Puzzelen na stadsvernieuwingsprojecten

85
Academiejaar 2014-2015 Tweedekansexamenperiode Puzzelen na stadsvernieuwingsprojecten Over de positie van sociaal-cultureel werkers na ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ Floris Goethals Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in het Sociaal Werk Promotor: Prof. Dr. Maria De Bie Begeleidster: Evelyne Deceur

Transcript of Puzzelen na stadsvernieuwingsprojecten

Academiejaar 2014-2015

Tweedekansexamenperiode

Puzzelen na

stadsvernieuwingsprojecten

Over de positie van sociaal-cultureel werkers na

‘Zuurstof voor de Brugse Poort’

Floris Goethals

Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van

Master of Science in het Sociaal Werk

Promotor: Prof. Dr. Maria De Bie

Begeleidster: Evelyne Deceur

2

3

4

5

1 Voorwoord

Hoewel je zelf de pen vasthoudt, schrijf je een thesis niet alleen. Een dankwoord voor alle

mensen die op verschillende manieren mee gepuzzeld hebben aan deze thesis of op een

andere manier een steentje hebben bijgedragen tijdens het schrijven van dit werk, is dan ook

op zijn plaats.

Ten eerste wil ik mijn promotor Maria De Bie en begeleidster Evelyne Deceur bedanken om

van deze thesis een inhoudelijk uitdaging te maken, voor hun ondersteuning en

betrokkenheid tijdens het zoeken, voor hun praktische tips en voor het delen van hun metier

en hun enthousiasme voor sociaal(-cultureel) werk.

Mijn dank gaat ook uit naar alle mensen die op één of andere manier meewerkten aan mijn

onderzoek. Ik denk hierbij aan de mensen waarmee ik voorbereidende gesprekken voerde

tijdens het zoeken en verfijnen van het thema van deze masterproef. Daarnaast gaat mijn

speciale dank uit naar alle bewoners en (ex-)praktijkwerkers uit de Brugse Poort die ik

interviewde. Omdat ze me de weg wezen in hun wijk en me vertelden wat hen drijft in hun

leven, werk en engagement.

Ten slotte ook een woord van dank aan mijn ouders, broers, vriendin, vrienden, huis- en

studiegenoten voor hun betrokkenheid, geduld, motiverende woorden, gezelschap en humor

tijdens pauzes (en ook daarnaast), inhoudelijke input en voor de boeiende discussies.

Gent, 11 augustus 2015

6

7

2 Inhoudstafel 1 Voorwoord....................................................................................................................................... 5

2 Inhoudstafel..................................................................................................................................... 7

3 Situering, probleemstelling en onderzoeksvragen .......................................................................... 9

3.1 Situering .................................................................................................................................. 9

3.2 Kadering probleemstelling .................................................................................................... 10

3.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen ................................................................................ 12

4 Stedelijk beleid in Vlaanderen ....................................................................................................... 14

4.1 Inleiding ................................................................................................................................. 14

4.2 Post-fordisme & glokalisering ............................................................................................... 15

4.3 Post-WO II: antistedelijk beleid ............................................................................................. 17

4.4 Opgang extreem rechts: een impuls voor verandering in het antistedelijk beleid ............... 20

4.5 Sociaal-Impulsfonds (SIF)....................................................................................................... 23

4.6 Stedenfonds........................................................................................................................... 26

5 De Brugse Poort in beweging ........................................................................................................ 29

5.1 Inleiding ................................................................................................................................. 29

5.2 De Brugse Poort ..................................................................................................................... 29

5.3 Zuurstof voor de Brugse Poort .............................................................................................. 32

5.4 De (Precaire) Puzzel ............................................................................................................... 34

6 Methodologie ................................................................................................................................ 37

6.1 Inleiding: kwalitatief onderzoek ............................................................................................ 37

6.2 Mondelinge geschiedenis ...................................................................................................... 37

6.3 Opzet en verloop van de interviews ...................................................................................... 38

6.4 Selectie van de respondenten ............................................................................................... 39

6.5 Analyse .................................................................................................................................. 41

7 Onderzoeksresultaten ................................................................................................................... 43

7.1 Inleiding ................................................................................................................................. 43

7.2 Brugse Poort: sociaal-cultureel werk .................................................................................... 43

7.3 De (Precaire) Puzzel ............................................................................................................... 51

8 Conclusie & Discussie .................................................................................................................... 63

8.1 Sociaal-cultureel veld in de Brugse Poort: focus op ‘gemeenschapsvorming op basis van

homogeniteit’ (Soenen, 2006) ........................................................................................................... 63

8.2 Positie van de (Precaire) Puzzel & Zuurstof voor de Brugse Poort ....................................... 66

8.3 Algemeen besluit ................................................................................................................... 71

8

8.4 Beperkingen van het onderzoek en suggesties voor verder onderzoek ............................... 75

9 Referenties .................................................................................................................................... 77

10 Bijlages ....................................................................................................................................... 81

10.1 Kaarten: Brugse Poort ........................................................................................................... 81

10.2 Charter voor de Brugse Poort (De Puzzel, s.d.-a) .................................................................. 83

9

3 Situering, probleemstelling en onderzoeksvragen

3.1 Situering

Begin 2010 werd in de Brugse Poort, een 19de-eeuwse gordelwijk in Gent, de ‘Precaire

Puzzel’ opgericht. Dit is een initiatief uitgaande van een verzameling praktijkwerkers en

bewoners uit de Brugse Poort. De ‘Precaire Puzzel’ bestaat vandaag, anno 2015, nog

steeds, onder de naam ‘De Puzzel’1. Het initiatief groeide uit van een eenmalige

samenkomst tot een initiatief dat breed gedragen is door diverse sociale en culturele actoren

en bewoners binnen de wijk. Zowel sociaal-culturele organisaties, religieuze organisaties,

een diversiteit aan stadsdiensten (straathoekwerk, buurtwerk, wijkregie,...)

jeugdverenigingen, het wijkgezondheidscentrum, enz. zijn in meer of mindere mate

betrokken bij dit initiatief. De Precaire Puzzel ontwikkelde een werking met een stuurgroep

en werkgroepen rond diverse thema’s, vb. drugs, verkeer, wonen, goed nabuurschap, enz.

De concrete aanleiding voor het opstarten van het initiatief was fototentoonstelling ‘Lijn 3’ en

de publicatie van een gelijknamig boek. Deze werden opgezet door een straathoekwerker

die actief was in de buurt i.s.m. zes persfotografen. De tentoonstelling nodigde de bezoeker

uit om op Bus 3 te stappen en kennis te maken met het leven in de Brugse Poort en met al

haar bewoners. Concreet bracht ‘Lijn 3’ mensen uit de marge van de samenleving in beeld in

hun dagelijkse leven. Deze tentoonstelling lokte heel wat reactie uit in de buurt, niet in het

minst bij andere sociaal(-cultureel) werkers die ook actief waren in de wijk. Een vaak

geformuleerde kritiek was dat ‘Lijn 3’ bijna uitsluitend de rauwe kant van het leven in de

Brugse Poort liet zien en dus slechts een selectief (in de ogen van heel wat praktijkwerkers

en bewoners, een negatief) beeld van de wijk schiep en uitdroeg naar de ‘buitenwereld’. De

Puzzel kadert in haar blog haar oprichting in de nasleep van het ‘Lijn 3’-verhaal als volgt:

Dat er veel mensen in de Brugse Poort in een moeilijke situatie leven en er - ondanks het

stadsvernieuwingsproject Zuurstof voor de Brugse Poort - nog veel werk aan de winkel is,

werd niet ontkend. Maar ook de positieve zaken mochten wel eens in het daglicht worden

gesteld.(De Puzzel, s.d.-b)

In de periode van de oprichting van de (Precaire) Puzzel bevond het

stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ zich in de eindfase. Dit

stadsvernieuwingsproject bestond uit een fysiek-ruimtelijke, een sociaal-culturele en een

1 In dit werk wordt steeds ‘(Precaire) Puzzel’ gebruikt, omdat dit werk zowel handelt over het ontstaan als de

evolutie van het initiatief tot op vandaag. Beide termen worden ook door mensen binnen de (Precaire) Puzzel door elkaar gebruikt. In de citaten uit de interviews werd de bewoording van de persoon in kwestie behouden en kan dus afgeweken worden van de vaste formulering.

10

sociaal-economische pijler. Het had als doel de leefbaarheid in de Brugse Poort te verhogen

door meer kwalitatieve open ruimte te scheppen in de wijk en het woningbestand in de wijk

op te waarderen (Debruyne & Oosterlynck, 2011; Stad Gent, 2012a). Het was het eerste van

een reeks stadsvernieuwingsprojecten in de 19de-eeuwse gordel rond het Gentse

stadscentrum.

3.2 Kadering probleemstelling

Hierboven wordt een momentopname weergegeven van de oprichting van het initiatief de

(Precaire) Puzzel. Zowel de initiatiefnemers van de Puzzel, als de organisatoren van ‘Lijn 3’,

als het opzet van het stadsvernieuwingsproject vertrekken vanuit een bepaalde lezing, een

bepaalde interpretatie van wat samenleven in de Brugse Poort is, van wat de aan te pakken

problemen zijn in de Brugse Poort, van wie van de Brugse Poort deel uitmaakt en uiteindelijk

ook van wat de identiteit van de Brugse Poort is. Deze zaken verwijzen naar een wijk als

“een context waarin lokale gemeenschappen vorm krijgen die betekenis geven aan de

ruimtelijke en sociale structuur van de woonomgeving” (De Visscher, 2008, p. 223). Een wijk

wordt niet enkel beschouwd als een ruimtelijke entiteit, maar ook als een verzameling van

overlappende sociale relaties (P. S. Jones, 2002). De woonomgeving wordt beschouwd als

een sociale en historische constructie waarin bepaalde betekenissen, waarden, normen en

praktijken worden gedeeld (cf. De Visscher, 2008). De (stedelijke) woonomgeving vormt dus

ook een omgeving waarbinnen deze betekenissen voortdurend ter discussie worden gesteld,

zowel door dagdagelijkse (inter)acties van mensen als door doelbewust georganiseerde

acties. Boudry et al. (2003) stellen dat “steden een forum moeten worden voor het

onderhandelen over afspraken voor het samenleven vanuit de culturele verscheidenheid,

voor het opbouwen van vaardigheden en nieuwe tradities om met diversiteit en verandering

om te gaan, voor overleg over de toekomst van de stad, voor het regelen van conflicten en

belangentegenstellingen” (p. 17).

De verschillende interpretaties en visies van verschillende actoren over en op deze gedeelde

betekenissen, waarden, normen en praktijken vormen het uitgangspunt voor hun

positionering en voor de manier waarop ze acties ondernemen binnen de wijk. De

“knelpunten in de woon- en leefomgeving van mensen vormen het aangrijpingspunt voor

planmatige, doelgerichte interventies” (Desmet, 2008, p. 13). Hier rijst onder andere de vraag

wat deze “knelpunten in de woon- en leefomgeving” zijn binnen een specifieke stedelijke

context, maar ook, welke van deze knelpunten worden gezien als een probleem waar een

sociale interventie noodzakelijk is. Niet alle problemen in de woon- en leefomgeving worden

11

per slot van rekening gezien als sociale problemen (Bouverne-De Bie, 2007; Hilgartner &

Bosk, 1988; Jamrozik & Nocella, 1998). Hilgartner en Bosk (1988) wijzen ook op het feit dat

verschillende probleemdefinities constant ter discussie staan in de publieke ruimte, zich

doorheen de tijd wijzigen en dus met andere woorden het resultaat zijn van een historisch

constructieproces. De maatschappelijke context speelt dus een belangrijke rol. Voor een

goed begrip is een bredere historische en maatschappelijke analyse dus noodzakelijk.

Het erkennen van een sociaal probleem impliceert niet per se dat er actie wordt ondernomen

ten opzichte van dit probleem. Tussen het tijdstip dat mensen zich bewust zijn van een

sociaal probleem en maatschappelijke actie t.a.v. dit maatschappelijk probleem vindt

namelijk een constructieproces plaats. Hierbij wordt een “sociaal probleem gepresenteerd

zodanig dat het vatbaar is voor maatschappelijke actie” (Bouverne-De Bie, 2007, p. 92).

Bovendien geeft een “sociale interventie mee vorm aan de wijze waarop probleemdefinities

worden geconstrueerd” (p. 94). Het gaat hier m.a.w. om “het besef dat de inzet van het

sociaal werk niet alleen een tegemoetkoming is aan concrete probleemsituaties maar tegelijk

ook de probleemdefinities waarvoor ze sociaal-politiek ingezet worden, mee sturen”

(Bouverne-De Bie, 2009, p. 31).

Vanuit sociaal agogisch standpunt is het relevant en noodzakelijk de vraag te stellen op

welke manier sociaal-cultureel werkers zich positioneren en welke initiatieven zij ontplooien.

Sociaal werk werkt per definitie op spanningsvelden: tussen individu en samenleving, tussen

het individu en de staat en tussen beheersing en emancipatie (Lorenz, 2008; Roose, Roets,

& Bouverne-De Bie, 2012; zie ook infra). Een belangrijke rol van het sociaal werk ligt dan ook

in het afwegen, vertalen en aftoetsen van individuele behoeftes, vragen, etc. aan

maatschappelijke verwachtingen, normen, etc. Sociaal werk en sociale interventies zijn

echter nooit neutraal maar vertrekken vanuit bepaalde aannames, uitgangspunten en

waarden over de wijze waarop de relatie tussen individu en samenleving vorm krijgt. Ze zijn

dus per definitie ook een politieke activiteit (Lorenz, 2008).

Het sociaal werk heeft in deze optiek dus een “belangrijke opdracht in het verantwoorden

van het eigen handelen en het blootleggen van referentiekaders van waaruit problemen

worden opgenomen” (De Visscher, De Brauwere, & Verschelden, 2013, p. 38). Centraal

staat hier de vraag waarom ze hun interventies legitiem achten en hoe zij deze tussenkomst

in de leefwereld van mensen verantwoorden. Hoe een initiatief als de (Precaire) Puzzel

m.a.w. haar rol of bijdrage ziet het in het streven naar het realiseren van meer sociale

rechtvaardigheid en menselijke waardigheid, cf. de globale definitie van sociaal werk van de

International Federation of Social Workers (IFSW, s.d.). Het gaat hier over het in vraag

12

stellen van de referentiekaders die gehanteerd worden en de praktijken die ontwikkeld

worden, “not so that they can abandon them necessarily, but so that they can debate them”

(Roose et al., 2012, p. 11).

3.3 Probleemstelling en onderzoeksvragen

De oprichting van de Precaire Puzzel als reactie op ‘Lijn 3’ tijdens de eindfase van het

stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ wordt in deze masterproef

beschouwd als een moment waarop de discrepanties en de overlap tussen deze

verschillende probleemdefinities komen bovendrijven. Als gevolg van een confrontatie van

verschillende acties, actoren en dus van deze verschillende lezing van problemen binnen de

Brugse Poort en van wat de ‘wijk de Brugse Poort’ is. Dit brengt ons bij de centrale

vraagstelling van deze masterproef, namelijk: Hoe (her)positioneren gebiedsgerichte sociaal-

culturele organisaties zich na het afronden van een stadsvernieuwingsproject?

Deze vraagstelling wordt onderzocht vanuit de hierboven beschreven situering aan de hand

van volgende onderzoeksvragen:

(1) Op welke manier ontwikkelde het sociaal-culturele veld zich binnen de Brugse Poort?

(2) Hoe positioneren terreinwerkers binnen de (Precaire) Puzzel zich binnen dit sociaal-

culturele veld in de Brugse Poort?

(3) Welke impact heeft het beëindigen van het stadsvernieuwingsproject op deze

positionering?

Bij de eerste onderzoeksvraag is het doel de historische aanwezigheid van actoren in kaart

te brengen (cartografie) en te achterhalen welk soort initiatieven ontplooid werden en vanuit

welk(e) uitgangspunt(en) deze opgezet werden. Dit vanuit het besef dat sociaal handelen en

probleemdefinities tot stand komen binnen een maatschappelijke historische context (zie

supra). Concreet in deze situatie kan verwezen worden naar de historische achtergrond van

de wijk, het Gents stadsvernieuwingsbeleid en de evolutie van het Vlaams stedelijk beleid.

Deze bepalen mee welke zaken geproblematiseerd worden binnen de wijk en ze bepalen

mee de sociaal-culturele initiatieven die opgezet worden.

13

Bij de tweede vraag gaat het om het situeren van de (Precaire) Puzzel binnen dit veld. De

(Precaire) Puzzel wordt beschouwd als een groep van actoren binnen het sociaal-culturele

veld in de Brugse Poort die samen bepaalde acties opzetten vanuit een bepaald perspectief

op sociale problemen in de wijk.

De derde vraag zoomt specifiek in op het mogelijke effect van een ingrijpende interventie als

een stadsvernieuwingsproject in een wijk, op deze posities van sociaal-cultureel werkers en

het ontstaan van de (Precaire) Puzzel. Zonder een evaluatie te maken van ‘Zuurstof voor de

Brugse Poort’, kan verondersteld worden dat een stadsvernieuwingsproject van deze aard

een bepaalde impact heeft op een wijk als de Brugse Poort en op individuen en actoren in de

wijk. Castells (1983) beschouwt stadsvernieuwingsprojecten als ‘exceptional events’. Dit

onder meer omdat ze grootschalig, intentioneel en gepland op de stedelijke ruimte proberen

in te grijpen en erg zichtbaar zijn omdat ze ingrijpen op de onmiddellijke leefomgeving van

mensen. Stadsvernieuwingsprojecten “maken abstracte visies concreet, zichtbaar en

bespreekbaar” (Devolder, Block, & Paredis, 2013, p. 4). Ze zijn afgelijnd (in in tijd en ruimte)

vormen een aanleiding voor het contesteren van concrete plannen, van concrete ingrepen

tijdens het project of de wijze waarop zaken worden afgehandeld, vb. protest tegen de sloop

van een gebouw. Maar ze kunnen tegelijk ook aanleiding vormen voor het uiten van bredere

politieke eisen, vb. het recht op wonen of kritiek op de wijze waarop stadsbewoners in het

opmaken, uitvoeren en evalueren van het project betrokken worden.

Stadsvernieuwingsprojecten dragen hierdoor een zeker potentieel in zich om mensen te

prikkelen rond bepaalde thema’s en in sommige gevallen aan te zetten tot collectieve actie.

Ze kunnen, naast het opzetten van geplande initiatieven, een aanleiding zijn voor het vormen

van ‘ad hoc coalities’ (Castells, 1983). Deze kunnen bestaan uit een grote diversiteit aan

actoren, elk met hun eigen agenda, die een bezorgdheid delen om het

stadsvernieuwingsproject, de thema’s die het project al dan niet aansnijdt en de buurt

waarop het project ingrijpt. In het kader van deze masterproef kunnen ‘Zuurstof voor de

Brugse Poort’ en het afronden ervan niet beschouwd worden als onbelangrijke

contextfactoren in de marge. Deze factoren hebben een belangrijke impact op de wijze

waarop sociaal-culturele organisaties en terreinwerkers zich positioneren binnen de wijk en

op de wijze waarop ze zich verhouden tot samenleven en tot sociale problemen binnen de

Brugse Poort. Verschillende actoren binnen de (Precaire) Puzzel waren bijvoorbeeld actief

betrokken bij het stadsvernieuwingsproject.

14

4 Stedelijk beleid in Vlaanderen

4.1 Inleiding

De stad, stedelijkheid en stedelijke problematieken en stedelijke ruimte staan in deze thesis

centraal. Steden zijn al zolang ze bestaan een aantrekkingspool voor een diversiteit aan

mensen. Ze zijn bij uitstek de plaatsen waar stedelijkheid het meest uitgesproken naar voor

komt, maar stedelijkheid is niet enkel een kenmerk van wat geografisch gezien steden

genoemd worden (Wirth, 1938), denk bv. aan de invloedssfeer van een stad.

Stedelijkheid kan enerzijds begrepen worden als een ruimtelijke eigenschap (De Visscher,

2008). In die logica vormen steden territoriale eenheden en hebben ze afhankelijk van hun

grootte en vorm, hun ligging, hun historiek, etc. verschillende functies. Ze zijn een woon- en

ontmoetingsplaats voor mensen, het zijn culturele zenuwcentra, informatiecentra,

knooppunten op het vlak van mobiliteit, politieke machtscentra en economische centra die

o.a. werkgelegenheid bieden. Ze herbergen een verzameling aan diensten, organisaties,

administraties, initiatieven, etc.

Anderzijds is deze territoriale benadering van stedelijkheid is te beperkt (De Visscher, 2008;

Wirth, 1938) en dient deze aangevuld te worden met een het besef dat steden ook het

product zijn van menselijke (inter)actie en dus ook culturele en politieke projecten zijn.

Steden zijn een sociaal product (Castells, 1983). Bij deze aanvulling op de territoriale logica,

verwijst stedelijkheid eerder naar bepaalde kenmerken van het samenleven dan naar

territoriale eigenschappen. Concreet wordt stedelijkheid gekenmerkt door diversiteit,

densiteit, anonimiteit en democratie (Boudry et al., 2003 in Verschelden, De Visscher, & De

Brauwere, s.d.; Wirth, 1938). De vraag wat steden en stedelijkheid zijn kan dus niet

losgekoppeld worden van de vraag hoe en welke sociale relaties mensen met elkaar

aangaan, welke waarden belangrijk geacht worden en wat de machtsrelaties zijn in een

samenleving. Aangezien deze niet statisch zijn, zijn steden complexe voortdurende

transformerende systemen die voortdurend opnieuw vormgegeven worden door

stadsbewoners en -gebruikers (Harvey, 2008).

Als het gaat over ‘stedelijke problematiek’ betekent dit niet dat de problematieken in de

steden, niet in niet-stedelijke omgeving kunnen voorkomen. De stedelijke context wordt

echter gekenmerkt door veel grotere concentraties aan mensen en een grotere diversiteit,

waardoor problemen sneller aan de oppervlakte komen en meer geconcentreerd voorkomen.

Er wordt een beleid ontwikkeld ten aanzien van deze problemen. Onder stedelijk beleid

wordt dus beleid verstaan ten aanzien van deze stedelijke vraagstukken. Dit kan gaan over

15

politieke, sociale, culturele en economische vraagstukken en het gaat meestal over een

intens verweven - maar boeiend - kluwen van dit alles.

In dit deel van de scriptie wordt kort geduid op welke manier steden door mondiale

processen sterke transformaties hebben ondergaan sinds de industriële revolutie. Belangrijk

is om te vermelden dat het hier gaat over West-Europese steden. Dit omdat het in het kader

van deze masterproef en de concrete aanleiding die onderzocht wordt het best van

toepassing en het meest relevant is. Dit vormt een belangrijk kader om vervolgens de

evolutie van het Vlaamse stedelijke beleid onder de loep te nemen en om lokale problemen

te kunnen plaatsen.

Inzoomen op het Vlaams stedelijk beleid is van belang omdat dat het stedelijk samenleven

en de stedelijke problematiek op een bepaalde manier thematiseert en bepaalde

beleidsacties ontwikkelt om hierop in te grijpen. Het doel van dit hoofdstuk is dan ook te

schetsen op welke manier de opvattingen over stedelijke problematiek in Vlaanderen en de

beleidsacties die hieruit voortvloeien, verschoven zijn in betekenis en doorheen de tijd.

Dit hoofdstuk heeft als finaliteit enerzijds de ruimere context te schetsen waarbinnen sociaal-

culturele initiatieven (en dus ook deze in de Brugse Poort) worden ontwikkeld. Anderzijds

worden sociaal-culturele initiatieven ook actief ingezet in het kader van beleidsbeslissingen,

het sociaal-cultureel werk kan beschouwd worden als een actor die mee ingeschakeld wordt

en mee vorm geeft aan het stedelijk beleid. Hier komt het historisch gegroeide

‘dubbelkarakter van het sociaal(-cultureel) werk’ (Michielse, 1977 in Piessens, 2008)

bovendrijven. Dit dubbelkarakter verwijst naar het balanceren tussen beheersing en

emancipatie dat inherent is aan sociaal werkpraktijken (Lorenz, 2008). In een

beheersingslogica wordt het “sociaal werk gezien als een tegemoetkoming aan en/of

oplossingen voor sociale probleemsituaties” (Roose, 2006 in Bouverne-De Bie, 2009, p. 31),

terwijl sociaal werkpraktijken an sich ook emancipatorische effecten in zich dragen

(Bouverne-De Bie, 2009).

4.2 Post-fordisme & glokalisering

Belangrijk voor de situering van de hedendaagse steden, is de evolutie van een fordistische

stad naar een post-fordistische stad. Deze overgang wijzigde de economische, sociale en

culturele verhoudingen ten opzichte van de stad grondig en had ook grote impact op de

steden zelf. De steden vormden vanaf de industriële revolutie tot halverwege de 20ste eeuw

16

het zwaartepunt van de industriële bedrijvigheid. Hierdoor groeiden de steden spectaculair.

In het begin van de 20ste eeuw vonden de fordistische principes ingang in Europa. In dit

model staat groei, gecreëerd door massaproductie en -consumptie centraal (Groth & Corijn,

2005). De natiestaat nam een belangrijke taak op in het reguleren van de

arbeidsverhoudingen en “steden waren ingebed in het gereguleerde en

herverdelingsgerichte kader van de gecentraliseerde welvaartstaat” (p. 504). Economische

ontwikkelingen in de tweede helft van de 20ste eeuw, o.a. onder impuls van technologische

ontwikkelingen en globalisering (Musterd & Ostendorf, 2013) zorgden er echter voor dat het

fordistisch model in West-Europa geleidelijk afbrokkelde en de duidelijke verhoudingen veel

diffuser werden.

Voor steden betekende de evolutie naar het post-fordisme een afname van de industriële

nijverheid en een toegenomen focus op informatie, kennis en diensten. Castells (1989) stelt

dat de impact van de technologische ontwikkelingen en het stijgende belang van

kennisproductie zorgden voor een ingrijpende wijziging in de arbeidsverhoudingen. Hij

argumenteert dat deze wijzigende verhoudingen een grote impact hebben op de dynamiek

binnen en tussen steden. Het aantal jobs in de traditionele industrie daalde en het aantal

jobs waarvoor hogere scholing nodig is, steeg. Dit zorgde voor een sterke sociaal-

economische en ruimtelijke dualisering tussen de hoger opgeleiden en de niet- of laag-

geschoolden. Deze dualisering vertaalt zich bv. in (de keuze van) de woonplaats en in

ruimtelijke segregatie binnen steden.

