Oratie Geurts 25 feb - MS Research · Een!brede!blik!op!het!brein! ! J.J.G.Geurts! 1!!...
Transcript of Oratie Geurts 25 feb - MS Research · Een!brede!blik!op!het!brein! ! J.J.G.Geurts! 1!!...
Een brede blik op het brein
Prof.dr. J.J.G. Geurts
Rede uitgesproken bij de aanvaarding van het ambt van hoogleraar
translationeel neurowetenschappelijk onderzoek aan de
Vrije Universiteit Amsterdam/VU medisch centrum op 19 maart 2013.
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
1
Mijnheer de Rector Magnificus, dames en heren,
In de afgelopen jaren heb ik me als hersenonderzoeker hoofdzakelijk geconcentreerd op de
ziekte multipele sclerose (MS). MS is een chronische ziekte van het centrale zenuwstelsel die
vaak jonge mensen treft, volop bouwend aan hun leven, vaak met jonge gezinnen. De
symptomen van MS patiënten variëren sterk en zijn moeilijk te voorspellen. Zo komen
stoornissen van de motoriek en de gevoelswaarneming voor, maar ook (ernstige)
vermoeidheid en problemen met zien, spreken en plassen. Naast lichamelijke klachten
hebben veel MS patiënten problemen met hun geheugen of concentratie en verwerken ze
binnenkomende informatie trager. Onze ervaring is dat dergelijke ‘cognitieve klachten’ door
de patiënt als zeer beperkend worden ervaren. In de haastige en soms veeleisende sociale
omgeving van de jongvolwassene is er immers vaak weinig ruimte en begrip voor traagheid
of het vergeten van afspraken. Deze cognitieve klachten intrigeren mij als onderzoeker.
Wanneer en hoe ontstaan de klachten? Kunnen we de hersenschade die eraan ten grondslag
ligt goed genoeg afbeelden met moderne hersenscantechnieken? En kunnen we uitzoeken
hoe die hersenschade ontstaat?
In het kader van de zoektocht naar hersenschade bij MS heb ik de afgelopen jaren
eigenlijk twee belangrijke bewegingen gemaakt, namelijk ‘van wit naar grijs’ en ‘van buiten
naar binnen’. Ik zal u uitleggen wat ik daarmee bedoel en zal aan de hand van die uitleg ook
weergeven hoe ik van plan ben dit onderzoeksveld in de toekomst verder uit te breiden. Ook
zal ik u mijn visie geven ten aanzien van het ‘translationeel neurowetenschappelijk
onderzoek’ in bredere zin.
Van ‘wit naar grijs’ en ‘van buiten naar binnen’
Toen ik aan het begin van de eeuw bij het VUmc met mijn promotieonderzoek begon, werd
MS beschouwd als het schoolvoorbeeld van een ‘wittestofziekte’. Dat wil zeggen: men ging
ervan uit dat de schade die door de ziekte wordt veroorzaakt zich voornamelijk richt op de
verbindende banen tussen zenuwcellen. Deze minuscule verkeerswegen bevatten een vettig
isolatielaagje (myeline) dat helpt om electrische signalen te geleiden en dat er bij inspectie
van de hersenen wit uit ziet. In deze ‘witte stof’ zijn er inderdaad zowel onder de
microscoop alsook op hersenscans van levende patiënten meerdere (multipele) focale
afwijkingen waarneembaar, die ontstoken zijn en na verloop van tijd verlittekenen
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
2
(sclerose). Deze witte stof afwijkingen (of laesies) werden destijds reeds succesvol gebruikt,
in belangrijke mate door mijn voorgangers, om:
1) de diagnose MS sneller en preciezer te kunnen stellen
2) te proberen aan de hand van de aanwezige witte stof laesies de grote diversiteit aan
symptomen van MS patiënten te verklaren en liefst ook te voorspellen.
Het eerste doel is bereikt: het op slimme wijze combineren van de opgedane klinische en
beeldvormingskennis en een indrukwekkende samenwerkingsimpuls tussen het VUmc MS
Centrum Amsterdam en haar internationale partners hebben ertoe geleid dat de diagnose
MS snel en met een grote mate van zekerheid kan worden gesteld. Dit geeft de patiënt
duidelijkheid in een zeer onzekere fase van zijn of haar leven en leidt tot vroege en vaak
doeltreffende behandeling van de ontstekingshaarden en de bijbehorende invaliditeit. Aan
het tweede punt (het verklaren en voorspellen van de diverse symptomen) wordt echter nog
steeds hard gewerkt: hersenscans met zichtbare MS laesies in de witte stof blijken maar
matig het klinische beeld van de patiënt te kunnen voorspellen. Zo ontstond het vermoeden
dat er wellicht subtielere afwijkingen in het zenuwstelsel van MS patiënten zouden zijn die
met de toenmalig beschikbare technieken niet konden worden gedetecteerd.
