Praktijkrichtlijn Ventilatiesystemen in woningen - optivent.be Praktijkrichtlijn... · Draft 2013...

59
Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 1/59    Praktijkrichtlijn   Ventilatiesystemen in woningen       IWT project OPTIVENT  Draft versie  23/07/2013    

Transcript of Praktijkrichtlijn Ventilatiesystemen in woningen - optivent.be Praktijkrichtlijn... · Draft 2013...

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 1/59

   

Praktijkrichtlijn   

Ventilatiesystemen in woningen       

IWT project OPTIVENT  

Draft versie  23/07/2013 

    

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 2/59

Inhoudstabel 1.  Ontwerp....................................................................................................................... 6 

1.1  Systeemkeuze ...................................................................................................... 6 1.2  Vereiste minimumdebieten ................................................................................. 7 1.3  Ontwerpdebieten ................................................................................................. 8 

1.3.1  Totale toevoer en afvoer in balans ................................................................ 9 1.3.1.1  Bijkomende afvoeren in ruimten zonder (EPB) afvoereisen ................. 9 

1.3.1.2  Afvoerdebieten verhogen in afvoerruimten ......................................... 10 

1.3.1.3  Recirculatie (enkel voor systeem D): .................................................. 10 

1.3.2  Luchtdoorstroming ...................................................................................... 11 1.3.2.1  Balans per ruimte ................................................................................. 11 

1.3.2.2  Aantal doorstroomopeningen in serie .................................................. 12 

1.4  Regelstrategie .................................................................................................... 12 1.4.1  Geen regeling: niet aanbevolen ................................................................... 13 1.4.2  Manuele regeling met meerdere debieten ................................................... 13 1.4.3  Kloksturing ................................................................................................. 15 1.4.4  Geavanceerde regelstrategieën .................................................................... 15 

1.5  Voorlopige keuze van de componenten ............................................................ 16 1.6  Dimensionering en selectie van natuurlijke toevoeropeningen ........................ 16 

1.6.1  Capaciteit .................................................................................................... 16 1.6.2  Producteigenschappen ................................................................................. 17 

1.6.2.1  EPB-eisen op productniveau ............................................................... 17 

1.6.2.2  Zelfregelendheid .................................................................................. 17 

1.6.2.3  Akoestisch comfort .............................................................................. 18 

1.6.2.4  Thermische isolatie .............................................................................. 18 

1.6.2.5  Onderhoudbaarheid ............................................................................. 18 

1.6.2.6  Vraaggestuurde ventilatie .................................................................... 19 

1.6.3  Plaats van natuurlijke toevoeropeningen .................................................... 19 1.6.3.1  EPB-eisen op installatieniveau ............................................................ 19 

1.6.3.2  Plaats van natuurlijke toevoeropeningen ten opzichte van andere luchtafvoeropeningen ............................................................................................ 19 

1.6.3.3  Onderhoudbaarheid ............................................................................. 20 

1.6.3.4  Plaats van natuurlijke toevoeropeningen in de lokalen ....................... 20 

1.7  Dimensionering en selectie van natuurlijke afvoerkanalen en natuurlijke afvoeropeningen ............................................................................................................ 20 

1.7.1  Capaciteit .................................................................................................... 20 1.7.2  Producteigenschappen ................................................................................. 20 

1.7.2.1  EPB-eisen op productniveau ............................................................... 20 

1.7.2.2  Onderhoudbaarheid ............................................................................. 21 

1.7.2.3  Vraaggestuurde ventilatie .................................................................... 21 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 3/59

1.7.3  Ontwerp van afvoerkanalen en afvoeropening in het dak .......................... 21 1.7.3.1  EPB-eisen op installatieniveau ............................................................ 21 

1.7.3.2  Type afvoerkanalen ............................................................................. 21 

1.7.3.3  Afvoeropening in het dak .................................................................... 22 

1.7.3.4  Thermische isolatie en luchtdichtheid ................................................. 22 

1.8  Dimensionering en selectie van de doorstroomopeningen (DO) ...................... 22 1.8.1  Capaciteit .................................................................................................... 22 1.8.2  Producteigenschappen ................................................................................. 23 

1.8.2.1  EPB-eisen op productniveau ............................................................... 23 

1.8.2.2  Akoestisch comfort .............................................................................. 23 

1.9  Ontwerp en dimensionering van het mechanisch distributienetwerk ............... 23 1.9.1  Plaats van de ventilatiegroep ...................................................................... 24 1.9.2  Plaats van de luchttoevoer- en luchtafvoeropeningen ................................ 26 1.9.3  Aantal ventielen per ruimte ......................................................................... 28 1.9.4  Plaats van de ventielen in de ruimten. ........................................................ 28 1.9.5  Keuze en plaats geluidsdempers ................................................................. 30 1.9.6  Isolatie van kanalen ..................................................................................... 30 1.9.7  Voorlopige tekening van het distributienetwerk ......................................... 32 

1.9.7.1  Vertakt netwerk ................................................................................... 33 

1.9.7.2  Collectornetwerk ................................................................................. 38 

1.9.8  Dimensionering ........................................................................................... 40 1.9.8.1  Vertakt netwerk ................................................................................... 40 

1.9.8.2  Collectornetwerk ................................................................................. 41 

1.10  Selectie van de ventilator of ventilatiegroep en definitieve keuze van de componenten ................................................................................................................. 42 

1.10.1  Algemene selectie van de ventilator(en) op basis van het werkingspunt ... 42 1.10.2  Bijkomende criteria voor de selectie van ventilator(en) en ventilatiegroep(en) .................................................................................................... 45 

1.10.2.1  Algemene criteria voor alle ventilator(en) (voor B, C en D) ............... 45 

1.10.2.2  Specifieke criteria voor ventilatiegroepen met warmterecuperatie (enkel D) 45 

2.  Montage – installatie ................................................................................................. 46 2.1  Kanalen voor mechanische ventilatie ............................................................... 46 2.2  Ventilatoren en ventilatiegroepen ..................................................................... 47 2.3  Doorboringen van de gebouwschil ................................................................... 48 2.4  Ventielen voor mechanische ventilatie ............................................................. 48 2.5  Natuurlijke afvoerkanalen en afvoeropeningen ................................................ 49 2.6  Doorstroomopeningen....................................................................................... 49 

3.  Indienststelling en oplevering ................................................................................... 49 3.1  Afstelling van debieten door de installateur ..................................................... 49 

3.1.1  Algemene principes van de afstelling ......................................................... 49 3.1.2  Twee varianten van afstelmethode .............................................................. 50 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 4/59

3.1.3  Stappen van de vereenvoudigde methode ................................................... 51 3.1.3.1  Voorbereiding ...................................................................................... 51 

3.1.3.2  Debietsmeting met regelkleppen in open stand ................................... 51 

3.1.3.3  Afstelling van de trajecten (ventielen) in de juiste volgorde ............... 52 

3.1.3.4  Afstelling van de ventilator ................................................................. 52 

3.1.3.5  Fijne afstellingen ................................................................................. 53 

3.1.3.6  Afstelling van het tweede netwerk (systeem D) .................................. 53 

3.1.3.7  Afstelling van de ventilator(en) bij de andere standen ........................ 54 

3.2  Metingen en zelfcontrole .................................................................................. 54 3.2.1  Algemeen .................................................................................................... 54 3.2.2  Debietsmeting ............................................................................................. 55 3.2.3  Meting van het elektrische opgenomen vermogen ..................................... 56 

3.3  Informatie voor de gebruiker en voor de EPB rapportage (indien van toepassing) .................................................................................................................... 57 

1.  Terminologie en definities ........................................................................................ 59 2.  Basisprincipes van ventilatie..................................................................................... 59 3.  Geëiste debieten ........................................................................................................ 59 4.  Berekening van drukverliezen en dimensioneren van de kanalen ............................ 59 5.  Selectie van de ventilatoren ...................................................................................... 59 6.  Akoestische aspecten van individuele mechanische woningventilatie ..................... 59 7.  Regelstrategie ............................................................................................................ 59 8.  Doeltreffendheid van ventilatie (luchtverdeling) ...................................................... 59 9.  Hygiëne, vervuiling en onderhoud ............................................................................ 59 10.  Methode voor debietafstelling .............................................................................. 59 11.  Debietsmeting ....................................................................................................... 59 12.  Meten van het elektrisch vermogen van ventilatoren ........................................... 59 13.  Intensieve ventilatie .............................................................................................. 59 14.  Inleiding voor gebruikers ...................................................................................... 59 15.  Componenten: type en eigenschappen .................................................................. 59  

   

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 5/59

Voorwoord/inleiding  De  praktijkrichtlijn  ‘Ventilatiesystemen  in woningen’ wil  de  ontwerper  en  installateur van individuele ventilatie‐installaties in woningen stap voor stap begeleiden met behulp van concrete informatie en hulpmiddelen.   De richtlijn bevat 2 grote delen: 

Het stappenplan o In stappen van ontwerp tot indienststelling. o Kort, direct, praktisch o Eenvoudige regels en aanbevelingen 

Aanvullende achtergrondinformatie in thematische bijlagen o Meer gedetailleerde informatie per thema o Verantwoording van de eenvoudige aanbevelingen in het stappenplan 

 Het document is opgesteld op basis van diverse bronnen: regelgeving, binnen‐ en buitenlandse normen, technische referentiedocumenten, artikelen en voordrachten, ervaringen van het WTCB en inbreng van diverse marktspelers: de gebruikersgroep OPTIVENT, beroepsfederaties van installateurs en fabrikanten, architecten. Om voor de lezer een onderscheid te maken tussen wettelijke verplichtingen en andere richtlijnen (die gelden als code voor goede praktijk, maar geen verplichtend karakter hebben) werden de strikt reglementaire aspecten in italic tekst verwerkt (nog niet gedaan in huidige versie). Voor de meest recente informatie over de regelgeving, geldig in het betrokken Gewest, zal de lezer de reglementaire documenten raadplegen.  Het stappenplan kan voor een groot deel, stap voor stap, worden toegepast met behulp van  een  speciaal  hiervoor  ontwikkeld  rekenblad. Met  behulp  van  het  icoontje wordt telkens verwezen naar dit rekenblad. Meer info vind je in bijlage.  Deze praktijkrichtlijn ‘ventilatiesystemen in woningen’ werd opgesteld door het WTCB in het kader van het door het IWT gefinancierde project Optivent (VIS‐CO‐95076).  Deze documenten werden met de grootste zorg opgesteld. Het WTCB kan echter niet aansprakelijk worden gesteld voor de inhoud of voor eventuele schade die door gebruik van deze informatie zou zijn veroorzaakt.   

   

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 6/59

 

Deel I: Praktijkrichtlijn ‐ Stappenplan installateur 1. Ontwerp 

Voor een overzicht van de individuele ventilatie van woningen en de basisprincipes ervan vind je meer informatie in een inleidingsvideo (http://www.wtcb.be/homepage/index.cfm?cat=information&sub=video ) en in bijlage.    

1.1 Systeemkeuze 

In de EPB‐regelgeving onderscheidt men 4 verschillende ventilatiesystemen A, B, C of D. Voor  meer  details  over  de  basisprincipes  van  ventilatie  en  de  types  van ventilatiesystemen, zie bijlage .  Elk  van  deze  systemen  heeft  zijn  voordelen…  en  zijn  beperkingen.  Iedere bouwheer/vrouw  zal  dat  systeem  kiezen  dat  het  best  is  aangepast  aan  zijn/haar specifiek project, met adviezen van de architect en de installateur.  Een overzicht van de voor‐ en nadelen van de verschillende systemen voor verschillende criteria,  zoals  de  luchtkwaliteit,  het  thermisch  comfort,  het  akoestisch  comfort,  de investerings‐ en werkingskosten, het energieverbruik, enz., vind je in de Infofiches 42.2 en 42.3 en in de ventilatiegids.  De  keuze  van  het  type  systeem  is  vaak  een  persoonlijke  keuze  en  zelfs  subjectief aanvoelen van de opdrachtgever en vindt soms al heel vroeg in het bouwproces plaats. Veel andere elementen van het stappenplan voor ventilatie kunnen een invloed hebben op de keuze van het type systeem, in het bijzonder: 

De regelstrategie 

De  ruimte  nodig  voor  de  ventilatiegroep  en  de  kanalen  van  mechanische systemen 

De ruimte nodig voor de natuurlijke afvoerkanalen van systemen A en B. 

De  invloed van de natuurlijke  toevoeropeningen  van  systemen A en C op  vlak van tocht en akoestiek. 

…  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 7/59

1.2 Vereiste minimumdebieten 

Het minimum geëist debiet volgens de EPB‐regelgeving wordt bepaald voor elke ruimte in het beschermde volume van de woning,  in  functie van de vloeroppervlakte en het type ruimte. Dit minimum geëist debiet wordt in tabel 1 aangegeven voor de luchttoevoer en ‐afvoer naargelang het ruimtetype. Meer informatie over vereiste minimumdebieten, vind je in de Infofiches 42.2 en in bijlage.  Tabel 1: Minimum geëist debieten voor de luchttoevoer en –afvoer naargelang het ruimtetype in woningen 

Ruimtetype Oppervlakte van 

de ruimte Luchttoevoer 

Luchtafvoer naar buiten 

‘Droge’ ruimten:       

Slaapkamer, bureau, speel‐ of hobbykamer (of equivalent) 

Minder dan 7 m²  25 m³/h   

Tussen 7 en 20 m²  3.6 m³/h.m²   

Meer dan 20 m²  72 m³/h   

Woonkamer, salon, eetkamer (of equivalent) 

Minder dan 21 m²  75 m³/h   

Tussen 21 en 42 m² 3.6 m³/h.m²   

Meer dan 42 m²  150 m³/h   

‘Natte’ ruimten:       

Toilet  25 m³/h 

Gesloten keuken, badkamer, wasplaats (of equivalent) 

Minder dan 14 m² 50 m³/h 

Tussen 14 en 21 m² 3.6 m³/h.m²

Meer dan 21 m²    75 m³/h 

Open keuken      75 m³/h 

 Opmerking: Er zijn ook eisen voor luchtdoorvoer tussen de ‘droge’ ruimten en de ‘natte’ ruimten. Deze worden verder behandeld in § 1.3.2.  Elke  ruimte  in  het  beschermde  volume  van  de  woning  moet  een  bepaald  functie toegewezen krijgen, bv: 

Een ruimte voor een  ‘home cinema’ moet als droge ruimte beschouwd worden ofwel als bijkomende woonkamer ofwel als hobbykamer. Andere voorbeelden: TV‐kamer,  logeerkamer,  bibliotheek,  hobbyruimte,  atelier  voor  niet‐professioneel gebruik, zonnebankruimte, privé‐fitnessruimte, … 

Een ruimte voor het drogen van kleding moet als natte ruimte aanzien worden. 

Ruimten waarin meerdere ruimtetypes van toepassing zijn, worden ofwel fictief opgedeeld  (vb  woonkamer  en  open  keuken)  ofwel  kunnen  ze  worden samengevoegd (voor meer info, zie bijlage ) 

 Er  kunnen  ook  sommige  ruimten  met  een  bepaalde  functie  maar  zonder  EPB debietseisen,  bv.:  gang  en  (trappen)hal,  bergruimte  (en  zolders  en  kelders  met 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 8/59

bergingsfunctie), dressing, enz. Hoewel niet verplicht, kunnen we  in deze ruimten toch een ontwerpdebiet voorzien, zie verder.  Voor  ruimten  waar  een  verwarmingsketel  is  opgesteld  gelden  speciale  eisen  die afhangen van het type en het vermogen van het toestel. Zie bijlage voor meer details. Voor  andere  speciale  ruimten  zijn  er  soms  andere  eisen  dan  EPB‐eisen,  die  hier  niet besproken worden (bv. liftkokers).  De vloeroppervlakte van een ruimte (m²) wordt berekend door gebruik te maken van de afmetingen  op  het  niveau  van  de  vloer  van  de  ruimte,  met  bijkomende aandachtspunten: 

Voor ruimten, volledig of deels onder een hellend dak of onder een trap, moet je de volledige vloeroppervlakte meerekenen, ook al is de hoogte onvoldoende om recht  te  staan.  De  vloeroppervlakte  onder  ingemaakte  kasten  en  van tussenmuren moet niet worden meegerekend. 

Bij  ruimten  die  zich  over  meerdere  bouwlagen  uitspreiden  (bv.  mezzanine), wordt de totale vloeroppervlakte op alle niveaus meegerekend, met inbegrip van een eventuele trap. 