Ook de zich wijzigende verhoudingen tussen lokaal en bovenlokaal niveau o.i.v. de

toenemende globalisering hadden (en hebben) een grote impact. Natiestaten kregen minder

greep op de markteconomie die steeds meer haar territorium uitbreidde naar het mondiale

niveau. Terwijl het lokale niveau, het niveau bij uitstek werd om beleidsinitiatieven op te

zetten en governance-structuren op te zetten (Swyngedouw, 2004). Naar dit fenomeen wordt

verwezen met het begrip ‘glokalisering’ (Boudry et al., 2003; Swyngedouw, 2004). Enerzijds

betekent dit dat steden op lokaal niveau te maken krijgen met een concentratie aan

problemen die (deels) hun oorzaak vinden op bovenlokaal vlak, “zodat ze genoodzaakt zijn

een eigen antwoord, een eigen beleid te ontwikkelen” (Boudry et al., 2003, p. 89) ten aanzien

van deze problemen. Anderzijds betekent het ook dat steden steeds meer gezien worden als

een motor voor economische ontwikkeling, waardoor ze geconfronteerd worden met

stijgende interstedelijke competitie (Groth & Corijn, 2005).

17

4.3 Post-WO II: antistedelijk beleid

4.3.1 Suburbanisatie

Stedelijk beleid dat gericht is op specifieke stedelijke problemen is relatief jong in Vlaanderen

(Loopmans, 2002). Tot de jaren ’80 van de 20ste eeuw was zelfs veeleer sprake van een

‘antistedelijk beleid’ (Loopmans, Uitermark, & De Maesschalck, 2003) waarbij een keuze

werd gemaakt voor suburbanisatie vanuit economische en socio-politieke beweegredenen.

Dit (anti-)stedelijk beleid is een strategie als lokale reactie op bredere maatschappelijke

evoluties en problemen. Een suburbane levensstijl en het bezitten van een eigen huis

werden gezien “als oplossing voor sociaal-economische conflicten en waardenstrijd”

(Kesteloot, 1999).

Enerzijds is er een belangrijk economisch facet aan de keuze voor een antistedelijk

suburbaan model: het herstel en de groei van het economische systeem na WO II steunde

voor een belangrijk deel op de toegenomen consumptie die nodig was om het suburbane

model te verwezenlijken. Enkele voorbeelden zijn de productie en aankoop van auto’s om de

verplaatsing te maken richting de steden die wel nog dienden als werk- en later ook als

dienstencentra en het verwerven en bouwen van steeds groter wordende woningen en de

bouwgrond die hiervoor nodig is (Kesteloot, 2003). De gewijzigde economische groei in de

nasleep van de economische crisis in de jaren ’30 en zeker net na WO II en de hiermee

samengaande stijging van de koopkracht maakte dit mee mogelijk. Onder invloed van

sociaal overleg en door de uitbouw van de welvaartsstaat (Loopmans, 2002) “kwam een

regulering van de koopkracht van de arbeiders tot stand die een afzetmarkt voor

massaproductie kon verzekeren” (Kesteloot, 2003, p. 8).

Daarnaast spelen ook socio-politieke overwegingen een rol. In de steden die na de

industriële revolutie belangrijke industriële centra waren geworden, woonde een grote

hoeveelheid arbeiders. Deze arbeiders leefden vaak in grote concentraties in de 19de-

eeuwse gordels rond de stadskernen en meestal in slechte omstandigheden op een

steenworp van de fabrieken waar ze werkten. Vanuit verschillende ideologische hoeken zag

men brood in suburbanisatie.

Enerzijds vormden de grote concentraties arbeiders in bepaalde stadsbuurten in de ogen

van de heersende elite, nl. de katholieke kerk en de burgerij (Loopmans et al., 2003) een

bedreiging voor hun machtspositie. Na de encycliek Rerum Novarum van Leo XIII in 1891

18

was de arbeidersklasse definitief op de agenda van de katholieken geplaatst en werd

geprobeerd een katholiek tegengewicht te bieden tegen het socialisme en haar initiatieven

voor arbeiders (Canon Sociaal Werk, s.d.). Traditioneel had de katholieke zuil een sterke

basis op het platteland. Met antistedelijke maatregelen en met “sociaal-culturele interventies

(zoals het uitbouwen van sociaal-culturele initiatieven in de steden zelf) poogden zij het

morele leven en de mentaliteit van arbeiders te beïnvloeden, en hun ruimtelijke concentratie

in de steden te beperken” (Verschelden et al., s.d., p. 1). Anderzijds wonnen de socialisten

begin 20ste eeuw aan invloed. Hoewel de arbeiders in de steden een belangrijk kiespubliek

vormden, hechtten ook zij waarde aan maatregelen die suburbanisatie in de hand werkten.

Zij zagen het ideaal van een eigen huis buiten de stad als een wezenlijke verbetering van de

levensomstandigheden van de arbeiders en ‘in de collectieve voorzieningen van de

tuinwijken een middel om hun beweging te versterken’ (Kesteloot, 2003, p. 25).

Deze situatie zorgde ervoor dat een variëteit aan maatregelen werd genomen en initiatieven

werden opgezet vanuit de beide zuilen. Hier worden door Kesteloot (2003) en Loopmans et

al. (2003) twee grote thema’s onderscheiden. Het eerste heeft betrekking op mobiliteit en

houdt een sterke uitbouw van de openbare vervoersnetwerken, met name spoorwegen in,

eind 19de eeuw. Dit gecombineerd met het verstrekken van goedkope abonnementen

hiervoor. Dit zorgt ervoor dat arbeiders zonder grote meerkost de verplaatsing kunnen

maken van hun werk in de stad naar hun woning buiten de stad. Het tweede thema heeft

betrekking op promoten en ondersteunen van het verwerven van een eigen woning m.b.v.

premies, goedkope leningen, etc. De oprichting van de Nationale Maatschappij voor

Goedkope in 1919 woningen vanuit socialistische hoek en de wet de Taeye van 1948 die het

financieel meer haalbaar maakte om zelf een huis te verwerven (Kesteloot, 1999) kunnen

hier als voorbeeld dienen. Bovendien zorgde een huis en vooral bijhorende tuin of veld in

niet-stedelijke woonomgeving ook voor de mogelijkheid om deels zelf te voorzien in voedsel.

“Een soort goedkope werkloosheidsuitkering in natura” (Kesteloot, 2003, p. 24). Deze

maatregelen zorgden ervoor dat, wie het zich kon permitteren, wegtrok naar suburbane

gebieden, “waar meer ruimte was voor een eigen huis, weg van de ongezonde, drukke stad.

Een eigen (suburbane) woning en een eigen auto werden twee belangrijke symbolen van de

nieuwe welvaart” (De Visscher, 2008, p. 181).

4.3.2 Verval van de steden

Dit (anti)stedelijk beleid wijzigde de manier waarop mensen zich economisch, cultureel, op

vlak van mobiliteit, wonen en werk verhielden tot de stad. Steden vervulden in het

19

ideaalbeeld veel minder een woonfunctie. Ze werden eerder gezien als werk-, cultuur- en

later als dienstencentra die ‘s ochtends makkelijk bereikbaar moesten zijn, en van waaruit je

‘s avonds ook makkelijk terug kon keren naar een eigen huis en tuin in de

forensenwoonzones. Na de wereldoorlogen ontstond zelfs een tendens naar meer werken in

eigen streek en ook de positie van de stad als zenuwcentrum voor cultureel aanbod was niet

meer incontournable met de uitbouw van de Vlaamse culturele centra (Kesteloot, 2003).

Hierdoor kwamen de steden nog meer op het achterplan. Dit geheel aan beleidsmaatregelen

en het hiermee samenhangend ideaalbeeld leidden in de steden tot een uitstroom van de

meer kapitaalkrachtige stadsbewoners. “Wie toch in de stad bleef wonen, werd verondersteld

geen andere keuze te hebben” (Kesteloot, 2003; in De Visscher, 2008). Het feit dat de

woonfunctie van de stad niet thuishoorde in het ideaalbeeld van de middenklasse, betekende

uiteraard niet dat de stad haar woonfunctie verloor. Het betekende wel dat het profiel van de

stadsbewoners wijzigde en het onderscheid tussen stadsbewoners en stadsgebruikers

scherper werd. Loopmans (2002) merkt wel op dat de armere stadsbewoners wel nog over

een relatief grote politieke macht blijven beschikken omdat de middenklasse van de

centrumstad afhankelijk blijft voor werken, winkelen en recreatie.

De uitstroom van draagkrachtige bewoners creëerde in de steden plaats voor de instroom

van minder kapitaalkrachtige groepen, o.a. minder welgestelde bejaarden, laaggeschoolden,

kleine zelfstandigen, starters op de huisvestingsmarkt, etc. (Kesteloot, 2003). In de jaren ’60

kwamen ook erg veel arbeidsmigranten in de steden wonen. Deze instroom vond meestal

plaats in de goedkope woningen in de 19de eeuwse gordels rondom de stadskernen. Steden

werden geconfronteerd met een toenemende kansarmoedeproblematiek, een groeiende

diversiteit en toenemende samenlevingsproblemen. Deze werden bovendien versterkt door

de globale crisis van het fordisme die ontstond n.a.v. de twee oliecrisissen in de jaren ’70

(zie supra). De industrie kreeg klappen en grote fabrieken moesten de deuren sluiten, wat

vaak leidde tot structurele werkloosheid bij laaggeschoolde arbeiders (De Decker, Kesteloot,

De Maesschalck, & Vranken, 2005).

Afgezien van enkele herwaarderingsprojecten begin de jaren ’80, die voornamelijk op touw

gezet werden onder impuls van lokale politici zoals bijvoorbeeld Monsaert in Gent en Cools

in Antwerpen (Oosterlynck & Debruyne, 2010) en kleinschalig initiatief op Vlaams niveau

(Loopmans et al., 2003), bleef de aandacht voor de complexer wordende problemen in de

steden slechts beperkt.

20

4.3.3 Conclusie

De keuze voor een beleid gericht op suburbanisatie komt, zoals hierboven geschetst, onder

meer voort vanuit een problematisering van leven en wonen in de stad. Zeker na WO II wordt

de stad gezien als een te mijden plaats. Ook de economische crisis van de jaren zeventig en

tachtig droeg niet bij aan de populariteit van de steden, “de stad groeide uit tot synoniem

voor maatschappelijk verval: verloedering, werkloosheid, criminaliteit, ongezonde

woonomstandigheden kenmerkten het beeld van de stad” (Verschelden et al., s.d., p. 7).

Hierdoor wijzigden de maatschappelijke verhoudingen tegenover de steden ingrijpend.

Mensen passen hun strategie voor de keuze van een woning aan, aan dit ideaal,

aangemoedigd door verschillende beleidsmaatregelen.

Leven en wonen in de stad werd niet enkel geproblematiseerd. Het zorgde op termijn ook

voor feitelijke verandering van het samenleven in de steden zelf. Er ontstond een uitstroom

van de meer kapitaalkrachtige inwoners. Met een instroom van minder kapitaalkrachtige

stadsbewoners en een concentratie van armoede in de steden als gevolg. Ook kregen

steden dus te maken met een stijgende instroom van migranten en met de stijgende etnisch-

culturele diversiteit die hiermee gepaard ging en de mogelijke conflicten en problemen die dit

met zich meebrengt. Concreet krijgen we hier dus te maken met het samengaan van

stijgende samenlevingsproblemen in de steden (vb. interetnische problemen, tanende leef-

en woonkwaliteit, werkloosheid, etc.) en het uitblijven van aandacht en beleidsacties ten

aanzien van deze problemen.

Deze situatie vormde een vruchtbare grond voor een meer selectieve hertaling van het

problematisch karakter van de stad door de invloed van extreem rechts.

4.4 Opgang extreem rechts: een impuls voor verandering in het

antistedelijk beleid

Vanaf 1988 volgen enkele verkiezingsoverwinningen van de extreemrechtse partij Vlaams

Blok elkaar op. Deze gingen de geschiedenisboeken in als ‘Zwarte Zondagen’. Deze ‘Zwarte

Zondagen’ vormen de aanleiding voor een belangrijk inhoudelijk keerpunt in het Vlaamse

stedelijk beleid.

De gestage opgang van het Vlaams Blok was voornamelijk te wijten aan het stijgend aantal

kiezers in stedelijke gebieden. In de provincie Antwerpen, de plaats waar het Vlaams Blok

ontstond, was de opgang oorspronkelijk het grootst, met als belangrijke centrumsteden

21

Antwerpen en Mechelen en hun randgemeenten. Ook in Gent, Brugge, Hasselt, Aalst en

Sint-Niklaas maakte het Vlaams Blok echter furore (De Decker et al., 2005). In 1991 haalde

de partij in totaal meer dan 10% van de Vlaamse stemmen binnen en werd het electoraal

succes van het Vlaams Blok niet meer als een lokaal fenomeen in Antwerpen

geclassificeerd, maar werd het gezien als een nationaal fenomeen (Loopmans et al., 2003).

Ook bij de verkiezingen in 1995 bleef het Vlaams Blok hoog scoren.

Het Vlaams Blok schoof een programma naar voor met een grote focus op de stijgende

etnische en culturele diversiteit, het risico dat dit volgens hen met zich meebracht en de

hieruit voortkomende nood om de eigen (vaststaande) Vlaamse identiteit te beschermen.

Een set van repressieve maatregelen en een beleid van ‘zero tolerance’ moesten hierbij ter

hulp zijn. De Burghgraeve, Corijn, en Verbraeken (2000) en ook De Decker et al. (2005)

vatten de focus van het programma in de steden samen als de 5 V’s, nl. “Vreemdelingen,

Veiligheid, Vuiligheid en Verloedering” aangevuld met de sterke focus op de ‘Vlaamse’

identiteit. Paradoxaal genoeg kwam het programma van het Vlaams Blok voornamelijk tot

stand vanuit een afkeer voor de stad in haar afkeer van “kosmopolitisme, meertaligheid en

buitenlandse invloeden” (De Burghgraeve et al., 2000). Waarom sprak dit programma net de

stadsbewoners zo aan?

De Zwarte Zondagen toonden duidelijk aan dat het programma van het Vlaams Blok een

gevoelige snaar raakte. En zoals hierboven aangegeven was dat niet in het minst in de

steden het geval. In de analyse van deze verkiezingsoverwinning werd duidelijk “de link

gelegd tussen steun voor het Vlaams Blok en de leefkwaliteit in bepaalde stadswijken”

(Huyse et al., 1992 in De Decker et al., 2005). Het verkiezingssucces werd gezien als “uiting

van het ongenoegen over de problemen van armoede en onleefbaarheid in de

achtergestelde stadswijken” (Loopmans, 2002, p. 40). Voornamelijk stadsbewoners uit deze

achtergestelde wijken, die rechtstreeks geconfronteerd werden met deze toenemende

samenlevingsproblemen, die mede veroorzaakt werden door een stijgende diversiteit en

tanende leefkwaliteit in vb. de 19de-eeuwse gordels, voelden zich aangesproken door de

sterke focus op de 5 V’s. Concreet legt het Vlaams Blok in haar discours de oorzaak van de

samenlevingsproblemen (verloedering, vuiligheid) in de steden bij de aanwezigheid en de

instroom van migranten (vreemdelingen). Het creëren van een zondebok zorgt voor het

versterken van het wij-gevoel (i.c. de Vlaamse identiteit) (De Burghgraeve et al., 2000).

Het perspectief van het Vlaams Blok sprak dus vnl. stadsbewoners aan, die zich in de steek

gelaten voelden door het beleid. Maar ook bij bewoners in randgemeenten van de steden die

22

zich afkeerden van de stad vond het Vlaams Blok steun. (Kesteloot, 2004 in De Decker et

al., 2005).

4.4.1 Conclusie

Eerder in dit hoofdstuk werd dieper ingegaan op de wijze waarop ‘stedelijk samenleven’ en

wonen in steden doorheen de tijd werd geproblematiseerd. En hoe het uiteindelijk ook uit de

focus verdween van het (anti)stedelijk beleid. Het perspectief dat opkomt o.i.v. het Vlaams

Blok vertrekt ook van het problematisch karakter van stedelijk samenleven, maar voegt een

belangrijk facet toe aan deze lezing. De oorzaak voor samenlevingsproblemen en stedelijke

problematiek wordt hier expliciet gekoppeld aan de aanwezigheid en instroom van etnisch-

culturele minderheden in de samenleving. Deze aanwezigheid vormt vanuit dit perspectief

bovendien een bedreiging voor de eigen identiteit (Vlaamse, Europese, Westerse,…). De

kern van het aanpakken van deze problemen ligt volgens het Vlaams Blok in het voeren van

een streng migratie- en integratiebeleid en het versterken van de Vlaamse eigenheid en

identiteit. Dit krijgt concreet vorm door terug te grijpen naar ‘traditionele’ waarden (cf. De

Burghgraeve et al., 2000).

Deze lezing en de oplossingen die daarvoor naar voor geschoven werden, sloegen zoals

hierboven beschreven aan bij het stedelijk electoraat dat dagelijks geconfronteerd werd met

een groter wordende diversiteit in de steden en dat zich door het beleid genegeerd voelde.

De Zwarte Zondagen vormden dus een belangrijk signaal en voor de andere politieke

partijen een dwingende vraag naar verandering. Enige nuance is op zijn plaats, de opkomst

van extreem rechts vormde ongetwijfeld een erg belangrijke katalysator, maar is niet te zien

als de enige oorzaak voor een omslag in het stedelijke beleid. Voorafgaand aan de Zwarte

Zondagen was reeds hernieuwde aandacht voor de steden merkbaar , vb. de

herwaarderingsgebieden in de jaren ’80. En ook na 1991 is de omslag niet bruusk. De

opkomst van het Vlaams Blok kan dus gezien worden als een oorzaak voor het verscherpen

van de aandacht voor stedelijke problematiek.

Een belangrijk politiek antwoord in een poging het Vlaams Blok onschadelijk te maken was

het in leven roepen van het cordon sanitaire. De poging om het Vlaams Blok zo buitenspel te

zetten, doet echter niets af aan het feit dat een grote groep kiezers een proteststem op deze

partij uitbracht (cf. De Burghgraeve et al., 2000) of zich kon vinden in het perspectief en de

waarden die het Vlaams Belang naar voor schoof. Een verschuiving naar meer aandacht

voor stedelijk problematieken was dus het logische gevolg.

23

De Zwarte Zondagen vormden m.a.w. impuls voor de overgang van antistedelijke

opvattingen in het stedelijk beleid naar een stedelijk beleid met grotere aandacht voor

stedelijke thema’s en stedelijke problematiek (De Decker et al., 2005; Loopmans, 2007). Een

belangrijk instrument hierbij werd het Sociaal-impulsfonds (SIF). Opnieuw treedt een

wijziging op in de manier waarop gekeken wordt naar stedelijke problematiek.

4.5 Sociaal-Impulsfonds (SIF)

4.5.1 Krachtlijnen

In de nasleep van de lokale verkiezingen in 1988 en van de nationale verkiezingen in 1991

werden op diverse niveaus al enkele beleidsinitiatieven genomen, vb. Domus Flandria2 (De

Decker et al., 2005) en de oprichting van het Vlaams Fonds voor Integratie van Kansarmen

ofwel VFIK (Loopmans et al., 2003). Deze worden in deze masterproef niet nader besproken.

Na de verkiezingen in 1995 werd in 1996 echter het SIF opgericht. Dit betekende een

wending in het stedelijke beleid. De reden voor het ontstaan van het SIF werd door de

Vlaamse regering als volgt gekaderd:

Het werken aan de revitalisering van de steden en de gemeenten en hun achtergestelde

buurten is voor de Vlaamse regering een topprioriteit. Verval en verpaupering tasten het

maatschappelijk weefsel aan en vormen een voedingsbodem voor sociale uitsluiting,

armoede, stijgende criminaliteit, onveiligheidsgevoelens en afkeer van de democratie’ […]

‘Eén van de instrumenten in het nieuwe beleid van de Vlaamse regering is het Sociaal

Impulsfonds (De Coninck & Vandenberghe, 1996, p. 3).

Het SIF werd één van de belangrijkste instrumenten van het Vlaamse Stedelijk beleid tussen

1996 en 2003 en bestond uit een bundeling van middelen uit het Bijzonder Fonds voor

Maatschappelijk Welzijn, de Bijzondere Dotatie en het VFIK. Het centrale doel van het SIF

was “het herstel van de leef- en omgevingskwaliteit van de achtergestelde buurten en de

steden, het bestrijden van de kansarmoede en het ondersteunen van de bevordering van het

welzijn” (De Coninck & Vandenberghe, 1996, p. 13). Enkele belangrijke krachtlijnen (cf. De

Coninck & Vandenberghe, 1996) in het decreet dat het SIF regelt, zijn het belang van

samenwerking tussen verschillende niveaus (Europees, federaal, Vlaams en lokaal niveau)

en het belang van samenwerking tussen verschillende actoren op lokaal niveau (tussen

lokale overheden, OCMW’s en andere actoren zoals bewoners en middenveldsorganisaties).

2 Dit hield het optrekken in van een groot aantal bijkomende sociale woningen.

24

Dit is een duidelijk voorbeeld van een beweging naar ‘glokalisering’ (Swyngedouw, 2004; zie

supra). Het lokaal niveau werd dus nog meer bepalend voor de wijze waarop het stedelijk

beleid in de praktijk vorm kreeg.

Andere krachtlijnen die De Coninck en Vandenberghe (1996) naar voor schoven waren de

inzet op een inclusief beleid, ‘”en beleid dat op vele domeinen tegelijk en samenhangende

maatregelen treft” (p. 8), het planmatig aanpakken van herstel van leefbaarheid m.b.v.

projecten die kunnen lopen over meerdere jaren en een nadruk op informatie en participatie

voor en door bewoners. Ten slotte werd ook een resultaatgerichte focus belangrijk geacht.

Het mag duidelijk zijn dat dit een duidelijke heroriëntatie van het Vlaamse stedelijk beleid

betekende. Tegelijk betekende dit ook een heroriëntatie van het perspectief op stedelijk

samenleven en stedelijke problematiek die belangrijk is voor de wijze waarop interventies ten

aanzien van en in steden geconcipieerd worden en vorm krijgen. Het uittekenen van

bovenstaande krachtlijnen impliceert een andere lezing van stedelijke sociale problemen dan

vb. die van het Vlaams Blok. Armoede werd gezien als voornaamste aan te pakken

probleem in de steden. En hoewel de doelstellingen van het SIF vrij algemeen waren

(Loopmans, 2002), werd het beleid in de praktijk vnl. vanuit het opzet van armoedebestrijding

ontwikkeld (De Decker et al., 2005; Loopmans, 2007; Soenen, 2006).

De achtergestelde buurten worden onder het SIF gezien als een bruikbaar kader en een

bruikbare schaal om interventies op te zetten. Het gaat hier dus over een keuze voor een

gebiedsgerichte of territoriale aanpak (zie o.a. Andersson & Musterd, 2005; Edwards, 2009).

Deze gebiedsgerichte aanpak gaat samen met een verschuiving naar een meer integrale

aanpak, nl. wat ‘inclusief’ beleid genoemd wordt (zie supra). Centraal staat de gedachte dat

een gelijktijdige en gecoördineerde aanpak van verschillende deeldimensies voordelen biedt

en extra mogelijkheden tot succes biedt in elke deeldimensie (Musterd & Ostendorf, 2008).

Eerder dan vanuit bv. een sectorale benadering verschuift men naar een meer integrale

insteek binnen een afgebakend gebied (Andersen & van Kempen, 2003; Baelus, 1996). In

deze zijn dit dus de buurten die beschouwd worden als ‘achtergesteld’. Loopmans (2007)

stelt echter dat de vertaling van de integrale opzet naar de praktijk niet volledig gebeurde:

vooral de sociale pijler werd uitgebouwd, “de economische en fysieke hervormingen bleven

onderontwikkeld” (p. 216).

25

4.5.2 Stadsvernieuwing

In de jaren ’80 was met de herwaarderingsgebieden al een aanzet gegeven voor het

verbeteren van de leefkwaliteit in de steden met behulp van stadsvernieuwing. Het SIF trok

deze lijn door en “verspreidde de in Antwerpen gebruikte en ontwikkelde

buurtontwikkelingsmethodiek” (Van Bouchaute, 2013, p. 51), o.a. door de

buurtontwikkelingsmaatschappij (BOM) in Noordoost-Antwerpen. Hierin ligt de aanpak in de

lijn van de krachtlijnen van het SIF: nadruk op het verhogen van leefkwaliteit voor de

achtergestelde wijken in combinatie met de gedachte om hierbij een gebiedsgerichte,

integrale aanpak te hanteren. De projectvorm was hierbij de geprefereerde werkvorm. Deze

sluit aan bij het streven naar resultaatgerichtheid, i.c. het evalueren of projecten ‘werken’.

Het maakt daarnaast afgebakende samenwerkingsverbanden tussen een diversiteit aan

actoren mogelijk, vb. publieke actoren op verschillende niveaus, private actoren en semi-

private actoren (Roberts, 2000).

Musterd en Ostendorf (2008) onderscheiden bij dit soort integrale, gebiedsgerichte

stadsvernieuwingsprojecten verschillende pijlers waarop men tegelijk tracht in te zetten. Ten

eerste een economische pijler met focus op lokale handel en tewerkstelling, daarnaast een

fysiek-ruimtelijke pijler die voornamelijk op het verbeteren van infrastructuur voor mobiliteit

en het opwaarderen van de kwaliteit van woningen en de open ruimte (parken, oude

industriële sites,…) gericht is. En ten slotte een sociale pijler waarbij sociale infrastructuur

centraal staat. Zoals eerder vermeld, lag onder het SIF de klemtoon voornamelijk op de

sociale pijler. Stadsvernieuwingsprojecten werden dus gezien als een sociale hefboom en

waren daarom een belangrijk instrument in het stedelijk beleid.

4.5.3 Conclusie

Het reilen en zeilen in de steden komt vanaf einde de jaren ’80 en nog sterker begin de jaren

‘90 opnieuw meer in de focus van het beleid te staan. Aanwijzingen hiervoor zijn vb. te

vinden in het feit dat Vlaanderen voor het eerst een minister van Stedenbeleid kreeg, Leo

Peeters, (De Decker et al., 2005) en dat het SIF in het leven werd geroepen. Het SIF werd

opgericht in een reactie op de groeiende problemen in de steden en in reactie op het stijgend

aantal stemmen voor het Vlaams Blok dat inspeelde op deze problemen in haar

verkiezingsprogramma’s. Het SIF schuift opnieuw een gewijzigde lezing op stedelijk

samenleven en stedelijke problemen naar voor. Anders dan het Vlaams Blok met haar

nadruk op migratie en integratie vertrekt het vanuit de idee dat vooral de concentratie aan

26

armoede in de steden de belangrijkste oorzaak is van de tanende stedelijke leefkwaliteit. De

hefboom bij uitstek om deze armoede aan te pakken ziet men in gebiedsgerichte en integrale

interventies op buurtniveau, vb. m.b.v. stadsvernieuwingsprojecten, buurtwerkers,…

De lezing en de acties in het kader van het SIF plaatsten stedelijk samenleven en stedelijke

problematiek meer op de agenda van het beleid. Met de grote nadruk op armoedebestrijding

blijft men echter voornamelijk focussen op het negatieve karakter van leven in de steden, de

steden worden vnl. benaderd vanuit de gedachte dat ze grote concentraties aan problemen

herbergen. Dit komt het beeld van de steden niet ten goede en draagt dus niet bij aan de

aantrekkingskracht van de steden als woonplaats, o.a. voor mensen die financiële

ademruimte hebben om deze keuze te maken. Daarnaast is de financiële draagkracht van

de steden niet oneindig en zijn bijkomende inkomsten nodig. In 2003 verschuift het

Stedenfonds haar beleidslijn dan ook veel explicieter naar het keren van de beeldvorming en

het keren van de stadsvlucht (concreet gericht op de middenklasse). Daarnaast zal meer

belang gehecht worden aan city-marketing en interstedelijke competitie. De focus

armoedebestrijding verbreedt naar een meer algemene focus op het aantrekkelijk maken van

leven in de steden, de focus op leefbaarheid blijft, maar krijgt een andere invulling.

