P7 TA-PROV 2011 09-27 NL - European Parliament · 2012. 5. 7. · NL NL In verscheidenheid verenigd...

204
NL NL In verscheidenheid verenigd AANGENOMEN TEKSTEN van de vergadering van dinsdag 27 september 2011 P7_TA-PROV(2011)09-27 VOORLOPIGE UITGAVE PE 473.468 EUROPEES PARLEMENT 2011 - 2012

Transcript of P7 TA-PROV 2011 09-27 NL - European Parliament · 2012. 5. 7. · NL NL In verscheidenheid verenigd...

  • NL NL

    In verscheidenheid verenigd

    AANGENOMEN TEKSTEN

    van de vergadering van

    dinsdag 27 september 2011

    P7_TA-PROV(2011)09-27 VOORLOPIGE UITGAVE PE 473.468

    EUROPEES PARLEMENT

    2011 - 2012

  • PE 473.468\ I

    NL

    INHOUDSOPGAVE

    AANGENOMEN TEKSTEN

    P7_TA-PROV(2011)0396 Handel in landbouw- en visserijproducten tussen de EG en Palestina *** (A7-0300/2011 - Rapporteur: Maria Eleni Koppa) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds, houdende verdere liberalisering van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten en tot wijziging de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (07770/2011 – C7-0100/2011 – 2011/0042(NLE)) .......................................................................................................................... 1

    P7_TA-PROV(2011)0397 Overeenkomst EG/Mexico inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten *** (A7-0298/2011 - Rapporteur: Silvia-Adriana łicău) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten tussen de Europese Unie en de Verenigde Mexicaanse Staten (05735/2011 – C7-0067/2011 – 2008/0161(NLE)) ...................................................................... 2

    P7_TA-PROV(2011)0398 Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Kaapverdië *** (A7-0299/2011 - Rapporteur: Pat the Cope Gallagher) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een nieuw protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië (09793/2011 – C7-0228/2011 – 2011/0097(NLE)) ................................................... 3

    P7_TA-PROV(2011)0399 Memorandum voor samenwerking EU-VS inzake onderzoek en ontwikkeling op burgerluchtvaartgebied *** (A7-0301/2011 - Rapporteur: Herbert Reul) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van het memorandum van samenwerking NAT-I-9406 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie (09390/2011 – C7-0141/2011 – 2011/0021(NLE))..................................................................................................... 5

  • II /PE 473.468

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0400 Uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen de lidstaten van de eurozone *** (A7-0077/2011 - Rapporteur: Sophie Auconie) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerp van verordening van de Raad betreffende de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone (17787/2010 – C7-0025/2011 – 2010/0206(APP)) ....................................................... 6

    P7_TA-PROV(2011)0401 EU-financiering van onderzoek en innovatie (A7-0302/2011 - Rapporteur: Marisa Matias) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 inzake het Groenboek "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van onderzoek en innovatie" (2011/2107(INI))........................................................ 7

    P7_TA-PROV(2011)0402 Het systeem van de Europese scholen (A7-0293/2011 - Rapporteur: Jean-Marie Cavada) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het systeem van de Europese scholen (2011/2036(INI))............................................................................................ 25

    P7_TA-PROV(2011)0403 Het toekomstige cohesiebeleid van de EU (A7-0287/2011 - Rapporteur: Michael Theurer) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over de absorptie van middelen uit de structuurfondsen en het cohesiefonds: lering voor het toekomstige cohesiebeleid van de EU (2010/2305(INI)) ................................................................................ 35

    P7_TA-PROV(2011)0404 Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp (A7-0283/2011 - Rapporteur: Elisabetta Gardini) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 "Naar een krachtigere Europese respons bij rampen: de rol van civiele bescherming en humanitaire hulp" (2011/2023(INI))......................................................................................................................... 46

    P7_TA-PROV(2011)0405 Professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone ***I (A7-0076/2011 - Rapporteur: Sophie Auconie) Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone (COM(2010)0377 – C7-0186/2010 – 2010/0204(COD)) ........................................... 59

    P7_TA-PROV(2011)0406 Producten en technologie voor tweeërlei gebruik ***I (A7-0028/2011 - Rapporteur: Jörg Leichtfried)

  • PE 473.468\ III

    NL

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 inzake het voorstel voor een verordening van het Europees Parlement en de Raad tot wijziging van Verordening (EG) nr. 1334/2000 tot instelling van een communautaire regeling voor controle op de uitvoer van producten en technologie voor tweeërlei gebruik (COM(2008)0854 – C7-0062/2010 – 2008/0249(COD)) ........................................................... 93

    P7_TA-PROV(2011)0407 Toerisme in Europa (A7-0265/2011 - Rapporteur: Carlo Fidanza) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over Europa, toeristische topbestemming in de wereld – een nieuw beleidskader voor het toerisme in Europa (2010/2206(INI))....................................................................................................................... 126

    P7_TA-PROV(2011)0408 Verkeersveiligheid in Europa (A7-0264/2011 - Rapporteur: Dieter-Lebrecht Koch) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over de verkeersveiligheid in Europa 2011-2020 (2010/2235(INI)) .................................................................................... 142

    P7_TA-PROV(2011)0409 Versterking van dammen in ontwikkelingslanden (A7-0213/2011 - Rapporteur: Nirj Deva) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over de financiering van versterking van daminfrastructuur in ontwikkelingslanden (2010/2270(INI)) ......................... 159

    P7_TA-PROV(2011)0410 Steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen (A7-0284/2011 - Rapporteur: Gabriele Zimmer) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over een EU-beleidskader voor steun aan ontwikkelingslanden bij de aanpak van voedselzekerheidsproblemen (2010/2100(INI))....................................................................................................................... 168

    P7_TA-PROV(2011)0411 Unilaterale verklaringen in de notulen van de zittingen van de Raad (A7-0269/2011 - Rapporteur: Rafał Trzaskowski) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over unilaterale verklaringen in de notulen van de zittingen van de Raad (2011/2090(INI)) ............................ 182

    P7_TA-PROV(2011)0412 Een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de Europa 2020-strategie (A7-0255/2011 - Rapporteur: Daniel Caspary) Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over een nieuw handelsbeleid voor Europa in het kader van de EUROPA 2020-strategie (2010/2152(INI))... 184

    P7_TA-PROV(2011)0413 Het instellen van Euro-mediterrane Eramus- en Leonardo da Vinci-programma's (P7_DCL(2011)0015) Verklaring van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het instellen van Euro-mediterrane Eramus- en Leonardo da Vinci-programma's .............................................. 198

  • PE 473.468\ 1

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0396

    Handel in landbouw- en visserijproducten tussen de EG en Palestina ***

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 betreffende het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van de overeenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds, houdende verdere liberalisering van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten en tot wijziging de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (07770/2011 – C7-0100/2011 – 2011/0042(NLE))

    (Goedkeuring)

    Het Europees Parlement,

    – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (07770/2011),

    – gezien de ontwerpovereenkomst in de vorm van een briefwisseling tussen de Europese Unie, enerzijds, en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds, houdende verdere liberalisering van landbouwproducten, verwerkte landbouwproducten en vis en visserijproducten en tot wijziging de Euro-mediterrane Interim-associatieovereenkomst voor handel en samenwerking tussen de Europese Gemeenschap, enerzijds, en de Palestijnse Bevrijdingsorganisatie (PLO) ten behoeve van de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook, anderzijds (07769/2011),

    – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 207, lid 4, eerste alinea en artikel 218, lid 6, tweede alinea, letter a), punt (v), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0100/2011),

    – gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

    – gezien de aanbeveling van de Commissie internationale handel (A7-0300/2011),

    1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

    2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Palestijnse Autoriteit van de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook.

  • 2 /PE 473.468

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0397

    Overeenkomst EG/Mexico inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten ***

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerpbesluit van de Raad betreffende de sluiting van de overeenkomst inzake bepaalde aspecten van luchtdiensten tussen de Europese Unie en de Verenigde Mexicaanse Staten (05735/2011 – C7-0067/2011 – 2008/0161(NLE))

    (Goedkeuring)

    Het Europees Parlement,

    – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (05735/2011),

    – gezien de ontwerpovereenkomst over bepaalde aspecten van luchtvaartdiensten tussen de Europese Unie en de Verenigde Mexicaanse Staten (07158/2/2009),

    – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, artikel 218, lid 8, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0067/2011),

    – gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

    – gezien de aanbeveling van de Commissie vervoer en toerisme (A7-0298/2011),

    1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

    2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Mexicaanse Staten.

  • PE 473.468\ 3

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0398

    Partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de EU en Kaapverdië ***

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad betreffende de sluiting van een nieuw protocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië (09793/2011 – C7-0228/2011 – 2011/0097(NLE))

    (Goedkeuring)

    Het Europees Parlement,

    – gezien het ontwerp van besluit van de Raad (09793/2011),

    – gezien het nieuwe ontwerpprotocol tot vaststelling van de vangstmogelijkheden en de financiële tegenprestatie waarin is voorzien bij de partnerschapsovereenkomst inzake visserij tussen de Europese Unie en de Republiek Kaapverdië (09791/2011),

    – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 43, lid 2, en artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0228/2011),

    – gezien artikel 81 en artikel 90, lid 7, van zijn Reglement,

    – gezien de aanbeveling van de Commissie visserij en het advies van de Commissie ontwikkelingssamenwerking en de Begrotingscommissie (A7-0299/2011),

    1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van de overeenkomst;

    2. verzoekt de Commissie het Parlement de notulen en de conclusies te doen toekomen van de vergaderingen van de gemengde commissie als bedoeld in artikel 9 van de overeenkomst, het meerjarige sectorale programma als vermeld in artikel 3 van het nieuwe protocol en de resultaten van de respectievelijke jaarlijkse evaluaties; verzoekt de Commissie om de deelneming van vertegenwoordigers van het Parlement als waarnemers op de bijeenkomsten van de gemengde commissie te vergemakkelijken; verzoekt de Commissie om in het laatste jaar waarin het protocol geldt en vóór het openen van de onderhandelingen met het oog op de verlenging van de overeenkomst, het Parlement en de Raad een volledig verslag over de uitvoering ervan voor te leggen, zonder onnodige beperkingen op de toegang tot dit document op te leggen;

    3. verzoekt de Commissie en de Raad om het Parlement binnen de grenzen van hun bevoegdheden onmiddellijk en volledig te informeren over alle fasen van de procedures betreffende het protocol en de verlenging ervan, overeenkomstig artikel 13, lid 2, van het Verdrag betreffende de Europese Unie en artikel 218, lid 10, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie;

    4. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de

  • 4 /PE 473.468

    NL

    Republiek Kaapverdië.

