HALFJAARLIJKS INFOBLAD - NR. 2 APRIL 2009 Labinfo bij DG Controle op het laboratorium te Melle...

34
p.4 Kalibratie van thermometers p.7 Dierenziekten p.11 Mycotoxinen p.14 Zware metalen p.17 Fytopathologie p.21 Melk en melkproducten p.25 Voedseltoxi-infecties p.32 Workshops & Symposia Labinfo Informatieblad voor de erkende laboratoria voedselveiligheid HALFJAARLIJKS INFOBLAD - NR. 2 APRIL 2009 NATIONALE REFERENTIE LABORATORIA NRL FAVV AC-Kruidtuin - Food Safety Center Kruidtuinlaan 55, 1000 Brussel Verantwoordelijke uitgever : Gil Houins

Transcript of HALFJAARLIJKS INFOBLAD - NR. 2 APRIL 2009 Labinfo bij DG Controle op het laboratorium te Melle...

p.4 Kalibratie van thermometers

p.7 Dierenziekten

p.11 Mycotoxinen

p.14 Zware metalen

p.17 Fytopathologie

p.21 Melk en melkproducten

p.25 Voedseltoxi-infecties

p.32 Workshops & Symposia

LabinfoInformatieblad voor de erkende laboratoria voedselveiligheid

HALFJAARLIJKS INFOBLAD - NR. 2 APRIL 2009

N A T I O N A L ER E F E R E N T I ELABORATORIANRL

FAVV

AC-Kruidtuin - Food Safety Center

Kruidtuinlaan 55,

1000 Brussel

Ve

ran

two

ord

elij

ke u

itg

eve

r : G

il H

ou

ins

2

Labinfo

Informatieblad voor de erkende laboratoria voedselveiligheid

verschijnt tweemaal per jaar

Redactiegroep

Dirk Courtheyn, Mieke De Mits, Conny De Schepper, Alain Dubois, Marc Evrard, Alain Laure,

Mieke Vanbrabant, Bert Vandenborre, Mieke Van de Wiele, Eva Wevers, Marie-Christine Wilem

Auteurs van dit nummer

Geert De Poorter, Ronny Martens, Sarah Welby, Tony Martin, Thierry van den Berg, Sylvie

Marché, Jozef Hooyberghs, Koen Mintiens, Estelle Méroc, Cécile Herr, Bart Verheyden, Kris De

Clercq, Yves Van der Stede, Katia Knapen, Stefan Roels, Alexandre Dobly, Alfons Callebaut, Luc

Pussemier, Inge Van Hauteghem, Ludwig De Temmerman, Patrick Genot, Johan Van Vaeren-

bergh, Sven Inghelbrecht, Jan De Block, Wim Reybroeck, Koen De Reu, Nadine Botteldoorn,

Katelijne Dierick en Caroline De Backer.

Vertaling

Vertaaldienst van het Agentschap

Redactiegroep

Foto’s en illustraties

Aangebracht door de laboratoria

Vormgeving

Gert Van Kerckhove

Redactieadres

LabInfo

p.a. D. Courtheyn

FAVV

AC-Kruidtuin - Food Safety Center

4de verdieping, bureel 409

Kruidtuinlaan 55,

1000 Brussel

Tel.: 02.211.87.33

[email protected]

N A T I O N A L ER E F E R E N T I ELABORATORIANRL

3

Beste lezer,

De lente is begonnen !

Het is tevens het signaal om de werking van het Bestuur Laboratoria te actualiseren. Mijn

management- en operationeel plan voor de eerste drie jaar is afgesloten en wordt aange-

past om de bakens te zetten voor de komende drie jaar. Eens het goedgekeurd is door de

Gedelegeerd Bestuurder, het Directiecomité en de Minister, zal u het kunnen consulteren

op de website van het FAVV. Uit mijn vele contacten met de externe stakeholders heb ik

een aantal elementen onthouden en opgenomen in dit nieuwe plan.

Sleutelwoorden blijven competente medewerkers die werken in een aangename omge-

ving en derde partners waarmee duidelijke afspraken gemaakt worden.

Wat die derde partners betreft: het laboratoriumlandschap is razendsnel aan het verande-

ren in België. Vele kleine laboratoria kunnen amper nog overleven en worden overgeno-

men door grotere laboratoria. Maar ook bij hen woedt de economische crisis volop en zij

zien hun omzetcijfers dalen.

Daarom dat het FAVV, in het kader van de relance maatregelen van de overheid, er voor

zal blijven zorgen dat de facturen tijdig betaald worden.

Op het vlak van innovatie stelt het FAVV via zijn netwerk van nationale referentie-labora-

toria een schare aan specialisten ter beschikking om derde erkende labs bij te staan in het

ontwikkelen van nieuwe methoden die snelle en nauwkeurige resultaten opleveren. Ik

doe daarom een vernieuwde oproep om via de geijkte kanalen beroep te doen op deze

service die de NRL’s u kunnen bieden. Het is een gratis dienstverlening die de overheid u

aanbiedt en die u in staat moet stellen om uw concurrentiepositie te behouden of zelfs te

versterken.

Ik juich ook heel sterk het nieuwe initiatief toe om een uniek communicatiekanaal te

creëren tussen de externe labs en het FAVV via de binnen BELAB nieuw opgerichte werk-

groep “voedingslaboratoria”. Dit zal het overleg tussen de externe laboratoria en het FAVV

aanzienlijk vergemakkelijken.

Ondertussen wens ik u veel leesgenot met het tweede nummer van Labinfo.

Geert De Poorter

Directeur-generaal Laboratoria

Editoriaal

4

Kalibratie van thermometersDe nieuwe kalibratieafdeling van het FAVV-laboratorium te Melle

Bij het FAVV wordt bij de verschillende diensten een groot aantal thermometers gebruikt. De belangrijkste dienst

is DG Controle, waar ongeveer 500 thermometers in gebruik zijn die vooral dienen voor het controleren van de

temperatuur van voedingsmiddelen, gevolgd door DG Laboratoria. Omdat de afl ezing van de temperatuur door

middel van een thermometer in de loop van de tijd kan veranderen (veroudering, corrosie van de sonde, vermin-

derde spanning van de batterijen, schokken van het meetelement, ...) moeten thermometers periodiek gekali-

breerd of geverifi eerd worden zodat men het vertrouwen kan blijven behouden in de juistheid van de afgelezen

waarden.

Tot enige tijd geleden gebeurde de kalibratie van thermometers door externe kalibratielaboratoria. De nadelen

hiervan waren enerzijds de prijs, vooral wegens het grote aantal thermometers en anderzijds de doorlooptijd

van de kalibraties. Enkele jaren geleden werd het idee geopperd om deze kalibraties in de eigen laboratoria uit te

voeren; er werd een haalbaarheidsstudie uitgevoerd die uitwees dat in een dergelijk geval de investeringskosten

op vrij korte termijn konden terugverdiend worden. Wegens de reorganisatie van de laboratoria gedurende de

afgelopen jaren kreeg dit project een lage prioriteit, maar in 2007 werd de draad terug opgenomen en werd er

beslist om het laboratorium van het FAVV te Melle hiervoor uit te rusten.

In 2008 werd de nodige apparatuur aangeschaft, en vanaf oktober 2008 worden de thermometers die in gebruik

zijn bij DG Controle op het laboratorium te Melle gekalibreerd en geverifi eerd.

Kalibratie bestaat er in dat de afl ezing van een instrument, hier een thermometer, vergeleken wordt met een

referentiewaarde die op haar beurt herleid kan worden naar een nationale of internationale standaard. Die her-

leidbaarheid is van fundamenteel belang, omdat daardoor de waarden van alle gekalibreerde thermometers met

elkaar kunnen vergeleken worden langs een ononderbroken ketting die eindigt bij een internationale standaard.

In de praktijk worden de thermometers gekalibreerd tegenover een meer nauwkeurige referentiethermometer,

die op zijn beurt gekalibreerd werd tegenover een -nog meer nauwkeurige- nationale standaard. Bij kalibratie

gebruikt men bij voorkeur standaarden die gedefi nieerd worden door natuurconstanten – zo kan iedereen in

principe een onafhankelijk kalibratiesysteem opzetten. Voor temperatuur neemt men als referentie zeer goed

gedefi nieerde stolpunten en tripelpunten (de temperatuur waarbij de vaste vorm, vloeibare vorm en gasvorm

van een verbinding met elkaar in evenwicht zijn). Zo zijn het tripelpunt van argon, water en kwik referentietem-

peraturen evenals het stolpunt van gallium, zink en aluminium. Al deze temperaturen bepalen de internationale

temperatuurschaal waarnaar kalibraties tenslotte moeten verwijzen. Als de link naar een internationale standaard

niet volledig is, dan spreekt men eerder van verifi catie dan van kalibratie.

Het laboratorium ontvangt twee verschillende types thermometers : thermometers met een sonde die in het pro-

duct gestoken wordt, en thermometers met een infraroodsensor waarbij de temperatuur berekend wordt aan de

hand van het infraroodspectrum (de ‘warmtestraling’) van het product. Dit laatste heeft als voordeel dat er geen

direct contact nodig is met het product, waardoor ook de temperatuur van producten met hoge temperatuur

op enige afstand kunnen gemeten worden. Het nadeel is dan weer dat alleen de temperatuur van het oppervlak

gemeten wordt.

5

Bij thermometers met sondes gebeurt de kalibratie in geroerde baden met siliconenolie waarvan de temperatuur

zeer stabiel is. Op het laboratorium worden hiervoor twee baden gebruikt : één voor temperaturen tussen –20°C

en 120°C, en één voor temperaturen tussen 150°C en 200°C. De sondes worden samen met de referentiethermo-

meter in het bad geplaatst; wanneer de evenwichtstoestand bereikt is, wordt de temperatuur van de thermo-

meters evenals die van de referentiethermometer gedurende een tiental minuten geregistreerd. Deze procedure

wordt uitgevoerd bij verschillende temperaturen die het werkgebied beslaan waarbinnen de thermometer in de

praktijk zal gebruikt worden.

Fig.: Verschillende soorten thermometers in een kalibratiebad.