Dit gaf ons destijds aanleiding om onze pijlen op de grijze stof te richten. De grijze
stof beslaat gebieden aan de buitenkant van de hersenen en ook diep binnenin het brein en
het ruggenmerg, en herbergt de zenuwcellichamen die door de gemyeliniseerde
wittestofbanen met elkaar worden verbonden. Zoals dat gaat bij een paradigmatische
aanpassing (of slechts de voorbereiding daartoe) werd het idee dat afwijkingen in de grijze
stof bij een typische wittestofziekte een belangrijke rol zouden spelen met gemengde
reacties ontvangen. Toch is het vandaag de dag breed geaccepteerd dat grijzestofpathologie
een centrale positie inneemt bij het verklaren van specifieke symptomen, zoals de reeds
besproken cognitieve afwijkingen, en ook bij het verklaren van de progressie van de ziekte.
Ik zou zelfs zover willen gaan te concluderen dat MS anno 2013 evenzeer een
‘grijzestofziekte’ als een ‘wittestofziekte’ is, zeker wanneer we het hebben over de
progressieve fase. Ik neem u graag kort mee langs een aantal hoogtepunten van de
ontdekkingstocht die uiteindelijk heeft geleid tot deze verandering in denken van ‘wit’ naar
steeds meer ‘grijs’ bij MS.
Sinds jaar en dag werken we nauw samen met de Nederlandse Hersenbank. De
unieke combinatie van hun expertise en excellente interne organisatie, en de 24/7
beschikbaarheid van VUmc pathologen en onze eigen MRI-‐onderzoekers, stelt ons in staat
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
3
om hersenweefsel van zeer hoge kwaliteit te kunnen verzamelen dat ook nog eens
uitgebreid met de modernste hersenscantechnieken in beeld is gebracht. Gebruik makend
van deze belangrijke post mortem database en na het toepassen van nieuwere
weefselkleuringstechnieken ontdekten we dat grijzestofafwijkingen erg vaak voorkomen bij
MS en ook vaak zeer uitgebreid zijn. Interessant daarbij was dat de grijzestoflaesies
weliswaar een duidelijk verlies van myeline lieten zien (er zit ook een beetje myeline in de
grijze stof, alhoewel minder dan in de witte stof), maar dat deze laesies niet ontstoken
waren zoals de meer klassieke laesies in de witte stof. Natuurlijk vroegen we ons af hoe
grijzestoflaesies kunnen ontstaan als er geen ontsteking is, maar de meest prangende vraag
destijds was of deze laesies wellicht de cognitieve klachten konden verklaren. Waren zij de
gezochte ‘missing link’? Om dit te onderzoeken moesten we grijzestofafwijkingen in beeld
zien te krijgen bij levende mensen. Alleen dan zou het immers mogelijk zijn om het effect
van de beschadigingen op het lichamelijke en vooral het cognitieve functioneren van de MS
patiënt te bekijken. De beschikbare hersenscanmethoden (wij gebruiken voornamelijk
magnetic resonance imaging of ‘MRI’) bleken echter onvoldoende bruikbaar: uit een van
onze eerste studies moesten we teleurgesteld concluderen dat tot circa 95% van alle
grijzestoflaesies onzichtbaar bleef op de beelden. Verschillende nieuwe MRI-‐technieken
werden vervolgens door ons en door anderen ontwikkeld en er is op het internationale
toneel steeds meer belangstelling ontstaan voor de zogenaamde ‘double inversion recovery’
(of ‘DIR’). Dit is een scantechniek die we in 2005 in het MS veld introduceerden en die een
waardevolle bijdrage kan leveren aan het in beeld brengen van de grijzestofafwijkingen en
het relateren daarvan aan cognitieve klachten bij de patiënt.
