RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN · STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN Dr. S....

3
RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN Dr. S. BEERNAERT Directeur-generaal Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening cvba 1. INLEIDING Bij de aanvang van de discussie omtrent het standpunt van de drinkwatersector is het nodig de opdracht van de drinkwaterbe- drijven duidelijk te formuleren. Voor de wettelijke basis van de organisatie van de drinkwatervoorziening moet men te- rug naar het oude decreet van 17 decem- ber 1789 en de oude wetten van 16 en 24 augustus 1790. Dit decreet bepaalt dat de openbare drink- watervoorziening toevertrouwd wordt aan de gemeenten. Hen wordt de zorg opge- dragen epidemieën en ziekten te voorko- men en er een einde aan te maken door middel van uitdeling van de vereiste hulp, ondermeer door de zorg voor het drinkwa- t er. In de uitvoering van deze bepalingen hebben de gemeenten drinkwaterdistribu- tienetten uitgebouwd ter vervanging van de individuele voorziening met pu twater. Sommige gemeenten hebben ook nog tot op vandaag dit initiatief volledig in eigen handen gehouden, terwijl andere (de meeste) reeds in het begin van deze eeuw aansloten bij intercommunale vereni- gingen of bij de toenmalige Nationale Maatschappij der Waterleidingen, nu de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie- ning. Het Koninklijk Commissariaat voor het Wa- terbeleid, onder de auspiciën van de Eerste Minister, organiseerde in februari 1968 na- tionale conferentiedagen over de bescher- ming van het water, onder het motto "Zui- ver water: een levensbehoefte... we moe- ten het beschermen". Uitgaande van de stelling dat water niet verder onder de cate- gorie van de "vrije goederen' thui shoort, dringt de hoge vergadering in haar conclu- sies aan op het veilig stellen van de uit- bouw van de drinkwaterbedrijven, op een kaderwet ter bescherming van de opper- vlaktewaters tegen verontreiniging en op 188 een wettelijke bescherming van het grond- water, gezien België enige achterstand heeft in te halen ten overstaan van zijn buurlanden. Op 6 mei 1968 kondigde de Raad van Eu- ropa het "Europees Handvest voor het Wa- ter' af, met de veelsprekende titel: "Zonder water kan de mens niet leven - Het water ontkent alle grenzen". Aan de vooravond van de realisatie van de ingrijpende staatshervorming van 1980 be- paalde het Ministerieel Comité voor Vlaam- se Aangelegenheden- M.C.V.A., op 23 ja- nuari 1978 de krachtlijnen van het waterbe- leid voor de Vlaamse regio. Het beslist dat het waterbeleid, uitgaande van de behoeften, moet instaan voor een veilige, ononderbroken levering van vol- doende water, onder een voldoende druk en van een goede kwaliteit, in economisch en ecologisch verantwoorde voorwaarden en dit voor het ganse gebied waarvoor het beleid ve rantwoordelijk is. De richtnota's van 1982, 1984, 1988, 1990 en 1992 van de opeenvolgende Vlaamse ministers, bevoegd voor het waterbeleid handhaven deze opdracht. Minister N. DE BATSELl ER voegde er in zijn nota van 1992 nog de conclusies aan toe van de Ministeriële Conferentie "Grond- water" van 26 en 27 november 1991 in Den Haag en van de 'U N-Conference on Water and Environment' van 26 tot en met 31 ja- nuari 1992 in Dublin, bevestigd door de UN-Wereldconferentie van Rio de Janeiro in 1992. De Ministeriële Conferentie van Den Haag stelt dat het grondwaterbeleid een geïnte- greerd beleid moet zijn dat zowel de kwali- tatieve, de kwantitatieve, de juridische als de economische aspecten moet in aanmer- king nemen. De UN-Conferentie meent dat waar water van een redelijke kwaliteit schaars is, er sprake is van een imminente crisis op grote schaal. Een centraal uitgangspunt van de experten is dat de draagkracht van het zoetwatersysteem reeds op vele plaatsen in zicht is. Redenen genoeg dus om een meer ratio- neel waterverbruik tot een beleidsprioriteit te maken en deze actie aan de opdracht van de drinkwaterbedrijven toe te voegen. 2. EIGENDOM EN GEBRUIK Wat de eigendom van het water betreft, stelt de wetgever in 1804 dat de eigenaar van de bovengrond ook eigenaar is van de ondergrond. Grondwater behoort dus vol- gens dit principe toe aan de eigenaar van de bovengrond. De eigenaar mag er om die reden dan ook op een exclusieve wijze ge- bruik van mak en. Rivieren en beken, of m.a.w. oppervlakte- waters daarentegen maken deel uit van het openbaar domein, met uitzondering van be- ken met een bekken dat kleiner is dan 100 ha. Particulieren kunnen dus geen ei- gendomsrechten doen gelden op opper- vlaktewaters. Het gebruik dat de aangelan- den op de waterloop hebben, is veelal toch beperkt. Maar vanaf de jaren '70 is deze situatie in- grijpend veranderd. Het recht op de eigen- dom vervaagt ten voordele van het recht op het gebruik en de zorg tegen het misbruik van het water. Men evolueert van de indivi- dualistische opvatting van de vrije water- winning en de vrije afvalwaterlozing naar het begrip van beperking met het oog op het algemeen nut. De kaderwetten op de bescherming van het oppervlaktewater te- gen ve rontreiniging en op de bescherming van het grondwater vormen de basis van een waterbeleid en een waterbeheer. Ze Wa ter nr. 78 - septemberloktober 1994