Op basis van de verkregen gegevens tijdens de kalibratie worden dan twee belangrijke kenmerken van de ther-

mometer afgeleid :

de spreiding van de afgelezen temperaturen rond de gemiddelde waarde, een maat voor de stabiliteit

van de afl ezing, en

de afwijking ten opzichte van de referentiethermometer bij de verschillende temperaturen.

Bij thermometers die uitgerust zijn met een infraroodsensor verloopt de procedure analoog, maar met dit verschil

dat er geen vloeistofbaden gebruikt worden. De infraroodsensor wordt gericht op een zwarte meetschijf van een

infraroodkalibrator; deze meetschijf wordt op een bepaalde temperatuur ingesteld en de temperatuur van zowel

de thermometers als de schijf wordt gedurende 10 minuten gevolgd. Omdat het kalibreren van een infraroodka-

librator niet direct met een infraroodbron gebeurt maar aan de hand van de meting van de temperatuur van de

meetschijf met een referentiethermometer, wordt hier van een verifi catie gesproken i.p.v. een kalibratie.

6

Fig.: Verifi catie van de temperatuur van een thermometer met een infraroodsensor met een IR-kalibrator.

Achteraan de meetschijf wordt een secundaire referentiethermometer ingebracht om de temperatuur van de

meetschijf te meten.

Het meest kritische element bij de kalibratie is de referentiethermometer. Die bestaat uit een platina referen-

tiesonde (een Pt25) en een afl eeseenheid die de elektrische weerstand van de referentiesonde meet. Omdat de

weerstand verandert met de temperatuur, kan de sonde na kalibratie gebruikt worden om een temperatuur te

meten. De afl ezing van de referentiethermometer bedraagt 1 milligraad; om de kalibratie te behouden wordt

deze sonde zesmaandelijks geherkalibreerd door een extern kalibratie-organisme.

Het resultaat van de kalibratie of verifi catie is een certifi caat. Dit document bevat naast een aantal administratieve

gegevens over de thermometer ook een overzicht van de precisie en de systematische afwijking bij de verschil-

lende gekalibreerde temperaturen ten opzichte van de referentietemperatuur. Deze gegevens moeten de gebrui-

ker in staat stellen om een gemeten temperatuur correct te interpreteren.

In tegenstelling tot wat men vaak denkt, worden er na kalibratie geen aanpassingen uitgevoerd aan het instru-

ment om de afl ezing beter in overeenstemming te brengen met de referentietemperatuur. Dit laatste is een

bijregeling en behoort niet tot de taken van een kalibratielaboratorium. De producent is het best op de hoogte

van de bouw van een thermometer zodat bijregeling best door de producent gebeurt.

Ronny Martens (FLVVM)

[email protected]

7

DierenziektenEvaluatie van de effi ciëntie van het actieve bewakingssysteem voor vogelgriep in gedomesticeerd pluimvee

Naar aanleiding van de zware gevolgen voor de pluimveesector en het grote risico voor de volksgezondheid

die infecties met het hoogpathogeen aviaire infl uenza virus veroorzaken, zijn alle infl uenza H5- en H7-stammen

aangifteplichtig geworden voor de OIE (World Organisation for Animal Health). De capaciteit van het virus om te

transformeren van laagpathogeen (LPAI) naar hoogpathogeen (HPAI) onderstreept het belang om ook de laagpa-

thogene virussen te detecteren in gevoelige populaties. In het kader van Beschikking 2006/101 van de Europese

Commissie moet elke Lidstaat een actief en passief bewakingsprogramma voor de detectie van aviaire infl uenza

in gedomesticeerde en wilde vogels implementeren. Verder moet, volgens de Beschikking, deze implementatie

gebaseerd zijn op een risicoanalyse.

Deze studie had als doel de gevoeligheid na te gaan van het bewakingsprogramma om LPAI te detecteren in

verschillende diercategorieën en verschillende zones en regio’s. Hiervoor werd een methode gebruikt waarin de

verschillende stappen van het detectieproces werden nagebootst. Dat maakte het mogelijk om verschillende

subpopulaties van vogels met verhoogd risico aan te duiden. De geschatte gevoeligheden werden gebruikt om

de grootte te ramen van de steekproeven die nodig zijn om een circulatie van het virus in deze verschillende sub-

populaties te detecteren. Het bewakingsprogramma dat onder de loep werd genomen betreft enkel de detectie

van een prevalentie van LPAI in gedomesticeerd pluimvee.

Fig.: Schematische voorstelling van de verschillende stappen tussen de insleep van LPAI in de pluimveehouderij in

België en de opsporing door het actief bewakingsprogramma.

Sarah Welby, Tony Martin, Thierry van den Berg, Sylvie Marché, Jozef Hooyberghs, Koen Mintiens (CODA, Ukkel)

[email protected], [email protected], [email protected]

1-Pr

Pr

Oost Falnders

Antwerpen

Limburg Flamish Brabant

West Flanders

HainautNamurLiège

Walloon BrabantLuxembourg

Turkeys

Chickens

Ratites

Geese, Ducks

Other poultry

Country Status

Region

Type of Speecies

Farm status

Animalstatus

PH

1-PH

PA

1-PA

Risk zone

Zone at risk

Zone not at risk

Outdoor/Indoor

Out door

Indoor

Lab isolates agent

Test Se

1-Test Se

Pp x PSCC

Pp x PSSC

Pr

1-Pr

Pp x PSSC

Pp x PSSC

Pp x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Region

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

1-Pr

Pr

Oost Falnders

Antwerpen

Limburg Flamish Brabant

West Flanders

HainautNamurLiège

Walloon BrabantLuxembourg

Turkeys

Chickens

Ratites

Geese, Ducks

Other poultry

Country Status

Region

Type of Speecies

Farm status

Animalstatus

PH

1-PH

PA

1-PA

Risk zone

Zone at risk

Zone not at risk

Outdoor/Indoor

Out door

Indoor

Lab isolates agent

Test Se

1-Test Se

Pp x PSCC

Pp x PSSC

Pr

1-Pr

Pp x PSSC

Pp x PSSC

Pp x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Region

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

Pp x RR x PSSC

8

Blauwtong: Resultaten van cross-sectionale epidemiologische studies

Sinds augustus 2006 is België geïnfecteerd met het blauwtong virus. Ondanks de maatregelen die werden geno-

men om het transport van dieren te verbieden, heeft de epidemie zich verspreid over het gehele grondgebied.

Tot eind december 2006 zou het aantal gerapporteerde gevallen van blauwtong oplopen tot 695 uitbraken. Een

cross-sectionale serologische screening van de Belgische volwassen rundveepopulatie werd tijdens de volgende

winter (winterscreening januari 2007) uitgevoerd met als voornaamste doel de uiteindelijke reële verspreiding

van het virus te schatten. De resultaten van de studie wezen op een snelle en ongebreidelde verspreiding van

het virus in de rundveepopulatie. De kuddeprevalentie bedroeg 83,25% voor heel België (95%CI 79.20-86.98) en

alle 10 provincies waren betrokken. De detectie van nieuwe uitbraken in juli 2007 was de start van een golf van

blauwtong in België. In januari 2008 werd een tweede winterscreening uitgevoerd in dezelfde studiepopulatie als

het voorgaande jaar. Hierdoor kon de evolutie van de infectie voor de opeenvolgende jaren worden opgevolgd.

Om de controle- en uitroeiingsstrategieën voor blauwtong zo effi ciënt mogelijk toe te passen, is het belangrijk

om de verschillende risicofactoren te kennen. Daarom werd de invloed van de factor leeftijd onderzocht aan de

hand van een bijkomende serologische studie in dezelfde kuddes als voordien maar bij runderen jonger dan 2

jaar, onderverdeeld in verschillende leeftijdscategorieën.

Het belangrijkste doel van de besproken studie is het weergeven van de resultaten van de verschillende serolo-

gische studies voor blauwtong. Daarnaast zal, op basis van deze resultaten, de leeftijd als risicofactor bestudeerd

worden.

Estelle Méroc, Cécile Herr, Bart Verheyden, Kris De Clercq, Koen Mintiens (CODA, Ukkel)

[email protected], [email protected], [email protected], [email protected]

Fig.: Blauwtong seroprevalentie in rundveepopulatie in België

a. Aan het einde van de eerste golf (jan. 2007)

b. Aan het einde van de tweede golf (jan.2008)

9

Evaluatieprocedure van diagnosekits in het CODA

De standaard evaluatieprocedure van diagnostische kits, gebruikt binnen het CODA, beantwoordt aan de OIE

richtlijnen. Deze standaardprocedure wordt gebruikt voor de evaluatie en certifi cering van de diagnostische

reagentia (kits) voor offi cieel bestreden dierziekten via een openbare aanbesteding. Het doel van de procedure is

een objectieve keuze te kunnen maken voor de beste kit die beschikbaar is. Bij deze keuze geldt steeds het prin-

cipe dat de gekozen reagentia optimaal dienen te zijn voor het beoogde doel (wettelijk kader) van de specifi eke

dierziekte (=‘fi tness for purpose’). In een eerste fase van de evaluatieprocedure wordt alle relevante informatie

(validatiedossier) op een gestandaardiseerde manier (OIE checklist) opgevraagd aan de producenten. Vervolgens

worden een aantal evaluatiecriteria (vb: kwaliteit van de kit, gebruiksvriendelijkheid, ISO certifi cering, prijs, …), elk

met hun eigen gewicht, vooraf vastgelegd door het referentielaboratorium en de kwaliteitsmanagers alsook de

gebruikers van de diagnostische reagentia. Uiteindelijk worden de reagentia door het referentielaboratorium van

het CODA getest en aan deze criteria getoetst. De producent die uiteindelijk wordt gekozen, wordt bepaald in

een algemene vergadering met alle betrokkenen (evaluatiegroep offi ciële diagnose). Tot nu toe heeft het CODA

mee de keuze bepaald voor volgende ELISA antistoff en :Salmonella (varken), Aujeszky gE en gB, Boviene Leucose

(serum en tankmelk), Brucella ssp. (herkauwers), IBR gB antistoff en alsook één real time RT-PCR bepaling (BVDV).

