Regionale Brandweer Hollands-Midden · Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een...
Transcript of Regionale Brandweer Hollands-Midden · Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een...
_________________________________________________________________________________________________________________ Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau
bestaande bouw
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inhoudsopgave
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
2
INHOUDSOPGAVE
Inleiding 7
Verklaring van de kleuren van tekstdelen dan wel de achtergronden daarvan 10
Algemene bepalingen 11
§ 1.1 Begripsbepalingen 11
§ 1.2 Toepassing NEN, NEN-EN en aansluitvoorwaarden 14
§ 1.3 Gelijkwaardigheidbepaling 14
§ 1.6 Niet-permanente bouwwerken 14
Bijeenkomstgebouwen 15
Hoofdstuk 1 Definitie 15
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 15
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 30
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 32
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 33
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 33
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 34
Bouwwerken geen gebouw zijnde 35
Hoofdstuk 1 Definitie 35
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 35
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 41
Hoofdstuk 4 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 42
Hoofdstuk 5 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 42
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen 42
Dagverblijven voor personen met een verstandelijk en/of lichamelijke handicap 43
Hoofdstuk 1 Definitie 43
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 43
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 57
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 58
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 59
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 59
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 60
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inhoudsopgave
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
3
Gezinsvervangende tehuizen 61
Hoofdstuk 1 Definitie 61
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 61
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 71
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 73
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 74
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen 74
Gezondheidszorggebouwen 75
Hoofdstuk 1 Definitie 75
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 75
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 90
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 91
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 92
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 92
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 92
Horecagebouwen 93
Hoofdstuk 1 Definitie 93
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 93
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 105
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 106
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 107
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 107
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 108
Industriegebouwen 109
Hoofdstuk 1 Definitie 109
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 109
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 122
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 123
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 124
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 124
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 124
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inhoudsopgave
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
4
Kamerverhuurgebouwen 125
Hoofdstuk 1 Definitie 125
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 125
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 137
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 138
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 140
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen 140
Kantoorgebouwen 141
Hoofdstuk 1 Definitie 141
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 141
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 153
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 154
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 155
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 156
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 156
Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen 157
Hoofdstuk 1 Definitie 157
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 157
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 171
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 172
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 173
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 173
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 174
Logiesgebouwen en logiesverblijven 175
Hoofdstuk 1 Definitie 175
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 175
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 190
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 191
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 192
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 192
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 192
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inhoudsopgave
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
5
Onderwijsgebouwen 193
Hoofdstuk 1 Definitie 193
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 193
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 204
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 205
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 206
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 206
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 206
Sportgebouwen 207
Hoofdstuk 1 Definitie 207
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 207
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 219
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 220
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 221
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 221
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 222
Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen 223
Hoofdstuk 1 Definitie 223
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 223
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 236
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 237
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 237
Hoofdstuk 6 Voorschriften betreffende beveiligingsinstallaties tegen toxische en brandbare
gassen 238
Hoofdstuk 7 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en
voor de gezondheid schadelijke stoffen 239
Hoofdstuk 8 Slotbepalingen 240
Verzorgingshuizen 241
Hoofdstuk 1 Definitie 241
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 241
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 253
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 254
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 256
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen 256
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inhoudsopgave
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
6
Winkelgebouwen 257
Hoofdstuk 1 Definitie 257
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 257
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 269
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 271
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 272
Hoofdstuk 6 Brandbare, brandbevorderende, bij brand gevaar opleverende en voor de
gezondheid schadelijke stoffen 272
Hoofdstuk 7 Slotbepalingen 272
Woongebouwen 273
Hoofdstuk 1 Definitie 273
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 273
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 285
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 286
Hoofdstuk 5 Voorschriften betreffende brandbeveiligingsinstallaties en vluchtroute
aanduidingen 288
Hoofdstuk 6 Slotbepalingen 288
Woonwagens 289
Hoofdstuk 1 Definitie 289
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 289
Hoofdstuk 3 Voorschriften uit het oogpunt van gezondheid 294
Hoofdstuk 4 Voorschriften uit het oogpunt van bruikbaarheid 295
Hoofdstuk 5 Slotbepalingen 296
Toelichting 297
Algemene bepalingen 297
Hoofdstuk 1 Definities 300
Hoofdstuk 2 Voorschriften uit het oogpunt van veiligheid 302
Alle gebouwen m.u.v. kinderdagverblijven en gebouwen met een woonbestemming 302 Afdeling 2.10 Beweegbare constructie-onderdelen 302
Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment 302
Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen 304 Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment 304
Kamerverhuurgebouwen 307 Afdeling 2.14 Verdere beperking van uitbreiding van brand 307
Afdeling 2.18 Vluchtroutes 307
Woonwagens 308 Afdeling 2.14 Beperking van uitbreiding van brand 308
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inleiding
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
7
INLEIDING
Aanleiding tot het samenstellen van de onderhavige voorschriften
Recente branden met grote aantallen slachtoffers, zowel doden als gewonden, in bars, cafés, dancings, disco-
theken, restaurants en bedrijven in binnen- en buitenland hebben tot gevolg gehad, dat er extra aandacht is
ontstaan voor de brandveiligheid in gebouwen waarin sprake is van een verhoogd risico.
Dit verhoogde risico is met name aanwezig in gebouwen die vóór 1992 zijn gebouwd en niet voldoen aan het
huidige niveau van brandveiligheid. Hierdoor is het noodzakelijk om voor gebouwen die vóór 1992 zijn
gebouwd het niveau van brandveiligheidseisen voor bestaande gebouwen aan te scherpen.
De gebouwen zijn als volgt onderverdeeld:
1 bijeenkomstgebouwen;
2 bouwwerken geen gebouw zijnde;
3 dagverblijven voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap;
4 gezinsvervangende tehuizen;
5 gezondheidszorggebouwen;
6 horecagebouwen;
7 industriegebouwen;
8 kamerverhuurgebouwen;
9 kantoorgebouwen;
10 kinderdagverblijven/peuterspeelzalen;
11 logiesgebouwen/logiesverblijven;
12 onderwijsgebouwen;
13 sportgebouwen;
14 stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen;
15 verzorgingshuizen;
16 winkelgebouwen;
17 woongebouwen;
18 woonwagens.
Het niveau van de onderhavige voorschriften Het Bouwbesluit kent naast voorschriften voor nieuwbouw ook voorschriften voor bestaande gebouwen en
bouwwerken.
Het niveau voor nieuw te bouwen gebouwen en bouwwerken (minimum niveau van brandveiligheid)
In de voorschriften voor nieuwbouw in het Bouwbesluit is het minimum niveau van brandveiligheid vastgelegd.
Met deze voorschriften wordt niet meer en niet minder beoogd dan dat:
− een brand zich niet snel zal uitbreiden;
− een eenmaal uitgebroken brand zich niet snel zal ontwikkelen;
− er bij brand zo min mogelijk ongevallen zullen plaatsvinden;
− de belendingen zo min mogelijk schade zullen oplopen.
Met deze voorschriften geeft de overheid invulling aan haar zorgplicht betreffende de brandveiligheid en doet zij
recht aan een van de uitgangspunten van de herziening van de regelgeving en de deregulering. Er zijn dus geen
eisen gesteld aan het voorkomen van schade door brand in een gebouw. De overheid rekent dit niet tot haar taak.
De overheid heeft met het Bouwbesluit geen ander doel voor ogen gehad dan het realiseren van een ondergrens,
een vangnet. De regelgever verwacht dat door het marktmechanisme (vraag en aanbod) in de praktijk een hoger
niveau wordt gerealiseerd.
Het niveau voor bestaande gebouwen en bouwwerken (te laag niveau van brandveiligheid)
Het niveau van de voorschriften voor bestaande gebouwen en bouwwerken is lager dan dat voor nieuwbouw. De
doelstelling van dit niveau heeft niets te maken met brandveiligheid. De vaststelling van het niveau voor
bestaande bouw is louter gebaseerd op economische motieven. Het niveau voor bestaande bouw is ongeveer het
niveau waarop omstreeks 1930 werd gebouwd. Het is een niveau dat zeker in geval van brandveiligheid aller-
minst acceptabel is. Dit niveau is in strijd met het uitgangspunt dat de voorschriften voor nieuwbouw het mini-
mum niveau (het vangnet) aangeven. Immers, indien een persoon in een nieuw gebouw met ingehouden adem
maximaal 30 meter door de rook kan vluchten, kan men dat in een bestaand gebouw niet plotseling 45 meter,
alleen omdat het een bestaand gebouw is. Hetzelfde geldt voor het beheersen en blussen van brand. Als een
brandcompartiment in een te bouwen gebouw niet groter mag zijn dan 1000 m2 met scheidingsconstructies
(wanden, vloer en plafond/dak) die de brand 60 minuten moeten kunnen tegenhouden, omdat de brandweer de
brand anders niet op tijd kan blussen, is het ondenkbaar dat de brandweer dit wel kan in een bestaand gebouw
waarin de brandcompartimenten twee maal zo groot mogen zijn en de scheidingsconstructies de brand slechts 20
minuten moeten kunnen tegenhouden.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inleiding
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
8
Het gekozen niveau van de onderhavige voorschriften
Op een aantal plaatsen is gekozen voor het niveau voor nieuwbouw. Dit is met name het geval bij de voor-
schriften die te maken hebben met het veilig en op tijd kunnen vluchten uit een gebouw. Dit omdat een gebruiker
van een bestaand gebouw ook het recht heeft om op tijd uit een in brand staand gebouw te kunnen vluchten.
Voor het bepalen van het niveau van brandveiligheid is gebruik gemaakt van de volgende stukken:
− het ‘Bouwbesluit 2003’,
− de ‘Ministeriële Regeling Bouwbesluit 2003’,
− de ‘Handreiking Brandpreventiebeleid bestaande bouw Brandpreventieve eisen’, welke in opdracht van de
gemeente Amsterdam is opgesteld door het Nederlands Instituut voor Brandweer en Rampenbestrijding
(NIBRA) en aan alle gemeenten beschikbaar is gesteld door het ministerie van Binnenlandse Zaken en
Koninkrijkszaken,
− de ‘Technische (brand)veiligheidsvoorschriften bestaande gebouwen’ brandweer Leiden, en
− de Model bouwverordening van de VNG.
Voor de brandveiligheid zijn niet alle voorschriften van het Bouwbesluit relevant. Om die reden zijn in de
onderhavige voorschriften alleen de artikelen over brandveiligheid opgenomen en die artikelen welke daar direct
of indirect mee verband houden.
Datum : november 2004
Samenstellers : W.H.G.J. Brama & A. Oosterlee
---------------------------
AANPASSING versie oktober 2006 Door recente wijzigingen van het Bouwbesluit 2003, die achtereenvolgens op 1 september 2005 en 29 juni 2006
van kracht zijn geworden, moest het regionale beleidstuk ‘Beleid (brand)veiligheid Bestaande bouw’ op een
aantal punten worden aangepast. De wijzigingen betreffen in hoofdzaak het schrappen en vereenvoudigen van
voorschriften, het opnemen van voorschriften voor kinderopvang, het in overeenstemming brengen van het
Bouwbesluit 2003 met technische voorschriften uit andere wet- en regelgeving en het opnemen van veiligheids-
eisen voor wegtunnels. Bij het invoeren van de bovengenoemde wijzigingen is ook het aantal verwijzingen naar
andere gebruiksfuncties verminderd, waardoor de leesbaarheid is verhoogd.
Tevens is van deze gelegenheid gebruik gemaakt om voorschriften voor bestaande woonwagens op te nemen.
Bij het samenstellen van de voorschriften voor bestaande woonwagens is gebruik gemaakt van nagenoeg
gelijkluidende voorschriften van de Regionale Brandweer Midden en West Brabant, de Hulpverleningsregio
Haaglanden en de gemeente Maastricht.
Waarom regionaal beleid voor bestaande bouw
Iedereen in de regio heeft hetzelfde recht om bij brand op tijd uit een bestaand gebouw of bouwwerk te kunnen
vluchten, of door de brandweer op tijd te kunnen worden gered. Daarom is het in het kader van gelijke rechten
voor alle betrokkenen in de regio van groot belang, dat er regionaal beleid ten aanzien van het minimum brand-
veiligheidsniveau voor bestaande bouw is vastgelegd. Met dit beleid wordt voorkomen dat in de ene gemeente
alleen het niveau voor bestaande bouw in het Bouwbesluit 2003 (brandveiligheidsniveau ± 1930) geldt en in
andere gemeenten een hoger niveau tot zelfs het niveau voor nieuwbouw in het Bouwbesluit 2003 wordt
verlangd. Verder is het voor de veiligheid van brandweerlieden van het grootste belang dat leidinggevenden bij
een brand in een andere gemeente dan de eigen gemeente, er van uit kunnen gaan dat bijvoorbeeld de weerstand
tegen branddoorslag en brandoverslag van de aanvalsroutes voor de brandweer in de gebouwen daar ten minste
gelijk is aan die van de aanvalsroutes in de gebouwen in de eigen gemeente, zodat zij kunnen bepalen tot welk
moment het voor brandweerlieden met uitrukkleding en ademluchtbescherming nog verantwoord is om een
brandend gebouw te betreden.
Omdat in de regio geen uniform beleid met betrekking tot het minimum brandveiligheidsniveau voor
bestaande bouw was dat hoger ligt dan het niveau voor bestaande bouw in het Bouwbesluit 2003, heeft het
Algemeen Bestuur van de Veiligheidsregio Hollands-Midden in haar vergadering van 24 maart 2005 ingestemd
met het beleidstuk ‘Beleid (brand)veiligheid Bestaande bouw’ van de Regionale Brandweer Hollands-Midden,
versie 1.0, d.d. november 2004.
Relatie met de ‘Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw’ van het Ministerie van BZK
In de ‘Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw’ van het ministerie van BZK zijn als voorbeeld, negen
gebruiksfunctie uitgewerkt. In het regionale beleidstuk ‘Beleid (brand)veiligheid Bestaande bouw’ zijn analoog
aan het voornoemde beleidstuk zeventien gebruiksfuncties nader uitgewerkt, waaronder een aantal subgebruiks-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inleiding
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
9
functies waarvoor in het Bouwbesluit 2003 geen afzonderlijke voorschriften zijn gegeven, te weten van de
gebruiksfunctie bijeenkomstgebouwen: de subgebruiksfunctie dagverblijven voor personen met een verstan-
delijke en/of geestelijke beperking en de subgebruiksfunctie horecagebouwen, en van de gebruiksfunctie
woongebouwen: de subgebruiksfuncties gezinsvervangende tehuizen, kamerverhuurgebouwen en kinderdag-
verblijven/peuterspeelzalen.
Legitimiteit van gemeentelijke technische brandveiligheidsvoorschriften voor bestaande bouw
Handreiking brandpreventiebeleid bestaande bouw Ministerie van BZK (13 feb. 2002)
Naar aanleiding van de gebeurtenissen in Enschede en Volendam, heeft de gemeente Amsterdam het Nibra
opdracht gegeven om voor de gemeente Amsterdam een verantwoord brandveiligheidniveau voor bestaande
gebouwen te ontwikkelen.
De gemeente Amsterdam heeft dit beleidstuk aan de Minister van BZK toegezonden met het verzoek dit stuk als
voorbeeld voor andere gemeenten landelijk ter beschikking te stellen. De minister heeft met dat voorstel
ingestemd en de handreiking met zijn brief van 13 februari 2002 aan alle gemeenten toegezonden. Een zeer groot
aantal gemeenten heeft op basis van deze handreiking een eigen gemeentelijk beleid voor de bestaande
gebouwen in hun gemeenten opgesteld. Veel van de kleinere gemeenten hebben de handreiking echter integraal
overgenomen.
MG 2003-19, d.d. 17 juli 2003 van het Ministerie van VROM
Op 1 januari 2003 is het Bouwbesluit 2003 in werking getreden. Naar aanleiding daarvan heeft de Minister van
VROM in de MG 2003-19, mede namens de Minister van BZK, een aantal punten opgehelderd waarover
juridisch nog onduidelijkheid bestond (met name met betrekking tot brandveiligheid).
Op pagina 10 en 11 van de MG geeft de minister in onderdeel 4.2: “Aanschrijven wegens strijd met de nieuw-
bouwvoorschriften (het treffen van noodzakelijke aanvullende voorzieningen)” het volgende aan.
“Zoals in onderdeel 3.2 aangegeven, bevatten de voorschriften voor bestaande utiliteitsgebouwen van het
Bouwbesluit 2003 een lager kwaliteitsniveau dan de voorschriften voor nieuwbouw.
Hoofdstuk III van de Woningwet bevat een aanschrijvingsbevoegdheid (o.m. artikel 17), waarmee
burgemeester en wethouders het treffen van voorzieningen aan een gebouw kunnen opleggen indien dat
bestaande gebouw (wegens strijd met de nieuwbouwvoorschriften) die voorzieningen noodzakelijk behoeft.
Zo’n aanschrijving krachtens artikel 17, eerste lid, van de Woningwet kan er dan ten hoogste toe strekken dat
de betreffende gebruiksfunctie zal voldoen aan het in het Bouwbesluit 2003 voorgeschreven kwaliteitsniveau
voor nieuw te bouwen bouwwerken.
Alhoewel het een gemeentelijke taak is om te bezien bij welke bestaande bouwwerken er een noodzaak
bestaat tot het treffen van aanvullende voorzieningen, mag de toepassing van deze aanschrijvingbevoegdheid
niet leiden tot een praktijk waarin generiek verplichtingen worden opgelegd tot het treffen van aanvullende
voorzieningen, in aanvulling op de in het Bouwbesluit 2003 opgenomen voorschriften voor bestaande bouw.”
“Daarom kan deze gemeentelijke bevoegdheid slechts worden gebruikt indien deze voorzieningen in het
concrete geval als “noodzakelijk” kunnen worden aangemerkt.”
“Het genoemde noodzakelijkheidscriterium brengt een specifieke motiveringsplicht bij het toepassen van de
aanschrijvingsbevoegdheid in het concrete geval met zich mee. Indien burgemeester en wethouders van deze
bevoegdheid gebruik maken, moet voor de individuele gebruiksfunctie aangegeven worden waarom de
kwaliteit daarvan in relatie tot het door het Bouwbesluit 2003 voorgeschreven kwaliteitsniveau in de
desbetreffende situatie niet toereikend is en waarom het noodzakelijk is dat aanvullende voorzieningen
getroffen worden.”
“Vastgestelde gemeentelijke beleidsregels zouden kunnen bijdragen aan een deugdelijke motivering van het
noodzakelijkheidsvereiste, ….”
Hier is duidelijk sprake van de wenselijkheid van de aanwezigheid van vastgestelde gemeentelijke beleidsregels,
waarin is vastgelegd in welke gevallen er zal worden aangeschreven wegens strijd met de nieuwbouwvoor-
schriften in het Bouwbesluit.
Op pagina 17 van de MG geeft de minister in lid 7 van onderdeel 6 : “Relatie Bouwbesluit 2003, gebruiks-
voorschriften en aanschrijvingsinstrumentarium” het volgende aan.
“Uit het bovenstaande volgt dat het door het Nibra ontwikkelde ‘Brandpreventiebeleid bestaande bouw’,
zoals in februari 2002 door het Ministerie van BZK naar gemeenten is verspreid, door gemeenten praktisch
gezien alleen toepasbaar is voor zover bij die toepassing rekening wordt gehouden met de eisen die de
Woningwet aan aanschrijvingen stelt (noodzakelijkheidscriterium, beoordeling per individueel geval en geen
hogere eisen dan de nieuwbouweisen in het Bouwbesluit 2003).”
Er worden in deze tekst alleen beperkingen aan de toepasbaarheid van het door het Nibra ontwikkelde
“Brandpreventiebeleid bestaande bouw” gesteld. De legitimiteit van het stuk wordt niet betwist.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Inleiding
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
10
Brochure “Vluchten bij brand” van het Ministerie van VROM
Omdat medewerkers van de brandweer en ambtenaren van bouw- en woningtoezicht in de praktijk te weinig
houvast hebben aan de juridische circulaire MG 2003-19, hebben de ministeries van VROM en BZK in augustus
2004 gezamenlijk de brochure “Vluchten bij brand” uitgebracht. De totstandkoming van deze brochure is
begeleid door een klankbordgroep waarin de VNG, de NVBR, het Nibra, het Ministerie van BZK en het
Ministerie van VROM zitting hadden.
Op pagina 6 van deze brochure wordt aan het einde van de tekst onder het kopje “Uitgangspunten” het
volgende aangegeven.
“In situaties waarin de gemeentelijke bevoegdheid een rol speelt (zoals het stellen van gebruikseisen bij
gebruiksvergunningen, het verlenen van ontheffingen, het doen van aanschrijvingen en het beoordelen van
gelijkwaardige oplossingen) is het van belang dat het gemeentelijke beleid gemotiveerd en vastgelegd is. Een
aanvrager van een gebruiks- of bouwvergunning kan er dan ook vooraf kennis van nemen.”
In deze tekst wordt het zelfs van belang geacht dat het gemeentelijk beleid voor onder andere het doen van aan-
schrijvingen is gemotiveerd en vastgelegd. Het gegeven dat een aanvrager van een gebruiksvergunning dan
vooraf van dit beleid kennis kan nemen, is een van de overwegingen geweest waarom het onderhavige brand-
veiligheidsniveau is opgesteld.
Conclusie
Op grond van het vorenstaande is dezerzijds geconcludeerd dat het onderhavige “Beleid minimum
(brand)veiligheidsniveau bestaande bouw” legitiem is.
Toepassing van de het regionale beleid
Het regionaal beleid is opgesteld om in de hele regio Hollands-Midden een verantwoord minimum niveau van
brandveiligheid te verkrijgen, dat voldoet aan de hedendaagse denkbeelden over brandveiligheid. Het is de
bedoeling dat dit beleid door elke gemeente in de regio bij concrete gevallen ten minste (een aantal gemeenten
houdt zelfs een hoger niveau aan) wordt toegepast, om de noodzaak tot het treffen van voorzieningen wegens
strijd met de nieuwbouwvoorschriften te onderbouwen. Het is niet de bedoeling dat dit beleid generiek wordt
opgelegd. Er moet van geval tot geval concreet worden onderbouwd waarom een hoger brandveiligheidsniveau
dan het niveau voor bestaande bouw in het Bouwbesluit 2003 wordt verlangd.
Het beleid is in principe alleen opgesteld voor gebouwen en bouwwerken welke ten aanzien van het op tijd
kunnen vluchten grote gebreken vertonen en voor die gevallen waar sprake is van bijzonder of intensief gebruik.
Voorbeelden van bijzonder gebruik zijn: gezinsvervangende tehuizen, dagverblijven voor mensen met een
geestelijke en/of lichamelijke beperking, kinderdagverblijven, sociale werkplaatsen, verzorgingshuizen en
ziekenhuizen. In deze gebouwen verblijven veelal mensen die niet zelfredzaam zijn, of mensen die de als
uitgangspunt in het Bouwbesluit 2003 opgenomen loopsnelheid bij het vluchten niet kunnen halen. Voorbeelden
van intensief gebruik zijn dancings, discotheken, grote schoolgebouwen, horecagelegenheden, megabioscopen,
stadions, theaters, waarin het gebruik nagenoeg constant op of boven de bovengrens van de opgegeven
(toegestane) bezettingsgraadklasse ligt.
Lokaal beleid brandveiligheidsniveau voor bestaande bouw is hoger dan het regionale beleid
Er is geen bezwaar tegen het feit dat er gemeenten zijn die een hoger brandveiligheidsniveau voor de bestaande
bouw in hun gemeenten hebben vastgesteld. Dit komt ten goede aan de veiligheid van gebruikers in deze
gemeenten en de veiligheid van brandweerlieden tijdens brand. Het wordt zelfs aanbevolen!
Oktober 2006
Ing. W.H.G.J. Brama
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Algemene bepalingen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
11
ALGEMENE BEPALINGEN
§ 1.1 Begripsbepalingen
In deze voorschriften wordt verstaan onder:
1.1.1 appartement: een zelfstandige woonfunctie met een totale vloeroppervlakte van ten minste
14 m2, waarbinnen alle voor bewoning noodzakelijke activiteiten zoals wonen, slapen, koken,
baden en toiletteren kunnen plaatsvinden, en waarvan de weerstand tegen branddoorslag en
brandoverslag naar ruimten buiten het appartement, alsmede de wijze van ontvluchten uit het
appartement voldoen aan de daartoe gestelde voorschriften in hoofdstuk 2 van de bepalingen
voor Kamerverhuurgebouwen van de onderhavige technische (brand)veiligheidsvoorschriften,
zulks met uitzondering van de uitzonderingsbepaling in het zesde lid van artikel 2.68 van deze
bepalingen, dat specifiek is bedoeld voor een kamer die blijkens haar afmetingen constructie
en indeling is bestemd als woonruimte voor een zelfredzame persoon die niet in gezinsverband
of een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont.
1.1.2 belastingscombinatie: verzameling van belastingen die gelijktijdig kunnen optreden;
1.1.3 bezettingsgraad van gebruiksoppervlakte: aantal m2 gebruiksoppervlakte per persoon;
1.1.4 bezettingsgraad van vloeroppervlakte: aantal m2 vloeroppervlakte van een verblijfsgebied
per persoon;
1.1.5 bezettingsgraadklasse: klasse die de bezettingsgraad van een gebruiksoppervlakte en de
bezettingsgraad van een vloeroppervlakte aan verblijfsgebied aangeeft overeenkomstig
tabel 1;
Tabel 1 (Bouwbesluit 2003)
klasse bezettingsgraad
in m2 gebruiksoppervlakte per persoon in m
2 vloeroppervlakte aan verblijfsgebied
per persoon
B1 > 0,8 - ≤ 2 > 0,5 - ≤ 1,3
B2 > 2 - ≤ 5 > 1,3 - ≤ 3,3
B3 > 5 - ≤ 12 > 3,3 - ≤ 8
B4 > 12 - ≤ 30 > 8 - ≤ 20
B5 > 30 > 20 In de tabel wordt verstaan onder: >: alle waarden groter dan de achter dit teken aangegeven waarde;
≤: alle waarden kleiner of gelijk aan de achter dit teken aangegeven waarde.
1.1.6 bouwconstructie: onderdeel van een bouwwerk dat bestemd is om belasting te dragen;
1.1.7 bouwlaag: een deel van een gebouw, dat bestaat uit één of meer ruimten, waarbij de boven-
kanten van de afgewerkte vloeren van twee aan elkaar grenzende ruimten niet meer dan 1,5 m
in hoogte verschillen;
1.1.8 bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die
op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden is, hetzij
direct of indirect steun vindt in of op de ondergrond, bedoeld om ter plaatse te functioneren;
1.1.9 brandcompartiment: gedeelte van een of meer bouwwerken bestemd als maximaal
uitbreidingsgebied van brand;
1.1.10 brand- en rookvrije vluchtroute: van brand gevrijwaarde rookvrije vluchtroute die
uitsluitend door verkeersruimten voert;
1.1.11 brandweerlift: brandweerlift als bedoeld in NEN-EN 81-72;
1.1.12 bijdrage tot brandvoortplanting: bijdrage tot brandvoortplanting als bedoeld in NEN 6065
of NEN 1775;
1.1.13 bijeenkomstfunctie: gebruiksfunctie voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur,
godsdienst, communicatie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik
ter plaatse en het aanschouwen van sport;
1.1.14 bijeenkomstfunctie voor kinderopvang: bijeenkomstfunctie voor het bedrijfsmatig
opvangen, verzorgen, opvoeden en begeleiden van kinderen die het basisonderwijs nog niet
hebben beëindigd;
1.1.15 celfunctie: gebruiksfunctie voor dwangverblijf van mensen;
1.1.16 cellengebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer celfuncties liggen,
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Algemene bepalingen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
12
die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;
1.1.17 CLV-systeem: CLV-systeem als bedoeld in NEN 2757;
1.1.18 coëfficiënt voor koeling: coëfficiënt voor koeling als bedoeld in NEN 2916;
1.1.19 constructie-onderdeel: elk element met een dragende en/of scheidende functie dat deel
uitmaakt van een bouwwerk;
1.1.20 factor van de temperatuur van de binnenoppervlakte: factor van de temperatuur van de
binnenoppervlakte als bedoeld in NEN 2778;
1.1.21 fundamentele belastingscombinaties: fundamentele belastingscombinaties als bedoeld in
NEN 6702;
1.1.22 fusieruimte: een gemeenschappelijke verblijfsruimte waarin niet wordt geslapen;
1.1.23 gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk
met wanden omsloten ruimte vormt;
1.1.24 gebruiksfunctie: de gedeelten van een of meer bouwwerken op een perceel of standplaats,
die dezelfde gebruiksbestemming hebben en die tezamen een gebruikseenheid vormen;
1.1.25 gebruiksoppervlakte: gebruiksoppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
1.1.26 gezondheidszorgfunctie: gebruiksfunctie voor medisch onderzoek, verpleging, verzorging of
behandeling;
1.1.27 hoofddraagconstructie: hoofddraagconstructie als bedoeld in NEN 6702;
1.1.28 industriefunctie: gebruiksfunctie voor het bedrijfsmatig bewerken of opslaan van materialen
en goederen, of voor agrarische doeleinden;
1.1.29 integraal toegankelijke badruimte: badruimte die mede toegankelijk is voor rolstoel-
gebruikers;
1.1.30 integraal toegankelijke toiletruimte: toiletruimte die mede toegankelijk is voor rolstoel-
gebruikers;
1.1.31 inwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen twee voor
mensen toegankelijke besloten ruimten van een gebouw, waaronder begrepen de op die
constructie aansluitende delen van andere constructies, voor zover die delen van invloed zijn
op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij of krachtens dit besluit gegeven
voorschrift;
1.1.32 kamer: een verblijfsruimte die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd
als woonruimte voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare
woonvorm samenwoont;
1.1.33 kantoorfunctie: gebruiksfunctie voor administratie;
1.1.34 klimlijn: denkbeeldige, vloeiend verlopende lijn die de voorkanten van de treden van een trap
met elkaar verbindt;
1.1.35 leefzone: leefzone als bedoeld in NEN 1087;
1.1.36 lichte industriefunctie: industriefunctie waarin activiteiten plaats vinden, waarbij het
verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt;
1.1.37 logiesfunctie: gebruiksfunctie voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak aan
mensen;
1.1.38 loopafstand: afstand, gemeten langs een denkbeeldige, kortst realiseerbare vloeiend
verlopende lijn tussen twee punten, waarover op een afstand van ten minste 0,3 m van
constructie-onderdelen kan worden gelopen;
1.1.39 lozingstoestel: lozingstoestel als bedoeld in NEN 3215;
1.1.40 meetniveau: hoogte van het aansluitende terrein, gemeten ter plaatse van de toegang van het
gebouw;
1.1.41 NEN: door de Stichting Nederlands Normalisatie-Instituut uitgegeven norm;
1.1.42 netto hoogte: de loodrechte afstand tussen de bovenkant van een afgewerkte vloer of het
aansluitende terrein en de onderkant van een daarboven aanwezig plafond, vloer of dak,
waarbij incidentele constructiedelen buiten beschouwing worden gelaten;
1.1.43 netto inhoud: netto inhoud als bedoeld in NEN 2580;
1.1.44 nevenfunctie: gebruiksfunctie die ten dienste staat van een andere gebruiksfunctie;
1.1.45 nominale belasting: maximale belasting van een verbrandingstoestel, bepaald op basis van
de calorische bovenwaarde van de brandstof waarvoor dat toestel is ingericht;
1.1.46 nooddeur: een deur die uitsluitend is bestemd om het bouwwerk te ontvluchten;
1.1.47 noodtrap: een trap die uitsluitend is bestemd om het bouwwerk te ontvluchten;
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Algemene bepalingen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
13
1.1.48 onderwijsfunctie: gebruiksfunctie voor het geven van onderwijs;
1.1.49 onderwijsfunctie voor speciaal onderwijs: onderwijsfunctie voor het basis- of voortgezet
speciaal onderwijs;
1.1.50 overige gebruiksfunctie: niet in dit lid benoemde gebruiksfunctie voor activiteiten waarbij
het verblijven van mensen een ondergeschikte rol speelt;
1.1.51 overige gebruiksfunctie voor het personenvervoer: overige gebruiksfunctie die bestemd is
voor aankomst of vertrek van vervoermiddelen ten behoeve van weg-, spoorweg-, water- of
luchtverkeer van personen;
1.1.52 richtlijn bouwproducten: richtlijn van de Raad van de Europese Gemeenschappen van
21 december 1988 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechte-
lijke bepalingen der Lid-Staten inzake voor de bouw bestemde producten (89/106/EEG, PbEG
L40), zoals gewijzigd bij richtlijn 93/68/EEG van de Raad van 22 juli 1993 (PbEG L 220);
1.1.53 rookcompartiment: gedeelte van een of meer gebouwen bestemd als maximaal uitbreidings-
gebied van rook;
1.1.54 rookmelder: rookmelder als bedoeld in NEN 2555;
1.1.55 rookproductie: rookproductie als bedoeld in NEN 6066;
1.1.56 rookvrije vluchtroute: van rook gevrijwaarde route die begint bij een toegang van een rook-
compartiment of een subbrandcompartiment, uitsluitend voert over vloeren, trappen of helling-
banen en eindigt op een veilige plaats, zonder dat gebruik behoeft te worden gemaakt van een
lift;
1.1.57 sportfunctie: gebruiksfunctie voor het beoefenen van sport;
1.1.58 standplaats; een kavel, bestemd voor het plaatsen van een woonwagen, waarop voorzieningen
aanwezig zijn die op het leidingnet van de openbare nutsbedrijven, andere instellingen of van
gemeenten kunnen worden aangesloten;
1.1.59 stookplaats: stookplaats als bedoeld NEN 6061;
1.1.60 stookruimte: een stookruimte is een afzonderlijk brandcompartiment, bestemd voor de
opstelling van één of meer stooktoestellen met een gezamenlijke nominale belasting van meer
dan 130 kW;
1.1.61 technische ruimte: ruimte voor het plaatsen van de apparatuur, noodzakelijk voor het
functioneren van een gebouw, waaronder in elk geval begrepen een meterruimte, een lift-
machineruimte en een stookruimte;
1.1.62 toegang van een gebruiksfunctie: toegang tot het aansluitende terrein, een gemeenschap-
pelijke verkeersruimte, een gemeenschappelijk verblijfsgebied of een ruimte van een andere
gebruiksfunctie, ter plaatse waarvan een route begint die uitsluitend door niet-gemeenschap-
pelijke ruimten van de gebruiksfunctie naar een punt in een niet-gemeenschappelijk verblijfs-
gebied voert;
1.1.63 toegankelijkheidssector: gedeelte van een gebouw dat mede toegankelijk is voor rolstoel-
gebruikers;
1.1.64 trappenhuis: verkeersruimte, waarin een trap ligt;
1.1.65 uiterste grenstoestand: uiterste grenstoestand als bedoeld in NEN 6702;
1.1.66 uitwendige scheidingsconstructie: constructie die de scheiding vormt tussen een voor
mensen toegankelijke besloten ruimte van een gebouw en de buitenlucht, de grond of het
water, waaronder begrepen de op die constructie aansluitende delen van andere constructies,
voor zover die delen van invloed zijn op het voldoen van die scheidingsconstructie aan een bij
of krachtens dit besluit gegeven voorschrift;
1.1.67 veiligheidstrappenhuis: trappenhuis waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, en
dat in de vluchtrichting uitsluitend kan worden bereikt vanuit een niet-besloten ruimte;
1.1.68 verblijfsgebied: gedeelte van een gebruiksfunctie met ten minste een verblijfsruimte,
bestaande uit een of meer op dezelfde bouwlaag gelegen aan elkaar grenzende ruimten anders
dan een toiletruimte, een badruimte, een technische ruimte of een verkeersruimte;
1.1.69 verblijfsruimte: ruimte voor het verblijven van mensen, dan wel een ruimte waarin de voor
een gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten plaatsvinden;
1.1.70 verkeersroute: route die begint bij een toegang van een ruimte, uitsluitend voert over
vloeren, trappen of hellingbanen en eindigt bij de toegang van een andere ruimte;
1.1.71 verkeersruimte: ruimte anders dan een ruimte in een verblijfsgebied, een toiletruimte, een
badruimte of een technische ruimte, bestemd voor het bereiken van een andere ruimte;
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Algemene bepalingen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
14
1.1.72 vloeroppervlakte: netto vloeroppervlakte als bedoeld in NEN 2580;
1.1.73 vluchttrappenhuis: trappenhuis waardoor een rookvrije vluchtroute voert;
1.1.74 vrije doorgang: de afstand in horizontale richting tussen de tegenover elkaar gelegen bouw-
delen van een opening of doorgang;
1.1.75 vrije hoogte: vrije hoogte als bedoeld in NEN 2580;
1.1.76 vuurbelasting: vuurbelasting als bedoeld in NEN 6090;
1.1.77 weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag: weerstand tegen branddoorslag en
brandoverslag als bedoeld in NEN 6068;
1.1.78 weerstand tegen rookdoorgang: weerstand tegen rookdoorgang als bedoeld in NEN 6075;
1.1.79 winkelfunctie: gebruiksfunctie voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten;
1.1.80 woonfunctie: gebruiksfunctie voor het wonen;
1.1.81 zelfredzame persoon: een persoon die in staat is een brand zelf te ontdekken, het voorval te
melden aan de brandweer, zichzelf in veiligheid te brengen en andere personen die worden
bedreigd, te waarschuwen.