4.6 Stedenfonds

Opnieuw betekenden verkiezingen (in 1999) een wijziging in het Vlaamse stedelijk beleid. De

nieuwe paars-groene coalitie ziet in stedelijk beleid ook één van haar topprioriteiten, maar

zorgt voor een inhoudelijke verschuiving in het stedelijk beleid.

Een van de belangrijkste instrumenten hierin, werd het Stedenfonds dat in 2003 van start

ging. Het doel van het stedenfonds is het keren van de stadsvlucht en het verhogen van het

democratisch draagvlak in de steden. Met de oprichting van het Stedenfonds worden 3

beleidsprioriteiten naar voor geschoven: (1) een verhoging van de leefbaarheid van de

steden, zowel op stadsniveau als op wijkniveau, (2) het tegengaan van dualisering en (3) het

verhogen van de kwaliteit van het bestuur (Belgisch Staatsblad, 2003).

Als bij de eerste prioriteit sprake is van leefbaarheid, dan is uiteraard een belangrijke vraag

voor wie de leefbaarheid moet verhogen. Leefbaarheid is een breed begrip dat, afhankelijk

van het tijdskader en het terrein waarop het betrekking heeft, een andere invulling krijgt

(Meert, 2008). De wijze waarop het stedelijk beleid wordt ingevuld geeft een ruw idee van

antwoord op de hierboven opgeworpen vraag. Het tegengaan van dualisering doelt vnl. op

27

het aantrekken van bewoners uit de middenklasse en de rijkere klasse naar de steden. Dit

gebeurt voornamelijk vanuit de overtuiging dat zij een positieve impuls geven aan het

creatieve, innoverende en economische potentieel van de steden (zie hoofdstuk ‘post-

fordisme & glokalisering’). Het streven naar een ‘sociale mix’ is hierbij een vaak

voorkomende beleidslijn, hoewel onduidelijk is wat precies het effect is van deze strategie.

Deze strategie wordt bovendien vanuit verschillende hoeken bekritiseerd of op zijn minst in

vraag gesteld (cf. Bolt, Phillips, & Van Kempen, 2010; Lees, 2008; Uitermark, Duyvendak, &

Kleinhans, 2007). Centraal staat de vraag of een beleid dat zich richt op sociale mix en het

keren van de stadsvlucht zich richt op alle stadsbewoners en “niet enkel op degene die het

zich kunnen veroorloven om de stad te ontvluchten” (Uitermark, 2004, p. 68). De laatste

prioriteit heeft betrekking op het streven naar bestuurlijke verandering binnen de steden en

houdt bijvoorbeeld een nadruk in op het uitbouwen van partnerschappen tussen de publieke

sector, de private sector en het middenveld. De nadruk op wijkgerichte en gebiedsgerichte

integrale aanpak blijft behouden.

De klemtoon op armoedebestrijding en op mensen in precaire situaties waarvan sprake in de

periode van het SIF, verschoof naar een bredere invulling, waarbij een grotere nadruk kwam

te liggen op de middenklasse en op de rol van steden in economische ontwikkeling.

Loopmans (2007) concludeert uit de vergelijking van de verdeling van de middelen van het

SIF en het Stedenfonds, dat het Stedenfonds veel minder een sociaal accent legt. Het richt

zich meer op het potentieel van de steden. Hij stelt dat de overgang van SIF naar het

Stedenfonds een ontkoppeling betekent van stedelijke ontwikkeling en sociaal beleid. Hij

nuanceert echter dat veel initiatieven, ontwikkeld in het kader van het SIF, werden

opgevangen op lokaal niveau. Vooral in Antwerpen en Gent verankerden lokale organisaties

die zich bezighouden met armoedebestrijding zich stevig en hebben ze ook onder het

Stedenfonds nog een stevige impact.

Stadsvernieuwingsprojecten blijven een belangrijk instrument in het stedelijk beleid. In 2002

wordt ook het stadsvernieuwingsfonds opgericht. Dit fonds richt zich erop om specifiek

stadsvernieuwingsprojecten te ondersteunen en vertrekt vanuit een visie die in het verlengde

ligt van die van het Stedenfonds. Het stadsvernieuwingsfonds richt zich op “innoverende

projecten die een hefboomfunctie vervullen voor het stadsdeel in kwestie en die de

algemene leefkwaliteit ervan wezenlijk verhogen” (Vlaamse Codex, 2007). Ook hier zien we

opnieuw het benadrukken van de leefbaarheid en leefkwaliteit. Deze wordt gekoppeld aan

fysiek-ruimtelijke ingrepen in combinatie met initiatieven van samenlevingsopbouw (Stad

Gent, 2012b). De hefboomfunctie slaat vooral op de economische dimensie en in mindere

mate op de sociale dimensie.

28

4.6.1 Conclusie

Met de oprichting van het Stedenfonds zet de evolutie richting een meer pro-stedelijk beleid

in Vlaanderen zich verder. In de lijn van wat zich in de meeste West-Europese landen al iets

vroeger ontwikkelde, verschuift men naar een meer ‘entrepreneurial approach’ (Loopmans,

2007; Swyngedouw, Moulaert, & Rodriguez, 2002). Onder meer o.i.v. deze ontwikkeling doet

weer een nieuw perspectief op stedelijk samenleven en stedelijke problematiek haar intrede

in dit verhaal. Steden worden gezien als belangrijke motoren van economische ontwikkeling.

Kennis en innovatie spelen hierin een belangrijke rol. Het stedelijk beleid probeert de steden

aantrekkelijk te maken voor hoger opgeleiden en mensen uit de middenklasse. In de

‘achtergestelde buurten’, die centraal stonden ten tijde van het SIF, betekent dit concreet dat

men gaat streven naar het creëren van een ‘sociale mix’. De basisgedachte is dat de

volledige buurt beter wordt van een fysiek-ruimtelijke ingreep en dat het proberen realiseren

van een sociale mix ook een positief effect heeft op personen en huishoudens met een laag

inkomen.

Een gebiedsgerichte, meestal wijkgerichte, integrale aanpak blijft centraal staan.

Stadsvernieuwing speelt een steeds meer centrale rol in het stedelijk beleid, analoog aan

ontwikkelingen in onze buurlanden (Swyngedouw et al., 2002). Ze worden gezien als een

meer structurele en meer ingrijpende oplossing dan het vnl. investeren in sociale

infrastructuur (Van Bouchaute, 2013). Waar stadsvernieuwingsprojecten onder het SIF

gezien werden als een sociale hefboom, komt hier de fysiek-ruimtelijke dimensie meer op de

voorgrond. Stadsvernieuwingsprojecten worden bovendien steeds belangrijker als

economische hefboom.

29

5 De Brugse Poort in beweging

5.1 Inleiding

In dit deel van de literatuurstudie wordt de Brugse Poort geschetst. De Brugse Poort vormt

de rode draad doorheen deze thesis. Eerst volgt een korte geografische situering. Daarna

volgt een historische situering tot op vandaag. Deze situering is van cruciaal belang om het

sociaal-cultureel veld binnen de Brugse Poort te kunnen kaderen, het

stadsvernieuwingsproject te schetsen en het ontstaan en de activiteiten van de (Precaire)

Puzzel te begrijpen. Deze proberen allemaal in te grijpen op bepaalde fenomenen binnen

deze wijk die als problematisch gedefinieerd worden. Bovendien komen deze acties ook tot

stand binnen deze wijk. Het is dus zowel de context waarop buurtgericht sociaal-cultureel

werk probeert in te grijpen als de context waarbinnen hun handelingen en initiatieven tot

stand komen. Vervolgens wordt kort geschetst wat het stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof

voor de Brugse Poort’ inhield en wordt het kort geschetst en gesitueerd binnen het Gentse

stadsvernieuwingsbeleid. Tot slot wordt ook het initiatief de Precaire Puzzel kort gekaderd.

Dit drieluik vormt een belangrijke basis voor het onderzoek.

5.2 De Brugse Poort

5.2.1 Ligging & demografie3

De Brugse Poort is een Gentse stadswijk gesitueerd in de 19de-eeuwse gordel rondom het

stadscentrum. Fysiek wordt de Brugse Poort begrensd door de Groene Vallei, de Nieuwe

Wandeling en een vertakking van de Leie in het zuidoosten, door de Brugse Vaart langs de

oostelijke kant en door de Rooigemlaan aan de westelijke en noordelijke kant. De wijk is

gesitueerd ten noordwesten van het historische stadscentrum en is hier direct mee

verbonden via de Phoenixsbrug en het verkeersknooppunt dat bekend staat als de ‘Duizend

Vuren’.

Bestuurlijk (vb. voor dataverzameling en beleid op wijkniveau) wordt de wijk in Gent meestal

als één entiteit beschouwd met aangrenzende stadsdelen: eiland Malem en de wijk

Rooigem. Dit volledige gebied, inclusief Malem en Rooigem, telde in 2013, 18.089 inwoners.

De wijk kent een bevolkingsdichtheid van 7.124 inwoners/km² en is daarmee één van de

dichtstbevolkte wijken van Gent. Studenten, asielzoekers en niet-geregistreerde bewoners

zijn niet opgenomen in deze cijfers, de werkelijke dichtheid ligt dus nog hoger. Ongeveer

35,4 procent van de bewoners heeft een andere etnisch-culturele achtergrond, dit is een stuk

hoger dan het gemiddelde in Gent, waar dit 19,7 procent bedraagt. De wijk is jong, kent een

bevolkingsgroei en een sterke vergroening van de bevolking. De bevolking bestaat voor het

3 Alle gebruikte demografische gegevens over de wijk zijn afkomstig uit de Wijkmonitor (Stad Gent, 2013).

30

belangrijkste deel, nl. 43,3 procent, uit alleenstaanden, ca. 35 procent zijn

(éénouder)gezinnen met inwonende kinderen. De Brugse Poort kent een relatief groot

verloop: de instroom van bewoners komt voornamelijk van gebieden buiten Gent, de

uitstroom van bewoners gebeurt vnl. naar gebieden binnen Gent. De wijk telt een relatief

hoog percentage werkloosheid in vergelijking met de rest van Gent, ook de langdurige

werkloosheid en de jongerenwerkloosheid liggen merkbaar hoger. De woningvoorraad is

relatief oud, meer dan 60 procent van de woningen werd opgetrokken voor 1930. Bovendien

beschikt men in ca. 41 procent van de huizen slechts over klein comfort, d.w.z. beschikkend

over een badkamer en een wc, maar niet over centrale verwarming (cijfer uit 2001).

De ligging en de cijfers die hierboven werden weergegeven, geven een ruw - en in het kader

van deze thesis noodzakelijk - (selectief) beeld van de Brugse Poort zoals die nu is. Het

spreekt voor zich dat dit een momentopname betreft. Op basis van deze korte schets is het

reeds mogelijk om bepaalde zaken al dan niet te problematiseren. Om het samenleven in de

wijk en de problematieken van de Brugse Poort te verkennen is echter een beter begrip

nodig van wat zich afspeelt in de wijk. Een historische schets biedt hierbij een handvat. De

historische ontwikkeling van de Brugse Poort ligt in de lijn met de ontwikkeling die veel

arbeiderswijken in West-Europa doormaakten (Goossens & Van Gorp, 2015) na het

afbrokkelen van de industrie uit de fordistische periode.

5.2.2 Historiek

5.2.2.1 Industrieel verleden

Cruciaal voor de huidige context in de Brugse Poort is het industriële verleden van de wijk.

Onder andere door de gunstige ligging ten opzichte van waterwegen, nl. de Leie, het kanaal

Gent-Brugge en de Coupure vormde de buurt in de eerste helft van de 19de eeuw een

aantrekkingspool voor grote fabrieken (Stad Gent, 2014), o.a. textielfabrieken Société Linière

La Lys en la Linière Gantoise en metaalbewerking en -constructie n.v. Le Phoenix. Tot

vandaag verwijzen vele straatnamen in de Brugse Poort naar dit industriële verleden, vb. de

Kaarderij-, Hamer- en Vlasgaardstraat.

In de tweede helft van de 19de eeuw kende de textielsector in Gent een enorme expansie

door een verhoogde vraag naar textiel en het openbreken van de stadsmuren (Debruyne &

Oosterlynck, 2011). Om deze expansie mogelijk te maken waren echter zo snel als mogelijk

meer arbeidskrachten nodig. Om deze grote instroom van arbeiders te kunnen huisvesten,

was een snelle uitbouw van de leef- en woonfaciliteiten voor deze arbeiders noodzakelijk.

Daarom werden in de schaduw van de fabrieken beluiken opgetrokken, in Gent ook ‘poortjes’

of ‘cités’ genoemd. Deze werden veelal door fabrieksbazen en/of speculanten gebouwd in

31

goedkoop materiaal van lage kwaliteit (Van Bouchaute, 2013). Dit resulteerde in het

optrekken van heel kleine wooneenheden, waarin vaak meerdere gezinnen tegelijk woonden

in slechte leefomstandigheden. De geringe inmenging van het beleid, i.c. “de afwezigheid

van stedenbouwkundige voorwaarden” (Stad Gent, 2003a, p. 52), zorgde ervoor dat “nieuwe

straten kriskras aangelegd werden en het stratenplan gaandeweg een soort wortelachtig

ruimtelijk patroon werd” (Debruyne & Oosterlynck, 2011, p. 4).

Halverwege de 20ste eeuw eindigden de hoogdagen van de (Gentse) textielindustrie. De

grote fabrieken sloten één voor één hun deuren als gevolg van de nasleep van de

economische crisis na WO I (Fixatief, s.d.). De beluiken in de Brugse Poort verdwenen

echter niet samen met de fabrieken die er gevestigd waren. De ruimtelijke structuur die in

belangrijke mate vorm kreeg tijdens de tweede helft van de 19de eeuw bleef en blijft tot op

vandaag dus voor een groot deel behouden. Ook het bouwjaar van de meeste gebouwen die

vandaag in de Brugse Poort staan is nog steeds in deze periode te situeren (Nero &

Stramien, 2000; Stad Gent, 2013). De sluiting van de fabrieken betekende ook dat de

fabrieksterreinen er werkloos bij kwamen te liggen. Deze lagen te wachten op het moment

dat ze opnieuw in gebruik werden genomen voor andere doeleinden, vaak tot meer dan

vijftig jaar na datum van sluiting en soms zelfs tot op vandaag. In de Brugse Poort werden

sommige van die vrijgekomen terreinen gebruikt voor het bouwen van woningen en het

aanleggen van het Groene Valleipark.

Het industrieel verleden van de Brugse Poort heeft niet enkel een grote impact op de huidige

ruimtelijke structuur. Verschelden et al. (s.d.) wijzen er op dat ook de aanwezigheid van heel

wat sociaal-culturele organisaties en verenigingen in de 19de eeuwse gordel haar wortels

vindt in de grote concentratie van arbeiders die er woonden. Deze aanwezigheid was te

kaderen in een angst voor de ‘gevaarlijke arbeiderscultuur’ (p. 1) en een ‘poging deze onder

controle te krijgen’ (p. 1). De grote aanwezigheid van sociaal-culturele organisaties in de

Brugse Poort vindt dus voor een groot deel haar roots in de sociale kwestie.

5.2.2.2 Weg van de stad…

Voor een wijk als de Brugse Poort betekende de suburbanisatie halfweg de 20ste eeuw (zie

supra) veelal het wegtrekken van de groeiende kapitaalkrachtige middenklasse naar de

forensenwoonzone. Dit had, over het algemeen, een instroom van minder kapitaalkrachtige

bewoners in de vrijgekomen woningvoorraad in de 19de-eeuwse gordelwijken tot gevolg. Die

instroom bestond uit diverse groepen mensen, onder andere “minder welstellende

bejaarden, ongeschoolden, de vierde wereld, de kleine zelfstandigen, maar ook de starters

op de huisvestingsmarkt. Vanaf de tweede helft van de jaren zestig kwamen daar ook

arbeidersmigranten bij” (Kesteloot, 2003, p. 21). Voor de 19de-eeuwse gordelwijken

32

betekende dit een overgang van een homogene naar een meer heterogene

bevolkingssamenstelling (Goossens & Van Gorp, 2015).

De tegenstelling tussen bewoners van de stad en suburbaan gebied werd nog verder

uitgediept tijdens de economische crisis in de jaren ’70. Crisis in de industriële sector zorgde

voor toenemende armoede bij de laaggeschoolde bevolking in de steden. Dit leidde tot een

concentratie van sociale problemen in de steden met een zwaartepunt in de 19de-eeuwse

gordelwijken en het ontstaan van een negatieve beeldvorming, zo ook in de Brugse Poort.

5.2.2.3 …en weer terug

Vanaf de jaren ’80 vergroot gaandeweg de aandacht van het beleid voor stedelijke

problematiek. De Brugse Poort wordt in die periode erkend als herwaarderingsgebied, de

concrete beleidsacties of veranderingen in de wijk in het kader hiervan blijven echter beperkt.

In de lijn van wat eerder in deze thesis werd beschreven, neemt de aandacht voor de steden

vanaf begin de jaren ’90 opnieuw een hoge vlucht. In het kader van het SIF wordt de Brugse

Poort beschouwd als een ‘achtergestelde’ buurt. Verschillende initiatieven worden ontplooid

in de wijk, vnl. door de vzw Armoedebestrijding (zie infra), deze zetten vnl. in op

armoedebestrijding, sociale cohesie en/in diversiteit.

Eind de jaren ’90 begint men binnen de stad Gent voorbereidingen te treffen in het kader van

het nieuw Gents Ruimtelijk Structuurplan, hierin wordt een grote nadruk gelegd op de 19de-

eeuwse gordelwijken. Dit structuurplan wordt afgestemd op de SIF-meerjarenplanning. Het is

in dat kader dat het stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ ontwikkeld

wordt.

5.3 Zuurstof voor de Brugse Poort

5.3.1 Gents stadsvernieuwingsbeleid

Het stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ kadert binnen een breder

Gents stadsvernieuwingsbeleid. In het bestuursakkoord van 2001-2006 stelt het Gentse

stadsbestuur een integrale aanpak op basis van goede planning en in samenspraak met

bewonersgroepen voorop om de leef- en woonkwaliteit in de 19de eeuwse gordel te

verbeteren. Het creëren van een sociale mix en het verbeteren van de leefkwaliteit voor

jonge gezinnen worden gezien als belangrijke doelen. De wijk-na-wijk-aanpak wordt

enerzijds gehanteerd omwille van de aanwezigheid van wijkspecifieke noden (Stad Gent,

2001) en anderzijds streeft men naar het tijdelijk bundelen van de middelen en mensen op

33

één project, met prioriteit bij de wijken waar in het verleden slechts weinig aan herwaardering

is gewerkt (Stad Gent, 2003b). De Brugse Poort was de eerste wijk waar in het kader van

deze wijk-na-wijkaanpak werd gestart met een stadsvernieuwingsproject. De verschillende

projecten en plannen werden en worden gefinancierd met behulp van Europese, federale,

Vlaamse en Gentse middelen.

De kiemen voor dit project werden echter reeds eerder gelegd. Eind de jaren ’90 werden in

voorbereiding van de opmaak van het Ruimtelijk Structuurplan Gent (Stad Gent, 2003a) de

verschillende sectoren van de 19de-eeuwse gordel grondig bestudeerd. Daarnaast werden

ontwerpen gemaakt voor stadsvernieuwing in deze sectoren. Het ontwerp voor de

Westsector, waartoe de Brugse Poort behoort, werd uitgewerkt door de architecten- en

statdsontwikkelingsbureaus Nero & Stramien. Deze ontwerpen vormden het uitgangspunt

voor de plannen van ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’. In de opmaak van het Ruimtelijk

Structuurplan en deze ontwerpen was - relatief beperkte - ruimte voor een inspraaktraject

met bewoners uit de wijk. Deze korte voorgeschiedenis is van belang omdat ze aantoont dat

de geest van het SIF aanwezig is in de opmaak van ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’. In Gent

kwam vanaf 1996 onder invloed van het SIF de ontwikkeling van een integraal

kansarmoedebeleid hoog op de agenda te staan. Waarbij men kansarmoedeproblemen

“gelijktijdig territoriaal, sectoraal (werken, wonen, weten en welzijn) en categoriaal

(migranten, jongeren en vrouwen)” (Dezeure et al., 2009, p. 71) wilde aanpakken. In de

opmaak van het Ruimtelijk Structuurplan werd een poging gedaan deze af te stemmen op de

SIF meerjarenplanning. De wijken in 19de eeuwse gordel, en dus ook de Brugse Poort,

werden SIF-gebieden.

5.3.2 Stadsvernieuwingsproject in de Brugse Poort

Het stadsvernieuwingsproject in de Brugse Poort bestond uit verschillende deelprojecten. In

de opmaak van de plannen en in de communicatie van de stad wordt en werd ‘Zuurstof voor

de Brugse Poort’ opgevat als bestaande uit verschillende fysiek-ruimtelijke deelprojecten (vb.

Stad Gent, 2012a). In grote lijnen gaat het over de sloop van een aanzienlijk aantal

(cité)huizen, (her)aanleg van verschillende buurt- en stadsparken, sociale woningbouw al

dan niet in partnerschap met sociale woningmaatschappijen en het creëren van een

verkeersas voor zwakke weggebruikers die verschillende belangrijke knooppunten in de wijk,

zoals parken en scholen, met elkaar verbindt.

34

Van begin af aan werd echter ook ingezet op een sociaal-culturele pijler in het project en in

mindere mate op een sociaal-economische pijler. Verschillende organisaties werden

ondersteund in hun oprichting of het verder uitbouwen van hun werking, in dit geval vb. een

afdeling van de stadsbibliotheek, buurthuis Trafiek, de plaatselijke Kringloopwinkel, sociaal-

artistieke werking Bij’ De Vieze Gasten, ondersteuningstechologiebedrijf Skil, lokale

handelaars, etc.

Nog in het kader van deze sociaal-culturele pijler werd ingezet op participatie- en

inspraaktrajecten. In het kader hiervan werden verschillende structuren opgezet. In de

Brugse Poort ging dit o.a. over een samenwerking met het buurtteam en het buurtcomité.

Daarnaast werd een convenant gesloten met een in de Brugse Poort verankerde actor, nl.

Samenlevingsopbouw Gent (toenmalig Regionaal instituut voor samenlevingsopbouw (RISO)

Gent) om de moeilijker bereikbare groepen te betrekken in verschillende inspraak- en

participatietrajecten. In dit convenant engageerde Samenlevingsopbouw Gent (2000) zich tot

het mee vormgeven aan de informatie, inspraak en participatie in de projecten en in te staan

… zowel voor de participatie als voor de zorg voor het positieve gebruik van de nieuwe

openbare ruimte. Tegelijk dient Samenlevingsopbouw Gent de vinger aan de pols te

houden van de gevolgen die het project heeft op de buurt in het algemeen (p. 5).

Opmerkelijk is dat een relatief strikt onderscheid gemaakt wordt tussen de fysiek-ruimtelijke

pijler/meerwaarde en de sociaal-culturele pijler/meerwaarde van het project. Fysiek-

ruimtelijke ingrepen zijn uiteraard zichtbaarder. Toch zouden, door hun aard, de ingrepen in

de publieke ruimte in het kader van het stadsvernieuwingsproject onder de sociaal-culturele

pijler kunnen geplaatst worden, vb. door het belang dat gehecht wordt aan publieke en semi-

publieke plaatsen waar een diversiteit aan sociale interacties in het alledaagse leven kan

ontstaan (Soenen, 2006). Het uit elkaar trekken van deze pijlers negeert de complexiteit van

stadsvernieuwingsprojecten en de complexiteit van de werkelijkheid en de sociale interacties

waarop deze proberen in te grijpen.

5.4 De (Precaire) Puzzel

5.4.1 Ontstaan & Structuur

De (Precaire) Puzzel ontstaat in de Brugse Poort en tijdens de eindfase van ‘Zuurstof voor

de Brugse Poort’. De concrete aanleiding voor het ontstaan vormde fototentoonstelling ‘Lijn

3’ en de reactie hierop door praktijkwerkers in de buurt. Hier werd in de situering al dieper op

35

ingegaan. Voor de volledigheid moeten nog enkele aanvullingen gebeuren en wordt ook de

structuur van het initiatief geschetst.

De (Precaire) Puzzel ontstond in de schoot van het buurtteam. Dit is een samenkomst van

praktijkwerkers uit de buurt, waar voornamelijk activiteiten op elkaar worden afgestemd. Het

buurtteam en de (Precaire) Puzzel verschillen van elkaar. In de (Precaire) Puzzel gaat het

veeleer over het samen ontwikkelen van eigen signalen en acties, in het buurtteam gaat het

eerder over het afstemmen van activiteiten of acties van de verschillende organisaties in de

buurt. De (Precaire) Puzzel bestaat naast praktijkwerkers ook uit bewoners. Een combinatie

van verontwaardiging over ‘Lijn 3’ en het engagement van de verschillende praktijkwerkers

(velen onder hen deden zijn in hun vrije tijd betrokken bij het initiatief) leidde tot een

éénmalige eerste ‘puzzeldag’, een denk- en discussiedag over de wijk. Het resultaat hiervan

was een lijst van thema’s en knelpunten die volgens de aanwezigen aanwezig waren in de

wijk. Aan deze thema’s en knelpunten werden steeds mogelijke acties op wijkniveau

verbonden. De thema’s die centraal stonden waren: werkloosheid en economische activiteit,

eenzaamheid en sociaal isolement, interculturele spanningen, communicatie, armoede,

drugs, huisvesting, openbaar domein, opvoedingsondersteuning, sociale controle en

normvervaging en de problematiek op enkele specifieke plaatsen of pleinen in de Brugse

Poort.

Deze puzzeldag werd als basis genomen voor het opstellen van‘Het Charter voor de Brugse

Poort’ (zie bijlage). De thema’s die hierin opgenomen zijn komen grotendeels overeen met

bovenstaande thema’s en knelpunten. Aan deze tien thema’s worden tien intenties

verbonden. Opnieuw zien we de drang of de intentie om zelf op wijkniveau zaken op te

zetten en te ondernemen. Het charter werd zo wijd mogelijk verspreid binnen de wijk, o.a.

d.m.v. deur-aan-deur gesprekken. Zo veel mogelijk organisaties en diensten binnen de

Brugse Poort werden gecontacteerd en uitgenodigd het charter te ondertekenen. Uiteindelijk

ondertekenden een zestigtal organisaties het charter (De Puzzel, s.d.-b), sociaal-culturele

organisaties, scholen, religieuze organisaties, een diversiteit aan stadsdiensten

(straathoekwerk, buurtwerk, wijkregie,...) jeugdverenigingen, het wijkgezondheidscentrum

Brugse poort (WGC), de Kringloopwinkel, etc.