Yves Van der Stede, Katia Knapen, Koen Mintiens (CODA, Ukkel)

[email protected] [email protected]

10

Implementatie van een TSE-discriminatietest voor kleine herkauwers in het Nationaal referentielaboratorium voor veterinaire TSE (CODA)

Met de bestaande standaardtechnieken voor de diagnose van Transmissibele Spongiforme Encefalopathie (TSE)

bij dieren is diff erentiatie tussen scrapie en Boviene Spongiforme Encefalopathie (BSE) bij een kleine herkauwer

onmogelijk. Men moet zich dan ook beperken tot de diagnose van TSE, zonder uitspraak te kunnen doen of het

hier al of niet gaat om een TSE geassocieerd met de variant van Creutzfeldt-Jakob bij de mens (BSE).

Naar aanleiding van het eerste bevestigde geval van BSE bij een Franse geit in 2002 (2005), werd de noodzaak tot

het Europees implementeren van een snelle test voor de discriminatie tussen scrapie (veilig voor volksgezond-

heid) en BSE (bedreiging voor volksgezondheid) bij kleine herkauwers, positief bevonden voor TSE, actueler dan

ooit. In het verleden kon men hiervoor enkel een beroep doen op proeven met muizen. Deze techniek is echter

zeer tijdrovend (soms tot 3 jaar vooraleer men uitspraak kon doen) en kan alleen worden uitgevoerd door speci-

alisten. Daarom kon men onmogelijk alle TSE-positieve kleine herkauwers testen op de aanwezigheid van scrapie

of BSE, waardoor deze richtlijn hopeloos vertraging opliep en een grote groep van de Europese positieve dieren

niet kon worden onderzocht.

Hierin kwam verandering met de Europese validatie van 3 nieuwe testen gebaseerd op western blotting. De lid-

staten hadden de keuze om één ervan in eigen land te implementeren of naar andere lidstaten te gaan om deze

uit te voeren. Het NRL heeft dan in samenspraak en akkoord met het FAVV de keuze gemaakt om zelf een der-

gelijke test te introduceren in de reeds bestaande TSE-diagnosetechnieken. Daar we al vanaf begin 2001 beroep

doen op de Bio-Rad ELISA om TSE op een snelle manier te testen en één van de gevalideerde western blotting

technieken gecommercialiseerd wordt door Bio-Rad en gebaseerd is op de western blotting techniek die al in

gebruik was ter bevestiging van TSE-gevallen, hebben we geopteerd voor de CEA (Bio-Rad) discriminatie western

blotting. Het principe van deze test is gebaseerd op het feit dat er een verschil is tussen scrapie en BSE in gevoe-

ligheid voor proteolyse van de N-terminale regio van het resistente PrP eiwit (PrPres). Deze regio is bij scrapie veel

resistenter dan bij gevallen van BSE, waardoor bij hoge concentraties van proteolytische enzymes, deze regio bij

BSE-gevallen afgebroken zal worden en dit in tegenstelling tot gevallen van scrapie, waar deze regio bewaard zal

blijven. Als men dus het PrPres onderwerpt aan een lage en hoge concentratie van het enzym en daarna twee an-

tistoff en gebruikt, respectievelijk ten opzichte van de N-terminale regio en de basis (‘core’) van het eiwit, kan men

scrapie en BSE van elkaar onderscheiden. Bij een scrapie-geval zullen de beide antisera binden en aankleuren

ongeacht of men met een lage of hoge concentratie proteïnase werkt. In het geval van BSE echter zal het antise-

rum dat de N-terminale regio herkent, zich niet binden (N-terminale regio vernietigd) en niet aankleuren bij hoge

proteïnaseconcentraties. Bijkomend kan men op basis van deze test (en principes) atypische scrapie gevallen

identifi ceren omdat in die gevallen het volledige PrPres vernietigd zal worden door hoge concentraties van het

enzym, waardoor zowel het antiserum ten opzichte van de N-terminale regio als de basis niet zullen aankleuren.

Het NRL implementeerde deze diff erentiatietest eind 2004. Sindsdien hebben we succesvol deelgenomen aan

jaarlijkse ringtesten van het Europees referentielaboratorium (CRL). Voor deze analyse zijn we bijgevolg erkend

op Europees niveau. Ons huidige doel is om elke kleine herkauwer die positief werd bevonden voor TSE te testen

met deze methode. Indien de aanwezigheid van BSE vermoed wordt, contacteren we het CRL en houden we de

vereiste stalen ter beschikking om het geval offi cieel en internationaal te laten erkennen.

Stefan Roels, Alexandre Dobly (CODA, Ukkel)

[email protected] [email protected]

11

MycotoxinenBeauvericine en Enniatines : een nieuwe groep van mycotoxinen?

Enniatines (ENN’s) werden reeds in 1947 geïsoleerd uit de schimmel Fusarium oxysporum en de chemische struc-

tuur van Beauvericine (BEA) werd in 1969 bepaald, na isolatie uit een entomopathogene schimmel, Beauveria

bassiana. Het is pas de laatste 10 jaar dat men zich realiseert dat we te doen hebben met Fusarium-mycotoxinen

die alomtegenwoordig zijn in graangewassen. Samen met fusaproliferine en moniliformine worden ze nu “opdui-

kende (Fusarium)-mycotoxinen” genoemd.

Het CODA, in samenwerking met BEMEFA en het FAVV, heeft een beperkte screening uitgevoerd van enerzijds

graangewassen geoogst in België in 2006 en 2007, en anderzijds van voedingsmiddelen en voeders op basis van

graangewassen (in 2007). Enniatines werden teruggevonden in ieder graanstaal, in hoeveelheden van mg/kg

(ppm niveau). Eén bijzonder hoge waarde (tientallen mg/kg) werd gemeten voor enniatine B (ENN-B) in een tar-

westaal uit Frankrijk. Beauvericine bleek meer sporadisch aantoonbaar en in lagere concentraties.

Deze situatie lijkt sterk op de gegevens uit Noorwegen en Finland, waar een aantal onderzoeksgroepen reeds

meerdere jaren deze mycotoxinen opvolgen. In de USA en Italië werden daarentegen hoge concentraties BEA (tot

520 mg/kg) in maïs gerapporteerd en lage concentraties ENN’s.

In brood, ontbijtgranen en meel werd steeds ENN-B teruggevonden, meestal in lagere concentraties (tot enkele

honderden μg/kg, ppb niveau). Mout en kuilvoer was algemeen gecontamineerd, meestal op ppm niveau. Zelfs

in babyvoeding kon ENN-B aangetoond worden, maar dan in zeer lage concentraties.

Er zijn nauwelijks gegevens bekend over de toxiciteit van ENN’s en BEA voor mens en dier. Er werd nog nooit een

acute toxiciteit gemeld, en ENN’s worden zelfs gebruikt in bepaalde sprays tegen ontsteking van de luchtwegen.

Enniatines en Beauvericine hebben wel uitgesproken en specifi eke activiteiten op het niveau van de cel of van

weefsels (celdood, interferentie met cholesterol-afzettingen, eff ect op kankercellen, enz.), zoals bepaald met in

vitro proeven (celculturen). Men neemt aan dat deze activiteiten het gevolg zijn van het ionofore karakter van

deze moleculen, d.w.z. ENN’s en BEA zijn zelf lipofi el en kunnen complexen vormen met ionen (Na, K, Ca, enz.) en

op die manier deze ionen door membranen transporteren. Dit kan de fysiologische processen in de cel verstoren.

ENN’s en BEA hebben een antimicrobiële en insecticide-werking.

Gezien hun lipofi el karakter wordt gevreesd dat deze moleculen bioaccumuleerbaar zijn. Zeer recent werden

inderdaad sporen (ppb niveau) van ENN’s en BEA gevonden in kalkoenvlees en in levers van braadkuikens.

Het mogelijke gevaar van ENN’s en BEA lijkt (zoals voor de meeste mycotoxinen) vooral hun eventueel “sluipend”

karakter (het lange termijn eff ect), of hun interferentie met andere toxines of voedingsstoff en. Hiervoor zijn op dit

ogenblik nog geen experimentele bewijzen.

12

Chemische structuur van Beauvericine (BEA) en Enniatines (A, A1, B en B1)

Alfons Callebaut (CODA, Tervuren)

[email protected]

Mycotoxinen in eetwaren van biologische en conventionele oorsprong

Onderzoekers van de Université Catholique de Louvain (Louvain-la-Neuve), van de Universiteit Gent en van het

Centrum voor Onderzoek in Diergeneeskunde en Agrochemie (CODA), hebben op vraag van het Federaal We-

tenschapsbeleid, tussen 2002 en 2004, meer dan 700 stalen van eetwaren geanalyseerd. De stalen (onder meer

tarwe, volkoren tarwemeel, volkoren pasta, bier, ontbijtgranen, polenta en maïs in blik)werden gekocht in de

handel in België en kwamen, gelijk verdeeld, uit de biologische en traditionele teelt. Dit onderzoek, « Mycotoxine-

contaminatie van biologische en gangbare producten », had als doelstelling het inschatten van de contaminatie

van eetwaren die in België geconsumeerd worden en het onderzoek van de invloed van de teeltmethode op

deze contaminatieniveaus.

Vier mycotoxinen of groepen van mycotoxinen werden bestudeerd: ochratoxine A (OTA), deoxynivalenol (DON),

fumonisines (FB1, FB2 en FB3) en zearalenone (ZEN). De beoogde voedingsmiddelen waren producten op basis

van graangewassen. Verschillende combinaties mycotoxinen – eetwaren werden nader onderzocht, vooral op

basis van gekende associaties zoals bijvoorbeeld, fumonisines in producten op basis van maïs.

Hierna volgen enkele resultaten ter indicatie, om interessante trends aantonen.

In bijna alle stalen van geoogst graan, kon men deoxynivalenol (DON) in vrij hoge concentraties aantonen, vooral

in 2002 (gemiddeld 460 μg/kg). In 2003 viel de contaminatie terug tot bijna de helft (gemiddeld 210 μg/kg). Dit

geeft ons een eerste interessante aanwijzing: een nat jaar (zoals 2002 maar ook 2007 !) is veel gunstiger voor de

vorming van mycotoxinen dan een droog jaar, zoals in 2003. Dezelfde waarneming geldt voor ZEN.