1.2 Gemeenschappelijke ruimten of voorzieningen (artikel 1.2 Bouwbesluit 2003)
Bij of krachtens dit voorschrift worden gedeelten van een bouwwerk, ruimten of voorzie-
ningen, die ten dienste staan van meer dan een gebruiksfunctie, aangeduid als gemeenschappe-
lijk. Zodanige gedeelten, ruimten of voorzieningen worden, met uitzondering van gedeelten
van een nevenfunctie, geacht deel uit te maken van ieder van de betrokken gebruiksfuncties.
§ 1.2 Toepassing NEN, NEN-EN en aansluitvoorwaarden
1.3 Ministeriële regeling (artikel 1.3 Bouwbesluit 2003)
Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van een
in dit besluit genoemde NEN of aansluitvoorwaarde.
1.4 Vervanging NEN door NEN-EN (artikel 1.4 Bouwbesluit 2003)
1.4.1 Indien een in dit voorschrift genoemde NEN wordt vervangen door een NEN-EN als bedoeld
in artikel 4, eerste lid, van de richtlijn bouwproducten, treedt die NEN-EN in de plaats van die
NEN.
1.4.2 Bij ministeriële regeling kunnen voorschriften worden gegeven omtrent de toepassing van een
NEN-EN als bedoeld in het eerste lid, waarbij, voor zover nodig, kan worden afgeweken van
een bij of krachtens dit besluit gegeven voorschrift.
§ 1.3 Gelijkwaardigheidbepaling
1.5 Gelijkwaardigheidbepaling (artikel 1.5 Bouwbesluit 2003)
Aan een in het tweede tot en met zesde hoofdstuk gesteld voorschrift dat moet worden toege-
past om te voldoen aan een met betrekking tot een bouwwerk of een gedeelte daarvan gestelde
eis, behoeft niet te worden voldaan, voor zover anders dan door toepassing van dat voorschrift
het bouwwerk of het betrokken gedeelte daarvan ten minste dezelfde mate van veiligheid,
bescherming van de gezondheid, bruikbaarheid, energiezuinigheid en bescherming van het
milieu biedt, als is beoogd met het betrokken voorschrift.
§ 1.6 Niet-permanente bouwwerken
1.6 Niet-permanente bouwwerken (artikel 1.13 Bouwbesluit 2003)
1.6.1 Een bestaand niet-permanent bouwwerk voldoet ten minste aan de voorschriften met betrek-
king tot de staat van een bestaand bouwwerk.
1.6.2 Een niet-permanent bouwwerk voldoet bij verplaatsing ten minste aan de voorschriften met
betrekking tot een bestaand bouwwerk.
1.6.3 Een woonwagen voldoet bij herplaatsing ten minste aan de voorschriften met betrekking tot
een bestaande woonwagen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
15
BIJEENKOMSTGEBOUWEN
Met uitzondering van horecagebouwen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en dagverblijven voor
personen met een verstandelijke en of lichamelijke handicap.
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een bijeenkomstgebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie
en inrichting is bestemd voor het samenkomen van mensen voor kunst, cultuur, godsdienst, communi-
catie, kinderopvang, het verstrekken van consumpties voor het gebruik ter plaatse (horecagebouwen)
en het aanschouwen van sport.
NB Voor bestaande horecagebouwen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen en dagverblijven voor personen
met een geestelijke en of lichamelijke handicap, zijn afzonderlijke voorschriften samengesteld.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
2.2.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de fundamen-
tele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702. Voor zover NEN 6702 niet voorziet in
de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.
2.2.2 In afwijking van het eerste lid, kan voor de bouwconstructie van een toiletruimte, een bad-
ruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor
een stooktoestel worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald
volgens NEN 3859.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
2.3.1 Het niet overschrijden van een uiterste grenstoestand als bedoeld in artikel 2.2 wordt bepaald
volgens:
a. NEN 6710 of NEN 6770, indien de bouwconstructie is vervaardigd van metaal als
bedoeld in die normen,
b. NEN 6720 of NEN 6790, indien de bouwconstructie is vervaardigd van steenachtig
materiaal als bedoeld in die normen,
c. NEN 6760, indien de bouwconstructie is vervaardigd van hout als bedoeld in die norm,
d. NEN 2608, indien de bouwconstructie is vervaardigd van glas als bedoeld in die norm, of
e. NEN 6707, indien de bouwconstructie de bevestiging van dakbedekking is als bedoeld in
die norm.
2.3.2 Indien voor een bouwconstructie wordt uitgegaan van de belastingscombinaties, bepaald
volgens NEN 3859, wordt, in afwijking van het eerste lid, het niet overschrijden van een
uiterste grenstoestand bepaald volgens NEN 3859.
2.3.3 Indien een ander materiaal of een andere bepalingsmethode is toegepast dan aangegeven in het
eerste en tweede lid, wordt het niet overschrijden van de uiterste grenstoestand als bedoeld in
artikel 2.2, bepaald volgens NEN 6700.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
16
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het bijeen-
komstgebouw bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er
gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen
voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
2.8.1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1 meter hoger ligt dan een
aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.
2.8.2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:
a. een trap of
b. een hellingbaan.
2.8.3 Onverminderd het tweede lid geldt het eerste lid niet voor:
a. een rand van een podium,
b. een rand van een vloer die aan een bassin grenst,
c. een rand van een laadvloer,
d. een rand van een perron en
e. een met een rand als bedoeld onder a tot en met d, gelijk te stellen rand van een vloer.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
2.9.1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten
minste 0,9 m.
2.9.2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft, in afwijking van het eerste lid, ter plaatse van
een al dan niet beweegbaar raam een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.
2.9.3 Indien de som van de hoogte en de breedte van een horizontaal vlak op die hoogte ten minste
1 m is, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, in afwijking van het eerste lid, een
vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
17
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een bijeenkomstfunctie dat
mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van
hoogteverschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een bijeenkomstfunctie dat niet mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een bijeenkomstfunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die
voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een bijeenkomstfunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de tabel op de volgende pagina.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een bijeenkomstfunctie dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die
voldoen aan de tabel op de volgende pagina.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
18
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1:10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
19
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een bijeenkomstfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een bijeenkomstfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstal-
latie volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw
veilig kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
20
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten op een voorziening
voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
n.t.
n.t.
n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
n.t.
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
2.33.1 Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
2.33.2 Een voorziening voor gas heeft een aansluitpunt bij elke opstelplaats voor een op gas gestookt
verbrandingstoestel.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat
veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
2.35.1 Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een
voor motorvoertuigen openstaande weg, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat onderdeel,
meer dan 4,2 m boven die weg.
2.35.2 Een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand kan bevinden boven een
vloer waarover een rookvrije vluchtroute voert, ligt, gemeten vanaf de onderzijde van dat
onderdeel, meer dan 2,2 m boven die vloer. Dit voorschrift geldt niet voor een deur, indien de
vluchtroute een vrije doorgang heeft met een breedte van ten minste 0,6 m ter plaatse van die
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
21
deur in geopende stand.
2.35.3 Het eerste en tweede lid gelden niet voor een deur die toegang verschaft tot een ruimte die zo
klein is dat een persoon zich daarin niet helemaal kan bevinden.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Materiaal, toegepast ter plaatse van of in de nabijheid van een stookplaats van een gebruiks-
functie is, bepaald volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien:
a. ter plaatse van of in de nabijheid van die stookplaats een intensiteit van de warmtestraling
kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, groter is dan 2 kW/m2, of
b. in het materiaal een temperatuur kan optreden, die, bepaald volgens NEN 6061, hoger is
dan 363 K.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
2.38.1 Een voorziening voor de afvoer van rook is, bepaald volgens NEN 8062, luchtdicht.
2.38.2 Materiaal waaruit een voorziening voor de afvoer van rook is samengesteld, is, bepaald
volgens NEN 6064, onbrandbaar, indien in dat materiaal een volgens NEN 8062 bepaalde
temperatuur kan optreden van meer dan 363 K.
2.38.3 De horizontale afstand tussen de uitmonding van een voorziening voor de afvoer van rook van
een op vaste brandstof gestookt toestel en een brandgevaarlijk dak van een ander bouwwerk is
ten minste 15 m.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
22
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.42.1 De artikelen 2.40 en 2.41 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.42.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens de artikelen 2.40 tot en met 2.42 een eis geldt, is de eis niet van
toepassing.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt
beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een gebouw ligt in een brandcompartiment. Dit geldt niet voor een
toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel,
niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 en een liftschacht die wat betreft de
klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een
brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.8 in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
2.47.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
brandcompartiment naar een ander brandcompartiment met dezelfde gebruiksfunctie gelegen
op hetzelfde perceel, een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
en een niet besloten veiligheidstrappenhuis, is niet lager dan 30 minuten.
2.47.2 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
brandcompartiment naar een ander brandcompartiment met een andere gebruiksfunctie
gelegen op hetzelfde perceel, naar een ander brandcompartiment gelegen op een ander perceel,
en naar een veiligheidstrappenhuis is niet lager dan 30 minuten.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
23
2.47.3 Bij het bepalen van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een brandcompar-
timent van de gebruiksfunctie naar een brandcompartiment, een besloten ruimte waardoor een
van brand en van rook gevrijwaarde vluchtroute voert en een niet besloten veiligheidstrappen-
huis van een gebouw op een ander perceel, wordt voor het gebouw op het aangrenzende
perceel uitgegaan van een identiek doch spiegelsymmetrisch ten opzichte van de perceelsgrens
gelegen gebouw. Deze spiegeling heeft plaats ten opzichte van het hart van de openbare weg,
het openbaar water of het openbaar groen indien het perceel grenst aan die weg, dat water of
dat groen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook
voldoende wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie
met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1
.
2.50.2 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de
binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een
rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Artikel 2.50, tweede lid, geldt niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer
b. een hellingbaan en
c. een trap.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.50 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt
beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
2.54.1 Een brandcompartiment is ingedeeld in een of meer rookcompartimenten.
2.54.2 Tussen een toegang van een verblijfsruimte en een toegang van een besloten vluchttrappen-
huis van een gebouw waarin een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 50 m boven het
meetniveau, ligt een verkeersruimte met een lengte van ten minste 2 m. Indien de verkeers-
ruimte een besloten ruimte is, is deze een rookcompartiment.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompar-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
24
timent waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
n.t. n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcom-
partiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 n.t. n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
25
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
n.t.
n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
n.t. n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Bij iedere
toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van de andere
toegang samenvalt.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
n.t.
n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
26
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 n.t. n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
n.t.
n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een
veilige plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen, en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
27
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
n.t.
n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
n.t.
n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval
van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
28
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een voorziening voor
afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor
afvoer van rook met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere
tijd kan worden gebruikt om te vluchten.
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
In een bijeenkomstfunctie voor het aanschouwen van sport
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
n.t.
n.t. n.t.
In een andere bijeenkomstfunctie
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een opvangcapaciteit en een door-
stroomcapaciteit, die voldoen aan de bij ministeriële regeling gegeven voorschriften.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Een niet-besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert heeft een voorziening voor
de afvoer van rook met een component voor toevoer van verse lucht en een component voor
afvoer van rook, met een zodanige capaciteit dat die ruimte tijdens brand gedurende langere
tijd kan worden gebruikt voor het uitvoeren van reddingswerkzaamheden en bluswerkzaam-
heden.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
29
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van
brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.77.1 Een bijeenkomstfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven
het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.77.2 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2, heeft ten minste
een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.77.3 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan 250 m2, maar
niet groter is dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke
minibrandslanghaspel.
2.77.4 Een bijeenkomstfunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2, heeft ten
minste een al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg
blusmiddel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk mini brandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de bijeenkomst-
functie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
2.79.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid is aangesloten op een voor-
ziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.79.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
30
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment
waarvan de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld
in afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Een brandcompartiment en een subbrandcompartiment met een gebruiksoppervlakte die groter
is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14,
zijn zodanig ingericht dat het uitbreiden van brand wordt beperkt op een wijze die leidt tot een
mate van brandveiligheid als beoogd met die afdelingen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
De loopafstand tussen een punt in een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.81 en het
aansluitende terrein is zodanig dat bij brand het aansluitende terrein snel en veilig kan worden
bereikt op een wijze als beoogd met de afdelingen 2.16, 2.17, 2.18, 2.19 en 2.20.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Een brandcompartiment als bedoeld in artikel 2.81, heeft zodanige voorzieningen dat een
brand kan worden bestreden op een wijze die leidt tot een mate van brandveiligheid als
beoogd met afdeling 2.21.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor
een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
3.2.1 Een besloten ruimte waarin zich centrale meetapparatuur voor gas bevindt, heeft een voor-
ziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en
een component voor afvoer van binnenlucht.
3.2.2 Een liftschacht heeft een voorziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor
toevoer van verse lucht en een component voor afvoer van binnenlucht.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
3.3.1 Een voorziening voor luchtverversing van een besloten ruimte waarin zich centrale meetappa-
ratuur voor gas bevindt, heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste
2 dm2/s per m
3 netto inhoud van de bedoelde ruimte, met een minimum van 2 dm
3/s.
3.3.2 Een voorziening voor luchtverversing van een liftschacht heeft een volgens NEN 8087
bepaalde capaciteit van ten minste 3,2 dm3/s per m
2 vloeroppervlakte van die liftschacht.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Toevoer van verse lucht naar een liftschacht vindt rechtstreeks of via de liftmachineruimte van
buiten plaats. Afvoer van binnenlucht uit een liftschacht vindt rechtstreeks of via de lift-
machineruimte naar buiten plaats.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
31
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
3.7.1 Een voorziening voor de afvoer van rook voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen
met een totale nominale belasting van meer dan 130 kW, heeft een zodanige capaciteit, dat de
verbranding in het toestel doeltreffend plaatsvindt. Een voorziening voor de afvoer van rook
voor een opstelplaats voor verbrandingstoestellen met een totale nominale belasting van ten
hoogste 130 kW heeft een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die niet kleiner is dan de
totale normaalvolumestroom van de rook bij de nominale belasting van de verbrandings-
toestellen die op die voorziening zijn aangewezen. De normaalvolumestroom van een open
verbrandingstoestel wordt bepaald met formule 3.102.
Formule 3.102 (Bouwbesluit 2003)
qvn = B x 0,27 x 10-3
x n'
Waarin:
qvn is de normaalvolumestroom in m3/s;
B is de nominale belasting van het toestel, in kW;
n' is de ‘rekenwaarde verdunningsfactor rook’ zoals aangegeven in tabel 3.102.
Tabel 3.102 (Bouwbesluit 2003)
verbrandingstoestel rekenwaarde verdunningsfactor
van rook (n')
afvoer zonder
ventilator
afvoer met
ventilator
brandstof [-] [-]
gesloten vuur, zonder ventilator, met
trekonderbreker
aardgas / butaan/
propaan
3,0
5,0
open vuur, zonder ventilator (blokkenvuurtoestel
type II)
aardgas
12,5
12,5
gesloten vuur, zonder ventilator olie (HBO I) 1,3 2,6
gesloten vuur, zonder ventilator kolen, hout 2,0 4,0
open vuur, zonder ventilator vaste brandstof 10,0 10,0
3.7.2 In afwijking van het eerste lid, heeft een voorziening voor de afvoer van rook, als bedoeld in
artikel 3.6, voor een open verbrandingstoestel met ventilator, met nominale belasting van ten
hoogste 130 kW, een volgens NEN 2757 bepaalde afvoercapaciteit die gelijk is aan de door de
toestelventilator opgewekte volumestroom.
3.7.3 Een combinatie van een component voor de afvoer van binnenlucht van een voorziening voor
luchtverversing en een voorziening voor de afvoer van rook van een verbrandingstoestel heeft
een volgens NEN 2757 bepaalde capaciteit, die gelijk is aan de hoogste waarde die geldt voor
de component en de voorziening afzonderlijk.
3.7.4 Een CLV-systeem heeft een volgens NEN 2757 bepaald positief drukverschil tussen het
afvoerkanaal voor rook en het toevoerkanaal voor verbrandingslucht.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
32
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
De afgevoerde rook stroomt, bepaald volgens NEN 2757, vanaf de opstelplaats van een
verbrandingstoestel naar de uitmonding van de voorziening voor de afvoer van rook. Bij de
bepaling van de stromingsrichting blijven bouwwerken en andere daarmee gelijk te stellen
belemmeringen, die op een ander perceel liggen, buiten beschouwing.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Een overdrukvoorziening voor de afvoer van rook heeft, ter voorkoming van onaanvaardbare
verspreiding van voor de gezondheid schadelijke of hinderlijke bestanddelen uit de rook door
ondichtheden, een volgens NEN 2757 bepaalde toelaatbare rookdoorlatendheid bij een druk-
verschil van 200 Pa, van ten hoogste 0,0056*10-3
m3/s per m
2 inwendig oppervlak van de
wand van de voorziening.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan
worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een bijeenkomstfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije
doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Een verkeersroute die mede is bestemd voor bezoekers heeft over de volle lengte een vrije
doorgang met een breedte van ten minste 1 m en een hoogte van ten minste 2,1 m.
De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat
daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
33
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande bijeenkomstfunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat
verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een bijeenkomstfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stook-
toestel. Dit geldt niet indien het gebouw kan worden aangesloten op een publieke voorziening
voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
6.1 Als brandbare, brandbevorderende en bij brand gevaar opleverende stoffen als bedoeld in het
Bouwbesluit zijn afhankelijk van de hoeveelheid daarvan aan te merken:
Groep 1
a. brandbare gassen, zoals acetyleen, butaan, etheen, koolmonoxide, methaan, propaan,
waterstof;
b. vloeistoffen met een vlampunt lager dan 21°C, bepaald volgens NEN-EN-ISO 3680,
zoals ruwe aardolie, aceton, benzeen, benzine, brandspiritus, petroleumether,
zwavelkoolstof;
c. zeer licht ontvlambare en zeer snel verbrandende stoffen, zoals celluloid, houtwol,
magnesiumpoeder;
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bijeenkomstgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
34
d. reeds in kleine hoeveelheden aan zelfontbranding onderhevige stoffen, zoals fosfor (witte
en gele), kalium, natrium;
Groep 2
a. vloeistoffen met een vlampunt van 21°C tot en met 55°C, bepaald volgens NEN-EN-ISO
3680, zoals kerosine, petroleum, terpentijn;
b. licht ontvlambare en snel verbrandende vaste stoffen, zoals aluminiumpoeder (pigment),
golfkarton, houtkrullen, zaagsel;
c. alleen in grote hoeveelheden of onder bijzondere omstandigheden aan zelfontbranding
onderhevige stoffen, zoals bruinkool, chloorvasthoudende onkruidverdelgingsmiddelen,
vochtig opgeslagen oogstproducten (o.a. hooi, vlas);
d. brandbare stoffen welke bij verhitting grote hoeveelheden brandbare en/of giftige gassen
ontwikkelen, zoals bepaalde bestrijdingsmiddelen en nitrocellulose;
e. zuurstof en gemakkelijk ontledende oxydatiemiddelen (zuurstofdragers), zoals
natriumperoxyde, organische peroxyden, ozon;
f. onbrandbare stoffen welke bij aanraking met water brandbare gassen ontwikkelen, zoals
caliumcarbid;
Groep 3
a. vloeistoffen met een vlampunt hoger dan 55°C, doch niet hoger dan 100°C, bepaald
volgens NEN-ISO 2719, zoals dieselolie (gasolie), huisbrandolie;
b. gemakkelijk ontvlambare vaste stoffen, zoals kamfer, metablokjes, naftaline, zwavel;
Groep 4
a. vloeistoffen met een vlampunt boven 100°C, zoals aardnootolie, glycerine, olijfolie,
stookolie;
b. matig ontvlambare vaste stoffen, zoals briketten, eierkolen, houtblokken, paraffinewas;
c. onbrandbare stoffen met mogelijkheid van ontploffing van hun ontledingsproducten,
zoals ammoniumnitraat, mengmest;
d. moeilijk ontleedbare oxydatiemiddelen (zuurstofdragers), zoals chroomzuuranhydride,
kaliumpermanganaat, natriumchloraat, pyrosulfaten;
Groep 5
Stoffen behorende tot de groepen 1 tot en met 4, die – ook bij normale verbranding –
buitengewoon veel rook of verbrandingsgassen ontwikkelen, zoals acetyleen, benzeen,
kunststoffen, rubber.
6.2 Als voor de gezondheid schadelijke stoffen als bedoeld in het besluit zijn aan te merken:
a. giftige stoffen, en
b. zeer giftige stoffen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
35
BOUWWERK GEEN GEBOUW ZIJNDE
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een bouwwerk geen gebouw zijnde is elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of
ander materiaal, die op de plaats van bestemming hetzij direct hetzij indirect met de grond verbonden
is, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de ondergrond, bedoeld om ter plaatse te functioneren,
en dat geen voor mensen toegankelijke overdekte geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte
vormt.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een bouwconstructie die gedurende de in
NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende
krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het
bouwwerk bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er
gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 Bouwbesluit 2003)
Een uiterste grenstoestand van een hoofddraagconstructie wordt, afhankelijk van de bestem-
ming en de inrichting van een bouwwerk, bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belas-
tingscombinaties die kunnen optreden bij brand, gedurende zodanige tijd niet overschreden,
dat het bouwwerk bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en kan worden
doorzocht, zonder dat gevaar bestaat voor instorting van de hoofddraagconstructie.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.10 NB Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde bevat voorzieningen waardoor het van een vloer
vallen voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 en 2.9 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
36
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
2.9.1 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft een vanaf de vloer gemeten hoogte van ten
minste 0,9 m.
2.9.2 Indien de som van de hoogte en de breedte van een horizontaal vlak op die hoogte ten minste
1 m is, heeft een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, in afwijking van het eerste lid, een
vanaf de vloer gemeten hoogte van ten minste 0,6 m.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.10 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen
van hoogteverschillen.
2.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.11 zijn gegeven.
2.11 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen voor bezoekers toegankelijke vloeren of tussen een van die vloeren
en het aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of
een vaste hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.12 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.13 tot en met 2.15 zijn gegeven.
2.13 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.13.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.11 in een gedeelte van een bouwwerk geen gebouw zijnde dat
niet mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.13.2 Een trap als bedoeld in artikel 2.11 van een gedeelte van een bouwwerk geen gebouw zijnde
dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.13.3 Een aantrede en een optrede van een voor bezoekers toegankelijke trapvormige vloer hebben
afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
37
2.14 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.15 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.16 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.16.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.16.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.17 tot en met 2.19 zijn gegeven.
2.17 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.11, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.18 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.19 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.11, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.20 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.20.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.20.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.21 en 2.22 zijn gegeven.
2.21 Aanwezigheid (artikel 2.47 NB Bouwbesluit 2003)
Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlich-
tingsinstallatie volgens artikel 2.25, moet zijn aangesloten op een voorziening voor nood-
stroom.
2.22 Veiligheid (artikel 2.55 en 2.49 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.22.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.22.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.21, geeft binnen 15 seconden na het
uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de betrokken verlich-
tingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
38
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.23 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het
bouwwerk veilig kan worden verlaten.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.24.2 Een bouwwerk geen gebouw zijnde, heeft, afhankelijk van de bestemming, indien daar een
voor mensen toegankelijke vloer, trap of hellingbaan aanwezig is, een verlichtingsinstallatie
waarmee die vloer, trap of hellingbaan kan worden verlicht.
2.25 Noodverlichting (artikel 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.21.
2.26 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.60 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.24
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.27 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een veilige voorziening voor gas.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.28 is gegeven.
2.28 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.29 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.29.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanige beweegbare constructie-onder-
delen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het
perceel grenzende openbare ruimte.
2.29.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.30 zijn gegeven.
2.30 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.31 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaar-
lijke situatie voldoende wordt beperkt.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
39
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.32 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwik-
kelen.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.33 tot en met 2.35 zijn gegeven.
2.33 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
2.34 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Het artikel 2.33 geldt niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.34.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.35 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens de artikelen 2.33 en 2.34 een eis geldt, is de eis niet van
toepassing.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.36 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig dat de uitbreiding van brand vol-
doende wordt beperkt.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.37 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.37.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van
rook voldoende wordt beperkt.
2.37.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.38 tot en met 2.40 zijn gegeven.
2.38 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
2.38.1 Een constructie-onderdeel van een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor het verkeer heeft
aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte, een rookproductie met een volgens NEN
6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1
.
2.38.2 Indien een constructie-onderdeel van een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor het verkeer
aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vlucht-
route voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die voldoet
aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft het constructie-onderdeel aan die zijde een rookpro-
ductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1
.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
40
2.38.3. Indien een constructie-onderdeel van een tunnel of tunnelvormig bouwwerk voor het verkeer
aan een zijde die grenst aan de lucht in een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vlucht-
route voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting heeft die vol-
doet aan klasse 1, heeft het constructie-onderdeel aan die zijde een rookproductie met een
volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.39 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Artikel 2.38 geldt niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer
b. een hellingbaan en
c. een trap.
2.40 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.38 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.41 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig dat verspreiding van rook voldoende
wordt beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.42 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig dat een rookcompartiment op veilige
wijze kan worden verlaten.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.43 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.43.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft voldoende routes waarlangs bij brand een
veilige plaats kan worden bereikt.
2.43.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.44 tot en met 2.45A zijn gegeven.
2.44 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.45 Algemeen (artikel 2.162 Bouwbesluit 2003)
Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, vol-
doende vluchtroutes.
2.45A Rookcompartiment (artikel 2.163 Bouwbesluit 2003)
Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.46 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes,
dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.46.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.47 is gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
41
2.47 Inrichting (artikel 2.182 Bouwbesluit 2003)
Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanig ingerichte vluchtroutes, dat in geval van
brand op doeltreffende en veilige wijze kan worden gevlucht.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.48 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.48.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig dat personen kunnen worden gered en
brand kan worden bestreden.
2.48.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.49 is gegeven.
2.49 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Een bouwwerk geen gebouw zijnde is zodanig ingericht, dat de gebruikers van dat bouwwerk
bij brand binnen redelijke tijd door de brandweer kunnen worden gered.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.50 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding
van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.50.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.51 is gegeven.
2.51 Aanwezigheid (artikel 2.197 Bouwbesluit 2003 en artikel 6.1.1, lid 2 bouwverordening)
Een bouwwerk geen gebouw zijnde heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte,
zodanige voorzieningen dat een brand binnen redelijke tijd kan worden geblust.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.52 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde met een brandcompartiment waarvan de
gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in afdeling
2.13 is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een zodanige voorziening voor luchtver-
versing voor een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftkooi, een lift-
schacht voor een brandweerlift, een ruimte met een netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het
opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige
kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 en 3.3 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Een tunnel of een tunnelvormig bouwwerk voor verkeer heeft, afhankelijk van zijn bestem-
ming en grootte, een voorziening voor luchtverversing.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor luchtverversing heeft, afhankelijk van zijn bestemming en grootte, een
zodanige capaciteit dat geen gevaar ontstaat voor de gezondheid van de gebruikers van het
bouwwerk.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Bouwwerken geen gebouw zijnde
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
42
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.4 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.4.1 Een bestaand bouwwerk geen gebouw zijnde heeft een zodanige voorziening voor drinkwater
dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift, dat in
artikel 3.5 is gegeven.
3.5 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
n.v.t.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande bouwwerken geen gebouw zijnde.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
43
DAGVERBLIJVEN VOOR PERSONEN MET EEN VERSTANDELIJKE
EN OF LICHAMELIJKE HANDICAP
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is een gebouw of
een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd voor het in
georganiseerd verband in één of meer groepen opvangen van personen van 4 jaar en ouder met een
verstandelijke en/of lichamelijke handicap. In het dagverblijf kunnen personen slapend aanwezig zijn.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode
voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het dagverblijf bij brand gedurende enige tijd kan
worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
44
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een dagverblijf voor personen
met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap dat mede bestemd is voor bezoekers en/of
cliënten, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met een breedte groter
dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten, heeft een afscheiding als
bedoeld in artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden
tussen 0,2 m en 0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogteverschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een dagverblijf voor personen met een
verstandelijke en/of lichamelijke handicap dat niet mede bestemd is voor bezoekers en/of
cliënten, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
45
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap dat niet
mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
Minimum breedte van de trap 0,700 m
Minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
Maximum hoogte van een optrede 0,220 m
Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een dagverblijf voor personen met een
verstandelijke en/of lichamelijke handicap dat mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten,
heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap dat
mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten hebben afmetingen die voldoen aan de onder-
staande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak
0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers en/of cliënten, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak
geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers en/of cliënten, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen
0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
46
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers en/of cliënten, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een
breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers en/of cliënten, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen
0,2 m en 0,7 m boven de hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap heeft een
voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap heeft een
voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.30, moet zijn
aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
47
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het dagverblijf veilig kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten heeft een verlichtings-
installatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van
ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.72, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.77.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten op een voorziening
voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
n.t.
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
48
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat
veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
49
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 en 2.105 NB Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8, is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.46.6 Een brandcompartiment dat mede bestemd is voor geheel of gedeeltelijk aan bed gebonden
cliënten, heeft per bouwlaag een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 77% van de totale
gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment op die bouwlaag.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt
beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.53 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een al dan niet gemeenschappelijke ruimte mede bestemd voor geheel of gedeeltelijk aan bed
gebonden cliënten ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een
badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel als bedoeld in
artikel 4.8.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
2.51 Omvang (artikel 2.122 en 2.117 NB Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 500 m2.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
50
2.51.3 Een subbrandcompartiment waarin een verblijfsruimte ligt, dat mede bestemd is voor geheel
of gedeeltelijk aan bed gebonden cliënten, omvat uitsluitend:
a. een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten (bijvoorbeeld de speelzaal en een of
meer slaapruimte(n) met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 60 m2, of
b. die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 60 m2.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
2.52.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
2.52.2 Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende besloten ruimte die toe-
gang geeft tot dat subbrandcompartiment een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weer-
stand tegen branddoorslag en brandoverslag het oppervlak gelegen onder die deur buiten
beschouwing, indien dat oppervlak niet groter is dan 0,02 m2, en de hoogte van dat oppervlak,
gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.
2.53 Zelfsluitende deur (artikel 2.124 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor
de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweeg-
baar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.54 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.54.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt.
2.54.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.55 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.55 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.56 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.57 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.58 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt zodat op veilige wijze het aanslui-
tende terrein kan worden bereikt.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 tot en met 2.62 zijn gegeven.
2.59 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.60 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
51
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.61 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.62 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.63 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcompartiment op veilige wijze kunnen
worden verlaten.
2.63.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.64 tot en met 2.66 zijn gegeven.
2.64 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, dan wel de cliënten
niet in staat zullen zijn om de vluchtsnelheid te ontwikkelen waarop de waarden in de boven-
staande tabel zijn gebaseerd, moet voor het bepalen van het maximum aantal toe te laten
personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9 worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.64.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen
schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2 50 m2 125 m2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
52
2.64.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.64.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.64.6 Het vijfde lid geldt niet voor een verblijfsruimte die in een subbrandcompartiment ligt.
2.64.7 Indien volgens het derde lid of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen
een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.64.8 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.64.9 Ten minste een toegang van een verblijfsruimte mede bestemd voor geheel of gedeeltelijk aan
bed gebonden cliënten en ten minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcom-
partiment naar die toegang voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte
van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbe-
wogen. Deze route voert niet over een trap of door een lift.
2.65 Subbrandcompartiment (artikel 2.147 NB Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Ten minste een toegang van een subbrandcompartiment mede bestemd voor geheel of
gedeeltelijk aan bed gebonden cliënten is:
a. een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of
b. een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert.
2.65.2 Een subbrandcompartiment mede bestemd voor geheel of gedeeltelijk aan bed gebonden
cliënten heeft ten minste twee toegangen, die elk toegang geven tot een afzonderlijk ander
brandcompartiment.
2.66 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.66.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.66.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de tabel op
de volgende pagina aangegeven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
53
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, dan wel de cliënten
niet in staat zullen zijn om de vluchtsnelheid te ontwikkelen waarop de waarden in de boven-
staande tabel zijn gebaseerd, moet voor het bepalen van het maximum aantal toe te laten
personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9 worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.66.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.66.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.64, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.66.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.67 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.
2.67.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.68 tot en met 2.70 zijn gegeven.
2.68 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.69 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.69.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.69.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.69.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
54
2.69.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.69.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 20 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.69.7 Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment dat mede bestemd is voor
geheel of gedeeltelijk aan bed gebonden cliënten, begint een rookvrije vluchtroute die naar een
toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze vluchtroute, dat tussen
de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt,
voert niet over een trap of door een lift.
2.69.8 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.70 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.71 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.71.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan
worden gevlucht.
2.71.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.72 tot en met 2.77 zijn gegeven.
2.72 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,85 m en een hoogte van ten minste 1,9 m. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor
zover deze over een trap voert.
2.72.2 In afwijking van het eerste lid, heeft een rookvrije vluchtroute van een verblijfsruimte mede
bestemd voor geheel of gedeeltelijk aan bed gebonden cliënten die voert naar een ander brand-
compartiment, een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte
van 1,9 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen.
2.73 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.73.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.69, eerste
lid.
2.73.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.74 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
55
2.75 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.76 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen
schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.76.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.66, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.77 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.78 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap is
zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan worden bestreden.
2.78.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.79 tot en met 2.81 zijn gegeven.
2.79 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap waarin een
vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van mensen hoger ligt dan 20 m boven het
meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke brandweerlift.
2.80 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.80.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.80.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.81 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.82 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd
kan worden bestreden.
2.82.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.83 tot en met 2.85 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
56
2.83 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.83.1 Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap met een
verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft ten minste
een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.83.2 Een dagverblijf met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2 heeft ten minste een al
dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.83.3 Een dagverblijf met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan 250 m2, maar niet
groter dan 500 m2 heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minibrandslanghaspel.
2.83.4 Een dagverblijf met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2 heeft ten minste een al
dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.84 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.84.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.84.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loopaf-
stand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de gebruiks-
functie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.85 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.85.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.83, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.85.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.85.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.85.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, derde lid is aangesloten op een voorzie-
ning voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.85.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.86 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.86.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waarvan de gebruiksoppervlakte groter
is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14,
is zodanig ingericht dat deze brandveilig is.
2.86.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.87 tot en met 2.89 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
57
2.87 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.88 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.89 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een besloten ruimte voor centrale
meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een netto inhoud van meer dan 3 m2
voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorzie-
ning voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnen-
lucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
58
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden beschikt over water, geschikt
voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap heeft een
voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distri-
butienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije doorgang, dat het dagverblijf vol-
doende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de voor de gebruiksfunctie ken-
merkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap heeft een of
meer verblijfsruimten.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
59
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaand dagverblijf voor personen met een verstandelijke en/of lichamelijke handicap
heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmingsapparatuur kan worden
geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stook-
toestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke
voorziening voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie voor de artikelen 5.1 tot en met 5.4, de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente
wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie voor de artikelen 5.5 tot en met 5.7, de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente
wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie voor de artikelen 5.8 tot en met 5.10, de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente
wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Dagverblijven voor personen met een
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006. verstandelijke en of lichamelijke handicap
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
60
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande dagverblijven voor personen met een verstandelijke en of lichamelijke handicap.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
61
GEZINSVERVANGENDE TEHUIZEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een gezinsvervangend tehuis is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn
constructie en inrichting is bestemd voor het verschaffen van woonruimte, dienstverlening en zorg aan
personen met een verstandelijke en / of lichamelijke handicap.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN
6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het
gebouw bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar
voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.1 aange-
geven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden
bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij
brand.
Tabel 2.12.1 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (Bouwbesluit 2003)
hoofddraagconstructie tijdsduur van de brand-
werendheid met
betrekking tot
bezwijken in minuten
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan
7 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau
30
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan
13 m boven het meetniveau
60
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
62
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen
voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8, 2.9 en 2.10 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
2.8.1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1 meter hoger ligt dan een
aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.
2.8.2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:
a. een trap of
b. een hellingbaan.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.22 Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,1 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.11 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.11.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van
hoogteverschillen.
2.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.12 is gegeven.
2.12 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aan-
sluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.13 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.13.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.13.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.14 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12 in een gedeelte van een gezinsvervangend tehuis dat niet
mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.14.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een gezinsvervangend tehuis dat niet mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten heeft
afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
Minimum breedte van de trap 0,700 m
Minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
Minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
Maximum hoogte van een optrede 0,220 m
Minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
63
2.14.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.12 in een gedeelte van een gezinsvervangend tehuis dat mede
bestemd is voor bezoekers en/of cliënten, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande
tabel.
