Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

17
6 7 79,95 NU 65,- 4,34 1.875,- 518,- 2.185,- 2.000,- 1.107,- IN DIT HOOFDSTUK LEER JE wat basisbehoeften en overige behoeften zijn wat een koopbeslissing is en hoe je die neemt wat een consument is wat goederen en diensten zijn hoe je moet budgetteren de redenen om te sparen of te lenen rekenen met procenten en rekenen met dagen, maanden en jaren 1. ALLES TE KOOP? BEKIJK DE FOTO. Als je iets nodig hebt, ga je naar een winkel. a Welke winkels zie je hier? ................................................................................................................................................................. b Welke producten zie je? Kies er vier uit die je graag zou willen hebben. Zet deze producten op de behoeftelijn. c Als je dezelfde vraag stelt aan je docent, geeft deze vast een heel ander antwoord. Waardoor ontstaan deze verschillen in behoeften? ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. d Sommige mensen kopen meer producten dan andere mensen. Waarom? ................................................................................................................................................................. ................................................................................................................................................................. ja nee KIJK 1.399,- 45,12

description

ThiemeMeulenhoff heeft een nieuwe methode voor economie ontwikkeld, 200% economie vmbo. Een actuele en praktische methode waarmee de leerlingen in hun eigen belevingswereld kennis maken met economie. Dit is een voorbeeldhoofdstuk uit het boek 200% economie 2 vmbo-b(k).

Transcript of Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

Page 1: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

6 7

79,95NU 65,-

4,34

1.875,-

518,-

2.185,-

2.000,-

1.107,-

IN DIT HOOFDSTUK LEER JE wat basisbehoeften en overige behoeften zijn wat een koopbeslissing is en hoe je die neemt wat een consument is wat goederen en diensten zijn hoe je moet budgetteren de redenen om te sparen of te lenen rekenen met procenten en rekenen met dagen, maanden en jaren

1. ALLES TE KOOP?

BEKIJK DE FOTO. Als je iets nodig hebt, ga je naar een winkel.

a Welke winkels zie je hier?

.................................................................................................................................................................

b Welke producten zie je? Kies er vier uit die je graag zou willen hebben. Zet deze producten op de behoeftelijn.

c Als je dezelfde vraag stelt aan je docent, geeft deze vast

een heel ander antwoord. Waardoor ontstaan deze verschillen in behoeften?

.................................................................................................................................................................

.................................................................................................................................................................

d Sommige mensen kopen meer producten dan andere mensen. Waarom?

.................................................................................................................................................................

.................................................................................................................................................................

janee

KIJK

1.399,-45,12

Page 2: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

IK KIES ZELF WEL1.1 HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?8 9

LEES

ZOEKOP

Deze consument koopt goederen Deze consument koopt een dienst

1 BEHOEFTEN Zet de woorden op de goede plek. koopbeslissing – behoefte – duurzame consumptiegoederen – consumeren

Simon heeft gespaard voor een computer. Dit is een ..............................................................................................

van hem. Voordat Simon de computer gaat kopen, zoekt hij informatie, zodat hij een

goede .................................................................................................................... kan nemen. Wanneer Simon de computer

koopt, is hij aan het ...................................................................................................................................... Een computer is een

voorbeeld van .............................................................................................................................................................................

2 JOUw BEHOEFTEN a Schrijf twee voorbeelden op van basisbehoeften die jij hebt.

1. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

2. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

b Schrijf twee voorbeelden op van jouw overige behoeften.

1. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

2. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

3 PRIORITEIT Je hebt genoeg geld gespaard voor een computer óf een tweedehands scooter.

Je moet een keuze maken wat je wilt kopen. a Je meeste vrienden hebben al een scooter en willen er zelfs mee op vakantie gaan. Wat heeft dan jouw prioriteit? computer scooter b Je weet dat je na de vakantie veel verslagen moet maken voor school. Wat heeft dan jouw prioriteit? computer scooter c Door te kiezen stel je prioriteiten. Prioriteiten stellen is het vervullen van je basisbehoeften. eerst de behoeften vervullen die jij het belangrijkst vindt. bedenken wat je behoeften zijn.

4 CONSUmENT a Een consument is een klant. Ja / Nee b Een consument verkoopt goederen. Ja / Nee c Een consument let op de prijs en de kwaliteit van een product. Ja / Nee

5 GOEDEREN EN DIENSTEN Hoort het bij goederen of diensten? Trek lijntjes naar het goede woord.

6 GaaT LaNG mEE Kruis de duurzame consumptiegoederen aan.

koelkast rijst computer kraslot winterjas

Iemand die honger heeft, heeft behoefte aan eten. Een behoefte is iets wat je nodig hebt. Je hebt basisbehoeften en overige behoeften. Basisbehoeften heb je nodig om te kunnen leven. Bijvoorbeeld eten, drinken, kleding en een dak boven je hoofd. Je kunt niet zonder. Overige behoeften heb je niet echt nodig. Je kunt zonder of je kunt ze vervangen door iets anders.

Goederen zijn producten die je kunt aan-raken en meenemen. Sommige goederen gaan niet zo lang mee, bijvoorbeeld een blikje frisdrank. Duurzame consumptie-goederen zijn goederen die langer mee gaan, zoals een spelcomputer en een fiets. Soms betaal je iemand als die iets voor je doet. We noemen dat een dienst. De

kapper of de huisarts leveren diensten. Diensten kun je niet meenemen; daar maak je gebruik van.

Een consument is iemand die iets koopt om in zijn behoeften te voorzien. Wanneer een consument iets koopt noem je dat consumeren.

Meestal heb je veel behoeften en maar weinig geld. Omdat je geld maar één keer kunt uitgeven, moet je keuzes maken. Je vervult eerst de behoeften die jij het belangrijkst vindt: je stelt prioriteiten.

Als je iets duurs wilt kopen, zoek je eerst goed naar informatie voordat je een koop beslissing neemt.

GOEDEREN DIENSTEN

fietsenmaker plakt de lekke band

spijkerbroek kopen

reizen met de bus

bellen met je mobiele telefoon

regenkleding kopen

nieuwe buitenband kopen

nieuwe fiets kopen

Page 3: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.1 IK KIES ZELF WEL HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?10 11

ONTDEK

onbe

trou

wba

ar

betr

ouw

baar

5

} 12 3

a=

VRAAG OME HENK

ACTIE!

BEZOEK WINKELS

ktsjing!

BLIJ?

BEHOEFTE

BEKIJK ADVERTENTIES

SPIJT?

t tt

VERGELIJK ONLINE

DENK 7 IS DaT NOU ECHT NODIG? De televisie van Carola is kapot en daarom koopt zij snel een nieuwe. Ze kan niet

zonder een televisie. Johan heeft geen televisie. Hij kijkt niet vaak tv. Hij vindt een televisie niet belangrijk. Voor sommige mensen is een televisie een basisbehoefte.