13

Wat betreft bier, werd ochratoxine A (OTA) aangetoond in vrij lage concentraties in 90 % van de monsters. Slechts

een klein aantal biologische monsters was zwaar gecontamineerd, en overschreedt de aanbevolen limiet van 200

ng/kg. In 2005 gaven nieuwe analyses aan dat er geen overschrijdingen van de norm meer waren. Deze gevoe-

lige verbetering suggereert dat de ondertussen in voege getreden wetgeving wel degelijk het verwachte eff ect

had op de kwaliteit van het mout. Er werd een grote variatie waargenomen in de contaminatie van verschillende

loten van hetzelfde bier. Dit wijst op een grote heterogeniteit in de verdeling van de contaminatie in de graan-

stocks van de brouwerij.

En wat zeggen de resultaten over de vergelijking tussen biologische en conventionele producten? In het alge-

meen denkt men dat het gebruik van pesticiden tijdens de teelt en de opslag van graan de groei van schimmels

stopt of tenminste afremt. Bijgevolg zouden er ook minder mycotoxinen aanwezig zijn in de voedingswaren.

Het onderzoek geeft hier zeer duidelijke aanwijzingen dat deze simplistische verklaringen genuanceerd moeten

worden. Voor sommige levensmiddelen zijn de conventioneel geteelde producten beter, terwijl voor andere de

biologische teelt tot minder contaminatie leidt.

De aanwezigheid van mycotoxinen hangt af van een aantal belangrijke factoren, waarin het gebruik van pestici-

den maar een partiële rol speelt.

Fig. : Fusarium in tarwe

Luc Pussemier (CODA, Tervuren)

[email protected]

14

Zware metalen

Analyse van kwik kan “quick” met AMA

Wat ooit begon als een thesisproject van een Tsjechische student (bron: Michel Hoenig), is nu een handig toestel

dat te vinden is in de laboratoria die totaal kwik bepalen in diverse matrices zoals levensmiddelen, diervoeders,

water, ... De Advanced Mercury Analyser (AMA) wordt nog steeds gefabriceerd in Tsjechië, verdelers van het toe-

stel zijn onder meer gevestigd in Frankrijk en België.

De techniek combineert atomaire absorptie met de eigenschap dat kwik een amalgaam kan vormen met goud.

De onderstaande fi guur illustreert het analyseproces:

Een staal met gekende massa of gekend volume wordt in een nikkelschuitje afgewogen en in de AMA gebracht.

Het schuitje wordt in het voorste deel van de katalysatorbuis met decompositieoven gebracht. Het staal wordt

daar eerst gedroogd en vervolgens thermisch afgebroken of verast.

De decompositieproducten worden vervolgens door de zuurstofstroom naar het tweede deel van de kataly-

satorbuis gebracht. In dit deel van de katalysatorbuis wordt de oxidatie vervolledigd en worden halogenen,

stikstofoxiden en zwaveloxiden gebonden op fi ltermateriaal. Vervolgens worden de decompositieproducten naar

de amalgamator gebracht waar kwik selectief wordt gebonden op het goud. De rest, dus alles wat niet kwik is,

wordt doorheen de meetcellen naar de uitlaat van het toestel afgevoerd. De amalgamator wordt steeds op 120°C

gehouden teneinde condensatie van water te vermijden.

Om de hoeveelheid kwik die gevangen werd op de amalgamator te kunnen meten, wordt de amalgamator kort-

stondig opgewarmd waardoor de kwik vrijkomt in de vorm van een wolk. De kwikwolk wordt door de zuurstof-

stroom naar de meetcellen gebracht. Eerst wordt de kwik verzameld in de vertragingscel en vanuit deze cel gaat

de kwik naar een tweede, kortere meetcel. De hoeveelheid kwik wordt in elk van de cellen gemeten bij 254 nm

met de holle kathode lamp voor kwik.

staal

Katalysatortube:100°C drogen450°C verassen

=> Hg (gas)

{Hg + O2}

Amalgaamtube:collectie van Hg:

koud: Au+Hgwarm: Hg (gas)

{Hg + O2} O2

Detector254 nm

15

Fig. : Advanced Mercury Analyser

Doordat de hoeveelheid kwik twee keer wordt gemeten met verschillende gevoeligheden, heeft de AMA een

dynamisch meetbereik van 0,05 – 600 ng Hg.

Voordelen van de techniek zijn de korte analysetijden (ongeveer 6 minuten voor één run), de lage bepaalbaar-

heidsgrens en de hoge precisie.

Nadelen zijn verbonden aan de capaciteit van het nikkelschuitje: er kan maximaal gewerkt worden met een massa

van 100 mg staal. Voor stalen die veel organisch materiaal, vet of suiker bevatten, is de massa inweeg beperkt tot

50 mg. Voor heterogene matrices is een doorgedreven homogenisatie noodzakelijk om juiste resultaten te kun-

nen bekomen.

Als het verwachte kwikgehalte laag is, kan de bepaalbaarheidsgrens toch nog verhoogd worden via accumulatie,

dit is het na elkaar meten van kleinere substalen waarbij de resultaten worden gecombineerd tot één resultaat.

In de toekomst zou de AMA mogelijk gebruikt kunnen worden als detector van methylkwik. Methylkwik is de

chemische vorm van kwik die het meest toxisch is en die meer dan 90% van het totale kwikgehalte in vis en zee-

dieren kan uitmaken.

Of de AMA hiervoor moet omgebouwd worden, zal nog moeten blijken, maar het is zeker een veelbelovende

ontwikkeling.

Inge Van Hauteghem (FLVVG, Gentbrugge)

[email protected]

16

Gezondheidsrisico’s door grensoverschrijdende lange-afstandstransporten van luchtpolluenten

De zware metalen cadmium, lood en kwik zijn zeer verspreide luchtpolluenten die voornamelijk afkomstig zijn

van verschillende industriële activiteiten. Ook al zijn de concentraties in de omgevingslucht laag, toch dragen ze

bij tot de afzetting en de opstapeling ervan in de bodem. Zware metalen zijn zeer persistent in het leefmilieu en

geven aanleiding tot bioaccumulatie in de voedselketen.

Blootstelling aan cadmium wordt in verband gebracht met schade aan de nieren en aan

het beenderstel. Cadmium kan bovendien beschouwd worden als potentieel kankerverwekkend, meerbepaald

voor longkanker. Blootstelling aan lood heeft een negatief eff ect op de ontwikkeling van de hersenen bij de

foetus, de kleuter en het kind en het heeft een bloeddrukverhogend eff ect bij volwassenen. Kwik is toxisch in de

metallische en anorganische vorm, maar de belangrijkste eff ecten worden in verband gebracht met organische

verbindingen. Dit is in het bijzonder het geval voor methylkwik dat opgestapeld wordt in de voedselketen. Bij-

voorbeeld, vissen in meren en in de zee die aan de top van de voedselketen staan, zijn de belangrijkste bron van

blootstelling van de mens via de voeding.

Lange-afstandstransport van luchtpolluenten is een bron van blootstelling aan deze metalen. Wegens hun grote

persistentie en het potentieel voor atmosferisch transport op wereldschaal beïnvloeden de emissies in de omge-

vingslucht zelfs de meest afgelegen gebieden.

Het NRL (CODA-CERVA) heeft samen met andere internationale expertgroepen deel genomen aan het opstellen

van het rapport dat door de WGO werd gepubliceerd. Het is beschikbaar op het internet via de onderstaande link.

Het rapport verzamelt de beschikbare informatiebronnen over de chemische eigenschappen en de ruimtelijke

verspreiding van de grensoverschrijdende luchtverontreiniging door cadmium, lood en kwik en het evalueert de

potentiële risico’s in Europa.

Het rapport kan gratis bekomen worden via www.euro.who.int

Ludwig De Temmerman (CODA, Tervuren)

[email protected]

17

Fytopathologie

Ontwikkelingen

Uitbouw van een afdeling fytopathologie in het FAVV-laboratorium te Gembloux

Omdat er meer tijd vrijkwam door de invoering van het nieuwe LIMS in 2008, door de verbetering van onze

werkprocedures en een interne herstructurering van onze organisatie konden wij onlangs nieuwe activiteiten

voorstellen.

Bij de keuze van die nieuwe activiteiten moest rekening worden gehouden met een aantal beperkingen waaron-

der de intern beschikbare wetenschappelijke achtergrondkennis, de beschikbaarheid van ruimten, de comple-

mentariteit tussen de laboratoria van het Agentschap en uiteraard ook het budget.

Eén van de sectoren die in onze laboratoria nog maar weinig aan bod kwam, was de fytopathologie, een uitge-

breid gebied dat kan worden onderverdeeld in meerdere deelgebieden: nematologie, entomologie, mycologie,

virologie en bacteriologie.

Hiervan leek bacteriologie ons het meest interessant, rekening houdend met onze huidige activiteiten, de

beschikbare ruimten, het feit dat het laboratorium van Gentbrugge reeds onderzoek doet op het gebied van de

nematologie (opsporing van Globodera) en het laboratorium van Tervuren instaat voor het opsporen van moe-

derkoren.

Wij hebben er voor gekozen om ons in het begin toe te spitsen op Erwinia amylovora, de bacterie die bacterie-

vuur veroorzaakt. Dit heeft te maken met de analysetechnieken die daarbij worden gebruikt en met het aantal

verwachte analyses. Dit aantal is voldoende groot om routinetests op te zetten, maar toch niet te groot zodat het

onderzoek in de beste omstandigheden kan worden opgestart.

Het gekozen analyseschema steunt op norm EPPO 7-20, nl. spreiding op niet-selectief medium dat wel een on-

derscheid toelaat ten opzichte van bepaalde Pseudomonas door middel van een visuele fl uorescentietest, isolatie

op datzelfde medium, een serologische test en twee bevestigende tests: PCR en pathogeniciteit.