  • PE 473.468\ 5

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0399

    Memorandum voor samenwerking EU-VS inzake onderzoek en ontwikkeling op burgerluchtvaartgebied ***

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerp van besluit van de Raad inzake de sluiting van het memorandum van samenwerking NAT-I-9406 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie (09390/2011 – C7-0141/2011 – 2011/0021(NLE))

    (Goedkeuring)

    Het Europees Parlement,

    – gezien het ontwerpbesluit van de Raad (09390/2011),

    – gezien het memorandum van samenwerking NAT-I-9406 tussen de Verenigde Staten van Amerika en de Europese Unie (06458/2011),

    – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 100, lid 2, artikel 218, lid 6, tweede alinea, onder a), en artikel 218, lid 7van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0141/2011),

    – gezien artikel 81, artikel 90, lid 7, en artikel 46, lid 1, van zijn Reglement,

    – gezien de aanbeveling van de Commissie industrie, onderzoek en energie (A7-0301/2011),

    1. hecht zijn goedkeuring aan de sluiting van het memorandum van samenwerking;

    2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie, alsmede aan de regeringen en parlementen van de lidstaten en de Verenigde Staten van Amerika.

  • 6 /PE 473.468

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0400

    Uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen de lidstaten van de eurozone ***

    Wetgevingsresolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het ontwerp van verordening van de Raad betreffende de uitbreiding van het toepassingsgebied van de verordening van het Europees Parlement en de Raad betreffende professioneel grensoverschrijdend transport van eurocontanten over de weg tussen lidstaten van de eurozone (17787/2010 – C7-0025/2011 – 2010/0206(APP))

    (Bijzondere wetgevingsprocedure – goedkeuring)

    Het Europees Parlement,

    – gezien het ontwerp van verordening van de Raad (17787/2010),

    – gezien het verzoek om goedkeuring dat de Raad heeft ingediend krachtens artikel 352 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (C7-0025/2011),

    – gezien artikel 81, lid 1, van zijn Reglement,

    – gezien de aanbeveling van de Commissie economische en monetaire zaken (A7-0077/2011),

    1. hecht zijn goedkeuring aan de ontwerpverordening van de Raad;

    2. verzoekt zijn Voorzitter het standpunt van het Parlement te doen toekomen aan de Raad en aan de Commissie alsmede aan de nationale parlementen.

  • PE 473.468\ 7

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0401

    EU-financiering van onderzoek en innovatie

    Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 inzake het Groenboek "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU-financiering van onderzoek en innovatie" (2011/2107(INI))

    Het Europees Parlement,

    – gezien het Verdrag betreffende de Europese Unie (VEU) en het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), in het bijzonder de artikelen met betrekking tot onderzoek,

    – gezien het Groenboek van de Commissie "Van uitdagingen naar kansen: naar een gemeenschappelijk strategisch kader voor EU financiering van onderzoek en innovatie" (COM(2011)0048),

    – gezien zijn resolutie van 8 juni 2011 over de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma van de Europese Unie voor activiteiten op het gebied van onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie1,

    – gezien zijn resolutie van 12 mei 2011 over de Innovatie-Unie: voorbereiding van Europa op een wereld na de crisis2,

    – gezien zijn resolutie van 11 november 2010 inzake het vereenvoudigen van de tenuitvoerlegging van de kaderprogramma's voor onderzoek3,

    – gezien zijn resolutie van 20 mei 2010 over de totstandbrenging van synergieën tussen voor onderzoek en innovatie bestemde fondsen in Verordening (EG) nr. 1080/2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling en het zevende kaderprogramma (KP) voor onderzoek en ontwikkeling in steden en regio's alsmede in de lidstaten en de Unie4,

    – gezien het verslag van het comité van deskundigen "Naar een organisatie voor grensverleggend onderzoek van wereldklasse - Evaluatie van de structuren en mechanismen van de Europese Onderzoeksraad" van 23 juli 2009",

    – gezien het verslag van de groep van onafhankelijke deskundigen "Tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling (RSFF)" van 31 juli 2010,

    – gezien het eindverslag van de groep deskundigen "Tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma" van 12 november 2010,

    – gezien de mededeling van de Commissie van 9 februari 2011: "Mededeling van de Commissie aan het Europees Parlement, de Raad, het Europees Economisch en Sociaal

    1 Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0256. 2 Aangenomen teksten, P7_TA(2011)0236. 3 Aangenomen teksten, P7_TA(2010)0401. 4 PB C 161 E van 31.5.2011, blz. 104.

  • 8 /PE 473.468

    NL

    Comité en het Comité van de Regio's betreffende het antwoord op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van het zevende kaderprogramma voor onderzoek, technologische ontwikkeling en demonstratie en op het verslag van de groep deskundigen inzake de tussentijdse evaluatie van de financieringsfaciliteit met risicodeling" (COM(2011)0052),

    – gezien de conclusies betreffende de tussentijdse evaluatie van het zevende kadeprogramma voor onderzoek (KP7), met inbegrip van de financieringsfaciliteit met risicodeling, van de 3074e zitting van de Raad Concurrentievermogen (Interne markt, Industrie, Onderzoek en Ruimte) van de Raad van de Europese Unie van 9 maart 2011,

    – gezien de mededeling van de Commissie van 20 april 2009 getiteld: "ICT-grenzen verleggen: een strategie voor onderzoek naar technologieën van de toekomst of in opkomst in Europa (COM(2009)0184),

    – gezien zijn ontwerpresolutie van 9 juni 2011 over de 100-jarige gedenkdag van de toekenning van de Nobelprijs aan Marie Curie-Skłodowska1,

    – gezien de mededeling van de Commissie "Efficiënt gebruik van hulpbronnen - Vlaggenschipinitiatief in het kader van de Europa 2020-strategie (COM(2011)0021),

    – gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    – gezien het verslag van de Commissie industrie, onderzoek en energie en de adviezen van de Begrotingscommissie, de Commissie interne markt en consumentenbescherming, de Commissie regionale ontwikkeling, Commissie landbouw en plattelandsontwikkeling, de Commissie visserij en de Commissie rechten van de vrouw en gendergelijkheid (A7-0302/2011),

    A. overwegende dat de Commissie op basis van de herziening van de begroting heeft besloten een debat aan te zwengelen ter verbetering van de doelmatigheid van de EU-financiering van onderzoek en innovatie op regionaal, nationaal en EU- niveau en de verdeling van financiële middelen voor EU-onderzoeks- en innovatieprogramma's als hoogste prioriteit van de EU te behandelen,

    B. overwegende dat de EU zich ten doel heeft gesteld om tegen 2020 3% van haar BBP te besteden aan onderzoek en ontwikkeling (O&O), en overwegende dat, aangezien veel landen nog steeds ver verwijderd zijn van dit doel, een verhoging van de overheidsuitgaven voor en particuliere investeringen in O&O van groot belang zijn,

    C. overwegende dat de huidige trends erop wijzen dat de druk groot is om de Europese begroting te bevriezen of zelfs te verlagen in een periode waarin de nationale begrotingen met ernstige tekorten kampen, en overwegende dat O&O&I (onderzoek, ontwikkeling en innovatie) een van de gebieden is, waarop is aangetoond dat Europese samenwerking werkelijk toegevoegde waarde oplevert, in tegenstelling tot sommige andere begrotingsposten, wat aantoont dat de beschikbare middelen van de EU moeten worden herverdeeld,

    D. overwegende dat we momenteel een economische,sociale en milieucrisis doormaken (die de

    1 B7-0343/2011.

  • PE 473.468\ 9

    NL

    EU-lidstaten op verschillende manieren raakt), en overwegende dat onderzoek (in zijn fundamentele en toegepaste dimensies), onderwijs en innovatie cruciale instrumenten zijn voor zowel economisch herstel als het creëren van werkgelegenheid door middel van het verwezenlijken van de vlaggenschipinitiatieven in het kader van de Europa 2020-strategie, alsmede voor de vaststelling van een duurzaam en inclusief groeimodel,

    E. overwegende dat de EU en de lidstaten middelen vrij moeten maken voor een gemeenschappelijk antwoord op de grote maatschappelijke, economische, milieu-, demografische en ethische uitdagingen waar de Europese volkeren mee worden geconfronteerd, zoals vergrijzing, gezondheidszorg, voedselvoorziening, duurzame ontwikkeling, belangrijke milieukwesties, enz., en overwegende dat bij de oplossingen voor deze problemen het individu gemotiveerd moet worden om vooral zichzelf verantwoordelijk te stellen voor zijn handelen,

    F. overwegende dat de overige regio's en landen op de wereld steeds meer investeren in O&O&I, en overwegende dat EU-investeringen op dit gebied derhalve gericht moeten zijn op een versterking van de wetenschappelijke capaciteit, het stimuleren van investeringen door het bedrijfsleven en een verbetering van het algehele concurrentievermogen van de EU; overwegende dat de totstandbrenging van een consistente reeks financieringsinstrumenten langs de hele "innovatieketen" nodig is om het juiste evenwicht te garanderen tussen academisch georiënteerd onderzoek, toegepast wetenschappelijk onderzoek en innovatie,

    G. overwegende dat, hoewel de EU-financiering van O&O&I is toegenomen, de wetenschappelijk en technologisch meer ontwikkelde EU-lidstaten er nog steeds in slagen het leeuwendeel van de beschikbare middelen uit de verschillende kaderfinancieringsregelingen en -programma's te verwerven (inclusief grootschalige projecten), waardoor sommige lidstaten en regio's in termen van toegang tot middelen en deelname aan projecten nog steeds ondervertegenwoordigd zijn; overwegende dat in het belang van de voltooiing van de Europese onderzoeksruimte (EOR) gestreefd moet worden naar het genereren van topkwaliteit in alle delen van de Unie, waarbij de structuurfondsen en het Cohesiefonds de belangrijkste instrumenten zijn om dit doel te bereiken,

    H. overwegende dat er tussen de verschillende landen in de EU aanzienlijke verschillen bestaan in de financieringscapaciteit voor O&O, opbouw van het bedrijfsleven en stelsels van hoger onderwijs EU en dat deze verschillen steeds groter worden en gedeeltelijk tot uiting komen in de deelname aan het KP7; overwegende dat balanceringsmechanismen moeten worden ingesteld om de onderzoeks- en innovatiecapaciteit in alle lidstaten en Europese regio's te verbeteren,