2.14.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een gezinsvervangend tehuis dat mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten hebben
afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers en/of cliënten
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak
0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.15 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.16 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.16.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.16.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een
tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
2.17 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.12, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.18 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.18.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.18.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.19 tot en met 2.21 zijn gegeven.
2.19 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.20 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.21 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.21.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.21.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
64
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.21.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de helling-
baan geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.22 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.22.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.23 tot en met 2.25 zijn gegeven.
2.23 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een voorziening voor noodstroom indien de
verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.29, moet zijn aangesloten op een voorziening voor
noodstroom.
2.24 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.25 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.25.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.26 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het
gebouw veilig kan worden verlaten.
2.26.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.27 tot en met 2.30 zijn gegeven.
2.27 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een hel-
lingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel 2.70.
2.27.2 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.27, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid.
2.29 Noodverlichting (artikel 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.
2.30 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.60 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.29, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.27
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
65
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.31 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.31.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een veilige voorziening voor gas.
2.31.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.32 en 2.33 zijn gegeven.
2.32 Aanwezigheid (artikel 2.73 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet
van gas.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat
veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke
situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
66
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende
wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een bestaand gezinsvervangend tehuis ligt in een brandcompartiment.
Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor
een verbrandingstoestel, niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid,
en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookpro-
ductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.12, derde en vierde lid, in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 In een brandcompartiment van een bestaand gezinsvervangend tehuis liggen ten hoogste een
woonfunctie en de nevenfuncties van die woonfunctie.
2.46.3 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1000 m2.
2.46.4 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid, is een brandcompartiment.
2.46.5 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.107 NB Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van
brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een al dan niet gemeenschappelijke ruimte ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet
voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
2.51 Omvang (artikel 2.122 en 2.117 NB Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment waarin een verblijfsruimte ligt, omvat uitsluitend:
a. een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte
van niet meer dan 40 m2, of
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
67
b. die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 40 m2.
2.51.3 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een gehandicapte alleenstaande waaraan zorg en dienstverlening wordt geboden, is een
subbrandcompartiment.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook
voldoende wordt beperkt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.56 zijn gegeven.
2.54 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.56 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.57 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.57.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt
beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.57.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.58 tot en met 2.60 zijn gegeven.
2.58 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.59 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.60 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitend constructie-onderdeel.
(NB: Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een
bewoner met een verstandelijke en / of lichamelijke handicap, waaraan zorg en dienstverlening wordt
geboden, is wel een subbrandcompartiment maar geen rookcompartiment. Een dranger is dus niet vereist.)
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.61 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig dat een rookcompartiment en een
subbrandcompartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
68
2.62 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.62.1 De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een
toegang van het subbrandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 30 m.
2.62.2 Een verblijfsruimte heeft ten minste twee toegangen, indien:
a. in die ruimte geen opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van die
ruimte groter is dan 75 m2, of
b. in die ruimte een opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van die
ruimte groter is dan 25 m2.
2.62.3 Ten minste een toegang als bedoeld in het eerste lid, van een gemeenschappelijke verblijfs-
ruimte is een toegang van het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, of bij ten minste
een toegang begint een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten naar
een toegang van dat subbrandcompartiment voert. De toegang van die verblijfsruimte mag de
toegang van een andere verblijfsruimte zijn, op voorwaarde dat die ruimte ten minste twee
toegangen heeft waarbij een route begint die uitsluitend door verkeersruimten naar een toe-
gang van het subbrandcompartiment voert.
2.62.4 De loopafstand tussen de toegang van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten
minste een toegang van het brandcompartiment of het subbrandcompartiment waarin die
ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.
2.62.5 Een toegang als bedoeld in het vierde lid, van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte, is
een toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment, of ter plaatse van die
toegang begint een route naar de toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompar-
timent. Een besloten ruimte op die route heeft ten minste een niet-ioniserende rookmelder die
is aangesloten op de brandmeldinstallatie van het gezinsvervangende tehuis als bedoeld in
afdeling 5.1.
2.62.6 Indien volgens het eerste tot en met derde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen
een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.63 Subbrandcompartiment (artikel 2.147 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ten minste een toegang van een subbrandcompartiment in een gezinsvervangend tehuis als
bedoeld in artikel 2.62:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert.
2.63.2 Het eerste lid geldt uitsluitend voor een subbrandcompartiment waarin een gemeenschappe-
lijke verblijfsruimte ligt, in een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2
niet gelegen in een woongebouw.
2.64 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.
2.64.2 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de
gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan:
- 500 m2 in een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m
2 niet gelegen
in een woongebouw, of
- 800 m2 in een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m
2 gelegen in een
woongebouw.
2.64.3 Indien volgens het tweede lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een
veilige plaats kan worden bereikt.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.68 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
69
2.66 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.67 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfs-
ruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.67.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.67.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.67.4 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.68 Subbrandcompartiment (artikel 2.164 en 2.157 NB Bouwbesluit 2003
2.68.1 Ter plaatse van de toegang van een subbrandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.
2.68.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
subbrandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van
die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.
2.68.3 In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk
samenvallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander
subbrandcompartiment grenst.
2.68.4 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte aan een ander subbrandcom-
partiment grenzen, indien:
a. het samenvallende gedeelte aan niet meer dan één ander subbrandcompartiment grenst,
b. de toegang van het subbrandcompartiment en de toegang van het andere subbrandcom-
partiment recht tegenover elkaar liggen en
c. het samenvallende gedeelte niet langs een beweegbaar constructie-onderdeel voert, tenzij
dit deel uitmaakt van de toegang van het andere subbrandcompartiment.
2.68.5 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte in een trappenhuis liggen en
aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien:
a. de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappen-
huis niet groter is dan 800 m2, geen vloer van een verblijfsruimte van die woonfuncties
hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van de woonfuncties een gebruiks-
oppervlakte heeft van meer dan 150 m2,
b. op dat trappenhuis niet meer dan zes woonfuncties zijn aangewezen, waarvan geen vloer
van een verblijfsruimte hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of
c. dat trappenhuis een veiligheidstrappenhuis is.
2.68.6 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.69 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in
geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.69.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.70 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.70 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,85 m en een hoogte van ten minste 1,9 m. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor
zover deze over een trap voert.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
70
2.71 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.71.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.67,
eerste en tweede lid, en 2.68, eerste lid.
2.71.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.72 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.73 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.74 Draairichting deur (artikel 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
Een deur tussen een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, en een vlucht-
trappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
2.75 Loopafstand (artikel 2.172 NB Bouwbesluit 2003)
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die
in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet
voor een vluchttrappenhuis.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand
kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een bestaand gezinsvervangend tehuis met een lift heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.78 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment of een rookcompartiment
en ten minste een toegang van een vluchttrappenhuis is niet groter dan 45 m.
2.78.2 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment en ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 90 m.
2.79 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.80 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van
brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003)
2.81.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan
20 m boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blus-
leiding.
2.81.2 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
71
brandslanghaspel.
2.82 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 50 m.
2.82.2 Het aantal brandslanghaspels is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en
elk punt van een vloer van het gezinsvervangend tehuis niet groter is dan de lengte van de
brandslang, vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf
de toegang van het gezinsvervangend tehuis door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.83 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.83.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.81, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.83.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.12, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.83.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
AFDELING 2.24 TOEGANG VAN EEN BOUWWERK
2.84 Functionele eis (artikel 2.212 Bouwbesluit 2003)
2.84.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis met een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte
heeft zodanige voorzieningen dat veel voorkomende criminaliteit wordt tegengegaan.
2.84.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.85 zijn gegeven.
2.85 Aanwezigheid (artikel 2.213 Bouwbesluit 2003)
2.85.1 Een afsluitbare toegang van een gezinsvervangend tehuis heeft een zelfsluitende deur die van
buitenaf uitsluitend met een sleutel kan worden geopend.
2.85.2 Indien het gezinsvervangend tehuis uitsluitend bereikbaar is via een afsluitbare gemeenschap-
pelijke verkeersruimte, heeft ten minste een toegang van het gezinsvervangend tehuis aan de
buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven, dat in (een in) overleg
met de brandweer nader te bepalen ruimte(n) waarneembaar is.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing
voor een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte
met een netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat
het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende
wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
72
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis waarin zich een opstelplaats voor een verbrandings-
toestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de
gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.10 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.10 Kap (artikel 3.105 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.6, is, ter voor-
koming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.11 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.11.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat
kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.12 tot en met 3.14 zijn gegeven.
3.12 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een gezinsvervangend tehuis heeft een voorziening voor drinkwater.
3.13 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.14 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
73
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige
vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat
daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 tot en met 4.6 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
4.4.1 Een gebruiksfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.4.2 Een woonfunctie heeft een totale vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van ten minste 14 m2.
4.4.3 De vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van een woonfunctie als bedoeld in het tweede lid,
mag op 10 m2 na deel uitmaken van gemeenschappelijke verblijfsruimten.
4.4.4 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten
minste 7,5 m2 en een breedte van ten minste 2,4 m.
4.5 Bereikbaarheid (artikel 4.32 Bouwbesluit 2003)
Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, is vanaf de toegang van de woon-
functie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke ruimten van de woonfunctie, zonder het
betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.
4.6 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
Een vloeroppervlakte van een verblijfsruimte heeft een hoogte boven de vloer van ten minste
2,1 m.
AFDELING 4.15 OPSTELPLAATS VOOR EEN AANRECHT EN OPSTELPLAATS VOOR EEN
KOOKTOESTEL
4.7 Functionele eis (artikel 4.83 Bouwbesluit 2003)
4.7.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kook-
toestel, zodat vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.
4.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.8 en 4.9 zijn gegeven.
4.8 Aanwezigheid (artikel 4.84 Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een woonfunctie heeft in dezelfde besloten ruimte een opstelplaats voor een aanrecht en een
opstelplaats voor een kooktoestel.
4.8.2 Het eerste lid geldt niet, indien in een gemeenschappelijke verblijfsruimte waarop de woon-
functie is aangewezen, een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht en een opstel-
plaats voor een gemeenschappelijk kooktoestel aanwezig zijn.
4.8.3 Een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid, bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van
7,5 m2 als bedoeld in artikel 4.4, vierde lid.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezinsvervangende tehuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
74
4.9 Afmetingen (artikel 4.85 Bouwbesluit 2003)
4.9.1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, heeft een vloeropper-
vlakte van ten minste 0,7 m x 0,4 m.
4.9.2 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid,
heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 0,5 m.
4.9.3 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.8, eerste en tweede lid, heeft een
vloeroppervlakte van ten minste 0,4 m x 0,4 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.10 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.10.1 Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat
verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.11 en 4.12 zijn gegeven.
4.11 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand gezinsvervangend tehuis heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats
voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een
publieke voorziening voor verwarming.
4.12 Plaatsbepaling (artikel 4.92 e 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
4.12.1 Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.11, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een
toiletruimte of badruimte.
4.12.2 Een opstelplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert.
4.12.3 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel, als bedoeld in artikel 4.11, ligt in
een stookruimte.
4.12.4 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN
6.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een bestaand gezinsvervangend tehuis of een gedeelte
van dat gebouw een eis is gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt
van een ander gebouw waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van
de gestelde eisen.
6.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande gezinsvervangende tehuizen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
75
GEZONDHEIDSZORGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een gezondheidszorggebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn
constructie en inrichting is bestemd voor doeleinden voor medische verpleging, verzorging, of
behandeling dan wel voor medisch onderzoek.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN
6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het
gezondheidszorggebouw bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht
zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gezondheidszorgfunctie voor niet aan bed gebonden patiënten, waarvan een vloer van
een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven het meetniveau, gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.3 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.2 aange-
geven hoofddraagconstructie van een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden
patiënten, gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden bij de volgens
NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
76
Tabel 2.12.2 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (Bouwbesluit 2003)
hoofddraagconstructie tijdsduur van de
brandwerendheid met
betrekking tot
bezwijken in minuten
indien een vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie hoger ligt dan
5 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau
30
indien een vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie hoger ligt dan
13 m boven het meetniveau
60
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen
voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een bijeenkomstfunctie dat
mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van
hoogteverschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
77
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een gezondheidszorgfunctie dat niet
mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een gezondheidszorgfunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen
die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een gezondheidszorgfunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een gezondheidszorgfunctie dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die
voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
78
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid,
onverminderd het derde lid, tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen
met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een gezondheidszorgfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een gezondheidszorgfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtings-
installatie volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
79
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het
gebouw veilig kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.72, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.77.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten op een voorziening
voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Van een verblijfsruimte voor bezoekers
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
n.t.
n.t.
Van een andere verblijfsruimte
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
900 m2
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
80
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat
veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke
situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert in een gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert in een andere gezondheidszorgfunctie, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
81
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende
wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 en 2.105 NB Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.46.6 Een brandcompartiment waarin een gedeelte van een gezondheidszorgfunctie bestemd voor
aan bed gebonden patiënten ligt, heeft per bouwlaag een gebruiksoppervlakte die kleiner is
dan 77% van de totale gebruiksoppervlakte aan brandcompartiment op die bouwlaag.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van
brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.53 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een al dan niet gemeenschappelijke ruimte bestemd voor aan bed gebonden patiënten ligt in
een subbrandcompartiment. Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meter-
ruimte, en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.8.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
82
2.51 Omvang (artikel 2.122 en 2.117 NB Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment omvat uitsluitend een of meer verblijfsruimten voor aan bed
gebonden patiënten en ruimten die ten dienste staan van die verblijfruimten met een totale
gebruiksoppervlakte van:
a. niet meer dan 50 m2, indien die verblijfsruimten niet permanent worden bewaakt, of
b. niet meer dan 500 m2, indien die verblijfsruimten permanent worden bewaakt.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
2.52.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
2.52.2 Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende besloten ruimte die
toegang geeft tot dat subbrandcompartiment een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag het oppervlak gelegen onder die deur buiten
beschouwing, indien dat oppervlak niet groter is dan 0,02 m2, en de hoogte van dat oppervlak,
gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.
2.53 Zelfsluitende deur (artikel 2.124 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor
de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweeg-
baar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.54 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.54.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook vol-
doende wordt beperkt.
2.54.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.55 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.55 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
2.55.1 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie
met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1
.
2.55.2 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel in een gedeelte voor aan bed
gebonden patiënten aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waar-
door een rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde
rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.55.3 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel in een ander gedeelte aan een
zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije
vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van
ten hoogste 5,4 m-1
.
2.55.4 Een constructie-onderdeel in een gedeelte voor aan bed gebonden patiënten heeft aan een zijde
die grenst aan de binnenlucht in een ruimte waardoor een verkeersroute voert, die ligt tussen
de toegang van een subbrandcompartiment en een toegang van het rookcompartiment waarin
het subbrandcompartiment ligt, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rook-
dichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.56 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Artikel 2.55, tweede tot en met vierde lid, geldt niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer
b. een hellingbaan en
c. een trap.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
83
2.57 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.55 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.58 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt
beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 tot en met 2.62 zijn gegeven.
2.59 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.60 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Voor een verblijfsruimte voor bezoekers
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m n.t. n.t.
Voor een andere verblijfsruimte
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 45 m n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.61 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.62 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.63 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrand-
compartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.63.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.64 tot en met 2.66 zijn gegeven.
2.64 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte in een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten en een andere
gezondheidszorgfunctie, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
vloeroppervlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de tabel op de
volgende pagina aangegeven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
84
Voor een verblijfsruimte voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 n.t. n.t.
Voor een andere verblijfsruimte Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, dan wel de patiënten
niet in staat zullen zijn om de vluchtsnelheid te ontwikkelen waarop de waarden in de boven-
staande tabel zijn gebaseerd, moet voor het bepalen van het maximum aantal toe te laten
personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9 worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.64.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte voor bezoekers in een gezondheidszorg-
functie voor aan bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie, draait bij het
openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte
van die verblijfsruimte groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Voor een verblijfsruimte voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
n.t. n.t.
Voor een andere verblijfsruimte Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte in een gezondheidszorgfunctie voor aan
bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie, en ten minste een toegang van
die ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Voor een verblijfsruimte voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m n.t. n.t.
Voor een andere verblijfsruimte Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.64.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.64.6 Het vijfde lid geldt niet voor een verblijfsruimte die in een subbrandcompartiment in een
gedeelte voor aan bed gebonden patiënten ligt.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
85
2.64.7 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.64.8 Ten minste een toegang van een verblijfsruimte voor aan bed gebonden patiënten en ten
minste een verkeersroute die vanuit een aangrenzend brandcompartiment naar die toegang
voert, hebben een vrije doorgang waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van
1,2 m en een breedte van 1,1 m horizontaal kan worden voortbewogen. Deze verkeersroute
voert niet over een trap of door een lift.
2.64.9 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.65 Subbrandcompartiment (artikel 2.147 NB Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Ten minste een toegang van een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.50 in een
gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert.
2.66 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.66.1 Een rookcompartiment in een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten en een
andere gezondheidszorgfunctie, heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee,
indien de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in de onderstaande
tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Voor een rookcompartiment voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t.
Voor een ander rookcompartiment Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1000 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.66.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment in een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden patiënten en een
andere gezondheidszorgfunctie, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aange-
wezen gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2 vermenigvuldigd met de in de
onderstaande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.
Voor een rookcompartiment voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 n.t. n.t.
Voor een ander rookcompartiment Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, dan wel de patiënten
niet in staat zullen zijn om de vluchtsnelheid te ontwikkelen waarop de waarden in de boven-
staande tabel zijn gebaseerd, moet voor het bepalen van het maximum aantal toe te laten
personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9 worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
86
2.66.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment in een gezondheidszorgfunctie voor aan
bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie, draait bij het openen niet tegen
de vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rook-
compartiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Voor een rookcompartiment voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t.
Voor een ander rookcompartiment Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.66.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.64, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.66.5 Een besloten ruimte mede bestemd voor bezoekers in een gezondheidszorgfunctie voor aan
bed gebonden patiënten, een dito ruimte in een andere gezondheidszorgfunctie, alsmede een
andere besloten ruimte in een andere gezondheidszorgfunctie, waardoor een verkeersroute
voert heeft tussen twee toegangen een loopafstand die niet groter is dan 40 m.
Een andere besloten ruimte in een gezondheidszorgfunctie voor aan bed gebonden
patiënten, waardoor een verkeersroute voert heeft tussen twee toegangen een loopafstand die
niet groter is dan 30 m.
2.66.6 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.67 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een
veilige plaats kan worden bereikt.
2.67.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.68 tot en met 2.70 zijn gegeven.
2.68 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.69 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfs-
ruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.69.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.69.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.69.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen voor een rookcompartiment in een gezondheidszorg-
functie dat niet is bestemd voor aan bed gebonden patiënten, de eerste gedeelten van de twee
rookvrije vluchtroutes samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment
die zijn aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in
de tabel op de volgende pagina.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
87
Voor een rookcompartiment voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t.
Voor een ander rookcompartiment Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.69.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen voor een rookcompartiment in een gezondheidszorg-
functie voor aan bed gebonden patiënten en een andere gezondheidszorgfunctie, de eerste
gedeelten van de twee vluchtroutes samenvallen, indien deze gedeelten een brand- en rook-
vrije vluchtroute zijn en de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is aange-
wezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onder-
staande tabel.
Voor een rookcompartiment voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t.
Voor een ander rookcompartiment Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.69.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen in een gezondheidszorgfunctie niet bestemd voor aan bed
gebonden patiënten de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend samenvallen over
een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden gedeelten die in
een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.69.7 De eerste gedeelten van de twee vluchtroutes als bedoeld in het vijfde lid, kunnen in een
gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten uitsluitend samenvallen
over een lengte van niet meer dan 20 m.
2.69.8 Ter plaatse van ten minste een toegang van een rookcompartiment in een gezondheidszorg-
functie voor aan bed gebonden patiënten, begint een rookvrije vluchtroute die naar een
toegang van een ander brandcompartiment voert. Het gedeelte van deze vluchtroute, dat tussen
de toegang van het rookcompartiment en de toegang van het andere brandcompartiment ligt,
voert niet over een trap of door een lift.
2.69.9 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.70 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.71 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.71.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in
geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.71.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.72 tot en met 2.77 zijn gegeven.
2.72 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,85 m en een hoogte van ten minste 1,9 m. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor
zover deze over een trap voert.
2.72.2 In afwijking van het eerste lid, heeft een rookvrije vluchtroute in een gedeelte bestemd voor
aan bed gebonden patiënten die voert naar een ander brandcompartiment, een vrije doorgang
waardoor een blok met een lengte van 2,3 m, een hoogte van 1,2 m en een breedte van 1,1 m
horizontaal kan worden voortbewogen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
88
2.73 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.73.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.69, eerste
lid.
2.73.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.74 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.75 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.76 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, in een gedeelte voor aan bed gebonden patiënten
en een ander gedeelte, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in, indien de totale op
die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter is dan de in de onder-
staande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Voor een gedeelte voor bezoekers Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t.
Voor een ander gedeelte Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.76.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.66, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.77 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.78 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand
kan worden bestreden.
2.78.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.79 tot en met 2.81 zijn gegeven.
2.79 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.80 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.80.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.80.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
89
2.81 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.82 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van
brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.82.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.83 tot en met 2.85 zijn gegeven.
2.83 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.83.1 Een gezondheidszorggebouw met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m
boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.83.2 Een gezondheidszorgfunctie bestemd voor aan bed gebonden patiënten heeft ten minste een al
dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.83.3 Een andere gezondheidszorgfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2,
heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.83.4 Een andere gezondheidszorgfunctie met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan
250 m2, maar niet groter dan 500 m
2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke
minibrandslanghaspel.
2.83.5 Een andere gezondheidszorgfunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2,
heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van
6 kg blusmiddel.
2.84 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.84.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.84.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loopaf-
stand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de gebruiks-
functie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.85 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.85.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.83, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.85.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, tweede en derde lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.85.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, tweede en derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.85.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, vierde lid is aangesloten op een voorzie-
ning voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.85.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.83, vierde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
90
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.86 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.86.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment
waarvan de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld
in afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.86.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.87 tot en met 2.89 zijn gegeven.
2.87 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.88 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.89 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing
voor een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte
met een netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat
het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende
wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandings-
toestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de
gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
91
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat
kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een gezondheidszorgfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige
vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat
daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een gezondheidszorgfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte voor het verblijf van personen niet ouder van vijf jaar heeft een vloerop-
pervlakte van ten minste 5 m2.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Gezondheidszorggebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
92
Een andere verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande gezondheidszorgfunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat
verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een gezondheidszorgfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een
stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke
voorziening voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande gezondheidszorggebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
93
HORECAGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een horecagebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor het bedrijfsmatig verstrekken van consumpties en het gebruik daarvan ter
plaatse.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande horecafunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande horecafunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw bij
brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor
instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
94
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande horecafunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen vol-
doende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een bijeenkomstfunctie dat
mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande horecafunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogte-
verschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een horecafunctie dat niet mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een horecafunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die
voldoen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
95
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een horecafunctie dat mede bestemd is
voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een horecafunctie dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die voldoen aan
de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven een trede-
vlak geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.5 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
96
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande horecafunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een horecafunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een horecafunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie
volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande horecafunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig
kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
97
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten op een voorziening
voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
n.t.
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande horecafunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande horecafunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan
worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende
openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
98
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie vol-
doende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 en 2.93 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.10 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
99
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende
wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
100
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
101
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2 75 m2 187,5 m2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande horecafunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
102
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen, en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande horecafunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
103
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande horecafunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande horecafunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.77.1 Een horecafunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het
meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
104
2.77.2 Een horecafunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2, heeft ten minste een
al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.77.3 Een horecafunctie met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan 250 m2, maar niet
groter dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minibrandslanghaspel.
2.77.4 Een horecafunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2, heeft ten minste een
al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van het horeca-
gebouw door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
2.79.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid is aangesloten op een voor-
ziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.79.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande horecafunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waarvan
de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in
afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
105
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande horecafunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande horecafunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
106
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande horecafunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een horecafunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande horecafunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije door-
gang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande horecafunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
4.4.1 Een horecafunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.4.2 Een horecafunctie heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten
minste 35 m2 en een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,4 m.
4.5.4 In afwijking van het derde lid geldt, indien voor 1 november 2000 een vergunning is verleend
als bedoeld in artikel 3 van de Drank- en Horecawet en de bedrijfsvoering niet langer dan een
jaar onderbroken is, anders dan door overmacht, de in de vergunning vereiste hoogte met een
minimum van 2,1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
107
AFDELING 4.15 OPSTELPLAATS VOOR EEN AANRECHT EN OPSTELPLAATS VOOR EEN
KOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.83 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande horecafunctie heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel, zodat
vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 4.7 is gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.84 Bouwbesluit 2003)
Een horecafunctie heeft een opstelplaats voor een aanrecht.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.8 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een bestaande horecafunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmings-
apparatuur kan worden geplaatst.
4.8.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.9 en 4.10 zijn gegeven.
4.9 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een horecafunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stook-
toestel. Dit geldt niet indien het gebouw kan worden aangesloten op een publieke voorziening
voor verwarming.
4.10 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Horecagebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
108
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande horecagebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
109
INDUSTRIEGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een industriegebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor het bedrijfsmatige bewerken of opslaan van materialen en goederen, of voor
agrarische doeleinden.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande industriefunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande industriefunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het industrie-
gebouw bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar
voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
110
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande industriefunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen vol-
doende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, in een gedeelte van een industriefunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met
een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande industriefunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogte-
verschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
In een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie, wordt een hoogteverschil tussen
vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren op een verkeersroute die
deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aansluitende terrein, dat groter is
dan 0,22 m, overbrugd door een vaste trap of een vaste hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een industriefunctie dat niet mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een industriefunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die vol-
doen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
111
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een industriefunctie dat mede bestemd
is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een industriefunctie dat mede bestemd is voor bezoekers, hebben afmetingen die voldoen
aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
112
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid,
onverminderd het derde lid, tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen
met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande industriefunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie heeft een voorziening voor
elektriciteit.
2.24.2 Een industriefunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie
volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
113
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande industriefunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig
kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 In een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie heeft een verblijfsruimte een
verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtings-
sterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 In een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie heeft een verblijfsruimte die
mede bestemd is voor bezoekers, een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte
kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 In een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie, heeft een besloten ruimte waar-
door een rookvrije vluchtroute voert, een verlichtingsinstallatie die een verlichtingssterkte van
ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een hellingbaan waarover die rookvrije
vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel 2.66, en over een breedte die bestemd
is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel 2.71.
2.28.4 Een liftkooi in een lichte industriefunctie en een andere industriefunctie heeft een verlichtings-
installatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste
10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 In een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie, is een verlichtingsinstallatie van
een verblijfsruimte met een grotere vloeroppervlakte dan de in de onderstaande tabel aange-
geven grenswaarde, aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel
2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
900 m2
>900 m2
In de tabel wordt onder > verstaan: ongeacht de grootte van de vloeroppervlakte geen aansluiting op de voorziening voor
noodstroom voorgeschreven
2.30.2 In een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie, is een verlichtingsinstallatie van
een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert als bedoeld in artikel 2.28, derde
lid, aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi in een lichte industriefunctie en een andere
industriefunctie is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel
2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
114
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande industriefunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande industriefunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig
kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
115
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt
beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een industriefunctie ligt in een brandcompartiment. Dit geldt niet
voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbran-
dingstoestel, niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.7 en een liftschacht die
wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de
eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.7 in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.45.4 Een niet besloten verblijfsruimte ligt in een brandcompartiment.
2.45.5 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie met een gebruiksopper-
vlakte van niet meer dan 2000 m2 en een volgens NEN 6090 bepaalde vuurbelasting van ten
hoogste 500 MJ/m2.
2.45.6 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie met een
gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2, die uitsluitend is bestemd voor de opslag van
goederen of materialen, niet zijnde bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brand-
bevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen.
2.45.7 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een lichte industriefunctie, die uitsluitend is
bestemd voor het bedrijfsmatig telen, kweken of opslaan van gewassen of daarmee vergelijk-
bare producten, met een volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting van ten
hoogste 200 MJ/m2.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 3000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.7 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
116
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende
wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 45 m 60 m
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.55.3 Het tweede lid geldt niet, indien de bouwlagen met elkaar in open verbinding staan, tenzij de
op vloerniveau gemeten open verbinding kleiner of gelijk is aan 25% van de kleinste vloerop-
pervlakte van de bouwlagen die binnen de omhullende scheidingsconstructies van het rook-
compartiment liggen.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
117
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 0,37
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
750 m2
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m 40 m
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
118
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1000 m2
1000 m2
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 0,2
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande industriefunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
119
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
4500 m2
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande industriefunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval
van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
120
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande industriefunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande industriefunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand,
dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.77.1 Een gebouw met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meet-
niveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.77.2 Een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte die
groter is dan 1000 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
121
2.77.3 Een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie met een gebruiksoppervlakte die
gelijk is of groter dan 250 m2, maar niet groter dan 1000 m
2, heeft ten minste een al dan niet
gemeenschappelijke minibrandslanghaspel.
2.77.4 Een industriefunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2, heeft ten minste
een al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van het industrie-
gebouw door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.79.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid is aangesloten op een voor-
ziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.79.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande industriefunctie met een brandcompartiment waarvan de gebruiksoppervlakte
groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in afdeling 2.13, onderscheiden-
lijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
122
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande industriefunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande industriefunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande industriefunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan
worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
123
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie heeft een voorziening voor drink-
water.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater in een industriefunctie niet bestemd voor lichte industrie
heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande industriefunctie niet zijnde een lichte industriefunctie heeft toegangen en
verkeersroutes met een zodanige vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande industriefunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin
de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een industriefunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 4 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande industriefunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwar-
mingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 4.7 is gegeven.
4.7 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Industriegebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
124
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande industriegebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
125
KAMERVERHUURGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een kamerverhuurgebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie
en inrichting is bestemd voor het kamergewijze woonruimte verschaffen aan personen die niet in
gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwonen.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw
bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor
instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.1 aange-
geven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden
bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij
brand.
Tabel 2.12.1 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (Bouwbesluit 2003)
hoofddraagconstructie tijdsduur van de
brandwerendheid met
betrekking tot bezwijken
in minuten
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan
7 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau
30
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan
13 m boven het meetniveau
60
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
126
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen
voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8, 2.9 en 2.10 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
2.8.1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1 meter hoger ligt dan een
aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.
2.8.2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:
a. een trap of
b. een hellingbaan.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.22 Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,1 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.11 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.11.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van
hoogteverschillen.
2.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.12 is gegeven.
2.12 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aan-
sluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.13 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.13.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.13.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.14 tot en met 2.17 zijn gegeven.
2.14 Afmetingen trap (artikel 2.34 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.14.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte hebben
afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
127
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.12, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.16 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.16.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.16.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een
tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
2.17 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.12, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.18 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.18.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.18.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.19 tot en met 2.21 zijn gegeven.
2.19 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.20 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.21 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.21.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.21.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,1 m.
2.21.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de helling-
baan geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
128
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.22 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.22.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.23 tot en met 2.25 zijn gegeven.
2.23 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Een bestaan kamerverhuurgebouw heeft een voorziening voor noodstroom indien de
verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.29, moet zijn aangesloten op een voorziening voor
noodstroom.
2.24 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.25 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.25.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.26 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw
veilig kan worden verlaten.
2.26.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.27 tot en met 2.30 zijn gegeven.
2.27 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een hel-
lingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in het eerste
lid van artikel 2.70.
2.27.2 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.27, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid.
2.29 Noodverlichting (artikel 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.
2.30 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.60 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.29, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.27
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
129
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.31 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.31.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een veilige voorziening voor gas.
2.31.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.32 en 2.33 zijn gegeven.
2.32 Aanwezigheid (artikel 2.73 en 2.70, lid 3 NB Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een voorziening voor gas heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet
van gas.
2.32.2 Een voorziening voor gas heeft een aansluitpunt bij elke opstelplaats voor een op gas gestookt
verbrandingstoestel.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat
veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke
situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
130
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.42.1 De artikelen 2.40 en 2.41 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.42.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt
beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een bestaand kamerverhuurgebouw ligt in een brandcompartiment.
Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor
een verbrandingstoestel, niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid,
en een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rook-
productie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.12, derde en vierde lid, in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 In een brandcompartiment van een bestaand kamerverhuurgebouw liggen uitsluitend woon-
functies.
2.46.3 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.4 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid, is een brandcompartiment.
2.46.5 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
131
timent.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.107 NB Bouwbesluit 2003)
2.48.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.48.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een kamer die blijkens haar afmetingen, con-
structie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een persoon die niet in gezinsverband of
een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van
brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.53 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een al dan niet gemeenschappelijke ruimte ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet
voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
2.51 Omvang (artikel 2.122 Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.50, omvat uitsluitend niet-gemeenschap-
pelijke ruimten van een gebruiksfunctie en een of meer nevenfuncties van die gebruiksfunctie.
2.51.3 Een subbrandcompartiment met een gemeenschappelijke verblijfsruimte omvat uitsluitend met
die verblijfsruimte in verbinding staande gemeenschappelijke verblijfsruimten, gemeenschap-
pelijke verkeersruimten, gemeenschappelijke toiletruimten en gemeenschappelijke bad-
ruimten.
2.51.4 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samen-
woont, een gemeenschappelijke keuken en een gemeenschappelijke verblijfsruimte zijn sub-
brandcompartimenten.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een sub-
brandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30
minuten.
2.53 Zelfsluitende deur (artikel 2.124 en 2.119 NB Bouwbesluit 2003)
2.53.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.53.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een kamer die blijkens haar afmetingen, con-
structie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een persoon die niet in gezinsverband of
een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
132
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.54 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.54.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook vol-
doende wordt beperkt.
2.54.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.55 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.55 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.56 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.57 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.58 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt
beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 tot en met 2.61 zijn gegeven.
2.59 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.60 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.61 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitend constructie-onderdeel.
2.61.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een kamer die blijkens haar afmetingen, con-
structie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een persoon die niet in gezinsverband of
een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont.
(NB: De bovengenoemde kamer is wel een subbrandcompartiment maar geen rookcompartiment. Een dranger is
dus niet vereist.)
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.62 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.62.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrand-
compartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.62.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.63 en 2.64 zijn gegeven.
2.63 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte in een kamer die blijkens haar
afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een persoon die niet in
gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont, en ten minste een toe-
gang van het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
133
2.63.2 Een toegang als bedoeld in het eerste lid, van de verblijfsruimte, is een toegang van het sub-
brandcompartiment, of ter plaatse van die toegang begint een route naar de toegang van een
brandcompartiment of een subbrandcompartiment. Een besloten ruimte op die route heeft een
niet-ioniserende rookmelder die is aangesloten op een voorziening voor elektriciteit en die
voldoet aan de primaire inrichtingseisen en de primaire producteisen volgens NEN 2555.
2.64 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.
2.64.2 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de
gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan 500 m2.
2.64.3 Indien volgens het tweede lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een
veilige plaats kan worden bereikt.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.68 zijn gegeven.
2.66 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.67 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfs-
ruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.67.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.67.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.67.4 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.68 Subbrandcompartiment (artikel 2.164 en 2.157 NB Bouwbesluit 2003
2.68.1 Ter plaatse van de toegang van een subbrandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.
2.68.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
subbrandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van
die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.
2.68.3 In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk
samen vallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander
subbrandcompartiment grenst.
2.68.4 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte aan een ander subbrandcom-
partiment grenzen, indien:
a. het samenvallende gedeelte aan niet meer dan één ander subbrandcompartiment grenst,
b. de toegang van het subbrandcompartiment en de toegang van het andere subbrandcom-
partiment recht tegenover elkaar liggen en
c. het samenvallende gedeelte niet langs een beweegbaar constructie-onderdeel voert, tenzij
dit deel uitmaakt van de toegang van het andere subbrandcompartiment.
2.68.5 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte in een trappenhuis liggen en
aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien:
a. de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappen-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
134
huis niet groter is dan 800 m2, geen vloer van een verblijfsruimte van die woonfuncties
hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van de woonfuncties een gebruiks-
oppervlakte heeft van meer dan 150 m2,
b. op dat trappenhuis niet meer dan zes woonfuncties zijn aangewezen, waarvan geen vloer
van een verblijfsruimte hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of
c. dat trappenhuis een veiligheidstrappenhuis is.
