± 16,9, p<0,001
21 vs.8, p< 0,001
nv(9)
Eigen studie
België retro 1062-bedden universitair zh
(5)
via spoed gehospitaliseerden met pneumonie
269 41 71,8 ± 16,2 vs. 61,0 ± 22,0, p<0,001 75 (64-83) vs. 69 (42-78), p<0,001
14% vs. 6, p=0,055
12 (8-18) vs. 9 (6-14), p=0,001
5. Conclusies 36
5. Conclusies
In deze retrospectieve studie werden alle patiënten geïncludeerd die via de
spoedgevallendienst waren gehospitaliseerd met de diagnose van een pneumonie.
Van de 269 onderzochte patiënten beantwoordde 41% aan de definitie van HCAP.
De HCAP-groep was significant ouder dan CAP-groep, had meer comorbiditeit
(diabetes, immuunsuppressie) en had een hogere ernst score (CURB en CURB-65).
Patiënten met HCAP vertoonden een trend tot hogere mortaliteit en een significant
langere hospitalisatieduur dan patiënten met CAP, omdat ze bij presentatie een
ernstiger vorm van pneumonie hadden (zoals gemeten door CURB65 en CURB).
Vooral de ernst bij presentatie van de pneumonie bepaalde dus de outcome, en niet
zozeer het onderscheid tussen HCAP en CAP.
6. Referenties 37
6. Referenties
ANAND N., KOLLEF M.H.: The Alphabet Soup of Pneumonia: CAP, HAP, HCAP,
NHAP, and VAP. Seminars in Respiratory and Critical Care Medicine, 2009, 30, 3-
9.
ATS-IDSA, American Thoracic Society and Infectious Diseases Society of America:
Guidelines for the management, of adults with hospital-acquired, ventilator-
associated, and healthcare-associated pneumonia. American Journal of
Respiratory and Critical Care Medicine, 2005, 171, 388-416.
BUISING K.L., THURSKY K.A., BLACK J.F., MACGREGOR L., STREET A.C.,
KENNEDY M.P., BROWN G.V.: A prospective comparison of severity scores for
identifying patients with severe community acquired pneumonia: reconsidering
what is meant by severe pneumonia. Thorax, 2006, 61, 419-424.
CARRATALÀ J., MYKIETIUK A., FERNÁNDEZ-SABÉ N., SUÁREZ C., DORCA J.,
VERDAGUER R., MANRESA F., GUDIOL F.: Health care-associated pneumonia
requiring hospital admission - Epidemiology, antibiotic therapy, and clinical
outcomes. Archives of Internal Medicine, 2007, 167, 1393-1399.
CASTELLANOS-MATEUS P., MORTENSEN E.M., ANZUETO A., RESTREPO M.I.:
Health-care-associated pneumonia is more severe and leads to higher mortality
than community-acquired pneumonia. Chest, 2007, 132, 447S-448S.
DE BACKER W., GERMONPRÉ P., VERBRAECKEN J.: Handboek longziekten
(Google books). Acco, Leuven, 2007. Opgehaald op 17 april 2009 van
http://books.google.be/books?id=QyzMZDX9jwMC&printsec=frontcover&dq=handb
oek+longziekten.
DEMEDTS M., YERNAULT J.-C.: Respiratoire infecties in de algemene praktijk
(Google books). Garant, 1993. Opgehaald op 5 mei 2009 van
http://books.google.be/books?id=UOgA_ktJMogC&printsec=frontcover&dq=Respir
atoire+infecties+in+de+algemene+praktijk.
DEPUYDT P., VOGELAERS D.: Nosocomiale pneumonie buiten het ziekenhuis:
"health-care associated pneumonia" en rusthuispneumonie. Tijdschrift voor
Geneeskunde, 2007, 63, 174-181.
DEVOS I.: Allemaal beestjes: mortaliteit en morbiditeit in Vlaanderen, 18de-20ste
eeuw (Google Books). Academia Press, 2006. Opgehaald op 19 april 2009 van
http://books.google.be/books?id=fOYjlWkwT9oC.
6. Referenties 38
EBELL M.H.: Outpatient vs. inpatient treatment of community-acquired pneumonia.
American Family Physician, 2006, 73, 1425-1428.
EUROSTAT, Causes of death - Standardised death rate (per 100,000 inhabitants)
(Annual Data). Online database. Eurostat, 2009. Opgehaald op 21 april 2009. van
http://epp.eurostat.ec.europa.eu/portal/page?_pageid=1996,45323734&_dad=porta
l&_schema=PORTAL&screen=welcomeref&open=/data/popul/health/hlth/hlth_cdea
th&language=en&product=EU_MAIN_TREE&root=EU_MAIN_TREE&scrollto=176.
EWIG S., SCHLOCHTERMEIER M., GOKE N., NIEDERMAN M.S.: Applying sputum
as a diagnostic tool in pneumonia - Limited yield, minimal impact on treatment
decisions. Chest, 2002, 121, 1486-1492.
HARBERS M., VAN DER WILK E.: Infecties van de onderste luchtwegen: Zijn er
verschillen tussen Nederland en andere landen? Rijksinstituut voor
Volksgezondheid en Milieuhygiëne. Online, 2007. Opgehaald op 21 april 2009 van
http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o2600n18080.html.
KOLLEF M.H., SHORR A., TABAK Y.P., GUPTA V., LIU L.Z., JOHANNES R.S.:
Epidemiology and outcomes of health-care-associated pneumonia - Results from a
large US database of culture-positive pneumonia. Chest, 2005, 128, 3854-3862.
MICEK S.T., KOLLEF K.E., REICHLEY R.M., ROUBINIAN N., KOLLEF M.H.: Health
care-associated pneumonia and community-acquired pneumonia: A single-center
experience. Antimicrobial Agents and Chemotherapy, 2007, 51, 3568-3573.
SCHNIRRING L., WRITER S.: Death rate for flu, pneumonia fell sharply in 2006.
Center for Infectious Disease Research & Policy (CIDRAP). Online, 2008.
Opgehaald op 23 april 2009 van
http://www.cidrap.umn.edu/cidrap/content/influenza/general/news/jun1208deaths-
br.html.
SHINDO Y., SATO S., MARUYAMA E., OHASHI T., OGAWA M., HASHIMOTO N.,
IMAIZUMI K., SATO T., HASEGAWA Y.: Health-Care-Associated Pneumonia
Among Hospitalized Patients in a Japanese Community Hospital. Chest, 2009,
135, 633-640.
VENDITTI M., FALCONE M., CORRAO S., LICATA G., SERRA P., STUDY GRP
ITALIAN SOC INTERNAL M.: Outcomes of Patients Hospitalized With Community-
Acquired, Health Care-Associated, and Hospital-Acquired Pneumonia. Annals of
Internal Medicine, 2009, 150, 19-W5.
6. Referenties 39
WHO: The global burden of disease: 2004 update. World Health Organization, 2008.
Opgehaald op 19 april 2009 van
http://www.who.int/healthinfo/global_burden_disease/2004_report_update/en/index
.html.