Begin 2008 werden de laboratoria op niveau L2Q ingericht; werden stappen ondernomen om de erkenning te

verkrijgen die vereist is om met quarantaineorganismen te werken en werden de dossiers voor het aankopen van

materiaal aangelegd.

Wij investeerden onder meer in de aankoop van twee microbiologische veiligheidskasten van klasse II, een

gekoelde droogoven, een aantal koelkasten en diepvriezers waarvan één tot -80 °C, PCR-uitrusting (thermocycler,

elektroforesetank, agarosegel-DNA-beeldanalysator), een epifl uorescentiemicroscoop en uiteraard temperatuur-

sensoren om de analyseparameters te controleren.

Wij kregen hulp van ILVO-Plant, het nationale referentielaboratorium (samen met CRAw-DLBRP) en meer bepaald

van Johan Van Vaerenbergh bij wie we 3 dagen opleiding volgden. Wij deden met het ILVO ook parallelanalyses

op meer dan 200 monsters.

Thans zijn in het departement 3 mensen tewerkgesteld, maar geen van hen voltijds: 1 niveau A (80%) en twee van

niveau B (80% en20 %).

De validatie die van juli tot december 2008 werd uitgevoerd was een vrij omvangrijk werk waarbij voor elke tech-

niek tests moesten worden uitgevoerd op de gevoeligheid, de herhaalbaarheid, de specifi citeit en de robuust-

heid. Een samenvatting van de werkzaamheden is weergegeven in onderstaande tabel.

18

Criteria Methoden

Juistheid 200 monsters parallel geanalyseerd met het NRL

Specifi citeit 17 stammen van Erwinia amylovora en andere werden hiervoor gebruikt

Herhaalbaarheid Elke operator deed meermaals dezelfde test in dezelfde omstandigheden

Gevoeligheid Suspensies met afnemende concentraties werden getest met en zonder een

verontreiniging, waarvan men ook de concentratie liet variëren

Robuustheid Men onderzocht voor de relevante technieken de invloed van de variatie van een aantal

parameters

Medio september 2008 begonnen wij met diagnoseanalyses en vanaf 2009 zullen wij ook analyses doen voor het

opsporen van latente bacteriën.

Eind december kwam een team van BELAC een audit uitvoeren van deze activiteit; er werd ons geen enkele

zware tekortkoming gemeld en de tekortkomingen type B zullen kunnen worden gecorrigeerd voordat het

bemonsteringsseizoen begint.

Patrick Genot (LFSAGx)

[email protected]

Feedback CRL – Workshops – Symposia

EPPO Workshop on Quality Assurance (QA) in Laboratories for Plant Pest Diagno-sis – Holte (Denemarken) – 4 tot 6 December 2007

De ‘EPPO Workshop on Quality Assurance (QA) in Laboratories for Plant Pest Diagnosis’ was een initiatief van EPPO

(European and Mediterranean Plant Protection Organization) en het Deense Instituut voor Plantengezondheid

(Danish Plant Directorate) dat in het specifi eke werkterrein geconfronteerd wordt met ISO17025 accreditatie van

de analysemethoden.

Er waren 76 deelnemers uit de EPPO regio, waaronder ILVO en CRA-W. Gespreid over drie dagen werd een uitge-

breid pakket ‘kwaliteitszorg’ aangeboden. Er waren vooreerst presentaties over accreditatie en casestudies over QA

in verschillende reeds geaccrediteerde laboratoria. Daarnaast waren er 4 praktische sessies over kritieke punten

in het accreditatieproces. De workshop was een interessant forum voor het uitwisselen van ervaringen in kwali-

teitszorg en accreditatie. ILVO verzorgde een presentatie over de bekwaamheidstest voor Phytophthora ramorum

die door ILVO in het voorjaar van 2006 georganiseerd werd, en werkte een praktische sessie uit over validatie van

analysemethoden en de concretisering van controles in het analyseproces.

19

Fig. : Aantasting door Phytophthora ramorum

De presentatiesessie werd aangevat met de verduidelijking van de kerneisen van de ISO17025 norm, met name

een volledig en sluitend management proces, competentie van het personeel, gebruik van gekalibreerd materiaal

en vergelijkbaarheid van de prestaties van het lab, in het bijzonder door het uitvoeren van bekwaamheidstesten.

Een belangrijk devies voor accreditatie is: wees altijd eerlijk, een kwaliteit die vooral belangrijk wordt wanneer

laboratoria in competitie komen voor een dalend aantal stalen. Om voor een labo te achterhalen welke analyse

precies geaccrediteerd is, moet je op zoek naar het certifi caat op de website van de accreditatie-instelling.

Ook EA (European co-operation for Accreditation) hecht veel belang aan bekwaamheidstesten (‘Confi dence with

Competence’) om de prestatie van het lab te meten. In de reacties werd toch enige relativering gevraagd omdat

deze testen dikwijls heel moeilijk uitvoerbaar zijn voor detectieprotocollen. De vraag werd dan ook gesteld wat

een bekwaamheidstest bewijst als de besmettingsgraad van de monsters 100 keer hoger ligt dan de aantoon-

baarheidsgrens. Deze beperking kwam ook duidelijk naar voor in de presentatie over ISTA-accreditatie (Interna-

tional Seed Testing Association). Het blijkt niet alleen moeilijk om nabij de detectiegrens plantschadelijke organis-

men in monsterextract voldoende lang stabiel te houden, ook het aanleveren van voldoende homogeen besmet

materiaal is problematisch. ISTA beschikt overigens over 21 gevalideerde testen voor plantschadelijke organismen

op zaden en nog 35 andere testen wachten momenteel op validatie

De stand van zaken van het EPPO-document PM7/84 over QA werd toegelicht. Er werd een ‘task force’ werkgroep

geïnstalleerd om dit document aan te vullen met kritieke elementen voor validatie van methoden en beheersing

van de analyseprocessen (1ste en 2de lijnscontroles, referentiemateriaal). Bovendien zijn EPPO en EA in gesprek

om de EPPO norm over QA als aanbeveling tot bij de auditeurs te krijgen. ILVO-DCP maakt deel uit van deze

werkgroep.

In de ‘reality’ reeks over de ervaringen van laboratoria die ISO17025 accreditatie hebben gehaald voor één of

meerdere fytosanitaire analyses, werd nogmaals duidelijk hoe verschillend accreditatie-instellingen en specifi eke

auditeurs omspringen met de objectieve criteria van de norm. Een verfrissend verhaal kwam uit Nieuw-Zeeland

waar op een heel alternatieve manier over accreditatie wordt nagedacht. Geen gezeur over temperatuursmetin-

gen voor de werkzaamheden in laboratoria of over telefonisch melden van niet-conforme resultaten maar duide-

lijkheid over de analyse en de borging van het resultaat door bewijs van competentie van de analist.

Er waren in deze presentaties veel praktische suggesties om knelpunten in het accreditatieproces te omzeilen

zoals:

het bewaren van de integriteit van het staal door barcode labels, zodat fouten door schrijven worden beperkt;

een werkblad van de uitgevoerde testen voor het aantonen van de deskundigheid van de analist;

een lijst van al het personeel en hun verantwoordelijkheid in de verschillende stappen van elke analyse.

20

Er volgde nog een discussie over de fl exibele scope, waarover evenveel opvattingen blijken te bestaan als er ac-

creditatie-instellingen zijn.

De dag werd afgesloten met een toelichting over het opzetten van referentielaboratoria in de EU. Het is een

langzaam proces waarvan de krijtlijnen werden getrokken en waarin het standpunt van elke lidstaat moet worden

verzoend om tot een collectief engagement te komen. Het bleek dat België zijn tijd ver vooruit is door de accredi-

tatieverplichting voor de NRL (Nationale Referentie Laboratoria) en voor offi ciële analyses bij wet op te leggen.

In de avondsessie werd gediscussieerd over de criteria van standaardmethoden en op welke manier(en) je kan

aantonen dat een methode geschikt is voor een bepaald doel (‘fi t for purpose’). De boodschap die we wilden

meegeven was dat het in de EPPO protocollen gaat over het naleven van de nultolerantie - het zijn tenslotte qua-

rantaineorganismen - en die wordt door de verschillende methoden in een dergelijk protocol op een verschillen-

de manier (gevoeligheid, specifi citeit, …) nagekomen. Indien de protocollen zonder performantiecriteria zouden

blijven, dan opent dit de deur naar accreditatie van methoden die niet geschikt zijn voor het doel.

Tijdens de volgende twee dagen werden praktische sessies gehouden:

validatie van methoden en aanmaak en gebruik van referentiemateriaal (ILVO);

hoe een QA document schrijven (Nederland – Verenigd-Koninkrijk - Oostenrijk);

calibratie (Frankrijk);

uitvoeren van een interne audit (Denemarken).

Elke sessie duurde 4 uur en werd drie maal uitgevoerd, wat elke deelnemer de mogelijkheid gaf om 3 van de 4

sessies bij te wonen.

De sessie over validatie van analysemethoden en referentiemateriaal werd geconcipieerd en geanimeerd door

de ILVO-deelnemers. Na een introductiesessie werden de deelnemers willekeurig samen gezet om 3 laboratoria

te vormen waar ze werden geconfronteerd met analytische gevoeligheid, herhaalbaarheid, reproduceerbaarheid,

robuustheid. De uitdaging was een snelle en éénduidige test gebruiken voor de opsporing van een besmetting.

We beschikken in het ILVO over een aantal gevalideerde serologische reagentia waarmee binnen de minuut een

visueel resultaat wordt verkregen. Na een grondige voorbereiding van testen en hertesten waren de geschikte

monsters en reagenscondities op punt gesteld. De analyseresultaten werden in een werkblad ingevuld om intra-

en interlaboratorium vergelijkingen uit te voeren. Daarop volgde een analyseschema voor de nodige 1ste en 2de

lijnscontroles.

Tijdens de afsluitende sessie was de algemene teneur een heel geslaagde workshop die de start voorstelt van

meer en beter samenwerken zodat kwaliteitszorg algemeen ingeburgerd geraakt in fytosanitaire laboratoria. De

samenwerking tussen EPPO en EA zou het spanningsveld tussen de accreditatieprocessen van de verschillende

landen moeten neutraliseren.