Door het succes van de eerste ‘puzzeldag’ en het charter werd dit een jaarlijkse i.p.v. een

éénmalige activiteit. Daarnaast ontstond een meer frequente werking bestaande uit een

stuurgroep en werkgroepen rond bepaalde thema’s uit het charter. De stuurgroep bestaat

uitsluitend uit praktijkwerkers. De samenstelling van deze groep evolueert. De huidige

samenstelling (anno 2015) bestaat uit vertegenwoordigers van het stedelijk buurtwerk, Bij’

36

De Vieze Gasten (sociaal-artistieke organisatie), vzw Trafiek (buurtwerk), vzw Jong

(jeugdwelzijnswerk), het OCMW, de stedelijke wijkregie en het WGC Brugse Poort. De

voornaamste taak van de stuurgroep is het bewaren van het overzicht over de werking en

het uitwerken van signalen die zij op eigen initiatief meegeven aan het Gentse stadsbestuur.

Deze signalen (vb. in de vorm van een open brief) worden voorgelegd aan de achterban voor

commentaar, i.c. de ondertekenaars van het charter.

De werkgroepen bestaan uit praktijkwerkers en bewoners en hierin staat steeds een

specifiek thema centraal, vb. verkeer, drugs, jeugd, goed nabuurschap, wonen. In de

werkgroepen worden concrete acties uitgewerkt die kunnen ondernomen worden.

Voorbeelden van acties die reeds plaatsvonden zijn het organiseren van een spuitenruil door

de werkgroep drugs, het organiseren van een leegstandtelling door de werkgroep wonen, het

uitwerken van een mobiliteitsplan voor de wijk door de werkgroep verkeer, etc. Deze acties

kunnen op zich uiteraard ook dienen als een signaal richting het beleid.

De (Precaire) Puzzel is niet direct gelinkt aan het stadsvernieuwingsproject, maar indirect

bestaan echter wel sterke banden. Hiermee moet rekening gehouden worden in de positie

die de (Precaire) Puzzel inneemt t.o.v. het stadsvernieuwingsproject. Drie willekeurige, maar

sprekende voorbeelden illustreren deze verbondenheid: Samenlevingsopbouw Gent was

lang een belangrijke speler binnen de (Precaire) Puzzel, tegelijk waren zij ook een

belangrijke actor in het inspraak- en participatietraject van het stadsvernieuwingsproject. Ook

Bij’ De Vieze Gasten konden hun werking tijdens en door het stadsvernieuwingsproject sterk

uitbouwen, ook zij vormen en vormden een belangrijke stem binnen de (Precaire) Puzzel.

Hetzelfde geldt voor vzw Trafiek, zij waren voor de aanvang van het

stadsvernieuwingsproject echter nog niet aanwezig in de wijk i.t.t. de ‘Vieze Gasten’.

37

6 Methodologie

6.1 Inleiding: kwalitatief onderzoek

In deze masterproef werd geopteerd voor kwalitatieve onderzoeksmethoden omdat deze het

meest geschikt zijn voor het beantwoorden van de onderzoeksvragen. In kwalitatief

onderzoek wordt er nl. van uitgegaan dat mensen handelen op basis van de betekenis die ze

geven aan hun sociale omgeving (Boeije, 2005). Door op zoek te gaan naar deze

betekenissen kunnen hun handelingen dus beter begrepen worden. Het is dus niet zozeer de

bedoeling om representativiteit na te streven.

Omdat de onderwerpen en subjecten die onderzocht worden voortdurend aan verandering

onderhevig zijn, is het bij kwalitatief onderzoek onmogelijk om een onderzoek exact te

herhalen. Om de betrouwbaarheid van het onderzoek te waarborgen staat de ‘virtuele’

eerder dan de ‘feitelijke’ herhaalbaarheid van het onderzoek dus centraal (Maso & Smaling,

1998). Om deze virtuele herhaalbaarheid te maximaliseren worden in dit deel van de

masterproef de gekozen onderzoekstechnieken zo goed mogelijk geduid. Daarnaast wordt

zo uitgebreid mogelijk beschreven op welke manier de selectie van de respondenten, het

opzet van de interviews, etc. werd opgevat. Ook wordt uitgebreid gerapporteerd hoe tot

bepaalde resultaten wordt gekomen en op basis van welke data conclusies werden

getrokken.

6.2 Mondelinge geschiedenis

Voor het verzamelen van de data werden mondelinge geschiedenissen gebruikt. Mondelinge

geschiedenis is een onderzoekstechniek afkomstig uit historisch onderzoek. Ook de uitkomst

het onderzoeksproces soms een mondelinge geschiedenis genoemd. Deze techniek wordt

en werd gebruikt om met behulp van getuigenissen historische reconstructies te maken.

(Perks & Thomson, 1998) Een mondelinge geschiedenis is niet hetzelfde als een mondelinge

bron (Faro, s.d.). Het is een onderzoeksmethode waarbij gesprekken worden gevoerd met

mondelinge bron(nen) m.b.t. bepaalde thema’s. Daarna worden de herinneringen die aan

bod kwamen in deze gesprekken geanalyseerd (Abrams, 2010) en verbonden of

gecontrasteerd met elkaar en met vaststellingen uit literatuur of andere bronnen, bijvoorbeeld

persartikelen, historische documenten,… Een thematische analyse is een voorbeeld van een

mogelijke analysetechniek. Hierdoor ontstaat een samenhangend geheel dat als basis kan

dienen om conclusies te trekken en dat kan dienen als voeding voor discussie. Het

vertrekpunt voor een mondelinge geschiedenis is het dagelijks leven en de alledaagse

38

geschiedenis, het gespreksonderwerp is echter niet willekeurig (De Visscher, 2008). Een

grondige voorbereiding, literatuurstudie en een uitgewerkte probleemstelling liggen aan de

basis van de thema’s die besproken worden. Daarnaast verzamelt een onderzoeker in de

voorbereidingsfase van het interview zoveel mogelijk andere relevante (historische) bronnen

over het onderwerp waarover de informanten worden geïnterviewd (Abrams, 2010; Faro,

s.d.).

Vanuit verschillende redenen wordt gekozen voor mondelinge geschiedenis als bron van

data. Interessant is dat een mondelinge geschiedenis geen ‘objectieve’ weergave is van de

feiten, maar vertrekt vanuit interpretatie en beleving (Abrams, 2010). De persoonlijke

voorgeschiedenis, visie en interpretatie van degene die aan het woord is, zijn m.a.w.

bepalend voor het verhaal dat wordt verteld en de wijze waarop zaken worden weergegeven.

Feiten en gebeurtenissen worden vertekend in de reconstructie van het verleden door de

verteller. Het gaat niet om een zoektocht naar een ‘objectieve’ weergave of om de zoektocht

naar de vertekening van de ‘objectieve’ werkelijkheid in het verhaal op zich. Het gaat wel om

een zoektocht naar de betekenis die mensen toekennen aan de materiële werkelijkheid en

gebeurtenissen om hen heen. Hiervoor moeten bovenstaande bemerkingen echter wel

meegenomen worden door de onderzoeker bij het verzamelen en bij de interpretatie van de

verzamelde data. Ze kunnen bijvoorbeeld een verklaring vormen voor tegenstrijdigheden in

een verhaal of tussen de verschillende verhalen van respondenten. Een mondelinge

geschiedenis “vertelt ons minder over gebeurtenissen dan over de betekenis ervan” (Portelli,

1991, p. 67). Het is dus bij uitstek een onderzoekstechniek die kan gebruikt worden om op

zoek te gaan naar de (gedeelde) betekenis en betekenisgeving als actief constructieproces

(De Visscher, 2008).

In deze zin is mondelinge geschiedenis een bruikbare onderzoektechniek in het kader van

deze thesis. Betekenissen die gegeven worden aan het sociaal-culturele aanbod,

gebeurtenissen (m.b.t. het stadsvernieuwingsproject, de oprichting van de Puzzel) en het

dagelijkse (gemeenschaps)leven in de Brugse Poort staan centraal.

6.3 Opzet en verloop van de interviews

Alle interviews werden voorafgegaan door een telefonische en/of schriftelijke afspraak. In

bijna alle gevallen werden de interviews afgenomen in de vertrouwde omgeving van de

participant (woon- of werkplaats). Er werd steeds toestemming gevraagd om het gesprek te

integraal registreren m.b.v. een dictafoon. Er werd gewerkt met een ‘informed consent’

39

waarin verschillende afspraken werden gemaakt over de wederzijdse rechten en plichten van

respondent en onderzoeker. Concreet gaat het hier over garanties dat de identiteit van de

geïnterviewde onbekend blijft en dat de verzamelde data zorgvuldig verwerkt en bewaard

worden en enkel zullen gebruikt worden voor wetenschappelijke doeleinden. Daarnaast kon

een respondent uiteraard ook steeds zijn medewerking aan het onderzoek stopzetten.

De interviews verliepen semigestructureerd (Howitt, 2011b). Concreet houdt dit in dit geval in

dat op voorhand enkele basisvragen, gespreksonderwerpen en/of -thema’s werden

uitgewerkt ter voorbereiding van de interviews. Afhankelijk van de persoon werden in ieder

gesprek de volgende 3 of 4 hoofdthema’s aangesneden. Deze worden hier weergegeven

samen met de subthema’s die hierbij aan bod kwamen. Het eerste basisthema was het

thema de ‘Brugse Poort’: de relatie van de geïnterviewde met de Brugse Poort en de

betekenis die dit voor deze persoon heeft, veranderingen van de wijk doorheen de tijd en het

beschrijven van de buurt en haar troeven en problemen. Het tweede onderwerp was het

sociaal-culturele veld in de Brugse Poort: de aanwezigheid van vrijetijdsaanbod,

verenigingen of buurtgerichte initiatieven, en de evolutie daarvan doorheen de tijd. Het derde

thema dat steeds werd aangebracht door de interviewer in elk interview was het

stadsvernieuwingsproject: merkbare verandering in de buurt, mening en visie op deze

veranderingen en op het project, betrokkenheid bij het project, dynamiek in de wijk tijdens

het project enz. Ten slotte vormde ook de (Precaire) Puzzel een belangrijk thema: het

ontstaan, de betrokkenen, de ondernomen acties, de eigen positie van de geïnterviewde

binnen het initiatief, commentaar op het stadsvernieuwingsproject vanuit de (Precaire)

Puzzel, enz. Het spreekt voor zich dat bij gesprekken met leden van de (Precaire) Puzzel

hier dieper werd op ingegaan bij gesprekken met buurtbewoners die niets of weinig te maken

hebben met dit initiatief.

6.4 Selectie van de respondenten

Een belangrijk deel van participanten werd geselecteerd op basis van hun betrokkenheid bij

de (Precaire) Puzzel. Hier werd gefocust op (ex-)leden van de stuurgroep. Deze groep

bestaat volledig uit professionelen van organisaties (vnl. organisaties met een sociaal(-

culturele) insteek) die werkzaam zijn of waren binnen de Brugse Poort. De focus lag op

participanten die een aanzienlijke tijd betrokken waren of zijn geweest bij de (Precaire)

Puzzel. Deze betrokkenheid kan zich vertalen in een rol spelen in het ontstaan, het

continueren van het initiatief, het deelnemen aan en/of het bekritiseren ervan. Dit omdat zij

kunnen reconstrueren op welke manier, vanuit welke logica(’s) en motieven de (Precaire)

40

Puzzel ontstond en verder evolueert. Ze kunnen daarnaast de discussies,

meningsverschillen en nuances binnen de (Precaire) Puzzel vanuit hun eigen perspectief

blootleggen. Door deze verschillende verhalen samen te leggen kan een accuraat beeld

gevormd worden van de betekenis die wordt toegekend aan hun acties en interventies in de

wijk. Bij het selecteren van deze participanten werd gestreefd naar een zo goed mogelijk

evenwicht tussen mensen werkzaam bij stadsdiensten en mensen werkzaam bij andere

organisaties. Er werd doorgegaan met interviewen tot datasaturatie werd bereikt, tot

wanneer er dus geen nieuwe, relevante informatie meer uit nieuwe interviews naar voor

kwam (Given, 2008). Concreet gaat het hier over het punt waarop geen nieuwe informatie

meer naar voor kwam i.v.m. de visie van de praktijkwerker in kwestie en van de (Precaire)

Puzzel op samenleven en op sociale problemen in de Brugse Poort, de oprichting van de

(Precaire) Puzzel, de positie t.o.v. het stadsvernieuwingsproject of de evolutie van het

sociaal-culturele veld in de Brugse Poort.

Het resultaat is een verzameling van 7 interviews met sleutelfiguren uit de stuurgroep die

betrokken waren of zijn bij de oprichting en het uitbouwen van de (Precaire) Puzzel tot op

vandaag. Het merendeel van de organisaties die betrokken zijn in de stuurgroep is

vertegenwoordigd in de groep respondenten. Concreet gaat het over mensen binnen het

WGC Brugse Poort, vzw Trafiek, Bij’ De Vieze Gasten, het stedelijk buurtwerk en stedelijke

wijkregie. Een minderheid van deze 7 respondenten was ook van nabij betrokken bij de

(Precaire) Puzzel maar is op dit moment niet meer actief in de stuurgroep. Concreet gaat het

hier over interviews met betrokkenen binnen Samenlevingsopbouw Gent en de dienst

straathoekwerk.

Daarnaast zijn nog 4 extra interviews afgenomen met 5 respondenten (één dubbelinterview)

die als aanvulling dienen. Deze respondenten hebben niet altijd een directe band met de

(Precaire) Puzzel, maar wel met de Brugse Poort. Het gaat hier zowel over mensen die in de

wijk wonen en/of opgegroeid zijn en/of reeds geruime tijd vertrouwd zijn met het sociaal-

culturele veld in de Brugse Poort. Concreet gaat het over bewoners die geruime tijd in de

Brugse Poort wonen, maar ook over (ex-)sociaal-cultureel-werkers uit de buurt. Ook gaat het

over mensen die van dicht of van ver te maken kregen met (initiatieven gelinkt aan) de

(Precaire) Puzzel. Belangrijk om te vermelden is dat deze respondenten een aanvulling

vormen op de eerste groep. In de eerste groep zijn nl. ook mensen vertegenwoordigd die

over veel kennis over de Brugse Poort en over de evolutie het sociaal-culturele veld in de

Brugse Poort beschikken.

41

In contact komen met de eerste groep respondenten was relatief eenvoudig. Het gaat hier

over een duidelijk afgebakende groep mensen (nl. de stuurgroep) die makkelijk via een

centraal e-mailadres aangesproken kon worden. De praktijkwerkers die niet meer actief

betrokken zijn en de rest van de respondenten werden bereikt via ‘snowball sampling’

(Glesne, 2011), nl. door te vragen aan alle participanten welke andere stemmen zeker

gehoord moeten worden in het verhaal dat ze net deden.

6.5 Analyse

Alle interviews werden met de toestemming van de respondenten integraal geregistreerd

m.b.v. een dictafoon. Van elk van deze geluidsfragmenten werd een zo volledig mogelijke

transcriptie gemaakt. Dit wil zeggen dat iedere transcriptie bestaat uit een zo letterlijk

mogelijke weergave van wat tijdens de gesprekken werd gezegd. In het omzetten van de

informatie van een auditieve vorm naar een visuele bron bestaat echter altijd een verlies of

vervorming van de verzamelde informatie (Portelli, 1991). Om dit zo goed mogelijk op te

vangen (een bepaald verlies en vervorming van informatie zijn onvermijdelijk) werden ook

opmerkingen toegevoegd als dit nodig werd geacht, vb. bij een belangrijke wijziging van

toon, een beweging of geluid, een pauze in het gesprek, een hapering in het verhaal, etc. (cf.

Howitt, 2011a). Dit om de interne validiteit (Maso & Smaling, 1998) zo hoog mogelijk te

maken.

Op basis van deze data werd een thematische analyse uitgevoerd (Braun & Clarke, 2006;

Howitt, 2011c). Deze analysetechniek is vrij toegankelijk voor beginnende onderzoekers. De

uitdaging bestaat eruit om hierbij een lijn te brengen in de verzamelde data en hierin

verschillende thema’s te onderscheiden. Het gaat over het “identificeren en analyseren van

patronen (thema’s) in de verzamelde data” (Braun & Clarke, 2006, p. 6). Het voordeel van

deze analysetechniek is dat ze flexibel is. Thema’s kunnen tot stand komen op basis van de

theoretische kaders die gebruikt worden door de onderzoeker, maar als in de data andere

belangrijke thema’s naar voor komen kunnen deze ook opgenomen worden in de analyse

(Braun & Clarke, 2006). Een goede codering van de data is essentieel in een thematische

analyse, hierbij worden door de onderzoeker belangrijke thema’s onderscheiden en worden

deze benoemd met een code, vb. een nummering of een kleur (Boeije, 2005). De thema’s en

subthema’s die in het kader van deze masterproef gekozen zijn, zijn bepaald op basis van de

probleemstelling, de literatuurstudie en de onderzoeksvragen, maar daarnaast ook op basis

van belangrijke elementen die naar voor kwamen in de interviews. Een concreet voorbeeld

van een gebruikt thema is ‘verschillende manieren waarop de (Precaire) Puzzel naar voor

42

komt in de verhalen van de respondenten’. Dit thema werd onderverdeeld in enkele

subthema’s, vb. de (Precaire) Puzzel als platform voor actie, de (Precaire) Puzzel als

platform voor discussie over de wijk, etc. De geordende data dienen als basis om in de

discussie en conclusie theoretische kaders te verbinden aan de onderzoeksresultaten en ten

slotte tot een besluit te komen.

43

7 Onderzoeksresultaten

7.1 Inleiding

In dit deel van de masterproef worden de onderzoeksresultaten besproken. De structuur

kwam tot stand op basis van de thematische analyse en op basis van de onderzoeksvragen.

Eerst wordt ingegaan op de evolutie van het sociaal-cultureel veld in de Brugse Poort en

worden de belangrijkste veranderingen geschetst vanaf het begin van de vorige eeuw tot op

heden. Daarna wordt het verzamelde materiaal dat verband houdt met de (Precaire) Puzzel

naar voor gebracht. In het eerste deel wordt hierbij gebruik gemaakt van vier manieren

waarop het initiatief naar voor komt in de verhalen van de respondenten, nl. de (Precaire)

Puzzel als platform voor discussie/nadenken over samenleven in de wijk/stad, als platform

voor actie voor en door een wijk, als ‘selecte groep’ en als drukkingsmiddel. Daarna wordt

dieper ingegaan op de inhoudelijke accenten die de (Precaire) Puzzel legt in haar

beleidssignalen en acties. Hierbij wordt dieper ingegaan op hun standpunten m.b.t. het

stadsvernieuwingsproject.

De onderzoeksresultaten worden onderbouwd met citaten uit het materiaal dat met de

interviews verzameld werd. Deze worden aangeduid met een code die er als volgt uitziet:

BP.X.Y. Hierbij staat X voor een cijfer van 1 tot 11 dat willekeurig werd toegekend aan de

verschillende interviews. Vervolgens staat Y voor het volgnummer van de citaten in deze

masterproef. BP.3.14 geeft bijvoorbeeld aan dat het citaat afkomstig is uit interview nummer

3 en het veertiende citaat is dat werd opgenomen in de masterproef.

7.2 Brugse Poort: sociaal-cultureel werk

7.2.1 Volkse arbeiderswijk

In veel interviews wordt gewezen op het feit dat het industrieel verleden erg bepalend is voor

de identiteit van de Brugse Poort. Sommige respondenten denken met trots en weemoed

terug aan de tijd voor de sluiting van de fabrieken.

“Dus je had in de Brugse Poort nogal wat fabrieken. Ik heb heel de textiel daar nog

geweten. Dat is ook allemaal verdwenen. Dus waar nu het park…, waar het Groene

Vallei park is, ik heb die fabriek nog geweten. Die is dan begin jaren ’60 gesloten.

[…] Toen ik jong was, of klein was. Was de Brugse Poort eigenlijk geen kansarme

buurt, maar was dat een volkse buurt met een stevige structuur.” (BP.8.1)

Vooral de volkse sfeer en het gemeenschapsleven worden hier naar voor geschoven als een

belangrijke component van het (buurt)leven. Publieke ruimte, vb. parken en pleinen maar

44

vooral ook de straten, maakte volgens respondenten een veel belangrijker deel uit van het

sociale leven dan vandaag.

“Er was meer samenhang. Wat ik zo opvallend vond in het begin dat ik daar in de

buurt woonde. Al die oude mensen op hun stoelen buiten op straat, die spraken ook

iedereen aan.” (BP.11.2)

[komt terug in het gesprek na een praatje aan de deur] “Voila zie, dat is ook een

stukje van het sociaal leven: aan de deur staan. Maar hoeveel mensen doen dat

nog? […] Ik vond dat dat iets was wat de buurt samenhield. Terwijl ze in de cités

nog op de koerkes zaten met elkaar samen nog iets deden. Nu moeten ze een

leefstraat maken en moeten ze gras op de straat leggen.” (BP.9.3)

De geschiedenis van het sociaal-culturele veld in de Brugse Poort hangt logischerwijs sterk

samen met de evolutie die de buurt kende zoals beschreven in de literatuurstudie. Het

sociaal-cultureel initiatief in de Brugse Poort was voornamelijk gericht op deze arbeiders. In

de Brugse Poort ging dit over een uitgebreid verenigingsleven, gaande van feestcomités en

toneelverenigingen tot kaart-, vinkezetters-, voetbal-, munten- en postzegelverenigingen.

Ook de verschillende cinema’s in de buurt waren populair. Heel wat initiatieven die specifiek

gericht waren op de arbeidersjeugd waren ook actief in de wijk, jeugdclubs en

jeugdverenigingen, vb. Chiro en de Rode Valken. Typisch voor de Belgische en Vlaamse

context kende het sociaal-culturele veld een sterke verzuiling. Bijna alle verenigingen waren

gelieerd aan een ideologische strekking. De drie grote zuilen waren vertegenwoordigd in de

wijk.

“Mijn zuster en ik wilden naar de jeugdclub in de Hoogstraat gaan. Je moest 17 jaar

zijn voordat je in de jeugdclub in de Hoogstraat mocht gaan. […] Dat was de

jeugdclub van de katholieken. In de Meibloemstraat was er ook één. Dat was van

‘de rooie’. Nu moet je wel weten, dat wij thuis uit katholiek waren. Dat wij nu niet

naar de Meibloemstraat gingen gaan, maar dat wij naar het katholieke gingen.”

(BP.9.4)

“Echt homogeen was het niet, maar je had wel een zeer sterk verenigingsleven.

Parochiegebonden. Maar ook vanuit de socialistische beweging.” (BP.7.5)

“Je had de katholieke zuil met… Die daar ook een school had, een meisjesschool,

jongensschool. Er was ook een patronage, dus een kring met een bibliotheek met

een toneelvereniging eraan, met een café. Dan had je ook de socialistische… Dus

45

het volkshuis, die parallel ongeveer dezelfde zaken hadden. Die hadden een

bibliotheek, die hadden een cinema, die hadden een café die hadden ook een sterk

verenigingsleven. En dan het kleinere broertje was de liberale… Dus het ‘Geluk in ’t

werk’ die nu recht t.o.v. het buurtcentrum zit. Dat was kleiner, maar in se hetzelfde.”

(BP.8.6)

7.2.2 Verval, migranten en diversiteit

De teloorgang van de textiel- en metaalindustrie had een belangrijke impact op de wijk.

Fabrieksarbeiders verloren hun jobs en verhuisden.

Er werkte hier meer dan tienduizend man, he. Dus waar zijn die naartoe? Die wonen

hier niet meer in de wijk, he? Tuurlijk, een groot stuk van die mensen zijn overleden.

[…] Net na de sluiting woonden die hier nog wel hoor. Maar beetje bij beetje zijn die

verhuisd he. En wanneer en hoe, dat moet je mij niet vragen he. (BP.9.7)

Het verval van de wijk wordt door de meeste respondenten gekaderd a.d.h.v. de sluiting van

de fabrieken. Dit gaat samen met het afkalven van het traditionele gemeenschapsleven zoals

hierboven aangehaald. Dit wordt echter niet enkel geweten aan de sluiting van de fabrieken

maar ook aan de toenemende individualisering. Meestal wordt dit gekoppeld aan de

technologische vooruitgang.

“Mijn ma had altijd gezegd: als koning Boudewijn trouwt, dan kopen wij ons een

televisie. Wij waren één van de enige die in de jaren ‘60 televisie hadden. Dus de

mensen die een telefoon hadden zal ik maar zeggen, die kwamen toen eens bij ons

kijken voor de televisie. Het sociale leven was… De mensen deden meer met elkaar

dan ze nu doen. Nu hebben ze elk een televisie op hun eigen verdiep.” (BP.9.8)

Daarnaast wordt vaak de link gelegd tussen het verval van de wijk en de instroom van

migranten in de wijk. Deze groeiende aanwezigheid van migranten heeft een grote impact op

de wijk. Deze doet vooral haar intrede in de jaren ’60 en ’70.

“Als wij hier komen wonen zijn, waren er zo goed als geen. Ik ga niet zeggen dat er

geen waren, er waren er. Maar die waren hier onder heel andere omstandigheden.

Want dat was de eerste generatie. En die hadden niets. NIETS hadden ze. Ik heb

hier nog papieren zitten invullen: werkvergunning, kinderbijslagvergunning,

verblijfsvergunning” (BP.9.9)

46

“En dan was er de instroom van migranten. Marokkaanse en vooral Turkse... De

Turkse gemeenschap die daar gekomen is. Die in eerste instantie… Ik weet nog

goed, de eerste die daar kwamen werden gehuisvest door de UCO4 nog. Maar dat

is heel snel opgegeven geweest. En dan zijn ze zelf gaan zoeken. Ze zijn dan naar

de beluiken gegaan. Op het moment dat ze wat beter waren, zijn ze huizen

beginnen kopen.” (BP 8.10)

“En ook natuurlijk de invloed van de migratie is ook wel voelbaar geweest in de

jaren ‘50, ’60, ‘70 enerzijds en eerst zelfs met de Portugezen, want er is hier een

cité portuguèse. De Italianen. Later dan ook de Turkse, en de Noord-Afrikaanse. En

ook nog twee golven uit Oost-Europa. Na het verdwijnen van het ijzeren gordijn,

zeker ook de laatste jaren. Roma-Bulgaren en Roma-Slovaken, ook wel wat

anderen.” (BP.3.11)

Respondenten geven aan dat de sfeer in de wijk hierdoor sterk wijzigt. De Bevrijdingslaan,

de centrale verkeers-as van de wijk, maar ook de plaats waar veel handelszaken aanwezig

zijn, wordt hierbij vaak gebruikt ter illustratie.