Vind jij dat ook? Ja / Nee, omdat ......................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

8 GELOOF JE HET zELF? Bilal wil een nieuwe fotocamera kopen. Voordat hij een fotocamera koopt, gaat hij op

zoek naar informatie. Hij vraagt bij vrienden en zoekt op internet. Welke informatie is betrouwbaar?

Als je iets duurs gaat kopen zoals een fotocamera, dan ziet je koopbeslissing er zo uit: behoefte > informatie zoeken > alternatieven bepalen > kiezen > kopen > evalueren

a Is de informatie die je van vrienden krijgt betrouwbaar? Ja / Nee, want

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

b Is de informatie die je in een winkel krijgt betrouwbaar? Ja / Nee, want

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Op welke vier manieren kun je aan betrouwbare informatie komen?

1. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

2. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

3. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

4. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

d Zet de verschillende soorten informatie op de lijn van betrouwbaarheid.

9 BEHOEFTEN Zet consumeren en overige behoeften op de goede plek.

10 CONSUmEREN IN BEELD a Maak een collage over consumeren. Maak de begrippen uit ‘Lees’ met beelden (plaatjes,

foto’s) duidelijk. Je mag tekst toevoegen, maar niet het begrip zelf. Welke vier begrippen gebruik je?

1. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

2. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

3. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

4. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

Gebruik Stappenplan 1: Een collage maken (www.200procent.nl)

b Bekijk elkaars collages. Herken je de begrippen in de andere collages?

WOORDWEB

Page 4: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.1 IK KIES ZELF WEL HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?12 13

Aantal verkochte frikandellen snackbar De Kapsalon 2012

maanden aantal

januari 2200

februari 2000

maart 2100

april 1600

mei 1500

juni 350

juli 100

augustus 1150

september 800

oktober 900

november 800

december 2000

2400

2200

2000

1800

1600

1400

1200

1000

800

600

400

200

0

janu

ari

febr

uari

maa

rtap

rilm

eiju

ni juli

augu

stus

sept

embe

rok

tobe

rno

vem

ber

dece

mbe

r

0,65

1,25

3

1

2

4

5

QUIZ11 HOE KOOP JIJ?

Onderzoek jouw koopgedrag. Het onderzoek bestaat uit vijf vragen.

Omcirkel steeds het antwoord dat het beste bij je past.

Je wilt een Bounty kopen. M&M’s zijn drie halen, twee betalen. Wat doe jij?

a Ik koop een Bounty, dat wilde ik toch?

b Ik koop de M&M’s, ik laat toch geen gratis zakje liggen?

c Ik koop allebei, heb ik toch de aanbieding!

d Ik koop niets, ik heb al geen zin meer.

Je gaat een cadeautje voor de verjaardag van je kleine zusje kopen.

Wat doe je?

a Ik loop alle winkels in en uit en doe dit een paar dagen achter elkaar

voordat ik beslis.

b Ik pluis alle folders na voor goede aanbiedingen.

c Ik laat m’n moeder een cadeau kopen, scheelt weer geld.

d Ik pak mijn oude mobiel in, is mijn zusje vast blij mee.

Je wilt een nieuwe mobiele telefoon voor je verjaardag.

Je ouders willen dat je eerst op onderzoek uit gaat. Wat doe je?

a Ik ga naar een winkel die mobieltjes verkoopt.

b Ik kijk in folders, op internet en in winkels.

c Ik vraag mijn neef, die weet er erg veel van.

d Ik doe niets, ik laat me wel verrassen.

Deze uitspraak past het best bij mij. Aan het einde van de maand:

a heb ik geld te kort.

b heb ik geld over.

c is precies al m’n geld op.

d heb ik net zoveel geld als aan het begin van de maand.

Je hebt de keus uit twee T-shirts. Het ene is van een bekend merk en duur,

het andere is goedkoper en heeft geen merk.

Je hebt precies genoeg geld om het dure shirt te kopen.

a Natuurlijk koop ik het merkshirt, ik ga voor kwaliteit!

b Ik kan niet kiezen en laat ze alle twee hangen.

c Ik koop het goedkope shirt, van het geld dat ik overhoud koop ik nog een riem.

d Ik koop geen nieuw shirt, maar teken zelf wat op een oud shirt, zeker zo origineel.

Bij dit onderzoek naar jouw koopgedrag heb je antwoord gegeven op vijf vragen.

Welke letter komt bij jou het meeste voor? ................................................................................

.............................

Ben je benieuwd naar wat voor kooptype jij bent? Kijk snel achterin het boek.

Daar staat de uitslag.

DOE 12 CONSUmENTENBOND Joost heeft een baantje als krantenbezorger.

Hij wil een nieuwe fiets kopen. Hij heeft genoeg geld gespaard. Nu moet hij kiezen welke fiets hij gaat kopen.

Joost ziet op de website van de Consumentenbond een tabel. Daarin staan de resultaten van een test met stadsfietsen.

a Hoeveel fietsen zijn er getest? .............................................................................................................................................................................

b Wat is het gewicht van de Batavus Allegro? ......................................................................................................................................

c Wat is de duurste fiets? ..................................................................................................................................................................................................

d Hoe is de bediening van de Cumberland? .............................................................................................................................................

e Welke testoordeel krijgt de Giant Adelaide? .....................................................................................................................................

13 wELKE FIETS wORDT HET? a Joost wil dat de fiets als testoordeel ‘goed’ heeft. Welke fiets moet Joost dan kiezen? Batavus Allegro Cumberland Maxwell b Welke fiets moet Joost kopen als hij niet meer dan € 700 wil uitgeven? Giant Melbourne Giant Adelaide Sparta Athena

Joost heeft de Batavus Allegro gekocht. Bij de fietswinkel kostte deze fiets € 694.

c Wat is de prijs volgens de test? ...........................................................................................................................................................................

d Hoeveel euro is Joost goedkoper uit? Schrijf je berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

Bron: Consumentenbond

Page 5: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

IK KOOP VEEL1.2 HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?14 15

DENK

ZOEKOP

HOERA!Elke dag die

boodschappen.

Elke maand de vaste lasten: huur, telefoon, elektra...

Oh nee...Ook dat nog!

.................................................................. .................................................................. .................................................................. ..................................................................

LEES

1 TITELS BIJ DE STRIP Zet de woorden op de goede plek onder de strip hierboven. Kies uit:

vaste lasten uitgaven – dagelijkse uitgaven – incidentele uitgaven – inkomsten

2 KOm JE UIT mET JE GELD? Budgetteren is het vergroten van je inkomsten. verkleinen van je uitgaven. afstemmen van je inkomsten op je uitgaven. afstemmen van je uitgaven op je inkomsten.