Johan Van Vaerenbergh en Sven Inghelbrecht, ILVO

[email protected]

Agenda van niet-verplichte opleidingen en symposia

Datum Onderwerp Plaats Meer info (website)

19 mei 2009 International Symposium on Crop Protection Gent, Belgium www.iscp.ugent.be

5-10 mei 2009 EPPO Conference on Diagnostics York, UK www.eppo.org

21

Melk en MelkproductenFeedback CRL – Workshops – Symposia

CRL workshop Melk “11th Workshop of the EU CRL for Milk and Milk Products (MMP) dedicated to Alkaline Phosphatase” - Wenen - 9 en 10 oktober 2008

In het kader van de activiteiten van ILVO-T&V als NRL voor Melk en Melkproducten werd een workshop bijge-

woond die als doel had een evaluatie te maken van de stand van zaken omtrent de bepaling van alkalische

fosfatase in Melk en Melkproducten. Deze bepaling wordt gebruikt om na te gaan of een product correct werd

gepasteuriseerd (toepassing correcte verhittingsbarema’s, afwezigheid van nabesmetting) en is dus een belang-

rijke parameter voor het garanderen van de microbiologische voedselveiligheid van gepasteuriseerde zuivelpro-

ducten.

Volgende onderwerpen werden behandeld:

Bespreking van de tweede ringtest (uitgevoerd in november 2007) met betrekking tot de bepaling van alkali-

sche fosfatase in koemelk, gebruikmakend van de referentiemethode (fl uorimetrische methode; ISO 11816-1

/ IDF 155-1). Deze ringtest werd opgezet omdat de precisiegegevens die behaald werden in de eerste ringtest

helemaal niet voldeden aan de precisie-eisen van de norm. Hoewel de resultaten beduidend beter waren dan

deze van de eerste ringtest werden niet de criteria gehaald voor herhaalbaarheid en reproduceerbaarheid

zoals geëist in de huidige norm. Blijkbaar zijn de eisen die de norm stelt iets te optimistisch. De precisiegege-

vens van de tweede ringtest zullen daarom verwerkt worden in de herziene norm. Een nieuwe ringtest wordt

voorzien in 2009 waarbij ook geiten- en schapenmelk aan de orde zullen zijn.

Een presentatie werd gegeven over mogelijke valstrikken en foutbronnen bij gebruik van de referentieme-

thode. Hoewel deze methode erg robuust is, verdienen bepaalde punten de nodige aandacht, zoals monster-

behandeling en -bewaring, correcte uitvoering van de analyse met betrekking tot gebruik van pipetten en de

nodige temperatuurscontroles. Verder werd de aandacht gevestigd op de noodzaak van een goede opleiding

van het personeel.

Een aantal problemen met de bepaling van alkalische fosfatase op geitenmelk werden door Cyprus aange-

kaart, voornamelijk dat de limiet van 350 mU/l (milli-units/liter; beslissingslimiet voor veilige pasteurisatie) niet

bruikbaar is voor geitenmelk. Bovendien werd er geen verband gevonden tussen het originele niveau van

alkalische fosfatase en het gehalte na verhitting. Gelijkaardige problemen werden gesignaleerd door de Franse

delegatie. Er werd afgesproken dat ieder deelnemend land een beperkt onderzoek zou uitvoeren op lokale

geitenmelk door deze te pasteuriseren bij 63°C gedurende 30 min, de alkalische fosfatase voor en na verhitting

te bepalen, en de resultaten door te geven aan Dr. Marina Nicolas van het Franse Voedselagentschap om aldus

tot een globaal inzicht in de problematiek te komen.

Jan De Block (ILVO-T&V) gaf een korte presentatie over de bepaling van alkalische fosfatase in paardenmelk

met de referentiemethode. Deze studie werd uitgevoerd omdat paardenmelk in België een opduikende trend

is. De conclusie was dat met deze methode, voor wat betreft paardenmelk, alkalische fosfatase niet kan ge-

bruikt worden als indicator voor correcte pasteurisatie.

Volgens een Franse studie lijkt alkalische fosfatase ook voor dromedarismelk niet geschikt als indicator voor

correcte pasteurisatie.

Bij vergelijking tussen de EPAS methode (Enzymatic Photo-Activated System) en de referentiemethode

(fl uorimetrische methode) werd vastgesteld dat conversiefactoren zullen moeten ontwikkeld worden om de

resultaten van beide methoden te kunnen vergelijken.

22

De referentiemethode blijkt ook geschikt te zijn voor bepaling van alkalische fosfatase in kaas. Een nadeel is

echter dat hiervoor relatief grote hoeveelheden van een erg dure extractiebuff er nodig zijn.

Ten slotte werd het probleem van reactivatie van alkalische fosfatase (na verhitting) opnieuw besproken. Dit

is een fenomeen dat zich voordoet bij een kortstondige intense verhitting, zoals een UHT-verhitting, waarna

in de loop van de tijd opnieuw een lichte alkalische fosfatase-activiteit kan vastgesteld worden. Hierbij blijven

echter nog vele vragen open.

Jan De Block (ILVO-T&V)

[email protected]

Deelname aan Workshop 2008 ‘Profi ciency testing studies: state of the art’ georganiseerd door het CRL for Antimicrobial residues in food of animal origin (AFSSA-LERMVD) te Fougères (Frankrijk) van 24 tot 26 juni 2008

De workshop ging van start met een overzicht van de CRL activiteiten in de periode 2007-2008 door dhr. E. Ver-

don. Nadien gaf mevr. A.M. Blass-Rico (DG Sanco) een overzicht van recente Commissiebeslissingen:

een wijziging van Richtlijn 92/46;

acceptatie van een carry-over van coccidiostatica in voeder;

vervanging Verordening 2377/90: op 17 juni werd over dit laatste gestemd doch er werd geen akkoord beko-

men; een start van de nieuwe wetgeving in 2010 wordt nu moeilijk haalbaar.

Recentelijk (20 juni 2008) adviseerde EMEA om isoeugenol toe te voegen aan Annex IV (2377/90). Isoeugenol,

gebruikt als verdovingsmiddel bij visvangst, zou in sommige landen ook tegen mastitis gebruikt worden.

Men verwacht binnenkort een eerste MRL (maximale residu limiet) voor antibiotica in honing (tetracycline).

Nadien werd de draft guide ’Validation of screening methods‘ besproken. Opmerkelijk is het feit dat de CRLs in de

guide opgenomen hebben om 60 testen per te testen concentratie uit te laten voeren. Dit brengt een verdrie-

voudiging van de kosten van een validatiestudie met zich mee.

Nadien werden enkele praktische voorbeelden van validatiestudies besproken:

STAR protocol vlees (microbiologische screening van antibiotica en chemotherapeutica in vlees);

Biosensor (immunoassay) voor multi-sulfa’s in melk en vlees;

LC/MS-MS methode voor de screening van 50 antibiotica in melk.

De tweede dag stond in het teken van ringonderzoeken: bespreking standaarden en andere offi ciële documen-

ten van toepassing, de wetenschappelijke en statistische benadering, het in de praktijk organiseren van een

ringonderzoek, …

De resultaten van het laatste ringonderzoek omtrent de detectie van b-lactamantibiotica in melk werden bespro-

ken.

Een gedeelte van de op de workshop gegeven informatie is van direct belang voor het praktisch antibioticaresi-

duonderzoek bij ILVO-T&V inzake de validatie van testmethoden en -kits en de organisatie van ringonderzoeken.

Deelname liet ook inspraak toe in toekomstige belangrijke documenten zoals de richtlijnen voor de validatie van

screeningsmethoden. Tevens werd kennis genomen van recente Commissiefeiten inzake residuen. Het contact

met de andere Europese NRL op het vlak van residubepalingen is ook van belang voor het uitwisselen van infor-

matie of het leggen van contacten voor het uitwisselen van of de bevestiging van (verdachte) stalen.

Wim Reybroeck (ILVO-T&V)

[email protected]

23

Normatieve ontwikkelingen

Nieuwe IDF-FIL (International Dairy Federation – Fédération International de Laiterie) normen in 2008 (van 14 mei

2008 tot 20 november 2008):

Normen:

ISO 1736|IDF 009:2008 – Dried milk and dried milk products – Determination of fat content – Gravimetric method

(Reference method)

ISO 1737|IDF 013:2008 – Evaporated milk and sweetened condensed milk – Determination of fat content - Gravi-

metric method (Reference method)

ISO 2450|IDF 016:2008 – Cream – Determination of fat content - Gravimetric method (Reference method)

ISO 7208|IDF 022:2008 – Skimmed milk, whey and buttermilk – Determination of fat content - Gravimetric method

(Reference method)

ISO707|IDF 050:2008 – Milk and milk products - Guidance on sampling

ISO 1854|IDF 059:2008 – Whey cheese - Determination of fat content - Gravimetric method (Reference method)

ISO 488|IDF 105:2008 – Milk - Determination of fat content – Gerber butyrometers

ISO 7328|IDF 116:2008 – Milk-based edible ices and ice mixes - Determination of fat content - Gravimetric method

(Reference method)

ISO 8381|IDF 123:2008 – Milk-based infant foods - Determination of fat content - Gravimetric method (Reference

method)

ISO 8260|IDF 130:2008 – Milk and milk products - Determination of organochlorine pesticides and polychlorobip-

henyls – Method using capillary gas-liquid chromatography with electron-capture detection

ISO 9231|IDF 139:2008 – Milk and milk products - Determination of the benzoic and sorbic acid contents – HPLC

method

ISO 20541|IDF 197:2008 – Milk and milk products - Determination of nitrate content – Method by enzymatic

reduction and molecular absorption spectrometry after Griess reaction

ISO 2446|IDF 226:2008 – Milk - Determination of fat content – Gerber method (Routine method)

Andere nuttige IDF publicaties in 2008 (van 14 mei 2008 tot 20 november 2008):