“De Bevrijdingslaan ademt zo een beetje een zuiderse sfeer. Als je al in Noord-

Afrika geweest bent of Turkije dan kan je je er iets bij voorstellen, bij zoiets. Dat

heeft met die diversiteit te maken. Dat is een andere manier van omgaan met een

aantal dingen, dat is zeker geen verwijt, maar ik zie dat wel, dat dat daar een

invloed op heeft. (BP.11.12)

Dan kwamen de eerste allochtonen die hier zaten. Dat was een heel andere

manier... Ik weet niet of je ooit in Turkije, Marokko, Tunesië geweest bent? Die

souks… Die brachten dat een beetje naar hier. Veel op straat werken. Dan waren ze

verwonderd dat ze moesten betalen om (met hun kraam) op straat te staan. En dan

uiteraard, het verdwijnen van de lokale handel, de wijk ging achteruit. (BP.10.13)

De wijk wordt meer divers, taal- en cultuurverschillen worden meer tast- en zichtbaar.

Mensen worden in hun dagelijkse leven geconfronteerd met deze verschillen, deze vormen

de basis voor positieve ervaringen, maar ook voor frustratie. Buurtbewoners gaan hier op erg

verschillende manieren mee om.

“Die vent naast ons woont hier 30 jaar, wat kan hij van Nederlands? Hij kan geen

tien woorden Nederlands.” - “Dat is overdreven! Hij heeft van de week een gesprek

4 textielbedrijf

47

willen houden met mij. Ik heb het verstaan dat ze bij hem, bij zijn dochter daar

rechtover ook een bloembak gestolen hebben op de vensterbank. En ik heb

gedacht: oooh, ze doen het bij die vreemde ook [lacht]. Het is niet de mijne alleen

die ze pakken. Ik ben al veel bloembakken kwijt.” (BP.9.14)

“Ik was op zoek naar parking en er kwam een jongere met een auto, bal voor mij

staan. Je mag daar niet staan normaal. Dus ik moest achteruit. Ik zeg ‘no way’. En

dan hier rechtover is een café, een vzw. Daar zijn Turkse mannen uitgekomen en

die zijn naar die jonge gasten gegaan en die zeggen: ‘jullie rijden achteruit’. Met een

lang gezicht, maar ze deden het. Dat bedoel ik, omdat ik hen respecteerde, krijg jij

dan respect. Dat hoeft niet veel te zijn. Maar je moet natuurlijk zelf hun cultuur een

stuk respecteren. Ik weet ook wel, ik ga niet akkoord dat er vrouwen gesluierd

lopen, maar je moet dat niet uiten, he. Dat is hun principe, het is hun cultuur.”

(BP.10.15)

Deze frustraties worden vanuit het beleid lange tijd genegeerd.

“Het integratieprobleem is lang onder de mat geveegd. Men mocht daar lang niet

over spreken. Als je daar kanttekeningen over maakte was je onverdraagzaam. En

veel mensen uit die buurten voelden zich… Die werden er dagelijks mee

geconfronteerd. […] Men heeft daar niets mee gedaan, of je moest openstaan voor

culturen. Maar degene die dat het luidst riepen, die woonden daar wel niet he.”

(BP.8.16)

7.2.3 Het sociaal-cultureel veld evolueert mee

Met de stadsvlucht, met de sluiting van de fabrieken en met de instroom van migranten krijgt

het uitgebreide verenigingsleven in de Brugse Poort klappen.

Ten eerste herkent een groep inwoners zich vaak niet meer in het bestaande verzuilde

verenigingsleven.

“De eerste en de tweede generatie migranten, dat waren eigenlijk ook mensen die

werkten, dat was op zich ook een arbeidersklasse. Met een Turkse achtergrond. Die

geen aansluiting vond op het klassieke wijkleven.” (BP.7.17)

Vanaf de jaren ’80 ontstaan initiatieven die hierop proberen inspelen met begeleiding,

vormingsaanbod en activiteiten voor deze groepen. Twee voorbeelden: in de Brugse Poort

48

gaat het bijvoorbeeld over een stedelijk centrum voor begeleiding van gastarbeiders, maar

ook bijvoorbeeld over het ontstaan van El Ele, een organisatie vnl. gericht op ingeweken

Turkse vrouwen die opereerde vanuit het Rabot, maar ook in de Brugse Poort wijkgerichte

activiteiten opzette (Creve, 2014).

Ten tweede betekent de stadsvlucht voor veel verenigingen een langzame, maar gestage

afbouw van hun werking.

“Zij [de mensen die wegtrokken uit de buurt, naar de rand van de stad of buiten de

stad] bleven wel in het verenigingsleven zitten. Zaten nog wel in het bestuur en

vormden eigenlijk nog wel de ruggengraat. Maar die verdwijnen op een bepaald

moment wegens andere interesses, wegens te oud… En die kinderen hebben

eigenlijk niet meer veel binding met de Brugse Poort.” (BP.8.18)

Eind de jaren ’70, begin de jaren ’80 doet ook het onafhankelijk buurtwerk haar intrede in de

wijk. Waarbij voornamelijk wordt ingezet op het vragen van (beleids)aandacht voor de

problemen in de wijk en het verbeteren van de leefbaarheid, vb. door aandacht voor

verkeersveiligheid, creëren van woonerven, organiseren van buurtfeesten. In ’85 neemt

RISO (het huidige Samenlevingsopbouw) deze buurtwerkingen deels over en bloedt wat

overblijft van het zelfstandig buurtwerk in de Brugse Poort geleidelijk aan dood. Met de

opkomst van het SIF wordt de vzw Armoedebestrijding opgericht die gedurende de SIF-

periode de belangrijkste speler werd in de buurt. Hiermee kwamen ze in het vaarwater

terecht van de traditionele spelers zoals de parochie wat volgens verschillende respondenten

voor wat frictie zorgde binnen de wijk. Het accent van vzw Armoedebestrijding lag op wat de

naam doet vermoeden: armoedebestrijding, maar daarnaast ook op sociale cohesie in

diversiteit. Uit de vzw Armoedebestrijding vloeiden later verschillende stadsdiensten voort,

o.a. het buurtwerk, de integratiedienst en de jeugddienst

Vanaf de jaren ‘90 proberen sociaal-culturele actoren zoals buurtwerk en

Samenlevingsopbouw ook sterk in te spelen op diversiteit. Ze proberen de weggevallen

structuur te ondervangen, o.a. met nieuwe bewonersgroepen.

“Je had een sterk verenigingsleven. Met het vertrek van een hele pak mensen,

stuiken al die werkingen in elkaar en bleef er niet veel over. […] Op dat moment

werkte ik in de wijk. Het is pas achteraf dat je er kunt naar kijken van: wat we op dat

moment proberen te doen met een aantal bewonersgroepen. Dat is proberen vanuit

een andere invalshoek, eerder pluralistisch, niet neutraal, maar pluralistisch. Om te

49

zoeken van kunnen we daar geen…, hoe kunnen we die structuur overeind

houden?” (BP.7.19)

7.2.4 ‘Heropleving’

Er werd ook gepeild naar belangrijke veranderingen in de wijk in de laatste jaren. Enerzijds

wordt aangegeven dat er steeds een instroom blijft van migranten, maar het gevoel leeft dat

het nu voornamelijk Oost-Europese migranten betreft. Anderzijds geven de respondenten

aan dat in hun beleving de buurt heropleeft doordat een instroom van jongere inwoners en

jonge gezinnen in de wijk plaatsvindt. Deze stijging van het aantal jonge gezinnen wordt

vaak expliciet gelinkt aan de komst van het stadsvernieuwingsproject. De wijk wordt door

(het vooruitzicht op) een stadsvernieuwingsproject aantrekkelijker gemaakt, de huizenprijzen

liggen relatief laag door de slechte kwaliteit van de woningen. Dit vormt een aanlokkelijke

combinatie voor jonge gezinnen die op zoek zijn naar een woning in de stad en over

voldoende middelen beschikken om een woning te kopen en daarna te verbouwen.

“En dan met die impuls eigenlijk van Zuurstof voor de Brugse Poort is er stilaan een

soort ommekeer gekomen. Dus die ouderen die niet meer in de wijk wouden, die

vertrokken met veel tamtam. En dan zijn er meer en meer jongeren beginnen

komen. Omdat de prijzen eigenlijk relatief goed lagen. Nu is het ook al een beetje

voorbij. Als je een huis verbouwd ziet worden, is het zware karkasverbouwing. Dus

niet met de bedoeling om hier 2 jaar te wonen, maar voor langer.” (BP.10.20)

“Een klassiek verhaal in de wijk waar een stadsvernieuwingsproject zit aan te

komen, worden daar wel wat woningen gekocht door middenklassegezinnen, die

daar een kans zien om daar - op dat moment - een nog betaalbare woning te kopen.

En goed wetende dat dat een goed investering is omdat dat op termijn wel een

woning is die wel wat meer waard wordt.” (BP.1.21)

“Nu zie je een omgekeerde beweging. Je hebt nogal wat mensen die… Die wijk

heeft ook troeven. Het zit dicht bij het centrum. Dus het is nog betaalbaar wonen. Je

ziet daar nu ook nieuwe of jonge mensen naartoe komen. Ik denk ook door de

invloed van stadsvernieuwingsoperaties.” (BP.8.22)

De instroom van deze ‘nieuwe’ groep bewoners vormt volgens veel bewoners en

praktijkwerkers ook voor een belangrijke impuls voor het aantal initiatieven in de buurt. Deze

jonge middenklassers hebben volgnes hen de aandrang en de mogelijkheden om zelf

initiatieven op te zetten in de wijk. Het ontstaan en voortbestaan van verschillende

50

initiatieven wordt aan deze instroom verbonden, vb. FC De Buurt (bewonersgroep), De

Fietskeuken (fietsherstelplaats), het ontstaan van de leefstraten, maar ook bijvoorbeeld het

(voort)bestaan van de (Precaire) Puzzel.

“Door het stadsvernieuwingsproject heeft de wijk veel aantrok gekregen van

middenklassers eigenlijk, tweeverdieners, jonge mensen. Die zelf ook investeren en

initiatieven opzetten. Engagement tonen. Dus de moeilijkheid blijft de link naar de

kansarmen en de diverse bevolkingsgroepen, die niet sterk genoeg zijn om zelf ook

initiatief te nemen.” (BP.6.23)

“Maar het zijn altijd dezelfde mensen die in al die comités zitten. Het zijn altijd

dezelfde.” […] “Dat is alweer een generatie achter ons. Maar het zijn speciale hoor.”

“Ik noem dat die ‘groene’, allez, sorry, idealisten noem ik dat, wereldverbeteraars.

[…]. Er is daar ook zoiets bijgekomen waar je fietsen kan repareren. Dat is zoiets

wat die jongeren aantrekt.” (BP.9.24)

“Zoals die leefstraten bijvoorbeeld, de buurtcomités,... Dat was er al ervoor, maar

dat was heel bescheiden. Maar nu, ik ga niet zeggen dat het een explosie is. Maar

het valt echt wel op dat je meer sterkere bewoners hebt. Die gaan samen dingen

organiseren à la die leefstraten bijvoorbeeld. Zij gaan zo’n dingen initiëren.” (BP.2)

Het sociaal-culturele veld in de Brugse Poort pikt hierop in. Het neemt hierin de positie in van

netwerkbouwer en -ondersteuner. Het buurtwerk ondersteunt bijvoorbeeld actief de vele

bewonersgroepen in de Brugse Poort ter bevordering van de buurtcohesie en de leefkwaliteit

van de wijkbewoners. Tegelijk wordt, waar mogelijk en haalbaar, ingezet op de aansluiting

van minder betrokken groepen bij deze initiatieven.

Verschillende initiatieven zijn tegelijk ook katalysator voor het aantrekken van deze groep

mensen. De activiteiten op en rond het Pierkespark van Bij’ De Vieze Gasten en buurthuis

Trafiek vormen bijvoorbeeld een aantrekkingspool Twee citaten maken dit concreet.

“Ik ken echt wel zo’n mensen die zeggen, moest het niet van de Vieze Gasten

geweest zijn, dan was ik zeker uit de buurt weggegaan.” (BP.5.25)

“Wat ik daar leuk aan vind, maar dat is natuurlijk een beetje vanuit mijn interesse en

mijn visie. Is dat er heel veel gebeurt in de wijk. Dat er behalve het wonen op zich

dat er veel gedaan word aan buurtcohesie. Zal ik het zo noemen. De buurtcentra

zijn er gekomen. Je hebt Samenlevingsopbouw dat er gekomen is. Die ook heel

echt buurtgericht heeft gewerkt in verschillende wijken in Gent. En het leuke aan iets

51

als Trafiek en de Vieze Gasten is dat zij ook altijd met projecten komen hé. Dat zij

met initiatieven komen waar de buurt aan kan meewerken.” (BP.11.26)

7.3 De (Precaire) Puzzel

In dit hoofdstuk wordt geschetst wat de (Precaire) Puzzel betekent voor de respondenten. In

de verhalen van de participanten kwam het initiatief op verschillende manieren naar voor.

Het gaat hier zowel over de wijze waarop de (Precaire) Puzzel is opgevat als over de vraag

hoe het initiatief zich in de ogen van de respondenten feitelijk ontwikkelt en ontwikkelde.

Als eerste wordt het fenomeen ‘de (Precaire) Puzzel’ nader verkend. Hier worden drie grote

perspectieven op het initiatief onderscheiden. Drie manieren waarop de ‘Precaire Puzzel’

zich manifesteert in de Brugse Poort, komen aan bod. Het spreekt voor zich dat de

besproken facetten naast elkaar en tegelijk aanwezig zijn in de (Precaire) Puzzel en enkel

werden opgedeeld in het kader van deze analyse. In het tweede deel wordt dieper ingegaan

op de inhoudelijke accenten die gelegd worden. Daarnaast wordt ook specifiek ingegaan op

de wijze waarop de (Precaire) Puzzel zich verhoudt ten opzichte van het Gentse

stadsvernieuwingsbeleid en stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’.

7.3.1 De (Precaire) Puzzel als fenomeen

7.3.1.1 De (Precaire) Puzzel als platform voor discussie/nadenken over samenleven in de

wijk/stad

Een eerste belangrijke vaststelling is dat de (Precaire) Puzzel wordt gezien als een platform

waar nagedacht en gediscussieerd wordt en kan worden over samenleven in de Brugse

Poort en over problemen in de Brugse Poort vanuit een betrokkenheid bij de wijk. De

ontstaansgeschiedenis van de (Precaire) Puzzel is hier illustratief. ‘Lijn 3’ maakte discussie

los binnen de wijk. Discussie over de wijze waarop (personen in) de wijk in de

fototentoonstelling (en bij uitbreiding alle media) werd geportretteerd. Het gaat hier dan

voornamelijk over de discussie m.b.t. de volgens bepaalde stemmen te selectief in beeld

gebrachte armoedesituaties en het volgens anderen te selectieve beeld van de Brugse Poort

als wijk in een sterk opwaartse spiraal. Het brengt daarnaast ook discussie voort over de

aangekaarte problematieken zelf. In eerste instantie tussen praktijkwerkers, maar al snel

worden hier bewoners bij betrokken.

52

“Na de discussie over de tentoonstelling binnen het buurtteam is vrij vlug een

gesprek ontstaan. Van oké, iedereen is hier zwaar door geëmotioneerd. Laat ons

dan iets met die emotie doen. In het begin was dat niet duidelijk wat we juist gingen

doen. Wij hebben vrij vlug het ding gecreëerd, van laten we ‘s een dag organiseren

waar iedereen los van zijn werk kan zeggen van: dit zijn voor mij wel… de

pijnpunten die er zijn in de wijk.” (BP.3.27)

“We zijn hier nu met alle organisaties in de buurt die werken rond jeugd,

drugsproblematieken, rond mobiliteit, slechte huisvesting, enzovoort. Om te gaan

nadenken, wat zijn hier de ‘blind spots’ […] binnen een buurt als de Brugse Poort,

waar we ondanks dat we met zoveel mensen daarmee bezig zijn, daar toch nog

geen antwoord hebben?” (BP.2.28)

“Alle basiswerkers van heel de Brugse Poort, maar ook bewoners, komen samen

om rond een aantal thema’s na te denken. Een soort heel ‘open space’, zeer goed

georganiseerd. Waarin een heleboel dingen aan bod komen. Dat was eigenlijk de

basis.” (BP.7.29)

Deze denkoefening wordt steeds gemaakt met betrekking tot de Brugse Poort. Concrete

ervaringen, ideeën, frustraties, moeilijkheden, beslissingen over zaken die in de wijk

gebeuren of op de wijk van toepassing zijn, dienen als uitgangspunt voor de denkoefeningen

die gemaakt worden in de werkgroepen, stuurgroepen en op puzzeldagen en voor de acties

en/of beleidssignalen die hieruit voortvloeien.

“In de stuurgroep is dat echt vanuit een vaststelling in de wijk. Dat we met een

aantal mensen zeggen van: dat kan toch eigenlijk niet of we zouden daar iets van

moeten zeggen. Dat we zoiets hebben: vanuit de Precaire Puzzel hebben we daar

wel iets op te zeggen. Op die manier komt dat tot stand. Eerder naar ons ingeven

van: ja da’s nu een kans voor de wijk.” (BP.4.30)

“En ja, hoe komen die thema’s tot stand? Mensen die in aanraking komen met

problemen of bewoners die zeggen: ‘dat is mij beu, ik wil daar iets aan doen’.”

(BP.6.31)

“Natuurlijk weet ik dat die analyse ook geldt voor andere wijken en andere steden.

Maar ik denk dat je dat concreet kan maken, dat je dat concreet kan maken hoe dat

dan is. Hoe dat probleem van wonen bijvoorbeeld IS op wijkniveau. Dat je dat ook

het dichtst bij de mensen kan brengen door dat echt te koppelen aan hun eigen

situatie.” (BP.5.32)

53

Dit laatste citaat geeft ook aan dat zaken waarover men nadenkt vaak het wijkniveau

overstijgen, waarbij acties op wijkniveau m.a.w. weinig impact (lijken te) hebben. Dat met

andere woorden inspanning gedaan wordt om breder te denken dan enkel op wijkniveau,

maar wel steeds gekoppeld aan situaties in de wijk. Het geven van beleidssignalen naar

overheden wordt hierin gezien als een belangrijk instrument.

In het benaderen van de (Precaire) Puzzel als een denk- en discussieplatform is het

opvallend dat tegelijk aangegeven wordt dat er amper onenigheid is over gekozen en

uitgewerkte acties en beleidssignalen. Het lijkt alsof er consensus bestaat bij alle

organisaties die het charter ondertekenden over wat de voornaamste problemen zijn binnen

de wijk en welke acties en beleidssignalen ontwikkeld moeten worden om hier iets aan (te

proberen) doen. Dit is opvallend en biedt voer voor reflectie aangezien het over erg

uiteenlopende thema’s, beleidssignalen en acties gaat waarop erg verschillende visies

bestaan.

“Iedereen die begaan is met de wijk staat achter de Puzzel he. Je kan daar niet

tegen zijn omdat ze alleen maar de wijk beter willen maken. […] De

verontwaardiging voor bepaalde dingen is meestal wel algemeen. Soms zijn er in

het buurtteam wel discussies, maar meestal, zonder dat iemand daarvoor aan

iemand de schuld geeft of schuld voor krijgt, kunnen bepaalde problematieken er

zijn. En dan kan niemand dat ontkennen.” (BP.6.33)

“We hebben één keer gehad dat een organisatie het niet eens was. Er was eens

één organisatie die een brief niet mee wou ondertekenen. Dan was dat van oei, dat

kunnen we dat inderdaad niet in de naam van de wijk of als de Puzzel van de

Brugse Poort ondertekenen.” (BP.3.34)

7.3.1.2 Precaire Puzzel als platform voor actie voor en door een wijk

Een tweede facet dat naar voor komt is het feit dat de (Precaire) Puzzel gezien wordt als een

platform voor actie. Steeds wordt erop gewezen dat de (Precaire) Puzzel niet enkel wil

nadenken over problemen en samenleven in de wijk, maar ook iets wil ‘doen’.

“Maar het mag niet bij een dode letter blijven. […] We gaan dat op verschillende

sporen doen, we willen echt zelf, vanuit de buurt met organisaties, maar ook met

buurtbewoners, acties gaan ontwikkelen. Dat zijn die verschillende werkgroepen die

daar dan rond bezig zijn.” (BP.2.35)

54

Zoals eerder vermeld, vertaalt zich dit in een waaier aan acties rond de thema’s die centraal

staan in de werkgroepen. Concrete acties worden binnen werkgroepen op voorzet van leden

van de werkgroepen of stuurgroep ontwikkeld en hebben steeds een link met de Brugse

Poort.

Deze sterke aandrang om iets te ‘doen’ in de wijk, komt volgens de respondenten voort uit

een sterk engagement van praktijkwerkers en buurtbewoners. Engagement voor hun buur(t)

en om problemen binnen hún wijk aan te pakken. Het feit dat in de buurt steeds meer

mensen komen wonen die hierin geïnteresseerd zijn, of deze visie delen, draagt volgens hen

bij aan deze actiegerichtheid en bij uitbreiding aan het succes van de (Precaire) Puzzel in het

algemeen (zie ook supra).

“Mensen die de samenwerking belangrijker vinden dan hun ego. En het is daardoor

dat we al zo veel gedaan hebben. ’t Is schoon, het belang van de wijk staat daar

precies boven.” (BP.5.36)

7.3.1.3 Precaire Puzzel als ‘selecte groep’

Een belangrijk gespreksthema in ieder gesprek is de diversiteit binnen de (Precaire) Puzzel.

Hieraan zijn twee aspecten gekoppeld. Ten eerste claimt men een zeer grote diversiteit op

het vlak van sociaal en/of culturele organisaties en diensten in de buurt die zich achter het

charter en het initiatief schaarden. Een blik op het charter (De Puzzel, s.d.-a; zie bijlage) leert

bovendien dat een heel erg groot aantal van de sociaal-culturele actoren in de Brugse Poort

het charter ondertekenden. Zij kunnen directe input geven via de werkgroepen of indirecte

input geven op beleidssignalen die uitgewerkt worden door de stuurgroep. Er wordt

aangegeven dat dit laatste in de praktijk bijna niet gebeurt.

Ten tweede wordt de diversiteit binnen de steeds stijgende groep van bewoners die zich

engageert binnen de (Precaire) Puzzel, als beperkt ervaren, zowel door mensen binnen als

buiten de (Precaire) Puzzel. De nadruk in de gesprekken ligt voornamelijk op de lage

diversiteit op het vlak van etnisch-culturele achtergrond, sommige respondenten trekken dit

breder naar diversiteit op vlak van sociaal-economische status.

“En dat is ook moeilijker dikwijls in de buurt om met diversiteit te werken. Het is heel

moeilijk om mensen bijeen te krijgen. De bewoners, de geëngageerde, zijn bijna

exclusief wit.” (BP.5.37)

55

“Wel en dat is een beetje mijn kritiek op dat soort projecten. Ik vind dat mooi, maar

dat is groen, dat is ecologisch en dat is wit. En dat vind ik, dat is een probleem dat in

al die wijken zit. Ik weet dat dat in Ledeberg ook zo is. Omdat dat concept is

uitgedacht vanuit de visie van die mensen” (BP.11.38)

Opvallend is dat hier vaak vervallen wordt in gelijkaardige, klassieke termen om deze

diversiteit te duiden. Migranten, onderverdeeld in verschillende generaties. De oude

autochtone Gentenaars. Ten slotte de ‘nieuwe’ hoogopgeleide jonge gezinnen ook vaak

‘bakfietsgezinnen5’ genoemd.

Steeds opnieuw wordt gesteld dat de (Precaire) Puzzel open wil staan voor alle

buurtbewoners, net als in de intentieverklaring bij het charter (De Puzzel, s.d.-a). De

(dreigende) beperkte diversiteit in de groep van bewoners die betrokken is bij de (Precaire)

Puzzel wordt als problematisch ervaren vanuit verschillende oogpunten. Ten eerste vanuit de

overtuiging dat de discussies die zij willen voeren in de (Precaire) Puzzel niet terdege

kunnen gevoerd worden in ‘beperkte groep’.

“Ik vind dat er momenten moeten zijn waarin je aan communicatie doet, waarin je

luistert naar elkaar, dat er uitwisselingen zijn, niet alleen in een feestmodus. Maar

echt over die wijk, over wat vind je van deze wijk en wat heb je te kort?” (BP.5.39)

Ten tweede vanuit de vrees voor marginalisering van mensen die niet vertegenwoordigd zijn

in de (Precaire) Puzzel.

“Ik zeg niet dat het nu zo is, maar stel dat de Precaire Puzzel plots zou dreigen een

verhaal te worden van gedreven basiswerkers met een aantal gedreven bewoners

die dan dingen aan de kaak willen stellen. Maar die eigenlijk daardoor een grote

afstand creëren tussen de groep en mensen in kwetsbare situaties. Die eigenlijk

zeggen, van ja mensen, dat is wel waar, maar het thema gezondheid is voor ons

bijvoorbeeld ook belangrijk. Als dat elkaar niet kan raken, dan ben je het kwijt.”

(BP.7.40)

Enerzijds wordt de beperkte diversiteit gezien als een zwak punt van het initiatief. Hier

probeert men aan tegemoet te komen door de (Precaire) Puzzel op diverse manieren

toegankelijker te maken, vb. minder talige methodieken toepassen, de wijze van vergaderen

aanpassen, op allerlei verschillende manieren mensen proberen werven, thema’s op andere

5 Met deze term wordt verwezen naar de stereotype manier waarmee sommige van deze gezinnen hun

kinderen en boodschappen vervoeren en naar hun groene visie op mobiliteit en bij uitbreiding op stedelijkheid.

56

manieren aansnijden, etc. Er wordt vaak aangegeven dat eigenlijk iemand professioneel

aangesteld zou moeten worden om de diversiteit binnen de (Precaire) Puzzel te vergroten,

iemand die zou moeten bezig zijn met het toeleiden en betrekken van verschillende groepen

bewoners.

Een speciale samenwerking van organisaties en bewoners. En er is niet één

overkoepelend… Er is niet één iemand die dat trekt en echt uren specifiek vrij heeft.

Maar dat maakt dat van die trajecten rond diversiteit en mensen betrekken eigenlijk

door niemand wordt opgenomen. (BP.4.41)

Veel respondenten vinden in dit opzicht het vertrek van Samenlevingsopbouw Gent uit de

Brugse Poort na het stadsvernieuwingsproject en daarmee ook uit de (Precaire) Puzzel (zie

ook infra), een jammere zaak. Omdat veel expertise en ook mensen die professioneel bezig

zijn met dit thema vertrokken uit de wijk.

Anderzijds wordt door sommigen ook uitdrukkelijk appel gedaan op het engagement van

organisaties en buurtbewoners naar de wijk toe. Mensen worden geresponsabiliseerd om

zich betrokken te voelen bij hun wijk en bij het initiatief, vanuit de idee dat de (Precaire)

Puzzel openstaat voor iedereen. Het ‘niet-participeren’ wordt hier als problematisch ervaren.

Al wordt dit ook genuanceerd.