Transcript of RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN · STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN Dr. S....

Page 1: RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN · STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN Dr. S. BEERNAERT Directeur-generaal Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening cvba 1.

RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN

Dr. S. BEERNAERT Directeur-generaal Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening cvba

1. INLEIDING

Bij de aanvang van de discussie omtrent het standpunt van de drinkwatersector is het nodig de opdracht van de drinkwaterbe­drijven duidelijk te formuleren.

Voor de wettelijke basis van de organisatie van de drinkwatervoorziening moet men te­rug naar het oude decreet van 17 decem­ber 1789 en de oude wetten van 16 en 24 augustus 1790.

Dit decreet bepaalt dat de openbare drink­watervoorziening toevertrouwd wordt aan de gemeenten. Hen wordt de zorg opge­dragen epidemieën en ziekten te voorko­men en er een einde aan te maken door middel van uitdeling van de vereiste hulp, ondermeer door de zorg voor het drinkwa­ter. In de uitvoering van deze bepalingen hebben de gemeenten drinkwaterdistribu­tienetten uitgebouwd ter vervanging van de individuele voorziening met putwater. Sommige gemeenten hebben ook nog tot op vandaag dit initiatief volledig in eigen handen gehouden, terwijl andere (de meeste) reeds in het begin van deze eeuw aansloten bij intercommunale vereni­gingen of bij de toenmalige Nationale Maatschappij der Waterleidingen, nu de Vlaamse Maatschappij voor Watervoorzie­ning.

Het Koninklijk Commissariaat voor het Wa­terbeleid, onder de auspiciën van de Eerste Minister, organiseerde in februari 1968 na­tionale conferentiedagen over de bescher­ming van het water, onder het motto "Zui­ver water: een levensbehoefte ... we moe­ten het beschermen". Uitgaande van de stelling dat water niet verder onder de cate­gorie van de "vrije goederen' thuishoort, dringt de hoge vergadering in haar conclu­sies aan op het veilig stellen van de uit­bouw van de drinkwaterbedrijven, op een kaderwet ter bescherming van de opper­vlaktewaters tegen verontreiniging en op

188

een wettelijke bescherming van het grond­water, gezien België enige achterstand heeft in te halen ten overstaan van zijn buurlanden.

Op 6 mei 1968 kondigde de Raad van Eu­ropa het "Europees Handvest voor het Wa­ter' af, met de veelsprekende titel: "Zonder water kan de mens niet leven - Het water ontkent alle grenzen".

Aan de vooravond van de realisatie van de ingrijpende staatshervorming van 1980 be­paalde het Ministerieel Comité voor Vlaam­se Aangelegenheden- M.C.V.A. , op 23 ja­nuari 1978 de krachtlijnen van het waterbe­leid voor de Vlaamse regio.

Het beslist dat het waterbeleid, uitgaande van de behoeften, moet instaan voor een veilige, ononderbroken levering van vol­doende water, onder een voldoende druk en van een goede kwaliteit, in economisch en ecologisch verantwoorde voorwaarden en dit voor het ganse gebied waarvoor het beleid verantwoordelijk is.