Voor  open  ruimten  (open  keuken  naast  een  woonkamer,  lofts,  enz.),  kan  je  de oppervlakken berekenen op basis van een  te verantwoorden  fictieve  scheiding  tussen de verschillende ruimtefuncties. (zie ook bijlage)  Meer  informatie over EPB‐eisen voor ventilatie vind  je op http://energie.wtcb.be en  in het bijzonder  in  Infofiche 42.2 met betrekking  tot de eisen voor het ontwerp van het systeem. De  volledige  referenties  naar  de  EPB‐regelgeving  in  elke Gewest,  vind  je  in referentie …. De EPB‐regelgeving verwijst voor een groot deel naar de Belgische norm NBN D 50‐001:1991.  

In  het  rekenblad  kan  je  deze minimum  geëiste  debieten  op  een  eenvoudige manier bepalen na het invoeren van de ruimtetype en de oppervlakte van alle ruimten (in het beschermde volume van de woning) op het tabblad “debieten”. 

 

1.3 Ontwerpdebieten 

Na de berekening van de minimumdebieten worden de ontwerpdebieten vastgelegd voor elke ruimte. Deze liggen eventueel een beetje hoger dan de vereiste minimumdebieten, naar keuze van de installateur: 

Voor ruimten met een vereist minimumdebiet (zie Tabel 1), is het verstandig om een marge van bv. 10% te voorzien (onzekerheid van berekening, afstelling en meting van debiet, afwijking tussen het grondplan en de realiteit, enz.). 

Voor ruimten zonder eisen kunnen we toch een ontwerpdebiet voorzien om verhoogde luchtkwaliteit te verzekeren. 

 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 9/59

We bevelen voor alle systemen aan, maar in het bijzonder voor systeem D met warmterecuperatie, om de toevoer‐ en afvoerdebieten in balans te brengen, op niveau van de woning maar ook op niveau van elke ruimte via doorstroming.  1.3.1 Totale toevoer en afvoer in balans 

Deze balans op gebouwniveau is aanbevolen om volgende redenen: 

Met een systeem D zijn zowel de toevoer als de afvoer mechanisch gecontroleerd. In geval van onbalans veroorzaakt het systeem bijkomende in‐ of exfiltraties door de gebouwschil en dus ook bijkomende warmteverliezen. 

Met systemen C en B is de ventilatie meestal gecontroleerd door het mechanische deel dat een onderdruk (systeem C) of een overdruk (systeem B) creëert in het gebouw. In geval van onbalans, zal het totale natuurlijke debiet (toevoer voor C, afvoer voor B) zich aanpassen aan het totale mechanische debiet. 

Met een systeem A is de thermische trek een van de grootste drijvende krachten van het systeem. In geval van onbalans, zal de laagste van de 2 waarden van de totale capaciteit voor toevoer en voor afvoer bepalend worden. 

 In de meest woningen is het totale vereiste minimum debiet groter voor toevoer dan voor afvoer. Er zijn meerdere praktische oplossingen om deze balans te bereiken, met voordelen en nadelen zoals beschreven hieronder.  Aandachtspunt: Deze balans van de ontwerpdebieten moet ook gegarandeerd blijven bij de regeling van het systeem naar lagere debieten tijdens het gebruik (zie 1.4).  

In  het  rekenblad  kan  je  de  gekozen  ontwerpdebieten  invoegen  voor  elke ruimte  met  toevoer  en/of  afvoer  op  het  tabblad  “debieten”.  Er  is  een automatische  berekening  van  de  totale  toevoer  en  totale  afvoer  om  de balans te controleren. 

 1.3.1.1 Bijkomende afvoeren in ruimten zonder (EPB) afvoereisen 

Voordelen: 

Dit is interessant om ruimten zoals berging, dressing, gang, hal, enz. toch te ventileren om voldoende luchtkwaliteit te verzekeren. 

Een bijkomende afvoer kan ook nuttig zijn in sommige toevoerruimten met hogere luchtvervuiling zoals bv. een privé‐fitnessruimte, een atelier voor niet‐professioneel gebruik, enz. 

Er kan ook een afvoer toegevoegd worden in technische ruimten (zie bijlage… voor meer details). 

Nadelen: 

Deze oplossing vereist bijkomende afvoerkanalen (natuurlijk of mechanisch) in deze ruimten. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 10/59

 1.3.1.2 Afvoerdebieten verhogen in afvoerruimten 

Voordelen: 

Dit kan interessant zijn voor de luchtkwaliteit in sommige ruimten zoals een grote open keuken, een natte ruimte met meerdere functies (keuken + wasplaats, of een badkamer + wasplaats), enz. 

Nadelen: 

Deze oplossing kan in sommige gevallen leiden tot een minder gunstig E‐peil in de EPB‐berekening. 

 1.3.1.3 Recirculatie (enkel voor systeem D): 

Recirculatie is slechts mogelijk voor systemen D met volgende voorwaarden en aanbevelingen: 

Recirculatie moet mechanisch gebeuren, dus met een bijkomende ventilator. 

Het vereiste minimumdebiet in de woonkamer kan geheel of gedeeltelijk gerealiseerd worden met gerecirculeerde lucht. 

Deze gerecirculeerde lucht kan afgevoerd worden uit één of meerdere slaapkamers, een studeerkamer, speelkamer, of eventueel uit een nachthal. Zorg er bij de keuze van het punt van de recirculatie‐inname vanuit een nachthal voor dat de toestroming van lucht vooral vanuit de slaapkamers (of studeerkamer, speelkamer) plaatsvindt, en niet vanuit de woonkamer zelf. 

Bijkomende geluidsdempers zijn eventueel nodig om het akoestisch comfort te garanderen in de woonkamer en in het bijzonder in de betrokken slaapkamers. 

Een bijkomende filter is eventueel nodig op de afvoerzijde om de vervuiling van deze bijkomende kanalen (die een luchttoevoerfunctie hebben) te beperken. 

 Voordelen: 

Het totale toevoerdebiet (van buitenlucht) kan verminderd worden en een ventilatiegroep met een kleinere capaciteit kan gebruikt worden. 

 Nadelen: 

Er is een bijkomende ventilator nodig, met eventuele bijkomende geluidsdempers en filter. 

Deze gerecirculeerde lucht heeft niet dezelfde luchtkwaliteit als de buitenlucht: o Zelfs als de afvoerruimten voor recirculatie niet bezet zijn, kan de lucht 

toch vervuild zijn met andere polluenten, bv. emissies van materialen. o Er is een bijkomend risico van vervuiling van dit recirculatiekanaal. 

Het specifieke vermogen (per m³/h van buitenlucht) van een systeem met recirculatie kan een beetje hoger liggen dan van een systeem zonder recirculatie. 

 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 11/59

1.3.2 Luchtdoorstroming 

Het basisprincipe van de ventilatiesystemen A, B, C en D is het realiseren van luchttoevoer in de ‘droge’ ruimten en van luchtafvoer in de ‘natte’ ruimten. Tussen beiden is er doorvoer nodig. Een belangrijk aandachtspunt is om genoeg doorstroomopeningen (DO) te voorzien om logische luchtstromen tussen de toevoeropeningen en de afvoeropeningen te verzekeren. Dit vereist soms bijkomende doorstroomopeningen in vergelijking met de beperkte vereisten van de EPB‐regelgeving. Het doel is om geen doorstromingen te vergeten en ook om geen onmogelijke systemen te ontwerpen… We kunnen lucht immers niet stockeren!  

1.3.2.1 Balans per ruimte 

Het is aanbevolen een balans op ruimteniveau te voorzien tussen de ontwerpdebieten voor toevoer en/of afvoer zoals voorzien in § 1.3.1 en de ontwerpdebieten voor doorvoer (van of naar deze ruimte). Ook voor doorstroomruimten zoals gang en hal bv. moeten we een balans verzekeren tussen de doorvoerdebieten naar deze ruimte en de doorvoerdebieten vanuit deze ruimte. Het gemakkelijkste is om dit op het grondplan van de woningen te verifiëren met bv. pijlen voor de doorvoerdebieten. Voorbeelden: 

Een bijkomende DO is nodig indien een hal in 2 verdeeld wordt door een deur. 

  Een hal krijgt een hoger ontwerpdebiet voor doorvoer naar deze hal dan vanuit 

deze hal: een bijkomende doorstroom naar een andere verdieping moet voorzien worden of een bijkomende afvoer moet aangebracht worden in deze hal. 

  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 12/59

1.3.2.2 Aantal doorstroomopeningen in serie 

We bevelen aan om niet meer dan 3 doorstroomopeningen in serie te plaatsen. Een te lage capaciteit van de doorstroomopeningen of een te groot aantal doorstroomopeningen in serie kunnen de luchtstroom te sterk beperken: 

Met een natuurlijk systeem A, kan deze limiterende stap de totale werkelijke debieten van het systeem beperken. 

Met de mechanische systemen B, C en D, kan deze limiterende stap bijkomende in‐ of exfiltratie door de gebouwschil creëren met ofwel bijkomende warmteverliezen ofwel te lage werkelijke debieten (en te lage luchtkwaliteit). 

 

In het  rekenblad kan  je de gekozen ontwerpdebieten voor elke doorvoer vanuit en/of naar een ruimte invoegen op het tabblad “debieten”. Het is ook aanbevolen om op het grondplan een pijl voor elke DO te tekenen. 

 

1.4 Regelstrategie 

Zodra het systeem gedimensioneerd, geïnstalleerd en correct afgesteld werd, zullen de debieten nog aangepast kunnen worden aan de werkelijke dagelijkse behoeften van de gebruikers en geregeld worden op lagere debieten dan de ontwerpdebieten. Natuurlijke toevoer‐ of afvoeropeningen kunnen manueel geregeld worden. In mechanische systemen kan een knop voorzien worden voor de manuele snelheidsregeling van de ventilator. De debieten kunnen ook automatisch aangepast worden op basis van een parameter gekoppeld aan de luchtkwaliteit door gebruik te maken van een CO2‐sensor, een sensor voor de relatieve vochtigheid of een aanwezigheidsdetector. Dit wordt ook vraaggestuurde ventilatie genoemd.  Ventilatiesystemen worden aangeboden op de markt met verschillende regelcomponenten als opties (manuele knop, klokbediening, enz.). Er zijn ook systeemkits beschikbaar met volledig geïntegreerde en coherente componenten voor vraagsturing. De volgende paragraaf zal de eenvoudigste regelstrategieën toelichten en enkele aanbevelingen geven voor de keuze van vraaggestuurde systeemkits of van optionele regelcomponenten.  Opmerking: Er bestaan systemen die een min of meer constant debiet (ontwerpdebiet of ander) proberen te houden zelfs indien de druk in het systeem varieert. Deze systemen kunnen in een ander kader hun nut hebben, maar zijn niet echt bruikbaar als regelstrategie en worden niet behandeld in deze paragraaf. Bv: 

Zelfregelende natuurlijke toevoeropeningen met klasse P1 tot P4, die een sterke overschrijding van het gekozen debiet ten gevolge van groter dan normale drukverschillen vermijden. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 13/59

Constant volume ventilatoren waarbij het ingestelde debiet redelijk constant wordt gehouden door een automatische aanpassing van het ventilatortoerental, tijdens variatie van de druk (bv. filtervervuiling, wind op de buitenopeningen). 

Constant volume regelaars (CVR/KVR) op toevoer‐ en/of afvoerventielen (mechanische ventilatie) houden het debiet redelijk constant binnen bepaalde grenzen van het beschikbare drukverschil.  

  1.4.1 Geen regeling: niet aanbevolen 

Voor natuurlijke openingen (toevoer of afvoer) is een manuele regelmogelijkheid verplicht in het kader van de EPB‐regelgeving (zie 1.4.2).  Een mechanisch systeem dat steeds op hetzelfde debiet werkt (één stand) is niet aanbevolen. Om conform met de EPB‐regelgeving te zijn, is de enige mogelijkheid van een dergelijk systeem om permanent te werken op het vereiste minimumdebiet (of hoger). Dit kan dan niet aangepast worden aan de reële behoeften: bv. afwezigheid tijdens werkuren of lagere bezetting dan de maximale bezetting van het gebouw. Installaties zonder regeling worden afgeraden vanwege het hoge energieverbruik.  Het gebruik van constant volume regelaars (CVR of KVR) op toevoer‐ en/of afvoerventielen (mechanische ventilatie) wordt ook afgeraden. Wordt het drukverschil over de CVR/KVR kleiner dan een bepaalde grens (afhankelijk van het product ordegrootte < 80 Pa) dan zal het debiet toch terugvallen (figuur). Dit gebeurt echter niet gelijktijdig voor alle ventielen zodat de debietsverdeling over de verschillende ruimten zeer onvoorspelbaar wordt! Een regeling van de debieten met CVR/KVR is dus onmogelijk.  1.4.2 Manuele regeling met meerdere debieten 

Er bestaan eenvoudige systemen die een manuele regeling van de debieten toelaten, bv.: 

Voor natuurlijk openingen (RTO en RAO) moet (EPB verplichting) de vrije doorsnede van de opening manueel of automatisch regelbaar zijn hetzij continu, hetzij in minstens 5 standen (inbegrepen ‘gesloten’ en ‘volledig open’). 

Voor mechanische systemen is er vaak een schakelaar beschikbaar met 3 of meerdere standen die het toerental van de ventilator(en) centraal controleert. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 14/59

 Deze systemen laten de gebruiker toe het ventilatiesysteem min of meer aan te passen aan zijn behoefte.  Voor de 3 standen (of meer) van de mechanische systemen onderscheiden we (minstens) 3 situaties: 

Hoogste stand (bv. stand 3): De ontwerpstand conform met EPB, voor aanwezigheid met actief gebruik of voor periodes met sterke vervuiling. 

Tussenstand (bv. stand 2): Voor aanwezigheid met beperkte activiteit.  

Laagste stand (bv. stand 1): Een lage stand van minstens 10% van de ontwerpstand conform met EPB, voor periodes van afwezigheid. 

 Merk echter op dat een manuele aanpassing door de gebruiker voor elke verschillende periode van aanwezigheid en/of activiteit tijdens een dag en een week niet zo realistisch is. Daarom kan in sommige gevallen ook een quasi permanente werking van het systeem op een tussenstand debiet toegepast worden. De reële ventilatiebehoefte varieert wel voortdurend, maar toch eerder langzaam. Met een voldoende hoge tussenstand debiet, kunnen we veronderstellen dat de variaties in vervuiling worden opgevangen door het ‘bufferende’ effect van het gebouw: 

Met een bepaald bron (CO2 van een persoon bv.) zal de concentratie in de ruimte geleidelijk verhogen in functie van het volume van de ruimte en van het ventilatiedebiet. 

Sommige materialen in onze gebouwen kunnen vocht absorberen op sommige momenten en vrijgeven op andere (bv. gips, hout, leem,). 

De keuze van dit tussenstanddebiet is erg belangrijk. Dit kan afgesteld worden bv. op stand 2 en moet toch voldoende hoog blijven. Enkele suggesties (kies de hoogste ervan!). 

Tenminste 22 m³/h per persoon in elk van de slaapkamers. 

Een totaal van tenminste 36 m³/h per bewoner op woning niveau. 

Een totaal van tenminste 50 m³/h per keuken, bad‐ en douchekamer, en wasplaats die dagelijks gebruikt worden. 

Een totaal van tenminste 30 m³/h per natte ruimte in totaal op gebouw niveau. 

Ten minste 50% van het totaal van de minimum geëiste toevoerdebieten in EPB. Dit tussenstanddebiet moet ook aangepast worden aan het reële gebruik van het gebouw (aantal bewoners, enz.), dus bv. in geval van een wijziging in de ge bewoning. Met dergelijke permanente werking op een tussenstanddebiet zal men toch de mogelijkheid van manuele regeling naar boven of naar beneden behouden: 

De lage stand kan nuttig zijn voor periodes van langdurige afwezigheid. We bevelen een automatische terugkeer naar het tussenstanddebiet sterk aan.  

De hoogste stand moet ook minstens manueel instelbaar zijn voor periodes met sterkere vervuiling (en voor de indienststelling van het systeem: debietsmeting, afstelling, enz.). 