“Maar het (charter) is een uitspraak en het is een absolute vraag naar inmenging.

Naar van: trek er je a.u.b. van aan. Trek je aan van deze wijk en op een solidaire

manier. […] En hoe komt dat? Als mensen niet betrokken zijn en zich niet

verantwoordelijk voelen voor hun wijk? Dat komt omdat ze met andere dingen bezig

zijn, onder andere met overleven dikwijls.” (BP.5.42)

“Mensen die zich gepasseerd voelen, maar dan tegelijkertijd ook niet het

engagement opnemen om deel te nemen... Ik bedoel, iedereen kan… Het is open,

eigenlijk kan iedereen deelnemen die een bijdrage wil leveren.” (BP.4.43)

“Soms is dat een beetje raar, want wie zijn wij om aan andere mensen en

organisaties die vraag (naar betrokkenheid bij de wijk) te gaan stellen?” (BP.3.44)

57

7.3.1.4 De (Precaire) Puzzel als drukkingsmiddel

Ten slotte vormt de (Precaire) Puzzel ook een netwerk dat bewoners en praktijkwerkers een

kader geeft om zaken te ondernemen. Het is bovendien een netwerk dat over een zeker

gewicht beschikt om te wegen op bepaalde discussies binnen de wijk en de stad.

“Voor mij is dat een beetje een kader waarbinnen ik dingen kan doen. Die ik alleen,

individueel, als professional in de wijk wat meer gelaten zou bekijken. Terwijl met

die Precaire Puzzel geeft ons dat wel iets meer handvat, houvast om dingen aan te

pakken, aan te kaarten, te doen.” (BP.4.45)

“Wij veranderen daar echt iets. […] En een individuele bewoner kan dat niet. Wij

kunnen dat wel denk ik. Omdat we op dat moment spreken namens al die

organisaties en bewoners die betrokken zijn.” (BP.5.46)

Verschillende elementen dragen volgens de respondenten bij aan dit gewicht. Ten eerste

beschikt de (Precaire) Puzzel over veel informatie: een bundeling van informatie vanuit

stadsdiensten, van andere sleutelactoren in het sociaal-culturele veld en van bewoners. Ten

tweede beschikken ze over de kanalen en connecties om zaken op een effectieve manier

aan te kaarten. Ten slotte speelt ook de sterke gedragenheid in de buurt mee, i.c. de

ondersteuning van meer dan 60 organisaties en een groep bewoners. Verschillende mensen

binnen de (Precaire) Puzzel zijn zich bewust van dit gewicht en zien dit als iets wat de hele

wijk ten goede komt. Het geeft bovendien voldoening aan bewoners en praktijkwerkers om te

zien dat hun harde werk een zekere impact heeft op de wijk .

“Ik denk dat we zinnige dingen aankaarten. Dat we echt wel denken voor een wijk.

Dat we niet spreken vanuit onze eigen organisaties. Dat ze dat misschien ook wel al

begrepen hebben, van ja, dat is echt wel vóór een wijk dat we spreken. Dat we

misschien onszelf wel wat bewezen hebben met de dingen die we hebben gedaan

in de afgelopen tijd. Dat we het misschien goed kunnen beschrijven.” (BP.4.47)

“De Precaire Puzzel heeft gewoon wel wat geloofwaardigheid gewonnen bij het

beleid, het is een verzameling van 60 organisaties. Als je dan onder één naam met

iets naar buiten komt dan kunnen ze dat gewoon niet negeren. Dat merk je ook wel

bij het stadsbestuur, dat de Precaire Puzzel wel een beetje weegt. En dat dat ook

veel meer waard is dan als er een aparte organisatie naar buiten komt.” (BP.1.48)

Het brengt de (Precaire) Puzzel in een machtige positie, zowel binnen de wijk als binnen de

stad. Deze positie maakt het mogelijk te spreken in naam van deze organisaties, maar ook

58

om te spreken in het ‘belang van de wijk’ en kritiek te geven op bepaalde situaties of op

bepaalde beleidslijnen die uitgezet worden6. Bovendien worden zij hier ook in gehoord en

heeft dit soms impact op bepaalde beslissingen, vb. van het stadsbestuur.

7.3.2 Inhoudelijke accenten

In dit deel wordt kort ingegaan op de inhoudelijke accenten die gelegd worden in de acties

en beleidssignalen van de (Precaire) Puzzel. Dit gebeurt op basis van materiaal uit

interviews aangevuld met zaken uit het charter. Hierbij wordt kort een algemene schets

gemaakt van de inhoudelijke accenten die gelegd worden. Daarna wordt in het kader van de

onderzoeksvragen van deze thesis dieper ingegaan op de wijze waarop de initiatieven van

de (Precaire) Puzzel en de mensen binnen de (Precaire) Puzzel zich verhouden tot het

stadsvernieuwingsproject.

7.3.2.1 Het Charter & de eerste Puzzeldag

Het charter is een lijst met intenties die opgesteld werd op basis van een werkdocument dat

het resultaat was van de eerste ‘Puzzeldag’. Op basis van deze documenten is het mogelijk

een goed idee te krijgen van de thema’s die centraal staan binnen de (Precaire) Puzzel en

de wijze waarop deze benaderd worden.

De ondertitel van het charter is ‘samen solidair’. Dit vormt volgens de geïnterviewden ook de

rode draad doorheen alle acties van de (Precaire) Puzzel. Centraal staat de vraag op welke

manier in een wijk met een grote diversiteit als in de Brugse Poort in solidariteit kan

samengeleefd worden. Het charter bestaat uit tien intenties (De Puzzel, s.d.-a). Deze zijn elk

opgebouwd uit twee delen. Eén deel bestaat uit de ‘vaststelling’ van een situatie die

problematisch ervaren wordt. Bij de derde intentie waarbij huisvesting centraal staat is dit

bijvoorbeeld “Heel veel mensen moeten een aanzienlijk deel van hun inkomen besteden aan

woningen met weinig comfort”. In het tweede deel wordt een streefdoel geformuleerd, deze

uitspraak is meer actie-gericht. Bij diezelfde derde intentie is dit bijvoorbeeld “De Brugse

Poort biedt betaalbare en kwalitatieve huisvesting”.

6 Respondenten (zowel mensen binnen als buiten stadsdiensten) geven aan dat dit medewerkers van

stadsdiensten die betrokken zijn bij de (Precaire) Puzzel soms in een vreemde positie brengt waarin ze balanceren tussen loyaliteit voor hun werkgever en loyaliteit voor de wijk waarin ze werken en de (Precaire) Puzzel. Hetzelfde geldt in mindere mate voor organisaties die door de stad gesubsidieerd worden.

59

Deze tien intenties werden zoals vermeld geformuleerd op basis van het document dat

resulteerde uit de eerste ‘Puzzeldag’, hierop waren voornamelijk praktijkwerkers uit de buurt

aanwezig, samen met enkele bewoners. De keuze voor de tien thema’s in het charter

gebeurde op basis van een uitgebreide analyse van de wijk. De keuze voor die specifieke

thema’s wordt door de praktijkwerkers binnen de (Precaire) Puzzel voornamelijk

gelegitimeerd op basis van hun kennis van de Brugse Poort, hun opgebouwde expertise en

ervaringen in de wijk.

“Maar dat is wel aangebracht door de mensen die wel iets met dat thema te maken

hebben natuurlijk. De Puzzel is ontstaan rond een document dat aangebracht is

door meer dan zestig mensen die in het veld werkten. En we zijn eigenlijk altijd

verder met die dingen blijven werken. Dus daardoor zit je wel op materie die

belangrijk is.” (BP.5.49)

Vanuit deze lijst met thema’s werden werkgroepen opgezet. Hier kunnen de leden van deze

werkgroepen, voornamelijk bewoners, ideeën voor acties aandragen, waarmee aan de slag

gegaan wordt.

Centrale thema’s die binnen de (Precaire) Puzzel naar voor komen (zowel binnen de

werkgroepen als binnen de stuurgroep) zijn ‘publieke ruimte’ en de manier hoe deze wordt

ingericht. Ook ‘goed nabuurschap’ (de naam van één van de werkgroepen) neemt een

belangrijke rol in. De grote diversiteit in de Brugse Poort brengt soms spanningen en/of

moeilijkheden met zich mee, maar brengt evengoed een meerwaarde volgens de

respondenten. Een belangrijke zoektocht binnen de (Precaire) Puzzel draait dan ook rond de

vraag op welke manier het samen-leven in diversiteit in de wijk vorm kan krijgen, rond de

vraag of hiervoor gedeelde kaders kunnen gecreëerd worden. Een ander belangrijk thema

dat een rode draad vormt is het thema participatie en inspraak, bv. wijze waarop de stad

Gent haar visie vormt op de wijk, de vraag hoe besluitvorming tot stand komt en de vraag

wie hierbij betrokken kan en mag zijn.

7.3.2.2 Stadsvernieuwing

Vaak wordt benadrukt dat de (Precaire) Puzzel in principe los staat van ‘Zuurstof voor de

Brugse Poort’. Toch wordt er in het bespreken of uiteenzetten van het initiatief de (Precaire)

Puzzel vaak verwezen naar het stadsvernieuwingsproject. Dit gebeurt op verschillende

manieren.

60

Ten eerste komt het aan bod als een gegeven dat zorgde voor een ‘boost voor de wijk’. Een

stimulans voor bewonersinitiatieven in de wijk o.i.v. de instroom van jonge gezinnen die

behoefte hebben om zich te engageren, zich betrokken voelen bij de wijk en initiatieven

willen opzetten. Dit werd eerder al uitvoerig toegelicht. Daarnaast vormde het

stadsvernieuwingsproject ook een stimulans voor het sociaal-culturele veld in de wijk en de

uitbouw van de eigen werkingen. Het Pierkerspark, met daarbij de kringloopwinkel, buurthuis

Trafiek en Bij’ De Vieze Gasten wordt in deze context beschouwd als een belangrijk

zenuwcentrum in het hart van de Brugse Poort. Ook de bibliotheek wordt meermaals

vermeld.

Ten tweede bieden de sociaal-culturele pijler en de participatietrajecten die uitgezet werden

in het kader van het stadsvernieuwingsproject voer voor discussie. Sommige respondenten

zijn hier erg over te spreken. Dit zijn over het algemeen mensen die op één of andere manier

betrokken waren bij het participatietraject.

“Want wij hadden als buurt inspraak in die projecten. Ze mochten mee projecten

kiezen. Ze hebben daar eigenlijk tamelijk veel impact op gehad.” (BP.10.50)

Anderzijds wordt ook veel kritiek geleverd op de sociaal-culturele pijler en de

participatietrajecten. In de ogen van veel respondenten waren deze veel te beperkt. Het

stadsvernieuwingsproject wordt vaak beschreven als een project van stenen en pleinen. Het

participatie- en inspraaktraject als te kleinschalig en te beperkt.

“De investeringen in het opbouwwerk waren eigenlijk één van de enige sociale

factoren in dat stadsvernieuwingsproject en voor de rest gaat dat vooral over

pleinen en bakstenen.” (BP.1.51)

“De Precaire Puzzel toont dat aan volgens mij: dat dat nodig is om de wijk

erbovenop te helpen, is niet enkel via straten pleinen en huizen. Maar ook via

economie en sociale investeringen.”(BP.7.52)

“Er worden beslissingen genomen, en dan gezegd van ahja, jullie mogen ook nog

zeggen wat je ervan vindt. Maar eigenlijk is het al beslist. Maar ik denk dat dat ook

wel wat algemeen is, de besluitvorming in steden.” (BP.4.53)

Ten slotte - en dit vormt verreweg de grootste deining binnen de (Precaire) Puzzel en de wijk

in het algemeen - neemt ook de kritiek op de tijdelijke inzet op het project een belangrijke

plaats in, in de gesprekken. Het gaat hier in se over kritiek op de aanpak van complexe

sociale problemen m.b.v. tijdelijke projecten. De Brugse Poort bevindt zich op het punt

61

waarbij het stadsvernieuwingsproject wordt beëindigd. Een duidelijk eindpunt is niet te

onderscheiden. Maar men voelt wel aan dat het afronden van het stadsvernieuwingsproject

veranderingen teweeg brengt in de wijk.

“Als het circus van de stadsvernieuwing in een wijk landt, dan staan daar heel veel

kraampjes rond. En laat ons zeggen dat het circus het stadsvernieuwingsproject zelf

is, met al die middelen. En sowieso staan daar kraampjes rond. Ook bijvoorbeeld

een Europees kraampje met middelen. Maar als dat circus weggaat, ik denk dat het

naar Ledeberg was van bij ons, dan loop je daar een beetje verdwaasd rond.”

(BP.5.54)

Twee grote lijnen zijn te onderscheiden in de opmerkingen die samengaan met de afronding

van het project. Het eerste heeft betrekking op het feit dat ruimtelijke ingrepen in de wijk

zoals het afbreken van cités, het creëren van parken of sociale woningcomplexen een

belangrijke impact hebben op de wijk. Dit brengt vragen aan de oppervlakte over hoe men

moet omgaan met deze nieuwe situatie.

“Er zijn hier parken gecreëerd, maar het mag niet zijn van: ze zijn gecreëerd en veel

plezier ermee. Nee, nee, je creëert wel een nieuwe situatie, met nieuwe

omstandigheden, met nieuwe gebruikers van die parken. Hoe ga je bijvoorbeeld om

met die jongeren en kinderen die die parken gebruiken en soms overlast

veroorzaken?” (BP.2.55)

“Als er nieuwe bewoners komen, het eerste jaar toch eens die mensen samen

zetten, dingen bespreken, een activiteit... Het buurtwerk heeft dat nu wat

opgenomen. Dat moest gebeuren na het stadsvernieuwingsproject, maar dat is

beperkt gebleven.” (BP.6.56)

Samenvattend kan gesteld worden dat een belangrijke rol gezien wordt voor sociaal-cultureel

werkers om samen met bewoners op zoek te gaan naar zinvolle manieren om met deze

nieuwe ruimtes om te gaan vanuit het besef dat mensen plaatsen op diverse manieren

gebruiken en ze zich op verschillende manieren toe-eigenen. Men vindt dat dit deel zou

moeten uitmaken van het stadsvernieuwingsproject.

“Dat is soms het verschil met de planningslogica… Het ontwikkelen van een plein en

een park, is iets wat op papier mooi is, dat werkt niet altijd in een wijk. Men denkt

bijvoorbeeld: we creëren bijvoorbeeld een plaats waar niet gevoetbald mag worden.

Het zijn altijd de gebruikers die een beetje bepalen hoe dat gebruikt wordt. Hier

62

bijvoorbeeld: hier mocht niet gevoetbald worden. Maar toch zijn hier ALTIJD gastjes

aan het voetballen.” (BP.3.57)

De tweede lijn in de kritiek op het tijdelijke karakter van het stadsvernieuwingsproject wijst op

het feit dat ondanks het stadsvernieuwingsproject de Brugse Poort nog steeds geen

oplossing is gevonden voor heel wat problemen die zich voordoen in de wijk. Hier wordt

voornamelijk gesproken vanuit de vrees dat beleidsmakers vanuit een planningslogica

zouden denken dat ‘de problemen in de Brugse Poort zijn opgelost na en door het

stadsvernieuwingsproject’. Concreet verwijst men hierbij naar de afbouw van het aantal

praktijkwerkers in de wijk, deze worden verschoven naar andere wijken in het kader van de

wijk-na-wijk-aanpak. Daarnaast menen veel respondenten dat de beleidsvisie op de wijk voor

de toekomst onduidelijk en/of onbestaande is.

“Er is geen visie van het stadsbestuur naar die wijken toe. Enkel wel in het kader

van die stadsvernieuwing.” (BP.3.58)

“Ik denk dat dat wel ergens in de catacomben van de stad gebeurt. Maar dat wordt

niet openlijk uitgedragen in die buurt. En dat vind ik een groot probleem. Dat die

visie niet gekend is, niet duidelijk is. Niet gecommuniceerd wordt. Niet gedeeld

wordt. En niet bediscussieerd wordt.” (BP.5.59)

63

8 Conclusie & Discussie

8.1 Sociaal-cultureel veld in de Brugse Poort: focus op

‘gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit’ (Soenen, 2006)

Uit de literatuurstudie en de onderzoeksresultaten komt naar voor dat de Brugse Poort, net

als veel andere West-Europese 19de-eeuwse stadsdelen en -buurten in de voorbije eeuw

ingrijpende transitie(s) kende (Goossens & Van Gorp, 2015). Deze transitie is te kaderen in

bredere, vaak mondiale ontwikkelingen zoals vb. de overgang van een fordistische naar een

post-fordistische stad (Groth & Corijn, 2005), globalisering, toenemende individualisering

(Putnam, 1995) en toenemende risico’s die samenhangen met modernisering (Beck, 1992).

Daarnaast speelt ook de evolutie in het Vlaamse stedelijk beleid een belangrijke rol. Het

evolueerde van een beleid met een antistedelijke insteek (De Decker et al., 2005), over een

beleid dat voornamelijk gericht was op armoedebestrijding met het SIF (De Coninck &

Vandenberghe, 1996; Loopmans, 2002, 2007), naar een beleid dat expliciet gericht is op

stedelijke ontwikkeling en keren van de stadsvlucht met het Stedenfonds (Belgisch

Staatsblad, 2003). De focus van sociaal-culturele initiatieven die ontplooid werden, werd voor

een belangrijk deel bepaald door de doelstellingen van dit stedelijk beleid, inclusief haar

wijzigende perspectief op stedelijk samenleven en stedelijke problematiek. Uiteraard worden

lokaal verschillende inhoudelijke accenten gelegd (cf. Loopmans, 2007).

De Brugse Poort evolueerde van een wijk die haar identiteit grotendeels ontleent aan het

industrieel verleden en een volkse sfeer, naar een wijk die bekendstaat als een

‘probleemwijk’, een ‘diverse wijk’ en een ‘wijk in verval’. Gaandeweg lijkt het beeld van de

Brugse Poort verder te evolueren. ‘Diversiteit’ blijft hierbij een kernwoord, maar het beeld van

de vervallen stadswijk lijkt plaats te maken voor de idee dat de Brugse Poort naast heel wat

problemen ook heel wat opportuniteiten herbergt. Het stadsvernieuwingsproject versterkt dit

beeld. Hoewel het beeld van de Brugse Poort verschuift doorheen de tijd blijft de identiteit

voor een belangrijk deel verbonden met het industrieel verleden en haar imago als

probleemwijk. Bewoners en praktijkwerkers hebben het gevoel dat het Gentse

stadsvernieuwingsbeleid haar doel bereikt, nl. een instroom van middenklasse(gezinnen) in

Gent en specifiek in de 19de-eeuwse gordelwijken. In het hierboven geschetste beeld kunnen

duidelijke parallellen getrokken worden met de evolutie van het Vlaamse

Stadsvernieuwingsbeleid, waar de focus ook verschuift van de stad als ‘te mijden plaats’

naar de inzet op opportuniteiten van steden en de verschuiving naar een meer

entrepreneurial approach (Swyngedouw et al., 2002; zie eerder) van stedelijk beleid.

64

Uit de onderzoeksresultaten blijkt o.m. dat het traditionele, verzuilde verenigingsleven lange

tijd de ruggengraat uitmaakte van het sociaal-culturele veld in de Brugse Poort. Putnam

(1995) beschouwt participatie aan verenigingsleven als belangrijk voor de opbouw van

sociaal kapitaal van een samenleving en van gemeenschappen. Sociaal kapitaal is een

begrip afkomstig uit de economie en is te begrijpen als een niet-fysieke vorm van kapitaal

waarover individuen en gemeenschappen beschikken. Sociaal kapitaal komt volgens

Putnam zowel individuen als gemeenschappen, economisch ten goede, maar ook het

democratisch samenleven (Mayer, 2003). In zijn onderzoek ziet Putnam (1995) verschillende

redenen voor de afname van het verenigingsleven in Amerikaanse context, die ook op de

Brugse Poort van toepassing lijken te zijn, zoals het verzwakken van banden tussen mensen

in de buurt waar ze wonen door toegenomen intra- en internationale mobiliteit,

individualisering en technologische vooruitgang, vb. televisie. Het verenigingsleven en

participatie aan het verenigingsleven vormen in deze logica belangrijke bouwstenen voor

sociale cohesie en van een democratische samenleving (cf. Smits, 2000).

Vanuit soortgelijke invalshoek wordt in dit onderzoek ook het verenigingsleven in de Brugse

Poort benaderd door de respondenten. Het wordt beschouwd als iets wat een belangrijk

aandeel had in ‘de stevige structuur’ (BP.8.1) van de wijk. Uit de onderzoeksresultaten blijkt

dan ook dat verschillende organisaties, zoals vb. het stedelijk en/of onafhankelijk buurtwerk,

Samenlevingsopbouw/RISO en niet in het minst de verenigingen zelf, dit verenigingsleven

(meestal tevergeefs) levendig probeerden houden of hier alternatieven voor probeerden te

ontwikkelen na het wegvallen van sterkhouders uit dit verenigingsleven. Ook de initiatieven

die specifiek aan de slag gaan vanuit het perspectief van armoedebestrijding en vanuit

etnisch-culturele diversiteit binnen de wijk, vb. in het kader van het SIF, proberen vnl.

verbindingen te leggen tussen bewonersgroepen onderling en tussen bewoners en deze

initiatieven, vb. door pogingen te doen om deze bewonersgroepen meer divers te maken.

Ook vandaag neemt de focus op bewonersgroepen, vb. de werkgroepen binnen de

(Precaire) Puzzel, een belangrijke plaats in.

In navolging van Granovetter (1973) en Soenen (2006) kan gesteld worden dat samenleven

en gemeenschapsvorming in bovenstaande benadering vooral wordt bekeken op basis van

‘sterke banden’, vanuit sociale posities en uitsluiting, vb. op basis van politiek-economische

status of etniciteit. Ook in de initiatieven die werden opgezet in het sociaal-culturele veld

spelen deze sterke banden een erg belangrijke rol. Dit verwijst naar wat Soenen (2006)

omschrijft als ‘gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit’, het gaat hier over het

creëren van “mogelijkheden tot het ontwikkelen van sterke, diepgaande relaties in het kader

van het doorbreken van feitelijk en beleefd isolement van bepaalde stadsbewoners met

65

respect voor individuele keuzes” (p. 94). Er wordt gesteld dat deze vorm van

gemeenschapsvorming belangrijk kan zijn in het verenigen van mensen in de strijd tegen

sociaal onrechtvaardige situaties. Problematisch is echter dat, als initiatieven van

gemeenschapsvorming zich voornamelijk of uitsluitend richten op deze ‘sterke banden’,

mensen enkel worden aangesproken op de positie in de samenleving en geen rekening

wordt gehouden met feitelijke interacties in een wijk. De aangehaalde citaten BP.9.14 en

BP.10.15 verwijzen naar deze feitelijke interacties.

Soenen (2006) stelt dat daarom andere vormen van gemeenschapsvorming noodzakelijk zijn

naast ‘gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit’. Ze verwijst hier naar

‘gemeenschapsvorming op basis van herkenbaarheid’ en ‘gemeenschapsvorming op basis

van ambivalentie’. Gemeenschapsvorming op basis van herkenbaarheid verwijst naar de

mogelijkheid om relaties aan te gaan met mensen die niet volslagen onbekend zijn, maar

“herkend worden zonder er een intensieve relatie mee aan te gaan” (p. 95), vb. de postbode.

Deze contacten dragen mee bij tot de leefbaarheid in de stad. Met ondersteunen van

gemeenschapsvorming op basis van ambivalentie wordt verwezen naar het ondersteunen

van initiatieven die zich richten naar een “divers en breed publiek en naar heterogeen

samengestelde groepen, zonder dat hierbij een eenzijdige nadruk ligt op sterke

verbindingen. Er is ruimte voor vermijding en ontmoeting”. (p. 96). De nadruk ligt hier op de

diversiteit in relaties die mensen met elkaar kunnen aangaan en het aanreiken van deze

opties en keuzemogelijkheden. Het impliceert echter ook dat mensen ervoor kunnen kiezen

om bepaalde relaties niet aan te gaan en dat er ruimte is voor conflict. Het gaat m.a.w. over

de focus op de verschillende feitelijke relaties, rollen en posities die mensen kunnen

innemen, cf. participatie als uitgangspunt (Bouverne-De Bie & De Visscher, 2008; zie infra).

Deze laatste vorm van gemeenschapsvorming omvat de twee voorgaande, omdat een focus

op deze vorm van gemeenschapsvorming geen ‘sterke banden’ of relaties op basis van

herkenbaarheid uitsluit (Soenen, 2006).

Hier mag niet gezegd zijn dat het sociaal-culturele veld in de Brugse Poort zich uitsluitend

richt op het smeden van ‘sterke banden’ en gemeenschapsvorming op basis van

homogeniteit. Drie willekeurige voorbeelden die hierbij gegeven kunnen worden, zijn de

aanwezigheid van buurtwerkers in (de buurt van) parken en pleintjes. Deze buurtwerkers

kunnen maar moeten niet aangesproken worden door bewoners en richten zich op een hele

brede, heterogene groep mensen. Ook de uitbouw van de bibliotheek kan als voorbeeld

dienen: deze kreeg naast haar functie om boeken te ontlenen ook een functie als

ontmoetingsplaats en aanspreekpunt voor bewoners. Ten slotte lijkt ook de Kringloopwinkel

een erg belangrijke ruimte waar gemeenschapsvorming op basis van ambivalentie plaats

66

kan vinden. Toch zet bijvoorbeeld het buurtwerk vnl. in op sterke banden, vb. met de

ondersteuning van straatcomités en bewonersgroepen.

Samenvattend kan gesteld worden dat het verenigingsleven in de Brugse Poort afbrokkelde.

Deze evolutie hangt samen met bredere (mondiale) maatschappelijke evoluties en vormt

vanuit dit oogpunt een logische evolutie. Het antistedelijk beleid en strategieën van mensen

om te verhuizen naar een woning buiten de stad kunnen gezien worden als factoren die dit

proces in de Brugse Poort in de hand werkten. Een constante factor doorheen de tijd lijkt dat

het sociaal-culturele veld in de Brugse Poort sterk inzet(te) op gemeenschapsvorming binnen

de Brugse Poort op basis van homogeniteit (cf. Soenen, 2006). Waar deze

gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit in het klassieke verenigingsleven eerder

gebaseerd lijkt op ideologische achtergrond van mensen, lijkt dit geëvolueerd te zijn naar

focus op gemeenschapsvorming op basis van etniciteit, maar ook op basis van de wil,

mogelijkheid om engagement op te nemen voor ‘het belang van de wijk’. Ook de (Precaire)

Puzzel lijkt niet drastisch af te wijken van de algemene lijn die focust op

gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit, met haar sterke nadruk op de participatie

van bewoners aan werkgroepen en/of acties.