De richtnota's van 1982, 1984, 1988, 1990 en 1992 van de opeenvolgende Vlaamse ministers, bevoegd voor het waterbeleid handhaven deze opdracht.

Minister N. DE BATSELlER voegde er in zijn nota van 1992 nog de conclusies aan toe van de Ministeriële Conferentie "Grond­water" van 26 en 27 november 1991 in Den Haag en van de 'UN-Conference on Water and Environment' van 26 tot en met 31 ja­nuari 1992 in Dublin, bevestigd door de UN-Wereldconferentie van Rio de Janeiro in 1992.

De Ministeriële Conferentie van Den Haag stelt dat het grondwaterbeleid een geïnte­greerd beleid moet zijn dat zowel de kwali­tatieve, de kwantitatieve, de juridische als de economische aspecten moet in aanmer­king nemen.

De UN-Conferentie meent dat waar water van een redelijke kwaliteit schaars is, er sprake is van een imminente crisis op grote schaal. Een centraal uitgangspunt van de experten is dat de draagkracht van het zoetwatersysteem reeds op vele plaatsen in zicht is.

Redenen genoeg dus om een meer ratio­neel waterverbruik tot een beleidsprioriteit te maken en deze actie aan de opdracht van de drinkwaterbedrijven toe te voegen.

2. EIGENDOM EN GEBRUIK

Wat de eigendom van het water betreft, stelt de wetgever in 1804 dat de eigenaar van de bovengrond ook eigenaar is van de ondergrond. Grondwater behoort dus vol­gens dit principe toe aan de eigenaar van de bovengrond. De eigenaar mag er om die reden dan ook op een exclusieve wijze ge­bruik van maken.

Rivieren en beken, of m.a.w. oppervlakte­waters daarentegen maken deel uit van het openbaar domein, met uitzondering van be­ken met een bekken dat kleiner is dan 100 ha. Particulieren kunnen dus geen ei­gendomsrechten doen gelden op opper­vlaktewaters. Het gebruik dat de aangelan­den op de waterloop hebben, is veelal toch beperkt.

Maar vanaf de jaren '70 is deze situatie in­grijpend veranderd. Het recht op de eigen­dom vervaagt ten voordele van het recht op het gebruik en de zorg tegen het misbruik van het water. Men evolueert van de indivi­dualistische opvatting van de vrije water­winning en de vrije afvalwaterlozing naar het begrip van beperking met het oog op het algemeen nut. De kaderwetten op de bescherming van het oppervlaktewater te­gen verontreiniging en op de bescherming van het grondwater vormen de basis van een waterbeleid en een waterbeheer. Ze

Water nr. 78 - septemberloktober 1994

Page 2: RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN · STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN Dr. S. BEERNAERT Directeur-generaal Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening cvba 1.

leggen daarenboven een aantal beperkin­gen op, steunend op het behoud van een natuurlijk evenwicht en op de bescherming van de grondstof "water".

Zoetwatervoorraden zijn immers niet onuit­puttelijk: ze moeten dus met zorg worden beheerd.

De kwaliteit van het water moet daarnaast geschikt blijven voor alle gebruik, maar vooral aan de eisen van de volksgezond­heid voldoen.

Het water is dus ons aller erfgoed: iedereen is tot een spaarzaam en verantwoord ge­bruik ervan gehouden.

Deze drie opdrachten zijn vandaag even actueel als in 1968, toen ze werden opge­nomen in het reeds eerder vermeld Euro­pees Handvest voor het Water. Het kunnen beschikken over "drinkbaar" water is dus een recht voor iedereen.

Een drinkwaterbedrijf heeft daarom de plicht om aan iedereen die erom vraagt te allen tijde drinkwater te leveren, onder voldoende druk, van de vereiste kwaliteit en aan een zo laag mogelijke, aanvaardbare prijs.

Water is een natuurlijke rijkdom en tevens de bron van alle leven. Daarom heeft ieder­een recht op water, zeker op het gebruik ervan als drinkwater. Maar de vraag of er water genoeg is, blijft nog steeds en overal aan de orde. Drinkwater beantwoordt im­mers aan een noodzaak en is geen luxe en dat water moet daarom dan ook veilig en gezond zijn.

Volgens de conclusies van het I.W.S.A.­Congres in Budapest in 1993 mag men voor de Westerse landen algemeen aanne­men dat er water genoeg is, maar dat: 1) de hoeveelheid bedreigd wordt door ver­

spilling bij het gebruik en door uitputting van de voorraden;

2) de kwaliteit bedreigd wordt door vervui­ling van de bronnen en door onverant­woorde exploitatie.