    I. overwegende dat het gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) op dezelfde algemene principes gebaseerd zou moeten worden als de EOR, om op die manier gebruik te maken van de grote mogelijkheden die coördinatie van de 27 verschillende nationale onderzoeksstrategieën en -programma's biedt en onnodige versnippering te voorkomen,

    J. overwegende dat het grote belang van kmo's voor de economie en de werkgelegenheid in de EU niet wordt weerspiegeld in de mate waarin zij gebruik maken van O&O&I-fondsen van de EU; overwegende dat de deelname van kmo's aan gezamenlijke projecten op het gebied van O&O&I 15% zou moeten gaan bedragen en tevens overwegende dat, aangezien gebleken is dat samenwerking met het bedrijfsleven heeft geleid tot een aanzienlijke stijging van de investeringen in O&O&I door het bedrijfsleven, vereenvoudiging en vermindering

  • 10 /PE 473.468

    NL

    van de bureaucratie voorwaarden zijn voor het bereiken van dit doel en voor een stijging van de deelname van het bedrijfsleven,

    K. overwegende dat armoedegerelateerde en verwaarloosde ziektes economische ontwikkeling belemmeren, met name in ontwikkelingslanden; overwegende dat deze ziektes meer dan een miljard mensen treffen en ieder jaar miljoenen doden veroorzaken,

    L. overwegende dat meer dan 60% van de aan universiteiten afstuderende studenten vrouwen zijn, doch dat het merendeel van de hoge posten (bijv. hoogleraar, professor) nog steeds door mannen wordt bezet,

    M. overwegende dat de Europese Onderzoeksraad sinds zijn oprichting in 2007 1.700 projecten heeft geselecteerd voor financiering, hetgeen neerkomt op circa EUR 2,5 miljard aan beurzen, en dat bijna 90% van deze beurzen aan mannelijke kandidaten is toegekend,

    N. overwegende dat er een bijzonder moeilijk te doorbreken "glazen plafond" voor vrouwelijke wetenschappers lijkt te bestaan, met als gevolg dat slechts weinig vrouwen hogere functies bekleden,

    O. overwegende dat in het onderwijsstelsel van veel lidstaten genderstereotypen nog altijd overheersen, bijvoorbeeld binnen de natuurwetenschappen1,

    1. is verheugd over het groenboek van de Europese Commissie waarin een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK) voor EU-financiering van onderzoek en innovatie wordt vastgesteld, en is van mening dat de kern van het nieuwe GSK zou moeten bestaan uit de onderlinge afstemming van de onderzoeksprogramma's en financieringsregelingen van de Europese Unie en de lidstaten, op basis van het bestaande communautaire beleid op het gebied van onderzoek en innovatie en de onderzoeksprogramma's van de lidstaten; is van mening dat het GSK uit zou moeten gaan van een geïntegreerde aanpak met als doel een grotere aantrekkelijkheid en toegankelijkheid voor alle deelnemers;

    2. is van mening dat EU-onderzoeksfondsen en -programma's, de structuurfondsen en het Cohesiefonds verschillende doelstellingen hebben en om die reden gescheiden moeten blijven;

    3. constateert dat er bij een aantal lidstaten sprake is van een relatief geringe deelname aan het KP7 en dat er tussen de Europese regio's op het gebied van onderzoek en innovatie nog altijd een prestatiekloof bestaat, ondanks de inspanningen die via de structuurfondsen worden geleverd om de O&O-capaciteit van bepaalde regio's te verbeteren; is vast van mening dat het potentieel van alle regio's om topprestaties te leveren moet worden aangesproken; stelt zich daarom op het standpunt dat er naar nieuwe wegen moet worden gezocht om onderpresterende regio's en lidstaten te helpen topprestaties te leveren en "intelligente specialisatie" in de regio's te realiseren;

    4. verzoekt de Commissie om de synergieën tussen het GSK, de structuurfondsen, het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling en het Europees Visserijfonds te optimaliseren en een meerfondsenaanpak te ontwikkelen, waarbij de doelstellingen van de verschillende fondsen geëerbiedigd blijven; is ervan overtuigd dat de cohesie-instrumenten

    1 Zie paragraaf 2 van de resolutie van het Europees Parlement over vrouwen en wetenschap.

    PB C 279 E van 19.11.2009, blz. 40.

  • PE 473.468\ 11

    NL

    de ontwikkeling van topkwaliteit en capaciteitsopbouw kunnen versterken indien zij beter worden afgestemd op het onderzoeks- en innovatiebeleid op regionaal niveau; is van mening dat hierdoor de aanzet kan worden gegeven voor het leveren van topprestaties, waardoor deze regio's volledig deel kunnen nemen aan het GSK op basis van hun kwaliteiten en topprestaties;

    5. stelt voor dat deze aanpak ook de financiering omvat van activiteiten die gericht zijn op het moderniseren van universiteiten, de aanschaf van onderzoeksapparatuur, lokale technologieoverdracht, ondersteuning van starters en afgeleide bedrijven, verspreiding van de resultaten van O&O&I-projecten, uitbreiding van de capaciteit van de programma's voor transnationale onderzoekersopleidingen, oprichting van centra voor toponderzoek, het opzetten van topnetwerken en samenwerkingsstructuren of andere transregionale samenwerkingsactiviteiten op het gebied van O&O&I met intercollegiale toetsing; is van mening dat bepaalde ondersteunende acties uit het KP7 succesvol zijn gebleken als overbruggingsactiviteit en daarom in het GSK gehandhaafd moeten blijven;

    6. verzoekt de lidstaten te overwegen bij te dragen aan de financiering van de Europese Onderzoeksraad, of voorstellen voor Marie Curie- of samenwerkingsprojecten die voldoen aan de criteria voor topkwaliteit, maar niet kunnen worden gefinancierd bij gebrek aan Europese fondsen;

    7. benadrukt dat het belangrijk is over instrumenten te beschikken ter ondersteuning van de ontwikkeling van de institutionele capaciteit van de regio's op het gebied van onderzoeks- en innovatiebeleid, omdat het regionaal niveau een belangrijke strategische schakel vormt tussen de financiering uit de kaderprogramma's en financiering uit de structuurfondsen en er bovendien op dat niveau nauwe banden bestaan met ondernemingen, diensten en onderzoeks- en opleidingscentra;

    8. dringt erop aan dat de prioriteit "innovatie" voor de regio's van doelstelling 1 en doelstelling 2 verplicht wordt gesteld, aangezien het cohesiebeleid voortaan afgestemd zal zijn op de strategie Europa 2020, en dat er voor die prioriteit op alle niveaus ook voldoende middelen ter beschikking worden gesteld;

    9. is van mening dat de lokale en regionale autoriteiten gestimuleerd moeten worden om te innoveren, met name via voortzetting en uitbreiding van initiatieven als "kennisregio's", "levende laboratoria" en "intelligente steden", in het kader waarvan de territoriale dimensie van onderzoek en ontwikkeling wordt bevorderd;

    10. vestigt de aandacht op het belang van voortzetting van het convergentiebeleid, en verzoekt de Commissie om een "trap naar topkwaliteit" aan te leggen voor die lidstaten en regio's die economisch zwakker en sociaal kwetsbaarder zijn, en daarbij rekening te houden met hun respectieve sterke kanten en uit te gaan van doeltreffende en duidelijke criteria, om op die manier het menselijk potentieel en de onderzoekscapaciteit van deze regio's en lidstaten aanzienlijk te verbeteren;

    11. is van mening dat het uitschrijven van een wedstrijd voor de oprichting van centra voor toponderzoek in minder begunstigde regio's een geschikt instrument is voor de ontwikkeling van de Europese onderzoeksruimte; is namelijk van mening dat steunverlening door middel van een wedstrijd voor meer dynamiek en creativiteit zorgt, waardoor zelfs in structureel zwakke regio's onderzoeks- en technologiecentra tot stand gebracht kunnen worden, waarmee toekomstgerichte banen kunnen worden gecreëerd; is van oordeel dat aan een

  • 12 /PE 473.468

    NL

    dergelijke wedstrijd deelgenomen moet kunnen worden door teams, elk bestaande uit een internationaal gerenommeerde onderzoeksinstelling en een achtergestelde regio, en dat de wetenschappelijke aanpak waar de voorstellen op gebaseerd zijn beoordeeld moeten worden aan de hand van het beginsel van voortreffelijkheid; is tegelijkertijd van mening dat de regio's een levensvatbaar omvattend plan moeten opstellen voor het opzetten van een infrastructuur die bevorderlijk is voor onderzoek en innovatie, bijvoorbeeld met behulp van middelen uit de structuurfondsen en door passende randvoorwaarden te creëren;

    12. beveelt de Commissie aan te onderzoeken of het mogelijk is op Europees niveau een algemeen fonds op te richten, gefinancierd uit de structuurfondsen, met als doel het bevorderen van gezamenlijk Europees onderzoek;

    13. is van mening dat de geloofwaardigheid van het kaderprogramma gebaseerd is op wetenschappelijke kwaliteit en beschouwt topkwaliteit derhalve als belangrijkste criterium bij de financiering van onderzoek; herinnert eraan dat de beoordeling van wat topkwaliteit inhoudt, afhangt van wie er precies beoordeeld wordt of van wat voor soort onderzoeks- en innovatieproject er sprake is (de maatstaf ligt bij een onderzoeksinstituut bijvoorbeeld anders dan bij een individuele onderzoeker of een kmo, en verschilt ook tussen bijvoorbeeld kernprojecten en toegepast onderzoek); benadrukt dat technische verbetering, innovatie, proefprojecten en ontwikkeling van nieuwe markten in voorkomend geval belangrijke criteria voor industrieel en toegepast onderzoek moeten zijn;

    14. dringt aan op een betere onderlinge afstemming van en synergie tussen lokale en regionale, nationale en Europese grensoverschrijdende onderzoeks- en innovatiestrategieën, waarbij enerzijds rekening gehouden moet worden met de specifieke kenmerken van de verschillende contexten en anderzijds de mogelijkheden voor onderlinge complementariteit en samenwerking moeten worden versterkt; is van mening dat beschikbaarheid en uitwisseling van informatie en optimale werkwijzen, intensivering van de inspanningen gericht op gezamenlijke programmering, eenvoudige, soepele regels en instrumenten en, waar van toepassing, een combinatie daarvan, van buitengewoon belang zijn voor het vergroten van de doeltreffendheid van financiering, en mogelijkerwijs van cofinanciering;