In het kader van de ontwikkeling en evaluatie van deze DIR techniek belegden we in
2008 een internationale consensus meeting in Amsterdam, met als doel om diverse
specialisten tot een oordeel te laten komen ten aanzien van de vraag ‘wat mag als
grijzestoflaesie geclassificeerd worden op een DIR beeld, en wat niet?’ Met andere woorden:
er moest consensus komen over hoe de nieuwe beelden geïnterpreteerd moesten worden.
We moesten het eens worden over de kwaliteit van de beelden, vergelijkingen maken met
andere, reeds meer bekende beelden, de scans van gezonde controles zorgvuldig
bestuderen en uiteindelijk tot een voorstel komen voor publicatie in de wetenschappelijke
literatuur. Ik besprak deze consensus-‐studie als voorbeeld een tijd geleden tijdens een
werkgroep met masterstudenten neurowetenschappen en was gefascineerd door het feit
dat onze aanpak door hen enthousiast werd gediskwalificeerd. Dát was toch geen
wetenschap? Je moet toch zeker meten en kwantificeren om zinvolle uitspraken te kunnen
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
4
doen? Je kunt toch niet zomaar ‘samen beslissen’ dat iets een laesie is of niet? Nu begrijp ik
die intuïtie wel en ik kon hen deels gerust stellen met het feit dat we de consensus-‐criteria
later inderdaad door middel van een vergelijkend MRI-‐histopathologie onderzoek hebben
geobjectiveerd, maar ik denk ook dat deze gut reaction van de studenten een typisch
symptoom is van onze tijd. Een tijd waarin een stukje fenomenologie nog slechts een zeer
geringe rol mag worden toebedeeld. Met fenomenologie bedoel ik hier in liberale zin het
nauwkeurig beschrijven van nieuwe concepten en het wegen van verschillende percepties
van onderzoekers ten aanzien van die concepten. Dit is spijtig, want wetenschap is meer dan
alleen ‘meten’. Het is juist ook discussiëren over verschillende opvattingen en afspraken
maken over ideeën en concepten. Dit is eens te meer van belang in het vakgebied van de
neurowetenschappen, dat in toenemende mate wordt geplaagd door steeds complexer
groeiende begrippen en systemen. Ik kom hier later uitgebreider op terug wanneer ik mijn
visie geef ten aanzien van ´translationeel neurowetenschappelijk onderzoek´.
Terwijl de grijzestofhype zich in volle vaart ontwikkelde binnen het MS-‐veld en wij
en anderen druk bezig waren om de grijzestoflaesies beter in beeld te brengen, vermoedde
men dat er naast (of vanwege) deze laesies wellicht ook verlies van zenuwweefsel (atrofie)
zou ontstaan, zoals dat bijvoorbeeld duidelijk het geval is bij de ziekte van Alzheimer.
Verschillende studies lieten kort na elkaar zien dat grijzestofatrofie inderdaad al in de
vroegste fasen van MS ontstaat en zelfs aanzienlijk toeneemt met het voortschrijden van de
ziekte. Dit onderstreepte opnieuw dat het beeld van MS als een typische wittestofziekte,
neurologisch gecategoriseerd onder de neuroinflammatoire aandoeningen, nu echt niet
langer voldoende accuraat was. De conclusie werd steeds helderder: de ziekte is ook een
grijzestofaandoening, met een prominente neurodegeneratieve component (zoals afgelezen
aan o.a. de besproken atrofie). Grijzestofatrofie bleek robuust meetbaar, de meetfout was
relatief klein, centrumeffecten te overzien, en de correlatie met de symptomen van de zieke,
en de progressie van de ziekte, waren overtuigend. Kortom: een ideale maat om toe te
voegen aan toekomstige clinical trials, waarbij er dan ook specifiek gekeken kan worden
naar het mogelijke positieve effect van een middel op de neurodegeneratieve component bij
MS.