IDF Bulletin nr 428/2008 ‘Determination of omega-3 and omega-6 fatty acid content by gas-liquid chromatograp-

hy in milk fat from Enriched products – Interlaboratory collaborative studies’

IDF Bulletin nr 429/2008 ‘Physiological and functional properties of probiotics’

IDF Bulletin nr 431/2008 ‘Dioxin and PCB levels in milk’

IDF Bulletin nr 432/2008 ‘The World Dairy Situation 2008’

Koen De Reu (ILVO-T&V)

[email protected]

24

Agenda van enkele niet-verplichte opleidingen en symposia in 2009

Datum Onderwerp Plaats Meer info (website)

20-24/04/2009 Dairy Science and

Technology Week

Rennes, Frankrijk http://www.fi l-idf-dstw2009.com/en.html

20-24/09/2009 IDF World Dairy Summit

United Dairy World 2009

Berlijn, Duitsland http://www.wds2009.com/index.php?id=11&L=1

Koen De Reu (ILVO-T&V)

[email protected]

25

Voedseltoxi-infecties

Ontwikkelingen

Norovirus detectie in voedseluitbraken: de link tussen het onderzoek bij de patiënt en in de voeding

De Europese Richtlijn 2003/99/EG Bijlage IV/E verplicht de verschillende lidstaten van de Europese Unie gegevens

betreff ende voedseltoxi-infecties te rapporteren aan het Europees Agentschap voor de voedselveiligheid (EFSA)

als onderdeel van het jaarlijks zoönose rapport. De belangrijkste doelstelling van het opvolgen van voedseluit-

braken is de bron van de infectie of intoxicatie te achterhalen, zodat er adequate preventiemaatregelen kunnen

worden getroff en om verdere infecties of intoxicaties te voorkomen. Door onderzoek van de restanten van de

verdachte levensmiddelen en/of door onderzoek van stoelgangstalen afkomstig van de patiënt wordt het oorza-

kelijke agens van de uitbraak opgespoord. Jaarlijks wordt er bij een groot percentage van de uitbraken (ongeveer

50%) geen kiem gevonden die verantwoordelijk is voor de uitbraak. Eén van de redenen van het niet detecteren

van het agens kan zijn dat er geen adequaat detectieprotocol voorhanden is. Dit was het geval voor het Norovi-

rus, dat beschouwd wordt als een belangrijke oorzaak van voedselinfecties maar niet werd geanalyseerd. Daarom

werd er sinds 2006 gewerkt aan een protocol voor de isolatie en detectie van Norovirus in menselijke stoelgang

en in verschillende voedingsstalen die worden aangeboden in het kader van een uitbraak.

26

Een veld- en laboratoriumprocedure werden uitgewerkt om Norovirus-uitbraakgegevens beter te kunnen kop-

pelen aan de voeding die mogelijk de oorzaak was van de uitbraak. Naast de bacteriologische analyse van alle

verdachte voeding werd vanaf 2007 deze ook geanalyseerd op Norovirus. Voor de extractie werd een algemeen

Trizol reagens gebruikt (Baert et al., 2007). Een real-time PCR methode werd gebruikt voor de detectie van de

Norovirus genotypen GI en GII (Jothikumar et al., 2005).

In 2007 werden voor België in totaal 101 voedselgerelateerde uitbraken gerapporteerd aan het NRL voor voed-

seltoxi-infecties. Bij 10 uitbraken kon Norovirus worden gedetecteerd en 377 personen werden ziek. Hospitalisatie

was niet noodzakelijk. In twee uitbraken was het duidelijk dat de persoon die de voeding manipuleerde verant-

woordelijk was voor de infectie. Slechts in één uitbraak kon Norovirus worden aangetoond in zowel de humane

stalen als in de voeding. Belegde sandwiches komen het vaakst voor als bron voor Norovirus uitbraken. Deze

worden waarschijnlijk gecontamineerd tijdens de bereiding door een geïnfecteerde persoon.

In het verleden werd Norovirus weinig gerapporteerd als oorzaak van voedseltoxi-infecties omdat er geen proce-

dures voor extractie en detectie bestonden. Door het toepassen van eerder beschreven procedures zien we toch

een duidelijk aandeel van Norovirus als oorzaak van voedselgerelateerde uitbraken. Sandwiches of voeding die

gemanipuleerd wordt door een voedselbereider behoren tot de risicovoedingsmiddelen voor het verspreiden

van de infectie.

De gegevens van 2007 werden aanvaard voor publicatie in Epidemiology and Infection: Reported foodborne

outbreaks due to noroviruses in Belgium during 2007 linking food with patient investigations and placed in an

international context (L. Baert, M. Uyttendaele, A. Stals, E. VanCoillie, K. Dierick, J. Debevere, N. Botteldoorn)

Nadine Botteldoorn (WIV, Brussel)

[email protected]

Feedback CRL – Workshops – Symposia

De CRL meetings hebben als doel de Nationale Referentie Laboratoria (NRL’s) van de lidstaten (en toekomstige lid-

staten) bijeen te brengen om een netwerk te creëren en te onderhouden. Op die manier blijven de NRL’s van de

verschillende lidstaten op de hoogte van de evoluties i.v.m. Europese gecoördineerde studies (b.v. bij leghennen

of slachtkuikens), of i.v.m. de internationaal opgelegde ISO methodes of de nieuwe evoluties in methodes. Ook de

resultaten van de ringtesten die door het CRL georganiseerd werden, worden uitvoerig besproken.

Verslag van de workshop “Community Reference Laboratory Salmonella” Biltho-ven, 25-26 mei 2008 Nederland (Katelijne Dierick)

Rapport “Trends and sources” van zoönotische agentia in 2006. EFSA gaf een overzicht waaruit onder meer

blijkt dat de prevalentie van Salmonella in de EU licht daalt en dat die van Campylobacter toeneemt, zodat

deze laatste nu de meest geregistreerde zoönose is in Europa.

De voorlopige resultaten van de baseline studie van Salmonella bij kalkoen fl ocks en bij slachtvarkens wordt

overlopen Uit het eerste voorlopige verslag blijkt dat België eerder in de middenmoot zit. Voor vetkalkoen lig-

gen we iets lager dan het Europese gemiddelde. Bij slachtvarkens is de Salmonella prevalentie hoger dan het

Europese gemiddelde. De verdeling van serotypes is afhankelijk van de lidstaten. Bij varkens zijn Salmonella

Typhimurium en Derby de meest belangrijke.

27

Fig. : Salmonella Typhimurium en Derby zijn de meest belangrijke serotypes die teruggevonden

worden bij varkens en kalkoenen.

Er was een voorstelling van een uitbraak in Nederland als gevolg van de consumptie van gecontamineerde

kaas. De Multi loci VNTR (MLVA) techniek voor de fi jntypering van de stammen werd voorgesteld.

Ringtesten: Door de CRL werden twee ringonderzoeken georganiseerd: Isolatie van Salmonella uit gehakt (na-

jaar 2007), isolatie van Salmonella uit kippenfaeces (najaar 2007) en serotypering van Salmonella. De resultaten

van België voor Salmonella waren goed.

ISO/CEN nieuws: De ISO 6579 heeft zijn periodieke herziening. Punten van discussie zijn onder andere : het

selectieve aanrijkingsmilieu, een bijkomende 24 h incubatie van de selectieve aanrijking, en het gebruik van

een tweede isolatiemedium.

Verslag van de CRL-meeting 2008 “antimicrobial resistance “ 18-20 juni 2008 -National Food Institute, Kopenhagen (Nadine Botteldoorn)

Specifi ek voor het CRL-AR (CRL Antimicrobial Resistance) verwacht de commissie een harmonisatie van de

methoden, een harmonisatie van de cut-off waarden voor de interpretatie van de resultaten en een harmoni-

satie van de rapportering. Voor de harmonisatie zal eerst gewerkt worden via de baseline studies die voorzien

zijn van 2007 tot 2012.

Recente ontwikkelingen in de fl uoroquinolone-resistentie: in 2003 dook een nieuw transfereerbaar gen (qnr)

op in een E. coli, met als voornaamste kenmerk dat hier geen nalidixinezuur resistentie voorafgaat aan de

ciprofl oxacine resistentie en dat het gecombineerd is met aminoglycoside resistentie. De vraag aan de NRL’s

was om de nationale Salmonella databank te screenen voor mogelijke Qnr fenotypes om deze verder te gaan

karakteriseren. Op deze manier kan een beeld worden gevormd over de verspreiding van dit nieuw resistentie-

mechanisme binnen Salmonella.

In het kader van de harmonisatie drukt men er toch op om microdilutie te gebruiken i.p.v. disk diff usie. Er werd

een commercieel verkrijgbare plaat samengesteld voor de MIC bepaling van Salmonella en Campylobacter

(Sensititre®). Het is belangrijk de breekpunten te gebruiken zoals aangegeven in EFSA of, wanneer geen breek-

punt wordt vermeld, deze te gebruiken zoals voorgeschreven door EUCAST welke epidemiologische cut-off

values zijn.

Veel aandacht gaat naar de opvolging van E. coli ESBL resistentie. Voornamelijk E. coli ESBL resistentie bij pluim-

vee vormt een heel groot risico omdat er toch een verband zou bestaan met urinaire infecties van E. coli bij de

mens.

Een studie wordt opgezet om de juiste Streptomycine cut-off values in E. coli en Salmonella te bepalen. De

cut-off value R>8 of R>16 wordt bekeken en daarom zal de aanwezigheid van de resistentiegenen worden

nagegaan (strA, strB en aadA)

28

Verslag van de workshop ”Community Reference Laboratory for Coagulase Positive Staphylococci (CPS) including S. aureus” - 26-27 juni 2008 - Maisons- Alfort, Frankrijk (Nadine Botteldoorn)

Coagulase positieve Staphylococci blijven een belangrijke oorzaak van voedselintoxicaties.

De resultaten van de uitbraak van Latinne in België werden voorgesteld.

Fig. : Kolonies van S. aureus op Baird-Parker selectief medium.

De CRL CPS samen met de NRL’s hebben als taak de Europese Richtlijn 2073/2005 die handelt over de microbi-

ologische criteria (MC) in voedingsmiddelen te implementeren.