 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 15/59

1.4.3 Kloksturing 

Wil men voor mechanische systemen een stap verder gaan dan een manuele regeling, dan kan men kiezen voor een programmeerbare kloksturing van de ventilator(en), bij voorkeur met behulp van een klok met weekprogramma, dit laat toe om gedurende het weekend een ander klokprogramma in te stellen dan gedurende de werkweek (bv. andere schakeltijden, overdag ook aanwezig).  In het klokprogramma kunnen we 3 standen (of meer) programmeren, op basis van de 3 situaties voorgesteld in § 1.4.2: 

Hoogste stand: Tijdens vervuilende activiteiten zoals koken en eten, gebruik badkamer, enz. 

Tussenstand: Waarschijnlijkheid van aanwezigheid met beperkte vervuiling, ‘s nachts en overdag bij voorziene aanwezigheid, tijdens het weekend, enz. 

Laagste stand: Waarschijnlijkheid van afwezigheid, tijdens de werkuren wanneer men zeker is dat niemand aanwezig zal zijn. 

Daarnaast moet er de mogelijkheid blijven om het systeem manueel te kunnen regelen naar een van deze geprogrammeerde standen, idealiter met een automatische terugkeer naar de kloksturing na een bepaalde tijd.  1.4.4 Geavanceerde regelstrategieën 

Vraaggestuurde systemen kan men realiseren door individuele componenten samen te voegen of door gebruik te maken van een als kit aangeboden systeem. Hier volgen enkele algemene tips (voor meer details, zie bijlage…): 

Luchtkwaliteit is een zeer complex gegeven en wordt beïnvloed door veel verschillende bronnen van polluenten: CO2, vocht en geurtjes van personen, vocht van onze activiteiten in de keuken, de badkamer, de wasplaats, enz., chemische stoffen afgegeven door materialen, … 

Het is bijgevolg moeilijk (of bijna onmogelijk) om alle polluenten gelijktijdig te controleren. Toch bestaan er vereenvoudigde oplossingen: 

o CO2‐sensoren zijn momenteel het meest geschikt voor verontreinigingen door mensen, in het bijzonder in de ‘droge’ ruimten. 

o Vochtsensoren zijn interessant om een te hoog vochtgehalte in de ‘natte’ ruimten te vermijden, maar zijn minder relevant voor de menselijke bezetting. 

o Aanwezigheidsdetectie zou kunnen gebruikt worden in plaats van CO2 in de ‘droge’ ruimten en in sommige ‘natte’ ruimten zoals bv. toiletten (waar er weinig vocht geproduceerd wordt). 

o Voor emissies van materialen, is een permanent minimaal debiet nodig, zelfs in periodes van afwezigheid. 

Een decentraal vraaggestuurd systeem laat toe om de reële behoeften van nog dichter bij te volgen: decentrale detectie met sensoren in alle kamers en decentrale sturing van de debieten per ruimte. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 16/59

Om de energiebesparing te maximaliseren, moet men zorgen voor een gelijktijdige sturing van de toevoer en afvoer, met de totale debieten op woningniveau altijd in balans. 

Hoewel vraagsturing een interessant potentieel biedt om de debieten te verlagen en energiezuiniger te ventileren, moet er altijd een compromis worden gezocht tussen luchtkwaliteit en energiebesparing.  

1.5 Voorlopige keuze van de componenten 

In  de  praktijk  worden  de  componenten  van  het  systeem  eerst  voorlopig  gekozen, bijvoorbeeld  met  globale  eisen  in  het  lastenboek,  of  voor  het  opstellen  van  een prijsopgave  door  de  installateur.  Pas  in  latere  fase  zal  de  installateur  bij  het detailontwerp  een  definitieve  keuze  maken,  en  die  eventueel  voorleggen  aan  de architect  of  opdrachtgever. De  ‘voorlopige  keuze’  is  dus wel  degelijk  een  stap  in  het realisatieproject,  maar  hij  wordt  niet  afzonderlijk  in  dit  document  behandeld; detaileisen voor de componenten komen verder aan bod.  Merk  op  dat  vele  van  deze  voorlopige  keuzen  wel  degelijk  effect  hebben  op  de realisatie: 

De kostprijs van het geheel van de installatie 

Nodige plaats voor de luchtgroep, voor natuurlijke en mechanische kanalen  De tot hiertoe doorlopen stappen volstaan in principe als basisontwerp, meestal door de architect  vastgelegd  in  het  lastenboek.  Voor  een  voorbeeld  van  de  inhoud  van lastenboeken, zie bijlage.  

1.6 Dimensionering en selectie van natuurlijke toevoeropeningen  

(ook Regelbare Toevoer Opening (RTO) genoemd) Systeem A en C  1.6.1 Capaciteit 

Voor elke droge ruimte (systeem A of C) moet de totale capaciteit van de natuurlijke toevoeropeningen, bij een drukverschil van 2 Pa, minstens gelijk zijn aan het ontwerpdebiet en het minimaal geëist debiet voor deze ruimte.  Het is aanbevolen om de totale capaciteit te beperken tot het dubbele van het voor deze ruimte minimum geëist debiet. Dit is een verplichting in het Brussels Hoofdstedelijk en Waals Gewest.  Voor openingen met variabele lengte moet de capaciteit van een opening voor een gegeven lengte berekend worden op basis van gegevens die verstrekt worden door de fabrikant: de capaciteit van de opening per strekkende meter (q1) en de lengte (L0). Zo is bijvoorbeeld voor q1 = 50 m³/h.m en L0 = 0,06 m de capaciteit van een opening met een dagmaat van 1,2 m gelijk aan (1,2 m – 0,06 m) x 50 m³/h.m = 57 m³/h. De dagmaat wordt meestal gedefinieerd als de zaagmaat.  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 17/59

  Zie www.epbd.be voor natuurlijke toevoeropeningen met erkende capaciteiten en de daar beschikbare toelichtingenfiches.  1.6.2 Producteigenschappen 

1.6.2.1 EPB‐eisen op productniveau 

Volgende EPB eisen zijn op productniveau van toepassing (zie ook Infofiche 42.4): 

Regelbaarheid: ofwel traploos regelbaar ofwel met minstens 5 standen, waaronder volledig open en volledig gesloten. 

Bescherming tegen binnendringend ongedierte: het mag niet mogelijk zijn een metalen bolletje van 4 mm diameter, of een metalen schijfje van 10 mm diameter en 3 mm dik, door de opening te laten passeren.1 

Waterdichtheid: waterdicht bij een drukverschil gelijk aan of lager dan 150 Pa in gesloten stand en gelijk aan of lager dan 20 Pa in volledig open stand.1 

 In de praktijk voldoen bepaalde openingen niet altijd aan deze EPB‐eisen. Zo is bijvoorbeeld het debiet soms onbekend. Om een gegeven opening als natuurlijke toevoeropening te kunnen gebruiken, moet de overeenstemming met de EPB‐eisen van het betrokken Gewest zorgvuldig gecontroleerd worden. Dit geldt vooral voor de volgende soorten openingen:  

opening van een raam in kantelstand; 

gebruik van kierstandventilatie 

combinatie van een buitenrooster, een binnenrooster en een kanaal van verschillende oorsprong, … 

 1.6.2.2 Zelfregelendheid 

Het werkelijke debiet van toevoeropeningen is afhankelijk van het werkelijke drukverschil ter hoogte van de opening, van de wind of de verschillen tussen binnen‐ en buitentemperatuur. Om energie te besparen en het comfort te verhogen, wordt aanbevolen te kiezen voor zelfregelende toevoeropeningen van klasse P3 of P4. Dit kan bovendien het E‐peil/Ew‐peil van woongebouwen verminderen (zie ook Infofiche 42.3). 

1 Niet verplicht in het Waals Gewest, slechts aanbeveling.

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 18/59

  

1.6.2.3 Akoestisch comfort 

Om de impact van het buitengeluid te verminderen, wordt aanbevolen natuurlijke toevoeropeningen te installeren die voorzien zijn van een geluidsabsorberend materiaal. De lengte van het traject van de lucht doorheen dit geluiddempende materiaal is bepalend: hoe langer het traject, hoe meer geluiddemping. Fabrikanten geven gewoonlijk de mate van geluiddemping op in hun documentatie. In sommige gevallen wordt een betere geluiddemping verkregen met een opening in een muur (langer traject) dan met een opening in het schrijnwerk. Bij een te hoog extern geluidsniveau kan een ander type ventilatiesysteem (zie Infofiche 42.2) de enige oplossing zijn.  

1.6.2.4 Thermische isolatie 

Natuurlijke toevoeropeningen kunnen een zwak punt vormen in de thermische isolatie van de gebouwschil. Ze hebben een impact op de EPB‐eisen op het vlak van warmtetransmissie. Om het energieverlies te beperken, condensatie te vermijden en het comfort te verhogen, wordt de voorkeur gegeven aan openingen met een zo laag mogelijke U‐waarde (warmteoverdrachtscoëfficiënt). Zo zijn er bijvoorbeeld openingen met een U‐waarde van ongeveer 3 W/m²K beschikbaar op de markt.  

1.6.2.5 Onderhoudbaarheid 

Natuurlijke toevoeropeningen kunnen na verloop van tijd vuil worden. Kies om het onderhoud te vergemakkelijken voor gemakkelijk te reinigen openingen (bijvoorbeeld gedeeltelijk demonteerbaar). Het wordt de fabrikanten ten zeerste aangeraden richtlijnen voor onderhoud en reiniging te voorzien. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 19/59

 1.6.2.6 Vraaggestuurde ventilatie 

In geval van een ventilatiesysteem met een geavanceerd regelstrategie (zie 1.4), zijn soms natuurlijke toevoeropeningen met speciale regelkenmerken nodig. Dat zijn bv. natuurlijke toevoeropeningen uitgerust met een luchtkwaliteit sensor voor droge ruimten, bv. op basis van CO2 in de ruimte, op basis waarvan de opening wordt geregeld (bv. met een gemotoriseerde klep) volgens de behoeften. Dergelijke natuurlijke toevoeropeningen met vraagsturing vragen eventueel een elektrische voeding ter hoogte van de opening.  1.6.3 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen 

1.6.3.1 EPB‐eisen op installatieniveau 

De EPB‐eisen over de plaats van natuurlijke toevoeropeningen zijn: 

Thermisch comfort: Het onderste deel van de natuurlijke toevoeropening moet op een hoogte van minstens 1,8 m boven de afgewerkte vloer aangebracht worden. Zoniet moet er een testverslag over de luchtverspreiding afgeleverd worden (zie EPB‐regelgeving voor meer details).  

Wanneer de opening dient voor luchtaanvoer vanuit een aangrenzende onverwarmde ruimte, moet deze aangrenzende onverwarmde ruimte ook voorzien zijn van één of meerdere natuurlijke toevoeropening(en) van buitenaf die zorgen voor het minimum geëist debiet bij een drukverschil van 2 Pa.  

Wanneer de opening aangebracht is in een ruimte onder een hellend dak, mag de opening gemaakt worden in dat hellend dak met een helling van 30° of meer wanneer er in deze ruimte geen verticale gevel met een nuttige hoogte van minstens 2 m aanwezig is of wanneer deze gevel een gemeenschappelijke muur is of op de grens van het mede‐eigendom ligt. 

 1.6.3.2 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen ten opzichte van andere luchtafvoeropeningen 

Om het terugstromen van vervuilde lucht in het ventilatiesysteem te voorkomen, moet er worden gezorgd voor een voldoende afstand tussen de natuurlijke toevoeropeningen en  de  luchtafvoeropening  van  vervuilde  lucht  (systeem  C),  maar  ook  tussen  de natuurlijke  toevoeropeningen  en  alle  andere  openingen  waardoor  op  een  of  ander ogenblik  vervuilde  lucht  wordt  uitgestoten  uit  hetzelfde  of  een  naburig  gebouw, namelijk: 

Uitstoot  van  verbrandingstoestellen:  verwarmingsketels, warmwaterverwarmers, kachels, gasconvectoren enz. 

Uitstoot van een droogkast 

Uitstoot van een dampkap 

Ontluchting van afvalwaterafvoer Deze  nodige  afstand  (gekenmerkt door  een  hoogteverschil  en  een  afstand  tussen  de openingen)  kan  worden  bepaald  voor  een  hele  reeks  verschillende  configuraties  (in 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 20/59

gevel,  in  het  dak  enz.)  en  voor  verschillende  soorten  luchtuitstoten  (ventilatie  en dampkap,  verbranding  op  gas,  andere  soorten  verbrandingen  (stookolie,  hout  enz.)) volgens de vergelijkingen die beschikbaar zijn  in de norm NBN EN 13779 (behalve voor de ontluchting van afvalwaterafvoer).  Om  een  berekening  te  vermijden  kan  de  volgende  vereenvoudigde  regel  worden toegepast.  In  sommige  gevallen  is  deze  strenger  dan  de  gedetailleerde  berekening volgens de bovengenoemde norm, maar zo worden berekeningen vermeden. 

Voor  de  uitstoot  van  ventilatie,  een  dampkap,  een  droogkast  of  een gasverbranding staan de natuurlijke  toevoeropeningen minstens 2 m  lager dan elk van de uitstoten (hoogteverschil). 

Voor  de  beluchting  van  de  afvalwaterafvoer  moet  een  afstand  van  2  m gerespecteerd worden als een strikte minimum waarde. 

Voor  alle  andere uitstoten, onder andere  van de  verbranding  van  stookolie of hout, zal toch een gedetailleerde berekening nodig zijn. 

 De plaats van de natuurlijke toevoeropeningen ligt eveneens zo ver mogelijk van andere eventuele bronnen van verontreiniging,  zoals het verkeer, begroeiing, een afvallokaal, beluchting van de afvalwaterafvoer, enz., en ook van eventuele geluidsbronnen,  zoals het verkeer, een parking, enz.   

1.6.3.3 Onderhoudbaarheid 

De  natuurlijke  toevoeropeningen  zijn  bij  voorkeur  gemakkelijk  toegankelijk,  via  de buitenzijde, voor latere reiniging.  

1.6.3.4 Plaats van natuurlijke toevoeropeningen in de lokalen 

  

1.7 Dimensionering en selectie van natuurlijke afvoerkanalen en natuurlijke afvoeropeningen 

(ook Regelbare Afvoer Opening (RAO) genoemd) Systeem A en B  1.7.1 Capaciteit 

Voor elke vochtige ruimte (systeem A of B) moet de totale capaciteit van de natuurlijke afvoeropening, bij een drukverschil van 2 Pa, minstens gelijk zijn aan het minimaal geëist afvoerdebiet voor deze ruimte, of een eventueel hoger ontwerpdebiet (zie 1.3.1).  1.7.2  Producteigenschappen 

1.7.2.1 EPB‐eisen op productniveau 

Volgende EPB eis op productniveau is van toepassing (zie ook Infofiche 42.5): 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 21/59

Regelbaarheid: ofwel traploos regelbaar ofwel met minstens 5 standen, waaronder volledig open en volledig gesloten. 

 1.7.2.2 Onderhoudbaarheid 

Natuurlijke afvoeropeningen kunnen na verloop van tijd vuil worden. Kies om het onderhoud te vergemakkelijken voor gemakkelijk te reinigen openingen (bijvoorbeeld gedeeltelijk demonteerbaar), zowel voor het binnenrooster als voor de buitenopening. Het wordt de fabrikanten ten zeerste aangeraden richtlijnen voor onderhoud en reiniging te voorzien.  

1.7.2.3 Vraaggestuurde ventilatie 

In geval van een ventilatiesysteem met een geavanceerd regelstrategie (zie 1.4), zijn soms natuurlijke afvoeropeningen met speciale regelkenmerken nodig. Dat zijn bv. natuurlijke afvoeropeningen uitgerust met een luchtkwaliteit sensor voor vochtige ruimten, bv. op basis van relatieve vochtigheid (RH) in de ruimte, op basis waarvan de opening wordt geregeld (bv. met een gemotoriseerd klep) volgens de behoeften. Dergelijke natuurlijke afvoeropeningen met vraagsturing vereisen eventueel een elektrische voeding ter hoogte van de opening.  1.7.3 Ontwerp van afvoerkanalen en afvoeropening in het dak 

1.7.3.1 EPB‐eisen op installatieniveau 

De EPB‐eisen voor het ontwerp van natuurlijke afvoerkanalen zijn: 

Binnendoorsnede van het kanaal: o Berekend zodat de luchtsnelheid bij ontwerpdebiet minder is dan of 

gelijk aan 1 m/s. o Voorbeelden: 

25 m³/h → 70 cm² (bv : Ø ≥ 94 mm) 50 m³/h → 140 cm² (bv : Ø ≥ 134 mm) 75 m³/h → 210 cm² (bv : Ø ≥ 164 mm) 

Verticaliteit en uitgang kanaal: o Het kanaal moet boven het dak uitkomen. o Het traject moet in principe verticaal zijn. o Beide eisen vervallen als de RAO aangesloten is op een ventilator met 

automatische in‐ en uitschakeling (zie NBN D 50‐001, § 4.3.1.3 voor meer informatie) 

 1.7.3.2 Type afvoerkanalen 

Het wordt ten zeerste aanbevolen om voor natuurlijke afvoeropeningen stijve en gladde buizen (en dus geen soepele slangen) te gebruiken om zo het drukverlies te beperken en dus het gewenste debiet te realiseren. De aanbevelingen die van toepassing zijn op de kanalen van de mechanische ventilatiesystemen kunnen ook nuttig zijn bij een natuurlijke afvoer. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 22/59

 Het is aangewezen om luchtdichte kanalen te gebruiken en luchtdichte aansluitingen tussen de verschillende elementen te voorzien.  Wanneer meerdere afvoerkanalen onderling verbonden worden, is het gebruik van een shuntsysteem aangewezen om te vermijden dat de lucht vanuit het ene lokaal naar het andere terugstroomt. Bijlage II‐2 van de norm NBN D50‐001 bevat nuttige aanbevelingen in dat verband.  