Maar de vraag is: wat ís die grijzestofatrofie nu precies? En hier komt dat
hoognodige stukje conceptuele of ‘fenomenologische’ verheldering weer om de hoek: is
‘atrofie’ of ‘neurodegeneratie’ bij MS eigenlijk eenzelfde pathologische proces als bij de
meer klassieke neurodegeneratieve ziekten van Alzheimer en Parkinson? Gaan er überhaupt
wel neuronen (zenuwcellen) dood bij MS, zoals de term suggereert? Die kwesties lijken
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
5
wellicht semantisch van aard, maar zijn in feite veel meer dan dat; niet alleen vanwege de
wetenschappelijke interesse in waarheidsvinding, maar ook in verband met de
richtingsbepaling van het onderzoek, de allocatie van toekomstige financiële middelen of te
kiezen behandelstrategieën is het noodzakelijk om te snappen wat we meten. We weten
nog niet wat grijzestofatrofie bij MS nu precies is. We weten ook nog niet of
neurodegeneratie bij MS lijkt op neurodegeneratie bij Alzheimer. Het lijkt er in eerste
instantie niet op. Onderzoek van Evert-‐Jan Kooi uit mijn groep liet zien dat afwijkingen in de
hippocampus, een hersenstructuur die belangrijk is voor het geheugen, bij die twee ziekten
verschillen. Wat de atrofievraag betreft proberen we momenteel met promovendi Roel
Klaver en Veronica Popescu, en met onmisbare input vanuit de onderzoeksteams van
Prof. Elga de Vries, Dr. Hugo Vrenken, Dr. Pieter Voorn en Dr. Wilma van de Berg, te werken
aan een antwoord. Onze centrale hypothese, mede gestuurd door eerdere observaties
vanuit ons en andermans werk, is dat neurodegeneratie en atrofie bij MS wellicht niet
zozeer een overtuigend verlies van zenuwcellen inhouden (zoals bij de ziekte van Alzheimer
wel het geval is), maar veeleer een subtieler verlies van vertakkingen en contactpunten
tussen zenuwcellen. Als onze hypothese klopt, dan levert dat belangrijke informatie op voor
onderzoekers die werken aan modellen van netwerkverstoringen bij verschillende
(neurodegeneratieve) hersenziekten.
De gedachte dat MS een neurodegeneratieve ziekte is of, voor degenen die daar
toch nog een beetje bij ineenkrimpen: dat de ziekte MS ten minste een belangrijke
neurodegeneratieve component heeft, is inmiddels aardig geland in de wetenschappelijke
gemeenschap. Grote internationale congressen en symposia centreren tegenwoordig in
belangrijke mate rondom de thema’s neurodegeneratie en grijzestofpathologie en het VUmc
MS Centrum Amsterdam heeft zich na haar grensverleggende werk op het gebied van de
diagnostiek en fenotypering van de ziekte nu centrumbreed gecommitteerd aan deze
thematiek. Met een genereuze programmasubsidie van onze belangrijkste
financieringspartner Stichting MS Research zullen we de komende jaren met vereende
kracht werken aan het ophelderen van neurodegeneratie bij MS en proberen toe te werken
naar manieren om neuroprotectie te bewerkstelligen. Ik ben er trots op dit belangrijke
onderzoeksprogramma samen met Prof. Elga de Vries, Dr. Hugo Vrenken en Dr. Joep
Killestein te coördineren en ben dankbaar voor het gegeven vertrouwen en de ‘hand in de
rug’ die we vanuit het Management Team van het MS Centrum, belichaamd door de
hooggeleerden Polman, Barkhof, Dijkstra en van der Valk, steeds hebben gevoeld.
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
6
Zoals gezegd is er nog een tweede beweging die ik als MS onderzoeker heb gemaakt de
afgelopen jaren. Een beweging ‘van buiten naar binnen’. Vorig jaar schreef ik met mijn
Canadese collega’s Stys, van Minnen en Zamponi een artikel in het tijdschrift Nature Reviews
Neuroscience met de titel: “Will the real MS please stand up?’ De ‘Slim Shady’ touch was
uiteraard schertsend bedoeld, maar we wilden met ons stuk ook daadwerkelijk een
belangrijk punt maken: misschien zoeken we op de verkeerde manier naar de oorzaak van
degeneratie bij MS. Hoewel neuroinflammatie (ontsteking) altijd centraal heeft gestaan bij
deze ziekte en deze ook wordt gezien als een klassieke auto-‐immuunziekte waarbij het
immuunsysteem (‘outside’ ten opzichte van het centraal zenuwstelsel) zich tegen een
normale component van het eigen brein (‘inside’) richt, is het bij nauwkeurige bestudering
van de literatuur van de afgelopen eeuw in feite onduidelijk of er daadwerkelijk sprake is
van een primair afwijkend immuunsysteem. De abnormale respons van het immuunsysteem
zou evengoed een secundaire reactie kunnen zijn, ten gevolge van een primaire afwijking die
zich binnen het centrale zenuwstelsel bevindt. Voor die primaire afwijkingen in het brein zijn
verschillende subtiele aanwijzingen gevonden en deze hypothese staat inmiddels bekend als
de ‘inside-‐out hypothese’. De onderliggende gedachte is wederom niet triviaal: de oorzaak-‐
gevolg relatie wordt immers omgekeerd, hetgeen grote gevolgen kan hebben voor perceptie
en management van de ziekte.