3. DE HOEVEELHEID WORDT BEDREIGD

Grondwater is schaars en de vraag ernaar neemt nog steeds toe. Vandaar dat er drin­gend nood is aan een actief grondwaterbe­heer. Winningen zijn vergunningsplichtig en elke winning moet dan ook volgens de ver­gunningsvoorwaarden worden geëxploi­teerd. lilegale winningen moeten bestraft worden. Alle bestaande grondwaterwinnin­gen moeten geoptimaliseerd worden. De winning van drinkwater uit de ondergrond moet de hoogste prioriteit krijgen. Grond­water mag ook gebruikt worden door de voedingsindustrie. leder ander gebruik van grondwater moet zoveel mogelijk beperkt worden en elk laagwaardig grondwaterver­bruik moet teruggedrongen worden.

Het gebruik van oppervlaktewaters moet aangemoedigd worden en het water moet meer selectief worden gebruikt. De kwaliteit

Water nr. 78- septemberl oktober 1994

ervan moet afgestemd worden op de ge­bruikseisen. Niet al het water dat gebruikt wordt, moet de eigenschappen van drink­water hebben.

Rationeel waterverbruik bepaald als het ef­ficiënter benutten van het beschikbare wa­ter, moet algemeen worden verdedigd. Zoet water is een eindige en kwetsbare hulpbron, die essentieel is voor het leven, voor de ontwikkeling en voor het milieu. Water heeft ook een economische waarde en moet daarom als een economisch goed erkend worden.

Deze stellingen werden in 1992 door de UN-Waterconferentie in Dublin met unani­miteit aanvaard. Het meer rationeel water­verbruik van drinkwater wordt gunstig beïn­vloed door: - het gebruik van huishoudelijke apparaten

die minder water verbruiken en ook het gebruik van deze toestellen op volbezet­te capaciteit;

- het goed en regelmatig onderhoud van leidingen en binneninstallaties;

- de controle op lekken door het regelma­tig nazien van het verbruik; de installatie van beschermingsappara­tuur van goede kwaliteit tegen overlopen, overdruk, enz ... ;

- de prijs van het drinkwater.

Wat het aspect "zuinigheid" betreft, is het duidelijk dat de klant-verbruiker tot een zui­nig verbruik moet aangespoord worden, om in de eerste plaats zijn jaarlijks factuurbe­drag zo laag mogelijk te houden, maar evenzeer uit de overtuiging dat elke vorm van verspilling resoluut moet worden tegen­gegaan. Binnen Europa kan België gecata­logeerd worden als "extra zuinig". Enig commentaar is hier zeker niet overbodig. Naast drinkwater maakt de Belg ook ge­bruik van regenwater en/of eigen put- of boorputwater. Het is gekend dat het regen­water van slechte kwaliteit is, maar wellicht minder gekend is dat ook het ondiepe put­water van zeer bedenkelijke kwaliteit is. Op een onjuiste manier "goed" drinkwater be­sparen door het vervangend gebruik van ander "slecht" water, is geen bijdrage tot een meer rationeel waterverbruik. Wees dus wijs met water en verspil er geen.

4. DE KWALITEIT WORDT BEDREIGD

Aangezien drinkwater behoort tot de best gecontroleerde en meest bewaakte produk­ten van onze samenleving worden de ver­ontreinigingen dikwijls het eerst gesigna­leerd door de drinkwaterbedrijven.

Zowel grondwater als oppervlaktewater worden kwal itatief bedreigd door meerdere vormen van vervuiling. Problemen met ille­gale lozingen en stortplaatsen, met stook­olieverontreinigingen, met mestoverschot­ten, met pesticiden, met lekkende riolerin­gen en collectoren en met diffuse afvoer zetten de drinkwaterbedrijven ertoe aan on­ophoudelijk aan te dringen op een sluitende allesomvattende en efficiënte reglemente­ring in Vlaanderen. De afbakening van de beschermingszones

rond de grondwaterwinningen en de aan­duiding van waterlopen als captatiegebied voor oppervlaktewaterwinningen zijn be­langrijke en noodzakelijke instrumenten in het kwalitatieve beschermingsgebied.