    15. is ervan overtuigd dat Europa de plicht heeft gebruik te maken van zijn grote potentieel aan onderzoek, technologie en innovatie en bij te dragen aan oplossingen voor de mondiale maatschappelijke uitdagingen, te weten:

    – demografische veranderingen, zoals vergrijzing in Europa, en de daaruit voortvloeiende toename van bepaalde ziektes en daarmee samenhangend gezinsbeleid, een groeiende wereldbevolking, vergeten ziektes, zekerheid van de voedselvoorziening, verstedelijking, mobiliteit, sociale cohesie en migratie,

    – de overgang naar een duurzaam beheer van schaarse hulpbronnen, waaronder waterbeheer, grondgebruik en bodembeheer, beperking van klimaatverandering, behoud van biodiversiteit, mariene ecosystemen en bosbouw, duurzame energiebronnen, energie-efficiëntie en energiezekerheid, belangrijke grondstoffen en andere biologische en materiële natuurlijke hulpbronnen,

    – een sterke, stabiele en rechtvaardige economische basis, met inbegrip van economisch herstel, het bevorderen van onderwijs en scholing en het vergroten van basiskennis en toegepaste kennis in alle disciplines, van sociale wetenschappen en menswetenschappen en andere gebieden zoals biologische en medische wetenschappen en onderzoek ten bate

  • PE 473.468\ 13

    NL

    van de veiligheid van burgers en infrastructuur, tot aan sleuteltechnologieën om de economie en de werkgelegenheid in de EU aan te zwengelen;

    is van mening dat het GSK zich moet richten op een alomvattende aanpak van deze maatschappelijke problemen door middel van een evenwichtige reeks instrumenten waarmee het hele spectrum van activiteiten op het gebied van onderwijs en scholing, onderzoek en innovatie wordt gedekt;

    16. herinnert aan het belang van het waarborgen van de continuïteit van succesvolle instrumenten tussen het KP en het GSK, met name binnen de samenwerkingsprogramma's; nodigt de Commissie uit te gelegener tijd te evalueren in hoeverre de bestaande instrumenten doeltreffend zijn bij het bereiken van bepaalde beleidsdoelstellingen en die instrumenten die daarbij niet of onvoldoende doeltreffend blijken, aan te passen;

    17. vraagt om een onafhankelijk onderzoek, bijvoorbeeld door de Europese Rekenkamer in samenwerking met de nationale rekenkamers, naar de doelmatigheid van de overheidsuitgaven voor onderzoek door de lidstaten, de Europese Unie en de regionale overheden;

    18. roept de Commissie op de zichtbaarheid van de toegevoegde waarde van de EU op het gebied van onderzoek en innovatie te verbeteren;

    19. dringt aan op gezamenlijke inspanningen door de publieke en particuliere sector op Europees en nationaal niveau om de Europese doelstelling om 3% van het BBP aan O & O te besteden te verwezenlijken; dringt er bij de EU-instellingen en de lidstaten op aan zonder verdere vertraging een akkoord te bereiken over een routekaart om deze doelstelling te bereiken;

    20. benadrukt dat moet worden geprobeerd om de uitgaven binnen het GSK zo veel mogelijk te laten aansluiten op de overkoepelende beleidsdoelstellingen van de Europa 2020-strategie; vraagt om duidelijke coördinatie met de nieuwe initiatieven, zoals de Innovatie-Unie en andere relevante kerninitiatieven;

    21. herinnert eraan dat de toekomstige financiering van onderzoek en innovatie in dienst moet staan van het doel de EOR te voltooien via de totstandbrenging van synergieën en samenwerking tussen de uiteenlopende beleidsmaatregelen en financieringsprogramma's op het gebied van O&O&I van de EU, de lidstaten en de lokale autoriteiten;

    Naar een gemeenschappelijk strategisch kader (GSK)

    22. benadrukt dat in het GSK centraal moet staan dat de uiteenlopende aard en omvang van O&O&I-projecten en de grote hoeveelheid verschillende financieringsregelingen zodanig georganiseerd moeten worden dat samenhang, brede representativiteit, onderlinge afstemming, vereenvoudiging en complementariteit zijn gewaarborgd om zo "trappen naar topkwaliteit" te kunnen bouwen;

    23. merkt op dat om onderzoekers in staat te stellen om aan projecten van het GSK deel te nemen, in de administratieve regels voor de gunningsprocedures rekening moet worden gehouden met de uiteenlopende nationale regels ten aanzien van universiteiten en onderzoeksinstellingen; benadrukt met name dat het cofinancieringsmechanisme

  • 14 /PE 473.468

    NL

    universiteiten en onderzoeksinstellingen niet mag benadelen en dat universiteiten onder geen beding achtergesteld mogen worden ten opzichte van andere actoren;

    24. verzoekt de Commissie een eenvoudig en toegankelijk systeem op te zetten om innovatie te versnellen en te investeren in O&O&I-projecten waarmee de huidige grote maatschappelijke problemen kunnen worden aangepakt en daarbij een totaalbenadering te hanteren, met aandacht voor de verschillende belangrijke schakels in de innovatie- en waardeketen (van de grondstoffenleverancier tot het product voor de eindgebruiker);

    25. is ervan overtuigd dat de verschillende taken binnen het GSK afzonderlijk moeten worden uitgevoerd maar in onderlinge afstemming en partnerschap met elkaar: het Europees Instituut voor innovatie en technologie (EIT) moet hoofdzakelijk als een netwerk van kennis- en innovatiegemeenschappen (KIG's) opereren, de delen van het Kaderprogramma voor concurrentievermogen en innovatie (CIP) die betrekking hebben op innovatie moeten zich vooral richten op hun vermogen om innoverende kmo's te ondersteunen, het volgende KP moet onderzoek in zijn geheel omvatten, en de structuurfondsen en het Cohesiefonds moeten in nauwere samenwerking en meer gericht worden benut, maar moeten wel gescheiden blijven; is van mening dat gezamenlijke projecten de ruggengraat van het GSK moeten blijven;

    26. onderstreept dat het GSK flexibeler moet worden, zodat het mogelijk wordt middelen over te hevelen tussen de afzonderlijke categorieën en aanvragen, en het GSK bovendien zo flexibel wordt dat er middelen kunnen worden toegewezen aan grote maatschappelijke problemen die ontstaan tijdens de begrotingsperiode;

    27. dringt aan op een duidelijke omschrijving van het algehele financieringssysteem en op een verregaandere integratie van onderzoek, onderwijs en innovatie; dringt aan op een verdubbeling van de begroting voor de EU-onderzoeks- en innovatieprogramma's voor de volgende financieringsperiode vanaf 2014 (met uitzondering van de middelen voor O&O&I binnen de structuurfondsen en de EIB) omdat dat een passend antwoord vormt op de huidige economische crisis en de daarmee samenhangende grote gezamenlijke uitdagingen, en omdat O&O&I-beleid een Europese toegevoegde waarde creëert en een verdubbeling bijdraagt aan de verwezenlijking van de EU 2020-doelstellingen; stelt zich op het standpunt dat een ruimere publieke begroting voor onderzoek ten doel moet hebben te zorgen voor bredere maatschappelijke voordelen en een verhoogd concurrentievermogen; herinnert eraan dat het belangrijk is eraan te werken dat alle EU-instrumenten O&O&I-vriendelijker worden, onder meer door middel van een nauwere samenwerking met de EIB en vereenvoudiging van de procedures voor toegang tot financiering; stel derhalve een nieuw organisatiemodel voor dat gebaseerd is op drie verschillende financieringslagen, gericht op stabiliteit en convergentie:

    Eerste laag: Capaciteitsopbouw en infrastructuur

    28. stelt dat deze laag betrekking zou moeten hebben op de EU-fondsen op het gebied van infrastructuur (in ruime zin, en ook in institutionele zin) en capaciteitsopbouw;

    29. vindt dat de financieringsregeling in deze laag dat deel van het KP moet omvatten dat betrekking heeft op het programma Capaciteiten en de Marie Curie-initiatieven, de Europese financieringscomponenten van onderzoeksinfrastructuren en -projecten, toegang tot leningen van de EIB (voor projecten van meer dan 50 miljoen euro), subsidies die

  • PE 473.468\ 15

    NL

    verband houden met de bovengenoemde componenten van het KP, en samenwerking met structuurfondsen op het gebied van infrastructuur;

    30. dringt aan op versterking van de rol van het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC) als interne leverancier van wetenschappelijke en economische analyses voor het ontwikkelingsbeleid, overeenkomstig de EU 2020-strategie;

    31. benadrukt dat toekomstige grootschalige Europese investeringsprojecten zoals ITER, Galileo en het programma voor wereldwijde monitoring van milieu en veiligheid (GMES) buiten het KP om zouden moeten worden gefinancierd door afzonderlijke begrotingslijnen in te voeren, teneinde een transparante en betrouwbare financieringsstructuur te waarborgen en mogelijke kostenoverschrijdingen te controleren en beperken; stelt voor deze projecten gedeeltelijk te financieren door de uitgifte van projectobligaties door de EIB;

    32. benadrukt de sleutelrol van grootschalige onderzoeksinfrastructuren voor de ontwikkeling van de EOR en dringt erop aan de totale EU-financiering voor onderzoeksinfrastructuren te verruimen, met name daar waar de Europese toegevoegde waarde het grootst is, en de financiering te laten doorlopen tot na de voorbereidende fase en te zorgen voor vrije en op uitmuntendheid gebaseerde toegang tot deze infrastructuren;

    Tweede laag: Onderzoek, potentieel, samenwerking en consolidering

    33. stelt dat deze laag de ruimte moet zijn voor algemeen onderzoek, zowel fundamenteel als toegepast, waaronder de sociale en menswetenschappen, en dat aan de coördinatie met name moet worden deelgenomen door universiteiten en onderzoekscentra/instituten en dat het bedrijfsleven (met name kmo's), en innovatieve non-profitorganisaties aangemoedigd moeten worden eveneens deel te nemen en samen te werken met universitaire en openbare onderzoekscentra en in voorkomend geval als coördinator op te treden; stelt dat deze laag het grootste deel van het KP vertegenwoordigt en gericht moet zijn op de ontwikkeling van een sterke wetenschappelijke basis in zowel fundamenteel als toegepast onderzoek die nodig is om innovatie te bevorderen;