1.7.3.3 Afvoeropening in het dak 

Natuurlijke afvoerkanalen steken bij voorkeur minstens 50 cm boven het dak uit en worden best zo dicht mogelijk bij de nok van het dak geplaatst. Een beschermkap moet de regen tegenhouden. Bijlage II van de norm NBN D 50‐001 bevat nog andere aanbevelingen in verband met afvoeropeningen in het dak.  

1.7.3.4 Thermische isolatie en luchtdichtheid 

Natuurlijke afvoerkanalen hebben ter hoogte van hun doorgang door de gebouwschil een impact op het warmteverlies van het gebouw omwille van de warmtetransmissie en luchtlekken. De bouwdetails van de doorgang van het kanaal door de gebouwschil moeten de koudebrug op die plaats beperken en een perfect luchtdichte aansluiting garanderen. Zie § 2 voor meer details.  Ten slotte wordt aangeraden om de afvoerkanalen die doorheen onverwarmde ruimten lopen te isoleren om een vermindering van de trek te vermijden en het risico op condensatie te beperken.  

1.8 Dimensionering en selectie van de doorstroomopeningen (DO) 

(Systemen A, B, C en D) De plaats van de doorstroomopeningen, nodig voor de doorvoer tussen de ‘droge’ en de ‘natte’ ruimten, wordt bepaald in § 1.3.2.  Een doorstroomopening kan een opening in een binnenmuur of ‐deur zijn, of zelfs een spleet onder een binnendeur. In bepaalde gevallen wordt de doorstroomopening vervangen door een grote opening tussen twee ruimten (bijvoorbeeld een open keuken). Zie bijlage voor meer info.  1.8.1 Capaciteit 

De capaciteit van de doorstroomopeningen van een ruimte moet tenminste voldoen aan de eisen van de EPB‐regelgeving: 

Ofwel 25 m³/h bij 2 Pa (50 m³/h bij 2 Pa voor keukens). Deze producteigenschap wordt bepaald volgens de norm NBN EN 13141‐1 (zie ook www.epbd.be) 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 23/59

Ofwel een spleet van 70 cm². (140 cm² voor keukens, eventueel te verdelen over 2 deuren). 

Het is aanbevolen om waar mogelijke een grotere DO te voorzien: 

Ofwel een capaciteit van het ontwerpdebiet bepaald in § 1.3.2.1 bij 2 Pa. 

Ofwel een spleet van 2.8 cm² per m³/h van het ontwerpdebiet bepaald in § 1.3.2.1. 

 1.8.2 Producteigenschappen 

1.8.2.1 EPB‐eisen op productniveau 

De doorstroomopeningen mogen niet regelbaar of afsluitbaar zijn.  

1.8.2.2 Akoestisch comfort 

Om de geluidsoverdracht tussen ruimten met een doorstroomopening te beperken, is het aangewezen te opteren voor een doorstroomopening met geluidsabsorberend materiaal. De lengte van het traject van de lucht door deze geluiddemper is bepalend: hoe langer het traject, hoe meer geluiddemping. In bepaalde gevallen is een betere geluiddemping mogelijk met een doorstroomopening in een muur (langer traject) in plaats van in een deur. Meestal vermelden de fabrikanten de waarden van de geluiddemping van hun producten, zodat ze kunnen worden vergeleken. Vermijd doorstroomopeningen in de vorm van een spleet onder de deur wanneer geluiddemping gewenst is.  

1.9 Ontwerp en dimensionering van het mechanisch distributienetwerk 

(Systemen B, C en D)  Het ontwerpen van het netwerk van kanalen bestaat uit het bepalen van de plaats van de  ventilatiegroep,  de  plaats  van  de  luchtventielen  in  elk  lokaal  en  van  de buitenluchtopeningen, de ligging van de tracés en de diameter van elk kanaalstuk.  Het  doel  van  dit  ontwerp  is  om  de  voorgeschreven  of  gewenste  prestaties  van  het systeem te realiseren, op vlak van akoestisch comfort, energieverbruik en  luchtdebiet. Het gaat er meestal om een compromis te vinden tussen verschillende vaak onderling tegenstrijdige criteria: 

De luchtsnelheid in de kanalen moet zo laag mogelijk zijn omdat het een cruciaal element is voor het akoestisch comfort.  

De drukverliezen moeten ook zo  laag mogelijk zijn om het elektriciteitsverbruik van de ventilatoren te beperken. 

Het  kanalennetwerk  moet  zo  evenwichtig  mogelijk  zijn  om  de  installatie gemakkelijk te kunnen afstellen. Met andere woorden, de drukverliezen van elk traject (met volledig open ventielen) moeten zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 24/59

De omvang van de kanalen moet beperkt zijn. De grootte van de kanalen heeft eveneens een impact op de kosten van de componenten. 

De positie van de ventielen  in elk  lokaal moet voor een goede verspreiding van de lucht in dit lokaal zorgen.  

De  locatie  van  de  buitenluchttoevoer‐  en  ‐afvoeropeningen  moet  het terugstromen  van  vuile  lucht  afkomstig  van  andere  uitstoten  (ventilatie, afzuigkap, schoorsteen, rioolbeluchting, enz.) voorkomen. 

Ten slotte moet het netwerk zodanig worden ontworpen dat het gemakkelijk kan worden gereinigd. 

 Dit  compromis  is  niet  gemakkelijk  te  vinden.  Er  bestaan  vaak  meerdere  mogelijke oplossingen.  Soms  is  in de  volgende  stappen  een  iteratief proces  noodzakelijk  totdat een  bevredigende  oplossing wordt  gevonden.  Bij  deze  keuzes wordt  tevens  rekening gehouden met de wensen van de architect en de opdrachtgever.  Het ontwerp en dimensionering worden afzonderlijk gedaan voor een toevoer‐ (B, D) en voor een afvoer‐ (C, D) kanalennetwerk, en eventueel voor het recirculatienetwerk. De basis  daarbij  is  het  ontwerpdebiet,  waarbij  de  debieten  in  alle  ruimten  gelijktijdig moeten kunnen worden geleverd. Tijdens de berekening zullen de drukverliezen van de verschillende trajecten, van ventilator tot een eindventiel  in een ruimte, nooit  identiek zijn. De hoogste drukval die berekend wordt in het meest nadelige traject zal bepalend zijn voor de keuze van ventilator, de drukverliezen in alle andere trajecten moeten door afstelling immers op gelijke waarde worden gebracht als dit meest nadelige traject.   1.9.1 Plaats van de ventilatiegroep 

De  locatie  voor  de  ventilatiegroep  moet  aan  verschillende  criteria  voldoen.  De ontwerper  stelt  een  lijst  op  van  alle  mogelijke  plaatsen  en  toetst  die  aan  de onderstaande criteria.  

De ventilatiegroep ligt bij voorkeur in het beschermde volume van het gebouw. Daardoor kan: 

o doorgaans het aantal thermisch te isoleren kanalen worden beperkt.  o bij  mechanische  afvoerventilatie  (system  C  en  D)  het  risico  op 

condensatie in de kanalen en in de ventilatiegroep zelf worden beperkt.  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 25/59

o bij een systeem D met warmteterugwinning het risico op bevriezing van het condensaat worden verminderd.    

  Kies een gesloten  (technisch)  lokaal om de verspreiding van het  lawaai van de 

ventilatoren  naar  andere  ruimten  te  beperken.  Het  kan  gaan  om  een  echt afzonderlijk  technisch  lokaal  (stookruimte  enz.),  een  bergruimte  of  eventueel een wasruimte.    In de andere gevallen wordt de groep geplaatst in een specifieke, luchtdichte en akoestisch  geïsoleerde  wandkast.  Voorzichtigheid  is  geboden  indien  de ventilatie‐installateur zelf niet belast is met de bouw van die wandkast want de eindprestaties van het systeem zijn er rechtstreeks van afhankelijk.   De  groep  mag  in  geen  geval  in  een  leefruimte  worden  geplaatst  zoals  een slaapkamer, een studeerkamer of een woonkamer.  

Dit  lokaal  is  voorzien  van  een  elektrische  voeding  (bij  voorkeur  op  een afzonderlijk  circuit  vanuit  de  zekeringkast)  en,  bij  het  systeem  D  met warmteterugwinning,  van  een  sifon,  aangesloten  op  een  afvoerkanaal  voor afvalwater. 

De  ventilator  of  ventilatiegroep  wordt  bij  voorkeur  bevestigd  tegen  een voldoende massieve wand  van meer dan …  kg/m²,  vb  een  gemetste muur uit snelbouwstenen van … 

Er wordt gewaakt over het beperken van de lengte van de kanalen van en naar buiten, rekening houdend met de criteria voor de plaatsing van de luchttoevoer‐ en  afvoeropeningen  (zie  §  1.9.2). Deze  kanalen moeten  een  hoog  debiet  (het totale debiet) vervoeren en hebben dan doorgaans ook hoge drukverliezen.  

Kies een centrale plaats ten opzichte van de te bedienen lokalen. Het is vooral de bedoeling een op natuurlijke wijze evenwichtig netwerk te verkrijgen, om het afstellen te vergemakkelijken, de uiteindelijke drukverliezen te beperken en ook het geluid van de ventielen zelf te beperken.    Voorzie plaats voor de geluidsdempers  in de nabijheid van de ventilatiegroep, zowel  voor  toevoer  als  voor  afvoer,  zowel  voor  de  systemen  met  één mechanisch  netwerk  (B  en  C)  als  voor  de  systemen  met  2  mechanische 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 26/59

netwerken (D).   

  Ten  slotte  moet  de  ventilatiegroep  natuurlijk  vlot  toegankelijk  blijven  voor 

onderhoud, met name  voor het  vervangen  van de  filters  van  systeem B of D, maar ook voor het reinigen van de ventilatoren enz.    

Slecht voorbeeld:  Goed voorbeeld:

   1.9.2 Plaats van de luchttoevoer‐ en luchtafvoeropeningen 

Om het terugstromen van vervuilde lucht in het ventilatiesysteem te voorkomen, moet er worden gezorgd voor een voldoende afstand  tussen de  luchttoevoeropening en de luchtafvoeropening van vervuilde lucht, maar ook tussen de luchttoevoeropening en alle andere openingen waardoor op een of ander ogenblik vervuilde lucht wordt uitgestoten uit hetzelfde of een naburig gebouw, namelijk: 

Uitstoot  van  verbrandingstoestellen:  verwarmingsketels, warmwaterverwarmers, kachels, gasconvectoren enz. 

Uitstoot van een droogkast 

Uitstoot van een dampkap 

Ontluchting van afvalwaterafvoer Deze  nodige  afstand  (gekenmerkt door  een  hoogteverschil  en  een  afstand  tussen  de openingen)  kan  worden  bepaald  voor  een  hele  reeks  verschillende  configuraties  (in gevel,  in  het  dak  enz.)  en  voor  verschillende  soorten  luchtuitstoten  (ventilatie  en dampkap,  verbranding  op  gas,  andere  soorten  verbrandingen  (stookolie,  hout  enz.)) volgens de vergelijkingen die beschikbaar zijn  in de norm NBN EN 13779 (behalve voor de ontluchting van afvalwaterafvoer).  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 27/59

Om  een  berekening  te  vermijden  kan  de  volgende  vereenvoudigde  regel  worden toegepast.  In  sommige  gevallen  is  deze  strenger  dan  de  gedetailleerde  berekening volgens de bovengenoemde norm, maar zo worden berekeningen vermeden. 

Voor  de  uitstoot  van  ventilatie,  een  dampkap,  een  droogkast  of  een gasverbranding staan de natuurlijke  toevoeropeningen minstens 2 m  lager dan elk van de uitstoten (hoogteverschil). 

Voor  de  beluchting  van  de  afvalwaterafvoer  moet  een  afstand  van  2  m gerespecteerd worden als een strikte minimum waarde 

Voor  alle  andere uitstoten, onder andere  van de  verbranding  van  stookolie of hout, moet de luchttoevoeropening niet alleen voldoen aan de bovengenoemde voorwaarden, maar tevens in een andere wand geplaatst worden dan deze waar de uitstoot gebeurt (een andere gevel, een gevel  in plaats van een dak enz.) en op een afstand van minstens 10 m van elk van deze uitstoten  

 De  plaats  van  de  luchttoevoeropeningen  ligt  eveneens  zo  ver  mogelijk  van  andere eventuele bronnen van verontreiniging,  zoals het verkeer, begroeiing, een afvallokaal, beluchting van de afvalwaterafvoer, enz., en ook van eventuele geluidsbronnen,  zoals het verkeer, een parking, enz.  De minimale advieshoogte voor de  luchttoevoeropening  ten opzichte van de grond of het maaiveld bedraagt 0,7 m.  De  luchttoevoeropening moet bij voorkeur gemakkelijk  toegankelijk  te zijn voor  latere reiniging. Dit is zelfs een vereiste indien de luchttoevoeropening voorzien is van een fijn rooster dat zeer snel dreigt te vervuilen.  Een praktische oplossing om aan deze vereenvoudigde regels te voldoende bestaat erin de luchttoevoeropening in een gevel op een voldoende doch toegankelijke hoogte (bv. met behulp van een ladder) te plaatsen en de luchtafvoeropening in het dak, met een hoogteverschil van minstens 2 m. Is deze praktische oplossing niet mogelijk, voer dan een gedetailleerde berekening uit, zoals hierboven aanbevolen.   

  Op  goed  georiënteerde  daken  kunnen  er  in  een  latere  fase  zonlichtpanelen worden geplaatst. Probeer de hiervoor geschikte  zone niet  te hypothekeren met  luchttoevoer en –afvoeropeningen.  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 28/59

Pas op: de plaats  van de  luchttoevoer‐  en  luchtafvoeropeningen  kan  een  significante invloed  hebben  op  het  kanalennetwerk  (§  1.9.5)  en  dus  ook  op  de  drukverliezen  (§ 1.9.8).  1.9.3 Aantal ventielen per ruimte 

Op basis van het gekozen ontwerpdebiet per ruimte (zie § 1.3), zal men het aantal ventielen per ruimte bepalen.  Om akoestische redenen wordt de luchtsnelheid in de eindkanalen beperkt tot een maximum van 2 m/s, idealiter 1.5 m/s, en dit bij het ontwerpdebiet (hoogste stand). Er is een directe relatie tussen het debiet, de luchtsnelheid en de kanaaldiameter. De grafiek hieronder geeft deze relatie voor een snelheid van 1.5 en 2 m/s. Een maximumdebiet van 90 m³/h vereist voor een snelheid van 2 m/s bijvoorbeeld een diameter van 125 mm. Merk op dat met sommige kanaalsystemen de beschikbare diameter beperkt is tot één of 2 keuzes (zie § 1.9.5).  

  Voor grote ruimten met hoge debieten zoals bv. woonkamers, zullen we dus vaak meerdere ventielen moeten voorzien. Gelijktijdig kan deze keuze ook nuttig zijn om de lucht beter te verdelen in de ruimte (zie § 1.9.4).  

In  het  rekenblad  kan  je  het  aantal  ventielen  per  ruimte  kiezen  op  het  tabblad “debieten”.  De  geadviseerde  minimale  diameter  van  het  eindkanaal  wordt automatische berekend op basis van het gekozen snelheidscriterium. 