2.68.6 In afwijking van het eerste en derde lid kan voor een kamer die blijkens haar afmetingen,
constructie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een persoon die niet in gezinsver-
band of een daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont en die uitsluitend door een zelfred-
zame persoon zal worden bewoond, worden volstaan met één vluchtroute die niet van rook is
gevrijwaard, doch is voorzien van onderling gekoppelde niet-ioniserende rookmelders die zijn
aangesloten op een voorziening voor elektriciteit en voldoen aan de primaire inrichtingseisen
en de primaire producteisen volgens NEN 2555, welke bij brand in alle kamers een duidelijk
hoorbaar signaal geven, mits:
a. de vloer van de kamer niet hoger ligt dan 3,5 m boven het meetniveau, en men zich vanuit
de kamer via een raam of vanaf een balkon via springen in veiligheid kan brengen, of
door de brandweer kan worden gered.
b. de vloer van de kamer niet hoger ligt dan 7 m boven het meetniveau, en men vanuit de
kamer door de brandweer met behulp van de op het brandweervoertuig aanwezige hand-
ladder via een raam of vanaf een balkon kan worden gered.
c. de vloer van de kamer tussen de 7 m en de 12,5 m boven het meetniveau ligt, en men van-
uit de kamer door de brandweer met behulp van een redvoertuig (autoladder) via een
raam of vanaf een balkon kan worden gered.
d. vanuit de kamer via een kooiladder naar het aansluitende terrein kan worden gevlucht en
van daaruit direct de openbare weg kan worden bereikt, dan wel naar een voor de brand-
weer goed bereikbare plaats kan worden gevlucht waar op veilige wijze de komst van de
brandweer kan worden afgewacht.
e. de vloer van de kamer niet hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en vanuit de
kamer via uitstap- en/of overstapmogelijkheden op veilige wijze naar een voor de brand-
weer goed bereikbare plaats kan worden gevlucht waar op veilige wijze de komst van de
brandweer kan worden afgewacht.
2.68.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.69 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in
geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.69.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.70 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.70 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.70.2 Een raam als bedoeld in artikel 2.68, lid 6, van een kamer waaruit men zich door springen in
veiligheid kan brengen of door de brandweer moet kunnen worden gered, en een raam waaruit
men via een uitstap- en/of een overstapmogelijkheid naar een kooiladder of een belendend
gebouw moet kunnen vluchten, heeft een vrije doorgang met een breedte van ten minste 0,5 m
en een hoogte van ten minste 0,8 m. De afstand tussen de onderzijde van dit raam en de
bovenkant van de vloer van de kamer waaruit moet worden gevlucht, is niet groter dan 1 m.
2.71 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.71.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.67,
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
135
eerste en tweede lid, en 2.68, eerste lid.
2.71.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.72 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.73 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.74 Draairichting deur (artikel 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
Een deur tussen een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, en een vlucht-
trappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
2.75 Loopafstand (artikel 2.172 NB Bouwbesluit 2003)
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die
in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet
voor een vluchttrappenhuis.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand
kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een bestaand kamerverhuurgebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor
het verblijven van mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet
gemeenschappelijke brandweerlift.
2.78 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment of een rookcompartiment
en ten minste een toegang van een vluchttrappenhuis is niet groter dan 45 m.
2.78.2 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment en ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 90 m.
2.79 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.80 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van
brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.81.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan
20 m boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blus-
leiding.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
136
2.81.2 Een bestaand kamerverhuurgebouw met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2,
heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.81.3 Een bestaand kamerverhuurgebouw met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan
250 m2, maar niet groter is dan 500 m
2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke
minibrandslanghaspel.
2.81.4 Een bestaand kamerverhuurgebouw met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2,
heeft op elke verdieping ten minste een al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel
met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.82 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.82.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk mini brandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een bestaand kamerverhuurgebouw niet groter is dan de lengte van de brandslang,
vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang
van het gebouw door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.83 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.83.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.81, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.83.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.12, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.83.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.83.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, derde lid is aangesloten op een voor-
ziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.12.
2.83.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.24 TOEGANG VAN EEN BOUWWERK
2.84 Functionele eis (artikel 2.212 Bouwbesluit 2003)
2.84.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw met een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte
heeft zodanige voorzieningen dat veel voorkomende criminaliteit wordt tegengegaan.
2.84.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.85 zijn gegeven.
2.85 Aanwezigheid (artikel 2.213 Bouwbesluit 2003)
2.85.1 Een afsluitbare toegang van een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een zelfsluitende deur
die van buitenaf uitsluitend met een sleutel kan worden geopend.
2.85.2 Indien een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woon-
ruimte voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
137
samenwoont, uitsluitend bereikbaar is via een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte,
heeft ten minste een toegang van het kamerverhuurgebouw aan de buitenkant een voorziening
waarmee een signaal kan worden gegeven, dat in een niet-gemeenschappelijke ruimte van een
op die toegang aangewezen kamer waarneembaar is.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor
een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.10 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.10 Kap (artikel 3.105 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.6, is, ter voor-
koming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
138
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.11 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.11.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan
worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.12 tot en met 3.14 zijn gegeven.
3.12 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een kamerverhuurgebouw heeft een voorziening voor drinkwater.
3.13 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.14 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije
doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat
daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 tot en met 4.6 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
4.4.1 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samen
woont, heeft een of meer verblijfsruimten.
4.4.2 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samen
woont, heeft een totale vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van ten minste 14 m2.
4.4.3 De vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van een woonfunctie als bedoeld in het tweede lid,
mag op 10 m2 na deel uitmaken van gemeenschappelijke verblijfsruimten.
4.4.4 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samen
woont, heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten minste 7,5 m2 en
een breedte van ten minste 2,4 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
139
4.5 Bereikbaarheid (artikel 4.32 Bouwbesluit 2003)
Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, is vanaf de toegang van de woon-
functie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke ruimten van de woonfunctie, zonder het
betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.
4.6 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
Een vloeroppervlakte van een verblijfsruimte heeft een hoogte boven de vloer van ten minste
2,1 m.
AFDELING 4.15 OPSTELPLAATS VOOR EEN AANRECHT EN OPSTELPLAATS VOOR EEN
KOOKTOESTEL
4.7 Functionele eis (artikel 4.83 Bouwbesluit 2003)
4.7.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel,
zodat vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.
4.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.8 en 4.9 zijn gegeven.
4.8 Aanwezigheid (artikel 4.84 Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samen
woont, heeft in dezelfde besloten ruimte een opstelplaats voor een aanrecht en een opstelplaats
voor een kooktoestel.
4.8.2 Het eerste lid geldt niet, indien in een gemeenschappelijke verblijfsruimte waarop de woon-
functie is aangewezen, een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht en een opstel-
plaats voor een gemeenschappelijk kooktoestel aanwezig zijn.
4.8.3 Een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid, bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van
7,5 m2 als bedoeld in artikel 4.4, vierde lid.
4.9 Afmetingen (artikel 4.85 Bouwbesluit 2003)
4.9.1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, heeft een vloeropper-
vlakte van ten minste 0,7 m x 0,4 m.
4.9.2 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid,
heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 0,5 m.
4.9.3 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.8, eerste en tweede lid, heeft een
vloeroppervlakte van ten minste 0,4 m x 0,4 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.10 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.10.1 Een bestaand kamerverhuurgebouw heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwar-
mingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.11 en 4.12 zijn gegeven.
4.11 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een persoon die niet in gezinsverband of een daarmee vergelijkbare woonvorm samen
woont, heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel. Dit geldt
niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor
verwarming.
4.12 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
4.12.1 Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.11, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een
toiletruimte of badruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kamerverhuurgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
140
4.12.2 Een opstelplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert.
4.12.3 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel, als bedoeld in artikel 4.11, ligt in
een stookruimte.
4.12.4 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN
6.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een bestaand kamerverhuurgebouw of een gedeelte van
dat gebouw een eis is gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van
een ander gebouw waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de
gestelde eisen.
6.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande kamerverhuurgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
141
KANTOORGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een kantoorgebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor doeleinden van administratie.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het kantoorgebouw
bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor
instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
142
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande kantoorfunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen vol-
doende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, in een gedeelte van een kantoorfunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met
een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogtever-
schillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een kantoorfunctie dat niet mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een kantoorfunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die vol-
doen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
143
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een kantoorfunctie dat mede bestemd
is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een kantoorfunctie dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die voldoen
aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
144
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een kantoorfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een kantoorfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie
volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig
kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
145
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten is op een voor-
ziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
900 m2
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig
kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
146
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie vol-
doende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt
beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
147
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende
wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 45 m n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
148
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
149
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1000 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Een besloten ruimte waardoor een verkeersroute voert heeft tussen twee toegangen een loop-
afstand die niet groter is dan 40 m.
2.60.6 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
150
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
151
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande kantoorfunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
152
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003 en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.77.1 Een kantoorfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het
meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.77.2 Een kantoorfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2, heeft ten minste een
al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.77.3 Een kantoorfunctie met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan 250 m2, maar niet
groter dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minibrandslanghaspel.
2.77.4 Een kantoorfunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2, heeft ten minste
een al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de kantoor-
functie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
153
2.79.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid is aangesloten op een voorzie-
ning voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.79.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande kantoorfunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waarvan
de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in
afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
154
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande kantoorfunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een kantoorfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije door-
gang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
155
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een kantoorfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande kantoorfunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmings-
apparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een kantoorfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stook-
toestel. Dit geldt niet indien de kantoorfunctie kan worden aangesloten op een publieke
voorziening voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kantoorgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
156
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande kantoorgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
157
KINDERDAGVERBLIJVEN / PEUTERSPEELZALEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Kinderdagverblijf: een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor het in georganiseerd verband in één of meer groepen opvangen van
kinderen van 0 tot 4 jaar. In een kinderdagverblijf kunnen kinderen in de dag- en ook wel in de avond-
en nachtsituatie slapend aanwezig zijn.
Peuterspeelzaal: een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor het in georganiseerd verband in één of meer groepen opvangen van
kinderen vanaf 2 jaar tot het moment waarop zij basisonderwijs kunnen volgen.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een bouwconstructie die
gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop
werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een bouwconstructie die
zodanig is dat het kinderdagverblijf en de peuterspeelzaal bij brand gedurende enige tijd
kunnen worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
158
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal bevatten voorzieningen waardoor
het van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.22 en 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer
geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m voor kinderopvang voor kinderen jonger dan
4 jaar.
2.10.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid heeft geen openingen met een breedte groter dan:
a. 0,5 m voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar, en
b. 0,2 m voor andere kinderopvang.
2.10.4 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een kinderopvang voor
kinderen ouder dan 4 jaar, dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m
boven de vloer geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen
opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben voorzieningen voor het
veilig overbruggen van hoogteverschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
159
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een kinderdagverblijf en een peuter-
speelzaal dat niet mede bestemd is voor kinderen en/of bezoekers, heeft afmetingen die
voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal dat niet mede bestemd is voor kinderen en/of
bezoekers hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een kinderdagverblijf en een peuter-
speelzaal dat mede bestemd is voor kinderen en/of bezoekers, heeft afmetingen die voldoen
aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal dat mede bestemd is voor kinderen en/of
bezoekers hebben afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,8 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan:
a. 0,1 m voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar, en
b. 0,2 m voor andere kinderopvang.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor kinderopvang van kinderen ouder dan 4 jaar, heeft een
afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor kinderen en bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen
0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
160
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,85 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de
hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m voor kinderopvang voor
kinderen jonger dan 4 jaar.
2.22.5 In een gedeelte mede bestemd voor kinderen ouder dan 4 jaar en bezoekers, heeft een
afscheiding als bedoeld in het eerste lid tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.6 In een gedeelte mede bestemd voor kinderen en bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen
0,2 m en 0,7 m boven de hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een veilige voorziening
voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal hebben een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal hebben een voorziening voor noodstroom indien
de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor
noodstroom.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
161
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een zodanige verlichtings-
installatie dat het kinderdagverblijf en de peuterspeelzaal veilig kunnen worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor kinderen en bezoekers heeft een verlichtings-
installatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van
ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in
artikel 2.71, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in
artikel 2.76.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten is op een voorzie-
ning voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
n.t.
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
162
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een veilige voorziening
voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben zodanige beweegbare
constructie-onderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden
gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig dat het ontstaan van
een brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig, dat brand zich niet
snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 en 2.92 NB Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
163
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die:
a. voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar, voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte;
b. voor andere kinderopvang, voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 en 2.93 NB Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
a. voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar, voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte;
b. voor andere kinderopvang, voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.42.1 De artikelen 2.40 en 2.41 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.42.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute
voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig dat de uitbreiding van
brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
164
2.46 Omvang (artikel 2.112 en 2.105 NB Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8, is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal waarin wordt geslapen zijn
zodanig dat uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling
2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.53 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.116 NB Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een verblijfsruimte waarin wordt geslapen, in een kinderopvang voor kinderen jonger dan
4 jaar of in een 24-uurs opvang, ligt in een subbrandcompartiment.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
2.51 Omvang (artikel 2.117 NB Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment met een verblijfsruimte waarin wordt geslapen is bestemd voor
niet meer dan 40 personen en heeft een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 200 m2.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.118 NB Bouwbesluit 2003)
2.52.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
2.52.2 Indien zich tussen een subbrandcompartiment en een aangrenzende besloten ruimte die toe-
gang geeft tot dat subbrandcompartiment een deur bevindt, blijft bij het bepalen van de weer-
stand tegen branddoorslag en brandoverslag het oppervlak gelegen onder die deur buiten
beschouwing, indien dat oppervlak niet groter is dan 0,02 m2, en de hoogte van dat oppervlak,
gemeten vanaf de vloer, niet groter is dan 0,05 m.
2.53 Zelfsluitende deur (artikel 2.119 NB Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor
de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweeg-
baar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
165
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.54 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.54.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig dat het zich snel
ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt.
2.54.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.55 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.55 Algemeen (artikel 2.131 en 2.126 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie
met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1
.
2.55.2 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten
ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot
brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 2, maar niet aan klasse 1, heeft dat constructie-
onderdeel aan die zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens
NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 2,2 m-1
.
2.55.3 Indien een constructie-onderdeel aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten
ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot
brandvoortplanting heeft die voldoet aan klasse 1, heeft dat constructie-onderdeel aan die
zijde, in afwijking van het eerste lid, een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde
rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.56 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.57 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.58 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig dat verspreiding van
rook voldoende wordt beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden
bereikt.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 tot en met 2.62 zijn gegeven.
2.59 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.60 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een subbrandcompartiment is een rookcompartiment.
2.60.2 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcompar-
timent waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.3 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
166
2.61 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.62 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.63 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig dat een rookcomparti-
ment en een subbrandcompartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.63.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.64 en 2.65 zijn gegeven.
2.64 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.64.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.64.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
167
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.64.6 Indien volgens het derde lid of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen
een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.64.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.65 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
75 m2
75 m2
75 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.65.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 0,85 m voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.65.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.65.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.64, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.65.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
168
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.66 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.66.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben voldoende vluchtroutes
waarlangs bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.
2.66.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.67 tot en met 2.69 zijn gegeven.
2.67 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.68 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.68.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit lid geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.68.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen, en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.68.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.68.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.68.5 Onverminderd het vierde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan:
a. 5 m voor kinderopvang van kinderen jonger dan 4 jaar, en
b. 15 m voor andere kinderopvang.
Bij het bepalen van de lengte worden gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten
beschouwing gelaten.
2.68.6 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.69 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.70 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben zodanig ingerichte rook-
vrije vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.70.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.71 tot en met 2.76 zijn gegeven.
2.71 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,85 m en een hoogte van ten minste 1,9 m. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor
zover deze over een trap voert.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
169
2.72 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.72.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.68, eerste
lid.
2.72.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.73 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.74 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.75 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.75.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.75.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.65, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.76 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.77 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.77.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal zijn zodanig dat personen kunnen
worden gered en brand kan worden bestreden.
2.77.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.78 tot en met 2.80 zijn gegeven.
2.78 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het
verblijven van mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, hebben een al dan niet
gemeenschappelijke brandweerlift.
2.79 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.79.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.80 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
170
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.81 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.81.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben zodanige voorzieningen
voor de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.81.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.82 tot en met 2.84 zijn gegeven.
2.82 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger
ligt dan 20 m boven het meetniveau, hebben ten minste een al dan niet gemeenschappelijke
droge blusleiding.
2.82.2 Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal hebben ten minste een al dan niet gemeenschap-
pelijke brandslanghaspel.
2.83 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.83.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.83.2 Het aantal brandslanghaspels is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en
elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang,
vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die vanaf de toegang van de
gebruiksfunctie niet door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.83.3 Bij het bepalen van de loopafstand als bedoeld in het tweede lid, wordt een constructie-onder-
deel niet zijnde een bouwconstructie, gelegen in een verblijfsruimte, buiten beschouwing
gelaten.
2.84 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.84.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.82, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.84.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.82, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.84.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.82, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.85 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.85.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal met een brandcompartiment of
subbrandcompartiment waarvan de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiks-
oppervlakte als bedoeld in afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, zijn zodanig ingericht dat
deze brandveilig zijn.
2.85.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.86 tot en met 2.88 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
171
2.86 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.87 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.88 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een zodanige voorziening
voor luchtverversing voor een meterruimte voor een voorziening voor gas, een liftschacht, een
gemeenschappelijke verkeersruimte, een ruimte met een netto inhoud van meer dan 3 m2 voor
het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal waarin zich een opstelplaats voor
een verbrandingstoestel bevindt, hebben een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat
geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
172
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een zodanige voorziening
voor drinkwater dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en
hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal hebben een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distri-
butienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben toegangen en verkeers-
routes met een zodanige vrije doorgang, dat het kinderdagverblijf en de peuterspeelzaal
voldoende toegankelijk zijn.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Een verkeersroute die begint bij een toegang van een verblijfsruimte, een toiletruimte, een
badruimte en een ruimte voor het bereiken van een liftkooi, heeft over de volle lengte een vrije
doorgang met een breedte van ten minste 0,85 m en een hoogte van ten minste 2,1 m.
De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor zover deze over een trap voert.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een of meer verblijfs-
ruimten die zodanig zijn dat daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten
kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 en 4.26 NB Bouwbesluit 2003)
Een kinderdagverblijf en een peuterspeelzaal hebben ten minste een verblijfsruimte met een
vloeroppervlakte van ten minste 10 m2.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
173
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste
a. 4 m2 voor een verblijfsruimte voor slapen, en
b. 8 m2 voor een andere verblijfsruimte.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaand kinderdagverblijf en een dito peuterspeelzaal hebben een opstelplaats voor een
stooktoestel, zodat verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een gebruiksfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stook-
toestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke
voorziening voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Kinderdagverblijven / peuterspeelzalen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
174
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande kinderdagverblijven en peuterspeelzalen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
175
LOGIESGEBOUWEN en LOGIESVERBLIJVEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
logiesgebouw: gebouw of gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer logiesfuncties liggen, die
zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes;
logiesverblijf: een gebouw of een gedeelte van een gebouw niet zijnde een logiesgebouw, dat blijkens
zijn constructie en inrichting is bestemd voor het bieden van recreatief verblijf of tijdelijk onderdak
aan mensen.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een bouwconstructie die
gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop
werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een bouwconstructie die zodanig
is dat het logiesgebouw en het logiesverblijf bij brand gedurende enige tijd kunnen worden
verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.2 aange-
geven hoofddraagconstructie van een logiesverblijf met een gebruiksoppervlakte groter dan
100 m2 en een logiesgebouw gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden
bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij
brand.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
176
Tabel 2.12.2 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (Bouwbesluit 2003)
hoofddraagconstructie tijdsduur van de
brandwerendheid met
betrekking tot
bezwijken in minuten
indien een vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie hoger ligt dan
5 m en niet hoger dan 13 m boven het meetniveau
30
indien een vloer van een verblijfsruimte van de gebruiksfunctie hoger ligt dan
13 m boven het meetniveau
60
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf bevatten voorzieningen waardoor het
van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een logiesgebouw en een
logiesverblijf dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de
vloer geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben voorzieningen voor het veilig
overbruggen van hoogteverschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
177
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een logiesgebouw en een logiesverblijf
dat niet mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een logiesgebouw en een logiesverblijf dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben
afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een logiesgebouw en een logiesverblijf
dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een logiesgebouw en een logiesverblijf dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afme-
tingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
178
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een veilige voorziening voor
elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een logiesgebouw en een logiesverblijf hebben een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een logiesgebouw en een logiesverblijf hebben een voorziening voor noodstroom indien de
verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor
noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
179
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een zodanige verlichtingsinstal-
latie dat het logiesgebouw en het logiesverblijf veilig kunnen worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.72, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.78.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten is op een voor-
ziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
900 m2
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
180
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een veilige voorziening voor
gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben zodanige beweegbare
constructie-onderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden
gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig dat het ontstaan van een
brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig, dat brand zich niet snel kan
ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 en 2.92 NB Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert in een logiesverblijf met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2 en
een logiesgebouw,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
181
vluchtroute voert in een logiesverblijf met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan
500 m2, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 en 2.93 NB Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute van een logies-
verblijf met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2 en een logiesgebouw,
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute van een
logiesverblijf met een gebruiksoppervlakte van niet meer dan 500 m2, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.42.1 De artikelen 2.40 en 2.41 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.42.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig dat de uitbreiding van
brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
182
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand logiesgebouw waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van brand in
verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.53 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 en 2.116 NB Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een niet gemeenschappelijke ruimte in een logiesgebouw ligt in een subbrandcompartiment.
Dit geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor
een verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8.
2.50.2 Een gemeenschappelijke verblijfsruimte in een logiesgebouw ligt in een subbrandcomparti-
ment.
2.50.3 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
2.51 Omvang (artikel 2.122 en 2.117 NB Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.50, eerste lid, omvat uitsluitend niet-
gemeenschappelijke ruimten van niet meer dan één logiesfunctie en nevenfuncties van die
logiesfunctie.
2.51.3 Een subbrandcompartiment met een gemeenschappelijke verblijfsruimte omvat uitsluitend met
die verblijfsruimte in verbinding staande gemeenschappelijke verblijfsruimten, gemeenschap-
pelijke verkeersruimten, gemeenschappelijke toiletruimten en gemeenschappelijke bad-
ruimten.
2.51.4 Een subbrandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 500 m2.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
2.53 Zelfsluitende deur (artikel 2.124 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een subbrandcompartiment waarvoor een eis voor
de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweeg-
baar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.54 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.54.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig dat het zich snel ontwik-
kelen van rook voldoende wordt beperkt.
2.54.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.55 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.55 Algemeen (artikel 2.131 en 2.126 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie
met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1
.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
183
2.55.2 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel van een logiesverblijf met een
gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2 en een logiesgebouw aan een zijde die grenst aan de
binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, een rookpro-
ductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.55.3 In afwijking van het eerste lid, heeft een constructie-onderdeel van een logiesverblijf met een
gebruiksoppervlakte van niet meer dan 500 m2, niet gelegen in een logiesgebouw, die grenst
aan de binnenlucht in een besloten ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
een rookproductie met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.56 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.57 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.58 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig dat verspreiding van rook
voldoende wordt beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 tot en met 2.62 zijn gegeven.
2.59 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.60 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een subbrandcompartiment in een logiesgebouw is een rookcompartiment.
2.60.2 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte van een logiesverblijf met een gebruiks-
oppervlakte groter dan 500 m2 en een logiesgebouw, en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 30 m n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.3 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.61 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.62 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
184
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.63 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig dat een rookcompartiment
en een subbrandcompartiment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.63.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.64 tot en met 2.66 zijn gegeven.
2.64 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De loopafstand tussen de toegang van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten
minste een toegang van het brandcompartiment of het subbrandcompartiment waarin die
ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.
2.64.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, dan wel de patiënten
niet in staat zullen zijn om de vluchtsnelheid te ontwikkelen waarop de waarden in de boven-
staande tabel zijn gebaseerd, moet voor het bepalen van het maximum aantal toe te laten
personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9 worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.64.3 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vluchtrich-
ting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is
dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.4 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.64.5 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.64.6 Een toegang als bedoeld in het vierde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
185
2.64.7 Het zesde lid geldt niet voor een verblijfsruimte die in een subbrandcompartiment ligt van een
logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten minste 500 m2 en een logiesgebouw.
2.64.8 Indien volgens het vierde of het zesde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.64.9 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.65 Subbrandcompartiment (artikel 2.147 NB Bouwbesluit 2003)
Ten minste een toegang van een subbrandcompartiment waarin een gemeenschappelijke
verblijfsruimte ligt van een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten minste 500 m2
en een logiesgebouw:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert.
2.66 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.66.1 De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.
2.66.2 Een rookcompartiment in een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte van ten minste
500 m2 en een logiesgebouw heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee indien
de gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan de in de onderstaande tabel
aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
500 m2
500 m2
500 m2
500 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.66.3 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2 vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, dan wel de patiënten
niet in staat zullen zijn om de vluchtsnelheid te ontwikkelen waarop de waarden in de boven-
staande tabel zijn gebaseerd, moet voor het bepalen van het maximum aantal toe te laten
personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9 worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.66.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.66.5 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
186
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.64, derde lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.66.6 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.67 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben voldoende vluchtroutes waar-
langs bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.
2.67.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.68 tot en met 2.70 zijn gegeven.
2.68 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.69 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfs-
ruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.69.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.69.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.69.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen in een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw,
met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 500 m2, de eerste gedeelten van de twee rookvrije
vluchtroutes samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die is
aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de
onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.69.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiksop-
pervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Voor een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2 en een logiesfunctie in een
logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 500 m2
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
750 m2
750 m2
750 m2
750 m2
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Voor een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte kleiner dan
500 m2
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
4500 m2
2.69.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de
tabel op de volgende pagina. Bij het bepalen van de lengte worden gedeelten die in een
veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
187
In een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2
20 m
In een logiesfunctie in logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte kleiner dan 500 m2
20 m
In een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte
kleiner dan 500 m2
30 m
2.69.7 Over samenvallende vluchtroutes als bedoeld in het vijfde lid in een logiesfunctie met een
gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2 en in een logiesfunctie in een logiesgebouw met een
gebruiksoppervlakte kleiner dan 500 m2, mag geen hoogteverschil worden overbrugd van
meer dan 12,5 m. Bij het bepalen van het hoogteverschil worden gedeelten die in een veilig-
heidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.69.8 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.70 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.71 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.71.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben zodanig ingerichte rookvrije
vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.71.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.72 tot en met 2.78 zijn gegeven.
2.72 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.73 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.73.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.69, eerste
lid.
2.73.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.74 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.75 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.76 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de tabel op de volgende pagina aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen
schuifdeur zijn.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
188
Voor een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte van maximaal 500 m2, niet gelegen in een
logiesgebouw
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
Voor een logiesfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2, niet gelegen in een
logiesgebouw en een logiesfunctie in een logiesgebouw
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.76.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.66, vierde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.77 Loopafstand (artikel 2.181 en 2.172 NB Bouwbesluit 2003)
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die
in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet
voor een vluchttrappenhuis.
2.78 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.79 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.79.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf zijn zodanig dat personen kunnen
worden gered en brand kan worden bestreden.
2.79.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.80 tot en met 2.82 zijn gegeven.
2.80 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.81 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.81.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.81.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.82 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.83 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.83.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben zodanige voorzieningen voor de
bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.83.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.84 tot en met 2.86 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
189
2.84 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003 en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.84.1 Een gebouw met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het meet-
niveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.84.2 Een logiesgebouw heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.84.3 Een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte die groter is
dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.84.4 Een logiesfunctie niet gelegen in een logiesgebouw met een gebruiksoppervlakte die niet
groter is dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minibrandslang-
haspel.
2.85 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.85.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.85.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de gebruiks-
functie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.86 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.86.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.84, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.86.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.84, tweede en derde lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.86.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.84, tweede en derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.86.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.84, vierde lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.86.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.84, vierde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.87 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.87.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf met een brandcompartiment of
subbrandcompartiment waarvan de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiks-
oppervlakte als bedoeld in afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het
brandveilig is.
2.87.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.88 tot en met 2.90 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
190
2.88 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.89 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.90 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een zodanige voorziening voor
luchtverversing voor een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een lift-
schacht, een ruimte met een netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een
tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnen-
lucht voldoende wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf waarin zich een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen
voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
191
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een zodanige voorziening voor
drinkwater dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en
hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een logiesgebouw en een logiesverblijf hebben een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben toegangen en verkeersroutes met
een zodanige vrije doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een of meer verblijfsruimten die
zodanig zijn dat daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaats-
vinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een logiesgebouw en een logiesverblijf hebben een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 4 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Logiesgebouwen en logiesverblijven
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
192
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaand logiesgebouw en een dito logiesverblijf hebben een opstelplaats voor een stook-
toestel, zodat verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een logiesgebouw en een logiesverblijf hebben een al dan niet gemeenschappelijke opstel-
plaats voor een stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten
op een publieke voorziening voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel in een logiesgebouw ligt in een
stookruimte.
4.8.2 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande logiesgebouwen en logiesverblijven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
193
ONDERWIJSGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een onderwijsgebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor doeleinden van onderwijs.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw bij
brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor
instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande onderwijsfunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen vol-
doende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
194
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid heeft geen openingen met een breedte groter dan:
a. 0,2 m in een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, en
b. 0,5 m in een andere onderwijsfunctie.
2.10.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een onderwijsfunctie dat
mede bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft, ter voorkoming van het overklauteren, geen
opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogte-
verschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een onderwijsfunctie dat niet mede
bestemd is voor leerlingen, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een onderwijsfunctie dat niet mede bestemd is voor leerlingen hebben afmetingen die
voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een onderwijsfunctie dat mede bestemd
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
195
is voor leerlingen, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een onderwijsfunctie dat mede bestemd is voor leerlingen hebben afmetingen die voldoen
aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor leerlingen
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan:
a. 0,2 m in een onderwijsfunctie voor het basis- of speciaal onderwijs, en
b. 0,5 m in een andere onderwijsfunctie.
2.17.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven een
tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft, ter voorkoming van het overklauteren,
geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,7 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
196
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een onderwijsfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een onderwijsfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie
volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw
veilig kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor leerlingen heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
197
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten is op een voorzie-
ning voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
n.t.
n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig
kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
198
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt
beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 3000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende
wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
199
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcompar-
timent op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de tabel op de volgende
pagina aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
200
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen
schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
201
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen, en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de tabel op de volgende pagina.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
202
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
n.t. n.t. In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.63.5 Onverminderd het vierde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 15 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.6 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval
van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
n.t. n.t.
In de tabel wordt onder n.t. verstaan: deze bezettingsgraadklasse is niet toegestaan.
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
203
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande onderwijsfunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand,
dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003)
2.77.1 Een onderwijsfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het
meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.77.2 Een onderwijsfunctie heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels is zodanig dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en elk
punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang,
vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang
van de onderwijsfunctie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
204
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande onderwijsfunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waar-
van de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in
afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande onderwijsfunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
205
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan
worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een onderwijsfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije
doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin
de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een onderwijsfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Onderwijsgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
206
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande onderwijsfunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat
verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een onderwijsfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stook-
toestel. Dit geldt niet indien het gebouw kan worden aangesloten op een publieke voorziening
voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande onderwijsgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
207
SPORTGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een sportgebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor doeleinden van sport.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande sportfunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande sportfunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw bij brand
gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
208
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande sportfunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen voldoende
wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een sportfunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met
een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande sportfunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogtever-
schillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een sportfunctie dat niet mede bestemd
is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een sportfunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die voldoen
aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
209
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,70 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,90 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,13 m
maximum hoogte van een optrede 0,22 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,20 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een sportfunctie dat mede bestemd is
voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een sportfunctie dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die voldoen aan
de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
210
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande sportfunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een sportfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een sportfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie
volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
211
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande sportfunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig kan
worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten is op een voorzie-
ning voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
900 m2
>900 m2
In de tabel wordt onder > verstaan: ongeacht de grootte van de vloeroppervlakte geen aansluiting op de voorziening voor
noodstroom voorgeschreven
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande sportfunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
212
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande sportfunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan
worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende
openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
213
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 3000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt
beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 45 m 60 m
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
214
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 0,37
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
750 m2
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m 40 m
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
215
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1000 m2
1000 m2
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 0,2
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
216
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande sportfunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige plaats
kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
4500 m2
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande sportfunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
217
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande sportfunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
218
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande sportfunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 bouw-
verordening)
2.77.1 Een sportfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het
meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.77.2 Een sportfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2, heeft ten minste een al
dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.77.3 Een sportfunctie met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan 250 m2, maar niet
groter dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minibrandslanghaspel.
2.77.4 Een sportfunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2, heeft ten minste een
al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loopaf-
stand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de sportfunctie
door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.79.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid is aangesloten op een voorzie-
ning voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.79.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
219
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande sportfunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waarvan de
gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in afdeling
2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande sportfunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande sportfunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt,
heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige
kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
220
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande sportfunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een sportfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande sportfunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije
doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 en 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande sportfunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
221
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een sportfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande sportfunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmings-
apparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een sportfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel.
Dit geldt niet indien de sportfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening voor
verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Sportgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
222
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande sportgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
223
STALLINGGEBOUWEN VOOR HET STALLEN VAN MOTORVOER-
TUIGEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat
blijkens zijn constructie en inrichting is bestemd voor het gedurende een korte en/of lange periode
stallen van motorvoertuigen.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een bouwconstructie die
gedurende de in NEN 6700 bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop
werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een bouwconstructie die
zodanig is dat het gebouw bij brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht
zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
224
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen bevat voorzieningen waardoor het
van een vloer vallen voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een sportfunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met
een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft voorzieningen voor het
veilig overbruggen van hoogteverschillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een gebouw voor het stallen van
motorvoertuigen dat niet mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan
tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen dat niet mede bestemd is voor
bezoekers hebben afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
225
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een gebouw voor het stallen van
motorvoertuigen dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de
onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen dat mede bestemd is voor bezoekers
hebben afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
226
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een veilige voorziening voor
elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een voorziening voor noodstroom
indien de verlichtingsinstallatie volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening
voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
227
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een zodanige verlichtings-
installatie dat het gebouw veilig kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte van een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen met een gebruiks-
oppervlakte van meer dan 1000 m2, heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de
verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte van een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen met een gebruiks-
oppervlakte van meer dan 1000 m2 die mede bestemd is voor bezoekers, heeft een verlich-
tingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte
van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte van een gebouw voor het stallen van motor-
voertuigen gelegen onder het meetniveau, met een gebruiksoppervlakte van meer dan 500 m2,
is aangesloten is op een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
228
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een veilige voorziening voor
gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft zodanige beweegbare
constructie-onderdelen dat veilig kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden
gemaakt van de aan het perceel grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig dat het ontstaan van een
brandgevaarlijke situatie voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig, dat brand zich niet snel
kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
229
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig dat de uitbreiding van
brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een gebouw ligt in een brandcompartiment. Dit geldt niet voor een
toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een verbrandingstoestel,
niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.6 en een liftschacht die wat betreft de
klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookproductie voldoet aan de eisen van een
brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.6 in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.45.4 Een niet besloten verblijfsruimte ligt in een brandcompartiment.
2.45.5 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een gebruiksfunctie met een gebruiksopper-
vlakte van niet meer dan 2000 m2 en een volgens NEN 6090 bepaalde vuurbelasting van ten
hoogste 500 MJ/m2.
2.45.6 Het eerste en vierde lid zijn niet van toepassing op een overige gebruiksfunctie met een
gebruiksoppervlakte van niet meer dan 100 m2, die niet is bestemd voor de opslag van bij
ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij brand gevaar
opleverende stoffen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.6 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
230
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig dat het zich snel
ontwikkelen van rook voldoende wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht in een besloten
ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute voert, een rookproductie met een volgens
NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 5,4 m-1
.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig dat verspreiding van
rook voldoende wordt beperkt zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden
bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 45 m 60 m
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
231
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig dat een rookcomparti-
ment op veilige wijze kan worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 0,37
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
750 m2
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m 40 m
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
232
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1000 m2
1000 m2
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 0,2
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft voldoende routes waarlangs
bij brand een veilige plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.154 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
233
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
4500 m2
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft zodanig ingerichte rookvrije
vluchtroutes, dat in geval van brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.63 tot en met 2.68 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes ter plaatse van een toegang van een
rookcompartiment.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
234
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen is zodanig dat personen kunnen
worden gered en brand kan worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.74 en 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid brandweerlift (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft zodanige voorzieningen voor
de bestrijding van brand, dat brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.72 tot en met 2.74 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 van de
bouwverordening)
2.77.1 Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen met een verblijfsruimte waarvan de vloer
hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappe-
lijke droge blusleiding.
2.77.2 Een gesloten gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft ten minste een al dan niet
gemeenschappelijke minibrandslanghaspel, indien de omvang en/of de bestemming hiertoe uit
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
235
het oogpunt van brandveiligheid aanleiding geven.
2.77.3 Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft in een portiersloge, een technische
ruimte en een opstelruimte voor een noodstroomaggregaat een draagbaar blustoestel met een
inhoud van 6 kg blusmiddel geschikt voor B- en C-branden.
2.78 Aantal (artikel 2.198 Bouwbesluit 2003 en artikel 6.1.1, lid 2 van de bouwverordening)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loopafstand tussen een minibrandslang-
haspel en elk punt van de vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de
brandslang, vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf
de toegang van het gebouw door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 Bouwbesluit 2003 en artikel 6.1.1, lid 2 van de bouwverordening)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid is aangesloten op een voor-
ziening voor drinkwater als bedoeld in afdeling 3.18.