    34. is van mening dat originaliteit en relevantie van het idee, kwaliteit en potentieel voor wetenschappelijke voortreffelijkheid en toegevoegde waarde van de projecten, waaronder onderzoek met een hoog risico en projecten op het gebied van "niet-technische innovatie en sociale innovatie", hier kernbegrippen zijn; en dat het businessplan en de commerciële potentie weliswaar factoren zijn die moeten meewegen, maar geen beslissende factor zijn voor goedkeuring;

    35. vindt dat de financiering in deze laag gedekt moet worden door het subsidiesysteem van het EU-KP en samenwerking met de structuurfondsen op het gebied van O&O&I en dat synergie tussen deze twee financieringsbronnen en vereenvoudiging van de uitwisseling tussen projecten die gefinancierd worden door de EU en externe financierende instanties nuttig zou kunnen zijn en dat subsidies voornamelijk gericht zouden moeten zijn op publieke en particuliere onderzoeksinstituten en innovatieve kmo's;

    36. dringt aan op een flexibeler financieringsregeling om het thema "samenwerking" aantrekkelijker te maken voor kmo's en deze in staat te stellen waar mogelijk deel te nemen aan de uitvoering van samenwerkingsprojecten, waarbij voor die projecten open begrotingslijnen beschikbaar moeten zijn; is van mening dat kmo's op die manier beter

  • 16 /PE 473.468

    NL

    kunnen zien wat de mogelijkheden zijn, aangezien het tijdpad van de start van een project tot aan de marktresultaten korter is;

    37. herinnert eraan dat de Europese Onderzoeksraad succesvol is gebleken in het bevorderen van wetenschappelijke topkwaliteit en een versterkende factor is binnen de EOR; dringt erop aan de structuren en mechanismen van de EOR verder te verbeteren en de instrumenten van de EOR een impuls te geven; benadrukt dat het aandeel van de begroting dat bestemd is voor subsidies voor jonge en vrouwelijke onderzoekers en onderzoekers afkomstig van innovatieve kmo's (zowel onderzoeksteams als individuele onderzoekers) aanzienlijk moet worden verhoogd, en dat Marie Curie-acties en -initiatieven moeten worden gesteund, om op die manier de mobiliteit te bevorderen (door een vijfde vrijheid in te voeren: de vrijheid van kennis) en de mogelijkheden voor loopbaanontwikkeling en samenwerking tussen universiteiten, openbare onderzoeksinstituten en het bedrijfsleven en de toegang tot grote onderzoeksinfrastructuren te vergroten; roept het bedrijfsleven op tot een grotere betrokkenheid bij doctorale en postdoctorale onderzoeksprogramma's; dringt erop aan dat de nodige maatregelen worden getroffen om te zorgen voor behoorlijke arbeidsvoorwaarden voor wetenschappers in de EU om zo Europa internationaal aantrekkelijker te maken voor onderzoekers en verdere kennisvlucht te voorkomen en de Europese wetenschap naar topniveau te stuwen;

    38. onderstreept dat de mobiliteit van onderzoekers in Europa prioriteit zou moeten krijgen en dringt aan op een versterking van de maatregelen die kunnen bijdragen aan de mobiliteit van Europese onderzoekers (zoals overdraagbaarheid van pensioenen en socialezekerheidsvoorzieningen, wederzijdse erkenning van beroepskwalificaties, maatregelen om werk en gezinsleven te combineren en onderzoeksvouchers die onderzoekers kunnen meenemen naar een andere lidstaat), die de kennisvlucht kunnen indammen en een eventuele wetenschappelijke loopbaan in de EU aantrekkelijker kunnen maken; dringt aan op de invoering, waar mogelijk, van een mobiliteitscomponent in de subsidies van de Europese Onderzoeksraad; verzoekt de Commissie en de lidstaten om hun inspanningen te vergroten teneinde spoedig te komen tot wederzijdse erkenning van academische curricula;

    39. is van mening dat er mogelijkheden bestaan om het toepassingsgebied van het concept Europese Onderzoeksraad uit te breiden naar samenwerkings- en multidisciplinaire onderzoeksprojecten, mits de bottom-upaanpak gehandhaafd blijft en wetenschappelijke topkwaliteit het belangrijkste selectiecriterium blijft;

    40. is verheugd over de gestage vorderingen in de richting van een evenwichtige participatie van mannen en vrouwen in het KP; is het ermee eens dat er krachtiger maatregelen genomen moeten worden ter bevordering van de deelname van vrouwen in alle stadia van projecten en dat de Commissie haar aanpak ter ondersteuning van vrouwelijke wetenschappers nieuw leven moet inblazen en de lidstaten moet aansporen genderverschillen aan te pakken en specifiek aandacht te besteden aan het wegnemen van genderspecifieke hinderpalen; benadrukt dat uitvoering moet worden gegeven aan de doelstelling om de deelname van vrouwen in de programma- en adviescommissies op 40% te brengen; verzoekt de Commissie om samen met het Europees Instituut voor gendergelijkheid een genderactieplan met genderindicatoren en -doelstellingen op te stellen en de uitvoering van dat plan te bewaken;

  • PE 473.468\ 17

    NL

    41. wijst overeenkomstig het recht op gelijke kansen voor mannen en vrouwen op de noodzaak om wetenschappers op alle niveaus in staat te stellen om de aanvang van gesubsidieerd onderzoek uit te stellen of het onderzoek te onderbreken vanwege moederschaps-, vaderschaps- of ouderschapsverlof en om wetenschappers de mogelijkheid te bieden om de geldigheidsduur van een subsidieregeling om diezelfde redenen te verlengen ingeval van projecten waarbij tijd geen essentiële rol speelt; verzoekt de lidstaten wetenschappers deze mogelijkheden te bieden;

    42. onderstreept dat de Europese onderzoeksruimte alleen ten volle kan worden gerealiseerd door middel van wetgevingsmaatregelen waarmee wordt gewaarborgd dat alle Europese spelers kunnen deelnemen aan nationale programma's, dat iedereen kan reageren op oproepen tot het indienen van voorstellen die door een lidstaat zijn uitgeschreven en dat de regelgeving, de procedures, de overeenkomsten en de beoordelingscriteria worden geharmoniseerd;

    Derde laag: Markt en innovatie gericht op gemeenschappelijke doelen

    43. stelt dat deze laag de ruimte vormt voor de ontwikkeling van innovatieve producten en het bevorderen van de marktintroductie van deze producten, zodat het publiek ervan kan profiteren; en dat het bedrijfsleven, met name innovatieve kmo's, een cruciale rol spelen bij de ontwikkeling van vernieuwende producten, diensten en procedés;

    44. roept de Commissie en de lidstaten op om het Erasmusprogramma voor jonge ondernemers ook in het komend meerjarig financieel kader voort te zetten en de financiering voor dit programma te verhogen, gezien de noodzaak om jongeren aan te moedigen zich bezig te houden met onderzoek en ontwikkeling, en om jonge ondernemers te steunen die bijdragen aan O&O&I en de resultaten daarvan inzetten voor de economische en sociale ontwikkeling van hun eigen lokale of regionale gemeenschap;

    45. is van mening dat bijzondere aandacht moet worden besteed aan de betrokkenheid van kmo's om ervoor te zorgen dat nieuwe ideeën en kansen op een flexibele en doeltreffende wijze benut kunnen worden zodra ze zich voordoen en nieuwe innovatieve ontwikkelingen een kans krijgen; benadrukt dat een sectorspecifieke definitie van kmo's voorwaarde is voor hun succesvolle deelname aan het GSK; merkt op dat het succes van innovatieve activiteiten mede bepaald wordt door de deskundigheid en ervaring van het leidinggevend personeel;

    46. benadrukt dat het noodzakelijk is om de toegang van kmo's tot diensten op het gebied van onderzoek en innovatie op lokaal en Europees niveau te verbeteren; is van mening dat met succesvolle programma's als Eurostars belangrijke ervaring is verworven met het inspringen op de behoeften van innovatieve bedrijven en vindt dat deze programma's daarom moeten worden versterkt; dringt aan op inspanningen op alle niveaus om innovatieve oplossingen te vinden voor de specifieke behoeften van de publieke sector door het uitschrijven van wedstrijden voor kleine ondernemingen waarbij de onderneming met het winnende idee in aanmerking komt voor een kortlopend ontwikkelingscontract;

    47. merkt op dat de financieringsregeling in deze laag gedekt moet worden door via het EIT verstrekte EU-fondsen, fondsen via het CIP, kredietverbetering door het EIF, specifieke leningen van de EIB (hoofdzakelijk voor projecten onder de 50 miljoen euro), en samenwerking met de structuurfondsen op het gebied van ondernemerschap; wijst er evenwel op dat het innovatiebeleid van de EU een leemte kent, aangezien financieringsinstrumenten die afgestemd zijn op het specifieke karakter van kmo's

  • 18 /PE 473.468

    NL

    ontbreken; gaat ervan uit dat de EOR zeer gebaat zou zijn bij de oprichting, met zorgvuldige inachtneming van de resultaten van een effectbeoordeling, van een EU-programma voor het midden- en kleinbedrijf in de vorm van een tak van de EIB die zich volledig specialiseert in de financiering van innovatieve projecten in het midden- en kleinbedrijf;

    48. herinnert eraan dat het Europees Instituut voor innovatie en technologie zijn nut heeft bewezen en binnen de Europese Onderzoeksruimte een versterkende rol speelt; benadrukt de behoefte aan kennis- en innovatiegemeenschappen met een enger werkterrein en dientengevolge een geconcentreerder netwerk met een kleiner budget, waardoor meer kmo's kunnen deelnemen dankzij de lagere jaarlijkse contributie; is van mening dat deze kleinere kennis- en innovatiegemeenschappen één centraal punt in de EU zouden moeten kiezen als ontmoetingsplaats voor wetenschappers uit de gehele EU om op die manier beter te kunnen concurreren op de wereldmarkt;

    49. is van mening dat nagedacht moet worden over een aantal financieringsinstrumenten en acties om de deelname van kmo's aan de programma's verder te vergroten:

    – zachte leningen die terugbetaald worden bij succes, met uitzondering van de administratieve kosten,

    – inspanningen gericht op het verstrekken van complete financiering voor kmo's (met name zaai- en opstartkapitaal) waarmee de hele innovatiecyclus wordt gedekt, met inbegrip van O&O-diensten en -advisering,

    – toepassing van de RSFF (financieringsfaciliteit met risicodeling) op zodanige wijze dat via nationale bemiddelaars kleinere subsidies kunnen worden toegekend,

    – gemakkelijker toegang tot risico- en durfkapitaal,

    – meer betrokkenheid van kmo's bij het vaststellen van onderzoeksagenda's;