3 SOORTEN UITGavEN Trek een lijn naar het goede antwoord.

Dagelijkse uitgave Vaste lasten Incidentele uitgave

4 INKOmSTEN vaN HILmI EN ROBERT

Rekenhulp 4: Rekenen met tijd (weken, maanden, jaren)

Een jaar heeft 12 maanden en 52 weken Bedrag per jaar = bedrag per maand x 12 Bedrag per jaar = bedrag per week x 52

Bedrag per week = (bedrag per maand x 12) : 52 Bedrag per maand = (bedrag per week x 52) : 12

In formule:

Bedrag per maand = bedrag per week x 52

12

Bedrag per week = bedrag per maand x 12

52

Hilmi werkt achter de kassa in de supermarkt. Ze verdient € 1.256 per maand. a Hoeveel verdient Hilmi per week?

Bedrag per week = ............................................ x 12

= .......................................................

52

Haar broer Robert is vakkenvuller in dezelfde supermarkt. Hij verdient € 178 per week. b Hoeveel verdient Robert per maand?

Bedrag per maand = ............................................ x 52

= .......................................................

...........................................

Als je een feest gaat geven, is het handig om eerst in te schatten hoeveel geld dat gaat kosten. Want het is best lastig om uit te komen met je geld. Budgetteren is van tevoren nadenken over hoeveel geld je kunt uitgeven. Je kijkt dan naar hoe-veel geld je binnenkrijgt, je inkomsten, en hoeveel geld je uitgeeft, je uitgaven. Het is handig om een overzicht te maken van al je verwachte inkomsten en verwachte uitgaven.

De meeste mensen hebben drie soorten uitgaven. Dagelijkse uitgaven: Geld dat wordt uitgegeven aan dagelijkse zaken zoals

eten en drinken.Vaste lasten: Uitgaven die je met een vaste regelmaat doet zoals huur, de energie rekening en je telefoonabonne-ment.Incidentele uitgaven: Grote uitgaven die je af en toe doet, vaak reserveer je hier geld voor. Bijvoorbeeld voor een nieuwe koelkast of een mobiele telefoon. Als je een mobiele telefoon koopt, dan weet je dat die ongeveer twee jaar mee-gaat. De telefoon verslijt en de accu werkt minder goed. Omdat je dit vooraf al weet, kun je hier geld voor opzij zetten. Dan heb je na twee jaar genoeg geld gereserveerd om een nieuwe te kopen.

AbONNEmENt

Page 6: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.2 IK KOOP VEEL HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?16 17

5 DE INKOmSTEN vaN SOPHIE Sophie is 22 jaar en werkt als verkoopster. Ze verdient € 255 netto per week. a Hoeveel verdient Sophie per maand? Schrijf je berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

Sophie heeft ook een bijbaantje als model. Daar verdient ze € 240 per jaar mee. b Wat verdient Sophie per maand als model? Schrijf je hele berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Wat zijn de totale inkomsten van Sophie per maand?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

6 DE UITGavEN vaN SOPHIE Sophie huurt een flat voor € 270 per maand. Haar overige vaste lasten zijn € 180 per

maand. Per week is ze gemiddeld € 120 kwijt aan boodschappen. Sophie is dol op kleding en sieraden. Hier geeft ze gemiddeld € 50 per maand aan uit. Ook gaat ze veel uit, dit kost haar € 80 per week. Ze is lid van een sportclub. Dit kost € 30 per maand.

a Wat zijn dagelijkse uitgaven van Sophie? .............................................................................................................................................

b Wat zijn de dagelijkse uitgaven per maand? Schrijf de berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Wat zijn de vaste lasten per maand?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

d Welke incidentele uitgaven heeft Sophie per maand?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

7 HET TEKORT vaN SOPHIE a Maak een overzicht van alle inkomsten en uitgaven van Sophie. Vul de tabel in. Gebruik de bedragen die je hebt berekend bij de opdrachten 5 en 6.

b Reken uit hoeveel geld Sophie per maand te kort komt.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Waarop kan Sophie volgens jou het beste bezuinigen?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

8 BEHOEFTEN EN UITGavEN Zet de begrippen vaste lasten – budgetteren – prioriteiten stellen op de goede plek.

Inkomsten per maand Uitgaven per maand

loon € vaste lasten €

bijbaantje € dagelijkse uitgaven €

incidentele uitgaven €

+ +

totaal € totaal €

WOORDWEB

50,-

Page 7: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.2 IK KOOP VEEL HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?18 19

DOE

ONTDEK 11 INKOmSTEN EN UITGavEN vaN DE FamILIE vaN vELDEN

a Kleur in de tabel de dagelijkse uitgaven geel. b Kleur in de tabel de vaste lasten groen. c Welke bedragen ontvangen ze in januari?

€ ....................................................... + € ....................................................... = € ....................................................... . Schrijf het bedrag in de tabel.

Gebruik Rekenhulp 4: Rekenen met tijd (weken, maanden, jaren)

d Bereken voor iedere maand het bedrag dat wordt ontvangen. Schrijf deze bedragen in de tabel.

e Welke bedragen geeft de familie uit in januari?

€ ....................................................... + € ....................................................... + € ....................................................... = € ....................................................... Schrijf het bedrag in de tabel.

f Bereken voor iedere maand het bedrag dat wordt uitgegeven. Schrijf deze bedragen in de tabel.

9 ONTwERP EN TEKEN Een pictogram is een symbool waaraan je iets kunt herkennen. a Hieronder staan drie pictogrammen. Wat betekenen ze?

1. ........................................................................... 2....................................................................................... 3......................................................................

Er zijn drie soorten uitgaven: dagelijkse uitgaven, vaste lasten en incidentele uitgaven. b Bedenk voor iedere uitgave een pictogram. Teken ze in de vakjes.

10 mETEN IS wETEN

Ruud heeft berekend dat hij deze week € 849,30 heeft uitgegeven. Als hij de stapel kassabonnen en rekeningen bekijkt, dan heeft hij geen goed overzicht van zijn uitgaven. a Kleur de bonnen. Maak de dagelijkse uitgaven geel, de vaste lasten groen en de

incidentele uitgaven rood. b Ruud houdt de bedragen die hij uitgeeft niet goed bij. Zet de bedragen in de tabel.