 1.9.4 Plaats van de ventielen in de ruimten. 

De plaats van de toevoer ten opzichte van de afvoer is belangrijk voor de verdeling van de  ventilatielucht  in  de  ruimte  en  dus  ook  voor  de  luchtkwaliteit.  Veel  andere elementen spelen ook een positieve rol  in het  luchtmengsel  in de ruimte zoals bv.: de bewegingen  van  de  aanwezige  personen,  de  stijgende  stroom  van  warme  lucht 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 29/59

uitgeblazen door de bewoners, de invloed van een warme radiator of van de zonstraling, de invloed van geopende deuren, enz.  Om reflectie van het geluid op de wanden te vermijden zullen de mechanische ventielen (zowel toevoer als afvoer) geplaatst worden op een afstand van ten minste 50 à 100 cm van de aangrenzende wanden, en dus zeker niet in hoeken. Dit zal ook de meting van de debieten vergemakkelijken.  Bij mechanische  toevoer  zal de hoge  snelheid  ter hoogte van  sommige ventielen een worp  creëren, waardoor  de  lucht  verder  in  de  ruimte wordt  geprojecteerd.  Vergeet echter  niet  dat  de  debieten  ook  geregeld  zullen  worden  naar  lagere  debieten  dan ontwerpdebieten, bij lagere snelheden valt de worp weg.  

Als  aanbeveling  zal men  de  lucht  toevoeren  buiten  de  bezettingszone  van  de ruimte.  De  bezettingszone  situeert  zich  van  de  grond  tot  een  hoogte  van ongeveer 1.8 à 2 m, en van het midden tot een afstand van ongeveer 0.5 à 0.75 m tot de wanden. Enkele praktische oplossingen: 

o Toevoerventiel vanaf een wand met horizontale worp boven 2 m van de grond. 

o Toevoerventiel  vanaf  een  plafond, maar met  een  laterale worp  of  een diffuser, specifiek voor plafond.  

o Een verticale worp vanaf een plafond wordt echter afgeraden, zelfs tegen een wand want er staat vaak een bed of een stoel dichtbij een wand. 

Probeer de mechanische  toevoer  zo  ver mogelijk  te plaatsen  van de doorvoer vanuit deze ruimte en van de deur(en)  (die vaak weinig  luchtdicht zijn of soms geopend blijven). 

o Streef naar een diagonaalsgewijze positie van toevoer en afvoer. o Toevoer en afvoer op dezelfde wand  is ook mogelijk onder de volgende 

voorwaarden:   mechanische  toevoer  en  vrije  doorvoer met  voldoende  afstand 

tussen beide,   de afstand tussen de mechanische toevoer en de vrije doorvoer is 

groter dan de diepte van de ruimte,   mechanische toevoer vanuit de wand met horizontale worp. 

o Men  zou  kunnen  rekenen  op  het  zogenoemde  ‘coanda’‐effect waarbij horizontaal onder het plafond  ingeblazen lucht als het ware een tijd aan het  plafond  blijft  kleven,  en  op  die  wijze  veel  verder  de  ruimte binnendringt. De toepasbaarheid van dit principe is beperkt in woningen omdat  dit  effect  weliswaar  aanwezig  is  bij  de  hoge  ontwerpdebieten, maar wegvalt bij veel in de praktijk toegepaste gereduceerde debieten. 

 Voor mechanische afvoer kan men niet rekenen op de hoge snelheid van een worp en de plaats van het ventiel in vergelijking met de bezettingszone is veel minder belangrijk. Er zijn toch enkele aanbevelingen: 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 30/59

Probeer de mechanische afvoer zo ver mogelijk te plaatsen van de doorvoer naar deze  ruimte en van de binnendeur(en)  (die vaak weinig  luchtdicht zijn of soms geopend blijven). 

o Streef naar een diagonaalsgewijze positie van toevoer en afvoer. o Toevoer  en  afvoer  op  dezelfde  wand  is  ook mogelijk  op  de  volgende 

voorwaarden:   vrije doorvoer en mechanische afvoer aan de  tegenovergestelde 

zijde van deze wand,   de afstand tussen de vrije doorvoer en de mechanische afvoer  is 

groter dan de diepte van de ruimte. 

Afvoerventielen kunnen geplaatst worden dichtbij de belangrijkste bronnen van polluenten  in  de  ruimte,  bv.  in  de  directe  omgeving  van  een  douche  in  een badkamer. 

Eventueel kunnen ze hoog geplaatst worden om te profiteren van de natuurlijke stijging van de warmere vervuilde  lucht, bv. vochtige  lucht vanuit een douche, vochtige lucht afkomstig van een fornuis. 

Zelfs als de lokale luchtsnelheden bij afvoerventielen over het algemeen lager zijn dan bij toevoerventielen, kan toch een tocht worden gevoeld onder bepaalde voorwaarden. Vermijd bv. een afvoerventiel direct boven een douche te plaatsen. 

Afvoerventielen kunnen geplaats worden op een wand of een plafond.  Pas op: de plaats van de ventielen in de lokalen kan een significante invloed hebben op het netwerk (§ 1.9.5) en dus ook op de drukverliezen (§ 1.9.8).  1.9.5 Keuze en plaats geluidsdempers 

  1.9.6 Isolatie van kanalen 

Bij een systeem D met warmterecuperatie zullen de kanalen die lucht vervoeren met een temperatuur die van de omgevingstemperatuur kan verschillen geïsoleerd worden om warmteverliezen te vermijden en het risico op condensatie te beperken. Het betreft de isolatie van alle kanalen tussen de luchtgroep en de grens van het beschermde volume:  

Als  de  groep  zich  binnen  het  beschermde  volume  bevindt,  isoleert  men  de kanalen die lucht van of naar buiten vervoeren (in de winter lucht die kouder is dan de omgeving). Om de warmteterugwinning te maximaliseren, moet worden vermeden  dat  de  afgevoerde  lucht  wordt  opgewarmd  (in  het  bruin  op afbeelding) en dat de verse buitenlucht warmte onttrekt aan de binnenomgeving (in het groen).  

Als de groep zich buiten het beschermde volume bevindt  (niet aanbeloven, zie 1.9.1),  isoleert men de  kanalen die  lucht  van of naar het beschermde  volume vervoeren  (in  de  winter  lucht  die  warmer  is  dan  de  omgeving).  Om  de 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 31/59

warmteterugwinning  te  maximaliseren,  moet  worden  vermeden  dat  de voorverwarmde  lucht wordt  afgekoeld  (in het blauw) en dat de  afvoerlucht  al warmte afstaat aan de omgeving voordat deze  in het warmteterugwinapparaat terechtkomt (in het geel).  

 

  Bij een systeem A of een systeem C, is het ook aanbevolen om de kanalen die buiten het beschermd volume liggen te isoleren om het risico op condensatie te beperken.  Voor de isolatie van de kanalen, zijn er meerdere mogelijkheden in de praktijk: 

met voorgeïsoleerde kanalen. 

  met kanaalsystemen gemaakt uit een isolerend materiaal, bv. polystyreen.  

met isolatie materialen die kunnen worden gehecht aan de buitenzijde van de kanalen. Van belang daarbij zijn een goede bevestiging en de verkleving van de naden. 

 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 32/59

met isolatiematerialen in de vorm van een sok die over het kanaal moet worden geschoven.  

 De beschikbare dikten van de hierboven beschreven isolatiematerialen zijn soms te laag om aan de voorgeschreven eisen te voldoen. In dit geval kan een combinatie van verschillende producten een oplossing zijn, bv. een kanaalsysteem in polystyreen met een bijkomende sok aan de buitenzijde.  1.9.7 Voorlopige tekening van het distributienetwerk 

Er bestaan twee aanzienlijk verschillende types luchtdistributienetwerken, die eveneens afhangen van het type gekozen kanalen en componenten: 

Verdeling  door  achtereenvolgende  aftakking  van  een  hoofdkanaal,  naar eventuele secundaire kanalen en ten slotte naar eindkanalen, die zo een vertakt netwerk vormen. 

Verdeling  van  elk  eindkanaal  vanuit  één  enkel  verdeelpunt, waardoor  zo  een collectornetwerk ontstaat. 

Een combinatie van beide in eenzelfde installatie is eveneens mogelijk.  

Vertakt netwerk 

  

 

Collectornetwerk 

 

  Het  ontwerp  en  de  dimensionering  verschillen  voor  deze  twee  types distributienetwerken  op  een  aantal  vlakken, maar  de  volgende  algemene  regels  zijn steeds van toepassing: 

Identificeer  de  mogelijke  plaatsen  voor  de  kanalen,  die  idealiter  al  door  de ontwerper  van  het  gebouw  zijn  voorbehouden,  (technische  kokers,  verlaagde zolderingen, afkastingen, onbruikbare zolderruimten enz.). 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 33/59

De  lengte  van  de  kanalen  wordt  tot  een  minimum  beperkt,  en  nutteloze omwegen worden vermeden. 

Het  tracé  is  zo  rechtstreeks  en  rechtlijnig  mogelijk.  Richtingsveranderingen worden zoveel mogelijk vermeden. 

Het tracé hangt natuurlijk ook af van de plaats van de ventielen in elk lokaal (zie § 1.9.4). 

Vermijd om akoestische  redenen bij voorkeur de doorgang van kanalen  in een leefruimte  zoals  een  slaapkamer,  zelfs  indien  een  afkasting  is  voorzien om dit kanaal te verbergen.  

Hou rekening met de grenzen van het beschermde volume van het gebouw. De kanalen voor het transport van doorgaans warme lucht (toevoer‐ en afvoerlucht) moeten  zich  zoveel  mogelijk  binnen  het  beschermde  volume  bevinden;  de kanalen  die  potentieel  koudere  lucht  vervoeren  (buiten‐  en  afgevoerde  lucht) moeten  zoveel mogelijk  buiten  het  beschermde  volume  liggen.  Zo worden  de isolatiebehoeften  van  de  kanalen  zoveel  mogelijk  beperkt  en  zal  het  aantal doorboringen van de isolatie‐ en de luchtdichtheidsschil van het gebouw worden beperkt. 

 De volgende ontwerpprincipes zijn specifiek voor elk type luchtkanaalsysteem.  

1.9.7.1 Vertakt netwerk 

Zorg voor een netwerk in evenwicht Bij een vertakt netwerk worden de verschillende takken gegroepeerd, afhankelijk van de nabijheid van de  lokalen onderling en van de ontwerpdebieten van elke  tak  (ventiel). Het  komt  er  immers  op  aan  om  zoveel mogelijk  een  natuurlijk  evenwicht  van  het netwerk te bereiken, dit wil zeggen dat de drukverliezen per traject van ventilator tot ventiel in volledig open stand zo dicht mogelijk bij elkaar liggen. Daartoe zijn meerdere oplossingen mogelijk.  Er  bestaat  niet  echt  een  welbepaalde methodologie  om  deze doelstelling  te  bereiken,  maar  veeleer  een  aantal  aandachtspunten  die  in  het achterhoofd moeten worden gehouden, hoewel hier  in de praktijk niet altijd aan kan worden voldaan. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 34/59

Er kunnen tussen het hoofdkanaal en de eindkanalen meerdere opeenvolgende vertakkingsniveaus zitten.   

  Doorgaans  worden  T‐stukken  gebruikt  om  deze  vertakkingen  uit  te  voeren, 

waardoor een kanaalstuk van het hogere niveau naar  twee kanaalstukken van het lagere niveau wordt afgetakt.    

   Er  bestaan  echter  ook  specifieke  vormstukken  die  meer  dan  2  aftakkingen mogelijk maken, zoals bv. de onderstaande kruisstukken.   

    Idealiter moet elk van de tussenliggende kanaalstukken die worden afgetakt van 

eenzelfde kanaalstuk van een hoger niveau ongeveer hetzelfde ontwerpdebiet en een vergelijkbare lengte hebben.   Voorbeeld van een overwegend evenwichtig netwerk:

  Vermijd in elk geval een bijzonder lang traject met een hoger ontwerpdebiet dan de andere (bijvoorbeeld de woonkamer of een open keuken); en omgekeerd, een bijzonder kort traject met een lager ontwerpdebiet dan de andere 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 35/59

(bijvoorbeeld een toilet in de nabijheid van de ventilatiegroep).   Voorbeeld van een onevenwichtig netwerk:  

  Beperk drukverliezen  Vanaf  het  begin moet  het  netwerk  worden  uitgedacht  om  de  drukverliezen  zoveel mogelijk te beperken. 

Beperk  het  aantal  bochten  (richtingsveranderingen)  tot  het  strikte minimum. Deze  richtingsveranderingen  veroorzaken  immers  veel meer drukverliezen dan een rechtlijnig kanaalstuk van dezelfde lengte. 

Afhankelijk van de beschikbare plaats  (bv.  in een verlaagde  zoldering)  zal men voor  schuine  of  diagonale  tracés  kunnen  kiezen  waardoor  bijvoorbeeld  twee bochten  van  90°  kunnen worden  vervangen  door  twee  bochten  van  45°,  die minder drukverliezen veroorzaken (en waardoor de totale lengte korter wordt).   

      

In  sommige  gevallen  kan  één  enkele  bocht  worden  gebruikt  om  twee richtingsveranderingen in twee ruimtelijk verschillende vlakken uit te voeren. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 36/59

      

Bij  gebruik  van  een  T  in  een  toevoerkanaal  (‘divergerende’  aftakking)  is  het drukverlies voor de zijtak  (lateraal) veel hoger dan voor de rechtlijnige  tak, dat nagenoeg verwaarloosbaar is (bij gelijke snelheid in elk kanaalstuk).    

 

Voorbeeld:  1) 300 m³/h – 160 mm – 4.1 m/s 2) 150 m³/h – 112 mm – 4.2 m/s  0.5 Pa 3) 150 m³/h – 112 mm – 4.2 m/s  9 Pa  Ofwel: 1) 300 m³/h – 160 mm – 4.1 m/s 2) 150 m³/h – 160 mm – 2.1 m/s  0 Pa 3) 150 m³/h – 160 mm – 2.1 m/s  5‐10 Pa  

 Als de T wordt gebruikt met twee zijdelingse aftakkingen, is het drukverlies voor beide takken gelijk (bij gelijke snelheid in elk kanaalstuk), wat interessant kan zijn voor  het  natuurlijke  evenwicht  van  het  netwerk.  Het  is  echter  voor  elke  tak hoger dan in het bovenstaande geval.    

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 37/59

 

Voorbeeld:  3) 300 m³/h – 160 mm – 4.1 m/s 1) 150 m³/h – 112 mm – 4.2 m/s  ~14 Pa 2) 150 m³/h – 112 mm – 4.2 m/s  ~14 Pa  Ofwel: 3) 300 m³/h – 160 mm – 4.1 m/s 1) 150 m³/h – 160 mm – 2.1 m/s  ~11 Pa 2) 150 m³/h – 160 mm – 2.1 m/s  ~11 Pa  

 Wanneer de  lokale geometrie het mogelijk maakt, kan men bijvoorbeeld een T kiezen met een divergerende aftakking, met de rechtlijnige aansluiting voor een tak met een hoog debiet en/of een grote lengte, en met de zijdelingse aftakking voor een tak met een lager debiet en/of een geringere lengte.  

Bij  gebruik  van  een  T  in  de  afvoerleiding  (convergerende  aftakking)  voor rechtlijnige  en  zijdelingse  aftakkingen,  is  het  drukverlies  in  de  zijtak  sterk afhankelijk van de snelheden  in de verschillende  takken. Het kan zelfs negatief zijn  (‘drukwinst’)  indien de snelheid  in het gemeenschappelijke kanaalstuk veel hoger is.    

Voorbeeld:  2) 300 m³/h – 160 mm – 4.1 m/s 1) 150 m³/h – 112 mm – 4.2 m/s  2 Pa 3) 150 m³/h – 112 mm – 4.2 m/s  10 Pa  Ofwel: 2) 300 m³/h – 160 mm – 4.1 m/s 1) 150 m³/h – 160 mm – 2.1 m/s  3 Pa 3) 150 m³/h – 160 mm – 2.1 m/s  ‐2 Pa 

 

Als een kanaal wordt opgesplitst  in 2 kanalen met kleinere diameter wordt er steeds een vertakking geplaatst van gelijke afmetingen als het hoofdkanaal, en pas dan zal er een reductie worden voorzien: Dus niet: eerst reduceren en dan vertakken. 

Het heeft weinig zin om ergens onderweg in een kanaal een reductie te plaatsen: het  verhoogde  drukverlies  in  het  kleine  kanaalstuk  zal  nauwelijks gecompenseerd kunnen worden door het verlaagde drukverlies in het kanaalstuk met grotere diameter.   