    50. dringt aan op het uittesten van nieuwe en innovatiegerichte financieringsmethoden zoals EU-projectobligaties en -innovatievouchers, die bedrijven de gelegenheid bieden de verkregen middelen direct in erkende onderzoekscentra te besteden; onderstreept dat deze vouchers niet als kosten zouden hoeven te worden opgevoerd aangezien de centra waar ze worden gespendeerd zelf voor de bestedingscertificering zouden zorgen; de accrediteringscentra zouden in nationaal dan wel regionaal verband kunnen worden opgezet en officieel kunnen worden erkend door een Europees orgaan zoals bijvoorbeeld het Gemeenschappelijk Centrum voor Onderzoek (JRC); is van mening dat de innovatiebijdrage van het JRC uit hoofde van het kaderprogramma zich ook moet uitstrekken tot nauwere samenwerking met het bedrijfsleven;

    51. verwelkomt het Small Business Innovation Research-programma (SBIR) van de EU, dat ten doel heeft technologiegeoriënteerde programma's voor de overheidssector te definiëren en O&O-projecten te financieren om nieuwe oplossingen voor zowel bestaande als nieuwe problemen uit te werken;

    o

    o o

  • PE 473.468\ 19

    NL

    52. is van mening dat niet alle innovatie gebaseerd is op onderzoek en dat niet al het onderzoek gericht is op innovatie; is dan ook van mening dat de voorgestelde reorganisatie betrekking moet hebben op het volledige spectrum van aan innovatie gerelateerde activiteiten, van concept tot markt, met inbegrip van non-technologische, ecologische en sociale innovatie; is van mening dat dat ook het bevorderen van innovatieve praktijken dient te omvatten (zoals innovatieve en precommerciële overheidsopdrachten, aanmoedigingsprijzen, IER-beleid en leidende marktinitiatieven) en de grootschalige verspreiding daarvan; is van mening dat bij de aanpak van grote uitdagingen en het vaststellen van de prioriteiten van het GSK aandacht geschonken moet worden aan normalisatie, maar dat normalisatie geen nieuw afzonderlijk instrument of activiteit op zich moet vormen;

    53. wijst op het succes van het CIP tot nu toe en wijst erop dat het zeer belangrijk is dat dit programma voortgezet en verder uitgebouwd wordt, met name ter ondersteuning van innovatieve kmo's, die de motor van de Europese economie zijn;

    54. benadrukt echter dat een deel van de instrumenten van het CIP een logisch verlengstuk van het toekomstige kaderprogramma zouden kunnen vormen en continuïteit zouden kunnen verlenen aan de Europese onderzoeks- en innovatieprojecten; is van mening dat de technologie die ontwikkeld wordt in het kader van de projecten van het kaderprogramma ook benut zou kunnen worden in het kader van innovatieve projecten:

    – verspreiding van de toepassing daarvan in verschillende industriële en dienstensectoren,

    – ontwikkeling van bijkomende toepassingen op aanverwante of aanvullende terreinen;

    55. herinnert eraan dat onderzoeks-, wetenschappelijke, technologische en innovatieve activiteiten alleen maar concurrerend kunnen zijn en lokale wetenschappelijke en innovatieve capaciteitsopbouw alleen maar mogelijk is als er een zekere mate van overlapping en versplintering bestaat, omdat dit de samenwerking op het gebied van onderzoek bevordert;

    56. onderstreept dat om doelmatiger private investeringen aan te trekken en ervoor te zorgen dat onderzoek en ontwikkeling zo effectief mogelijk bijdragen tot de versterking van het Europese concurrentievermogen, het kaderprogramma passende maatregelen moet omvatten om een sterk en efficiënt regelgevingskader te scheppen voor de bescherming van intellectuele-eigendomsrechten in een vroege fase van het onderzoeksproces;

    57. dringt ten sterkste aan op de uitvoering van trainingsprogramma's (met name over de toepassing van managementregels) voor alle potentiële deelnemers, en verzoekt de Commissie criteria uit te werken voor de selectie, evaluatie en beoordeling van trainingsprojecten, met inachtneming van o.a. de "trap naar topkwaliteit"; dringt er bij de Commissie op aan openbare instellingen, met name in ondervertegenwoordigde lidstaten, proactief hulp te bieden bij het verbeteren van hun beheersystemen door beoordelingen uit te voeren en deze instellingen te adviseren over de manier waarop zij hun subsidieaanvragen en projectbeheer zouden kunnen verbeteren;

    58. herhaalt dat de vereenvoudiging van het beheer van Europese onderzoeksfinanciering een enorme sprong voorwaarts vereist; is van mening dat bij de vereenvoudiging het zwaartepunt dient te liggen bij de vervanging van de huidige op controle gebaseerde aanpak door een meer op vertrouwen gebaseerde aanpak met een grotere bereidheid tot het tolereren van risico's, hetgeen met name voordelig is voor kmo's; verzoekt om

  • 20 /PE 473.468

    NL

    tenuitvoerlegging van alle vastgestelde vereenvoudigingsmaatregelen in het nieuwe GSK, waaronder een ruimere marge voor het aanvaardbaar risico op fouten, algemene aanvaarding van gangbare boekhoudpraktijken, toepassing van forfaitaire bedragen en vaste tarieven (op vrijwillige basis), vereenvoudiging van de procedures voor aanvragen en contracten en van de voorschriften inzake voorfinanciering en subsidiabiliteit, een aanzienlijke afzwakking van de vereisten inzake financiële verslaglegging en wetenschappelijke rapportage, verkorting van de tijd tot aan ondertekening van een contract tot ten hoogste 6 maanden en een aanzienlijke verkorting van de subsidietoekennings- en betalingstermijn, alsmede een grotere vrijheid voor de deelnemers bij de organisatie en het beheer van projecten en in de keuze van hun onderzoekspartners;

    59. is ervan overtuigd dat vereenvoudiging zal leiden tot een vermindering van het aantal verschillende financieringspercentages en methoden voor het berekenen van indirecte kosten tussen de financieringsregelingen, zonder dat daarbij echter de differentiatie voor universiteiten, onderzoeksinstellingen en het bedrijfsleven wordt afgeschaft;

    60. spreekt de aanbeveling uit om een beperkte reeks gemeenschappelijke (administratieve, financiële en organisatorische) regels vast te stellen, die eenvoudig te interpreteren zijn en die van toepassing zijn op alle EU-programma's en -instrumenten op het gebied van O&O&I;

    61. verzoekt de Commissie en de lidstaten de toegang tot Europese onderzoeksprogramma's te vergemakkelijken, bijvoorbeeld door één contactpunt te creëren, uit te gaan van het beginsel "één project/één document" of een forum voor de uitwisseling van goede werkwijzen op te zetten; herhaalt in dit verband dat er behoefte bestaat aan een laagdrempelig aanspreekpunt waar potentiële deelnemers terecht kunnen voor advies en financiële steun; hekelt het gebrek aan transparantie en informatie inzake actuele oproepen tot het indienen van voorstellen voor onderzoeksprojecten, waardoor onderzoekers en instellingen zich niet behoorlijk kunnen voorbereiden en hun deelname aan deze projecten belemmerd wordt;

    62. wijst erop dat een samenhangend beleid, gericht op de totstandbrenging van een op kennis gebaseerde Europese samenleving, inhoudt dat de banden tussen onderwijs, onderzoek en innovatie versterkt moeten worden; benadrukt dat het GSK alle schakels in de kennisketen moet bestrijken, van bijvoorbeeld de ontwikkeling van infrastructuur, normalisatie en trainingsprogramma's tot maatregelen ter ondersteuning van sleuteltechnologieën; moedigt alle vormen van samenwerking tussen universiteiten, ondernemingen en onderzoeksinstituten aan en beschouwt kennis- en technologieoverdracht als essentieel element daarvan; vraagt om praktische instrumenten om de overdracht van technologie van het onderzoek naar de praktische toepassing in zowel de dienstensector als de productiesector te bevorderen;

    63. pleit voor een sterkere intergouvernementele deelname aan de gezamenlijke programmeringsmaatregelen, omdat daarmee de samenwerking op het gebied van onderzoek, ontwikkeling en innovatie in heel Europa versterkt kan worden;

    64. wijst op het belang van gezamenlijke technologie-initiatieven en Europese technologieplatforms en pleit ervoor om voor alle publiek-private partnerschappen een specifiek gemeenschappelijk kader vast te stellen met duidelijke, eenvoudige voor alle partijen geldende voorwaarden, waarbij de rol van de privésector zorgvuldig gescheiden wordt van de rol van de overheidssector; benadrukt dat er doelmatige maatregelen moeten worden genomen om de transparantie te vergroten en kmo's en de publieke

  • PE 473.468\ 21

    NL

    onderzoekssector toegang tot dergelijke instrumenten te geven; verzoekt de Commissie, voordat zij bestaande vormen van publiek-private partnerschappen bekrachtigt of de oprichting van nieuwe publiek-private partnerschappen steunt, een diepgaand onderzoek uit te voeren naar de stand van zaken, de gevolgen en relevantie van de momenteel reeds bestaande, om het beheer ervan te verbeteren en daarmee een grotere betrokkenheid van meer verschillende belanghebbenden te waarborgen, zowel bij het vaststellen van de onderzoeksagenda als bij het waarborgen van de toegang voor nieuwkomers; is er tevens van overtuigd dat deze instrumenten duidelijk aangestuurd moeten worden door publieke prioriteitsdoelstellingen (waarbij de maatschappelijke waarde en de duurzaamheid dienen mee te wegen) en reële private investeringen moeten aantrekken;

    65. benadrukt dat het GSK als financieringsmechanisme aantrekkelijk moet zijn voor actoren uit zowel de private als de publieke sector (met inbegrip van ngo's en organisaties uit het maatschappelijk middenveld); is van mening dat alle deelnemers aan hoogrenderende O&O&I-projecten en Europese technologieplatforms een rol zouden moeten spelen in de discussie over de vaststelling van prioriteiten en toegang zouden moeten hebben tot onderzoeksinfrastructuren;

    Enkele richtsnoeren voor het volgende kaderprogramma

    66. staat positief tegenover het hanteren van een wetenschappelijke benadering en pleit voor een benadering waarbij wordt uitgegaan van een groter vertrouwen in onderzoekers en een hogere risicotolerantie ten opzichte van deelnemers in alle stadia van het financieringssysteem, met inbegrip van valorisatie van wetenschap en innovatie; vraagt om de integratie in het komende KP van een passend financieringsmodel voor academisch onderzoek;