8.2 Positie van de (Precaire) Puzzel & Zuurstof voor de Brugse Poort

8.2.1 De (Precaire) Puzzel als stedelijke sociale beweging

In de wijze waarop sociaal-cultureel werkers binnen de (Precaire) Puzzel het initiatief

beschrijven, richt het initiatief zich op thema’s die centraal staan in ‘stedelijke sociale

bewegingen’ (Castells, 1983; Mayer, 2006). Dit zijn groepen mensen die niet noodzakelijk uit

zijn op het verwerven van institutionele macht en vaak, erg lokaal, georiënteerd zijn op

problemen in de woonomgeving (Loopmans, 2008; Mayer, 2006), i.c. de Brugse Poort. Uit

het onderzoek komt naar voor dat vooral leefomstandigheden en situaties in de Brugse Poort

voor de (Precaire) Puzzel het uitgangspunt vormen voor het stellen van bepaalde eisen of

voor het uiten van bepaalde kritieken. Tegelijk vertrekt men vanuit het besef dat problemen

die zich voordoen op wijkniveau niet per se hun oorzaak vinden in de wijk zelf. Problemen in

de wijk zijn zelden problemen van de wijk of problemen die uniek zijn voor de wijk

(Andersson & Musterd, 2005). Verschillende niveaus zijn verweven en bovendien vormt het

lokale niveau ook niet altijd het niveau bij uitstek om problemen aan te pakken (P. S. Jones,

2002), cf. de ‘local trap’ (Purcell, 2006). De Brugse poort vormt dus ‘de ruimte van

engagement’ waarbinnen de diverse praktijkwerkers en bewoners elkaar vinden om

67

collectieve actie op te zetten (Loopmans, 2008). De thema’s waarop stedelijke sociale

beweging zich toespitsen situeren zich op breuklijnen als participatie, de inrichting van

openbare ruimte, sociale uitsluiting, huisvesting, etc. (Mayer, 2006).

De (Precaire) Puzzel vormt een uniek en relatief breed gedragen netwerk met daarin een

steeds groeiende groep ‘losse’ bewoners en praktijkwerkers die overwegend werkzaam zijn

bij de stad en in het gesubsidieerde middenveld. Belangrijk hierin is de verwevenheid met de

stedelijke overheid, zeker in de stuurgroep die een dragend element vormt van de (Precaire)

Puzzel. Daarnaast moet echter opgemerkt worden dat wat participanten zelf ‘de loyaliteit

naar de wijk toe’ noemen, bij praktijkwerkers heel hoog is. De wil en het engagement om

‘problemen in de buurt’ aan te pakken. Een belangrijke vraag is echter wat deze problemen

zijn en wie die bepaalt. Praktijkwerkers beroepen zich sterk op de eigen ervaringen en

kennis van de wijk om de inhoud van het charter, de gekozen actie(thema’)s en de gekozen

beleidssignalen te legitimeren.

8.2.2 Participatie en burgerschap als kernthema’s

Participatie vormt op verschillende manieren een belangrijk thema binnen de (Precaire)

Puzzel. Uit de onderzoeksresultaten komt enerzijds naar voor dat binnen en vanuit de

(Precaire) Puzzel kritiek komt op beslissingen en het beleid van het Gentse stadsbestuur en

op de wijze waarop het inspraak- en participatietraject van ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’

vorm kreeg. Anderzijds blijkt participatie ook binnen de (Precaire) Puzzel een belangrijk

onderwerp van discussie. Dit komt naar voor in een streven om zo veel mogelijk

buurtbewoners en praktijkwerkers te proberen betrekken bij het initiatief. Dit streven vertaalt

zich voor een belangrijk deel in het nadenken over het verhogen van de toegankelijkheid van

de stuurgroep en de werkgroepen. Dit zijn vragen die zich vnl. toespitsen op het in vraag

stellen van de effectiviteit en de efficiëntie van de eigen interventies (cf. Piessens, 2008).

De (Precaire) Puzzel ziet de wijk als gebied bij uitstek voor samenlevingsopbouw. In essentie

gaat het bij samenlevingsopbouw over de “betrokkenheid, de rol, de participatie van mensen

in het opbouwen en functioneren van samenlevingsverbanden die aan iedereen billijke

kansen geven om erbij te horen en zich te ontplooien in solidariteit met anderen” (Baert, De

Bie, Desmet, Hellinckx, & Verbeke, 1999, p. VII). De rollen die mensen kunnen en mogen

opnemen hangen dus sterk samen met de opvattingen over burgerschap en participatie.

Belangrijk in deze is dat burgerschap en participatie ‘gelaagde begrippen’ zijn, d.w.z. dat hun

betekenissen veranderen doorheen de tijd, maar dat deze betekenissen ‘in elkaar schuiven’

68

waardoor voorgaande betekenissen tegelijk aanwezig zijn in de huidige betekenis van het

begrip (De Bie, Oosterlynck, & De Blust, 2012).

Er bestaan verschillende benaderingen van burgerschap en participatie. Biesta (2014)

onderscheidt een socialisatie- en een subjectbenadering van burgerschap. De

socialisatiebenadering beschouwt burgerschap als het resultaat van een leerproces en een

te bereiken status. Men leert als het ware hoe het is om deel uit te maken van een ‘socio-

politieke orde’. Dit is een ‘sociale visie op burgerschap’. Hierbij wordt participatie gezien als

maatschappelijk doel en het middel om dit te bereiken is participatie aan vorming.

Participatie wordt een maatschappelijke norm en het afwijken van deze norm, nl. niet-

participeren, wordt geproblematiseerd. Dit perspectief houdt echter geen rekening met de

verschillende rollen en posities die mensen feitelijk innemen in de samenleving (Bouverne-

De Bie & De Visscher, 2008). Participatie wordt hier vaak gereduceerd tot het ontwikkelen

van ‘goede’ methodes voor participatie, tot een ‘methodische benadering’ (De Bie et al.,

2012). Bij een subjectbenadering wordt vertrokken vanuit het uitgangspunt dat individuen

“learn to be citizens as a consequence of their participation in the actual practices that make

up their live” (Lawy & Biesta, 2006, p. 45). Hier krijgt burgerschap niet zozeer vorm als een

status, maar wordt burgerschap opgevat als een voortdurend (leer)proces dat plaatsvindt

door het deelnemen aan het ‘democratisch experiment’ (Biesta, 2014). Hierbij wordt eerder

vertrokken van participatie als een feitelijk gegeven. Deze opvatting vertrekt niet vanuit het

naar voor schuiven van participatie als na te streven norm, maar gaat ervan uit dat mensen

op verschillende manieren en vanuit verschillende en ongelijke rollen en posities participeren

aan samenleven (Bouverne-De Bie & De Visscher, 2008).

Vanuit de (Precaire) Puzzel komt de kritiek dat stadsbewoners op sommige vlakken niet

genoeg inbreng hebben in besluitvorming, dat participatietrajecten enkel worden opgezet als

het de stad uitkomt en bovendien op het moment dat bijna alles al beslist is. Dit wordt

gestaafd met commentaar op wat respondenten zagen als het verloop en de uitkomst van

het participatietraject tijdens het stadsvernieuwingsproject. Deze kritiek is dus te begrijpen

als een kritiek op de wijze waarop participatie wordt opgevat door de stad in het nemen van

beslissingen, in het uittekenen van een langetermijnvisie op de wijk en in het opzetten van

stadsvernieuwingsprojecten. Deze opvattingen beperken zich volgens de actoren binnen de

(Precaire) Puzzel tot de ‘methodische benadering’ van participatie die hierboven werd

aangehaald. Daarnaast wordt gesteld, dat ook maar een beperkt deel van de bewoners

bereikt wordt en dat kwetsbare bewoners uit de boot vallen.

69

Hierbij aansluitend moeten twee bemerkingen gemaakt worden. Een eerste bemerking

betreft het feit dat deze kritiek niet enkel gericht is naar het beleid, maar ook naar

praktijkwerkers en de wijze waarop zij hun taak opvatten om deze participatie- en

inspraaktrajecten vorm te geven. Door de verwevenheid van de (Precaire) Puzzel met

stedelijke diensten en het stadsvernieuwingsproject/-beleid gaat het m.a.w. deels over een

vorm van zelfkritiek. Dit biedt voer voor reflectie over de rol die deze actoren tijdens het

stadsvernieuwingsproject speelden bij het vormgeven van de sociaal-culturele poot van het

project. Een tweede opmerking ligt in het verlengde hiervan en heeft betrekking op de wijze

waarop de (Precaire) Puzzel bezig is met participatie van wijkbewoners bij hun eigen werking

en diversiteit binnen hun werking. Veel praktijkwerkers lijken hier ook te vertrekken vanuit

een methodische benadering waarbij ‘non-participatie’ van vb. etnisch-culturele minderheden

of kwetsbare groepen als problematisch gezien wordt. De claim dat de (Precaire) Puzzel

openstaat voor iedereen, betekent niet per se dat de (Precaire) Puzzel toegankelijk is voor

iedereen. Hier lijkt de (Precaire) Puzzel zich van bewust te zijn. Dit gegeven betekent echter

ook niet dat de acties en de thema’s waar de (Precaire) Puzzel op inzet betekenisvol zijn

voor alle wijkbewoners. Het betekent ook niet dat mensen die ‘niet participeren’ niet op

verschillende manieren (willen of kunnen) meedenken en mee gestalte geven aan

samenleven in de Brugse Poort. Men moet opletten om de deelname aan een werkgroep,

activiteit of denkdag van de (Precaire) Puzzel niet te reduceren tot de enige manier waarop

wijkbewoners met elkaar in contact komen en betekenissen kunnen uitwisselen over het

leven in de wijk.

8.2.3 ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’

Het stadsvernieuwingsproject heeft op verschillende manieren impact op het ontstaan, de

positie en de ontwikkeling van de (Precaire) Puzzel.

Ten eerste wordt als gevolg van het stadsvernieuwingsproject aan een aantal factoren

voldaan die het ontstaan van de (Precaire) Puzzel naar alle waarschijnlijkheid in de hand

werkten. Enerzijds een uitbouw van het sociaal-culturele veld met middelen die rechtstreeks

of onrechtstreeks via het stadsvernieuwingsproject in de Brugse Poort terecht kwamen.

Daarnaast zorgde ook de instroom van middenklasse(gezinnen), de groep die vnl.

aansluiting vindt bij de (Precaire) Puzzel, gedeeltelijk voor het succes van de (Precaire)

Puzzel. Deze vindt o.a. plaats door de positieve beeldvorming die gecreëerd wordt rond de

Brugse Poort en leven in de stad onder impuls van het Gentse en Vlaamse

stadsvernieuwingsbeleid.

70

Ten tweede betekent ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ ook een belangrijke factor in de

inhoudelijke accenten die de (Precaire) Puzzel legt. Vanuit het perspectief dat

stadsvernieuwingsprojecten te begrijpen zijn als exceptional events (Castells, 1983), komen

vanuit de literatuurstudie en de onderzoeksresultaten een duidelijke overlap van

geadresseerde thematieken naar voor. Zo wordt binnen de (Precaire) Puzzel een grote

nadruk gelegd op discussie over leefbaarheid in de wijk. Dit wordt net als in de logica van het

SIF en het Stedenfonds sterk gekoppeld aan de wijze waarop ruimtes in de wijk worden

ingericht, wie hier op welke manier bij betrokken is (zie supra) en hoe deze ruimtes gebruikt

worden. Het kan hier gaan over de inrichting en het gebruik van publieke ruimte, vb. parken,

straten en pleinen. Het kan echter ook gaan over private ruimte, vb. wat zal de impact zijn

van het feit dat die bepaalde bouwpromotor dat gebouw op die plaats wil ontwikkelen.

Concreet gaat het steeds over de volgende vragen/discussies: op welke manier moeten

(publieke) ruimtes in de Brugse Poort vorm krijgen, aan wie behoort deze ruimte en wie kan

en/of heeft het recht hier mee vorm aan te geven. Deze laatste twee vragen verwijzen naar

het ‘recht op stad’ (Harvey, 2012). Hierbij aansluitend kan een tweede voorbeeld gegeven

worden. In de opzet van de reeks stadsvernieuwingsprojecten in de wijk-na-wijk-aanpak van

de Stad Gent (2001) wordt, in de lijn met de bakens die vanuit het Vlaams Stedenbeleid

worden uitgezet, veel belang gehecht aan het verbinden van participatie- en

inspraaktrajecten aan deze projecten. De focus op deze trajecten, de wijze waarop deze

opgevat worden en het verloop van deze trajecten zorgen ervoor dat participatie in

stadsvernieuwingsprojecten en in het bredere beleid belangrijke zwaartepunten zijn van

discussie binnen de wijk en binnen het sociaal-culturele veld. Hoe deze discussie inhoudelijk

vorm krijgt, werd hierboven reeds aangehaald. Uiteraard zorgen stadsvernieuwingsprojecten

er niet voor dát participatie op de agenda geplaatst wordt. Ze zorgen wel voor concrete

aangrijpingspunten, concrete voorbeelden en ervaringen in de leefwereld van bewoners en

praktijkwerkers die de discussie hierover voeden.

Ten derde rijzen vanuit de discussies binnen de (Precaire) Puzzel fundamentele vragen over

de wijze waarop stedelijk beleid wordt gevoerd en meer bepaald over de centrale rol die

stadsvernieuwingsprojecten hierbij innemen. Deze worden steeds belangrijker in het voeren

van beleid t.a.v. stedelijke problemen (Roberts & Sykes, 2000; Swyngedouw et al., 2002).

Meer bepaald de focus op de territoriale, gebiedsgerichte (o.a. Andersson & Musterd, 2005)

aanpak en vooral de focus op de projectvorm, waarin problemen worden aangepakt, wordt

impliciet en expliciet in vraag gesteld. Hierin staat een sterke nadruk op een

beheersingslogica (Roose, 2006 in Bouverne-De Bie, 2009) centraal, nl. de idee dat

stadsvernieuwing oplossingen biedt voor sociale (en economische) probleemsituaties. Vanuit

deze logica worden vragen opgeworpen in hoeverre stadsvernieuwingsprojecten effectief

71

een antwoord bieden op de noden van waaruit ze zijn opgezet. Dit resulteert in vragen over

de effectiviteit en efficiëntie van stadsvernieuwingsprojecten, de duur van de effecten, hoe

deze effecten moeten gemeten worden, etc. C. Jones en Watkins (1996) merken in dit licht

bv. op, dat beleidsinitiatieven zoals stadsontwikkelingsprojecten vaak te veel toegespitst zijn

op een korte tijdsduur en zich voornamelijk focussen op de ontwikkelingsfase van het

project. Een fysiek-ruimtelijke verandering blijft zichtbaar tot jaren na het project, de

economische en sociale structuren die tijdens het project werden bereikt of opgezet dreigen

snel af te brokkelen. Daarnaast worden ook vragen opgeworpen die deze beheersingslogica

doorkruisen. Hierbij wordt verwezen naar de complexiteit van de problematieken waaraan

deze projecten trachten tegemoet te treden, in een beperkte tijd en op een beperkt

schaalniveau. Er wordt ook verwezen naar ongewenste effecten van

stadsvernieuwingsprojecten, zo wordt vb. verwezen naar de problematiek van gentrificatie en

verdringing (cf. Lees, 2008; Van Bouchaute, 2013). Ten slotte was een veel gehoorde

opmerking bij de respondenten dat het stadsvernieuwingsproject ‘een volledig nieuwe

situatie’ creëerde. Dit werd vnl. gekaderd aan de hand van veranderingen in de publieke

ruimte. Er wordt bv. aangehaald dat de nieuw aangelegde parken op verschillende manieren

worden gebruikt, ook op manieren die door de respondenten niet wenselijke geacht worden,

vb. het plaatsen van afval, de aanwezigheid van hangjongeren, etc. Samengevat gaat het

dus over het zoeken naar manieren hoe met deze nieuwe situaties kan omgegaan worden

en bij uitbreiding het zoeken naar manieren waarop het samenleven in de Brugse Poort vorm

kan krijgen.

8.3 Algemeen besluit

De Brugse Poort kende in de voorbije eeuw een ingrijpende transitie. De wijk groeide uit van

een industriële wijk waarin voornamelijk arbeiders gehuisvest waren naar de erg heterogene

wijk die ze nu is. De wijk bleef echter dens en een groot deel van haar woningvoorraad uit de

industriële periode blijft tot op vandaag in gebruik. De grote diversiteit en de hoge densiteit

zijn kenmerken van stedelijkheid (Wirth, 1938) en dus van stedelijk samenleven. De wijk

krijgt te kampen met verschillende sociale problemen, problemen die samenhangen met

deze grote diversiteit en densiteit, woonproblematieken, armoedeproblematieken,

werkloosheid etc.

Verschillende elementen speelden een belangrijke rol in de transitie die de wijk doormaakte.

Ten eerste bredere mondiale processen zoals o.a. de globalisering (Musterd & Ostendorf,

2013) en de crisis van het fordisme. Ten tweede ontwikkelingen in het Vlaamse stedelijk

72

beleid en de wijze waarop dit beleid zich verhield tot samenleven in de steden. Vlaanderen

kende lange tijd een eerder antistedelijk beleid (De Decker et al., 2005) dat vanuit

verschillende sociale, politieke en economische motieven gericht was op suburbanisatie

(Kesteloot, 1999, 2003). Dit zorgde voor grondige wijzigingen in de wijze waarop mensen

zich verhielden t.o.v. de stad en voor een uitstroom van vnl. de kapitaalkrachtige inwoners uit

de steden. Verschuivingen in het politieke landschap, met name de opmars van het Vlaams

Blok, betekenden een belangrijke impuls voor een omslag in dit beleid (De Decker et al.,

2005; Loopmans, 2002). Het stedelijk beleid in Vlaanderen evolueerde in de richting van een

meer pro-stedelijke houding. Eerst met een focus op armoedebestrijding binnen de steden

onder het SIF, later evolueert dit richting pogingen tot het keren van de stadsvlucht van de

middenklasse en de focus op de stad als motor voor kennisproductie en economische en

culturele meerwaarde, met de oprichting van het Stedenfonds in 2003 (Loopmans, 2007).

Ten derde gaat het over ontwikkelingen binnen de wijk zelf. De meest ingrijpende

ontwikkeling die hier aangehaald kan worden is de sluiting van de fabrieken halverwege de

20ste eeuw waarvan de arbeiders, die de grootste groep van bewoners uitmaakte, afhankelijk

waren voor werkgelegenheid.

Het spreekt voor zich dat bovenstaande ontwikkelingen op deze verschillende niveaus niet

los te zien zijn van elkaar, maar met elkaar verweven zijn en elkaar voortdurend beïnvloeden

(Purcell, 2006). Van cruciaal belang is echter dat verschillende perspectieven mogelijk zijn

om stedelijk samenleven te benaderen. Afhankelijk van dit perspectief worden andere zaken

geproblematiseerd. Deze bepalen mee de wijze waarop beleid gevoerd wordt, maar hebben

ook belangrijke impact op de wijze waarop mensen zich t.o.v. steden verhouden. Deze

bepalen mee de verschillende keuzes van mensen zoals de woonplaats, arbeidsplaats, etc.

Het initiatief de (Precaire) Puzzel, ontstaan en nog steeds actief in de Brugse Poort, stond in

deze masterproef centraal. Meer bepaald werd de vraag gesteld hoe dit initiatief kan

begrepen worden vanuit sociaalagogisch standpunt en op welke manier (het afronden van)

het stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ impact heeft op haar positie. In

deze masterproef werd daarvoor vertrokken vanuit het uitgangspunt dat de (Precaire) Puzzel

het samenleven in de Brugse Poort op een bepaalde manier benadert, bepaalde zaken

problematiseert en van daaruit acties onderneemt binnen de wijk. Hierbij werd speciaal

aandacht besteed aan de wijze waarop het stadsvernieuwingsproject ‘Zuurstof voor de

Brugse Poort’ deze positie, dit perspectief en deze interventies beïnvloedt. Hierbij werd het

stadsvernieuwingsproject beschouwd als een ‘exceptional event’ (Castells, 1983).

73

De woonomgeving werd hierbij gezien als een omgeving waar gedeelde waarden en

betekenissen worden toegekend aan de fysieke ruimte (De Visscher, 2008). Deze

interventies (zowel de acties van de (Precaire) Puzzel, als het stadsvernieuwingsproject)

komen mee tot stand binnen deze wijk, concrete (probleem)situaties in de wijk vormen het

aangrijpingspunt voor interventies (Desmet, 2008). Ze grijpen daarnaast ook in op de

feitelijke relaties tussen mensen en op de gedeelde waarden en betekenissen in deze wijk.

De verkenning van de wijze waarop het stedelijk beleid vorm kreeg en van de transitie die de

Brugse Poort doormaakte (zie eerder in dit besluit) vormden een noodzakelijke achtergrond

voor het voeren van het onderzoek. Deze boden ten eerste de noodzakelijke historische

achtergrond waarbinnen lokale ontwikkelingen in de Brugse Poort zich voordoen. Ten

tweede geven ze ook inzicht in de logica van waaruit sociaal-culturele initiatieven en

stadsvernieuwingsprojecten doelmatig werden en worden ingezet door het beleid, vanuit het

besef van het dubbelkarakter van het sociaal werk (Michielse, 1977 in Piessens, 2008). Drie

vragen werden als startpunt gebruikt voor dit onderzoek. Ten eerste de vraag op welke

manier het sociaal-culturele veld zich ontwikkelde in de Brugse Poort. Ten tweede de vraag

hoe de (Precaire) Puzzel zich binnen dit veld positioneert. Ten derde de vraag op welke

manier het stadsvernieuwingsproject en het beëindigen ervan deze positie beïnvloedt.

Gedurende een hele periode, ongeveer tot halverwege 20ste eeuw, bestond het sociaal-

cultureel veld in de Brugse Poort vnl. uit een sterk verzuild verenigingsleven dat zich

ontwikkeld had tijdens de industriële periode en vnl. gericht was op de arbeiders(jeugd) uit

de Brugse Poort. Dit verzuilde verenigingsleven brokkelde echter gaandeweg af o.i.v. de

suburbanisatie, de sluiting van de fabrieken in de Brugse Poort en de instroom van bewoners

die om verschillende redenen geen aansluiting vonden bij dit klassieke verenigingsleven, bv.

migranten. Een beperkt aantal initiatieven doet vanaf de jaren ’80 haar intrede in de wijk, vb.

initiatieven gericht op migrantenvrouwen, het onafhankelijk buurtwerk dat later opgaat in het

RISO. Gaandeweg wordt ook vanuit de stad, mede onder impuls van het SIF, met de vzw

Armoedebestrijding ingezet op de wijk. ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’, met haar sociaal-

culturele poot, betekent ook opnieuw een impuls voor de uitbouw van het sociaal-culturele

veld. Een constante factor in de activiteiten die het sociaal-cultureel veld ontplooit is de focus

op ‘gemeenschapsvorming op basis van homogeniteit’ (Soenen, 2006). Hierbij wordt vnl.

belang gehecht aan het vormen van gemeenschappen op basis van sterke banden

(Granovetter, 1973). De (Precaire) Puzzel lijkt in het ontplooien van haar activiteiten,

werkgroepen, etc. ook vnl. de focus te leggen op deze vorm van gemeenschapsvorming.

74

In de onderzoeksresultaten, dus in de manier waarop ze zichzelf beschrijven, komt de

(Precaire) Puzzel naar voor als een ‘stedelijke sociale beweging’, d.w.z. een beweging die

vaak erg sterk lokaal georiënteerd is en niet per definitie streeft naar het verwerven van

institutionele macht (Loopmans, 2008; Mayer, 2006). Problemen, ervaringen, vaststellingen

in de Brugse Poort vormen duidelijk het uitgangspunt voor het opzetten van acties en het

uiten van kritiek door de (Precaire) Puzzel. Hier is relatief eenvoudig de link te leggen met

het stadsvernieuwingsproject. De lokale focus zorgt er voor dat een ingrijpende interventie in

de wijk, zoals het stadsvernieuwingsproject, belangrijke thema’s aandraagt. De

geadresseerde sociale problemen en thema’s, de manier van werken, het gevoerde

(stadsvernieuwings)beleid, de hiaten,... in dit project vormen belangrijke discussiepunten en

actiethema’s binnen de (Precaire) Puzzel en bij uitbreiding het volledige sociaal-culturele

veld in de Brugse Poort. Concrete thema’s die hier centraal staan zijn de inrichting van

publieke ruimte, participatie en inspraak, leefbaarheid etc. Dit zijn ook klassieke thema’s die

centraal staan in stedelijke sociale bewegingen (Mayer, 2006).

‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ heeft dus een niet te onderschatten impact op de

ontwikkeling van het sociaal-culturele veld in de Brugse Poort en op de positie van sociaal-

cultureel werkers binnen de (Precaire) Puzzel. Het schiep deels mogelijkheidsvoorwaarden

voor het ontstaan en voortbestaan van het initiatief. Daarnaast is het

stadsvernieuwingsproject ook erg belangrijk voor de thema’s die sociaal-cultureel werkers en

bewoners bezighouden (zie supra). Twee thema’s, twee lijnen van kritiek m.b.t. het

stadsvernieuwingsproject verdienen hier extra aandacht.

Een eerste thema is participatie en inspraak in stadsvernieuwing en bij uitbreiding in het

beleid (van de stad). Hierbij komt vnl. de kritiek aan bod dat in stadsvernieuwingsprojecten

en in het beleid van de stad een methodische benadering van participatie wordt gehanteerd,

waarbij te weinig rekening wordt gehouden met de verschillende rollen en posities die

mensen innemen (De Bie et al., 2012). Een tweede stroom van kritiek is voornamelijk gericht

op het hanteren van de projectvorm die een belangrijke plaats inneemt in de wijze waarop

het Vlaamse stedelijk beleid en het beleid van de Stad Gent vorm krijgen. De tijdelijke inzet

van middelen en mensen op een wijk wordt niet noodzakelijk geproblematiseerd, wel de idee

dat met deze projecten schoon schip is gemaakt met alle sociale problemen in een bepaalde

wijk. Hiermee wordt enerzijds verwezen naar de discussie over de effectiviteit van tijdelijke

gebiedsgerichte interventies (Andersson & Musterd, 2005) en naar het verschuiven van

sociale problemen naar andere wijken, bv. als gevolg van gentrificatie (cf. Uitermark et al.,

2007). Anderzijds vertrekt deze kritiek ook vanuit het uitgangspunt dat ook na het

stadsvernieuwingsproject een blijvende nood is aan samenlevingsopbouw.

75

Zowel de (Precaire) Puzzel als ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’ kunnen in die zin gezien

worden als momenten of platformen voor samenlevingsopbouw. Waarbij bewogen wordt

tussen “enerzijds ‘de gemeenschap zoals ze is’ (met kennis over de feitelijke

machtsverhoudingen en de verschillende sociale, culturele en historische betekenissen die in

de gemeenschap zijn besloten) en de gemeenschap zoals ze ‘kan zijn’ ” (Bouverne-De Bie &

De Visscher, 2008). De rol van het sociaal werk ligt dan voor een belangrijk deel in het

openhouden en “ondersteunen van de democratische discussie over de transformatie van

private problemen in publieke kwesties” (Bouverne-De Bie, Roose, Coussée, & Bradt, 2014,

p. 50). Aangezien dit een voortdurende zoektocht is, impliceert dit meteen ook dat sociaal-

cultureel werkers voortdurend hun eigen handelen en referentiekaders in vraag moeten

blijven stellen en voortdurend verantwoording moeten blijven afleggen voor hun interventies.