Dagelijkse uitgaven Vaste lasten Incidentele uitgaven

Dagelijkse uitgaven Vaste lasten Incidentele uitgaven

Bakker: € 12,80

Ontvangsten Uitgaven Tekort Overschot

januari € € € €

februari € € € €

maart € € € €

april € € € €

mei € € € €

juni € € € €

juli € € € €

augustus € € € €

september € € € €

oktober € € € €

november € € € €

december € € € €

Ontvangsten Wanneer Bedrag

salaris iedere maand € 1.500

kinderbijslag januari, april, juli, oktober € 200

vakantiegeld mei € 800

Uitgaven Wanneer Hoeveel

huur iedere maand € 600

huishoudgeld iedere week € 150

energiebedrijf iedere maand € 80

water januari, april, juli, oktober € 350

belastingen november € 300

verzekeringen oktober € 800

Page 8: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

IK WEET WAAROM IK SPAAR1.3 HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?20 21

LEES

DENK

ZOEKOP

1 TITELS BIJ DE STRIP Zet de woorden op de goede plek in de strip. Kies uit: sparen voor de rente – sparen voor een doel – sparen uit voorzorg

2 SPaREN Zet de woorden op de goede plek. Let op: je houdt één woord over.

spaarmotief – doel – vergoeding – rente

Sam stort iedere maand geld op zijn spaarrekening. Van de bank ontvangt hij ...........................

.................................................................... Dat is een ................................................................... van de bank. Veel vrienden van

Sam sparen ook bij de bank, zij hebben allemaal hun eigen ...................................................................................

Iedere maand ontvang je geld en geef je geld uit. Als je geld overhoudt, kun je het op een spaarrekening zetten. Mensen hebben verschillende redenen om te sparen. Dat zijn de spaarmotieven. Sommige mensen sparen voor een bijzondere uitgave, zoals een scooter, computer of rijlessen. Zij sparen voor een doel. Rijke mensen kunnen leven van hun spaargeld. Zij sparen voor de rente. Er zijn ook mensen die sparen uit voorzorg. Zij sparen

voor onverwachte gebeurtenissen en financiële tegenvallers. Bijvoorbeeld als de wasmachine stukgaat.

Het is best lastig om te sparen. Je komt zoveel leuke dingen tegen die je zou willen kopen. Toch is het wel slim om te sparen. En met een hoge rente is het nog aantrekkelijk ook. Want hoe hoger de rente, hoe sneller je spaargeld groeit. Rente is hier de vergoeding die je van een bank krijgt.

3 SPaaRmOTIEvEN Om welke spaarmotieven gaat het?

4 Ga JIJ SPaREN? Als je spaart voor een doel, moet je soms lang sparen.

Waarvoor wil jij sparen? ................................................................................................................................................................................................

Hoe lang moet je daarvoor ongeveer sparen? ...............................................................................................................................

5 HOEvEEL PROCENT? Zoek op hoeveel rente de bank geeft op een spaarrekening. Kijk op internet of ga naar

een bank. De bank geeft ......................... rente.

Rekenhulp 6A: Hoeveel is x % van een getal?

Procent betekent per honderd.

1% = 1

= 0,01 = één honderdste deel

100

TIP: Bij delen door 100 schrijft de komma altijd twee plaatsen naar links. Dus als je 1% wilt uitrekenen, schuift de komma twee plaatsen naar links.

Hoeveel is 3% van 700? 1. Bereken eerst 1% van het totaal: deel het totale getal door 100

1% van 700 = 700 : 100 of 700

= 7 100

2. Vermenigvuldig deze uitkomst met het getal van het gevraagde percentage. 3. In de som wordt gevraagd naar 3% (dat is 3 x 1%).

Dus vermenigvuldig je 3 x 7 = 21 3% van 700 = 21

Je spaart voor: Sparen voor een doel Sparen uit voorzorg Sparen voor de rente

je trouwdag

reparatiekosten van je scooter

een nieuwe computer

extra inkomsten

als de televisie stukgaat

je vakantie

Page 9: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.3 IK WEET WAAROM IK SPAAR HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?22 23

QUIZ

DOE

ONTDEK

6 HOEvEEL RENTE KRIJGEN zE?

7 SPaREN mOET! Maak een poster. De poster moet de lezer overtuigen om te gaan sparen. Maak een

tekening of gebruik foto’s. Schrijf op de poster drie redenen waarom de lezer zou moeten gaan sparen. Je mag de poster natuurlijk ook met de computer maken. Hang de poster in de klas op. Welke redenen zijn er allemaal bedacht?

8 SImON EN SaSKIa SPaREN Simon en Saskia werken allebei. Elke maand houden ze geld over. Er staat al € 4.000

op hun bankrekening. Hiervan willen ze € 3.000 op een spaarrekening zetten. De bank heeft twee mogelijkheden: internetsparen of internet-extra-sparen.

a Hoe hoog is het rentepercentage op de internetsparen-rekening? ...............................................................

b Hoeveel euro aan rente krijgen ze als ze € 3.000 één jaar op de internetsparen-rekening laten staan? Schrijf je berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Hoe hoog is het rentepercentage op de internet-extra-sparen-rekening? ...........................................

d Hoeveel euro aan rente krijgen ze als ze € 3.000 één jaar op de internet-extra-sparen- rekening laten staan? Geef de berekening.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

e Wat is jouw advies voor Simon en Saskia?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

9 waT vOOR SPaaRDER BEN JIJ?

a Lees elke uitspraak.

Past de uitspraak helemaal bij jou? Kleur dan drie spaarvarkentjes in.

Past de uitspraak een beetje bij jou? Kleur dan twee spaarvarkentjes.

Kleur één spaarvarkentje als de uitspraak helemaal niet bij jou past.

1. Ik bewaar alle tijdschriften die ik koop.

2. Ik heb een verzameling.

3. Ik spaar plaatjes van de supermarkt.

4. Ik bewaar mijn geld thuis in een laatje.

5 . Ik bewaar mijn geld op mijn kamer in een spaarpot.

6. Ik heb een spaarrekening bij een bank.

7. Ik breng al mijn spaargeld zelf naar de bank.

8. Ik spaar via internetbankieren.

9. Aan het eind van de maand heb ik geld over.

10. Als ik iets groots of duurs wil kopen, leg ik daar elke

maand geld voor opzij.

11. Ik heb 50 euro van mijn oma gekregen. Ik zet het geld

meteen op mijn spaarrekening.

b Tel je spaarvarkentjes. Ik heb .................. spaarvarkentjes.

Benieuwd naar wat voor spaarvarken jij bent? Kijk achterin het boek.

Daar staat de uitslag.

c Ben jij een echte spaarder, of doe je er niet aan? Schrijf op waarom je wel

of niet spaart.

..................................................................................

..................................................................................

...........................................................................

..................................................................................

..................................................................................

...........................................................................

..................................................................................

..................................................................................

...........................................................................

Naam Bedrag Rentepercentage Rentebedrag per jaar

Op de bank staat na 1 jaar

Silvia € 750 3% € €

Dina € 500 2,7% € €

Bryant € 9.200 4,2% € €

Oliver € 1.700 3,5% € €

0,65

1,25

Page 10: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

IK DENK NA VOORDAT IK LEEN1.4 HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?24 25

LEES

DENKDie auto wil ik!