Overexploitatie van grondwaterwinningen leidt eveneens tot de terugloop van de kwa­liteit. Vandaar dat grondwaterwinningen verantwoord moeten geëxploiteerd worden met respect voor het natuurlijk evenwicht.

Een uitgebreid en bedrijfsveilig meetnet op waterlopen en op grondwaterwinningen be­tekent een zekerheid bij de exploitatie van drinkwaterproduktiecentra, maar houdt vooral waarborgen in ter bewaking van de kwaliteit van de grondstof.

Maar toch is drinkwater een veilig produkt. Leidingwater moet aan de meest strenge, wettelijke normen voldoen, opgelegd op ba­sis van de richtlijnen van de Europese Unie en van de Wereldgezondheidsorganisatie. Het begrip "drinkbaarheid" is dus veel rui­mer dan de meeste mensen denken. De samenstelling van leidingwater is ook ver­gelijkbaar met die van de meeste nessewa­ters of minerale waters. Leidingwater is dus een lekker tafelwater. De smaak is meestal niet een kwestie van samenstelling, maar veeleer van temperatuur en zuurtegraad. Drink leidingwater daarom steeds fris.

Aanvullende behandelingsapparatuur en speciale filters ter verbetering van de drink­waterkwaliteit zijn niet nodig en kunnen zelfs gevaarlijk zijn voor de gezondheid. Fil­ters kunnen kweekhaarden voor bacteriën zijn, zodat de bacteriologische kwaliteit ver­loren gaat. Onthard of verzacht water kan onaangenaam smaken en zelfs ondrink­baar worden. Waterverzachters mogen waar ze aankalking kunnen verminderen of voorkomen, dus in het warmwatercircuit Totaal onthard of verzacht water tast dan weer de wanden van de leidingen aan. Dus een deelontharding is aan te raden.

In verband met de kwaliteit van het leiding­water of met de veiligheid van het gebruik moet de consument weten dat de binnenin­stallatie op een reglementaire en op een vakkundige wijze moet worden uitgebouwd, dat de ingezette apparaten moeten worden erkend, dat de aangewende materialen moeten worden gekeurd en dat elk tappunt tegen eventuele verontreiniging moet wor­den beveiligd. Daarom sluit het drinkwater­bedrijf met elke klant een contract af, waar­in de rechten en de plichten van beiden worden omschreven en waarbij vooral de gebruiker een aantal technische richtlijnen worden meegegeven. Verwijzend naar de eerder aangehaalde vaststelling dat de Belg nog andere, eigen bevoorradingssys­temen heeft, moet hier duidelijk worden ge­waarschuwd voor de gevaren van de mo­gelijke interne verbindingen tussen de ver­schillende circuits in de woning. Die interne verbindingen tussen bijvoorbeeld putwater en leidingwater brengen niet alleen de kwa­liteit van het drinkwater binnen de eigen woning in gevaar en dus de gezondheid van de gebruiker. Ze betekenen ook een risico voor het openbaar drinkwaternet in

189

Page 3: RECHT OP WATER: STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN · STANDPUNT VAN DE DRINKWATERBEDRIJVEN Dr. S. BEERNAERT Directeur-generaal Vlaamse Maatschappij voor Watervoorziening cvba 1.

de omgeving en bijgevolg ook voor de ge­zondheid van de andere gebruikers. Het re­glement van het drinkwaterbedrijf be­schermt de kwaliteit van het drinkwater en het recht van de gebruiker. Volg dus de richtlijnen van uw drinkwaterbedrijf.

5. CONCLUSIE

Het recht op water is in beweging, omdat meerdere belangengroepen aanspraak ma­ken op oppervlaktewater, evenals op grondwater. Gezien de kwaliteit van het water in vele gevallen te wensen overlaat en/of de kwantiteit beperkt is, groeit de

RAPPORT ECOLOGISCH HERSTEL MAAS

In Nederland wordt een project "Ecologisch Herstel Maas" uitgevoerd in samenwerking tussen de Directie Limburg van de Rijkswa­terstaat en het Riza (Rijksinstituut voor In­tegraal Zoetwaterbeheer en Afvalwaterbe­handeling) . In het kader van dit project ver­schenen drie rapporten die een overzicht geven van enkele behandelde deelaspec­ten.