8.4 Beperkingen van het onderzoek en suggesties voor verder onderzoek

In het kader van het onderzoek werd bij de selectie van de respondenten gefocust op het

interviewen van mensen die - hoewel de meesten dit in hun vrije tijd doen - direct of indirect

via hun job bij de (Precaire) Puzzel betrokken zijn of waren. Hoewel ook bewoners

geïnterviewd werden die reeds betrokken waren bij bepaalde acties of werkgroepen van de

(Precaire) Puzzel, worden de verschillende motivaties om als bewoner betrokken te zijn bij

dit initiatief niet belicht. Het tijdsbestek voor dit onderzoek was echter te beperkt om zowel

het perspectief van sociaal-cultureel werkers als de verschillende perspectieven van de

bewoners in kaart te brengen. Het vergroten (van de diversiteit) van de groep van

geïnterviewde bewoners in de Brugse Poort zou mogelijks meerwaarde kunnen bieden.

Daarnaast is de analyse van de onderzoeksresultaten uiteraard gebaseerd op de

interpretatie van het onderzoeksmateriaal door de onderzoeker (Boeije, 2005; Maso &

Smaling, 1998). Dit hangt samen met de eigenheid van de aard van het onderzoek. Hierbij is

het niet onmogelijk dat hier of daar misverstanden of interpretatiefouten in de analyse van

het verzamelde materiaal sluipen. Om deze zo veel mogelijk te vermijden werd tijdens de

interviews, waar dit nodig geacht werd, teruggekoppeld, geparafraseerd, om extra

verduidelijking gevraagd, etc.

Literatuur waarbij sociaal-(ped)agogisch perspectieven worden ontwikkeld op

stadsvernieuwing is beperkt voorhanden, hier kan bv. wel verwezen worden naar De

Visscher et al. (2013). Hier ligt zeker voer voor verdere theorievorming en verder onderzoek.

Ook in (sociale) kennisontwikkeling over de effecten van stadsvernieuwing bestaat nog

76

marge, net als bij onderzoek naar de wijze waarop stadsvernieuwingsprojecten kunnen

dienen als platform voor discussie over op welke manier het samenleven, de stad, de buurt

vorm kan krijgen., zonder dit bv. in rigide structuren te gieten. Dit is een blijvend zoekproces.

Uit de interviews kwam naar voor dat bij stadsvernieuwingsprojecten in andere Gentse

stadswijken, bv. Ledeberg, bijna volledig op voorhand is/werd uitgestippeld voor welke

thema’s en discussies sociaal-culturele actoren die actief zijn in de buurt aan tafel worden

gevraagd. Bij de eerste stadsvernieuwingsprojecten in de wijk-na-wijk-aanpak van het

Gentse stadsvernieuwingsbeleid, o.a. ‘Zuurstof voor de Brugse Poort’, lijkt de samenwerking

tussen verschillende sociaal-culturele actoren binnen de wijk spontaner ontstaan. Als echter

vooraf wordt bepaald op welke manier en over welke thema’s deze discussies worden

gevoerd, kan de vraag gesteld worden of deze structuren niet verworden tot praktijken die

hun politieke aansturing verliezen, cf. ‘gesedimenteerde praktijken’ (Mouffe, 2005 in De Bie

et al., 2012)

Voor meer informatie over de geschiedenis van het sociaal-culturele werk in de Brugse Poort

kan men terecht in het Amsab-Instituut voor Sociale Geschiedenis het kennis- en

erfgoedcentrum van sociaal, humanitair en ecologisch geëngageerde bewegingen, te Gent.

Interessant zijn het archief van El Ele (zie eerder in deze thesis) en het archief van

Samenlevingsopbouw Gent, dat echter nog niet beschikbaar was tijdens het schrijven van dit

deze masterproef.

77

9 Referenties Abrams, L. (2010). Oral history theory. New York: Routledge. Andersen, H. T., & van Kempen, R. (2003). New trends in urban policies in Europe: evidence

from the Netherlands and Denmark. Cities, 20(2), 77-86. Andersson, R., & Musterd, S. (2005). Area-based policies: A critical appraisal. Tijdschrift

Voor Economische En Sociale Geografie, 96(4), 377-389. Baelus, J. (1996). De wijk, ruimte bij uitstek voor (stads)ontwikkeling. In P. De Decker, B.

Hubeau & S. Nieuwinckel (Eds.), In de ban van stad en wijk (pp. 63-78). Berchem: EPO.

Baert, H., De Bie, M., Desmet, A., Hellinckx, L., & Verbeke, L. (1999). Handboek samenlevingsopbouw in Vlaanderen. Brugge: Die Keure.

Beck, U. (1992). Risk society. Towards a New Modernity. London: Sage Publications. Belgisch Staatsblad. (2003). Decreet tot vaststelling van de regels inzake de werking en de

verdeling van het Vlaams Stedenfonds. Geraadpleegd op 8/07/2015, via http://www.codex.vlaanderen.be/Portals/Codex/documenten/1010515.html

Biesta, G. (2014). Learning in public places: Civic learning for the twenty-first century. In G. Biesta, M. De Bie & D. Wildemeersch (Eds.), Civic Learning, Democratic Citizenship and the Public Sphere (pp. 1-11). Dordrecht: Springer Netherlands.

Boeije, H. (2005). Analyseren in kwalitatief onderzoek : denken en doen. Amsterdam: Boom. Bolt, G., Phillips, D., & Van Kempen, R. (2010). Housing Policy, (De)segregation and Social

Mixing: An International Perspective. Housing Studies, 25(2), 129-135. Boudry, L., Cabus, P., Corijn, E., De Rynck, F., Kesteloot, C., & Loeckx, A. (2003). De eeuw

van de stad. Witboek. Over stadsrepublieken en rastersteden. Brugge: Die Keure. Bouverne-De Bie, M. (2007). Sociale agogiek. Gent: Academia Press. Bouverne-De Bie, M. (2009). Armoede en armoedebestrijding: de strijd om een

probleemdefinitie. In K. De Boyser, C. Dewilde & D. Dierckx (Eds.), Naar het middelpunt van de marge : reflecties over 40 jaar armoedeonderzoek en -beleid (pp. 25-37). Leuven: Acco.

Bouverne-De Bie, M., & De Visscher, S. (2008). Participatie: een sleutelbegrip in de samenlevingsopbouw. In A. Desmet, H. Baert, M. Bouverne-De Bie & L. Verbeke (Eds.), Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen (pp. 41-55). Brugge: Die Keure.

Bouverne-De Bie, M., Roose, R., Coussée, F., & Bradt, L. (2014). Learning democracy in social work. In G. Biesta, M. De Bie & D. Wildemeersch (Eds.), Civic Learning, Democratic Citizenship and the Public Sphere (pp. 43-55). Dordrecht: Springer Netherlands.

Braun, V., & Clarke, V. (2006). Using thematic analysis in psychology. Qualitative Research in Psychology, 3(2), 77-101.

Canon Sociaal Werk. (s.d.). Rerum Novarum 1891 - Charter van Quaregnon 1894. Geraadpleegd op 09/04/2015, via http://www.canonsociaalwerk.eu/be/details.php?cps=13&canon_id=111

Castells, M. (1983). The city and the grassroots. London: Edward Arnold. Castells, M. (1989). The informational city: information, technology, economic restructuring,

and the urban-regional process. Oxford: Basil Blackwell. Creve, P. (2014). Cherchez la femme. Het archief van El Ele. Brood & Rozen, 1, 62-65. De Bie, M., Oosterlynck, S., & De Blust, S. (2012). Participatie, ontwerp en toe-eigening in

een democratische stadsvernieuwing. In V. Els, M. Bruno De & L. André (Eds.), Stadsvernieuwingsprojecten in Vlaanderen (2002-2011) : een eigenzinnige praktijk in Europees perspectief (pp. 29–33). Brussel: ASP nv.

De Burghgraeve, P., Corijn, E., & Verbraeken, P. (2000). Vlaanderen: wat we zelf doen, doen we beter niet. Een discussietekst. Oikos, 16(4).

De Coninck, M., & Vandenberghe, J. (1996). Het sociaal impulsfonds. Een instrument voor het stedelijk beleid. Brussel: Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap,.

78

De Decker, P., Kesteloot, C., De Maesschalck, F., & Vranken, J. (2005). Revitalizing the city in an anti-urban context: Extreme right and the rise of urban policies in Flanders, Belgium. International Journal of Urban and Regional Research, 29(1), 152-171.

De Puzzel. (s.d.-a). Het charter van de Brugse Poort. Geraadpleegd op http://puzzelbrugsepoort.blogspot.be/

De Puzzel. (s.d.-b). Hoe het begon... Geraadpleegd op http://puzzelbrugsepoort.blogspot.be/

De Visscher, S. (2008). De sociaal-pedagogische betekenis van de woonomgeving. (Dissertatie), Universiteit Gent, Gent.

De Visscher, S., De Brauwere, G., & Verschelden, G. (2013). Stadswijk in verandering. Lezen tussen stenen en mensen. Gent: Academia Press.

Debruyne, P., & Oosterlynck, S. (2011). Samen de stad heropbouwen? Kansen en valkuilen voor sociaal-cultureel werkers in lokale stadsontwikkelingscoalities. In F. Cockx, H. De Blende, G. Gehre, V. d. E. Gie & G. Verschelden (Eds.), Wissels. Handboek Sociaal-Cultureel Werken met volwassenen. (pp. 456-477). Gent: Academia Press.

Desmet, A. (2008). Werken aan de samenleving: een sociaal-agogische invalshoek. In A. Desmet, H. Baert, M. Bouverne-De Bie & L. Verbeke (Eds.), Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen (pp. 5-21). Brugge: Die Keure.

Devolder, S., Block, T., & Paredis, E. (2013). Vergelijkend evaluatiekader voor duurzame stadsprojecten. Gent: Steunpunt Trado.

Dezeure, K., Van Assche, J., De Rynck, F., Reynaert, H., Wayenberg, E., Steyvers, K., & Ackaert, J. (2009). Burgerparticipatie in Gent. Een overzicht van de evolutie van participatie-arrangementen (1977-2009): Bestuurlijke organisatie Vlaanderen.

Edwards, C. (2009). Regeneration works? Disabled people and area-based urban renewal. Critical Social Policy, 29(4), 613-633.

Faro. (s.d.). Wat is mondelinge geschiedenis? - Vlaams steunpunt roerend en immaterieel cultureel-erfgoed. Geraadpleegd op 30/06/2015, via http://www.faronet.be/dossier/mondelinge-geschiedenis/wat-is-mondelinge-geschiedenis

Fixatief. (s.d.). La Société La Lys. Geschiedenis van de Brugse Poort en de 'Grote Lys' Geraadpleegd op 16/12/2014, via http://www.fixatief.be/lalys/lalys.htm

Given, L. M. (2008). The Sage encylopedia of qualitative research methods. London: Sage Publications inc.

Glesne, C. (2011). Prestudy tasks: Doing what is good for you. In G. Van Hove & L. Claes (Eds.), Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about useful Strategies and Tools (pp. 1-37). Edinburgh: Pearson Education Limited.

Goossens, C., & Van Gorp, A. (2015). The myth of the Phoenix: How the encounter with the immigrant child shaped progressive education., 1-18.

Granovetter, M. S. (1973). The strenght of Weak Ties. American Journal of Sociology, 78(6), 1360-1380.

Groth, J., & Corijn, E. (2005). Reclaiming urbanity: Indeterminate spaces, informal actors and urban agenda setting. Urban Studies, 42(3), 503-526.

Harvey, D. (2008). The right to the city. New Left Review, 53, 23–40. Harvey, D. (2012). Rebel cities. London: Verso. Hilgartner, S., & Bosk, C. L. (1988). The Rise and Fall of Social-Problems - a Public Arenas

Model. American Journal of Sociology, 94(1), 53-78. Howitt, D. (2011a). Data transcription methods. In G. Van Hove & L. Claes (Eds.), Qualitative

Research and Educational Sciences: A Reader about useful Strategies and Tools (pp. 1-37). Edinburgh: Pearson Education Limited.

Howitt, D. (2011b). Qualitative interviewing. In G. Van Hove & L. Claes (Eds.), Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about useful Strategies and Tools (pp. 77-109). Edinburgh: Pearson Education Limited.

Howitt, D. (2011c). Thematic analysis. In G. Van Hove & L. Claes (Eds.), Qualitative Research and Educational Sciences: A Reader about useful Strategies and Tools (pp. 179-203). Edinburgh: Pearson Education Limited.

79

IFSW. (s.d.). Global definition of social work. Geraadpleegd op 20/06/2015, via http://ifsw.org/get-involved/global-definition-of-social-work/

Jamrozik, A., & Nocella, L. (1998). The sociology of social problems. Cambridge: Cambridgge University Press.

Jones, C., & Watkins, C. (1996). Urban regeneration and sustainable markets. Urban Studies, 33(7), 1129-1140.

Jones, P. S. (2002). Urban Regeneration’s Poisoned Chalice: Is There an Impasse in (Community) Participation-based Policy? Urban Studies, 40(3), 581-601.

Kesteloot, C. (1999). Stedelijkheid in Vlaanderen: een nieuwe politieke inzet. Vlaams Marxistisch Tijdschrift, 4(19).

Kesteloot, C. (2003). Verstedelijking in Vlaanderen: problemen, kansen en uitdagingen voor het beleid in de 21e eeuw. . In F. De Rynck (Ed.), De eeuw van de stad. Over stadsrepublieken en rastersteden. Voorstudies (pp. 1-39). Brugge: Die Keure.

Lawy, R., & Biesta, G. (2006). Citizenship-as-Practice: The Educational Implications of an Inclusive and Relational Understanding of Citizenship. British Journal of Educational Studies, 54(1), 34-50.

Lees, L. (2008). Gentrification and social mixing: Towards an inclusive urban renaissance? Urban Studies, 45(12), 2449-2470.

Loopmans, M. (2002). From hero to zero. Armen en stedelijk beleid in Vlaanderen. Ruimte & Planning, 22(1), 39-49.

Loopmans, M. (2007). From SIF to City Fund: a new direction for urban policy in Flanders, Belgium. Journal of Housing and the Built Environment, 22(2), 215-225.

Loopmans, M. (2008). Samenlevingsopbouw en sociale bewegingen. In A. Desmet, H. Baert, M. Bouverne-De Bie & L. Verbeke (Eds.), Handboek Samenlevingsopbouw in Vlaanderen (pp. 407-420). Brugge: Die Keure.

Loopmans, M., Uitermark, J., & De Maesschalck, F. (2003). Against all odds: poor people jumping scales and the development of an urban policy in Flanders, Belgium. Belgeo, 2(3), 243-258.

Lorenz, W. (2008). Paradigms and politics: understanding methods paradigms in an historical context: The case of social pedagogy. British Journal of Social Work, 38, 625-644.

Maso, I., & Smaling, A. (1998). Kwalitatief onderzoek: praktijk en theorie. Amsterdam: Boom. Mayer, M. (2003). The onward sweep of social capital: Causes and consequences for

understanding cities, communities and urban movements. International Journal of Urban and Regional Research, 27(1), 110-+.

Mayer, M. (2006). Manuel Castells’ The city and the grassroots. International Journal of Urban and Regional Research, 30(1), 202-206.

Meert, H. (2008). Leefbare stedelijke wijken: uitdagingen en valkuilen voor het opbouwwerk Mens, maatschappij en ruimte (pp. 159-180). Antwerpen: EPO.

Musterd, S., & Ostendorf, W. (2008). Integrated urban renewal in The Netherlands: a critical appraisal. Urban Research & Practice, 1(1), 78-92.

Musterd, S., & Ostendorf, W. (2013). Segregation, polarisation and social exclusion in metropolitan areas. In S. Musterd & W. Ostendorf (Eds.), Urban segregation and the welfare state: Inequality and exclusion in Western cities (pp. 292). London - New York: Routledge.

Nero & Stramien. (2000). Eindrapport Stadsontwerp Westsector. Oosterlynck, S., & Debruyne, P. (2010). De strijd voor een stad op mensenmaat in Gent. Het

Pandinistisch Verblijvingsfront en de herwaardering van de stad als woonomgeving. Brood & Rozen, 3, 24-41.

Perks, R., & Thomson, A. (1998). The oral history reader. London: Routledge. Piessens, A. (2008). De grammatica van het welzijnswerk. Gent: Academia Press. Portelli, A. (1991). What makes oral history different. In R. Perks & A. Thomson (Eds.), The

oral history reader (pp. 63-74). London: Routledge. Purcell, M. (2006). Urban democracy and the local trap. Urban Studies, 43(11), 1921-1941.

80

Putnam, R. (1995). Bowling alone: America's declining social capital. Journal of Democracy, 65-78.

Roberts, P. (2000). The evolution, definition and purpose of urban regeneration. In P. Roberts & H. Sykes (Eds.), Urban regeneration. A handbook (pp. 9-37). London: Sage Publications.

Roberts, P., & Sykes, H. (2000). Current challenges and future prospects. In P. Roberts & H. Sykes (Eds.), Urban regeneration. A handbook (pp. 295-316). London: Sage Publications.

Roose, R., Roets, G., & Bouverne-De Bie, M. (2012). Irony and social work: In search of the Happy Sisyphus. British Journal of Social Work, 42(8), 1592-1607.

Smits, W. (2000). Maatschappelijke participatie van vrouwen in Vlaanderen. Ethiek & Maatschappij, 3(2), 80-102.

Soenen, R. (2006). Het kleine ontmoeten. Over het sociale karakter van de stad. Antwerpen - Apeldoorn: Garant-Uitgevers n.v.

Stad Gent. (2001). Bestuursakkoord 2001-2006. Gent kiest voor morgen. Gent. Stad Gent. (2003a). Ruimtelijk structuurplan Gent. Informatief gedeelte. Gent: Dienst

Stedenbouw en Ruimtelijke Planning,. Stad Gent. (2003b). Ruimtelijk structuurplan Gent. Richtinggevend gedeelte. Gent: Dienst

stedenbouw en ruimtelijke planning,. Stad Gent. (2012a). Brochure Zuurstof voor de Brugse Poort (pp. 3-27). Gent. Stad Gent. (2012b). Vernieuwend verbeteren. Gent en het Vlaams Stadsvernieuwingsfonds.

Departement Strategie en Coördinatie. Afdeling Beleid, Internationaal en Subsidies. Stad Gent. (2013). Wijkmonitor. Wijkfiche Brugse Poort - Rooigem. Geraadpleegd op

http://gent.buurtmonitor.be/quickstep/QsBasic.aspx. Stad Gent. (2014). Geschiedenis van Brugse Poort - Rooigem. Geraadpleegd op 25

november, 2014, via https://www.gent.be/brugse-poort-rooigem/over-de-wijk/geschiedenis-van-brugse-poort-rooigem

Swyngedouw, E. (2004). Globalisation or ‘glocalisation’? Networks, territories and rescaling. Cambridge Review of International Affairs, 17(1), 25-48.

Swyngedouw, E., Moulaert, F., & Rodriguez, A. (2002). Neoliberal urbanization in Europe: Large-scale urban development projects and the New Urban Policy. Antipode, 34(3), 542-577.

Uitermark, J. (2004). Uitdagingen voor een pro-stedelijk beleid in anti-stedelijk Vlaanderen. Ruimte & Planning, 62-72.

Uitermark, J., Duyvendak, J. W., & Kleinhans, R. (2007). Gentrification as a governmental strategy: social control and social cohesion in Hoogvliet, Rotterdam. Environment and Planning A, 39(1), 125-141.

Van Bouchaute, B. (2013). Gentrificatie als strategie van stadsvernieuwing? Gent: Academia Press en Vakgroep Politieke Wetenschappen Universiteit Gent.

Verschelden, G., De Visscher, S., & De Brauwere, G. (s.d.). Sociaal-cultureel werk in de stad. Over stedelijke verwarring en ambivalentie, en de rol van sociaal-cultureel werk.

Vlaamse Codex. (2007). Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de subsidiëring van stadsvernieuwingsprojecten. Geraadpleegd op 13/07/2015, via http://codex.vlaanderen.be/Portals/Codex/documenten/1015725.html

Wirth, L. (1938). Urbanism as a way of life. American Journal of Sociology, 44(1), 1-24.

81

10 Bijlages

10.1 Kaarten: Brugse Poort

N

82

Kaart 1

: Bru

gse Po

ort (G

oo

gle Inc., 2

01

5a; b

ewerkt)

Kaart 2

: Bru

gse Po

ort t.o

.v. Ge

nts stad

scentru

m (G

oo

gle Inc., 2

01

5b

; bew

erkt)

N

83

10.2 Charter voor de Brugse Poort (De Puzzel, s.d.-a)

CHARTER VOOR

DE BRUGSE POORT

SAMEN SOLIDAIR!

INTENTIEVERKLARING

De Brugse Poort, waar wij allemaal wonen, werken en leven, is een buurt waar heel veel

gebeurt, leeft en bruist. Maar de Brugse Poort is ook een wijk waar ondanks de jarenlange

inspanningen van velen de precaire leefomstandigheden verder blijven woekeren. De

Brugse Poort kan en mag niet naast die blijvende precariteit kijken. Het Charter voor de

Brugse Poort ontstond vanuit het overleg tussen terreinwerkers. Dat werd georganiseerd onder

de naam ‘Precaire Puzzel’ in de nasleep van de Lijn 3 tentoonstelling. Het Charter bevat een

opsomming van intenties die de ondertekenaars – organisaties, diensten en buurtbewoners

actief in de Brugse Poort – in samenwerking met elkaar willen realiseren om iets te doen aan

die problemen.

Het ultieme doel van het Charter is het creëren van een solidaire buurt. Die solidariteit is

niet louter een zaak van goede bedoelingen. Door concreet actie te ondernemen om iets te

doen aan de precaire situaties in de buurt willen we een gedeelde verantwoordelijkheid

creëren voor de buurt waarin wij wonen, leven en werken. Door gedeelde

verantwoordelijkheid te nemen voor de Brugse Poort overstijgen wij verschillen in leeftijd,

geslacht, etnische afkomst en socio-economische positie die in het dagelijks leven zo dikwijls

aanleiding geven voor irritatie, onbegrip en soms zelfs conflicten.

Door de solidaire krachten van bewoners, private en publieke sector te bundelen, krijgen

oplossingen een grotere draagkracht en impact. Daarom roepen we organisaties, diensten en

bewoners uit de Brugse Poort op om dit Charter voor een solidaire wijk mee te

ondertekenen.

CHARTER VOOR DE BRUGSE POORT - DE 10 INTENTIES

1. De Brugse Poort gaat armoede te lijf

Heel veel mensen in de Brugse Poort komen niet rond

2. De Brugse Poort investeert in lokale werkgelegenheid

Te veel mensen vinden hun weg niet naar een zinvolle tewerkstelling

3. De Brugse Poort biedt betaalbare en kwalitatieve huisvesting

Veel mensen moeten een aanzienlijk deel van hun inkomen besteden aan woningen met weinig

comfort

4. De Brugse Poort staat borg voor een transparante,

84

laagdrempelige en kwalitatieve dienstverlening in de wijk

Het gebeurt nog te vaak dat buurtbewoners niet weten waarheen met vragen over

dienstverlening

5. De Brugse Poort streeft naar een gezond leven voor iedereen

Een toegankelijke gezondheidszorg en gezonde levensomstandigheden zijn er niet voor

iedereen

6. De Brugse Poort pakt de drugsproblematiek aan

De druk van dealers en gebruikers op de wijk is te groot

7. De Brugse Poort wordt een verkeersveilige buurt Onder meer op de drukke verkeersassen in de Brugse Poort is de situatie verre van veilig

8. De Brugse Poort is een kind- en jeugdvriendelijke buurt en

wil in het bijzonder haar jongvolwassenen ondersteunen

Te veel jongeren vinden hun eigen plaats niet in de Brugse Poort

9. Samen met iedere Brugse Poorter, denken we na over en

werken we aan een goed nabuurschap en een aangename buurt

Verzuurde reacties ontstaan vaak door te weinig onderlinge contacten

10. De Brugse Poort ziet haar diverse en

multiculturele samenstelling als een rijkdom

De wijk wordt te vaak omschreven als louter en alleen problematisch

ONDERTEKEND DOOR:

11.11.11. Comité Brugse Poort; ACV Brugse Poort/Malem/Rooigem; Al Fath Moskee; Al Markaz At-Tarbawi

Moskeevereniging; Anarchistisch Centrum; Basboot vzw; Bond Moyson - vzw Thuishulp; Bond Moyson - Dienst

Maatschappelijk Werk O-Vl; basisschool de Boomhut; Brede School Brugse Poort, stad Gent; Kinderdagverblijf De Bron,

stad Gent; Buurtbibliotheek Brugse Poort, stad Gent; Buurtcomité BUURTgewoel; Buurtwerk Brugse Poort - Malem, stad

Gent; Centrum voor Ambulante Begeleiding CAB; Chiro Sint-Jan; Circusplaneet vzw; dienst Cultuurparticipatie, stad Gent;

Dekenij Bevrijdingslaan Brugse Poort; Ecofolie vzw; De Eenmaking / El Wahda / Birlesim vzw; Familiezorg Brugse Poort;

basisschool de Feniks, stad Gent; STIBO de Feniks, stad Gent; Fietskeuken vzw; Gebiedsgerichte Werking, stad Gent;

Inloopcentrum Pannestraat - CAW Artevelde; Inloopteam Kind & Preventie; Integratiedienst, stad Gent; Jong vzw - BOP

project; Jong vzw - Gebiedsteam Brugse Poort; regioteamleden consultatiebureau Bevrijdingslaan Kind en Gezin;

basisschool ’t Klimrek; Kinderdagverblijf 't Kriebelhuis, stad Gent; Kringloopwinkel Brugse Poort; Liberale Mutualiteiten;

Welzijnsbureau Brugse Poort - OCMW Gent; basisschool de Octopus, stad Gent; Opre Roma vzw; ouderraad De Feniks;

basisschool 't Pagadderke, stad Gent; STIBO 't Pagadderke, stad Gent; STIBO de Palmboom, stad Gent; Kinderdagverblijf de

Palmboom, stad Gent; Parochie Sint-Jan-Baptist; basisschool het Perenboompje, stad Gent; STIBO het Perenboompje, stad

Gent; basisschool de Piramide, stad Gent; sociaal restaurant Het Poorthuis (Ateljee vzw); Rinia vzw; Samenlevingsopbouw

Gent vzw; Sociale Dienst Brugse Poort vzw; Straathoekwerk Brugse Poort, Stad Gent; Tiens Tiens; VIP-school de Toren van

Babel, stad Gent; Trafiek vzw; Transitie Brugse Poort; Bij' de Vieze Gasten vzw; Vereniging voor Ontwikkeling en

Emancipatie van Moslims (V.O.E.M.) vzw; Wijkgezondheidscentrum Brugse Poort; Woonwinkel Brugse Poort/Rooigem,

stad Gent

85