Uiteraard kun je zo’n hypothese niet publiceren zonder er vervolgens goed
onderzoek naar te doen. (Althans, dat kan wel, maar dat leidt doorgaans niet tot een erg
interessante discussie). Ik ben daarom blij dat we recentelijk de kans kregen om onze
vermoedens te staven met harde empirie middels een royale programmasubsidie van de
Canadian MS Society. In dat kader breng ik tweemaal per jaar een aantal weken in Calgary
door om samen met vijf andere labs naar de vroegste afwijkingen in de MS hersenen te
speuren. Ik kan u helaas nog geen definitieve resultaten melden omdat we pas net zijn
begonnen. Maar we zoeken met geavanceerde microscopische methoden en in speciaal
ontwikkelde diermodellen naar zeer vroege verstoringen in de communicatie tussen
zenuwuitlopers en de omringende myeline, nog voordat er een immuunrespons in het spel
is. Bij de zoektocht naar deze subtiele pathologie heb ik veel aan de moleculairbiologische en
fysische expertise van mijn seniors Geert Schenk en Antoine Klauser, die op dit project zijn
aangesteld en die steeds de oceaan met me oversteken.
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
7
Toekomstplannen: onderzoeksgroep en afdeling
Zoals u hebt gehoord is het onderzoek waaraan ik werk breed van opzet. Er wordt binnen
mijn onderzoeksgroep gewerkt aan het zoeken naar oorzaken van ziekte enerzijds, maar we
valideren anderzijds ook afwijkingen die op MRI worden gezien in menselijk hersenweefsel
en we maken gebruik van de nieuwste MRI technieken om beter te begrijpen waarom MS
patiënten zoveel last hebben van hun cognitie. Dergelijk onderzoek kan alleen maar
plaatsvinden in goede samenwerking met anderen en binnen een team dat qua expertise
sterk heterogeen is en tegelijkertijd bereid is om steeds het raakvlak met elkaar op te
zoeken om de voorliggende vraag optimaal te kunnen onderzoeken. Ik ben bijzonder trots
op mijn snel gegroeide onderzoeksgroep, ingebed bij de sectie Klinische
Neurowetenschappen van de afdeling Anatomie & Neurowetenschappen, en ik zie iedere
week uit naar de werkbespreking op vrijdagochtend, waar we het translationele potentieel
van de groep ten volle opzoeken en benutten.
Toch kan er ook niet onbeperkt worden verbreed zonder een uiteindelijk noodlottig
verlies van detail en diepgang. In de nabije toekomst zal er ook binnen de Klinische
Neurowetenschappen geleidelijk aan een subspecialisatie worden ingezet, waarbij er in
verschillende kleinere teams in meer detail zal worden gewerkt aan specifieke vragen, zij het
altijd met datzelfde onderliggende doel: het verklaren van neurodegeneratie en cognitieve
achteruitgang. Op basis van de resultaten die we tot nu toe hebben geboekt zou het
bijzonder interessant zijn om toe te werken naar een vorm van cognitieve revalidatie bij MS,
samen met de afdelingen Neurologie en Revalidatiegeneeskunde en vanuit mijn team
gecoördineerd door Hanneke Hulst. Ik zie o.a. interessante mogelijkheden voor gerichte
brain training (met name op het gebied van aandacht-‐ en geheugenverbetering) en voor
bijvoorbeeld het werk van mijn promovendus Oliver Wiebenga die met de nieuwste
beschikbare methoden kijkt naar het effect van MS medicatie op de spontane reorganisatie
van hersenfunctie na schade. Ook proberen mijn onderzoekers Thomas Goldschmidt en
Hanneke Hulst, en ze maken daarbij dankbaar gebruik van de expertise van Dr. Ysbrand van
der Werf en Dr. Odile van den Heuvel, om selectief van buitenaf en op niet-‐invasieve wijze
hersenactiviteit te stimuleren met transcraniële magnetische stimulatie (TMS). Het doel is
om het geheugen van de MS patiënt te verbeteren. In samenwerking met de afdeling
Pathologie (in de personen van Prof. van der Valk en Prof. Rozemuller) zullen we onze
unieke expertise op het gebied van de vergelijkende post mortem imaging en
histopathologie studies verder versterken en hopelijk snel uitbreiden naar andere
aandoeningen dan MS alleen. Vanuit het gebied van de (kwantitatieve) morfologie waar de
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
8
afdeling Anatomie & Neurowetenschappen van oudsher sterk in is en vanuit het
interessegebied van de steeds belangrijker wordende connectiviteitsstudies (vaak verenigd
onder de noemer ‘connectomics’) zou ik vanuit mijn eigen onderzoeksgroep, vooral in de
persoon van Menno Schoonheim, en in nauwe samenwerking met de afdelingen Radiologie
en Klinische Neurofysiologie, graag een brug slaan tussen MS en de meer klassieke
neurodegeneratieve aandoeningen zoals de ziekten van Alzheimer en Parkinson. De eerste
samenwerkingen met de respectievelijke leiders van deze onderzoekslijnen, Prof. Philip
Scheltens en Prof. Henk Berendse, heb steeds ik als zeer motiverend ervaren en ik ga er in
de komende jaren werk van maken om het gebied van de ‘comparatieve neuroanatomie’
samen met hen verder op de rails te zetten.