Ten  slotte  bestaan  er  specifieke  aftakstukken  die  minder  drukverliezen veroorzaken  door  middel  van  minder  bruuske  richtingsveranderingen, bijvoorbeeld 45°  in plaats van 90°. De gegevens over de drukverliezen voor die 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 38/59

specifieke stukken zijn echter niet altijd beschikbaar. Ook kunnen deze specifieke stukken duurder uitvallen dan de klassieke vormstukken. 

 

 

 

  

 Vergemakkelijk het onderhoud  Hou bij dit voorbereidende tracé eveneens rekening met het onderhoudsgemak. Met de gebruikelijke reinigingsmethodes kan een kanalennetwerk worden gereinigd vanaf één enkel toegangspunt voor een maximale lengte van xxx en een maximaal xxx bochten.  

1.9.7.2 Collectornetwerk 

Dit type netwerk bestaat doorgaans uit semi‐flexibele kunststof kanalen aangesloten op een collector of verdeeldoos, die op zijn beurt via een hoofdkanaal is aangesloten op de ventilatiegroep. 

Elke  ventiel  is  doorgaans  verbonden met  een  collector  door middel  van  één enkel kanaal met een vaste diameter. Het element om het debiet af  te stellen bevindt zich soms aan de collector zelf. 

De diameter is doorgaans dezelfde voor alle kanalen van een installatie.  

In deze omstandigheden kunnen de drukverliezen als volgt worden beperkt: o Beperk de lengte van elk kanaal; o Verdeel eventueel het debiet van een lokaal over meerdere ventielen (en 

dus meerdere kanalen), zie ook § 1.9.3. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 39/59

o Geef de voorkeur aan  ruime bochten en beperk het aantal bochten  tot een minimum. 

 Wat het onderhoud betreft kan elke traject, aangezien dat bestaat uit een kanaal uit één stuk, gemakkelijk worden gereinigd met de klassieke methodes, via de ventielen, indien de  lengte  van  het  kanaal  minder  dan  xxx  bedraagt.  De  collector  moet  dan  wel toegankelijk blijven voor onderhoud en afstelling.  Er  bestaan  eveneens  systemen waarbij  verschillende  parallelle  kanalen met  kleinere diameter de  lucht naar  eenzelfde  ventiel  toevoeren.  Zulke  systemen  zijn  echter  af  te raden omdat het drukverlies  in  verschillende parallelle  kanalen  altijd hoger  zal  liggen dan  in  één  enkel  kanaal  met  een  gelijkwaardige  diameter  en  omwille  van  de reinigbaarheid  

  In het  rekenblad kan  je het netwerk  tekenen op een  isometrische voorstelling op het tabblad toevoernetwerk en afvoernetwerk.  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 40/59

1.9.8 Dimensionering 

Aan de hand van de bovenstaande paragrafen kan een voorbereidend tekening van het netwerk worden bepaald en een eerste componentkeuze worden gemaakt.  De eigenlijke dimensionering,  zoals hieronder beschreven,  is bedoeld om de optimale diameter  van  elk  kanaalstuk  van  het  netwerk  te  bepalen,  rekening  houdend met  de volgende specifieke doelstellingen:  

de luchtsnelheid beperken in verband met de akoestiek,  

de drukverliezen beperken,  

zoveel  mogelijk  een  natuurlijk  evenwicht  van  de  verschillende  trajecten nastreven,  

en daarbij de omvang beperken, 

eenvoud van installeren: beperk het aantal verschillende diameters.  Deze  dimensionering  is  uiteraard  gebaseerd  op  berekeningen  van  drukverliezen.  Het rapport  in bijlage bevat een gedetailleerde uitleg van de  theorie en de basisprincipes van  de  berekening  van  de  drukverliezen,  en  een  beschrijving  van  verschillende beschikbare dimensioneringsmethodes.  De  gedetailleerde  behandeling  van  drukverliezen,  met  theoretische  achtergrond,  in luchtdistributienetten  wordt  behandeld  in  bijlage.  Voor  de  dimensionering  en  de berekeningen van de drukverliezen wordt aangeraden het door het WTCB ontwikkelde rekentool te gebruiken.  

1.9.8.1 Vertakt netwerk 

Om een efficiënt netwerk  te bereiken op vlak van energie  (drukverliezen) en  comfort (akoestiek), wordt aanbevolen de methode van de constante  lineaire drukverliezen  te gebruiken, met  optionele  criteria  voor  de  snelheden  omwille  van  de  akoestiek  (zie bijlage). De belangrijkste stappen van deze methode worden hier samengevat. 

Eerst moet je de startcriteria kiezen.  o Voor de constante lineaire drukverliezen wordt een waarde van ongeveer 

0.7 Pa/m aangeraden, maar niet hoger dan 1 Pa/m. o Voor  de  snelheden  in  de  verschillende  kanaalstukken  worden  de 

volgende waarden aangeraden voor residentiele toepassingen: 

Criteria luchtsnelheden 

Aanbevolen m/s 

Maximaal  m/s 

Hoofdkanaalstuk  4 6 

Kanaalstuk binnen een leefzone in de woning 

3 4 

Eindkanaalstuk, waarop  de  ventielen aangesloten zijn 

1.5  2 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 41/59

 o Eventueel kan je ook kiezen om een minimum diameter te gebruiken om 

logistieke  redenen  (gemakkelijker  stockbeheer),  bv. min.  diameter  125 mm.  De  keuze  hangt  ook  af  van  de  beschikbare  ventielen  voor  de gekozen diameter. 

Een eerste berekening stelt diameters voor elk kanaalstuk voor. 

In een volgende  stap worden de drukverliezen van elk kanaalstuk en ook de totale drukverliezen voor elk traject berekend, met een volledig open ventiel op het eind van elke traject. 

Een  optimalisatie  van  het  netwerk  kan  dan  uitgevoerd  om  het  natuurlijke evenwicht  van  het  netwerk  te  verbeteren  en/of  de  totale  drukverliezen  te reduceren. Er zijn meerdere mogelijkheden en soms  is een herziening van de tekening van het netwerk noodzakelijk. 

o Bepaalde ventielen ontdubbelen. o De  dimensionering  van  de  meest  ongunstige  trajecten  herzien:  de 

diameters  van  sommige  van  hun  kanaalstukken  verhogen,  rekening houdend met eventuele ruimtebeperkingen.  

o Ventielen met  kleinere  drukverliezen  kiezen  voor  de meest  ongunstige trajecten. 

o De  dimensionering  van  de  meest  gunstige  trajecten  herzien:  de diameters  van  sommige  van  hun  kanaalstukken  reduceren  zonder overschrijding van de maximale snelheden voor akoestiek. 

Ten slotte voeren we een verificatie uit of de gekozen ventielen toelaten dat het gehele netwerk wordt afgesteld, zonder akoestische problemen. Hiervoor moeten we beschikken over de karakteristieken van de ventielen. In sommige gevallen moet men bijkomende regelapparatuur (een regelklep in een kanaal) gebruiken. 

Voor meer detail voor gebruik rekentool, zie bijlage.  

1.9.8.2 Collectornetwerk 

De dimensionering voor een collectornetwerk bevat soms specifieke stappen, maar de belangrijkste stappen zijn dezelfde als deze voor een vertakt netwerk. 

Met  de  semi‐flexibele  kanalen  gebruikt  voor  een  collectornetwerk  is  de diameter  van  de  kanalen  zeer  vaak  een  vaste waarde. Op  basis  daarvan  zal men het gewenste debiet eventueel over meerdere kanalen verdelen om  te voldoen aan de snelheidscriteria voor akoestiek in de eindkanalen (zie § 1.9.3). 

De bepaling van drukverliezen van een collectornetwerk is soms moeilijk: o Drukverliezen  van  de  collectoren  zelf  zijn  onbekend,  het  aantal 

parameters is bijna eindeloos om hiervoor tabellen op te stellen o Indien drukverliezen bekend zijn voor flexibele kanalen, dan gelden deze 

voor  in  lijn  verlegde  kanalen.  Voor  een  bochtig  verloop  moeten  de drukverliezen  verhoogd worden,  in  functie  van de  kromtestraal. Goede gegevens zijn zelden beschikbaar. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 42/59

De  mogelijkheden  voor  een  optimalisatie  van  een  collectornetwerk  zijn beperkt.  

o Zowat  de  enige  mogelijkheid  is  de  lengte  van  sommige  takken  te reduceren. Dit betekent een herziening van de tekening van het netwerk. 

o Ventielen met minder  drukverliezen  kiezen  voor  de meest  ongunstige trajecten. 

 

In het rekenblad kan je de startcriteria (drukverliezen, maximale snelheden en minimale kanaaldiameters) kiezen op het tabblad “parameters”. Op het blad toevoernetwerk en afvoernetwerk kan  je dan de volgende stappen van de dimensionering uitvoeren: 

Voer een startberekening uit wanneer alle eindstukken werden toegevoegd Voer  manuele  optimalisatie  door,  telkens  alle  eindstukken  beschikbaar  zijn 

wordt een automatische herberekening doorgevoerd  Resultaat = totaal ontwerpdebiet en maximaal drukverlies (van buitenrooster tot ventiel in de ruimte) Voor toevoer (B,D) en voor afvoer (C,D), eventueel voor recirculatie 

  

1.10 Selectie van de ventilator of ventilatiegroep en definitieve keuze van de componenten 

 1.10.1 Algemene selectie van de ventilator(en) op basis van het werkingspunt 

 Een ventilator om de debieten te realiseren In brochures wordt voor een ventilator soms een  ‘maximum debiet’ opgegeven. Dit  is geen  goede  basis  voor  de  keuze  van  een  ventilator;  een  ventilator  wordt  steeds geselecteerd in combinatie met het kanaalnet van het bepaalde project. De combinatie ventilator – kanaalnet moet in staat zijn het voorgeschreven debiet te realiseren bij het optredende drukverlies. Dit betekent dat de ventilator een werkingspunt kan realiseren in overeenstemming met (zie stap (1) in de figuur hieronder): 

Minstens het totale ontwerpdebiet, zoals vastgelegd  in § 1.3, van de ruimten (voor  toevoer‐  en/of  afvoer  afzonderlijk) die op de betrokken  ventilator  zijn aangesloten;  

En minstens de maximale drukverliezen van het kanaalnet bij dit debiet, zoals berekend in § 1.9.8. 

Een drukverliesberekening is altijd aanbevolen. Zelfs met een degelijke berekening moet men voorzichtig blijven met deze schatting van de drukverliezen. Voor woningen  is bij een gunstig werkingspunt  in ontwerpcondities het drukverlies meestal gelegen  tussen 50 en 100 Pa, maar dit kan veel afwijken in functie van de grootte van de woning, van de vereiste debieten, van de keuze van kanaaltype, enz. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 43/59

 De  selectie van een  ventilator wordt afzonderlijk gedaan  voor een  toevoer‐  (B, D) en voor  een  afvoer‐  (C,  D)  ventilator,  eventueel  voor  een  recirculatieventilator.  Ook  al zullen  de  drukverliezen  in  geval  van  systeem  D  voor  toevoer  en  afvoer  verschillen, meestal wordt gebruik gemaakt van een eenzelfde ventilator.  Bij de selectie van een ventilator wordt er rekening gehouden met een zekere reserve in vergelijking met  de  berekende  of  geschatte  drukverliezen  (zie  stap  (2)  in  de  figuur hieronder). Deze reserve moet in staat stellen om het ontwerpdebiet toch te realiseren bij eventueel hogere drukverliezen ten gevolge van: 

Verschil tussen de theoretische drukverliesberekening en de realiteit; 

Vervuilde filter, kanalen of ventilator; 

Meteorologische drukcondities rond het gebouw; 

Bijkomend  drukverschil  nodig  voor  natuurlijke  toevoer‐  of  afvoeropeningen (systemen C en B) en doorstroomopeningen. 

 Over  het  algemeen  zijn  deze  moeilijk  individueel  te  kwantificeren.  Een  bijkomende marge  van  50%  in  vergelijking met  de  berekende  of  geschatte  drukverliezen  kan  als voorzichtig  gezien  worden.  Deze  marge  vereist  een  hogere  ventilatorcurve,  en eventueel  een  grotere  ventilator,  zie  stap  (3)  in  de  figuur  hieronder  (zie  bijlage  voor meer details over leidingkarakteristieken en ventilatorkarakteristieken).  

  Een compromis tussen een grotere ventilator en een breed regelbereik De  ventilator wordt  steeds  iets  groter  gekozen  dan  strikt  noodzakelijk. Dit  biedt  ook andere voordelen.  

een  grotere  ventilator  of  ventilatiegroep  heeft  lagere  interne  drukverliezen met  een  eventueel  lager  elektriciteitsverbruik  voor  gevolg:  bredere luchtaansluitingen en interne kanalen, grotere warmtewisselaars bij systemen D, enz. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 44/59

de  lagere  interne  drukverliezen  reduceren  de  geluidsproductie;  bovendien produceert  een  ventilator  die  bij  een  lager  toerental werkt meestal minder geluid. 

Opmerking: Gegevens van geluidsproductie zijn soms beschikbaar bij de fabrikanten. Ze moeten altijd geëvalueerd worden bij het voorziene werkingspunt (zie bijlage voor meer details in het gebruik van deze gegevens).  Anderzijds moet de gekozen ventilator over een breed bereik regelbaar zijn omdat dit toelaat: 

Debieten aan te passen aan comfortwensen en ventilatiebehoeften (zie § 1.4). 

Het energieverbruik voor de luchtverplaatsing te reduceren. Zoals aanbevolen  in § 1.4.2,  is een manuele  regeling met bv. 3 standen een minimale regelstrategie  voor een  ventilatiesysteem. Het  regelbereik  van de  ventilator(en) moet dus breed genoeg zijn voor deze standen. Wil men bijvoorbeeld een regelbereik tussen 20 en 100 % van het ontwerpdebiet en wordt de ventilator gedimensioneerd op 150 % van het ontwerpdebiet, dan moet de ventilator gemoduleerd kunnen worden tussen 13 en 67 % van zijn capaciteit.  Een ventilator met laag elektriciteitsverbruik De  ventilator(en)  van  een  ventilatiesystem  werken  het  hele  jaar  door.  Kiezen  voor zuinige ventilatoren is dus zeer belangrijk. 

Motortype: DC (“gelijkstroom” of ook EC genoemd) motoren zijn nu bijna altijd beschikbaar  voor  woningventilatie.  Ze  zijn  veel  efficiënter  dan  AC (“wisselstroom”) motoren (zie bijlage). 

Het  maximale  elektrische  vermogen  van  een  ventilator,  Pmax,  zoals gedefinieerd in het kader van EPB, kan eventueel als eerste criterium gebruikt worden voor een vergelijking van meerdere ventilatoren of ventilatiegroepen met ongeveer hetzelfde maximum debiet. Maar voor een ventilator die werd gekozen met veel reserve, ligt Pmax misschien ver boven het reële vermogen bij het ontwerpdebiet en bij de lagere standen. 

De meest betrouwbaar methode om een ventilator of een ventilatiegroep  te kiezen met  het  elektriciteitsverbruik  als  criterium,  is  het  onderzoek  van  het opgenomen  vermogen  bij  de  reële  werkingspunten  van  het  project  Zie hieronder. 

 Het motortype  (DC)  en  Pmax  zijn  gepubliceerd  in  de  EPBD  productgegevensdatabank voor de in dit kader erkende producten, zie www.epbd.be.  Voor de evaluatie  van het elektriciteitsverbruik bij de  reële werkingspunten  voor een project zijn er meerdere mogelijkheden: 

Ofwel bij het werkingspunt van het ontwerpdebiet.  

Ofwel  bij  het  werkingspunt  in  overeenstemming  met  het  meest  gebruikte debiet, bv. bij de tussenstand zoals aanbevolen in § 1.4.2.  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 45/59

Ofwel met een gebruiksprofiel van meerdere werkingspunten.  Zie bijlage voor meer details.   1.10.2 Bijkomende criteria voor de selectie van ventilator(en) en ventilatiegroep(en) 

1.10.2.1 Algemene criteria voor alle ventilator(en) (voor B, C en D) 

Akoestische prestaties, zie bijlage. 