...blut... Hoera!! mijn nieuwe auto!

Ik blíjf aflossen en rente betalen!

€€€ ??

Even geen geld, niks kunnen kopen. Naar de bank. Dat gaat lekker makkelijkl! maar uiteindelijk betaal je meer.

ZOEKOP

1 LENEN Vul de ontbrekende woorden in: rente – aflossing – aanschaf van een duurzaam consumptiegoed – leenmotieven –

onverwachte tegenslag op te vangen

Omar en Anne sluiten een lening af om een keuken te kopen. Ze lenen voor de ....................

.................................................................................................................................. Iedere maand moeten ze geld terugbetalen.

Dit noem je de ................................................................... Om het geld te mogen lenen van de bank je moet

ook ................................................................ betalen. Na een jaar gaat de oven kapot. Ze lenen extra bij de

bank. Dit noem je lenen om een .......................................................................................................................................................................

Bij Omar en Anne zijn er nu hebben twee verschillende ...............................................................................................

2 aFLOSSEN EN RENTE a Aflossen is het terugbetalen van het geleende bedrag. Goed / Fout b Rente is de vergoeding die je krijgt voor lenen bij een bank. Goed / Fout

Een leenmotief is een reden om geld te lenen. Er zijn verschillende redenen om geld te lenen. Sommige mensen sluiten een lening af voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed, zoals een auto. Zo’n lening moet een kortere periode hebben, dan de levensduur van het product. Andere mensen lenen geld om onverwachte tegenslagen op te vangen. Bijvoorbeeld voor een autoreparatie waarvoor ze niet hebben gespaard. Verder zijn er nog mensen die rood komen te staan als ze boodschappen

doen. Ze lenen om een tijdelijk tekort aan geld op te vangen. Ze lenen totdat hun salaris wordt bijgeschreven op hun rekening.

Door geld te lenen, kun je opeens meer producten kopen. Daarom is lenen ook zo verleidelijk. Maar lenen kost geld. Je moet behalve de aflossing ook nog rente betalen aan de bank. Rente is hier de ver goeding die je aan de bank betaalt om het geld te mogen lenen. Aflossing is de terugbetaling van het geld dat je geleend hebt. Je betaalt elke maand een beetje terug.

3 LEENmOTIEvEN Om welke leenmotieven gaat het?

4 GEEF TERUG! a Wat heb jij wel eens uitgeleend aan iemand? Ja / Nee b Heb je het ook weer teruggekregen? Ja / Nee c Noem twee dingen die de bank moet afspreken met mensen die geld lenen.

1. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

2. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

5 HOE LaNG? Sommige mensen lenen geld voor de aanschaf van een auto. Een auto gaat gemiddeld 12 jaar mee. a Het is verstandig om een lening voor een auto af te lossen in minder jaren dat de auto meegaat. hetzelfde aantal jaren dat de auto meegaat. meer jaren dan de auto meegaat. b Ik heb voor minder / hetzelfde / meer aantal jaren gekozen omdat ..............................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Als je geld leent voor een huis, betaal je minder rente dan wanneer je geld leent om een

auto te kopen. Waarom? ................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

6 SPaREN OF LENEN? Nina is zestien en heeft haar rijbewijs. Nu wil

ze een scooter. Haar buurmeisje Myrthe is veertien en zij wil later ook een scooter.

Wie heeft gelijk?

Nina, omdat .............................................................................................

....................................................................................................................................

Myrthe, omdat .....................................................................................

....................................................................................................................................

Je leent geld, want: Aanschaf van duurzaam consumptiegoed

Onverwachte tegenslag opvangen

Tijdelijk tekort opvangen

je hebt te veel kleren gekocht in de opruiming

je scooter moet gerepareerd worden

je wilt een nieuwe computer

de televisie is stuk

na de vakantie sta je rood op je bankrekening

de koelkast is stuk gegaan

Het is slim om te lenen voor de aanschaf van een scooter. Dat kost niks extra’s.

Je kunt beter sparen voor een scooter. bij lenen ben je duurder uit.

myrthe Nina

Page 11: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.4 IK DENK NA VOORDAT IK LEEN HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?26 27

ONTDEK

DOE 7 BLOK aaN JE BEEN a Wat zijn twee nadelen van geld lenen?

Je kunt direct over veel geld beschikken.

Je moet rente betalen.

Je moet naast je gewone uitgaven ook nog aflossing betalen.

Het is veilig om geld te lenen. b In het plaatje staat ‘Geld lenen kost geld’. Wat betekent dat?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

8 LENEN Zet de begrippen verwachte inkomsten – lenen – aanschaf duurzaam consumptie-

goed op de goede plek.

9 RECLamE OP DE RaDIO OvER GELD LENEN a Bedenk een radiocommercial over geld lenen. • Je commercial mag positief zijn (Lenen is geweldig, want…). Deze commercial

probeert je te verleiden om geld te lenen. • Je commercial mag ook een waarschuwing zijn (Let op als je geld leent, want…).

Deze commercial moet je aan het denken zetten. b Gebruik de begrippen uit ‘Lees’. Welke vier begrippen gebruik je?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Neem de radiocommercial op. Laat de spotjes horen in de klas. Is de bedoeling van de commercial duidelijk?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

10 DE LENING vaN FLOOR Floor is geslaagd voor haar rijbewijs. Ze wil een auto van zes jaar oud kopen. De auto

kost € 7.000. Ze heeft € 1.500 op haar spaarrekening staan. Floor zegt: “Ik denk dat ik ga lenen om het geld voor die auto bij elkaar te krijgen.”

Floor leent geld voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed. a Waarom lenen mensen geld?

Je kunt direct over veel geld beschikken.

Je moet de lening terugbetalen.