In het kader van het trapsgewijs overnemen van de taken van het huidige
afdelingshoofd Prof. Henk Groenewegen heb ik de afgelopen maanden tevens met veel
plezier met de staf en het ondersteunend personeel van de afdeling Anatomie &
Neurowetenschappen gewerkt aan het aanscherpen en stroomlijnen van het translationele
profiel van de afdeling als geheel. De onderzoekslijnen van de Neuroscience Campus
Amsterdam en het VUmc zijn nationaal en internationaal vooraanstaand en zijn in
belangrijke mate richtinggevend op het gebied van de preklinische en de klinische
neurowetenschappen. We beschikken op de Campus (met veel energie geleid door Prof.
Arjen Brussaard) over de nieuwste methoden, technieken, modellen en ideëen en
tegelijkertijd over grote, zorgvuldig gedocumenteerde neurologische en psychiatrische
cohorten. Ik zie voor de afdeling Anatomie & Neurowetenschappen een unieke kans om een
cruciale vertaalfunctie te vervullen tussen prekliniek en kliniek. Met onze brede expertise op
het gebied van cognitie, emotie en motivatie, en met onze collectieve blik gericht op het
constructief vertalen van preklinisch interessante bevindingen naar klinisch relevante
eindproducten (d.w.z. datgene waar de patiënt direct voordeel bij heeft) moeten we als
afdeling een ijzersterke samenwerkingspartner kunnen zijn voor de verschillende partijen
binnen VUmc/NCA.
Translationeel neurowetenschappelijk onderzoek: verbinden en vertalen
Wat is nu precies ‘translationeel neurowetenschappelijk onderzoek’? De term
‘translationeel’ wordt vaak gebruikt, en voor verschillende doeleinden. Het is daardoor niet
gemakkelijk om eenduidig te definiëren wat er precies mee wordt bedoeld. Dat geeft mij de
vrijheid om zelf met een definitie te komen. Translationeel werken is denk ik een kwestie
van verbinden en vertalen. En verbinding is hard nodig in het vakgebied van de
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
9
neurowetenschappen, dat ernstig lijdt aan het syndroom van superspecialisatie ten gevolge
van grote technologische ontwikkeling. De beweging die de translationele onderzoeker
maakt heeft meerwaarde omdat zijn brede blik en zijn relatieve disciplineonafhankelijke
positie hem in staat stellen om zich enigszins naïef te storten op centrale,
vakgebiedoverstijgende vragen. Hij verbindt subdisciplines door de vraag centraal te zetten
en de verschillende beschikbare methoden en technieken binnen de disciplines als het ware
naar die vraag toe te trekken, d.w.z. ten dienste van de vraag te stellen. Maar verbinden gaat
niet zonder vertalen. We moeten het eens worden over wat de belangrijke vragen zijn,
terwijl we tegelijkertijd getraind zijn binnen heel verschillende expertisevelden en ook heel
verschillende conceptuele en ervaringskaders hanteren. Het expliciteren en verhelderen van
conceptuele verschillen en overeenkomsten past ook bij de (neurofilosofisch ingestelde)
translationele onderzoeker. Wat verstaan we onder ‘neurodegeneratie’? Onder ‘netwerk’?