Regeling: o In geval van een geavanceerde  regelstrategie  (zie § 1.4.4), moet(en) de 

ventilator(en) ook geschikt  zijn  voor de  aansluiting  van de  sensoren en voor de overeenkomstige sturing van de debieten. 

o gemakkelijke bediening, eventueel draadloos. o Bijkomende “boost” bedieningen om tijdelijk de hoogste stand manueel 

te controleren in de keuken en/of in de badkamer. 

De ventilator moet een lange levensduur bezitten. 

De onderhoudsbehoefte van de ventilator moet laag zijn, en het eventueel uit te  voeren  onderhoud  moet  gemakkelijk  verlopen.  In  een  ventilatiegroep, moet(en) de ventilator(en) gemakkelijk bereikbaar en demonteerbaar zijn voor onderhoud. 

Compact, installatiegemak, enz. 

En dit alles aan een aanvaardbare kostprijs.  

1.10.2.2 Specifieke criteria voor ventilatiegroepen met warmterecuperatie (enkel D) 

Rendement van warmterecuperatie 

Debietbalans: o Een  automatische  regeling  zorgt  voor  een  balans  tussen  toevoer‐  en 

afvoer debieten ter hoogte van de ventilatiegroep, zelfs in geval van druk verandering (bv. vervuiling van filters, enz.).  

o Om de debietsbalans goed te kunnen afstellen is het van groot belang dat de snelheid voor elke ventilator afzonderlijk kan worden aangepast.  

Filtratie o Kies voor een groep met luchtdichte filterbehuizing.  o Om het ventilatiesysteem  te beschermen  tegen vervuiling, volstaat een 

filterklasse G4. o Om de  luchtkwaliteit van de buitenlucht  te verhogen  (bv. pollen, enz.), 

kan er een  filter met een hogere klasse gebruikt worden.  In dit geval  is het  aanbevolen  om met  een  bijkomende  filter  box  te  werken  om  de fijnere filter te beschermen met een G3 voorfilter. Zie bijlage voor meer details. 

o Beschikbaarheid  van  vervangfilters,  gemak  van  vervanging,  gemak  van reiniging, kostprijs van filters, enz. zijn ook belangrijk. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 46/59

By‐pass o Bij voorkeur een volledig by‐pass met instelbare werkingstemperatuur. 

 Het rendement bij bepaalde debieten, de automatische regeling en het type by‐pass zijn gepubliceerd  in  de  EPBD  productgegevensdatabank  voor  de  in  dit  kader  erkende producten, zie www.epbd.be.  

2. Montage – installatie 

Een goed ontwerp (zoals beschreven in § 1) is een belangrijke stap in de goede richting. De montage moet de voorschriften van het ontwerp rigoureus volgen!  De montage van een ventilatiesysteem vereist echter ook een goede coördinatie en planning. Ventilatie betreft het hele gebouw en bij de installatie van een ventilatiesysteem zijn meestal verscheidene bouwberoepen betrokken. Goede communicatie tussen de bouwpartners en goede coördinatie zijn dus een must. Infofiche 42.1 geeft een overzicht van de verschillende aannemers betrokken in de montage van een ventilatiesysteem en voor elk een checklist van vragen over de plaatsing van de verschillende componenten. De belangrijkste betrokkenheid van anderen zijn samenvat als volgt: 

Natuurlijke toevoeropeningen (RTO) geplaatst door de buitenschrijnwerker of de ruwbouwaannemer 

Natuurlijke afvoeropeningen geplaatst door de ruwbouwaannemer of de dakwerker 

Doorstroomopeningen geplaatst door de binnenschrijnwerker 

Externe toevoer‐ en afvoeropeningen voor mechanische ventilatie geplaatst door de ruwbouwaannemer of de dakwerker 

Enz. Aandachtspunten voor deze coördinatie zijn ook: 

De ruimte voorzien voor de natuurlijke afvoerkanalen, de mechanische kanalen en de ventilatiegroepen bv. moet gereserveerd blijven tijdens alle werken voorafgaand aan de plaatsing van het ventilatiesysteem. 

De plaats voorzien bij het ontwerp voor bv. de externe toevoer‐ en afvoeropeningen moet gerespecteerd worden. 

Tijdens de hele werken moeten alle onderdelen van het ventilatiesysteem beschermd worden tegen vervuiling: stof, verven, enz. 

 De montage van de verschillende componenten moet conform met de voorschriften van de fabrikanten uitgevoerd worden. De volgende paragrafen geven bijkomende aandachtspunten, indien van toepassing, per component.  

2.1 Kanalen voor mechanische ventilatie 

Aandachtspunten voor de montage van ventilatiekanalen: 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 47/59

Bescherm de ventilatiekanalen tegen vervuiling tijdens elke stap vanaf vervoer, opslag bij het bedrijf, opslag op de werf, montage, en na de montage tot het moment dat alle vervuilende werken (slijpen, schuren, werken met zand, cement, pleister,…) afgerond zijn. 

Het is aanbevolen gebruik te maken van systemen met in de fabriek voorgemonteerde afdichtingen waardoor de aansluiting vergemakkelijkt wordt. In andere gevallen moeten de verbindingen met behulp van kleefband luchtdicht worden gemaakt. Omwikkel hierbij de volledige buis minstens 1.5 maal om overlap te bekomen. 

   Monteer het kanaalnet zoals voorzien bij de dimensionering (zie 1.9). Vermijd 

bijkomende flexibele kanalen. 

Kort de kanalen haaks af, bij voorkeur met een knipgereedschap dat geen fijn zaagsel of slijpsel veroorzaakt (niet met een zaag of een slijpschijf). Verwijder eventuele bramen op de snede en belet dat deze in de buis terecht komen. 

Bevestig alle kanalen met beugels voorzien van een rubber tegen trilling. Plaats minstens een ophanging voor en na elke component (bocht, T‐stuk, mof, geluidsdemper, enz.). Bijkomende ophangingen bij rechte kanalen zijn ook noodzakelijk om een voldoende structurele sterkte te bewaren, bv. 1 ophanging per 1 à 2 m in functie van het type wand. Voorzie ook voor semi‐flexibele kanalen voldoende ophangingen. Denk aan de kracht van de borstel tijdens de kanaalreiniging na enkele jaren! 

Het gebruik van schroeven om 2 componenten te verbinden is soms noodzakelijk om de luchtdichtheid van kanalen te verzekeren (volgens de voorschriften van de fabrikant), maar ook om een voldoende structurele sterkte te realiseren. 

 

2.2 Ventilatoren en ventilatiegroepen 

Aandachtspunten voor de montage van ventilatoren en ventilatiegroepen: 

Voorzie trillingsdempers (Silent Block) tussen de groep en de wand waaraan de groep is bevestigd (vloer of wand). 

Verbind de groep en de kanalen (woningzijde) met behulp van een korte (bv. 10 cm) elastische mof (bv. stuk flexibel kanaal). Op het kanaal en op de aansluiting van de groep moet deze mof zeer voorzichtig aangesloten worden 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 48/59

om een goede luchtdichtheid te bekomen: gebruik een klemring en eventueel tape. 

Sluit voor ventilatiegroepen met warmteterugwinning een waterafvoer aan voor het condensaat op de waterafvoer van het gebouw. Plaats een sifon met een waterhoogte van minstens 5 cm tussen beiden. 

 

2.3 Doorboringen van de gebouwschil 

 Toevoer‐ en afvoeropeningen en/of kanalen die de gebouwschil doorboren (wanden en/of daken) moeten correct worden aangesloten op elk onderdeel van deze gebouwschil. Een goed bouwdetail draagt zorg voor: 

Waterdichting aan de buitenzijde 

Aansluiting met het onderdak of windscherm, indien aanwezig 

Goede aansluiting van de isolatie, zonder extra koudebrug 

Luchtdichte afwerking van de perforatie van het luchtscherm Voor elk van deze eisen bestaan er aangepaste oplossingen op de markt. We verwijzen hiervoor naar de specifieke oplossingen die in andere documenten worden behandeld: 

TV hellend of platte daken, bouwdetails 

TV luchtdichtheid (in voorbereiding) 

  

2.4 Ventielen voor mechanische ventilatie 

Er zijn meerdere installatiewijzen in functie van het type ventiel: 

Sommige ventielen worden eenvoudigweg op hun plaats gehouden dankzij de afdichting. 

Andere moeten geschroefd worden in een speciale kraag die op zijn beurt in het kanaal of op de wand wordt gemonteerd. 

 Ventielen moeten demonteerbaar blijven. Er mag zich geen kleefafdichting bevinden tussen het ventiel en de wand. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 49/59

 Bij gebruik van een kort akoestisch flexibel kanaal voor de aansluiting tussen het kanaal en het ventiel, moet dit: 

zeer voorzichtig aangesloten worden voor een goede luchtdichtheid, op het kanaal en op het ventiel: met klemring en eventueel tape. 

Beschikbaar en demonteerbaar blijven, zelfs na afwerking (verlaagde zoldering, enz.), om onderhoud en vervanging mogelijk te maken. 

 

2.5 Natuurlijke afvoerkanalen en afvoeropeningen 

Voor betonnen kanalen, zie de voorschriften van de fabrikant. Voor andere kanaaltypes (metaal, kunststof, enz.), zie 2.1. Natuurlijke afvoeropeningen op de binnenzijde moeten demonteerbaar blijven. Er mag zich geen kleefafdichting bevinden tussen het ventiel en de wand.  

2.6 Doorstroomopeningen 

Bij het aanbrengen van spleten onder de deuren moet er rekening gehouden worden met het niveau van de afgewerkte vloer, dus inclusief vloerbekleding zoals tegels, linoleum, vast tapijt, laminaat.  

3. Indienststelling en oplevering  

3.1 Afstelling van debieten door de installateur 

3.1.1 Algemene principes van de afstelling 

Na het installeren van een ventilatiesysteem is het doel van de afstelling het systeem in staat te stellen om de mechanische debieten zoals voorzien bij het ontwerp te bereiken (zie § 1.3 voor meer details over ontwerpdebieten). Dit betreft dus de afstelling van de regelkleppen en van de ventilator(en) voor ventilatiesystemen type B, C en D. De regelklep is in de meeste gevallen het ventiel zelf, maar het kan ook een plenum, een rooster, een klep in het netwerk of een regelmogelijkheid in een verdeeldoos/collector,... zijn.   Voor het begin van deze afstelling moet het systeem volledig geïnstalleerd zijn, met inbegrip van alle mechanische ventielen, de natuurlijke toevoer‐ en afvoeropeningen (RTO/RAO) indien van toepassing, en ook alle onderdelen van het netwerk zoals geluidsdempers in de hoofdkanalen maar ook eventueel in de eindkanalen (zoals stukken schuim, enz.), eventuele bijkomende filters, enz.  De afstelmethoden zijn gebaseerd op de hypothesis dat de verhoudingen van de debieten tussen de verschillende trajecten van een netwerk constant blijven zelfs als het totaal debiet wijzigt (binnen bepaalde grenzen). Het algemeen principe van de afstelmethode is dus als volgt: 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 50/59

We starten de afstelling van alle regelkleppen om de verhoudingen tussen de debieten van de verschillende trajecten volgens de ontwerpwaarden te bereiken. Bv. een debiet twee keer zo hoog in een badkamer als in een toilet (met ontwerpdebieten van bv. 60 m³/h en 30 m³/h respectievelijk).  

Vervolgens de afstelling van de ventilator om alle debieten (en het totaal debiet) samen te verhogen of te verlagen met een vast percentage om de ontwerpdebieten te bereiken. Voor deze tweede stap is de ventilator in de meeste gevallen afstelbaar via een kleine potentiometer of via in te stellen waarden in % of in m³/h.  

 Voor systeem D wordt de afstelmethode afzonderlijk toegepast voor de toevoer en de afvoer, en voor recirculatie indien van toepassing (en in willekeurige volgorde).   In het algemeen is het aanbevolen deze afstelling uit te voeren bij de hoogste stand met ontwerpdebieten conform EPB. Nadien volgt de ventilatorafstelling voor de eventuele andere voorziene regelstanden, bv. 3 standen schakelaar (zie § 1.4.2 voor meer details over regelstanden). zie ook 3.1.3.7.  Opmerkingen:  

Er bestaan ventilatiesystemen die zijn uitgerust met een automatische afstelprocedure van de regelkleppen en van de ventilator(en). In dit geval moeten de afstelvoorschriften van de fabrikant gevolgd worden, waarbij er nauwlettend wordt op toegezien dat de randvoorwaarden vervuld zijn. 

Constant volume regelaars moeten niet afgesteld worden. Het gebruik van constant volume regelaars is echter niet aangeraden voor individuele ventilatiesystemen, zie § 1.4.1 voor meer detail. 

In geval van geavanceerde regelstrategieën zoals een vraaggestuurd systeem, moeten de sensoren en de controle‐appendages van het systeem misschien ook afgesteld worden. Dit wordt niet verder behandeld in deze §: 

o In de meeste gevallen zijn deze componenten af fabriek ingesteld en/of werden afstelvoorschriften geleverd door de fabrikant; 

o In geval van een ‘op maat’ ontworpen regelsysteem vind je meer informatie in bijlage.  

 3.1.2 Twee varianten van afstelmethode 

De aanbevolen afstelmethode beschreven in deze § is een vereenvoudigde variante die gemakkelijk en snel kan uitgevoerd worden maar die beperkt kan toegepast worden onder bepaalde grenzen, zoals hieronder beschreven. De berekeningen als basis voor deze vereenvoudigde methode vereisen het gebruik van een rekentool. De hieronder beschreven stappen van deze vereenvoudigde methode kunnen uitgevoerd worden met behulp van de ventilatie rekentool ontwikkeld door het WTCB (zie bijlage). Voor meer details over de vereenvoudigde hypotheses en de berekeningen van deze vereenvoudigde methode, zie bijlage. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 51/59

 De veronderstellingen als basis van de vereenvoudigde methode zijn vereenvoudigingen die in de meeste gevallen tot een beperkte afwijking leiden. Deze afwijkingen zullen lager zijn met: 

Een beperkt aantal af te stellen trajecten (en dus ook regelkleppen of ventielen), bv. tot maximum een tiental; 

Een netwerk gedimensioneerd met een voldoende natuurlijk evenwicht tussen de verschillende trajecten (zie 1.9.8); 

Een afstelling uitgevoerd bij een debiet ter hoogte van de ventilator dat al zo dicht mogelijk het totaal ontwerpdebiet benadert (zie verder). 

 De tweede variante van afstelmethode is een gedetailleerde variante die kan gebruikt worden in een breder toepassingsgebied, bv. met een groot aantal trajecten (of regelkleppen), maar die moeilijker en langzamer is. Deze gedetailleerde variante is beschreven in bijlage.  3.1.3 Stappen van de vereenvoudigde methode 

De vereenvoudigde afstelmethode wordt stap per stap beschreven. De stappenvolgorde moet nauwgezet worden gevolgd. Het gebruik van de rekentool is noodzakelijk.   

3.1.3.1 Voorbereiding 

Systeem B: open alle natuurlijke afvoeropeningen in ontwerpstand. 

Systeem C: open alle natuurlijke toevoeropeningen in ontwerpstand. 

Systeem B, C, D: alle ventilatoren zijn ingeschakeld. De eventuele recirculatieventilator in systeem D is ook ingeschakeld 

Sluit alle buitendeuren en ramen. 

Zet de regelkleppen (bv. de ventielen) zo ver mogelijk open, binnen het normale afstelbereik, voor alle mechanische delen van het systeem, bv. zowel voor toevoer als voor afvoer, en eventueel recirculatie, in geval van systeem D. 

Stel elke ventilator af, zo dicht mogelijk bij het werkingspunt voor de ontwerpdebieten (bv. voor de hoogste stand conform EPB, zie § 1.4.2): 

o Ventilatoren met automatische regeling (constant debiet): stel de instelwaarde in op het ontwerpdebiet. 

o Andere ventilatoren: gebruik de ventilatorcurven en de berekende (of desnoods geschatte) drukverliezen (zie §1.9.8). 

 3.1.3.2 Debietsmeting met regelkleppen in open stand 

Vanaf nu gaat de methode apart door voor elke netwerk. In geval van systeem D, begin naar keuze met het toevoer‐ of het afvoernetwerk. 

Meet de debieten van alle trajecten, bv. ter hoogte van het ventiel (zie bijlage  voor meer details over de debietsmeting). 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 52/59

Op basis van deze gemeten debieten, moeten er nu enkele berekeningen gebeuren (zie bijlage voor details). Dit kan gemakkelijk uitgevoerd worden met de rekentool.  