2.79.3 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen met een brandcompartiment waar-
van de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in
afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.76 tot en met 2.78 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
236
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een zodanige voorziening
voor luchtverversing voor een besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een
liftschacht, een ruimte met een netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en
een tunnelruimte, dat het ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de
binnenlucht voldoende wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen waarin zich een opstelplaats voor
een verbrandingstoestel bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat
geen voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een zodanige voorziening
voor drinkwater dat kan worden beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en
hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift, dat in
artikel 3.11 is gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
237
3.11 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een of meer verblijfsruimten
die zodanig zijn dat daarin de voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaats-
vinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 4.4 is gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een of meer verblijfsruimten.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.5 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een bestaand gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft een opstelplaats voor een
stooktoestel, zodat verwarmingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 4.6 is gegeven.
4.6 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
238
HOOFDSTUK 6 VOORSCHRIFTEN INZAKE BEVEILIGINGSINSTALLATIES TEGEN
TOXISCHE EN BRANDBARE GASSEN
AFDELING 6.1 DETECTIE VAN TOXISCHE GASSEN (CO-DETECTIE)
6.1 Beginsel betreffende detectie van toxische gassen (CO-detectie)
6.1.1 Een bestaand mechanisch geventileerd gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft
zodanige voorzieningen voor het ontdekken en melden van een voor de gebruikers van dit
gebouw gevaarlijke concentratie van toxische gassen (CO-detectie), dat deze concentratie zo
snel mogelijk kan worden ontdekt en gemeld.
6.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 6.2 tot en met 6.4 zijn gegeven.
6.2 Aanwezigheid van installaties voor CO-detectie (artikel 7.4.2 NEN 2443)
Een mechanisch geventileerd gebouw voor het stallen van motorvoertuigen beschikt over een
autonome installatie voor detectie van CO.
6.3 Omvang van de bewaking door installaties voor CO-detectie (artikel 7.4.2 NEN 2443)
6.3.1 Detectoren voor CO zijn geplaatst in een luchtstromingsluwe omgeving op hoogte van 1,5 m
boven de vloer, en detecteren per detector ten hoogste 400 m2 vloeroppervlakte.
6.3.2 Het inrijden van een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen wordt verhinderd bij een
gemeten CO-gehalte van de lucht groter dan 139 mg/m3 (120 ppm, 0,2 ‰).
6.3.3 De ontruimingsalarminstallatie is in werking gesteld bij een gemeten CO-gehalte van de lucht
groter dan 139 mg/m3 (120 ppm, 0,2 ‰).
6.4 Kwaliteit van installaties voor CO-detectie (artikel 7.4.2 NEN 2443)
De installatie voor detectie van CO bestaat uit een centrale met detectoren die voldoen aan
NEN 2443 en NEN-EN 12411-1-3-4 (puntmelding).
AFDELING 6.2 DETECTIE VAN BRANDBARE GASSEN (LPG-DETECTIE)
6.5 Beginsel betreffende detectie van brandbare gassen (LPG-detectie)
6.5.1 Een bestaand mechanisch geventileerd gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft
zodanige voorzieningen voor het ontdekken en melden van een voor de gebruikers van dit
gebouw gevaarlijke concentratie van brandbare gassen (LPG-detectie), dat deze concentratie
zo snel mogelijk kan worden ontdekt en gemeld.
6.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 6.6 tot en met 6.8 zijn gegeven.
6.6 Aanwezigheid van installaties voor LPG-detectie (artikel 7.4.3 NEN 2443)
Een mechanisch geventileerd gebouw voor het stallen van motorvoertuigen beschikt over een
met CO-detectie gecombineerde, of autonome installatie voor detectie van LPG.
6.7 Omvang van de bewaking door installaties voor LPG-detectie (artikel 7.4.3 NEN 2443)
6.7.1 Detectoren voor LPG zijn geplaatst in een luchtstromingsluwe omgeving op hoogte van
0,15 m boven de vloer en detecteren per detector ten hoogste 400 m2 vloeroppervlakte.
6.7.2 De mechanische ventilatie is in de hoogste stand geschakeld bij een gemeten LPG-gehalte van
de lucht groter dan 10% (V/V) LEL/LPG.
6.7.3 De ontruimingsalarminstallatie is in werking gesteld bij een gemeten LPG-gehalte van de
lucht groter dan 20% (V/V) LEL/LPG.
6.8 Kwaliteit van installaties voor LPG-detectie (artikel 7.4.3 NEN 2443)
De installatie voor detectie van LPG bestaat uit een centrale met detectoren die voldoen aan
NEN 2443, NEN-EN 50054 en NEN 50057 (puntmelding).
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
239
AFDELING 6.3 ONTRUIMINGSINSTALLATIES
6.9 Beginsel betreffende ontruimingsinstallaties (artikel 2.6.5 bouwverordening 1992/2003)
6.9.1 Een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen heeft zodanige voorzieningen voor alarme-
ring dat gebruikers bij de aanwezigheid van voor hen gevaarlijke concentraties van toxische en
of brandbare gassen binnen redelijke tijd uit het gebouw kunnen vluchten en andere gebruikers
worden gewaarschuwd het gebouw niet binnen te gaan.
6.9.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 6.10 tot en met 6.12 zijn gegeven.
6.10 Aanwezigheid van de ontruimingsinstallaties (artikel 7.4.4 NEN 2443)
Een mechanisch geventileerd gebouw voor het stallen van motorvoertuigen met een installatie
voor het ontdekken en melden van voor de gebruikers gevaarlijke concentraties van toxische
(CO) en of brandgevaarlijke (LPG) gassen beschikt, naast de ontruimingsalarminstallatie
genoemd in artikel 5.6, over een aan deze detectie-installaties gekoppelde automatische
ontruimingsinstallatie.
6.11 Omvang van ontruimingsinstallaties (artikel 2.6.7 bouwverordening 1992/2003 en artikel
7.4.4 NEN 2443)
6.11.1 Een ontruimingsinstallatie voor een gebouw voor het stallen van motorvoertuigen bestaat uit
transparantarmaturen, signaallampen en akoestische signaalgevers. De signaallampen en de
akoestische signaalgevers zijn aangesloten op de voorziening voor noodstroom van de instal-
latie voor CO-detectie. De transparantarmaturen zijn aangesloten op de voorziening voor
noodstroom van de installatie voor CO-detectie, of op de voorziening voor noodstroom
genoemd in artikel 2.30 van de onderhavige technische voorschriften.
6.11.2 De transparantarmaturen zijn uitgevoerd met de tekst: “Zet motor af. Verlaat de garage.”. De
tekst is afgedrukt in rode letters (letterhoogte 80 mm en letterdikte 10 mm) op een zwart veld
(ten minste 750 mm x 200 mm of 1500 mm x 100 mm).
6.11.3 De signaallampen stralen een fel rood licht uit.
6.11.4 De akoestische signaalgevers produceren een zogenaamd “slow- whoop” signaal. Bij gebruik
van meer signaalgevers is het “slow-whoop” signaal gesynchroniseerd.
6.11.5 De transparantarmaturen, signaallampen en akoestische alarmgevers zijn vanaf iedere plaats
binnen het gebouw duidelijk waarneembaar.
6.11.6 Indien de hoogste of de laagste parkeervloer ten minste 5 m boven of onder het meetniveau is
gelegen, is de ontruimingsalarminstallatie ook met de hand te bedienen.
6.12 Kwaliteit van de ontruimingsinstallaties (artikel 2.6.7 bouwverordening 1992/2003 en
artikel 7.4.4 NEN 2443)
6.12.1 Een op grond van artikel 6.10 aanwezige ontruimingsalarminstallatie voldoet aan het gestelde
in het in artikel 2.6.7 van de bouwverordening genoemde NEN blad.
6.12.2 Een op grond van artikel 6.10 aanwezige ontruimingsalarminstallatie is ontworpen en aange-
legd overeenkomstig een door of namens burgemeester en wethouders aanvaard programma
van eisen, als bedoeld in het in artikel 2.6.7 van de bouwverordening genoemde NEN blad.
HOOFDSTUK 7 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Stallinggebouwen voor het stallen van motorvoertuigen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
240
HOOFDSTUK 8 SLOTBEPALINGEN
8.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
8.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande gebouwen voor het stallen van motorvoertuigen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
241
VERZORGINGSHUIZEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een verzorgingshuis is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor het intramuraal verschaffen van woonruimte, dienstverlening en zorg aan
ouderen.
NB De verpleegafdelingen van een bestaand verzorgingshuis moeten voldoen aan de voorschriften voor
bestaande gezondheidszorggebouwen.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw bij
brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor
instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.1 aange-
geven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden
bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij
brand.
Tabel 2.12.1 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (Bouwbesluit 2003)
hoofddraagconstructie tijdsduur van de
brandwerendheid met
betrekking tot
bezwijken in minuten
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan 7 m en niet
hoger dan 13 m boven het meetniveau
30
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan 13 m boven
het meetniveau
60
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
242
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand verzorgingshuis bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen
voldoende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8, 2.9 en 2.10 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
2.8.1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1 meter hoger ligt dan een
aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.
2.8.2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:
a. een trap of
b. een hellingbaan.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.22 Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,1 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.11 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.11.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogtever-
schillen.
2.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.12 is gegeven.
2.12 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aan-
sluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.13 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.13.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.13.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.14 tot en met 2.17 zijn gegeven.
2.14 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12 in een gedeelte van een verzorgingshuis dat niet mede
bestemd is voor bewoners en bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
243
2.14.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een verzorgingshuis dat niet mede bestemd is voor bewoners en bezoekers hebben
afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,900 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,130 m
maximum hoogte van een optrede 0,220 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,200 m
2.14.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.12 in een gedeelte van een verzorgingshuis dat mede bestemd
is voor bewoners en bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.14.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een verzorgingshuis dat mede bestemd is voor bewoners en bezoekers hebben afmetingen
die voldoen aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.15 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.12, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.16 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.16.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.16.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een
tredevlak geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
2.16.3 In een gedeelte mede bestemd voor bewoners en bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak
geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.16.4 In een gedeelte mede bestemd voor bewoners en bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld
in het eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen
0,2 m en 0,7 m boven een tredevlak.
2.17 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
244
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.18 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.18.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.18.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.19 tot en met 2.21 zijn gegeven.
2.19 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.20 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.21 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.21.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.21.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.21.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de helling-
baan geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
2.21.4 In een gedeelte bestemd voor bewoners en bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het
eerste lid, tot een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte
groter dan 0,1 m.
2.21.5 In een gedeelte bestemd voor bewoners en bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het
eerste lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.22 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.22.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.23 tot en met 2.25 zijn gegeven.
2.23 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Een bestaand verzorgingshuis heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtings-
installatie volgens artikel 2.29, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.24 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.25 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.25.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
245
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.26 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig
kan worden verlaten.
2.26.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.27 tot en met 2.30 zijn gegeven.
2.27 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een hel-
lingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel 2.70.
2.27.2 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.27, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid.
2.29 Noodverlichting (artikel 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.
2.30 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.60 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.29, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.27
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.31 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.31.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een veilige voorziening voor gas.
2.31.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.32 en 2.33 zijn gegeven.
2.32 Aanwezigheid (artikel 2.73 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet
van gas.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig
kan worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel
grenzende openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
246
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.42.1 De artikelen 2.40 en 2.41 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.42.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
247
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt
beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een bestaand verzorgingshuis ligt in een brandcompartiment. Dit
geldt niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel, niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid, en
een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rookpro-
ductie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
bedoeld in artikel 4.12, derde en vierde lid, in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 In een brandcompartiment van een bestaand verzorgingshuis liggen uitsluitend woonfuncties.
2.46.3 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.4 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid, is een brandcompartiment.
2.46.5 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.107 NB Bouwbesluit 2003)
2.48.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.48.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een kamer die blijkens haar afmetingen, con-
structie en inrichting is bestemd als woonruimte voor een oudere alleenstaande of een ouder
echtpaar, waaraan zorg en dienstverlening wordt geboden.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand verzorgingshuis waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van brand in
verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een al dan niet gemeenschappelijke ruimte ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet
voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
248
2.51 Omvang (artikel 2.122 en 2.117 NB Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een kamer die blijkens haar afmetingen, constructie en inrichting is bestemd als woonruimte
voor een oudere alleenstaande of een ouder echtpaar waaraan zorg en dienstverlening wordt
geboden, is een subbrandcompartiment.
2.51.3 Een subbrandcompartiment waarin een verblijfsruimte ligt, omvat uitsluitend:
a. een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte
van niet meer dan 40 m2, of
b. die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 40 m2.
2.51.4 Een subbrandcompartiment met een gemeenschappelijke verblijfsruimte omvat uitsluitend met
die verblijfsruimte in verbinding staande gemeenschappelijke verblijfsruimten, gemeenschap-
pelijke verkeersruimten, gemeenschappelijke toiletruimten en gemeenschappelijke bad-
ruimten.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende
wordt beperkt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.56 zijn gegeven.
2.54 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.56 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.57 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.57.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.57.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.58 tot en met 2.60 zijn gegeven.
2.58 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.59 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
249
2.60 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
2.60.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitend constructie-onderdeel.
2.60.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een woonfunctie gelegen in een verzorgingshuis.
(NB: Een woonfunctie in een verzorgingshuis is wel een subbrandcompartiment maar geen rookcompartiment.
Een dranger is dus niet vereist.)
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.61 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.62.1 De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een
toegang van het subbrandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 30 m.
2.62.2 Een verblijfsruimte heeft ten minste twee toegangen, indien:
a. in die ruimte geen opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van die
ruimte groter is dan 75 m2, of
b. in die ruimte een opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van die
ruimte groter is dan 25 m2.
2.62.3 Ten minste een toegang als bedoeld in het eerste lid, van een gemeenschappelijke verblijfs-
ruimte is een toegang van het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, of bij ten minste
een toegang begint een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten naar
een toegang van dat subbrandcompartiment voert. De toegang van die verblijfsruimte mag de
toegang van een andere verblijfsruimte zijn, op voorwaarde dat die ruimte ten minste twee
toegangen heeft waarbij een route begint die uitsluitend door verkeersruimten naar een toe-
gang van het subbrandcompartiment voert.
2.62.4 De loopafstand tussen de toegang van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten
minste een toegang van het brandcompartiment of het subbrandcompartiment waarin die
ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.
2.62.5 Een toegang als bedoeld in het vierde lid, van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte, is
een toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment, of ter plaatse van die
toegang begint een route naar de toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompar-
timent. Een besloten ruimte op die route heeft ten minste een niet-ioniserende rookmelder die
is aangesloten op de brandmeldinstallatie van het verzorgingshuis als bedoeld in afdeling 5.1.
2.62.6 Indien volgens het eerste tot en met derde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen
een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.63 Subbrandcompartiment (artikel 2.147 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ten minste een toegang van een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.62:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert.
2.63.2 Het eerste lid geldt uitsluitend voor een subbrandcompartiment waarin een gemeenschappe-
lijke verblijfsruimte ligt, in een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m2
niet gelegen in een woongebouw.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
250
2.64 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.
2.64.2 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de
gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan:
- 500 m2 in een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m
2 niet gelegen
in een woongebouw, of
- 800 m2 in een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte groter dan 500 m
2 gelegen in een
woongebouw.
2.64.3 Indien volgens het tweede lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.68 zijn gegeven.
2.66 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.67 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfs-
ruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.67.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.67.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.67.4 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.68 Subbrandcompartiment (artikel 2.164 en 2.157 NB Bouwbesluit 2003
2.68.1 Ter plaatse van de toegang van een subbrandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.
2.68.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
subbrandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van
die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.
2.68.3 In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk
samenvallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander
subbrandcompartiment grenst.
2.68.4 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte aan een ander subbrandcom-
partiment grenzen, indien:
a. het samenvallende gedeelte aan niet meer dan één ander subbrandcompartiment grenst,
b. de toegang van het subbrandcompartiment en de toegang van het andere subbrandcom-
partiment recht tegenover elkaar liggen en
c. het samenvallende gedeelte niet langs een beweegbaar constructie-onderdeel voert, tenzij
dit deel uitmaakt van de toegang van het andere subbrandcompartiment.
2.68.5 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte in een trappenhuis liggen en
aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien:
a. de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappen-
huis niet groter is dan 800 m2, geen vloer van een verblijfsruimte van die woonfuncties
hoger ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van de woonfuncties een gebruiks-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
251
oppervlakte heeft van meer dan 150 m2,
b. op dat trappenhuis niet meer dan zes woonfuncties zijn aangewezen, waarvan geen vloer
van een verblijfsruimte hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of
c. dat trappenhuis een veiligheidstrappenhuis is.
2.68.6 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.69 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.69.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.70 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.70 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,85 m en een hoogte van ten minste 1,9 m. De breedte geldt niet voor een verkeersroute voor
zover deze over een trap voert.
2.71 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.71.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.67,
eerste en tweede lid, en 2.68, eerste lid.
2.71.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.72 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.73 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.74 Draairichting deur (artikel 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
Een deur tussen een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, en een vlucht-
trappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
2.75 Loopafstand (artikel 2.172 NB Bouwbesluit 2003)
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die
in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet
voor een vluchttrappenhuis.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaand verzorgingshuis is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een bestaand verzorgingshuis met een lift heeft een al dan niet gemeenschappelijke brand-
weerlift.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
252
2.78 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment of een rookcompartiment
en ten minste een toegang van een vluchttrappenhuis is niet groter dan 45 m.
2.78.2 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment en ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 90 m.
2.79 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.80 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003)
2.81.1 Een bestaand verzorgingshuis met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m
boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.81.2 Een bestaand verzorgingshuis heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke brandslang-
haspel.
2.82 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 50 m.
2.82.2 Het aantal brandslanghaspels is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en
elk punt van een vloer van het verzorgingshuis niet groter is dan de lengte van de brandslang,
vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang
van het verzorgingshuis door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.83 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.83.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.81, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.83.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.12, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.83.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor
drinkwater.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
253
AFDELING 2.24 TOEGANG VAN EEN BOUWWERK
2.84 Functionele eis (artikel 2.212 Bouwbesluit 2003)
2.84.1 Een bestaand verzorgingshuis met een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte heeft
zodanige voorzieningen dat veel voorkomende criminaliteit wordt tegengegaan.
2.84.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.85 zijn gegeven.
2.85 Aanwezigheid (artikel 2.213 Bouwbesluit 2003)
2.85.1 Een afsluitbare toegang van een verzorgingshuis heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf
uitsluitend met een sleutel kan worden geopend.
2.85.2 Indien het verzorgingshuis uitsluitend bereikbaar is via een afsluitbare gemeenschappelijke
verkeersruimte, heeft ten minste een toegang van het verzorgingshuis aan de buitenkant een
voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven, dat in (een in) overleg met de brand-
weer nader te bepalen ruimte(n) waarneembaar is.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand verzorgingshuis waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.10 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
254
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.10 Kap (artikel 3.105 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.6, is, ter voor-
koming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.11 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.11.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.12 tot en met 3.14 zijn gegeven.
3.12 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een verzorgingshuis heeft een voorziening voor drinkwater.
3.13 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.14 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije door-
gang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.12 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 tot en met 4.6 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
255
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
4.4.1 Een gebruiksfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.4.2 Een woonfunctie heeft een totale vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van ten minste 14 m2.
4.4.3 De vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van een woonfunctie als bedoeld in het tweede lid,
mag op 10 m2 na deel uitmaken van gemeenschappelijke verblijfsruimten.
4.4.4 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten
minste 7,5 m2 en een breedte van ten minste 2,4 m.
4.5 Bereikbaarheid (artikel 4.32 Bouwbesluit 2003)
Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, is vanaf de toegang van de woon-
functie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke ruimten van de woonfunctie, zonder het
betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.
4.6 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
Een vloeroppervlakte van een verblijfsruimte heeft een hoogte boven de vloer van ten minste
2,1 m.
AFDELING 4.15 OPSTELPLAATS VOOR EEN AANRECHT EN OPSTELPLAATS VOOR EEN
KOOKTOESTEL
4.7 Functionele eis (artikel 4.83 Bouwbesluit 2003)
4.7.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel, zodat
vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.
4.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.8 en 4.9 zijn gegeven.
4.8 Aanwezigheid (artikel 4.84 Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een woonfunctie heeft in dezelfde besloten ruimte een opstelplaats voor een aanrecht en een
opstelplaats voor een kooktoestel.
4.8.2 Het eerste lid geldt niet, indien in een gemeenschappelijke verblijfsruimte waarop de woon-
functie is aangewezen, een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht en een opstel-
plaats voor een gemeenschappelijk kooktoestel aanwezig zijn.
4.8.3 Een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid, bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van
7,5 m2 als bedoeld in artikel 4.4, vierde lid.
4.9 Afmetingen (artikel 4.85 Bouwbesluit 2003)
4.9.1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, heeft een vloeropper-
vlakte van ten minste 0,7 m x 0,4 m.
4.9.2 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid,
heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 0,5 m.
4.9.3 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.8, eerste en tweede lid, heeft een
vloeroppervlakte van ten minste 0,4 m x 0,4 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.10 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.10.1 Een bestaand verzorgingshuis heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwar-
mingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.11 en 4.12 zijn gegeven.
4.11 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand verzorgingshuis heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een
stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke
voorziening voor verwarming.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Verzorgingshuizen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
256
4.12 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
4.12.1 Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.11, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een
toiletruimte of badruimte.
4.12.2 Een opstelplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert.
4.12.3 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel, als bedoeld in artikel 4.11, ligt in
een stookruimte.
4.12.4 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN
6.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een bestaand verzorgingshuis of een gedeelte van dat
gebouw een eis is gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een
ander gebouw waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de
gestelde eisen.
6.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande verzorgingshuizen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 257
WINKELGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een winkelgebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw dat blijkens zijn constructie en
inrichting is bestemd voor het verhandelen van materialen, goederen of diensten.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw bij
brand gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor
instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van de hoofddraagconstructie
van een gebruiksfunctie waarvan een vloer van een verblijfsruimte hoger ligt dan 5 m boven
het meetniveau, gedurende 30 minuten niet overschreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde
bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij brand.
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 258
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaande winkelfunctie bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen vol-
doende wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8 tot en met 2.11 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.8 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.17 NB Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,05 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid in een gedeelte van een winkelfunctie dat mede
bestemd is voor bezoekers, heeft tot een hoogte van 0,7 m boven de vloer geen openingen met
een breedte groter dan 0,1 m.
2.11 Opstapmogelijkheden (artikel 2.18 NB Bouwbesluit 2003)
In een gedeelte dat mede bestemd is voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in
artikel 2.8, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en
0,7 m boven de vloer.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.12 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.12.1 Een bestaande winkelfunctie heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogtever-
schillen.
2.12.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.13 zijn gegeven.
2.13 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het
aansluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.14 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.14.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.15 tot en met 2.18 zijn gegeven.
2.15 Afmetingen trap (artikel 2.34 en 2.28 NB Bouwbesluit 2003)
2.15.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een winkelfunctie dat niet mede
bestemd is voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.15.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een winkelfunctie dat niet mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die vol-
doen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 259
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,70 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,90 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,13 m
maximum hoogte van een optrede 0,22 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,20 m
2.15.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.13 in een gedeelte van een winkelfunctie dat mede bestemd is
voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.15.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een winkelfunctie dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die voldoen
aan de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.16 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.17 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.17.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.17.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.17.3 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, onverminderd het tweede lid, tot een hoogte van 0,7 m boven een tredevlak geen
openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.17.4 In een gedeelte mede bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste
lid, ter voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m
boven een tredevlak.
2.18 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.13, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 260
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.19 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.19.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.20 tot en met 2.22 zijn gegeven.
2.20 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.21 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.22 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.13, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.22.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.22.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft geen openingen met een breedte groter dan
0,5 m.
2.22.4 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, tot
een hoogte van 0,7 m boven de hellingbaan geen openingen met een breedte groter dan 0,1 m.
2.22.5 In een gedeelte bestemd voor bezoekers, heeft een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, ter
voorkoming van het overklauteren, geen opstapmogelijkheden tussen 0,2 m en 0,7 m boven de
hellingbaan.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.23 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.24 tot en met 2.26 zijn gegeven.
2.24 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een winkelfunctie heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.24.2 Een winkelfunctie heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtingsinstallatie
volgens artikel 2.30, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.25 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.26 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.26.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 261
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.27 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig
kan worden verlaten.
2.27.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.28 tot en met 2.31 zijn gegeven.
2.28 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.28.1 Een verblijfsruimte heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de verblijfsruimte kan
verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux.
2.28.2 Een verblijfsruimte die mede bestemd is voor bezoekers heeft een verlichtingsinstallatie die de
vloer van de verblijfsruimte kan verlichten met een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.28.3 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een
hellingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel
2.66, en over een breedte die bestemd is voor opvang en doorstroming als bedoeld in artikel
2.71.
2.28.4 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
2.29 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.28, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.24, eerste lid.
2.30 Noodverlichting (artikel 2.66 en 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
2.30.1 Een verlichtingsinstallatie van een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte die groter is dan
de grenswaarde die in de onderstaande tabel is aangegeven, is aangesloten is op een voorzie-
ning voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
60 m2
150 m2
375 m2
900 m2
>900 m2
In de tabel wordt onder > verstaan: ongeacht de grootte van de vloeroppervlakte geen aansluiting op de voorziening voor
noodstroom voorgeschreven
2.30.2 Een verlichtingsinstallatie van een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert
als bedoeld in artikel 2.28, derde lid, is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als
bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.30.3 Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.24, tweede lid.
2.31 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.67 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.30, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.26, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.28
bedoelde oppervlak.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 262
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.32 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.32.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een veilige voorziening voor gas.
2.32.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.33 zijn gegeven.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.33 van afdeling 2.9 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaande winkelfunctie heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan
worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende
openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.40 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.41 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.42 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 263
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.45 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 2000 m2.
2.46.3 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.8 is een brandcompartiment.
2.46.4 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.46.5 Een ruimte, die bestemd is voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brandbare,
brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen, is een brandcompartiment.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.114 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.49 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende
wordt beperkt.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.51 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.52 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 264
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.57 zijn gegeven.
2.54 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Omvang (artikel 2.142 en 2.136 NB Bouwbesluit 2003)
2.55.1 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en een toegang van het rookcomparti-
ment waarin de verblijfsruimte ligt, is niet groter dan in de onderstaande tabel aangegeven
grenswaarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m
30 m
30 m 45 m 60 m
2.55.2 Het hoogteverschil tussen de vloer van een verblijfsruimte en een vloer ter plaatse van een toe-
gang waarop de verblijfsruimte is aangewezen, van het rookcompartiment waarin de verblijfs-
ruimte ligt, is niet groter dan 4 m.
2.56 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.57 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment, waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitende deur.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.58 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.58.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.58.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.59 en 2.60 zijn gegeven.
2.59 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.59.1 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
verblijfsruimte, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen vloeropper-
vlakte van die verblijfsruimte in m2, vermenigvuldigd met de in de onderstaande tabel aange-
geven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
13,75 5,5 2,2 0,92 0,37
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 265
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.59.2 De deur van een toegang van een verblijfsruimte draait bij het openen niet tegen de vlucht-
richting in, indien de op die toegang aangewezen vloeroppervlakte van die verblijfsruimte
groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m2
50 m2
125 m2
375 m2
750 m2
2.59.3 De loopafstand tussen een punt in een verblijfsruimte en ten minste een toegang van die
ruimte is niet groter dan de in de onderstaande tabel aangegeven waarde.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
20 m
20 m
20 m 30 m 40 m
2.59.4 De loopafstand tussen een punt in een ruimte die bestemd is voor de opslag van of waar
gewerkt wordt met bij ministeriële regeling aangegeven brandbare, brandbevorderende of bij
brand gevaar opleverende stoffen, of voor de gezondheid schadelijke stoffen, en ten minste
een toegang van die ruimte, is ten hoogste 20 m.
2.59.5 Een toegang als bedoeld in het derde lid:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin die ruimte ligt,
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte, of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment
voert, of
c. is een toegang van een andere verblijfsruimte, indien die verblijfsruimte ten minste twee
toegangen heeft als bedoeld in onderdeel a of onderdeel b van dit lid, die bij voorkeur
diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen.
2.59.6 Indien volgens het derde of het vijfde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een
punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.59.7 De loopafstand tussen de toegang van een verblijfsruimte die in een rookcompartiment ligt en
de toegang van dat rookcompartiment is ten hoogste 15 m, indien dat rookcompartiment niet
meer dan een toegang heeft.
2.60 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.60.1 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee die bij voor-
keur diagonaal tegenover elkaar zijn gelegen, indien de gebruiksoppervlakte van het rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde.
Bij iedere toegang begint een rookvrije vluchtroute die niet met een rookvrije vluchtroute van
de andere toegang samenvalt.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1000 m2
1000 m2
2.60.2 De getalwaarde van de breedte van de totale vrije doorgang in mm van de toegangen van een
rookcompartiment, is ten minste de getalwaarde van de op die toegangen aangewezen
gebruiksoppervlakte van dat rookcompartiment in m2, vermenigvuldigd met de in de onder-
staande tabel aangegeven waarde, met een minimum van 600 mm voor elke toegang.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
9,2 3,7 1,5 0,6 0,2
Indien vanuit een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten
met plaatselijke versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aan-
sluitende terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, moet voor het
bepalen van het maximum aantal toe te laten personen de berekeningsmethode AP = DB x 0,9
worden aangehouden.
In deze formule is ‘AP’ het maximum aantal toe te laten personen en ‘DB’ de som van de
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 266
netto vrije doorgangsbreedte van de beschikbare nooduitgang(en) in centimeters.
2.60.3 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de op die toegang aangewezen gebruiksoppervlakte van dat rookcom-
partiment groter is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur
kan geen schuifdeur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.60.4 Een deur van een toegang van een rookcompartiment draait bij het openen niet tegen de
vluchtrichting in, indien de deur van een toegang van een in dat compartiment gelegen
verblijfsruimte niet indraait tegen de vluchtrichting als bedoeld in artikel 2.59, tweede lid.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.60.5 Indien volgens het eerste lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.61 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaande winkelfunctie heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.63 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.63.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rook-
compartiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen
verblijfsruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.63.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft die bij voorkeur diagonaal tegenover elkaar
zijn gelegen en ten minste twee van de ter plaatse van die toegangen beginnende vluchtroutes
nergens samenvallen.
2.63.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.63.4 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee rookvrije vluchtroutes
samenvallen, als de totale gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment die zijn aangewezen op
deze gedeelten, niet groter is dan de grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.63.5 In afwijking van het eerste lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes samen-
vallen, indien deze gedeelten een brand- en rookvrije vluchtroute zijn en de totale gebruiks-
oppervlakte aan rookcompartiment die is aangewezen op deze gedeelten, niet groter is dan de
grenswaarde die is aangegeven in de onderstaande tabel.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
120 m2
300 m2
750 m2
1800 m2
4500 m2
2.63.6 Onverminderd het vijfde lid, kunnen de eerste gedeelten van de twee vluchtroutes uitsluitend
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 267
samenvallen over een lengte die niet groter is dan 30 m. Bij het bepalen van de lengte worden
gedeelten die in een veiligheidstrappenhuis liggen buiten beschouwing gelaten.
2.63.7 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.64 Vluchttrappenhuis (artikel 2.165 en 2.158 NB Bouwbesluit 2003)
Een vluchttrappenhuis waarbinnen een hoogteverschil van meer dan 8 m kan worden over-
brugd, voldoet aan de voorschriften die van toepassing zijn op een ruimte waardoor een brand-
en rookvrije vluchtroute voert.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaande winkelfunctie heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.71 zijn gegeven.
2.66 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.67 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.67.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in artikel 2.63, eerste
lid.
2.67.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.68 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.69 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.70 Draairichting deur (artikel 2.180 en 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
2.70.1 Een deur die in de rookvrije vluchtroute ligt, draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting
in, indien de totale op die deur aangewezen gebruiksoppervlakte aan rookcompartiment, groter
is dan de in de onderstaande tabel aangegeven grenswaarde. Een nooddeur kan geen schuif-
deur zijn.
Bij bezettingsgraadklasse B1 B2 B3 B4 B5
30 m2
75 m2
187,5 m2
450 m2
1125 m2
2.70.2 Indien een deur van een toegang van een rookcompartiment niet tegen de vluchtrichting
indraait, als bedoeld in artikel 2.60, derde lid, draait geen enkele deur die in een rookvrije
vluchtroute van dat rookcompartiment ligt, bij het openen tegen de vluchtrichting in.
Een nooddeur kan geen schuifdeur zijn.
2.71 Opvang- en doorstroomcapaciteit (artikel 2.173 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.71 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 268
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.72 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.72.1 Een bestaande winkelfunctie is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.72.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.73 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.73 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een gebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven van
mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet gemeenschappelijke
brandweerlift.
2.74 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.74.1 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en ten minste een toegang van
een vluchttrappenhuis is niet groter dan 30 m.
2.74.2 De loopafstand tussen een toegang van een rookcompartiment en van ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 75 m.
2.75 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaande winkelfunctie heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003, en artikel 6.1.1, lid 2 bouw-
verordening)
2.77.1 Een winkelfunctie met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m boven het
meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.77.2 Een winkelfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2, heeft ten minste een
al dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
2.77.3 Een winkelfunctie met een gebruiksoppervlakte die gelijk is of groter dan 250 m2, maar niet
groter dan 500 m2, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke minibrandslanghaspel.
2.77.4 Een winkelfunctie met een gebruiksoppervlakte die kleiner is dan 250 m2, heeft ten minste een
al dan niet gemeenschappelijk draagbaar blustoestel met een inhoud van 6 kg blusmiddel.
2.78 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 70 m.
2.78.2 Het aantal brandslanghaspels respectievelijk minibrandslanghaspels is zodanig, dat de loop-
afstand tussen een brandslanghaspel respectievelijk minibrandslanghaspel en elk punt van de
vloer van een gebruiksfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang, vermeerderd met
5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang van de winkel-
functie door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.79 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.79.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.77, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 269
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.79.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.79.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktij-
dig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
2.79.4 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid is aangesloten op een voorzie-
ning voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.11.
2.79.5 Een minibrandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.77, derde lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 15 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijktij-
dig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.22 GROTE BRANDCOMPARTIMENTEN
2.80 Functionele eis (artikel 2.204 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaande winkelfunctie met een brandcompartiment of subbrandcompartiment waarvan
de gebruiksoppervlakte groter is dan de toelaatbare gebruiksoppervlakte als bedoeld in
afdeling 2.13, onderscheidenlijk 2.14, is zodanig ingericht dat het brandveilig is.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Inrichting (artikel 2.205 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.81 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.82 Vluchtroute (artikel 2.206 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.82 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
2.83 Bestrijding van brand (artikel 2.207 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.83 van afdeling 2.22 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 270
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaande winkelfunctie waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel
bevindt, heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een winkelfunctie heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 271
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande winkelfunctie heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije
doorgang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 en 4.5 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
Een winkelfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.5 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een verblijfsruimte voor:
a. het slijtersbedrijf heeft een vloeroppervlakte van ten minste 15 m2;
b. een andere winkelfunctie heeft een vloeroppervlakte van ten minste 8 m2.
4.5.2 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een breedte van ten minste 1,5 m.
4.5.3 Een vloeroppervlakte als bedoeld in het eerste lid, heeft een hoogte boven de vloer van ten
minste 2,1 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.6 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.6.1 Een bestaande winkelfunctie heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmings-
apparatuur kan worden geplaatst.
4.6.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.7 en 4.8 zijn gegeven.
4.7 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een winkelfunctie heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een stooktoestel.
Dit geldt niet indien de winkelfunctie kan worden aangesloten op een publieke voorziening
voor verwarming.
4.8 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Winkelgebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 272
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.1 BRANDMELDINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.1 tot en met 2.6.4 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.2 ONTRUIMINGSALARMINSTALLATIES
Zie de artikelen 2.6.5 tot en met 2.6.7 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 BRANDBARE, BRANDBEVORDERENDE, BIJ BRAND GEVAAR
OPLEVERENDE EN VOOR DE GEZONDHEID SCHADELIJKE
STOFFEN
Zie hoofdstuk 6 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 7 SLOTBEPALINGEN
7.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een gebouw of een gedeelte van dat gebouw een eis is
gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een ander gebouw
waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde eisen.
7.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande winkelgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 273
WOONGEBOUWEN
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een woongebouw is een gebouw of een gedeelte van een gebouw, waarin twee of meer woonfuncties
liggen, die zijn aangewezen op een of meer gemeenschappelijke verkeersroutes.
NB Voor bestaande gezinsvervangende tehuizen, kamerverhuurgebouwen en verzorgingshuizen zijn afzonderlijke
voorschriften samengesteld.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaand woongebouw heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.2 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
2.4.1 Een bestaand woongebouw heeft een bouwconstructie die zodanig is dat het gebouw bij brand
gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.