    67. is van mening dat het GSK zich niet uitsluitend moet richten op door onderzoek aangestuurde of op technologie gebaseerde innovatie, maar tevens andere innovatiebronnen moet ondersteunen; wijst erop dat veel ondernemingen, met name kmo's, gebruik maken van andere bronnen van innovatie, zoals klanten, markten, gebruikers en niet in de laatste plaats werknemers, en dat deze vormen van innovatie vaak praktischer van aard zijn en gericht zijn op het oplossen van specifieke problemen met betrekking tot processen, diensten of producten, aangezien de voorgestelde oplossingen vaak afkomstig zijn van de werknemers die het dichtst bij het productieproces, de markten en de klanten staan; is daarom van mening dat de EU praktijkgerichte innovatie door werknemers moet versterken;

    68. dringt er bij de Commissie op aan te waarborgen dat de overheadkosten in het kader van HORIZON 2020 worden herzien; verzoekt de Commissie derhalve te onderzoeken hoe hoog het percentage overheadkosten binnen KP7 is en voorstellen te doen om dit percentage zo laag mogelijk te houden;

    69. dringt erop aan dat onderzoek in samenwerkingsverband (het huidige samenwerkingsprogramma) centraal blijft staan in het KP, om synergieën te versterken teneinde de resultaten van onderzoeksprojecten in samenwerking met partners van binnen of buiten de EU die internationaal hoog aangeschreven staan te verbeteren en te bespoedigen en te zorgen voor een betere en snellere verspreiding van die resultaten; is van mening dat bij de financiering van onderzoek in samenwerkingsverband een grotere thematische flexibiliteit moet worden betracht (ruimere inschrijvingsmogelijkheden) en gebruikersvriendelijke regels moeten worden gehanteerd, teneinde getalenteerde wetenschappers aan te trekken en in te spelen op de behoeften van zowel grote

  • 22 /PE 473.468

    NL

    samenwerkingsverbanden als kleinere groepen; is van mening dat de hele innovatieketen moet worden bestreken, van verkennend onderzoek tot grootschalige proef- of demonstratieprojecten, en dat waar mogelijk specifieke afgeschermde begrotingen moeten worden vastgesteld voor sectoren die een strategische visie hebben ontwikkeld teneinde maatschappelijke problemen aan te pakken met behulp van langetermijninvesteringscycli;

    70. geeft uiting aan zijn bedenkingen over de doelmatigheid van het gebruik van kredieten voor de oprichting van excellentienetwerken op onderzoeksgebied en de organisatie van congressen en bijeenkomsten, en dringt aan op een versterking van de maatregelen gericht op elektronische netwerkvorming op het gebied van onderzoek en innovatie en voor verspreiding van de onderzoeksresultaten via internet;

    71. geeft uiting aan zijn bedenkingen over het feit dat er per oproep voor het indienen van voorstellen vaak maar één voorstel gefinancierd kan worden, met als gevolg dat de middelen die geïnvesteerd zijn in de voorbereiding en beoordeling van de andere voorstellen verspild worden en veel voortreffelijke ideeën niet gefinancierd worden; verzoekt de Commissie te onderzoeken of het mogelijk is excellente, niet geselecteerde voorstellen te financieren via een aanvullende onderzoeksbegroting (met evenredige subsidiëring) waaraan tevens de lidstaten, het regionaal fonds en de structuurfondsen deelnemen;

    72. dringt aan op consolidering van multi- en transdisciplinair onderzoek en erkenning van de maatschappelijke dimensie van onderzoek; wijst er in dit verband nogmaals op dat grote maatschappelijke problemen niet alleen moeten worden aangepakt met behulp van technologie, maar tevens door middel van Europees onderzoek op het gebied van sociale en menswetenschappen en sociale innovatie, die van wezenlijk belang blijven om deze problemen op succesvolle wijze het hoofd te bieden; is derhalve van mening dat binnen het GSK "sociale en economische wetenschappen en menswetenschappen" als zelfstandig thema gewaarborgd moet worden, en een belangrijker bestanddeel moet gaan vormen van alle op de agenda gebaseerde maatregelen;

    73. verzoekt, om de belangstelling van burgers en het maatschappelijk middenveld voor onderzoek en hun betrokkenheid daarbij verder te vergroten, om het thema "wetenschap en samenleving" voort te zetten en het in horizontale zin uit te breiden, zodat er ook aandacht wordt besteed aan de grote maatschappelijke uitdagingen; is voorts van mening dat de Commissie de verdere ontwikkeling en bredere verspreiding van ethische richtsnoeren en de verdere ontwikkeling van instrumenten voor organisaties van het maatschappelijk middenveld moet ondersteunen;

    74. wenst dat onderzoeksprioriteiten en -doelstellingen op een meer transparante en participatieve wijze worden vastgesteld door middel van een evenwichtige betrokkenheid van spelers, waaronder de wetenschappelijke gemeenschap, onderzoekers (ook van kleinere onderzoeksorganisaties), de publieke sector, organisaties van het maatschappelijk middenveld en kmo's; vraagt om de totstandbrenging van een specifiek platform voor organisaties van het maatschappelijk middenveld en onderzoekers om prioritaire onderzoeksgebieden in specifieke sectoren te bespreken; is van mening dat ook moet worden gewerkt aan specifieke platforms om een nauwere interactie tussen kmo's en onderzoekers tot stand te brengen;

    75. is van mening dat de beoordeling en evaluatie van de verschillende onderzoeksprogramma's, en niet alleen van de economische aspecten ervan, maar ook van

  • PE 473.468\ 23

    NL

    de maatschappelijke, ethische en duurzaamheidsaspecten, een belangrijk proces is dat moet worden verbeterd en op grotere schaal moet worden bevorderd, zowel op EU-niveau als op het niveau van de lidstaten; steunt de initiatieven van de Commissie op dit gebied, zoals de ontwikkeling van beginselen voor verantwoordelijk onderzoek en verantwoordelijke innovatie, en dringt aan op verdere ontwikkeling en toepassing van deze beginselen;

    76. dringt erop aan een evenwicht te vinden tussen bottom-up- (zoals de huidige regeling voor onderzoek naar technologieën van de toekomst of in opkomst) en top-downprojecten ('grote maatschappelijke problemen'), en tevens kleinere bottom-upprojecten en bottom-uponderzoek in samenwerkingsverband mogelijk te maken; huldigt de opvatting dat lagere drempels voor samenwerkingsprojecten tot een versterking van de wetenschappelijke capaciteit zullen leiden; is van mening dat strategische prioriteiten vastgesteld moeten worden aan de hand van opkomende problemen; verzoekt de Commissie onderzoek te doen naar het evenwicht tussen bottom-up- en top-downprojecten en daarbij zowel naar sociale als financiële aspecten te kijken; benadrukt dat samenwerking en overleg met actoren uit de wetenschap, het bedrijfsleven en het maatschappelijk middenveld noodzakelijk zijn bij het opstellen van onderzoeksagenda's;

    77. is er voorstander van de ondersteuning van onderzoek voortaan toe te spitsen op kleine en middelgrote projecten; is van mening dat kleine en middelgrote projecten door universiteiten en kmo's eenvoudiger te beheren zijn en minder kosten met zich meebrengen en bovendien de tot nu toe teleurstellende slagingspercentages bij aanvragen kunnen verbeteren;

    78. is van mening dat op die gebieden waar de huidige innovatiemodellen niet aansluiten op bepaalde maatschappelijke behoeften, nieuwe regelingen voor het toekennen van vergunningen en aanmoedigingsprijzen kunnen worden ingezet om ervoor te zorgen dat op die gebieden meer onderzoek wordt gedaan en te waarborgen dat de overheidsuitgaven doelmatig zijn; verzoekt de Commissie om zo spoedig mogelijk een proef met aanmoedigingsprijzen in de medische sector te starten;

    79. dringt aan op een samenhangende dekking van de hele O&O&I-keten door naleving van transparantievoorschriften en duidelijke coördinatie tussen de verschillende directoraten-generaal van de Commissie die zich bezighouden met financiering voor onderzoek en innovatie;

    80. dringt aan op intensivering van de internationale samenwerking, op basis van wederzijdsheid en waar van toepassing, met de strategische partners van de EU, met inbegrip van snelgroeiende landen als de BRICS-landen, teneinde mondiale problemen beter aan te kunnen pakken; wijst er nogmaals op dat vereenvoudiging van de procedures en aanzienlijk kortere looptijden voor vergunningaanvragen bevorderlijk zouden zijn voor deelname door onderzoekers uit derde landen; benadrukt de noodzaak van een krachtiger wetenschappelijke capaciteitsopbouw in de naburige landen, op basis van een betere coördinatie van het GSK met de instrumenten van het EU-nabuurschapsbeleid; is van mening dat daadwerkelijke versterking van de capaciteitsopbouw en de totstandbrenging van eerlijke en alomvattende partnerschappen met ontwikkelingslanden van groot belang is voor de duurzame ontwikkeling van die landen;

    81. is van mening dat met derde landen die de mensenrechten, VN-resoluties of het internationaal recht niet respecteren niet moet worden samengewerkt op het gebied van onderzoek met mogelijk tweeërlei gebruik;

  • 24 /PE 473.468

    NL

    o

    o o

    82. verzoekt zijn Voorzitter deze resolutie te doen toekomen aan de Raad en de Commissie.

  • PE 473.468\ 25

    NL

    P7_TA-PROV(2011)0402

    Het systeem van de Europese scholen

    Resolutie van het Europees Parlement van 27 september 2011 over het systeem van de Europese scholen (2011/2036(INI))

    Het Europees Parlement,

    – gezien artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

    – gezien het verslag van de Commissie aan het Europees Parlement getiteld "Het systeem van de Europese scholen in 2009" (COM(2010)0595),

    – gezien het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen1,

    – gezien zijn resolutie van 8 september 2005 over opties voor de ontwikkeling van het systeem van de Europese scholen2,

    – gezien Verordening (EG, Euratom) nr. 723/2004 van de Raad van 22 maart 2004 tot wijziging van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en van de regeling die van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen3,

    – gezien het Verdrag van de Verenigde Naties inzake de rechten van personen met een handicap dat op 3 mei 2008 in werking is getreden en op 23 december 2010 door de Europese Unie is geratificeerd, en met name artikel 24 hiervan4,

    – gezien het jaarverslag van de secretaris-generaal van de Europese scholen dat aan de raad van bestuur op diens vergadering van 12, 13 en 14 april 2011 te Brussel is voorgelegd5,

    – gezien artikel 48 van zijn Reglement,

    – gezien het verslag van de Commissie cultuur en onderwijs en de adviezen van de Begrotingscommissie en de Commissie juridische zaken (A7-0293/2011),

    A. overwegende dat artikel 165 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie voorschrijft dat de Unie bijdraagt tot de ontwikkeling van onderwijs van hoog gehalte door samenwerking tussen de lidstaten aan te moedigen en zo nodig door hun activiteiten te ondersteunen en aan te vullen, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en de opzet van het onderwijsstelsel en van hun culturele en taalkundige verscheidenheid,

    B. overwegende dat in de preambule van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen van 1994 bepaald wordt dat het stelsel van de Europese Scholen een stelsel "sui

    1 PB L 212 van 17.8.1994, blz. 3. 2 PB C 193 E van 17.8.2006, blz. 333. 3 PB L 124 van 27.4.2004, blz. 1. 4 http://www.un.org/disabilities/documents/convention/convoptprot-f.pdf. 5 Ref: 2011-02-D-39-en-1.