 

In het rekenblad kan je deze gegevens invoegen op het tabblad “afstelling”:   De ingestelde ventilatorstand voor dit netwerk, naar keuze in % of in m³/h;   De gemeten debieten met regelkleppen in open stand. Het rekenblad levert de volgende informatie aan: 

De verhouding tussen gemeten en ontwerpdebieten. De volgorde van de trajecten (ventielen) waarin deze zullen worden afgesteld. Te bereiken debieten bij de afstelling, voor de verschillende trajecten (ventielen), 

voor de volgende stap. 

 3.1.3.3 Afstelling van de trajecten (ventielen) in de juiste volgorde 

Het ventiel met de laagste verhouding (met n°1) moet altijd maximaal open blijven en moet dus niet afgesteld worden. 

Stel de ventielen af in overeenstemming met de volgorde gegeven door de rekentool: 

o Begin met ventiel n°2. Verander de afstelling van ventiel n°2 totdat het gemeten debiet zo dicht mogelijk het te bereiken debiet in het rekenblad benadert. 

o Ga enkel verder met het volgende ventiel wanneer het te bereiken debiet op dit ventiel werkelijk bereikt wordt, dwz wanneer dit debiet niet meer kan verbeterd worden. 

o Ga zo verder met ventiel n°3 en volgende ventielen totdat ze allemaal zijn afgesteld.  

 

Na bevestiging dat alle ventielen zijn afgesteld,  levert het rekenblad een voorstel voor de ventilatorafstelling 

 3.1.3.4 Afstelling van de ventilator 

Enkel wanneer alle regelkleppen afgesteld werden in de vorige stap, kan eventueel de afstelling van de ventilator aangepast worden. 

Stel de ventilator af volgens de voorgestelde waarde gegeven door de rekentool.  

Meet alle debieten bij de ventielen opnieuw.  

In het rekenblad, kan je deze gemeten debieten van alle ventielen invoegen. Het rekenblad levert dan de volgende informatie aan:   Voor  elke  ventiel,  de  verhouding  tussen  het  gemeten  debiet  en  het ontwerpdebiet.   Het ventiel met de laagste verhouding is aangeduid. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 53/59

  Nieuw voorstel voor de ventilatorafstelling, op basis van de laagste verhouding. 

 

Stel  de  ventilator  opnieuw  af,  op  basis  van  het  voorstel  gegeven  door  de rekentool,  totdat het  gemeten debiet  in het  (de)  ventiel(en) met de  laagste verhouding zo dicht mogelijk het ontwerpdebiet benadert. 

 3.1.3.5 Fijne afstellingen 

Meet alle debieten bij de ventielen opnieuw.  

In het rekenblad kan je opnieuw deze gemeten debieten van alle ventielen invoegen. Het rekenblad levert dan voor elk ventiel de volgende informatie aan:   de verhouding tussen het gemeten debiet en het ontwerpdebiet.   de verhouding tussen het gemeten debiet en het minimum geëist debiet. 

 

Als  de  resultaten  aan  de  opgelegde  eisen  voldoen  (afwijking  van  het ontwerpdebiet, minimum geëist ontwerpdebiet  in de EPB, berekening van de mref‐factor in de EPB, enz.), dan is de afstelling afgesloten.  

Anders:  

Indien een of meer debieten  lager zijn dan het minimum geëist debiet  in de EPB  en/of  lager  zijn  dat  het  ontwerpdebiet:  herhaal  de  afstelling  van  de ventilator hierboven). 

Indien een of meer ventielen meer dan de opgelegde eis (bv 10%) afwijken: 

o Open het ventiel met de  laagste verhouding  (of sluit het ventiel met de hoogste verhouding)  totdat aan de opgelegde eis voldaan  is. Let op dat deze  stap  niet  meer  ondersteund  wordt  door  afstelmethode.  Het  is daarom aanbevolen om deze  stap met de nodige voorzichtigheid uit  te voeren en niet meer dan één ventiel per stap te veranderen. 

o In sommige gevallen kan het nodig zijn om de afstelling van de trajecten (ventielen)  te  herhalen met de  regelklep  in  de  standen  zoals  bekomen tijdens de eerste afstelling.  

o Het  is ook mogelijk dat het netwerk niet  afgesteld  kan worden  (als de drukverliezen,  bij  de  ontwerpdebieten,  te  sterk  verschillen  tussen  de verschillende trajecten). 

 

3.1.3.6 Afstelling van het tweede netwerk (systeem D) 

In het geval van systeem D, stel dan ook het tweede netwerk af (toevoer of afvoer), en eventueel de recirculatieventilator, door middel van dezelfde hierboven beschreven afstelmethode. 

 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 54/59

3.1.3.7 Afstelling van de ventilator(en) bij de andere standen 

De ventilator kan dan indien gewenst afgesteld worden voor andere standen, (bv. 3 standen schakelaar).  

Hierbij wordt verondersteld dat de debieten in de verschillende trajecten proportioneel veranderen, aan de afstelling van de regelkleppen (ventielen) wordt niet meer geraakt! 

Voor deze afstelling van de ventilator(en) bij andere standen, kunnen de debieten eventueel gemeten worden met het totaal debiet op niveau van de ventilatiegroep of van het hoofdkanaal (zie bijlage voor meer details). 

Voor een systeem D is het hier zeer belangrijk om een balans tussen toevoer en afvoer te bereiken voor elke regelstand. 

o Er moet echter rekening gehouden worden met het type van afstelling van de ventilatoren. Er zijn verschillende types van ventilatorafstellingen, bv. (zie bijlage voor meer details):  Ventilatoren met automatische regeling (constant debiet)  Ventilatoren met regelbare snelheid, afzonderlijk voor de toevoer 

en voor de afvoer (één afstelling voor elke ventilator, en één voor elke regelstand) 

Ventilatoren met regelbare snelheid gelijktijdig voor de toevoer en voor de afvoer (één afstelling voor beide ventilatoren, maar toch met één voor elke regelstand, of niet) 

o In  dit  laatste  geval  zal  men  om  een  debietsbalans  te  bereiken,  een bijkomende  regelklep  installeren  op  het  hoofdkanaal  van  het  netwerk met  de  laagste  drukverliezen. Deze  bijkomende  regelklep  kan  gebruikt worden, in plaats van de ventilatorafstelling, om een debietbalans tussen toevoer en afvoer te bereiken. 

 

3.2 Metingen en zelfcontrole 

3.2.1 Algemeen 

Het indienststellingsverslag laat toe om na te gaan of de ventilatie‐installatie uitgevoerd werd conform de voorschriften van de regelgeving, van de normen, van het bestek en ontwerp, van de fabrikanten en van de regels van goede praktijk, zoals beschreven in deze praktijkrichtlijn.  Opmerking: De oplevering van de installatie kan door de opdrachtgever worden gerealiseerd op basis van een vergelijking tussen het indienststellingsverslag en het lastenboek dat deel uitmaakt van het aannemingscontract. Deze oplevering wordt bij voorkeur vergezeld van een plaatsbezoek om na te gaan of de installatie overeenstemt met het indienststellingsverslag  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 55/59

Er gebeurt eerst een controle van de correcte afwerking van de installatie en van de correcte werking ervan, met name: 

Aanwezigheid en vaststelling van alle componenten van het ventilatiesysteem; 

Toegankelijkheid van de regelcomponenten en toegankelijkheid voor onderhoud van het systeem; 

Werking van de regelcomponenten; 

Netheid van het systeem (openingen, kanalen, ventielen, filters, enz.): geen afval of overmatig stof 

 Vervolgens gebeuren er een serie van basismetingen: 

Debietsmeting van alle ventielen van het mechanische deel van het systeem, minstens bij de hoogste stand, en optioneel bij de laagste en de tussenstanden. Zie hieronder en in bijlage. 

Meting van het opgenomen elektrische vermogen van alle ventilator(en) en/of ventilatiegroep(en), bij de hoogste stand, en optioneel bij de laagste en de tussenstanden. Zie hieronder en in bijlage. 

 Optioneel kunnen bijkomende speciale metingen uitgevoerd worden op vraag van  of in overleg met de klant, zoals bv.: 

Luchtdichtheid van de kanalen, zie bijlage; 

Niveau van akoestische druk in de ruimten, zie bijlage.  Het geheel van deze maatregelen heet zelfcontrole en kan verplicht worden in sommige gevallen, zoals de overeenstemming met de STS ventilatie.  Voor meer informatie over prestatiebeproeving en installatiecontrole van residentiele ventilatiesystemen, zie de norm NBN EN 14134.  3.2.2 Debietsmeting 

De meting van de mechanische debieten kan gevoelig zijn. Er zijn sommige meetmethoden en meetinstrumenten die onaanvaardbare meetfouten geven in bepaalde omstandigheden. Waar mogelijk, is het sterk aanbevolen om te kiezen voor de nuldrukcompensatie methode met een stabilisatie rooster. Dit is momenteel de enige meetmethode die goede resultaten geeft in alle omstandigheden zoals aangetroffen in residentiële toepassingen. Voor het gebruik van andere meetmethoden, zie bijlage  in detail.  Voor de meting van de ventilatiedebieten wordt het gebouw als volgt voorbereid:  

Alle buitendeuren en ramen zijn aanwezig en gesloten. 

Binnendeuren zijn gesloten, met inbegrip van de deur van de ruimte die wordt 

gemeten. Merk op dat indien binnendeuren op het moment van de meting nog 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 56/59

niet werden geplaatst, een latere plaatsing toch nog een invloed kan hebben op 

de werking van het ventilatiesysteem. 

Natuurlijke toevoer‐ en afvoeropeningen, indien aanwezig (systemen B en C) 

bevinden zich in volledig open positie. 

De woning is voldoende stofvrij, om vervuiling van het luchtdistributiesysteem te 

voorkomen  

De ventilatoren bevinden zich in de te meten regelstand, bijvoorbeeld de 

‘nominale’ positie voor een conformiteitsmeting met de EPB regelgeving. Het 

kan echter ook nuttig zijn om de debieten in andere regelstanden die ook in de 

praktijk zullen worden gebruikt, te meten.  

In geval van vraaggestuurde ventilatie kan het nodig zijn om bepaalde 

componenten te fixeren in hun nominale positie volgens de voorschriften van de 

fabrikant. Het gaat hier bijvoorbeeld over natuurlijke openingen, ventielen of 

ventilatoren die geregeld worden in functie van CO2, vocht of aanwezigheid. 

Filters, indien aanwezig, mogen worden vervangen door nieuwe filters.  

Voor een meting ter hoogte van het ventiel, zijn de volgende aanbevelingen van toepassing: 

Plaats het meetinstrument op een vlakke ondergrond (muur, plafond,…) en niet 

op de randen van het ventiel zelf. De fabrikant van het meetapparaat voorziet 

soms speciale aangepaste meetconussen, sommige hulpstukken kunnen zelf 

worden gemaakt. 

Hou het apparaat stevig in zijn positie tijdens de meting, die soms enige tijd 

vereist, nodig voor de stabilisatie van de drukcompensatie. 

Het is duidelijk dat de debietsmeting heel wat tijd en een zekere investering vereist. Toch is het een belangrijke garantie van de goede werking van het ventilatiesysteem. De waardering van de meting in EPB kan ook een aantal financiële voordelen voor de klant opleveren (zie Error! Reference source not found.).   3.2.3 Meting van het elektrische opgenomen vermogen 

De gemakkelijkste methode is een meting met een eenvoudige elektrische vermogensmeter. Deze moet wel in staat zijn het actieve vermogen te meten (in W) en niet enkel het schijnbare vermogen (in VA). Bij gebrek aan een meetinstrument dat het actieve vermogen meet, kan men het schijnbare vermogen (in VA) meten, maar dan mag geen enkele correctie voor de vermogensfactor (ook cosinus phi – cos φ genoemd) in rekening worden gebracht (het resultaat zal dus ongunstig zijn). Zie bijlage  voor meer details.  Voor de voorbereiding van het gebouw en van het ventilatiesysteem, zijn dezelfde regels geldig als voor de debietsmeting hierboven. 

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 57/59

 Voor een meting met een eenvoudige vermogensmeter, zijn de volgende aanbevelingen van toepassing: 

Meting op de volledige ventilatiegroep, ter hoogte van de voedingschakelaar van de netvoeding 

Tijdens de meting zal de spanning van de netvoeding bij voorkeur 230 V +/‐ 5% bedragen. De gemeten spanning wordt genoteerd op het rapport.  

De meting moet gebeuren voor de drie regelstanden van de ventilatoren  

De meting wordt uitgevoerd op een moment dat bijkomende verbruikers in de unit (vorstbeveiliging, voor‐ of naverwarming) kunnen worden uitgeschakeld. 

Verifieer gedurende een tiental seconden dat het gemeten vermogen voldoende stabiel blijft. Maak eventueel gebruik van de integratiefunctie op het apparaat, indien aanwezig. 

  

3.3 Informatie voor de gebruiker en voor de EPB rapportage (indien van toepassing) 

Correcte en voldoende informatie voor de gebruiker van het ventilatiesysteem is essentieel om een correcte werking en onderhoud van het systeem tijdens de gebruiksfase te garanderen.   De volgende documenten vormen een integraal onderdeel van het technische dossier van het systeem en worden aan de klant geleverd: 

Gebruikshandleiding, met een toelichting van de basisprincipes, de werking en de regelstrategie van het systeem. Zie bijlage voor een standard voorstel van gebruikershandleiding aan te passen aan elk specifiek geïnstalleerd systeem. 

Onderhoudshandleiding, met een onderhoudsboekje en kalender van reiniging en/of vervanging van componenten, en een beschrijving van reinigingsmethoden uit te voeren door de gebruiker. 

Specificatie‐ en prestatiedocumenten over het ontwerp en de zelfcontrole: o Basistabel van het systeem, met lijst van de ruimten, minimum geëist, 

ontwerp‐ en gemeten debieten, gemeten opgenomen vermogen, enz. o Basisschema van het systeem, met ontwerpdebieten per ruimte en pijlen 

voor de doorstroming. o Alle beschikbare technische fiches en/of handleidingen van de 

fabrikanten van de componenten van het systeem.  Naast deze papieren documenten, zal de werking van het systeem mondeling worden toegelicht aan de klant/gebruiker: plaats van de groep en de filters, plaats van regelbediening, enz.  

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 58/59

Wanneer een EPB of EPC berekening van toepassing is, zal de volgende informatie, indien van toepassing, worden meegeleverd als onderdeel van de hierboven beschreven specificatie‐ en prestatiedocumenten: 

Het type van ventilatiesysteem; 

Een verslag van debietsmeting conform de voorschriften van de EPB regelgeving; 

Een verslag van meting van het opgenomen vermogen, bij vaste werkingspunten; 

Ventilator(en): o Type DC/AC, zie ook www.epbd.be o Maximaal vermogen ventilator, zie ook www.epbd.be 

Ventilatiegroepen met WTW: o Rendement bij een debiet gelijk of groter dan het totaal debiet van het 

project, zie ook www.epbd.be o Automatische regeling van de ventilatoren of niet, zie ook www.epbd.be o Aanwezigheid zomer by‐pass: geen, onvolledig, volledig, zie ook 

www.epbd.be 

Natuurlijke toevoeropeningen o Capaciteit bij 2 Pa o Klasse zelfregelbaarheid (P0 tot P4) 

 

In  het  rekenblad  kan  je  een  standaard  meetverslag  vinden  en  deze  EPB  gegevens verzamelen en afdrukken via het blad rapportage. 

    

Draft 2013 Wetenschappelijk en Technisch Centrum voor het Bouwbedrijf

Optivent Praktijkrichtlijn Ventilatie v130723 59/59

Deel II: Achtergrond per thema  Deze tweede deel van de richtlijn ventilatie bevat thematische bijlagen met meer gedetailleerde informatie ter ondersteuning van de praktijkrichtlijn (deel I).  Hieronder een draft van structuur.   

1. Terminologie en definities 

2. Basisprincipes van ventilatie 

3. Geëiste debieten 

4. Berekening van drukverliezen en dimensioneren van de kanalen 

5. Selectie van de ventilatoren 

6. Akoestische aspecten van individuele mechanische woningventilatie 

7. Regelstrategie 

8. Doeltreffendheid van ventilatie (luchtverdeling) 

9. Hygiëne, vervuiling en onderhoud 

10. Methode voor debietafstelling 

11. Debietsmeting 

12. Meten van het elektrisch vermogen van ventilatoren 

13. Intensieve ventilatie 

14. Inleiding voor gebruikers 

15. Componenten: type en eigenschappen