Voor de bepaling van de enterotoxines, wordt de Europese screeningsmethode toegelicht. Vals positieve

resultaten kunnen voorkomen tengevolge van proteïne A, voornamelijk met detectie via Transia Plate. Soms

worden er ook vals positieve resultaten bekomen door lactoperoxidase. De Europese screeningsmethode

wordt verder uitgewerkt in een Task Action Group (TAG) om tot een CEN ISO protocol te komen.

In 2008 werd een ringtest georganiseerd voor de telling van CPS en voor de detectie van enterotoxinen in

melk. Na statistische analyse van alle resultaten voldoen alle deelnemers aan de gestelde criteria van herhaal-

baarheid en juistheid.

Evaluatie van de testkit SET-RPLA (Staphylococcen enterotoxine reversed passieve latex agglutinatie kit): Deze

methode is onbruikbaar voor de detectie van enterotoxines. Ze is niet voldoendegevoelig in vergelijking met

de ELISA gebaseerde methodes zoals Vidas SET2 en Transia.

Er is een vergelijkende studie rond de extractie met trichloorazijnzuur (TCA) en dialyse concentratie (Europese

screeningsmethode). In natuurlijke stalen gaf TCA dezelfde resultaten. Voor eiwitrijke en artifi cieel gecontami-

neerde stalen gaf TCA niet zo’n goede resultaten (lagere gevoeligheid en vals negatieve resultaten)

Voorstelling van het werk van JA Hennekine rond massaspectrometrie voor de detectie van enterotoxinen en

hun kwantifi cering. Deze methode drong zich op als bevestigingsmethode naast de huidige methodes die

allemaal gebaseerd zijn op het ELISA principe. Het is een vrij ingewikkelde, dure procedure en de staalvoorbe-

reiding is erg ingewikkeld.

29

Verslag van de workshop ”Community Reference Laboratory for Campylobacter - 6-8 oktober 2008, Uppsala, Zweden (Caroline De Backer en Nadine Botteldoorn)

Fig. : Campylobacter spp. op Campylobacter Blood Free Selective Medium (CCDA) (links) en een foto van de spi-

raalvorm van Campylobacter (rechts)

De huidig lopende baseline studie handelend over de prevalentie en kwantitatieve bepaling van Campylobac-

ter in pluimveekarkassen wordt besproken.

De volgende baseline studie rond de prevalentie van Campylobacter in pluimveevleesbereidingen voorzien

voor 2009 gaat niet door. Dit komt omdat er geen controlemaatregelen zijn.

De CODEX zal starten met het opstellen van richtlijnen voor de controle van Campylobacter en Salmonella bij

pluimvee.

Er gaat een nieuw selectief medium door de fi rma Oxoid op de markt worden gebracht voor Campylobacter

isolatie ter vervanging van mCCDA (tweede helft van 2009).

Er was een discussiepunt rond het gebruik van Multi Locus Sequencing Typing (MLST) voor de verdere genoty-

pering van Campylobacter (nut, maar ook de gevaren die het met zich meebrengt)

De ringtesten van mei 2008: de detectie van Campylobacter in kippenvel was in orde voor de meeste labora-

toria, enkel de identifi catie van Campylobacter lari is voor meerdere laboratoria een probleem. Dit was ook zo

voor de ringtest over de verschillende PCR’s.

ISO/CEN nieuws. Er volgt een revisie van de norm 10272 voor deel 1 en 2, opmerkingen zijn hierbij welkom.

Punten ter discussie zijn welk aanrijkingsmilieu voor elke matrix en de incubatietijd van 48 h versus 24 h. De

alternatieve media i.p.v. mCCDA zijn momenteel allemaal gebaseerd op hetzelfde principe.

30

Agenda van de niet-verplichte opleidingen en symposia i.v.m. microbiologie

Datum Onderwerp Plaats Meer info (website)

10-13/05/20097th International Symposium on

Shiga Toxin (VTEC 2009)

Buenos Aires,

Argentina

10-16/05/2009Molecular Basis of Bacterial

Infection

Cambridge,

UK

16-19/05/2009

European Congress of Clinical

Microbiology and Infectious

Diseases

Helsinki,

Finland

14-18/06/20095th International Conference on

Gram-positive Microorganisms

San Diego,

USA

15-17/06/2009SPORE2009 - Spore forming

bacteria in food

Quimper,

France

28/06 – 2/07/20093rd Congress of European Mi-

crobiologists - FEMS 2009

Goteburg,

Zweden

6-9/07/2009

SfAM Summer Conference - Fur,

feather and fever - zoonotic

challenges of the 21st century

Manchester,

United Kingdomhttp;//www.sfam.org.uk

30/08 – 3/09/2009

Bacillus-ACT 2009: The Inter-

national Bacillus anthracis, B.

cereus, and B. thuringiensis

Conference

Santa Fe,

New Mexicohttp://www.asm.org/Meetings

2-5/09/2009

15th International Workshop on

Campylobacter, Helicobacter

and Related Organisms

Niigata,

Japanhttp://chro2009.jp/

22-25/09/2009

ASM-ESCMID Conference on

Methicillin-resistant Staphylo-

cocci in Animals

London,

Englandhttp://www.asm.org/Meetings

23-24/09/2009International food microbiology

conference

Campden,

UKhttp://www.campden.co.uk

5-9/10/2009

ASM conference on Salmo-

nella: Biology, Pathogenesis en

Prevention

Aix en Provence,

Frankrijkhttp://www.asm.org/Meetings

7-9/10/2009IAFP European Symposium on

Food Safety

Berlin,

Germany

13-17/10/2009 Legionella 2009Paris,

France

15-19/11/2009 5th ASM Conference on Biofi lmsCancun,

Mexico

Meer informatie via http://www.horizonpress.com/conferences

31

32

Workshops & Symposia

Datum Onderwerp Plaats Meer informatie (website)

21-23/04/2009

24-26/04/2009

2nd SAFEED-PAP

Workshop PAP Detection: Europe-

Asia Exchange of experiences

Qingdao,

China

Beijing,

China

keywords: feed safety, animal proteins, species-specifi c

detectionhttp://safeedpap.feedsafety.org

28/04/2009Mycotoxins: threats and risk

management

Gent,

Belgiumwww.food2know.be

10-15/05/2009EPPO Conference on diagnostics for

plant pests

York,

UKCentral Science Laboratory

19/05/200961st International Symposium on

Crop Protection

Gent,

Belgium

[email protected]; Faculty of Bioscience Engineering,

Ghent University

19/05/2009 Trends in Food Analysis VIGent,

Belgiumhttp://voeding.kvcv.be

3-05/06/2009

CoExtra International Conference, Co-

existence and traceability of GM and

non-GM supply chains

Paris,

FranceGMO; http://www.coextra.org

8-11/06/20092nd Latin American Pesticide Residue

Workshop

Santa Fe,

Argentina

Pesticide residues, Pesticide chemistry,Trends in analyti-

cal methodologies, Sampling and Sample preparation,

Simplifi ed Cleanup Procedures, Applications of novel

chromatographic-mass spectrometric techniques,

QA/QC and Accreditation issues,Regulatory Issues,

MRLs status and harmonization, Monitoring studies and

results, Residue Risk Assessment weblink: http://www.

laprw2009.unl.edu.ar/

10-11/06/2009 Food Contact Plastics 2009Brussels,

Belgium

abstract: An essential event for decision makers across

the food contact plastics supply chain, examining the

latest issues and regulations covering use of recycled

content in food contact materials.http://www.prw.com/

subscriber/conferences.html

5-8/07/2009

EuroFoodChem XV – ‘Food for the

Future’The contribution of chemistry

to improvement of food quality

Copenhagen,

Denmark

Food for nutritional need; Food to be delighted with;

Food for health and disease protectionwww.eurofood-

chemxv.life.ku.dkhttp://www.eurofoodchemxv.life.

ku.dk/Programme/Welcome.aspx

8-13/08/2009‘One world, one health’, Parasites in a

Changing Landscape

Calgary,

Canada

the World Association for the Advancement of Vete-

rinary Parasitology (WAAVP) – congreshttp://www.

waavp2009.com

23-28/08/2009 Dioxin 2009Beijing,

Chinahttp://www.dioxin20xx.org/index.html

13-16/09/2009123rd AOAC Annual Meeting &

Exposition

Philadelphia -

Pennsylvania

http://www.aoac.org/meetings1/123rd_annual_mtg/

main.htm

5-16/10/2009

School for Advanced Residue Analysis

in Food (SARAF) : 15th Training Ses-

sion

Nantes,

Francewww.saraf-educ.org

33

6-7/10/20093rd International FEED SAFETY Confe-

rence – Methods and Challenges

Wageningen,

The Netherlands

the conference is organised in the framework of the

EC supported project “Detection of presence of spe-

cies-specifi c processed animal proteins in animal feed”

(SAFEED-PAP)http://www.feedsafety.org

4-6/11/20094th International Symposium on

Recent Advances in Food Analysis

Prague,

Czech Republic

http://www.rafa2009.eutopics: Residues and conta-

minants; Authenticity, traceability, fraud; Flavours and

odours; Processing and packaging contaminants;

Mycotoxins, marine and plant toxins; Allergens; Geneti-

cally modifi ed organisms (GMO´s); Nanoparticles; Novel

foods, nutritional supplements, organic food.

10-12/11/2009

GMCC-09, 4th International Confe-

rence on Coexistence between Ge-

netically Modifi ed (GM) and non-GM

based Agricultural Supply Chains

Melbourne,

AustraliaGMO; http://www.gmcc-09.com

26-27/01/2010

International Symposium on Hyphe-

nated Techniques for Sample Prepara-

tion (HTSP)

Bruges,

Belgiumwww.ordibo.be/htc/ or [email protected]

27-29/01/2010

Eleventh International Symposium on

Hyphenated Techniques in Chroma-

tography and Hyphenated Chroma-

tographic Analyzers (HTC-11)

Bruges,

Belgiumwww.ordibo.be/htc/ or [email protected]

N A T I O N A L ER E F E R E N T I ELABORATORIANRL