Het is veilig om geld te lenen. Floor gaat naar de bank voor een adviesgesprek. Ze neemt haar laatste bankafschrift

mee.

b Wat voor soort uitgaven zijn de termijnbedragen die Floor betaalt voor gas, water en licht en huur?

dagelijkse uitgaven incidentele uitgaven vaste lasten

De bankier laat haar een tabel zien met termijnbedragen.

c Wat voor soort uitgaven zijn de termijnbedragen die Floor moet gaan betalen?

dagelijkse uitgaven incidentele uitgaven vaste lasten

Leningtabel in euro’s

Te betalen termijnbedragen per maand (wijzigingen voorbehouden)

Leenbedrag 6 mnd 12 mnd 24 mnd 36 mnd 48 mnd 60 mnd

€ 3.000 € 517,86 € 266,75 € 141,42 € 99,85 € 79,21 -

€ 4.000 € 690,48 € 355,66 € 188,56 € 133,13 € 105,62 € 89,27

€ 5.000 € 857,29 € 439,10 € 230,24 € 160,85 € 126,31 € 105,72

€ 6.000 € 1.028,75 € 526,92 € 276,29 € 193,02 € 151,58 € 126,87

€ 7.000 € 1.200,21 € 614,73 € 322,34 € 225,19 € 176,84 € 148,01

€ 8.000 € 1.371,67 € 702,55 € 368,39 € 257,36 € 202,10 € 169,16

€ 9.000 € 1.543,13 € 790,37 € 414,44 € 289,53 € 227,37 € 190,30

€ 10.000 € 1.712,76 € 876,46 € 458,78 € 319,96 € 250,85 € 209,63

verwachte uitgaven

onverwachte tegenslagtijdelijk tekort

tekort?

WOORDWEB

Page 12: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

1.4 IK DENK NA VOORDAT IK LEEN HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?28 29

Floor vult samen met de adviseur het formulier van de bank in. Zo kan ze uitrekenen welk bedrag zij maximaal per maand aan rente en aflossing kan betalen.

Aan levensonderhoud betaalt Floor gemiddeld € 750 per maand. Haar autokosten zijn € 5.400 per jaar.

Gebruik Rekenhulp 4: Rekenen met tijd (weken, maanden, jaren)

d Hoeveel zijn de autokosten per maand? Noteer de formule en vul deze in.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

e Vul het formulier van de bank in.

f Welk bedrag kan Floor maximaal per maand aflossen?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

12 wELKE LENING? Gebruik de Leningtabel uit opdracht 11. Floor wil een lening van € 6.000 afsluiten. Zij wil de lening zo snel mogelijk aflossen. a Wat is de kortst mogelijke tijd om het bedrag af te lossen? .....................................................................................

b Hoeveel betaalt Floor in totaal terug als ze de lening in 60 maanden aflost? 60 x € ...................... = € ...................... c Welk bedrag heeft ze na 60 maanden aan rente betaald? € ..................... - € 6.000 = € ......................

13 FLOOR SLUIT EEN LENING aF Uiteindelijk besluit Floor een persoonlijke lening af te sluiten van € 6.000 met een

looptijd van vier jaar. a Hoe groot is het bedrag dat ze per maand moet aflossen? ........................................................................................

b Hoeveel geld betaalt ze totaal aan de bank in die vier jaar? ....................................................................................

c Welk bedraag betaalt ze totaal aan rente in die vier jaar? .........................................................................................

UITDAGING KWARTET MAKEN EN SPELEN

Je hebt in dit hoofdstuk veel begrippen geleerd. Van die begrippen ga je in een groepje een kwartetspel maken. Het kwartetspel bestaat uit zes thema’s. Ieder thema bestaat uit vier begrippen. Op ieder kaartje staat een omschrijving met een afbeelding van het begrip. Als het kwartet is gemaakt gaan jullie ook kwartetten.

THEma’S BEDENKEN Pak het werkblad met de zes thema’s. Ieder thema heeft zijn eigen kleur. De eerste twee thema’s zijn sparen en lenen. Bedenk samen nog vier the-

ma’s die bij dit hoofdstuk horen.

BEGRIPPEN EN OmSCHRIJvINGEN BEDENKEN Maak samen de kaartjes voor de eerste twee thema’s. Verdeel de andere vier

thema’s in je groepje. Bij ieder thema bedenk je vier begrippen. Je noteert op een blaadje de be-

grippen en de omschrijving. Als je de omschrijving niet meer weet, kijk dan in de begrippenlijst.

aFBEELDINGEN zOEKEN Zoek op internet bij ieder begrip een afbeelding. Of maak zelf foto’s. De af-

beelding moet te maken hebben met het begrip op het kaartje. Print of knip de afbeelding uit.

KwaRTETSPEL maKEN Knip de kaartjes uit het werkblad. Schrijf op ieder kaartje het thema, de vier

begrippen die erbij horen, de omschrijving van één begrip. Plak de plaatjes/foto op van het begrip.

KwaRTETSPEL SPELEN Het kwartspel is af. Jullie kunnen er nu mee spelen. Wissel ook eens met het

kwartetspel van een ander groepje.

STaP 1

STaP 2

STaP 3

STaP 4

STaP 5

Formulier van de bank

Inkomen per maand €

Huur van de woning €

Energiekosten €

Autokosten €

Levensonderhoud €

+

totale uitgaven €

-

Resterend bedrag (maximaal te besteden aan afbetaling)

5.400,-

Page 13: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

HERHALING HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?30 31

1 BEHOEFTEN a Wat is een basisbehoefte?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

b Geef twee voorbeelden van basisbehoeften.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Je kunt niet alles kopen wat je wilt. Dus kies je voor het belangrijkste. In dat geval moet

je ............................................................................................................................. stellen.

d Overige behoeften heb je wel / niet nodig om te kunnen leven.

2 wIE KUN JE vERTROUwEN? a Als je een duur product wilt kopen, is het handig om prijzen te vergelijken in folders en

op internet. Welke drie andere informatiebronnen kun je ook gebruiken?

1. folders

2. internet

3. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

4. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

5. .....................................................................................................................................................................................................................................................................

b Welke van de bovenstaande informatiebronnen kun je het beste vertrouwen? Breng een rangorde aan van hoog naar laag, door ze te plaatsen op het ‘erepodium’.

3 waT DOE JE mET JE GELD? a Je geeft geld uit aan verschillende dingen. Geef bij elke uitgave aan tot welke soort deze behoort.

Gebruik Rekenhulp 4: Rekenen met tijd (weken, maanden, jaren)

b Je betaalt voor het abonnement van je mobiel € 30 per maand. Bereken het bedrag per week. Schrijf je hele som op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Je betaalt aan je sportschool € 30 per periode van vier weken. Bereken het bedrag per jaar. Schrijf je hele som op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

4 BUDGETTEREN Schrijf in je eigen woorden op wat budgetteren is.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

5 EEN NIEUwE TELEFOON a Sommige jongeren sparen voor de aanschaf van een mobiele telefoon. Welk spaarmotief

hebben zij? Zij sparen:

voor een doel / voor de rente / uit voorzorg

b Je kunt het geld dat je nodig hebt voor de aanschaf van een mobieltje gaan sparen of gaan lenen. Wat zou jij doen? Waarom?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Sommige jongeren lenen geld voor de aanschaf van een mobiele telefoon. Welk leenmotief hebben zij? Zij lenen:

voor duurzaam consumptiegoed / voor tijdelijk tekort / voor onverwachte uitgave

d Wat is het voordeel van lenen? En wat is het nadeel?