01. Ecologisch herstel van de Maas -rapport nr 11-1993

Het herstel van de Maas wordt op meerde­re gebieden ondernomen. De morfologie, de hydrologie, de biologie en de toxicologie worden bekeken. Men richt zich naar streefbeelden in relatie tot de aard van de rivieren en de oevers. Het eigenlijke doel van het project is de opbouw van de kennis over het watersysteem Maas om bestaan­de beleids- en beheersvragen te kunnen beantwoorden Het rapport geeft geen ant­woorden maar stelt enkel de vragen die bij de verdere studie in 1994 en 1995 zullen aan bod komen. Een probleem dat duidelijk wordt gesteld is reeds half opgelost. Het is in die zin dat de publicatie te bezien is.

02. "La Moyenne Meuse" als referentie voor de Grensmaas? - rapport nr 16a-1993

Een studie van de Maas in Nederland is

190

spanning tussen die belangengroepen nog steeds.

Ook het drinkwaterbedrijf wordt in deze be­langenstrijd betrokken. Het tracht evenwel de aanspraak die iedereen kan maken op de levering van goed en gezond drinkwater tegen een aanvaardbare prijs veilig te stel­len, ook voor de toekomst.

Maar het openbare en monopoloïde karak­ter, de betekenis van het drinkwaterbedrijf voor de volksgezondheid en de noodzaak van continuïteit in de drinkwatervoorzie­ning, staan ter discussie. Privatisering zou het alternatief zijn.

BOEKBESPREKING

niet volledig wanneer de gegevens van over de grens ontbreken. Door veelvuldige contacten met Franse instanties was het mogelijk een totaalbeeld van de Maas in Frankrijk te verzamelen. Deze gegevens worden opgenomen in dit rapport 16a (16b is de Franse versie ervan). Het stroomge­bied van de Maas wordt geologisch, hydro­logisch en morfologisch bekeken. Ook aan flora en fauna werd enige aandacht gewijd. Zonder in detail te gaan toont de opsom­ming der aanwezige soorten de grote ver­scheidenheid en rijkdom op dit gebied. Het rapport is zeker van groot belang voor de studie van de Maas, ook in ons land.

03. Heeft Vlottende waterranonkel een toekomst in de Grensmaas? - rap­port nr 18-1994

Naast de algemene studies wordt in dit nummer gerapporteerd over een zeer spe­cifiek probleem van het bestaan en de toe­komst van de Vlottende waterranonkel in het Maasgebied. De studie is gesteund op een inventarisatie in vier beekvalleien: de Gulp, de Noorbeek, de Geleenbeek en de Warche, dit is in het gebied van de Provin­cies Nederlands Limburg, Belgisch Limburg en Luik. Uitvoerig wordt ingegaan op de on­derzoeksmethoden en de onderzoeksresul­taten . De conclusie van het onderzoek is dat het verschil in waterstand in de Maas noodlottig is voor groei en bestaan van de­ze planten. Enkel in de beken zijn nog gun­stige plaatsen te noteren.

H.R.

Toch is volgens de Vlaamse regering en volgens de grote Vlaamse drinkwaterbedrij­ven het publiek karakter van de drinkwater­voorziening de enige en de meest zekere garantie om het sociaal recht en het solidair karakter van deze nutsvoorziening te ver­zekeren. Maar voor de toekomst zijn over­leg en vergaande samenwerking in de schoot van het Vlaams Wateroverleg -V.W.O. wel nodig.

S. BEERNAERT Directeur-generaal VMW Trierstraaf 11-21 1040 Brussel

BIOLOGISCHE MONITORING ZOETE RIJKSWATEREN (1992)

(nota 93.028 van de Rijkswaterstaat Neder­land)

Door het RIZA werd in de Nederlandse Zoete Rijkswateren een omvangrijk lande­lijk biologisch meetprogramma gestart in 1992. De voorliggende nota geeft de resul­taten van de metingen in het beginjaar.

De bedoeling is elk jaar een rapport op te maken waarbij het jaarrapport van 1993 be­gin 1995 wordt verwacht. Bij de metingen worden de volgende parametergroepen be­schouwd: - waterplanten - fytoplankton - macrofauna -vissen - watervogels - ecotoxicologie.

De waarnemingen hebben niet alleen een actuele waarde en zijn nuttig voor de water­beheerders doch zullen het ook mogelijk maken jaar na jaar de evolutie te volgen, maatregelen te treffen of bij te sturen.

Het is een zeer verzorgde uitgave, aan te bevelen voor belangstellenden.

H.R.

Water nr. 78 - septemberloktober 1994