2.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.5 en 2.6 zijn gegeven.
2.5 Tijdsduur bezwijken (artikel 2.12 en 2.9 NB Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie waarvan het bezwijken, leidt tot het
onbruikbaar worden van een rookvrije vluchtroute, wordt gedurende 30 minuten niet over-
schreden bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen
optreden bij brand.
2.5.2 Onverminderd het eerste lid, wordt een uiterste grenstoestand van een in tabel 2.12.1 aange-
geven hoofddraagconstructie gedurende de in die tabel aangegeven tijdsduur niet overschreden
bij de volgens NEN 6702 bepaalde bijzondere belastingscombinaties die kunnen optreden bij
brand.
Tabel 2.12.1 Brandwerendheid met betrekking tot bezwijken (Bouwbesluit 2003)
hoofddraagconstructie tijdsduur van de
brandwerendheid
met betrekking tot
bezwijken in minuten
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan 7 m en niet
hoger dan 13 m boven het meetniveau
30
indien een vloer van een verblijfsruimte van de woonfunctie hoger ligt dan 13 m boven
het meetniveau
60
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 274
2.6 Bepalingsmethode (artikel 2.13 Bouwbesluit 2003)
De tijdsduur gedurende welke een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie niet wordt
overschreden, als bedoeld in artikel 2.5, wordt bepaald volgens NEN 6069.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
2.7 Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
2.7.1 Een bestaand woongebouw bevat voorzieningen waardoor het van een vloer vallen voldoende
wordt voorkomen.
2.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.8, 2.9 en 2.10 zijn gegeven.
2.8 Aanwezigheid (artikel 2.20 en 2.15 NB Bouwbesluit 2003)
2.8.1 Een vloer heeft bij een rand een afscheiding als die rand meer dan 1 meter hoger ligt dan een
aansluitende vloer, het aansluitende terrein of het aansluitende water.
2.8.2 Het eerste lid geldt niet ter plaatse van de aansluiting van de vloer aan:
a. een trap of
b. een hellingbaan.
2.9 Hoogte (artikel 2.21 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.9 van afdeling 2.3 van Bijeenkomstgebouwen.
2.10 Openingen (artikel 2.22 Bouwbesluit 2003)
2.10.1 Tussen een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, en de vloer is de horizontaal gemeten
afstand niet groter dan 0,1 m.
2.10.2 Een afscheiding als bedoeld in artikel 2.8, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de vloer geen
openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
2.11 Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
2.11.1 Een bestaand woongebouw heeft voorzieningen voor het veilig overbruggen van hoogtever-
schillen.
2.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.12 is gegeven.
2.12 Aanwezigheid (artikel 2.26 Bouwbesluit 2003)
Een hoogteverschil tussen vloeren van verblijfsruimten, toiletruimten, badruimten en vloeren
op een verkeersroute die deze ruimten verbindt, of tussen een van die vloeren en het aan-
sluitende terrein, dat groter is dan 0,22 m, wordt overbrugd door een vaste trap of een vaste
hellingbaan.
AFDELING 2.5 TRAP
2.13 Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
2.13.1 Een bestaande trap die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan veilig
worden gebruikt.
2.13.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.14 tot en met 2.17 zijn gegeven.
2.14 Afmetingen trap (artikel 2.34 Bouwbesluit 2003)
2.14.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12, heeft afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
2.14.2 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte hebben
afmetingen die voldoen aan tabel 2.34.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 275
Tabel 2.34 afmetingen van een trap (Bouwbesluit 2003)
minimum breedte van de trap 0,70 m
minimum vrije hoogte boven de trap 1,90 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de trede 0,13 m
maximum hoogte van een optrede 0,22 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,20 m
2.14.3 Een trap als bedoeld in artikel 2.12 in een gedeelte van een woongebouw dat mede bestemd is
voor bezoekers, heeft afmetingen die voldoen aan de onderstaande tabel.
2.14.4 Een aantrede en een optrede van een trapvormige vloer van een verblijfsruimte in een gedeelte
van een woongebouw dat mede bestemd is voor bezoekers hebben afmetingen die voldoen aan
de onderstaande tabel.
Afmetingen van een trap die mede bestemd is voor bezoekers
minimum breedte van de trap 0,700 m
minimum vrije hoogte boven de trap 2,000 m
minimum aantrede ter plaatse van de klimlijn, gemeten loodrecht op de voorkant van de
trede
0,185 m
maximum hoogte van een optrede 0,210 m
minimum breedte van het tredevlak, gemeten loodrecht op de voorkant van dat vlak 0,050 m
minimum afstand van de klimlijn tot de zijkanten van de trap 0,300 m
2.15 Trapbordes (artikel 2.35 Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.12, sluit ter plaatse van de bovenste trede over de ten minste
vereiste breedte van die trap aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.16 Afscheiding (artikel 2.36 en 2.30 NB Bouwbesluit 2003)
2.16.1 Een trap als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant van een tredevlak meer dan
1 meter boven een direct naast de trap gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de voorkant van een tredevlak gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
Tussen de afscheiding en de trap is de horizontaal gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.16.2 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven een trede-
vlak geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
2.17 Leuning (artikel 2.37 en 2.31 NB Bouwbesluit 2003)
Een trap als bedoeld in artikel 2.12, waarvan ter plaatse van de klimlijn de helling groter is dan
2 : 3, en waarmee een hoogteverschil is overbrugd van meer dan 1 meter, heeft aan ten minste
een zijkant een leuning. De bovenkant van de leuning ligt, gemeten boven de voorkant van een
tredevlak van de trap, op een hoogte van niet minder dan 0,6 m en niet meer dan 1 m.
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
2.18 Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
2.18.1 Een bestaande hellingbaan die een hoogteverschil als bedoeld in afdeling 2.4 overbrugt, kan
op veilige wijze worden gebruikt.
2.18.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.19 tot en met 2.21 zijn gegeven.
2.19 Afmetingen hellingbaan (artikel 2.43 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft een breedte van ten minste 0,7 m en een
helling van ten hoogste 1 : 10.
2.20 Hellingbaan – bordes (artikel 2.44 Bouwbesluit 2003)
Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, sluit aan de bovenzijde over de ten minste vereiste
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 276
breedte van die hellingbaan aan op een vloeroppervlakte van ten minste 0,7 m x 0,7 m, met
een vrije hoogte van ten minste 1,9 m.
2.21 Afscheiding (artikel 2.45 en 2.41 NB Bouwbesluit 2003)
2.21.1 Een hellingbaan als bedoeld in artikel 2.12, heeft, voor zover een zijkant meer dan 1 meter
boven een direct naast de hellingbaan gelegen vloer ligt, aan die zijkant een afscheiding. De
boven de hellingbaan gemeten hoogte van die afscheiding is ten minste 0,6 m.
2.21.2 Tussen een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, en de hellingbaan is de horizontaal
gemeten afstand niet groter dan 0,05 m.
2.21.3 Een afscheiding als bedoeld in het eerste lid, heeft tot een hoogte van 0,6 m boven de helling-
baan geen openingen met een breedte groter dan 0,2 m.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.22 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.22.1 Een bestaand woongebouw heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.22.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.23 tot en met 2.25 zijn gegeven.
2.23 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
2.23.1 Een bestaand woongebouw heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.23.2 Een bestaand woongebouw heeft een voorziening voor noodstroom indien de verlichtings-
installatie volgens artikel 2.29, moet zijn aangesloten op een voorziening voor noodstroom.
2.24 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.25 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
2.25.1 Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.2 Een voorziening voor noodstroom voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
2.25.3 Een voorziening voor noodstroom als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid, geeft binnen
15 seconden na het uitvallen van de voorziening voor elektriciteit, voldoende stroom om de
betrokken verlichtingsinstallatie gedurende ten minste 60 minuten te laten werken.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
2.26 Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
2.26.1 Een bestaand woongebouw heeft een zodanige verlichtingsinstallatie dat het gebouw veilig
kan worden verlaten.
2.26.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.27 tot en met 2.30 zijn gegeven.
2.27 Verlichtingssterkte (artikel 2.64 en 2.57 NB Bouwbesluit 2003)
2.27.1 Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft een verlichtingsinstallatie
die een verlichtingssterkte van ten minste 10 lux kan geven op een vloer, een trap en een hel-
lingbaan waarover die rookvrije vluchtroute voert, over een breedte als bedoeld in artikel 2.70.
2.27.2 Een liftkooi heeft een verlichtingsinstallatie die de vloer van de liftkooi kan verlichten met een
verlichtingssterkte van ten minste 10 lux.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 277
2.28 Stroomvoorziening (artikel 2.65 Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie als bedoeld in artikel 2.27, is aangesloten op een voorziening voor
elektriciteit als bedoeld in artikel 2.23, eerste lid.
2.29 Noodverlichting (artikel 2.59 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie van een liftkooi is aangesloten op een voorziening voor noodstroom
als bedoeld in artikel 2.23, tweede lid.
2.30 Voorziening voor noodstroom (artikel 2.60 NB Bouwbesluit 2003)
Een verlichtingsinstallatie die is aangesloten op een voorziening voor noodstroom als bedoeld
in artikel 2.29, geeft gedurende de periode als bedoeld in artikel 2.25, derde lid, een verlich-
tingssterkte van ten minste 1 lux. De verlichtingssterkte wordt gemeten op het in artikel 2.27
bedoelde oppervlak.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.31 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.31.1 Een bestaand woongebouw heeft een veilige voorziening voor gas.
2.31.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.32 en 2.33 zijn gegeven.
2.32 Aanwezigheid (artikel 2.73 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het distributienet
van gas.
2.33 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.34 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.34.1 Een bestaand woongebouw heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan
worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende
openbare ruimte.
2.34.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.35 zijn gegeven.
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.35 van afdeling 2.10 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.36 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.36.1 Een bestaand woongebouw is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.36.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.37 en 2.38 zijn gegeven.
2.37 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.38 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 278
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.39 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.39.1 Een bestaand woongebouw is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.39.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.40 tot en met 2.43 zijn gegeven.
2.40 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een ruimte waardoor een rookvrije
vluchtroute voert, en
- 4 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een overige ruimte.
2.41 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse:
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een brand- en rookvrije vluchtroute,
- 2 voor een constructie-onderdeel toegekeerd naar een rookvrije vluchtroute, en
- 4 voor een overig constructie-onderdeel.
Een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te stellen constructie-onderdeel voldoet
aan klasse 4.
2.42 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.42.1 De artikelen 2.40 en 2.41 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.42.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse:
- T1 voor een vloer, hellingbaan of trap waarover een brand- en rookvrije vluchtroute voert,
- T3 voor een overige vloer, hellingbaan of trap.
2.43 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.43 van afdeling 2.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.44 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.44.1 Een bestaand woongebouw is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2.44.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.45 tot en met 2.48 zijn gegeven.
2.45 Ligging (artikel 2.111 Bouwbesluit 2003)
2.45.1 Een besloten ruimte van een bestaand woongebouw ligt in een brandcompartiment. Dit geldt
niet voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte en een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel, niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid, en
een liftschacht die wat betreft de klasse van de brandvoortplanting en de mate van rook-
productie voldoet aan de eisen van een brand- en rookvrije vluchtroute.
2.45.2 Onverminderd het eerste lid, liggen een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van
meer dan 100 m2, een ruimte voor de opslag van bij ministeriële regeling aangegeven brand-
bare, brandbevorderende of bij brand gevaar opleverende stoffen en een stookruimte als
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 279
bedoeld in artikel 4.12, derde en vierde lid, in een brandcompartiment.
2.45.3 In afwijking van het eerste lid, ligt een ruimte waardoor een brand- en rookvrije vluchtroute
voert, niet in een brandcompartiment.
2.46 Omvang (artikel 2.112 Bouwbesluit 2003)
2.46.1 Een brandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een perceel.
2.46.2 In een brandcompartiment van een bestaand woongebouw liggen uitsluitend woonfuncties.
2.46.3 Een brandcompartiment heeft een gebruiksoppervlakte die niet groter is dan 1000 m2.
2.46.4 Een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid, is een brandcompartiment.
2.46.5 Een technische ruimte met een gebruiksoppervlakte van meer dan 100 m2 is een brandcompar-
timent.
2.47 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.113 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Zie artikel 2.47 van afdeling 2.13 van Bijeenkomstgebouwen.
2.48 Zelfsluitende deur (artikel 2.107 NB Bouwbesluit 2003)
2.48.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een brandcompartiment waarvoor een eis voor de
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag geldt, bevindt zich geen ander beweegbaar
constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.48.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een woning.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
2.49.1 Een bestaand woongebouw waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van brand in
verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
2.49.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.50 tot en met 2.52 zijn gegeven.
2.50 Ligging (artikel 2.121 Bouwbesluit 2003)
2.50.1 Een al dan niet gemeenschappelijke ruimte ligt in een subbrandcompartiment. Dit geldt niet
voor een toiletruimte, een badruimte, een meterruimte, en een opstelplaats voor een
verbrandingstoestel niet gelegen in een stookruimte als bedoeld in artikel 4.12, vierde lid.
2.50.2 Een subbrandcompartiment ligt in een brandcompartiment.
2.51 Omvang (artikel 2.122 Bouwbesluit 2003)
2.51.1 Een subbrandcompartiment strekt zich uit over niet meer dan een brandcompartiment.
2.51.2 Een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.50, omvat, in afwijking van artikel 2.46,
tweede lid, uitsluitend niet-gemeenschappelijke ruimten van een gebruiksfunctie en een of
meer nevenfuncties van die gebruiksfunctie.
2.51.3 Een subbrandcompartiment met een gemeenschappelijke verblijfsruimte omvat uitsluitend met
die verblijfsruimte in verbinding staande gemeenschappelijke verblijfsruimten, gemeenschap-
pelijke verkeersruimten, gemeenschappelijke toiletruimten en gemeenschappelijke
badruimten.
2.51.4 Een subbrandcompartiment van een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte van meer dan
1000 m2, waarin een verblijfsruimte ligt, omvat uitsluitend:
a. een of meer met elkaar in verbinding staande ruimten met een totale gebruiksoppervlakte
van niet meer dan 60 m2, of
b. die verblijfsruimte, indien de vloeroppervlakte van die verblijfsruimte groter is dan 60 m2.
2.52 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.123 en 2.118 NB Bouwbesluit
2003)
De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag van een
subbrandcompartiment naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan
30 minuten.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 280
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.53 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.53.1 Een bestaand woongebouw is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt
beperkt.
2.53.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.54 tot en met 2.56 zijn gegeven.
2.54 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.50 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.55 Beloopbaar vlak (artikel 2.132 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.51 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
2.56 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.52 van afdeling 2.15 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.57 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
2.57.1 Een bestaand woongebouw is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
2.57.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.58 tot en met 2.60 zijn gegeven.
2.58 Ligging (artikel 2.141 en 2.135 NB Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.54 van afdeling 2.16 van Bijeenkomstgebouwen.
2.59 Weerstand tegen rookdoorgang (artikel 2.143 en 2.137 NB Bouwbesluit 2003)
De volgens NEN 6075 bepaalde weerstand tegen rookdoorgang van een rookcompartiment
naar een besloten ruimte in het brandcompartiment is niet lager dan 30 minuten.
2.60 Zelfsluitende constructie-onderdelen (artikel 2.144 Bouwbesluit 2003)
2.60.1 In een inwendige scheidingsconstructie van een rookcompartiment waarvoor een weerstand
tegen rookdoorgang geldt, bevindt zich geen beweegbaar constructie-onderdeel anders dan een
zelfsluitend constructie-onderdeel.
2.60.2 Het eerste lid geldt niet voor een toegang van een woonfunctie gelegen in een woongebouw.
(NB: Een woonfunctie in een woongebouw is wel een subbrandcompartiment maar geen rookcompartiment.
Een dranger is dus niet vereist.)
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.61 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
2.61.1 Een bestaand woongebouw is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
2.61.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.62 tot en met 2.64 zijn gegeven.
2.62 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.62.1 De loopafstand tussen een punt in een gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten minste een
toegang van het subbrandcompartiment waarin de verblijfsruimte ligt, is ten hoogste 30 m.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 281
2.62.2 Een verblijfsruimte heeft ten minste twee toegangen, indien:
a. in die ruimte geen opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van die
ruimte groter is dan 75 m2, of
b. in die ruimte een opstelplaats voor een kooktoestel ligt en de vloeroppervlakte van die
ruimte groter is dan 25 m2.
2.62.3 Ten minste een toegang als bedoeld in het eerste lid, van een gemeenschappelijke verblijfs-
ruimte is een toegang van het subbrandcompartiment waarin die ruimte ligt, of bij ten minste
een toegang begint een route die uitsluitend door gemeenschappelijke verkeersruimten naar
een toegang van dat subbrandcompartiment voert. De toegang van die verblijfsruimte mag de
toegang van een andere verblijfsruimte zijn, op voorwaarde dat die ruimte ten minste twee
toegangen heeft waarbij een route begint die uitsluitend door verkeersruimten naar een toe-
gang van het subbrandcompartiment voert.
2.62.4 De loopafstand tussen de toegang van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte en ten
minste een toegang van het brandcompartiment of het subbrandcompartiment waarin die
ruimte ligt, is ten hoogste 15 m.
2.62.5 Een toegang als bedoeld in het vierde lid, van een niet-gemeenschappelijke verblijfsruimte, is
een toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompartiment, of ter plaatse van die
toegang begint een route naar de toegang van een brandcompartiment of een subbrandcompar-
timent. Een besloten ruimte op die route heeft een niet-ioniserende rookmelder die is aange-
sloten op een voorziening voor elektriciteit en die voldoet aan de primaire inrichtingseisen en
de primaire producteisen volgens NEN 2555.
2.62.6 Indien volgens het eerste tot en met derde lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen
een punt van de ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
2.63 Subbrandcompartiment (artikel 2.147 NB Bouwbesluit 2003)
Ten minste een toegang van een subbrandcompartiment als bedoeld in artikel 2.62:
a. is een toegang van het rookcompartiment waarin dat subbrandcompartiment ligt, of
b. is een toegang waarbij een route begint die niet door een verblijfsruimte, een toiletruimte,
een badruimte of een technische ruimte naar een toegang van het rookcompartiment voert.
2.64 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.64.1 De afstand tussen een stookplaats en de verticale projectie van een trap is ten minste 1,5 m.
2.64.2 Een rookcompartiment heeft een of meer toegangen, met een minimum van twee, indien de
gebruiksoppervlakte van het rookcompartiment groter is dan 800 m2 in een woonfunctie
gelegen in een woongebouw.
2.64.3 Indien volgens het tweede lid twee toegangen zijn vereist, is de afstand tussen een punt van de
ene toegang en een punt van de andere toegang ten minste 5 m.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.65 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
2.65.1 Een bestaand woongebouw heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
2.65.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.66 tot en met 2.68 zijn gegeven.
2.66 Veilige plaats (artikel 2.161 Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute leidt naar het aansluitende terrein en vandaar naar de openbare weg
zonder dat deuren worden gepasseerd die met een sleutel moeten worden geopend.
2.67 Rookcompartiment (artikel 2.163 en 2.156 NB Bouwbesluit 2003)
2.67.1 Ter plaatse van een toegang van een rookcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen. Dit geldt niet voor een rookcom-
partiment met een totale gebruiksoppervlakte van niet meer dan 250 m2 waarin geen verblijfs-
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 282
ruimte ligt voor het verblijven van mensen.
2.67.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
rookcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van die
toegangen beginnende vluchtroutes nergens samenvallen.
2.67.3 Delen van de twee vluchtroutes als bedoeld in het eerste en tweede lid, kunnen voor zover
deze in een veiligheidstrappenhuis liggen, samenvallen.
2.67.4 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
2.68 Subbrandcompartiment (artikel 2.164 en 2.157 NB Bouwbesluit 2003
2.68.1 Ter plaatse van de toegang van een subbrandcompartiment beginnen ten minste twee rookvrije
vluchtroutes die behalve bij de toegang nergens samenvallen.
2.68.2 In afwijking van het eerste lid, kan worden volstaan met één rookvrije vluchtroute, indien het
subbrandcompartiment meer dan een toegang heeft en ten minste twee van de ter plaatse van
die toegangen beginnende rookvrije vluchtroutes nergens samenvallen.
2.68.3 In afwijking van het eerste lid, kunnen de twee rookvrije vluchtroutes geheel of gedeeltelijk
samenvallen, als het samenvallende gedeelte niet in een trappenhuis ligt en niet aan een ander
subbrandcompartiment grenst.
2.68.4 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte aan een ander subbrandcom-
partiment grenzen, indien:
a. het samenvallende gedeelte aan niet meer dan één ander subbrandcompartiment grenst,
b. de toegang van het subbrandcompartiment en de toegang van het andere subbrandcompar-
timent recht tegenover elkaar liggen en
c. het samenvallende gedeelte niet langs een beweegbaar constructie-onderdeel voert, tenzij
dit deel uitmaakt van de toegang van het andere subbrandcompartiment.
2.68.5 In afwijking van het derde lid, kan het samenvallende gedeelte in een trappenhuis liggen en
aan een ander subbrandcompartiment grenzen, indien:
a. de totale gebruiksoppervlakte van de woonfuncties die zijn aangewezen op dat trappenhuis
niet groter is dan 800 m2, geen vloer van een verblijfsruimte van die woonfuncties hoger
ligt dan 12,5 m boven het meetniveau en geen van de woonfuncties een gebruiksopper-
vlakte heeft van meer dan 150 m2,
b. op dat trappenhuis niet meer dan zes woonfuncties zijn aangewezen, waarvan geen vloer
van een verblijfsruimte hoger ligt dan 6 m boven het meetniveau, of
c. dat trappenhuis een veiligheidstrappenhuis is.
2.68.6 Een vluchtroute kan een gemeenschappelijke vluchtroute zijn.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.69 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
2.69.1 Een bestaand woongebouw heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
2.69.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.70 tot en met 2.75 zijn gegeven.
2.70 Afmetingen doorgang (artikel 2.176 en 2.167 NB Bouwbesluit 2003)
Een rookvrije vluchtroute heeft een vrije doorgang met een breedte die niet kleiner is dan
0,6 m en een hoogte van ten minste 1,9 m.
2.71 Scheidingsconstructie tussen vluchtmogelijkheden (artikel 2.177 en 2.168 NB Bouwbesluit
2003)
2.71.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen rook-
vrije vluchtroutes bedraagt ten minste 30 minuten. Dit geldt niet voor een samenvallend
gedeelte en aan het begin van twee rookvrije vluchtroutes als bedoeld in de artikelen 2.67,
eerste en tweede lid, en 2.68, eerste lid.
2.71.2 Een inwendige scheidingsconstructie tussen twee rookvrije vluchtroutes bevat geen ander
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 283
beweegbaar constructie-onderdeel dan een zelfsluitende deur.
2.72 Luchttoevoer en rookafvoer (artikel 2.178 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.68 van afdeling 2.19 van Bijeenkomstgebouwen.
2.73 Permanente vuurbelasting (artikel 2.179 en 2.170 NB Bouwbesluit 2003)
Het product van de volgens NEN 6090 bepaalde permanente vuurbelasting en de netto vloer-
oppervlakte van een bouwlaag van een veiligheidstrappenhuis is niet groter dan 3500 MJ.
2.74 Draairichting deur (artikel 2.171 NB Bouwbesluit 2003)
Een deur tussen een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, en een vlucht-
trappenhuis draait bij het openen niet tegen de vluchtrichting in.
2.75 Loopafstand (artikel 2.172 NB Bouwbesluit 2003)
Een besloten ruimte waardoor een rookvrije vluchtroute voert, heeft tussen twee toegangen die
in de rookvrije vluchtroute liggen, een loopafstand die niet groter is dan 30 m. Dit geldt niet
voor een vluchttrappenhuis.
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.76 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
2.76.1 Een bestaand woongebouw is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
2.76.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.77 tot en met 2.79 zijn gegeven.
2.77 Aanwezigheid (artikel 2.184 NB Bouwbesluit 2003)
Een woongebouw met een lift, waarin een vloer van een verblijfsruimte voor het verblijven
van mensen hoger ligt dan 20 m boven het meetniveau, heeft een al dan niet
gemeenschappelijke brandweerlift.
2.78 Loopafstand (artikel 2.185 NB Bouwbesluit 2003)
2.78.1 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment of een rookcompartiment
en ten minste een toegang van een vluchttrappenhuis is niet groter dan 45 m.
2.78.2 De loopafstand tussen een toegang van een subbrandcompartiment en ten minste een toegang
van een brandweerlift is niet groter dan 90 m.
2.79 Inrichting (artikel 2.189 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.75 van afdeling 2.20 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.80 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
2.80.1 Een bestaand woongebouw heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
2.80.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.81 tot en met 2.83 zijn gegeven.
2.81 Aanwezigheid (artikel 2.197 en 2.191 NB Bouwbesluit 2003)
2.81.1 Een bestaand woongebouw met een verblijfsruimte waarvan de vloer hoger ligt dan 20 m
boven het meetniveau, heeft ten minste een al dan niet gemeenschappelijke droge blusleiding.
2.81.2 Een woonfunctie met een gebruiksoppervlakte die groter is dan 500 m2, heeft ten minste een al
dan niet gemeenschappelijke brandslanghaspel.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 284
2.82 Aantal (artikel 2.198 en 2.192 NB Bouwbesluit 2003)
2.82.1 Het aantal droge blusleidingen is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslangaansluiting
van een droge blusleiding en een toegang van een op die aansluiting aangewezen rookcompar-
timent niet groter is dan 50 m.
2.82.2 Het aantal brandslanghaspels is zodanig, dat de loopafstand tussen een brandslanghaspel en
elk punt van een vloer van de woonfunctie niet groter is dan de lengte van de brandslang,
vermeerderd met 5 m. Dit geldt niet voor de vloer van een ruimte, die niet vanaf de toegang
van het woongebouw door besloten ruimten kan worden bereikt.
2.83 Veiligheid (artikel 2.199 en 2.193 NB Bouwbesluit 2003)
2.83.1 De inrichting van een droge blusleiding, als bedoeld in artikel 2.81, eerste lid, voldoet aan
NEN 1594 voor:
a. de drukbestendigheid,
b. de onbrandbaarheid van het materiaal van de leiding,
c. de soorten koppelingen voor de aansluiting van brandslangen,
d. de aanduiding van de brandslangaansluitingen en
e. de aanduiding van de voedingsaansluitingen.
2.83.2 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid:
a. is aangesloten op een voorziening voor drinkwater als bedoeld in artikel 3.12, en
b. ligt niet in een vluchttrappenhuis.
2.83.3 Een brandslanghaspel als bedoeld in artikel 2.81, tweede lid, heeft een slang met:
a. een lengte van niet meer dan 30 m en
b. een statische druk van niet minder dan 100 kPa en een capaciteit van 1,3 m3/h, bij gelijk-
tijdig gebruik van twee brandslanghaspels aangesloten op dezelfde voorziening voor drink-
water.
AFDELING 2.24 TOEGANG VAN EEN BOUWWERK
2.84 Functionele eis (artikel 2.212 Bouwbesluit 2003)
2.84.1 Een bestaand woongebouw met een afsluitbare gemeenschappelijke verkeersruimte heeft
zodanige voorzieningen dat veel voorkomende criminaliteit wordt tegengegaan.
2.84.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.85 zijn gegeven.
2.85 Aanwezigheid (artikel 2.213 Bouwbesluit 2003)
2.85.1 Een afsluitbare toegang van een woongebouw heeft een zelfsluitende deur die van buitenaf
uitsluitend met een sleutel kan worden geopend.
2.85.2 Indien een woonfunctie in een woongebouw uitsluitend bereikbaar is via een afsluitbare
gemeenschappelijke verkeersruimte, heeft ten minste een toegang van het woongebouw aan de
buitenkant een voorziening waarmee een signaal kan worden gegeven, dat in een niet-gemeen-
schappelijke ruimte van een op die toegang aangewezen woonfunctie waarneembaar is.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 285
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaand woongebouw heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas, een liftschacht, een ruimte met een
netto inhoud van meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval en een tunnelruimte, dat het
ontstaan van een voor de gezondheid nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt
beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 tot en met 3.4 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.2 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.3 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
3.4 Luchtkwaliteit (artikel 3.78 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.4 van afdeling 3.12 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.5 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.5.1 Een bestaand woongebouw waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt,
heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige
kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.6 tot en met 3.10 zijn gegeven.
3.6 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
3.7 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.10 Kap (artikel 3.105 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.6, is, ter voor-
koming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 286
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.11 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.11.1 Een bestaand woongebouw heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.12 tot en met 3.14 zijn gegeven.
3.12 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een woongebouw heeft een voorziening voor drinkwater.
3.13 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.14 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.3 VRIJE DOORGANG
4.1 Functionele eis (artikel 4.14 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaand woongebouw heeft toegangen en verkeersroutes met een zodanige vrije door-
gang, dat het gebouw voldoende toegankelijk is.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikelen 4.2 is gegeven.
4.2 Vrije doorgang route (artikel 4.15 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 4.2 van afdeling 4.3 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.3 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.3.1 Een bestaand woongebouw heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.3.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 tot en met 4.6 zijn gegeven.
4.4 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
4.4.1 Een gebruiksfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.4.2 Een woonfunctie heeft een totale vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van ten minste 14 m2.
4.4.3 De vloeroppervlakte aan verblijfsruimte van een woonfunctie als bedoeld in het tweede lid,
mag op 10 m2 na deel uitmaken van gemeenschappelijke verblijfsruimten.
4.4.4 Een gebruiksfunctie heeft ten minste een verblijfsruimte met een vloeroppervlakte van ten
minste 7,5 m2 en een breedte van ten minste 2,4 m.
4.5 Bereikbaarheid (artikel 4.32 Bouwbesluit 2003)
Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, is vanaf de toegang van de woon-
functie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke ruimten van de woonfunctie, zonder het
betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 287
4.6 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
Een vloeroppervlakte van een verblijfsruimte heeft een hoogte boven de vloer van ten minste
2,1 m.
AFDELING 4.15 OPSTELPLAATS VOOR EEN AANRECHT EN OPSTELPLAATS VOOR EEN
KOOKTOESTEL
4.7 Functionele eis (artikel 4.83 Bouwbesluit 2003)
4.7.1 Een bestaand woongebouw heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel, zodat
vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.
4.7.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.8 en 4.9 zijn gegeven.
4.8 Aanwezigheid (artikel 4.84 Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een woonfunctie heeft in dezelfde besloten ruimte een opstelplaats voor een aanrecht en een
opstelplaats voor een kooktoestel.
4.8.2 Het eerste lid geldt niet, indien in een gemeenschappelijke verblijfsruimte waarop de woon-
functie is aangewezen, een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht en een opstel-
plaats voor een gemeenschappelijk kooktoestel aanwezig zijn.
4.8.3 Een opstelplaats als bedoeld in het eerste lid, bevindt zich niet op de vloeroppervlakte van
7,5 m2 als bedoeld in artikel 4.4, vierde lid.
4.9 Afmetingen (artikel 4.85 Bouwbesluit 2003)
4.9.1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, eerste lid, heeft een vloeropper-
vlakte van ten minste 0,7 m x 0,4 m.
4.9.2 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, tweede lid,
heeft een vloeroppervlakte van ten minste 1,5 m x 0,5 m.
4.9.3 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.8, eerste en tweede lid, heeft een
vloeroppervlakte van ten minste 0,4 m x 0,4 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.10 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.10.1 Een bestaand woongebouw heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwar-
mingsapparatuur kan worden geplaatst.
4.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.11 en 4.12 zijn gegeven.
4.11 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een bestaand woongebouw heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een
stooktoestel. Dit geldt niet indien de gebruiksfunctie kan worden aangesloten op een publieke
voorziening voor verwarming.
4.12 Plaatsbepaling (artikel 4.92 en 4.88 NB Bouwbesluit 2003)
4.12.1 Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.11, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een
toiletruimte of badruimte.
4.12.2 Een opstelplaats voor een stooktoestel ligt niet in een besloten ruimte waardoor een brand- en
rookvrije vluchtroute voert.
4.12.3 Een opstelplaats voor een gemeenschappelijk stooktoestel, als bedoeld in artikel 4.11, ligt in
een stookruimte.
4.12.4 Een ruimte waarin een of meer opstelplaatsen voor verbrandingstoestellen liggen met een
totale nominale belasting van meer dan 130 kW, is een stookruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woongebouwen
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 288
HOOFDSTUK 5 VOORSCHRIFTEN INZAKE BRANDVEILIGHEIDSINSTALLATIES
EN VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
AFDELING 5.3 VLUCHTROUTE-AANDUIDINGEN
Zie de artikelen 2.6.8 tot en met 2.6.10 van de meest recente wijziging van de Modelbouwverordening.
HOOFDSTUK 6 SLOTBEPALINGEN
6.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een bestaand woongebouw of een gedeelte van dat
gebouw een eis is gesteld en het gebouw of het gedeelte van dat gebouw deel uitmaakt van een
ander gebouw waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de
gestelde eisen.
6.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande woongebouwen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
289
WOONWAGENS
HOOFDSTUK 1 DEFINITIE
Een woonwagen is een voor bewoning bestemd gebouw dat is geplaatst op een standplaats, in zijn
geheel of in delen kan worden verplaatst en uit maximaal één bouwlaag bestaat.
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
AFDELING 2.1 ALGEMENE STERKTE VAN DE BOUWCONSTRUCTIE
2.1 Functionele eis (artikel 2.5 Bouwbesluit 2003)
2.1.1 Een bestaande woonwagen heeft een bouwconstructie die gedurende de in NEN 6700
bedoelde referentieperiode voldoende bestand is tegen de daarop werkende krachten.
2.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.2 en 2.3 zijn gegeven.
2.2 Belastingscombinaties bouwconstructie (artikel 2.6 Bouwbesluit 2003)
2.2.1 Een uiterste grenstoestand van een bouwconstructie wordt niet overschreden bij de fundamen-
tele belastingscombinaties, bepaald volgens NEN 6702. Voor zover NEN 6702 niet voorziet in
de kwantificering van de belastingscombinaties wordt uitgegaan van NEN 6700.
2.2.2 In afwijking van het eerste lid, kan voor de bouwconstructie van een toiletruimte, een bad-
ruimte, een meterruimte, een opstelplaats voor een warmwatertoestel en een opstelplaats voor
een stooktoestel worden uitgegaan van de fundamentele belastingscombinaties, bepaald
volgens NEN 3859.
2.3 Uiterste grenstoestand (artikel 2.7 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.3 van afdeling 2.1 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.2 STERKTE BIJ BRAND
2.4 Functionele eis (artikel 2.11 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen heeft een bouwconstructie die zodanig is dat de wagen bij brand
gedurende enige tijd kan worden verlaten en doorzocht zonder dat er gevaar voor instorting is.
AFDELING 2.3 VLOERAFSCHEIDING
Functionele eis (artikel 2.19 Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
AFDELING 2.4 OVERBRUGGING VAN HOOGTEVERSCHILLEN
Functionele eis (artikel 2.25 Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
AFDELING 2.5 TRAP
Functionele eis (artikel 2.33 Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
290
AFDELING 2.6 HELLINGBAAN
Functionele eis (artikel 2.42 Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
AFDELING 2.7 ELEKTRICITEITS- EN NOODSTROOMVOORZIENING
2.5 Functionele eis (artikel 2.52 Bouwbesluit 2003)
2.5.1 Een bestaande woonwagen heeft een veilige voorziening voor elektriciteit.
2.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.6 tot en met 2.8 zijn gegeven.
2.6 Aanwezigheid (artikel 2.53 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen heeft een voorziening voor elektriciteit.
2.7 Aansluitingen (artikel 2.54 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet van elektriciteit.
2.8 Veiligheid (artikel 2.55 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor elektriciteit voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voor-
schriften.
AFDELING 2.8 VERLICHTING
Functionele eis (artikel 2.63 Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
AFDELING 2.9 GASVOORZIENING
2.9 Functionele eis (artikel 2.72 Bouwbesluit 2003)
2.9.1 Een bestaande woonwagen heeft een veilige voorziening voor gas, tenzij de wagen kan
worden aangesloten op een gemeenschappelijke of publieke voorziening voor verwarming.
2.9.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.10 is gegeven.
2.10 Veiligheid (artikel 2.74 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor gas voldoet aan bij ministeriële regeling aangewezen voorschriften.
AFDELING 2.10 BEWEEGBARE CONSTRUCTIE-ONDERDELEN
2.11 Functionele eis (artikel 2.79 Bouwbesluit 2003)
2.11.1 Een bestaande woonwagen heeft zodanige beweegbare constructie-onderdelen dat veilig kan
worden gevlucht en dat veilig gebruik kan worden gemaakt van de aan het perceel grenzende
openbare ruimte.
2.11.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van het voorschrift dat in
artikel 2.12 is gegeven.
2.12 Hoogte (artikel 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Een beweegbaar constructie-onderdeel bevindt zich in geopende stand niet buiten de
standplaats.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
291
AFDELING 2.11 BEPERKING VAN HET ONTSTAAN VAN EEN BRANDGEVAARLIJKE
SITUATIE
2.13 Functionele eis (artikel 2.88 Bouwbesluit 2003)
2.13.1 Een bestaande woonwagen is zodanig dat het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie
voldoende wordt beperkt.