Voordeel: ...............................................................................................................................................................................................................................................

Nadeel: ....................................................................................................................................................................................................................................................

6 TEKORT aaN GELD Zet de woorden op de goede plek. Kies uit:

rente – vergoeding – terugbetalen – bank – lenen – aflossing

Als je geld gaat ............................................................ van de ............................................., dan moet je regelmatig iets

................................................................. Je moet ................................................ en ................................................... betalen. Rente is de

................................................................................................ die je betaalt aan de bank om het geld te mogen lenen.

erg goed te vertrouwen...............................................................

goed te vertrouwen...............................................................

slecht te vertrouwen...............................................................

een beetje te vertrouwen...............................................................

helemaal niet te vertrouwen...............................................................

Dagelijkse uitgaven Vaste lasten Incidentele uitgaven

zak chips

buitenband voor je fiets

abonnement van je mobiel

brood

Page 14: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

REKENEN HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?32 33

aFRONDEN OP EEN GEHEEL GETaL Kijk naar het eerste cijfer achter de komma. Is het cijfer een 4 of lager, dan rond je naar beneden af: 4,454 wordt 4 Is het cijfer een 5 of hoger, dan rond je naar boven af: 4,555 wordt 5

aFRONDEN OP ééN DECImaaL Kijk naar het tweede cijfer achter de komma. Is het cijfer een 4 of lager, dan rond je naar beneden af: 4,445 wordt 4,4 Is het cijfer een 5 of hoger, dan rond je naar boven af: 4,555 wordt 4,6

aFRONDEN OP TwEE DECImaLEN Kijk naar het derde cijfer achter de komma. Is het cijfer een 4 of lager, dan rond je naar beneden af: 4,454 wordt 4,45 Is het cijfer een 5 of hoger, dan rond je naar boven af: 4,555 wordt 4,56

1 waT wORDT HET? Rond af. Vul de tabel in.

2 PROCENTEN

Gebruik Rekenhulp 6A: Procenten van hele getallen

Vul in. Rond af op één cijfer achter de komma. 5 % van 20 = 10 7 % van 63 = ................................................................

10 % van 20 = ................................................................ 89 % van 256 = ................................................................

100 % van 20 = ................................................................ 50 % van 567 = ................................................................

4 % van 120 = ................................................................ 7,5 % van 1.236 = ................................................................

1 % van 450 = ................................................................ 15,5 % van 3.999 = ................................................................

3 HOEvEEL RENTE KRIJG JE? Chris heeft € 500 op zijn bankrekening staan. Hij krijgt 2% rente per jaar van de bank. a Welk bedrag aan rente krijgt Chris na één jaar van de bank?

1% van 500 = .........................................................................................................................................................................................................................

2% van € 500 = € ............................................................................................................................................................................................................

b Welk bedrag staat er in totaal op de spaarrekening na één jaar?

...................................................................................................................................................................................................................................................................

4 REKENROOSTER Reken uit: hoeveel is 5% van 8? Vul alle vakjes in.

5 REKENEN mET DaGEN, maaNDEN, JaREN

Gebruik Rekenhulp 4: Rekenen met tijd (weken, maanden, jaren)

a Je verdient € 91 per maand. Hoeveel is dat per week? Schrijf de berekening op.

...................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................

Je krijgt ................................... per week.

b Je betaalt € 189 per week. Hoeveel is dat per maand? Schrijf de berekening op.

...................................................................................................................................................................................................................................................................

...................................................................................................................................................................................................................................................................

c Je betaalt € 147 per week. Dat is ................................... per jaar. d Je vaste lasten zijn € 1.547 per maand. Dat is ................................... dat per week. e Het bedrijf ontvangt € 4.641 per jaar. Dat is ................................... dat per week. f Je verdient € 1.183 per maand. Dat is ................................... dat per jaar. g Je betaalt € 231 per maand. Dat is ................................... per jaar. h Je betaalt € 483 per week. Dat is ................................... per maand. i Je betaalt € 3,80 per week. Dat is ................................... per jaar. j Je vaste lasten zijn € 1.283 per jaar. Dat is ................................... per maand.

Geheel getal 1 decimaal 2 decimalen

9,902

921,457

765,321

59,664

1,019

99.891,185

8 10 15 17 33 59 100

5% 0,40

6%

7%

8%

9%

10%

15%

20%

25%

30%

40%

45%

50%

100%

Page 15: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

DIT MOET JE ONTHOUDEN HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?34 35

IN DIT HOOFDSTUK HEB JE GELEERD wat basisbehoeften en overige behoeften zijn wat een koopbeslissing is en hoe je die neemt wat een consument is wat goederen en diensten zijn hoe je moet budgetteren de redenen om te sparen of te lenen rekenen met procenten en rekenen met dagen, maanden en jaren

1.4 IK DENK NA VOORDAt IK LEENaflossing De terugbetaling van het geld dat je hebt geleend.

consumptiegoed Goederen gekocht door een consument.

leenmotieven Redenen om te lenen. 1. Voor de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed. 2. Om onverwachte tegenslagen op te vangen. 3. Om een tijdelijk tekort aan geld op te vangen.

rente De vergoeding die je krijgt als je geld spaart of die je moet betalen als je geld leent.

www.200PROCENT.NL Vul het woordweb over dit hoofdstuk in op www.200procent.nl

BEGRIPPENLIJST

1.1 IK KIES ZELF WELbasisbehoeften Behoeften die noodzakelijk zijn om te overleven zoals eten,

drinken, onderdak en kleding.

behoefte Iets dat iemand nodig heeft of wil hebben.

diensten Tegen betaling iets voor een ander doen. Je maakt er gebruik van.

duurzaam consumptiegoed Consumptiegoederen die langere tijd meegaan.

consument Iemand die goederen of diensten koopt.

consumeren Het kopen van goederen en diensten om in je behoeften te voorzien.

goederen Producten.

koopbeslissing Je zoekt eerst goed naar informatie voordat je iets koopt.

overige behoeften Alle behoeften die geen basisbehoefte zijn, meestal luxe behoeften.

prioriteiten stellen Keuzes maken tussen verschillende behoeften, kiezen wat je het belangrijkste vindt.

1.2 IK KOOP VEELbudgetteren Het afstemmen van je uitgaven op je inkomsten.

dagelijkse uitgaven Het huishoudgeld dat wordt uitgegeven aan dagelijkse zaken zoals eten en schoonmaak.

incidentele uitgaven Meestal hoge uitgaven die je onregelmatig doet. Je moet er geld voor reserveren.

inkomsten Geld dat je binnenkrijgt.

reserveren Geld opzij zetten voor uitgaven in de toekomst.

uitgaven Geld dat je uitgeeft.

vaste lasten Uitgaven die met een vaste regelmaat worden gedaan.