Onder ‘cognitie’? Werkt de behandelende arts hier met hetzelfde concept als de moleculaire
bioloog? Is het begrip consistent voor verschillende ziekten? Het antwoord op die vragen is,
zoals ik al aangaf, waarschijnlijk grotendeels ontkennend. Hoe krijgen we iedereen dan toch
on the same page zodat het resultaat meer waard is dan de som der delen? Daar ligt de
uitdaging voor de translationele onderzoeker.
Het aanleren van dit translationele gedachtegoed aan de nieuwe generatie
neurowetenschappers beschouw ik als een van de leukste taken van mijn werk. Binnen het
masteronderwijs neurowetenschappen heb ik samen met Dr. Jeroen Vermeulen de nieuwe
afstudeervariant Klinische Neurowetenschappen opgezet. Als onderdeel van deze
afstudeervariant leren studenten verbinden. Ze maken kennis met verschillende
patiëntgeoriënteerde disciplines en leren deze inzetten voor hun onderzoeksvraag. ‘Uitgaan
van de vraag’ is dus ook hier steeds het devies. Eveneens doceer ik samen met Prof. Gerrit
Glas, filosoof en psychiater, in de door ons nieuw ontwikkelde cursus ‘Neurophilosophy &
Ethics for Neuroscientists’. Hier leren we studenten vertalen, met name door aandacht te
besteden aan conceptuele verheldering. Een zeer waardevolle aanvulling van het curriculum
wat mij betreft. Zelfs als het merendeel van de studenten uiteindelijk niet de klinisch-‐
translationele richting verkiest die ik als docent binnen de masterstudie probeer te
belichamen, dan nog heb ik hen ten minste eenmaal geprobeerd te verleiden om na te
denken over de verschillende mogelijke denkkaders binnen hun vak (alvorens ze
waarschijnlijk alsnog besluiten dat ze hun brein zijn).
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
10
Wetenschap en maatschappij: een nog breder brein?
Robbert Dijkgraaf, voormalig President van de KNAW, gebruikte vorig jaar op de Avond van
de Wetenschap & Maatschappij als metafoor voor de wetenschap een boom met een steeds
complexer groeiend bladerdak. Het is een prachtige uitdaging om in dat dichte bladerdak,
dat natuurlijk model staat voor de vele, disproportioneel groeiende disciplines en
subdisciplines binnen het (hersen)onderzoek, een zinvolle translatie van kennis te
bewerkstelligen, zodanig dat hersenwetenschappers elkaar optimaal kunnen helpen en
stimuleren bij het zoeken naar kennis en inzicht. Lokale kruisbestuiving op het niveau van de
individuele bladeren kan daarbij interessant zijn, maar er is denk ik meer opbrengst
mogelijk, voor de neurowetenschappen als geheel. Een belangrijk punt vind ik hierbij dat het
zoeken naar -‐en evalueren van-‐ input voor overstijgende vragen niet zou moeten stoppen bij
de grenzen van de academie. In de afgelopen jaren heb ik me steeds ingezet om het debat
over wetenschappelijke vragen en resultaten ook in een breder maatschappelijk kader te
voeren. Met de oprichting van Stichting Brein in Beeld in 2010 hebben we een platform
gecreëerd voor wetenschappers die hun onderzoek willen vertalen naar een breder publiek.