2.13.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.14 en 2.15 zijn gegeven.
2.14 Stookplaats (artikel 2.89 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.37 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
2.15 Rookafvoer (artikel 2.90 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 2.38 van afdeling 2.11 van Bijeenkomstgebouwen.
AFDELING 2.12 BEPERKING VAN ONTWIKKELING VAN BRAND
2.16 Functionele eis (artikel 2.98 Bouwbesluit 2003)
2.16.1 Een bestaande woonwagen is zodanig, dat brand zich niet snel kan ontwikkelen.
2.16.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.17 tot en met 2.20 zijn gegeven.
2.17 Binnenoppervlak (artikel 2.99 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die niet grenst aan de buitenlucht een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 4.
2.18 Buitenoppervlak (artikel 2.100 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel niet zijnde een deur, een raam, een kozijn of een daarmee gelijk te
stellen constructie-onderdeel, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens
NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan klasse 4.
2.19 Beloopbaar vlak (artikel 2.101 Bouwbesluit 2003)
2.19.1 De artikelen 2.17 en 2.18 gelden niet voor de bovenzijde van:
a. een vloer,
b. een hellingbaan,
c. een trap en
d. een dak.
2.19.2 Een vloer, een hellingbaan of een trap heeft aan de bovenzijde een volgens NEN 1775
bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die ten hoogste gelijk is aan klasse T3.
2.20 Vrijgesteld (artikel 2.102 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens de artikelen 2.17 tot en met 2.19 een eis geldt, is de eis niet van
toepassing.
AFDELING 2.13 BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.21 Functionele eis (artikel 2.110 Bouwbesluit 2003)
2.21.1 Een bestaande woonwagen is zodanig dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
2.21.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
artikel 2.22 zijn gegeven.
2.22 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.106 NB Bouwbesluit 2003)
2.22.1 De volgens NEN 6068 bepaalde weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO)
van een woonwagen naar een andere woonwagen is niet lager dan 30 minuten. Bij de bepaling
van deze weerstand wordt uitgegaan van een identieke, doch spiegelsymmetrisch op een
afstand van 5 m geplaatste woonwagen.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
292
2.22.2 Als de werkelijke afstand tussen een woonwagen en een andere bestaande woonwagen ten
minste 5 m bedraagt, wordt geacht dat er wordt voldaan aan de functionele eis met betrekking
tot de “beperking van uitbreiding van brand”, als is bedoeld in het eerste lid van artikel 2.110
van het Bouwbesluit 2003.
2.22.3 Indien de werkelijke afstand tussen een woonwagen en een andere woonwagen kleiner is dan
5 m, wordt de brandveiligheid geacht voldoende te zijn gewaarborgd, als aan de voorwaarden
van een van de volgende gelijkwaardige oplossingen wordt voldaan.
a. Gelijkwaardige oplossing I (brandwerende afscheiding)
Er wordt, daar waar niet aan de eis van 5 m kan worden voldaan, tussen de wagens een
afscheiding gebouwd met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten.
De lengte van deze afscheiding moet minstens gelijk zijn aan de lengte van de langste
wagen. De hoogte van de afscheiding moet ten minste gelijk zijn aan de hoogte van de
hoogste wagen vermeerderd met 0,3 m.
De daken van de woonwagens mogen niet brandgevaarlijk zijn en moeten aan de
buitenzijde beschikken over een volgens NEN 1775 bepaalde bijdrage tot brandvoort-
planting, die voldoet aan klasse T3. Elke verblijfsruimte van een woonwagen is voorzien van een op een voorzienig voor
elektriciteit aangesloten niet-ioniserende rookmelder die voldoet aan de primaire inrichtingseis en de primaire producteisen volgens NEN 2555. De rookmelders moeten onderling zijn gekoppeld. Op de rookmelders is een akoestische signaalgever aange-sloten, als bedoeld in NEN 2575, waarvan het geluidsniveau in andere op een afstand van minder dan 5 m gelegen woonwagens ten minste 75 dB (A) en ten hoogste 85 dB (A) is.
b. Gelijkwaardige oplossing II (brandwerende buitenwanden)
Daar waar de werkelijke afstand tussen een woonwagen en een andere woonwagen
minder is dan 5 m, wordt de brandveiligheid geacht voldoende te zijn gewaarborgd, als
aan de volgende voorwaarden wordt voldaan. Een constructieonderdeel van elke woonwagen dat zich op een kleinere afstand dan
5 m van een andere woonwagen bevindt, heeft aan een zijde die grenst aan de buitenlucht, een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting, die voldoet aan de klasse 2. Dit kan worden bereikt door tegen de buitenzijden van de wagens een bekleding van plaatmateriaal aan te brengen dat aan deze eis voldoet.
De uitwendige scheidingsconstructie van elke woonwagen die zich op een kleinere afstand dan 5 m van een andere woonwagen bevindt, heeft een brandwerendheid met betrekking tot de scheidende functie van ten minste 15 minuten, bepaald volgens NEN 6069. Gelet op de geringe afstand tussen de gevels van de woonwagens moeten de gevels inclusief de gevelopeningen voldoen aan de criteria die van toepassing zijn op gevels die zowel van binnenuit als van buitenaf door brand worden belast. Dit kan worden bereikt door tegen de buitenzijden van de wagens een bekleding van plaatmateriaal aan te brengen dat aan deze eis voldoet, waarbij van de ramen die gehandhaafd moeten blijven, het glas wordt vervangen door glas met een WBDBO van 15 minuten en, als de kozijnen niet over de vereiste brandwerendheid bezitten, ook de kozijnen worden vervangen.
Ramen die voor de benodigde ventilatie moeten kunnen worden geopend, moeten zijn
uitgevoerd als een aan de bovenzijde scharnierend uitzetraam met een spleetstand van ten
hoogste 0,1 m. Klep en tuimelramen zijn niet toegestaan.
Woonwagens die zodanig zijn opgesteld dat er deuren tegenover aanwezig zijn,
moeten zodanig worden verplaatst dat dit niet meer het geval is. Elke verblijfsruimte van een woonwagen is voorzien van een op een voorzienig voor
elektriciteit aangesloten niet-ioniserende rookmelder die voldoet aan de primaire inrichtingseis en de primaire producteisen volgens NEN 2555. De rookmelders moeten onderling zijn gekoppeld. Op de rookmelders is een akoestische signaalgever aange-sloten, als bedoeld in NEN 2575, waarvan het geluidsniveau in andere op een afstand van minder dan 5 m gelegen woonwagens ten minste 75 dB (A) en ten hoogste 85 dB (A) is.
c. Gelijkwaardige oplossing III (woningsprinklers)
De woonwagens die op een kleinere afstand dan 5 m van elkaar zijn opgesteld, worden
uitgerust met een op de voorziening voor drinkwater (waterleiding) aangesloten
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
293
gecertificeerde automatische blusinstallatie met woningsprinklers als bedoeld in
hoofdstuk 6 van de publicatie ‘Brandbeveiligingsinstallaties’, uitgave 2002, opgesteld
door de Nederlandse Vereniging voor Brandweer en Rampenbestrijding (NVBR).
Deze publicatie is verkrijgbaar bij de uitgeverij van het Nederlands Instituut voor
Brandweer en Rampenbestrijding (NIBRA), Kemperbergerweg 783, 6816 RW Arnhem,
fax 026 3552427.
AFDELING 2.14 VERDERE BEPERKING VAN UITBREIDING VAN BRAND
2.23 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen waarin wordt geslapen is zodanig dat uitbreiding van brand in
verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
AFDELING 2.15 BEPERKING VAN ONTSTAAN VAN ROOK
2.24 Functionele eis (artikel 2.130 Bouwbesluit 2003)
2.24.1 Een bestaande woonwagen is zodanig dat het zich snel ontwikkelen van rook voldoende wordt
beperkt.
2.24.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 2.25 en 2.26 zijn gegeven.
2.25 Algemeen (artikel 2.131 Bouwbesluit 2003)
Een constructie-onderdeel heeft aan een zijde die grenst aan de binnenlucht, een rookproductie
met een volgens NEN 6066 bepaalde rookdichtheid van ten hoogste 10 m-1
.
2.26 Vrijgesteld (artikel 2.133 Bouwbesluit 2003)
Op ten hoogste 5% van de totale oppervlakte van de constructie-onderdelen van elke afzonder-
lijke ruimte waarvoor volgens artikel 2.30 een eis geldt, is die eis niet van toepassing.
AFDELING 2.16 BEPERKING VAN VERSPREIDING VAN ROOK
2.27 Functionele eis (artikel 2.140 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen is zodanig dat verspreiding van rook voldoende wordt beperkt
zodat op veilige wijze het aansluitende terrein kan worden bereikt.
AFDELING 2.17 VLUCHTEN BINNEN EEN ROOKCOMPARTIMENT EN EEN SUBBRAND-
COMPARTIMENT
2.28 Functionele eis (artikel 2.150 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen is zodanig dat een rookcompartiment en een subbrandcomparti-
ment op veilige wijze kunnen worden verlaten.
AFDELING 2.18 VLUCHTROUTES
2.29 Functionele eis (artikel 2.160 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen heeft voldoende vluchtroutes waarlangs bij brand een veilige
plaats kan worden bereikt.
AFDELING 2.19 INRICHTING VAN ROOKVRIJE VLUCHTROUTES
2.30 Functionele eis (artikel 2.175 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen heeft zodanig ingerichte rookvrije vluchtroutes, dat in geval van
brand snel en veilig kan worden gevlucht.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
294
AFDELING 2.20 VOORKOMING EN BEPERKING VAN ONGEVALLEN BIJ BRAND
2.31 Functionele eis (artikel 2.188 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen is zodanig dat personen kunnen worden gered en brand kan
worden bestreden.
AFDELING 2.21 BESTRIJDING VAN BRAND
2.32 Functionele eis (artikel 2.196 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen heeft zodanige voorzieningen voor de bestrijding van brand, dat
brand binnen redelijke tijd kan worden bestreden.
AFDELING 2.24 TOEGANG VAN EEN BOUWWERK
Functionele eis (artikel 2.212 Bouwbesluit 2003)
n.v.t.
HOOFDSTUK 3 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN GEZONDHEID
AFDELING 3.12 LUCHTVERVERSING VAN OVERIGE RUIMTEN
3.1 Functionele eis (artikel 3.74 Bouwbesluit 2003)
3.1.1 Een bestaande woonwagen heeft een zodanige voorziening voor luchtverversing voor een
besloten ruimte voor centrale meetapparatuur voor gas en een ruimte met een netto inhoud van
meer dan 3 m2 voor het opslaan van afval, dat het ontstaan van een voor de gezondheid
nadelige kwaliteit van de binnenlucht voldoende wordt beperkt.
3.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.2 en 3.3 zijn gegeven.
3.2 Aanwezigheid (artikel 3.75 Bouwbesluit 2003)
Een besloten ruimte waarin zich centrale meetapparatuur voor gas bevindt, heeft een voor-
ziening voor luchtverversing, bestaande uit een component voor toevoer van verse lucht en
een component voor afvoer van binnenlucht.
3.3 Capaciteit (artikel 3.76 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor luchtverversing van een besloten ruimte waarin zich centrale meetappa-
ratuur voor gas bevindt, heeft een volgens NEN 8087 bepaalde capaciteit van ten minste
2 dm2/s per m
3 netto inhoud van de bedoelde ruimte, met een minimum van 2 dm
3/s.
AFDELING 3.14 AFVOER VAN ROOK
3.4 Functionele eis (artikel 3.100 Bouwbesluit 2003)
3.4.1 Een bestaande woonwagen waarin zich een opstelplaats voor een verbrandingstoestel bevindt,
heeft een zodanige voorziening voor de afvoer van rook dat geen voor de gezondheid nadelige
kwaliteit van de binnenlucht ontstaat.
3.4.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.5 tot en met 3.9 zijn gegeven.
3.5 Aanwezigheid (artikel 3.101 Bouwbesluit 2003)
Een ruimte met een opstelplaats voor een verbrandingstoestel heeft een voorziening voor de
afvoer van rook. Bij de toepassing van dit voorschrift blijft een opstelplaats voor een kook-
toestel of een warmwatertoestel, met een nominale belasting van ten hoogste 15 kW, buiten
beschouwing.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
295
3.6 Capaciteit (artikel 3.102 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.7 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.7 Stromingsrichting (artikel 3.103 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.8 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.8 Rookdoorlatendheid (artikel 3.104 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.9 van afdeling 3.14 van Bijeenkomstgebouwen.
3.9 Kap (artikel 3.105 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor de natuurlijke afvoer van rook, als bedoeld in artikel 3.6, is, ter voor-
koming van het terugstromen van rook, voorzien van een goed functionerende kap.
AFDELING 3.18 DRINKWATERVOORZIENING
3.10 Functionele eis (artikel 3.123 Bouwbesluit 2003)
3.10.1 Een bestaande woonwagen heeft een zodanige voorziening voor drinkwater dat kan worden
beschikt over water, geschikt voor menselijke consumptie en hygiëne.
3.10.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 3.11 tot en met 3.13 zijn gegeven.
3.11 Aanwezigheid (artikel 3.124 Bouwbesluit 2003)
Een woonwagen heeft een voorziening voor drinkwater.
3.12 Aansluitingen (artikel 3.125 Bouwbesluit 2003)
Een voorziening voor drinkwater heeft een aansluitmogelijkheid voor aansluiting op het
distributienet voor drinkwater.
3.13 Hygiëne (artikel 3.126 Bouwbesluit 2003)
Zie artikel 3.13 van afdeling 3.18 van Bijeenkomstgebouwen.
HOOFDSTUK 4 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN BRUIKBAARHEID
AFDELING 4.6 VERBLIJFSRUIMTE
4.1 Functionele eis (artikel 4.30 Bouwbesluit 2003)
4.1.1 Een bestaande woonwagen heeft een of meer verblijfsruimten die zodanig zijn dat daarin de
voor de gebruiksfunctie kenmerkende activiteiten kunnen plaatsvinden.
4.1.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.4 tot en met 4.6 zijn gegeven.
4.2 Aanwezigheid (artikel 4.31 Bouwbesluit 2003)
4.2.1 Een gebruiksfunctie heeft een of meer verblijfsruimten.
4.2.2 Een woonfunctie van een woonwagen heeft een totale vloeroppervlakte aan verblijfsruimte
van ten minste 9,4 m2.
4.3 Bereikbaarheid (artikel 4.32 Bouwbesluit 2003)
Een verblijfsruimte als bedoeld in artikel 4.4, tweede lid, is vanaf de toegang van de woon-
functie bereikbaar via al dan niet gemeenschappelijke ruimten van de woonfunctie, zonder het
betreden van een toiletruimte, badruimte of technische ruimte.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Woonwagens
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden Versie oktober 2006
296
4.4 Afmetingen (artikel 4.33 Bouwbesluit 2003)
Een vloeroppervlakte van een verblijfsruimte heeft een hoogte boven de vloer van ten minste
2,1 m.
AFDELING 4.15 OPSTELPLAATS VOOR EEN AANRECHT EN OPSTELPLAATS VOOR EEN
KOOKTOESTEL
4.5 Functionele eis (artikel 4.83 Bouwbesluit 2003)
4.5.1 Een bestaande woonwagen heeft opstelplaatsen voor een aanrecht en een kooktoestel, zodat
vaatwerk kan worden gereinigd en voedsel en dranken kunnen worden bereid.
4.5.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.8 en 4.9 zijn gegeven.
4.6 Aanwezigheid (artikel 4.84 Bouwbesluit 2003)
Een woonfunctie van een woonwagen heeft in dezelfde besloten ruimte een opstelplaats voor
een aanrecht en een opstelplaats voor een kooktoestel.
4.7 Afmetingen (artikel 4.85 Bouwbesluit 2003)
4.7.1 Een opstelplaats voor een aanrecht als bedoeld in artikel 4.8, heeft een vloeroppervlakte van
ten minste 0,7 m x 0,4 m.
4.7.2 Een opstelplaats voor een kooktoestel als bedoeld in artikel 4.8, heeft een vloeroppervlakte
van ten minste 0,4 m x 0,4 m.
AFDELING 4.16 OPSTELPLAATS VOOR EEN STOOKTOESTEL
4.8 Functionele eis (artikel 4.90 Bouwbesluit 2003)
4.8.1 Een bestaande woonwagen heeft een opstelplaats voor een stooktoestel, zodat verwarmings-
apparatuur kan worden geplaatst.
4.8.2 Aan de in het eerste lid gestelde eis wordt voldaan door toepassing van de voorschriften, die in
de artikelen 4.11 en 4.12 zijn gegeven.
4.9 Aanwezigheid (artikel 4.91 Bouwbesluit 2003)
Een bestaande woonwagen heeft een al dan niet gemeenschappelijke opstelplaats voor een
stooktoestel. Dit geldt niet indien de wagen kan worden aangesloten op een publieke voor-
ziening voor verwarming.
4.10 Plaatsbepaling (artikel 4.9 Bouwbesluit 2003)
Een opstelplaats, als bedoeld in artikel 4.11, voor een open verbrandingstoestel, ligt niet in een
toiletruimte of badruimte.
HOOFDSTUK 5 SLOTBEPALINGEN
5.1 Gebouwen met verschillende bestemmingen
Indien ingevolge dit voorschrift voor een bestaande woonwagen of een gedeelte van de wagen
een eis is gesteld en de wagen of het gedeelte van de wagen deel uitmaakt van een ander
bouwwerk waarvoor tegelijkertijd een andere eis is gesteld, geldt de zwaarste van de gestelde
eisen.
5.2 Citeertitel
Dit voorschrift kan worden aangehaald als Technische (brand)veiligheidsvoorschriften voor
bestaande woonwagens.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 297
ARTIKELGEWIJZE TOELICHTING
Algemene bepalingen
§ 1.1 Begripsbepalingen
1.2.1 Appartement
Bij de behandeling van aanvragen om gebruiksvergunning voor kamerverhuurgebouwen
ontstaat regelmatig discussie over de vraag of de woonfuncties in deze gebouwen moeten
worden aangemerkt als een: “verblijfsruimte die blijkens haar afmetingen, constructie en
inrichting is bestemd als woonruimte voor een persoon die niet in gezinsverband of een
daarmee vergelijkbare woonvorm samenwoont”, dan wel als een “appartement”.
De oorzaak van deze discussie is het feit, dat een aantal verhuurders van dit soort panden
veronderstelt dat er voor een woongebouw met appartementen geen gebruiksvergunning is
vereist.
Om aan deze discussie een eind te maken, heeft de afdeling Handhaving van de dienst
Bouwen en Wonen van de gemeente Leiden een definitie opgesteld, waarin is vastgelegd waar
een woonfunctie aan moet voldoen om in de gemeente Leiden als appartement te mogen
worden aangemerkt.
Om te beginnen moet de totale vloeroppervlakte een appartement ten minste 14 m2 groot
zijn. Dit minimum vloeroppervlakte is gelijk aan de prestatie-eis voor bestaande bouw in
artikel 4.31 van het Bouwbesluit 2003 (bij nieuwbouw dient de minimum vloeroppervlakte ten
minste 16,81 m2 te bedragen). Een appartement moet zijn voorzien van een eigen douche,
toilet, keuken, woongelegenheid en slaapgelegenheid. De douche en het toilet mogen in één
ruimte zijn samengevoegd. Dit geldt ook voor het woon- en slaapgedeelte. De keuken mag
zich in dezelfde ruimte als het woon- en slaapgedeelte bevinden (of te wel een open keuken).
De weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (wbdbo) naar ruimten buiten een apparte-
ment moet ten minste 60 minuten zijn. Hiervoor is echter een vrijstellingsmogelijkheid, als de
vloeren, wanden en plafonds van de appartementen uit steenachtig materiaal bestaan. In dat
geval kan worden volstaan met een wbdbo van 30 minuten. Dit is gebaseerd op artikel 2.106
van het Bouwbesluit 2003.
Voor kamerverhuur is voor de manier van het vluchten bij brand uit een kamer een speciale
uitzonderingsbepaling opgenomen. Deze uitzonderingsbepaling geldt uitsluitend voor
zelfredzame bewoners zoals studente en werkende jongeren, zie hiervoor artikel 2.67.6 van
deze voorschriften. Deze uitzondering geldt niet als er sprake is van een appartement.
1.1.10 Brandweerlift
In de definitie “brandweerlift” wordt voortaan naar een nieuwe norm verwezen. In deze norm
is namelijk de begripsbepaling uit de bijlage van de eerdere norm opgenomen.
Een brandweerlift is noodzakelijk om de brandweer in de gelegenheid te stellen met geëigend
materieel de hoger gelegen verdiepingen te kunnen bereiken en doorzoeken naar achterge-
bleven personen. Een brandweerlift is voorgeschreven wanneer een gebouw hoger is dan 20 m
en boven die hoogte voor het verblijf van mensen bestemde ruimten zijn gelegen.
1.1.21 Fusieruimte
Voorbeelden van fusieruimten zijn een gemeenschappelijke keuken, een ruimte waarin
gezamenlijk wordt gegeten, een conversatieruimte, een ruimte waarin in besloten sfeer
feestelijke bijeenkomsten worden gehouden.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 298
1.1.24 Gebruiksoppervlakte
Onder de gebruiksoppervlakte van een gebruiksfunctie wordt verstaan het totaal van de tussen
omsluitende wanden gelegen vloeroppervlakten van in die gebruiksfunctie gelegen ruimten.
Tot die gebruiksoppervlakte worden niet gerekend de oppervlakten die worden ingenomen
door dragende constructie-onderdelen, de oppervlakten van vloeren waarboven een hoogte
aanwezig is van minder dan 1,5 m en de vloeroppervlakten van bijvoorbeeld een buiten een
woning in het woongebouw gelegen bergruimte, stookruimte of trappenhuis. De gebruiks-
oppervlakte van een in een woongebouw gelegen woonfunctie bestaat uit het totaal van de
tussen omsluitende wanden gelegen vloeroppervlakten van de niet-gemeenschappelijke
ruimten van de woonfunctie, vermeerderd met het evenredig deel van bepaalde, in het woon-
gebouw gelegen gemeenschappelijke ruimten waarop die woonfunctie is aangewezen.
De gebruiksoppervlakte moet worden berekend volgens de in artikel 4.5 van NEN 2580
(Oppervlakten en inhouden van gebouwen Termen, definities en bepalingsmethoden)
aangegeven en hieronder kort weergegeven methode.
Beginsel
De gebruiksoppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte,
gemeten op vloerniveau, tussen de opgaande scheidingsconstructies, die de desbetreffende
ruimte of groep van ruimten omhullen.
Bij de bepaling van de gebruiksoppervlakte worden niet meegerekend:
- de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 m, met
uitzondering van vloeren onder trappen en hellingbanen e.d.;
- een trapgat, liftschacht of vide, indien de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2;
- een vrijstaande bouwconstructie, niet zijnde een trap, en een leidingschacht, indien de
horizontale doorsnede daarvan groter is dan 0,5 m2;
- een dragende binnenwand.
Bij de bepaling van de grenslijn, moet een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel
uitspringend bouwdeel worden genegeerd, als het grondoppervlak daarvan kleiner is dan
0,5 m2.
De gebruiksoppervlakte van een vloer moet worden bepaald als de oppervlakte van de
verticale projectie op het horizontale vlak.
1.1.45 Nooddeur
Als gevolg van de afstemming van het Bouwbesluit 2003 met het Arbeidsomstandigheden-
besluit is een definitie opgenomen van het begrip “nooddeur”.
Een nooddeur is uitsluitend bestemd voor ontvluchten in geval van calamiteiten en zal niet
voor regulier gebruik worden benut. Op grond van het Arbeidsomstandighedenbesluit moet
een nooddeur met de vluchtrichting meedraaien en is toepassing van een schuifdeur als nood-
deur niet toegestaan voor een ruimte waarin wordt gewerkt met brandgevaarlijke of voor de
gezondheid gevaarlijke stoffen. Daarom is in de artikelen 2.146, 2.148, 2.151, 2.152, 2.171 en
2.180 van het Bouwbesluit 2003, die alle op het ontvluchten betrekking hebben, een verbod
opgenomen voor de toepassing van een schuifdeur als nooddeur.
Een nooddeur zal onder alle omstandigheden van binnenuit zonder sleutel moeten kunnen
worden geopend, bijvoorbeeld door middel van een zogenoemde “panieksluiting”, terwijl deze
deur normaliter niet van buitenaf te openen is.
Wanneer een in een vluchtroute gelegen deur onder normale omstandigheden ook wordt
benut voor het bereiken van ruimten in een gebouw, dan is er geen sprake van een nooddeur
maar van een deur van een toegang die ook als vluchtdeur kan dienen. Het is daarom niet
uitgesloten dat in bijvoorbeeld de hoofdtoegang of een andere toegang van een gebouw een
schuifdeur wordt geplaatst.
Het Bouwbesluit 2003 schrijft overigens geen nooddeuren voor, maar stelt slechts de eis
dat een nooddeur die in een rookvrije of brand- en rookvrije vluchtroute ligt geen schuifdeur
mag zijn. Opgemerkt moet worden dat ook een nooduitgang uitsluitend bedoeld voor het
ontvluchten van een gebouw volgens de systematiek van dit besluit wordt benoemd als een
toegang.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 299
1.1.46 Noodtrap
Een trap die niet bedoeld is om een ruimte in een bouwwerk te bereiken, maar uitsluitend om
bij calamiteiten het bouwwerk te ontvluchten, behoeft niet aan alle eisen te voldoen van een
reguliere trap. Om een dergelijke trap te kunnen onderscheiden van een reguliere trap, is het
noodzakelijk deze als noodtrap te definiëren.
1.1.58 Standplaats
De begripsbepaling van een standplaats is overgenomen uit artikel 1, lid 1, sub h, van
hoofdstuk 1, Begripsbepalingen van de Woningwet. De gehele standplaats met de daarop
bijbehorende bebouwing behoort volgens het Bouwbesluit tot één gebruiksfunctie, namelijk de
‘woonfunctie van een woonwagen’.
1.1.71 Vloeroppervlakte
De vloeroppervlakte moet worden berekend overeenkomstig de in artikel 4.3 van NEN 2580
(Oppervlakten en inhouden van gebouwen Termen, definities en bepalingsmethoden) aange-
geven en hieronder kort weergegeven methode voor het bepalen van de netto vloeropper-
vlakte.
Beginsel
De netto vloeroppervlakte van een ruimte of van een groep van ruimten is de oppervlakte,
gemeten op vloerniveau, tussen de begrenzende opgaande scheidingsconstructies van de
afzonderlijke ruimten.
Bij de bepaling van de netto vloeroppervlakte wordt niet meegerekend:
- een schalmgat of een vide, indien de oppervlakte daarvan groter is dan 4 m2;
- de oppervlakte van delen van vloeren, waarboven de netto hoogte kleiner is dan 1,5 m;
- een vrijstaande kolom of een vrijstaande dragende wandschijf, indien het grondoppervlak
daarvan groter is dan 0,5 m2;
- de oppervlakte van een vrijstaande niet-toegankelijke leidingschacht, indien het grondvlak
daarvan groter is dan 0,5 m2.
Bij de bepaling van de grenslijn, moet een incidentele nis of uitsparing en een incidenteel
uitspringend bouwdeel worden genegeerd, als het grondoppervlak daarvan kleiner is dan
0,5 m2.
Tot de begrenzende scheidingsconstructies worden bijvoorbeeld gerekend dragende wanden,
scheidingswanden, borstweringen, maar ook in de ruimte inspringende en tot de vloer door-
lopende vaste bouwkundige elementen, zoals schoorsteenstoelen.
Trappen worden niet beschouwd als scheidingsconstructies. Een constructieve vloer onder een
trap wordt tot de netto vloeroppervlakte gerekend, tenzij de netto hoogte minder is dan 1,5 m.
De vloeroppervlakte die wordt ingenomen door bouwdelen, die tot de inbouw of inrichting
moeten worden gerekend, wordt volledig opgenomen in de netto vloeroppervlakte. Het kan
dan gaan om bijvoorbeeld: leidingen, radiatoren en andere verwarmingslichamen, plinten,
aanrechten, kastenwanden, vouwwanden enz.
De netto vloeroppervlakte moet worden bepaald als de oppervlakte van de verticale projectie
op het horizontale vlak.
Netto vloeroppervlakte van een gebouw
De netto vloeroppervlakte van een gebouw is de som van de volgens bovenstaande methoden
bepaalde netto vloeroppervlakten van alle tot het gebouw behorende binnenruimten.
De oppervlakte van een trapgat, een liftschacht en een toegankelijke leidingschacht moet
op elke bouwlaag tot de netto vloeroppervlakte van een gebouw worden gerekend.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 300
Hoofdstuk 1 Definities
1.7.1 Bijeenkomstgebouw
Onder deze gebruiksfunctie kan bijvoorbeeld worden verstaan de kenmerkende ruimten van
een congrescentrum, een kerk, een wijkgebouw, een bioscoop, een theater, een casino, een
café, een restaurant, een kantine, een discotheek, een tentoonstellingsgebouw, een museum,
een kinderdagverblijf en een tribune in een sportgebouw.
1.7.2 Bouwwerk (geen gebouw zijnde)
In het Bouwbesluit worden twaalf (hoofd-)gebruiksfuncties onderscheiden, te weten elf
functies voor gebouwen en één functie voor een bouwwerk geen gebouw zijnde.
Het Bouwbesluit geeft geen definitie voor een bouwwerk geen gebouw zijnde. In artikel 1 van
de Woningwet is een gebouw gedefinieerd. Een definitie van een bouwwerk is opgenomen in
de Model-bouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Er is ook ruime
jurisprudentie over deze zaak voorhanden. Uit een en ander volgt voldoende duidelijk wat een
bouwwerk geen gebouw zijnde is. Een voorbeeld van een bouwwerk geen gebouw zijnde is
een brug en een open tribune.
1.7.3 Gezondheidszorggebouw
Hierbij gaat het bijvoorbeeld om ruimten voor de behandeling of verpleging van patiënten in
een ziekenhuis, een verzorgingstehuis, een psychiatrische inrichting, een medisch centrum,
een polikliniek en een praktijkruimte voor een huisarts, fysiotherapeut of tandarts.
Verder dient te worden opgemerkt dat een verpleeghuis, vanwege het feit dat de bewoners
er over het algemeen permanent verblijven, naast de gezondheidszorgfunctie, tevens een
woonfunctie omvat.
1.7.4 Industriegebouw
Een industriefunctie omvat bijvoorbeeld een werkplaats of een magazijn van een fabriek, een
opslagruimte in een pakhuis, of een stal van een boerderij.
1.7.5 Kamerverhuurgebouw
In een kamerverhuurgebouw wordt tegen betaling van huur aan meerdere personen voor
langere termijn kamergewijze woonruimte verschaft. De bewoners van deze kamers staan in
het bevolkingsregister van de desbetreffende gemeente op het adres van dat gebouw
ingeschreven. Een pension is een logiesgebouw.
1.7.6 Kantoorgebouw
Voorbeelden van kantoorgebouwen zijn een administratiekantoor, een advocatenkantoor, een
bankgebouw, of een gemeentehuis.
1.7.7 Kinderdagverblijf / Peuterspeelzaal
Onder kinderdagverblijven vallen dagopvang met slaapgelegenheid voor kinderen tot 4 jaar,
de buitenschoolse opvang en de 24-uurs opvang. Het gaat om bedrijfsmatige opvang. De
oppas aan huis of de gastouder die één of meer kinderen in de eigen woning opvangt of
verzorgt, vallen buiten de reikwijdte van de begripsbepaling.
Voorzieningen waar kinderen wonen, zoals bijvoorbeeld een “weeshuis”, worden niet
gerekend tot de bijeenkomstfunctie. Deze vallen onder de woonfunctie. Medische voorzie-
ningen zoals een medisch kinderdagverblijf of een kinderziekenhuis vallen onder de
gezondheidszorgfunctie.
1.7.8 Lichte industriegebouw
In gebouwen met een lichte industriefunctie speelt het verblijven van mensen een onderge-
schikte rol. Voorbeelden zijn een opslagloods, een kas of een stal. Onder een lichte industrie-
functie wordt geen hondenhok of een daarmee vergelijkbaar bouwwerk verstaan. Op een
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 301
fabrieksterrein kunnen de industriefunctie en de lichte industriefunctie gelijktijdig aanwezig
zijn.
1.7.9 Logiesgebouw
Een logiesgebouw is bijvoorbeeld een hotel of een pension. Ruimten met een andere
gebruiksfunctie dan een logiesfunctie, bijvoorbeeld de kantoorruimten, vergaderruimten,
eetzaal en keuken zijn geen onderdeel van een logiesgebouw als bedoeld in het Bouwbesluit.
1.7.10 Sportgebouw
Voorbeelden van een sportgebouw zijn een zwembad, een gymnastieklokaal, een sporthal of
een fitnesscentrum. Een ruimte voor toeschouwers valt onder de bijeenkomstfunctie.
1.7.11 Winkelgebouw
Voorbeelden zijn de winkels in een winkelcentrum, een warenhuis, een supermarkt of een
reisbureau. Het stationsloket en de verkoop bij een tankstation vallen hier ook onder.
1.7.12 Woongebouw
Een woongebouw is bijvoorbeeld een bouwwerk waarin een portiek- of een galerijflat is
gelegen. Ruimten met een andere gebruiksfunctie dan een woonfunctie, bijvoorbeeld de
kelder- of garageboxen onder een flatgebouw, zijn geen onderdeel van een woongebouw als
bedoeld in het Bouwbesluit.
1.7.13 Woonwagen Een voor bewoning bestemd gebouw kan ingevolge artikel 1, lid 1, sub e, van de Woningwet, als woonwagen worden aangemerkt als deze is geplaatst op een standplaats als bedoeld in artikel 1, lid 1, sub h, van deze wet en in zijn geheel of in delen kan worden verplaatst. De afmetingen zijn niet nader beperkt. Evenmin zijn er nadere eisen gesteld met betrekking tot de wijze van verplaatsing.
Uit jurisprudentie blijkt dat ondanks het feit dat een woonwagen het uiterlijk heeft van een woning, deze toch als woonwagen in de zin van de Woningwet kan worden aangemerkt (ABRS 27 juni 1996, H01.95.0355, JG 96.0230).
Gelet op de in het Bouwbesluit uit oogpunt van veiligheid gegeven voorschriften, kan echter indirect worden afgeleid dat de wetgever met de voorschriften voor woonwagens relatief kleine bouwwerken bedoelt. Zo worden in tegenstelling tot de voorschriften voor andere (sub)gebruiksfuncties, voor de subgebruiksfunctie ‘woonfunctie van een woonwagen’ géén voorschriften gegeven omtrent: - de sterkte van de bouwconstructies bij brand (respectievelijk de artikelen 2.8 voor
nieuwbouw en 2.11 voor bestaande bouw), - het voorkomen van het vallen van een vloer (respectievelijk de artikelen 2.14 voor
nieuwbouw en 2.19 voor bestaande bouw), - het veilig overbruggen van hoogteverschillen (respectievelijk de artikelen 2.23 voor
nieuwbouw en 2.25 voor bestaande bouw), - het veilig uitvoeren van een trap (respectievelijk de artikelen 2.27 voor nieuwbouw en
2.33 voor bestaande bouw). - het veilig uitvoeren van een hellingbaan (respectievelijk de artikelen 2.38 voor
nieuwbouw en 2.42 voor bestaande bouw). Uit het bovenstaande kan worden geconcludeerd dat het Bouwbesluit onvoldoende waar-borgen geeft voor de veiligheid van woonwagens met meerdere bouwlagen. In het Bouwbesluit wordt, uit oogpunt van brandveiligheid, met de ‘woonfunctie van een woonwagen’ dan ook uitsluitend woonwagens bedoeld die alleen op de begane grond een verblijfsgebied hebben. Een woonwagen met meerdere bouwlagen blijft dan weliswaar in de zin van de Woningwet een woonwagen en kan op een standplaats zijn geplaatst, maar zal uit oogpunt van brandveiligheid in het kader van deze voorschriften moeten worden beoordeeld als een ware het een ‘woonfunctie niet van een woonwagen’ (woning) in de zin van het Bouwbesluit.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 302
HOOFDSTUK 2 VOORSCHRIFTEN UIT HET OOGPUNT VAN VEILIGHEID
ALLE GEBOUWSOORTEN met uitzondering van KINDERDAGVERBLIJVEN en GEBOUWEN MET
EEN WOONBESTEMMING
Afdeling 2.10 Beweegbare constructie-onderdelen
2.35 Hoogte (artikel 2.80 en 2.76 NB Bouwbesluit 2003)
Met dit artikel wordt beoogd te voorkomen dat beweegbare onderdelen van bouwwerken,
zoals ramen, deuren en luiken, gevaar opleveren bij vluchten uit het bouwwerk, dan wel voor
voorbijgangers en langskomend verkeer.