  • 26 /PE 473.468

    NL

    generis" is en dat met dit stelsel een vorm van samenwerking tussen de lidstaten onderling en tussen de lidstaten en de Europese Gemeenschappen tot stand komt, met volledige eerbiediging van de verantwoordelijkheid van de lidstaten voor de inhoud van het onderwijs en voor de organisatie van hun onderwijsstelsel, en van hun verscheidenheid qua taal en cultuur,

    C. overwegende dat op grond van artikel 1 van dat verdrag andere kinderen de scholen kunnen bezoeken binnen de grenzen die worden gesteld door de raad van bestuur, die volgens punt II.7 van hoofdstuk XII van het compendium van besluiten van de raad van bestuur "personeel van elke communautaire organisatie die bij besluit van de communautaire instellingen is opgericht, en personeel van andere door de raad van bestuur erkende organisaties" in categorie I kan indelen,

    D. overwegende dat de Europese scholen hun leerlingen in staat stellen hun eigen culturele identiteit te bekrachtigen en van jongs af aan een grote kennis van talen op te doen in ten minste twee talen, waaronder hun moedertaal, waarmee het belang van multiculturalisme en de bevordering van wederzijds begrip en wederzijds respect wordt onderstreept,

    E. overwegende dat de Europese scholen niet vergelijkbaar zijn met internationale scholen, daar zij niet uitgaan van een schoolkeuze van de ouders, maar van de noodzaak om kinderen in hun moedertaal te onderrichten en de Europese dimensie in het onderwijs te ontwikkelen,

    F. overwegende dat de wijze van functioneren van de Europese scholen, die vanaf het begin heeft berust op een intergouvernementele overeenkomst, verbeterd moet worden en dat een rechtsgrondslag moet worden vastgesteld waardoor het stelsel kan worden vereenvoudigd en transparanter en doeltreffender kan functioneren,

    G. overwegende dat de hervorming van het stelsel van de Europese scholen door de raad van bestuur in april 2009 is goedgekeurd,

    H. overwegende dat in de 50 jaar dat de Europese scholen nu bestaan, is gebleken dat er sprake is van een uniek en aantrekkelijk stelsel met een uniek en aantrekkelijk onderwijsmodel; overwegende dat een van de doelstellingen van de hervorming is dit stelsel en het Europese baccalaureaat open te stellen voor andere leerlingen in de Unie, overwegende dat de doelstellingen van de hervorming niet met succes kunnen worden bereikt zonder dat de rechtsvorm waarop het hele stelsel gebaseerd is, fundamenteel gewijzigd wordt,

    I. overwegende dat in het verslag van de Commissie over het systeem van de Europese scholen in 20091 wordt gewezen op de hardnekkige en ernstiger wordende problemen binnen het systeem, zoals het gebrek aan gedetacheerde leraren of het laattijdig of niet voorzien in voldoende infrastructuur op de locaties van de scholen, met directe gevolgen voor de kwaliteit van het onderwijs, het inschrijvingsbeleid, de levenskwaliteit van de leerlingen, ouders en leraren en met het functioneren van de scholen samenhangende financiële aspecten,

    J. overwegende dat de scholen in Brussel en Luxemburg kampen met een tekort aan schoolgebouwen en infrastructuur, hetgeen de kwaliteit van het onderwijs aantast en verhindert dat andere kinderen dan die van het personeel van de instellingen ingeschreven kunnen worden; overwegende dat gewaarborgd moet worden dat alle leerlingen onderwijs

    1 COM(2010)0595.

  • PE 473.468\ 27

    NL

    van gelijke kwaliteit genieten, ongeacht moedertaal, schoollocatie of categorie,

    K. overwegende dat de hervorming van de Europese scholen in 2009 als hoofddoel had de Europese scholen open te stellen voor een breder en gevarieerder publiek en tegelijk de levensvatbaarheid van het stelsel op lange termijn te waarborgen,

    L. overwegende dat het onderwijsmodel waarop de Europese scholen gebaseerd zijn, in de lidstaten moet worden aangemoedigd en een integrerend bestanddeel van hun onderwijsstelsel moet worden,

    M. overwegende dat het moeilijk is leerlingen uit uiteenlopende culturen en taalgebieden, die ook nog eens zeer verschillende talenten en vaardigheden hebben, in één enkel systeem onder te brengen dat moet uitmonden in het behalen van één diploma, het Europese baccalaureaat, en daarom overwegende dat voor een adequate begeleiding van leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften (SEN) moet worden gezorgd,

    N. overwegende dat daarom moet worden nagedacht over de invoering van een ander diploma dan het Europese baccalaureaat voor leerlingen die naar het beroepsonderwijs willen doorstromen,

    O. overwegende dat het Europees Parlement in zijn resolutie van 8 september 2005 onder andere heeft gevraagd om de uitvoering van een proefproject rond een leermiddelencentrum voor leerlingen met specifieke behoeften; overwegende dat daarvoor in de EU-begroting 2008 een bedrag van 200.000 euro is toegewezen en dat dit bedrag uiteindelijk is gebruikt voor de financiering van een onderzoek naar het onderwijsbeleid en de onderwijspraktijk ten aanzien van SEN-leerlingen in de Europese scholen,

    P. overwegende dat artikel 4 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen bepaalt dat het model erop gebaseerd is dat, wanneer de omstandigheden dit rechtvaardigen, aan klassen van hetzelfde niveau tezamen bepaalde lessen in elke communautaire taal kunnen worden gegeven, met het doel de leerlingen van verschillende taalsecties dichter bij elkaar te brengen en wederzijds begrip te kweken en hun talenkennis te verbeteren,

    Q. overwegende dat de Europese scholen overeenkomstig artikel 25 van het Verdrag houdende het Statuut van de Europese scholen in wezen worden gefinancierd uit bijdragen van de lidstaten via de gedetacheerde docenten, die in 2010 21% van de begroting van de Europese scholen uitmaakten, en uit de aanvullende bijdrage van de EU, die het verschil moet dekken tussen de totale uitgaven van de scholen en het totaal aan andere inkomsten, zijnde ongeveer 58% van de begroting van de Europese scholen in 2010; daarnaast overwegende dat de Europese scholen via hun raad van bestuur onderworpen zijn aan een intergouvernementeel uitvoerend orgaan,

    R. tevens overwegende dat artikel 25 bepaalt dat de begroting van de Europese scholen kan worden gevoed met een financiële bijdrage van de lidstaten, waartoe de raad van bestuur met eenparigheid van stemmen moet besluiten,

    S. overwegende dat de economische crisis gevolgen heeft voor de financiering van de Europese scholen en de Commissie daarom heeft aangedrongen op hervormingen om de kosten in de scholen terug te dringen, maar dat dat niet van invloed mag zijn op het onderwijs aan kwetsbare kinderen met leerproblemen en bijzondere behoeften en evenmin mag leiden tot aantasting van het onderwijs in de moedertaal of tot vermindering van het

  • 28 /PE 473.468

    NL

    onderwijs van andere talen dan Frans, Duits en Engels,

    T. overwegende dat na de twee laatste uitbreidingsronden het aantal leerlingen zonder eigen taalsectie (SWALS) voortdurend groeit, maar dat zij op geen enkele wijze de dupe mogen worden van het feit dat zij geen eigen taalsectie hebben,

    U. overwegende dat de toename van het aantal leerlingen aan de Europese scholen een rechtstreeks gevolg is van het aanstellingsbeleid van de EU-instellingen na 2004, dat ertoe heeft geleid dat personeelsleden jonger dan 30 in dienst zijn genomen, en dat deze personeelsleden inmiddels een gezin hebben gesticht en hun kinderen aan de Europese school hebben ingeschreven,

    V. overwegende dat de SWALS-leerlingen extra lessen krijgen in de taal van de sectie waarin zij zijn ondergebracht om de lessen te kunnen volgen, alsmede moedertaalonderricht, waarbij enkele uren per week het absolute minimum is om de banden met de moedertaal en de eigen cultuur in stand te houden,

    W. overwegende dat er in 2004 een extra heffing op de ambtenarensalarissen is ingevoerd die met name voor de Europese scholen bestemd is en gedacht was als bijdrage in de kosten van het sociaal beleid, de verbetering van de arbeidsomstandigheden en de Europese scholen,

    Algemene overwegingen

    1. betreurt het dat de Europese scholen vaak ten onrechte als elitescholen worden gezien, en als luxe in plaats van als noodzaak, terwijl zij in werkelijkheid tot taak hebben onderwijs in de moedertaal te bieden aan leerlingen waarvan de ouders kunnen worden overgeplaatst of mogelijk naar hun land van herkomst terugkeren, en de Europese dimensie in het onderwijs te ontwikkelen;

    2. herinnert eraan dat dit speciale onderwijsstelsel de leerlingen in staat stelt alle vakken (met name de exacte) met gekwalificeerde docenten in hun moedertaal te volgen of als SWALS-leerling met de nodige pedagogische ondersteuning en lessen om hun moedertaal bij te houden;

    Organisatie en verspreiding van het systeem van het Europese baccalaureaat

    3. is van mening dat leerlingen dankzij dit speciale onderwijssysteem de kans krijgen om alle vakken in een multiculturele, meertalige omgeving te volgen en les kunnen krijgen van gekwalificeerde docenten en bovendien hun moedertaal kunnen bijhouden;

    4. is van mening dat de Europese scholen, die op onderwijsgebied als buitengewoon succesvol zijn aan te merken en die een