1.3 IK WEEt WAAROm IK SPAARrente De vergoeding die je krijgt als je geld spaart of die je moet betalen

als je geld leent.

sparen Deel van je inkomen bewaren voor de toekomst.

spaarmotieven Redenen om te sparen. 1. Sparen voor een doel. 2. Sparen voor rente. 3. Sparen uit voorzorg.

WOORDWEB

Page 16: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

TEST JEZELF HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?36 37

1 HET OvERzICHT vaN HELEEN Heleen zegt: “Ik maak aan het begin van iedere maand een overzicht van mijn

inkomsten en uitgaven. Dan kan ik tenminste prioriteiten stellen.” a Waarom is het verstandig om zo’n overzicht op te stellen? Omdat je dan kunt zien of je:

een tekort verwacht.

een tekort hebt.

inkomen voldoende is.

de uitgaven kunt betalen. b Je stelt prioriteiten omdat:

basisbehoeften belangrijker zijn dan overige behoeften.

overige behoeften belangrijker zijn dan basisbehoeften.

basisbehoeften even belangrijk zijn als overige behoeften.

2 UITGavEN OP EEN RIJ Streep door wat fout is. Fleur heeft een nieuwe woning. Ze betaalt € 300 huur. Dit zijn dagelijkse uitgaven /

vaste lasten. Ze heeft nieuwe meubels nodig. Om te zien wat ze kan uitgeven, gaat ze budgetteren / geld reserveren. Ze besluit een nieuw bed te kopen. Dit behoort tot de dagelijkse uitgaven / incidentele uitgaven.

3 BaRT zIT KRaP BIJ KaS a Bart komt altijd geld te kort. Zijn vader adviseert hem om zonder bankpasje te winkelen.

Waarom is het voor Bart verstandig om zonder bankpas te winkelen?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

b Bart luistert niet naar zijn vader. Hij leent geld om een spelcomputer te kopen. Zijn moeder zegt: “Zorg dat je de lening aflost voordat de spelcomputer is versleten.”

Waarom is het belangrijk dat Bart de lening aflost voordat de spelcomputer is versleten?

De lening is helemaal terugbetaald als de computer ook niet meer bruikbaar is.

De rente van de lening wordt anders nog hoger.

Je kunt een boete krijgen van de bank. c Bart zegt: “Ik leen dat geld alleen maar om mijn vader dwars te zitten.” Maar zijn

echte leenmotief is natuurlijk de aanschaf van een duurzaam consumptiegoed. Wat is een duurzaam consumptiegoed? Een consumptiegoed

dat duur is.

niet vervuilt.

waar je geld voor leent.

dat lang mee gaat.

4 RESERvEREN Geld reserveren doe je voor:

dagelijkse uitgaven.

vaste lasten.

incidentele uitgaven.

5 UITGavEN Dit zijn de uitgaven van Simone: mobiele telefoon € 300 per jaar kleding € 100 per maand eten € 50 per week huur € 400 per maand a Wat zijn de totale uitgaven van Simone per maand? Schrijf je berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

b Welke uitgaven zijn basisbehoeften?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

c Welke uitgaven zijn overige behoeften?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

6 vERSCHIL IN BEHOEFTEN Suzanne en Merel zijn zussen. Suzanne vertrekt om een wereldreis te maken. Merel is

zwanger. Hun behoeften zijn verschillend. a Noem twee goederen en twee diensten waar je behoefte aan hebt als je op wereldreis gaat. Goederen Diensten

1. ........................................................................................................................ 1. .................................................................................................................................

2. ........................................................................................................................ 2. .................................................................................................................................

b Schrijf twee duurzame consumptiegoederen en twee diensten op waar je behoefte aan hebt als je een baby krijgt.

Duurzame consumptiegoederen Diensten

1. ........................................................................................................................ 1. .................................................................................................................................

2. ........................................................................................................................ 2. .................................................................................................................................

Iemand die op reis gaat, heeft andere behoeften dan iemand die een baby krijgt. c Waar komt dat verschil in behoeften vandaan?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

950,-

Page 17: Proefhoofdstuk 200% economie 2 vmbo-b(k)

TEST JEZELF HOOFDSTUK 1. ALLES TE KOOP?38 39

Je kunt tochook naar de film gaan?

Ik ga echt niet naar

De Hoefslag!

Nee, dat wil ik echt niet. Dat doen ze

allemaal al. Ik wilgraag paardrijden.

Ga dan naar De Hoefslag. Daar kost het maar €9,- per persoon

en patat met frikandel kost maar € 2,50. Dat is veel goedkoper.

Als je dan echt niets anders wilt, moet je maar

een deel zelf betalen. Ook kun je nog wel

wat bezuinigen.

Je verjaardag vieren bij De Roskam!zaterdag: 10.30uurof14.30uurzondag: 11.00uurof15.00uurduur: 2½uurleeftijd: 14t/m16jaardeelname: 6-12personen

Kosteninclusiefpatatmetkroketoffrikandel:t/m8personen€100+voorelkepersoonextra€10zondereten:t/m8personen€84+voorelkepersoonextra€8betaling: naafloopcontantopkantoorkledingadvies: makkelijkzittendevrijetijdskleding

7 BRENDa IS JaRIG a Brenda wil met z’n negenen

gaan paardrijden en eten bij De Roskam.

Hoeveel kost dat?

€ 84

€ 100

€ 110

b De moeder van Brenda wil niet meer dan € 80 aan het feestje van Brenda besteden. Is dat genoeg voor het feestje? Ja / Nee

c Hoeveel komt Brenda te kort voor het feestje?

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

d Hoe kan Brenda bezuinigen?

geen feestje vieren

minder vriendinnen uitnodigen

geld lenen

Brenda en haar moeder spreken af dat Brenda zelf € 30 moet bijdragen in de kosten. Van haar oma krijgt Brenda € 10.

e Heeft Brenda genoeg geld voor het feestje? Ja / Nee. Schrijf je berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

f Wat zou jij doen als je Brenda was: zelf geld bijdragen of ergens op bezuinigen? Leg uit waarom.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

8 aBONNEmENT, PREPaID OF LOS?

Je kiest voor het abonnement bij de Blackberry. a Reken het totaalbedrag uit dat je moet betalen voor de eerste 12 maanden voor

abonnement en aansluitkosten. Schrijf je berekening op.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

Stel dat je een abonnement voor twee jaar afsluit bij de Blackberry. b Reken het totaalbedrag uit dat je dan moet betalen.

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

Stel dat je een prepaid voor twee jaar afsluit bij de Blackberry. c Reken het totaalbedrag uit dat je dan moet betalen (denk aan de aansluitkosten).

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

.............................................................................................................................................................................................................................................................................

Bron: Vodafone, maart 2011