Het betreft de gevels van bouwwerken die aan een weg grenzen. In zo'n gevel mogen zich
tot de aangegeven hoogte slechts naar binnen draaiende deuren of ramen, dan wel schuif-
deuren of schuiframen bevinden. De hoogtegrens van 4,2 m, heeft betrekking op situaties
waarin een bouwwerk onmiddellijk grenst aan een weg waar auto's mogen komen met inbe-
grip van parkeerstroken, parkeerhavens, vluchtstroken en dergelijke. Het verbod van naar
buiten draaiende ramen en deuren beperkt zich bij bestaande bouw alleen tot voor motorvoer-
tuigen openstaande wegen. De reden daarvan is, dat een dergelijke eis vroeger niet heeft
gegolden.
In het tweede lid van artikel 2.76 van het Bouwbesluit 2003 is bepaald, dat bij nieuwbouw
de onderzijde van een beweegbaar constructie-onderdeel dat zich in geopende stand boven een
niet voor motorvoertuigen bestemde weg kan bevinden op ten minste 2,2 m boven die weg
moet liggen. Door de afstemming van dit lid met het Arbeidsomstandighedenbesluit geldt dit
voorschrift met ingang van 1 september 2005 niet voor een nooddeur.
Een nooddeur wordt uitsluitend gebruikt voor het vluchten uit een gebouw. Als men het
gebouw door die nooddeur moet ontvluchten, dan weegt het veilig kunnen vluchten zwaarder
dan de hinder die dat voor eventuele passanten op de niet voor motorrijtuigen openstaande
weg kan opleveren. Om deze reden mag een nooddeur naar buiten draaien over bijvoorbeeld
een voetpad.
Het voorschrift in het tweede lid is gelijk aan de prestatie-eis voor nieuwbouw in artikel
2.76, lid 3 van het Bouwbesluit 2003. Het heeft betrekking op ruimten waardoor een rookvrije
vluchtmogelijkheid voert zoals gangen, galerijen en trappen die zijn aangemerkt als rookvrije
vluchtroute in de zin van afdeling 2.18. Deuren en ramen die daarop uitkomen moeten naar
binnen draaien of zijn uitgevoerd als schuifdeur of schuifraam.
Voorheen mocht een deur in geen enkele stand hinder veroorzaken voor personen die zich
op een vluchtroute bevinden. Met de wijziging van het tweede lid is een kort moment van
hinder als gevolg van het openen van een deur toegestaan, mits de deur in geopende stand
geen hinder veroorzaakt. Dat betekent dat nu in veel gevallen een minder brede gang kan
worden toegepast.
Het derde lid maakt een uitzondering voor de deur van bijvoorbeeld een meterkast. Derge-
lijke deuren vormen geen probleem omdat zij nooit van binnen uit zullen worden geopend.
De voorschriften in het tweede en derde lid van dit artikel zijn gelijk aan de prestatie-eisen
voor nieuwbouw in het derde en vierde lid van de wijziging van 1 september 2005 van het
Bouwbesluit 2003.
Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment
2.59/ Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
2.64 Het doel van dit artikel is te waarborgen, dat er voor het geval van brand veilige mogelijk-
heden zijn om vanuit een verblijfsruimte het betrokken rookcompartiment binnen één minuut
te verlaten. Het gaat hier dus om het bereiken van het beginpunt van een of meer rookvrije
vluchtroutes. Op de rookvrije vluchtroute zelf, dat wil zeggen vanaf de toegang van het rook-
compartiment naar het aansluitende terrein of eventueel een ander brandcompartiment, hebben
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 303
de afdelingen 2.18 - Rookvrije vluchtroutes - en 2.19 - Inrichting van rookvrije vluchtroutes -
betrekking.
De waarden in de tabel behorend bij het eerste lid zijn volgens voetnoot nr. 6, op pagina 7 van
de MG 2003 – 19, d.d. 17 juli 2003, onder meer gebaseerd op een: “(normale) vluchtsnelheid
van 135 personen per minuut per 1 m deurbreedte”. Het uitgangspunt is daarbij, dat er
rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke versmallingen en/of
bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aansluitende terrein en van daar naar de
openbare weg kan worden gevlucht.
De Modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ging
echter tot de komst van de tiende wijziging, d.d. 15 december 2004, uit van een volgens de
bovengenoemde MG: “(langzame, comfortabele) vluchtsnelheid van 90 personen per minuut”.
Het uitgangspunt van de VNG was gebaseerd op de in de praktijk landelijk al tientallen jaren
aangehouden “Algemene Regelen voor Ontvluchting en Redding (AROR)”.
In hoofdstuk 3 “Toelaatbaar aantal personen”, van de brochure “Vluchten bij brand” d.d.
augustus 2004 van het Ministerie van VROM wordt op pagina 7 het volgende gesteld:
“Bij de aanvraag voor een gebruiksvergunning staat het brandveilig gebruik centraal. Het
werkelijk gebruik wordt bij elke concrete aanvraag beoordeeld. Wanneer dit werkelijk
gebruik uitkomt op een groot aantal personen per m1 deurbreedte (bijvoorbeeld tussen de 90
en 135 personen per m1) kan de gemeente op basis van een integrale afweging van de brand-
veiligheid tot de conclusie komen dat deze situatie niet voldoende veilig is. Aan de hand van
de beoordeling van de concrete situatie kan de gemeente aanleiding zien om voorwaarden
aan de gebruiksvergunning te verbinden. Of deze aanleiding bestaat en welke maatregelen
dit zijn moet per situatie worden bepaald en moet ook door de gemeente gemotiveerd kunnen
worden. Die motivering zal gebaseerd moeten zijn op de voldoende veilige ontvluchting van
personen.
Het is uit het oogpunt van behoorlijk bestuur van belang dat de uitgangspunten die de
gemeente bij deze beoordeling hanteert, zijn vastgelegd.”
Bij het bepalen of brandveilig gebruik mogelijk is, kan de gemeente volgens het gestelde
onder het kopje “Veilig gebruik bepalen” op pagina 10 van de bovengenoemde brochure:
“alle aspecten betrekken die niet concreet in de bouwregelgeving zijn opgenomen, bijvoor-
beeld de inrichting en geometrie van de vluchtroutes, de redzaamheid van de aanwezigen en
de gebruikte materialen van het pand.”.
Op grond van het vorenstaande is bij het eerste lid de bepaling opgenomen dat als er vanuit
een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke
versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aansluitende terrein en
van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, er voor het bepalen van het maximum
aantal toe te laten personen moet worden uitgegaan van 90 personen per m1 uitgangsbreedte.
Het is zelfs mogelijk om als er over een trap moet worden gevlucht, het advies van het NIBRA
en de afdeling Preventie van Brandweer Amsterdam aan te houden en in dat geval voor het
bepalen van het maximaal aantal personen voor de verblijfsruimte die op deze vluchtroute is
aangewezen, uit te gaan naar 70 personen per m1 uitgangsbreedte.
2.60/ Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
2.66 Terwijl de voorgaande artikelen voorschriften bevatten met betrekking tot verblijfsruimten
binnen een rookcompartiment, geeft het onderhavige artikel eisen op het niveau van het
rookcompartiment zelf.
De waarden in de tabel behorend bij het tweede lid zijn volgens voetnoot nr. 6, op pagina 7
van de MG 2003 – 19, d.d. 17 juli 2003, onder meer gebaseerd op een: “(normale) vluchtsnel-
heid van 135 personen per minuut per 1 m deurbreedte”. Het uitgangspunt daarbij is, dat er
rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke versmallingen en/of
bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aansluitende terrein en van daar naar de
openbare weg kan worden gevlucht.
De Modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ging
echter tot de komst van de tiende wijziging, d.d. 15 december 2004, uit van een volgens de
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 304
bovengenoemde MG: “(langzame, comfortabele) vluchtsnelheid van 90 personen per minuut”.
Het uitgangspunt van de VNG was gebaseerd op de in de praktijk landelijk al tientallen jaren
aangehouden de “Algemene Regelen voor Ontvluchting en Redding (AROR)”.
In hoofdstuk 3 “Toelaatbaar aantal personen”, van de brochure “Vluchten bij brand” d.d.
augustus 2004 van het Ministerie van VROM wordt op pagina 7 het volgende gesteld:
“Bij de aanvraag voor een gebruiksvergunning staat het brandveilig gebruik centraal. Het
werkelijk gebruik wordt bij elke concrete aanvraag beoordeeld. Wanneer dit werkelijk
gebruik uitkomt op een groot aantal personen per m1 deurbreedte (bijvoorbeeld tussen de 90
en 135 personen per m1) kan de gemeente op basis van een integrale afweging van de brand-
veiligheid tot de conclusie komen dat deze situatie niet voldoende veilig is. Aan de hand van
de beoordeling van de concrete situatie kan de gemeente aanleiding zien om voorwaarden
aan de gebruiksvergunning te verbinden. Of deze aanleiding bestaat en welke maatregelen
dit zijn moet per situatie worden bepaald en moet ook door de gemeente gemotiveerd kunnen
worden. Die motivering zal gebaseerd moeten zijn op de voldoende veilige ontvluchting van
personen.
Het is uit het oogpunt van behoorlijk bestuur van belang dat de uitgangspunten die de
gemeente bij deze beoordeling hanteert, zijn vastgelegd.”
Bij het bepalen of brandveilig gebruik mogelijk is, kan de gemeente volgens het gestelde
onder het kopje “Veilig gebruik bepalen” op pagina 10 van de bovengenoemde brochure:
“alle aspecten betrekken die niet concreet in de bouwregelgeving zijn opgenomen, bijvoor-
beeld de inrichting en geometrie van de vluchtroutes, de redzaamheid van de aanwezigen en
de gebruikte materialen van het pand.”.
Op grond van het vorenstaande is bij het tweede lid de bepaling opgenomen dat als er vanuit
een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke
versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aansluitende terrein en
van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, er voor het bepalen van het maximum
aantal toe te laten personen moet worden uitgegaan van 90 personen per m1 uitgangsbreedte.
Het is zelfs mogelijk om als er over een trap moet worden gevlucht, het advies van het NIBRA
en de afdeling Preventie van Brandweer Amsterdam aan te houden en in dat geval voor het
bepalen van het maximaal aantal personen voor de verblijfsruimte die op deze vluchtroute is
aangewezen, uit te gaan naar 70 personen per m1 uitgangsbreedte.
KINDERDAGVERBLIJVEN / PEUTERSPEELZALEN
Afdeling 2.17 Vluchten binnen een rookcompartiment en een subbrandcompartiment
2.64 Verblijfsruimte (artikel 2.151 en 2.146 NB Bouwbesluit 2003)
Het doel van dit artikel is te waarborgen, dat er voor het geval van brand veilige mogelijk-
heden zijn om vanuit een verblijfsruimte het betrokken rookcompartiment binnen één minuut
te verlaten. Het gaat hier dus om het bereiken van het beginpunt van een of meer rookvrije
vluchtroutes. Op de rookvrije vluchtroute zelf, dat wil zeggen vanaf de toegang van het rook-
compartiment naar het aansluitende terrein of eventueel een ander brandcompartiment, hebben
de afdelingen 2.18 - Rookvrije vluchtroutes - en 2.19 - Inrichting van rookvrije vluchtroutes -
betrekking.
De eis van het eerste lid is erop gericht dat de aanwezige mensen voldoende snel de in een
rookcompartiment gelegen ruimten kunnen verlaten. Deze eis regelt dat de uitgangen vol-
doende breed moeten zijn of in voldoende mate aanwezig. De wijziging van de breedte van
0,5 m in 0,8 m is gebaseerd op het in de toelichting op artikel 2.51 genoemde uitgangspunt,
dat één volwassene maximaal 4 baby’s tegelijk kan evacueren. Om dit mogelijk te maken
moet de breedte groter zijn dan 0,5 m. Er is in plaats van de voor nieuwbouw voorgeschreven
breedte van 0,85 m, voor een vrije doorgangsbreedte van 0,8 m gekozen, omdat deze breedte
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 305
voor bijvoorbeeld een bedje op wielen voldoende is en de meeste deuropeningen in bestaande
panden al over deze breedte beschikken.
De waarden in de tabel behorend bij het eerste lid zijn volgens voetnoot nr. 6, op pagina 7
van de MG 2003 – 19, d.d. 17 juli 2003, onder meer gebaseerd op een: “(normale) vluchtsnel-
heid van 135 personen per minuut per 1 m deurbreedte”. Het uitgangspunt is daarbij, dat er
rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke versmallingen en/of
bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aansluitende terrein en van daar naar de
openbare weg kan worden gevlucht.
De Modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ging
echter tot de komst van de tiende wijziging, d.d. 15 december 2004, uit van een volgens de
bovengenoemde MG: “(langzame, comfortabele) vluchtsnelheid van 90 personen per minuut”.
Het uitgangspunt van de VNG was gebaseerd op de in de praktijk landelijk al tientallen jaren
aangehouden “Algemene Regelen voor Ontvluchting en Redding (AROR)”.
In hoofdstuk 3 “Toelaatbaar aantal personen”, van de brochure “Vluchten bij brand” d.d.
augustus 2004 van het Ministerie van VROM wordt op pagina 7 het volgende gesteld:
“Bij de aanvraag voor een gebruiksvergunning staat het brandveilig gebruik centraal. Het
werkelijk gebruik wordt bij elke concrete aanvraag beoordeeld. Wanneer dit werkelijk
gebruik uitkomt op een groot aantal personen per m1 deurbreedte (bijvoorbeeld tussen de 90
en 135 personen per m1) kan de gemeente op basis van een integrale afweging van de brand-
veiligheid tot de conclusie komen dat deze situatie niet voldoende veilig is. Aan de hand van
de beoordeling van de concrete situatie kan de gemeente aanleiding zien om voorwaarden
aan de gebruiksvergunning te verbinden. Of deze aanleiding bestaat en welke maatregelen
dit zijn moet per situatie worden bepaald en moet ook door de gemeente gemotiveerd kunnen
worden. Die motivering zal gebaseerd moeten zijn op de voldoende veilige ontvluchting van
personen.
Het is uit het oogpunt van behoorlijk bestuur van belang dat de uitgangspunten die de
gemeente bij deze beoordeling hanteert, zijn vastgelegd.”
Bij het bepalen of brandveilig gebruik mogelijk is, kan de gemeente volgens het gestelde
onder het kopje “Veilig gebruik bepalen” op pagina 10 van de bovengenoemde brochure:
“alle aspecten betrekken die niet concreet in de bouwregelgeving zijn opgenomen, bijvoor-
beeld de inrichting en geometrie van de vluchtroutes, de redzaamheid van de aanwezigen en
de gebruikte materialen van het pand.”.
Op grond van het vorenstaande is bij het eerste lid de bepaling opgenomen dat als er vanuit
een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke
versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aansluitende terrein en
van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, er voor het bepalen van het maximum
aantal toe te laten personen moet worden uitgegaan van 90 personen per m1 uitgangsbreedte.
Het is zelfs mogelijk om als er over een trap moet worden gevlucht, het advies van het NIBRA
en de afdeling Preventie van Brandweer Amsterdam aan te houden en in dat geval voor het
bepalen van het maximaal aantal personen voor de verblijfsruimte die op deze vluchtroute is
aangewezen, uit te gaan naar 70 personen per m1 uitgangsbreedte.
De voorschriften in dit artikel zijn nagenoeg gelijk aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw in
artikel 2.146, van het Bouwbesluit 2003. Het niveau van de voorschriften voor bestaande
bouw in artikel 2.151 van het Bouwbesluit 2003 is lager dan dat voor nieuwbouw. De doel-
stelling van dit niveau heeft niets te maken met brandveiligheid. De vaststelling van het niveau
voor bestaande bouw is louter gebaseerd op economische motieven. Het niveau voor
bestaande bouw is ongeveer het niveau waarop omstreeks 1930 werd gebouwd. Het is een
niveau dat zeker in geval van brandveiligheid allerminst acceptabel is. Het is in strijd met het
uitgangspunt dat de voorschriften voor nieuwbouw het minimum niveau (het vangnet)
aangeven. Dit niveau is gebaseerd op het principe dat een gebruiker van een gebouw binnen
1 minuut een in brand staand deel van een gebouw moet hebben verlaten, waarbij men met
ingehouden adem en een loopsnelheid van 1 m/s maximaal 30 m door de rook kan vluchten.
Het is ondenkbaar dat een gebruiker van een bestaand gebouw met ingehouden adem 45 m
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 306
door de rook kan vluchten, terwijl dezelfde gebruiker dat in een nieuw gebouw maar over
30 m kan. Dit geldt in verhoogde mate voor de leidsters van een kinderdagverblijf en een
peuterspeelzaal die meerdere malen heen en terug moeten lopen om elk kind op te pakken en
naar een veilige plaats te brengen.
2.66 Rookcompartiment (artikel 2.152 en 2.148 NB Bouwbesluit 2003)
Terwijl de voorgaande artikelen voorschriften bevatten met betrekking tot verblijfsruimten en
subbrandcompartimenten binnen een rookcompartiment, houdt het onderhavige artikel eisen in
op het niveau van het rookcompartiment zelf.
In een bijeenkomstfunctie voor kinderopvang voor kinderen jonger dan 4 jaar en in een
24-uurs opvang kan worden geslapen. Daarom zijn, zoals geregeld in het eerste lid, ten minste
twee toegangen voor het rookcompartiment verplicht gesteld indien de omvang van dat
compartiment 75 m2 of meer bedraagt. De eisen voor kinderopvang voor kinderen van basis-
schoolleeftijd (buitenschoolse opvang) zijn gelijkgesteld aan de eisen voor de onderwijs-
functie. De voorschriften in dit lid zijn gelijk aan de prestatie-eisen voor nieuwbouw in artikel
2.148, tweede lid van de wijziging van 1 september 2005 van het Bouwbesluit 2003.
De eis van het tweede lid is erop gericht dat de aanwezige mensen voldoende snel het rook-
compartiment kunnen verlaten. De gesommeerde eis betekent dat de uitgangen voldoende
breed moeten zijn of in voldoende mate aanwezig. De wijziging van de breedte van 0,5 m in
0,8 m is gebaseerd op het in de toelichting op artikel 2.51 genoemde uitgangspunt, dat één
volwassene maximaal 4 baby’s tegelijk kan evacueren. Om dit mogelijk te maken moet de
breedte groter zijn dan 0,5 m. Er is in plaats van de voor nieuwbouw voorgeschreven breedte
van 0,85 m, voor een vrije doorgangsbreedte van 0,8 m gekozen, omdat deze breedte voor
bijvoorbeeld een bedje op wielen voldoende is en de meeste deuropeningen in bestaande
panden al over deze breedte beschikken.
De waarden in de tabel behorend bij het tweede lid zijn volgens voetnoot nr. 6, op pagina 7
van de MG 2003 – 19, d.d. 17 juli 2003, onder meer gebaseerd op een: “(normale) vluchtsnel-
heid van 135 personen per minuut per 1 m deurbreedte”. Het uitgangspunt daarbij is, dat er
rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke versmallingen en/of
bochten die de vluchtsnelheid afremmen naar het aansluitende terrein en van daar naar de
openbare weg kan worden gevlucht.
De Modelbouwverordening van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG) ging
echter tot de komst van de tiende wijziging, d.d. 15 december 2004, uit van een volgens de
bovengenoemde MG: “(langzame, comfortabele) vluchtsnelheid van 90 personen per minuut”.
Het uitgangspunt van de VNG was gebaseerd op de in de praktijk landelijk al tientallen jaren
aangehouden de “Algemene Regelen voor Ontvluchting en Redding (AROR)”.
In hoofdstuk 3 “Toelaatbaar aantal personen”, van de brochure “Vluchten bij brand” d.d.
augustus 2004 van het Ministerie van VROM wordt op pagina 7 het volgende gesteld:
“Bij de aanvraag voor een gebruiksvergunning staat het brandveilig gebruik centraal. Het
werkelijk gebruik wordt bij elke concrete aanvraag beoordeeld. Wanneer dit werkelijk
gebruik uitkomt op een groot aantal personen per m1 deurbreedte (bijvoorbeeld tussen de 90
en 135 personen per m1) kan de gemeente op basis van een integrale afweging van de brand-
veiligheid tot de conclusie komen dat deze situatie niet voldoende veilig is. Aan de hand van
de beoordeling van de concrete situatie kan de gemeente aanleiding zien om voorwaarden
aan de gebruiksvergunning te verbinden. Of deze aanleiding bestaat en welke maatregelen
dit zijn moet per situatie worden bepaald en moet ook door de gemeente gemotiveerd kunnen
worden. Die motivering zal gebaseerd moeten zijn op de voldoende veilige ontvluchting van
personen.
Het is uit het oogpunt van behoorlijk bestuur van belang dat de uitgangspunten die de
gemeente bij deze beoordeling hanteert, zijn vastgelegd.”
Bij het bepalen of brandveilig gebruik mogelijk is, kan de gemeente volgens het gestelde
onder het kopje “Veilig gebruik bepalen” op pagina 10 van de bovengenoemde brochure:
“alle aspecten betrekken die niet concreet in de bouwregelgeving zijn opgenomen, bijvoor-
beeld de inrichting en geometrie van de vluchtroutes, de redzaamheid van de aanwezigen en
de gebruikte materialen van het pand.”.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 307
Op grond van het vorenstaande is bij het tweede lid de bepaling opgenomen dat als er vanuit
een verblijfsruimte niet rechtstreeks zonder het passeren van verkeersruimten met plaatselijke
versmallingen en/of bochten die de vluchtsnelheid afremmen, naar het aansluitende terrein en
van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht, er voor het bepalen van het maximum
aantal toe te laten personen moet worden uitgegaan van 90 personen per m1 uitgangsbreedte.
Het is zelfs mogelijk om als er over een trap moet worden gevlucht, het advies van het NIBRA
en de afdeling Preventie van Brandweer Amsterdam aan te houden en in dat geval voor het
bepalen van het maximaal aantal personen voor de verblijfsruimte die op deze vluchtroute is
aangewezen, uit te gaan naar 70 personen per m1 uitgangsbreedte.
KAMERVERHUURGEBOUWEN
Afdeling 2.14 Verdere beperking van uitbreiding van brand
2.49 Functionele eis (artikel 2.120 Bouwbesluit 2003)
In het eerste lid van dit artikel is bepaald, dat een kamerverhuurgebouw zodanig is, dat
uitbreiding van brand in verdergaande mate wordt beperkt dan bepaald in afdeling 2.13.
De functionele eis van het eerste lid, is in de wijziging van 1 september 2005 van het
Bouwbesluit 2003 aangepast om te benadrukken dat de voorschriften voor een subbrandcom-
partiment alleen bedoeld zijn voor gebruiksfuncties waarin ook geslapen wordt. Met deze
wijziging van de functionele eis staat vast dat er geen subbrandcompartiment geëist mag
worden voor een gebruiksfunctie waarin niet wordt geslapen.
Afdeling 2.18 Vluchtroutes
2.68 Subbrandcompartiment (artikel 2.164 en 2.157 NB Bouwbesluit 2003)
Dit artikel het heeft betrekking op rookvrije vluchtroutes vanuit subbrandcompartimenten.
Ook voor subbrandcompartimenten geldt als hoofdregel dat er vanaf de toegang via twee
verschillende rookvrije vluchtroutes moet kunnen worden gevlucht. Het tweede en derde lid
bevatten uitzonderingen op deze hoofdregel, die inhouden dat als er aan bepaalde voor-
waarden wordt voldaan, de toegang van het subbrandcompartiment mag liggen aan een ruimte
waardoor slechts één rookvrije vluchtroute voert. Deze voorwaarden hebben betrekking op de
indeling van subbrandcompartimenten en rookvrije vluchtroutes. Het vierde en vijfde lid
houden verzachtende uitzonderingen in op de bedoelde voorwaarden. Zo zijn volgens het
vijfde lid ‘doodlopende einden’ toegestaan in bijvoorbeeld het portiek van een appartementen-
gebouw.
De voorschriften in het zesde lid zijn opgenomen omdat vanuit de kamers waarop dit lid
van toepassing is, niet over veilige van rook gevrijwaarde vluchtroutes naar het aansluitende
terrein en van daar naar de openbare weg kan worden gevlucht. Daarom is de beperkende
voorwaarde gesteld, dat deze kamers uitsluitend door zelfredzame personen mogen worden
bewoond. Voorts is de aanvullende bepaling opgenomen dat in de ruimten waardoor de enige
vluchtroute voert (omdat deze niet van rook is gevrijwaard) als extra veiligheid, onderling
gekoppelde op de voorziening voor elektriciteit aangesloten rookmelders moeten zijn aange-
bracht, die bij brand in alle kamers een duidelijk hoorbaar signaal moeten afgeven. Dit om de
bewoners in staat te stellen zich op tijd via alternatieve vluchtroutes in veiligheid te kunnen
brengen, dan wel maatregelen te treffen om veilig de komst van de brandweer af te kunnen
wachten. Dit beleid is speciaal bestemd voor de kamerverhuurgebouwen voor de huisvesting
van studenten en werkende jongeren.
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 308
WOONWAGENS
Afdeling 2.13 Beperking van uitbreiding van brand
2.22 Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (artikel 2.110 en 2.106 NB Bouwbesluit
2003)
Het uitgangspunt van dit artikel is het beginsel van gelijke rechten voor iedere burger. Dit
beginsel leidt ertoe dat bij het plaatsen van een woonwagen rekening moet worden gehouden
met een identieke, doch spiegelsymmetrisch op een nominale afstand van 5 m geplaatste
woonwagen. Hiermee wordt bereikt dat voor een nieuw te plaatsen woonwagen de verplichte
weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van ten minste 30 minuten
onafhankelijk is van de plaats van een woonwagen op de standplaats, terwijl toch een redelijke
mate van brandveiligheid is gewaarborgd. Er wordt dus bij het plaatsen van een woonwagen
en het bepalen van de WBDBO géén rekening gehouden met een afstand tot een perceels-
grens, zoals dat bij het oprichten van een bouwwerk wél het geval is.
In tabel 2.110 van het Bouwbesluit 2003, wordt voor bestaande bouw de subgebruiks-
functie ‘woonfunctie van een woonwagen’ niet aangestuurd. Het resultaat daarvan is dat er
voor bestaande woonwagens géén prestatie-eis voor de WBDBO is gegeven. Het ontbreken
van voorschriften op dit gebied heeft in de praktijk tot gevolg gehad, dat de onderlinge
afstanden tussen woonwagens op vele plaatsen te klein is geworden, waardoor de WBDBO
tussen deze wagens onaanvaardbaar laag is. Dit heeft tot gevolg dat er bij brand door brand-
overslag meerdere woonwagens tegelijk uit zullen branden, waarbij er meerdere slachtoffers
kunnen vallen.
Artikel 2.110, eerste lid, van het Bouwbesluit 2003 stelt echter als functionele eis dat een
bestaand bouwwerk zodanig moet zijn dat de uitbreiding van brand voldoende wordt beperkt.
Omdat dit artikel géén derde lid heeft dat verklaart dat de functionele eis in het eerste lid niet
van toepassing is als in tabel 2.110 de onderhavige gebruiksfunctie niet wordt aangestuurd,
moet er wel aan de functionele eis van het eerste lid worden voldaan. Er zal in dit geval ten
genoegen van burgemeester en wethouders moeten worden aangetoond dat aan de functionele
eis van het eerste lid is voldaan.
Om eigenaren en gebruikers van woonwagens niet afhankelijk te laten zijn van de plaatsing
of de bouwkundige staat van naburige woonwagens, is hier gekozen voor de prestatie-eis voor
nieuw te plaatsen woonwagens in artikel 2.106 zesde lid van het Bouwbesluit 2003.
Het voorschrift in het eerste lid van dit artikel is gelijk aan het voorschrift in het zesde lid van artikel 2.106 van het Bouwbesluit 2003. Het voorschrift is bedoeld om gedurende een bepaalde tijd te voorkomen dat een brand zich verder kan uitbreiden dan het vooraf bepaalde maximale uitbreidingsgebied van een brand, of makkelijker gezegd: te voorkomen dat een brand in een woonwagen zich uitbreidt naar andere woonwagens. Dit kan worden gerealiseerd door woonwagens op voldoende afstand van elkaar te plaatsen, of door de gevels van de woonwagens voldoende brandwerend te maken. Dit principe wordt uitgedrukt met de term ‘Weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag’, vaak afgekort tot ‘WBDBO’. 'Brandoverslag' betekent in dit verband de uitbreiding van brand via de buitenlucht, terwijl met 'branddoorslag' wordt bedoeld de uitbreiding van brand via een traject dat niet via de buiten-lucht loopt, maar via ruimten of door scheidingsconstructies. De WBDBO wordt uitgedrukt in minuten. Voor woonwagens wordt een tijdsduur van 30 minuten aangehouden. Binnen deze tijd wordt de brandweer geacht handelend op te treden en te voorkomen dat de brand een grotere omvang aanneemt dan gewenst.
Of de vereiste weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag wordt bereikt, kan worden bepaald volgens de norm NEN 6068. Deze norm geeft een ingewikkelde methode voor de bepaling van de weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag tussen ruimten. Vaak wordt gewerkt met praktijkrichtlijnen om te beoordelen of constructies voldoende brandwerend zijn, of dat er voldoende veilige afstand aanwezig is. Een vuistregel die voor lage gebouwen wordt gehanteerd, is dat ‘5 m veilige afstand’ overeenkomt met 30 minuten, en 10 m afstand overeen komst met 60 minuten WBDBO.
In het tweede lid van dit artikel is bepaald dat de vereiste WBDBO van ten minste 30 minuten
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 309
van een woonwagen naar een andere bestaande woonwagen wordt geacht te zijn bereikt, als afstand tussen een woonwagen en een andere woonwagen ten minste 5 m bedraagt.
Bij een veilige afstand tussen woonwagens onderling van ten minste 5 m hoeven er dus géén aanvullende maatregelen en voorzieningen te worden getroffen.
Als de in het eerste en tweede lid bedoelde werkelijke afstand minder bedraagt dan 5 m,
moeten er aanvullende maatregelen worden getroffen. In het derde lid van dit artikel worden
een aantal oplossingen beschreven waarmee een gelijkwaardige veiligheid kan worden bereikt
als beoogd in de eerste twee leden van dit artikel.
Gelijkwaardige oplossing I (brandwerende afscheiding) De eenvoudigste en waarschijnlijk goedkoopste oplossing is het bouwen van een afscheiding met een brandwerendheid van ten minste 30 minuten tussen de woonwagens die te dicht op elkaar staan. Van een gemetselde wand uitgevoerd in steenachtig waterbestendig materiaal hoeft de gelijk-waardigheid niet te worden aangetoond. Een dergelijke wand voldoet zonder meer. Als er wordt besloten om een ander materiaal toe te passen zal de aanvrager met een bij het product behorend attest moeten aantonen dat met de constructie de vereiste brandwerendheid wordt bereikt en aannemelijk worden gemaakt dat de constructie gedurende 30 minuten niet geheel of gedeeltelijk bezwijkt.
Gelijkwaardige oplossing II (brandwerende buitenwanden) Wanneer woonwagens op een afstand van minder dan 5 meter van elkaar zijn gesitueerd, kan het zo zijn dat de vlammen van een brandende woonwagen contact maken met een andere woonwagen. Om te voorkomen dat door vlamcontact of door warmtestraling de gevel van een andere woonwagen vlam vat, moet deze gevel betere eigenschappen met betrekking tot het beperken van ontwikkeling van brand hebben dan bij een onderlinge afstand van 5 m het geval is. De bijdrage tot brandvoortplanting moet in deze situaties voldoen aan klasse 2, terwijl bij een onderlinge afstand van meer dan 5 m, klasse 4 voldoende is. De bijdrage tot brandvoortplanting van een constructie-onderdeel moet worden bepaald volgens de NEN 6065. In deze norm is bepaald dat om de bedoelde bijdrage te kunnen vast-stellen, het samenstel van bouwmaterialen dat over een diepte van 0,15 m in een constructie-onderdeel is toegepast aan een beproeving moet zijn onderworpen. Materiaal dat voldoet aan klasse 4 kan sterk bijdragen tot brandvoortplanting, terwijl materiaal dat voldoet aan klasse 2 maar zwak kan bijdragen tot brandvoortplanting. Onbrandbare materialen zoals steen, beton, staal en glas voldoen hier vanzelfsprekend aan. Houten constructie-onderdelen zullen pas voldoen als het soortelijk gewicht van het hout meer bedraagt dan 790 kg per kubieke meter. Bij kunststoffen zijn de brandeigenschappen afhankelijk van de soort kunststof en de wijze van verwerking. Van houten en kunststoffen materialen dient een beproevingsrapport te worden overleg van een erkend onderzoeksinstituut (bijvoorbeeld TNO) waaruit blijkt dat het materiaal een volgens NEN 6065 bepaalde bijdrage tot brandvoortplanting bezit, die voldoet aan de klasse 2. Leveranciers van materialen kunnen meestal in deze informatie voorzien.
Als brandoverslag niet kan worden voorkomen door een veilige afstand in acht te nemen, kan dat wel door de gevels van de woonwagens die te dicht bij elkaar staan 15 minuten brand-werend uit te voeren. Dit geldt dan voor de hele gevel, dus ook voor eventuele gevelopeningen zoals ramen. De brandwerendheid kan worden bepaald met een test overeenkomstig NEN 6069. Maar er zijn ook praktijkrichtlijnen voor de brandwerendheid. Een constructie van een houten regelwerk met aan de binnenzijde gipsplaat, tussen de regels onbrandbare isolatie zoals steenwol, en aan de buitenzijde multiplex met een afwerking die voldoet aan klasse 2 van de bijdrage tot brandvoortplanting, kan bijvoorbeeld al voldoende minuten brandwerend zijn. Met wat kleine aanpassingen aan houten kozijnen en ramen, en het aanbrengen van brandwerende beglazing kunnen de gevelopeningen ook brandwerend worden gemaakt. Van bijzondere constructies moet een beproevingsrapport worden overlegd waaruit blijkt dat de constructie ten minste 15 minuten brandwerend is. In dit voorschrift worden gelet op de kortere afstand tussen gevels voor gevelopeningen hogere eisen gesteld dan normaal het geval is. Bij de aanschaf van brandwerende beglazing dient hier goed op te worden gelet.
Als het noodzakelijk of wenselijk is dat een raam beweegbaar blijft, moeten dusdanige voorzieningen worden getroffen dat er geen brandoverslag kan plaatsvinden. Door uitsluitend
Beleid minimum (brand)veiligheidsniveau bestaande bouw, aangepast Toelichting
aan het Bouwbesluit 2003, zoals dit luidt m.i.v. 29 juni 2006.
Regionale Brandweer Hollands-Midden
Versie oktober 2006 310
aan de bovenzijde scharnierende uitzetramen met een spleetstand van maximaal 0,1 m toe te staan, wordt bereikt dat in geval van brand bij geopende stand de uittreding van vlammen grotendeels wordt tegengegaan. De vlammen worden in tegenstelling tot bij een klepraam of een tuimelraam aan de bovenzijde door het brandwerende glas en de brandwerende constructie van het raamkozijn grotendeels afgeschermd.
Om een eventuele brand snel te kunnen ontdekken, moet(en) in elke verblijfsruimte van een woonwagen (een) rookmelder(s) worden geplaatst. Als een rookmelder rook detecteert, geeft deze een akoestisch signaal zodat de in de woonwagen aanwezig personen worden gewaarschuwd. Deze rookmelders moeten zijn aangesloten op het lichtnet. Dat houdt in dat rookmelders die uitsluitend door een batterij worden gevoed, niet zijn toegestaan. De rook-melders moeten voldoen aan de norm NEN 2555. Het verdient de voorkeur om de rook-melders aan te laten leggen door een erkende installateur. Hierdoor wordt de kwaliteit en daar-mee ook de betrouwbaarheid van de installatie gewaarborgd en is de kans dat de rookmelders bij brand ook daadwerkelijk zullen functioneren het grootst. Verder zal daardoor de kans op onnodig alarm, bijvoorbeeld ten gevolge van stoomvorming bij koken en/of douchen worden voorkomen. In vele gevallen bevindt zich de toegang van een woonwagen aan de lange zijde van de woon-wagen Als dat het geval is moet er in geval van brand altijd langs een brandende woonwagen worden gevlucht. Omdat bij kleinere veiligheidsafstanden tussen woonwagens de bewoners van naastgelegen woonwagens bij brand ook gevaar kunnen lopen moet er een speciale akoestische signaalgever worden aangebracht waarvan het signaal goed hoorbaar is in naast-gelegen woonwagens. Ook voor dit onderdeel van de installatie heeft het de voorkeur dat deze door een erkende installateur wordt aangelegd.
Gelijkwaardige oplossing III (woningsprinklers) In plaats van veiligheidsafstanden en brandwerende voorzieningen kunnen ook automatische blusinstallaties met woningsprinklers worden aangebracht. Hierbij worden op een waterleiding sprinklerkoppen gemonteerd waaruit water gaat stromen als bij de sprinklerkoppen een temperatuur van zo’n 70°C wordt bereikt. Het water zal ervoor zorgen dat de brand beperkt blijft. Voor woningsprinklers gelden speciale eisen en het is verplicht deze aan te laten leggen door een erkende installateur.
Het betreft hier een, in vergelijking met klassieke sprinklersystemen, eenvoudige installatie die tegen beperkte kosten kan worden aangelegd.