We organiseren debatten en symposia over onderwerpen die zowel het publiek als
wetenschappers bezighouden. We geven onderwijs door middel van ‘meet the scientist’
sessies en ‘hersenles’ op scholen, en we werken aan het stimuleren van interdisciplinariteit
in de wetenschap door middel van het organiseren van ‘round tables’ met specialisten uit
verschillende vakgebieden, rondom een gekozen thema of vraag. We doen daarbij niet
alleen aan ‘informatie zenden’. Wetenschapscommunicatie is meer dan dat. De boom van
de wetenschap is diep geworteld in de maatschappij. Als we verstandig zijn, gebruiken we
die wortels ook om op te zuigen wat er aan common sense concepten en ideeën leeft bij
niet-‐hersenspecialisten. Veel van de onrust over het wel of niet in gevaar zijn van onze
wilsvrijheid had bijvoorbeeld voorkomen kunnen worden als het begrip a priori beter was
gedefinieerd, oftewel rekening houdend met de concepten die bij Justitie, binnen de
psychiatrie of bij de ‘gewone mens’ leven. En zoals een MS patiënte ooit terecht aan mij
twitterde tijdens een congres: ‘Hoe kunnen jullie nou een congres organiseren over de
hulpvraag van de patiënt, zonder patiënt?!' Ook het patiëntperspectief hoort thuis in het
academisch hersenonderzoek. Brein in Beeld loopt inmiddels als een trein en ik kan
nauwelijks onder woorden brengen hoe trots ik ben op het enthousiasme en initiatief van al
onze vrijwilligers. En ook mijn werk voor de Jonge Akademie van de KNAW, waar ik bijzonder
veel voldoening uit haal, bevestigt me in mijn gedachte dat interactie met verschillende
maatschappelijke partners uiteindelijk altijd leidt tot betere wetenschap. Ik durf gerust te
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
11
zeggen dat ikzelf een betere en flexibelere wetenschapper ben geworden door het
bediscussiëren van mijn werk met een breder maatschappelijk publiek. De Jonge Akademie
laat ook een duidelijk geluid horen ten aanzien van het Nederlandse wetenschapsbeleid. In
deze tijden van crisis worden er belangrijke politieke beslissingen genomen op dit terrein.
Als wetenschappers moeten we zorgen dat we helder over het voetlicht brengen wat de
waarde is van wetenschap, hoe deze in zijn werk gaat, en welke impact bepaalde
beslissingen zouden kunnen hebben op de realisering van succes op de langere termijn.
Afgelopen januari werd ik tot nieuwe voorzitter van de Jonge Akademie verkozen en het
bizarre toeval wil dat ik juist vandaag de voorzittershamer overhandigd krijg. Ik kan daar om
bekende redenen helaas niet bij zijn, maar ik kan u, het publiek in deze zaal, wel vertellen
dat ik me in mijn nieuwe functie vol energie zal gaan storten op het nieuwe
wetenschapsbeleid. Ook zal ik het belang van vertaling van wetenschap naar de
maatschappij altijd blijven verdedigen.
Conclusie
De take home message van vandaag zou moeten zijn dat een bredere blik op het brein
waardevolle informatie oplevert, vooral in een snelgroeiend vakgebied met een stevige
neiging tot superspecialisatie en hier en daar een (niet te vermijden) conceptverarming.
Sterke wetenschappers zijn wereldburgers met een gevoel van verantwoordelijkheid, niet
alleen ten aanzien van hun eigen vakgebied en hun eigen vragen, maar ook ten aanzien van
de maatschappij in bredere zin. Met andere woorden: als translationeel
neurowetenschapper zal ik zo goed mogelijk blijven verbinden en vertalen en ik zal de
boodschap blijven uitdragen dat een brede blik daadwerkelijk de geest verruimt.
Dankwoord
Aan het einde gekomen van mijn betoog wil ik benadrukken dat succesvol wetenschappelijk
onderzoek nooit alleen gebeurt. Per definitie niet wanneer het onderzoek translationeel van
aard is. Ik wil graag kort stilstaan bij een aantal mensen die een onmisbare invloed hebben
of hebben gehad op mij en mijn werk, me ten volle realiserend dat ik in dit dankwoord niet
volledig kan zijn.
Ik dank het College van Bestuur van de Vrije Universiteit en de Raad van Bestuur van
het VUmc, evenals de leden van mijn benoemingscommissie voor het in mij gestelde
vertrouwen. Hooggeleerde Groenewegen, beste Henk, sinds 2010 (en zelfs al daarvoor) ben
jij een groot mentor voor mij geweest. Ik leer veel van jou, zowel vakinhoudelijk alsook op
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
12
het gebied van management en organisatie. Ik wil je heel hartelijk danken voor je rotsvaste
geloof in mij van meet af aan en je onvoorwaardelijke steun bij alles wat ik tot nu toe heb
opgezet. Ik hoop dat ik een stukje van jouw ‘energieke rust’ van je kan overnemen.
Hooggeleerde Barkhof, beste Frederik, ik kan met trots zeggen dat ik onder jouw
vleugels ben grootgebracht. Je was mijn promotor en vanaf het prille begin van mijn carrière
ben jij er als mentor voor me geweest. Ik heb op verscheidene vlakken veel van je geleerd en
ik zie je nog steeds als een van mijn voornaamste sparring partners binnen het onderzoek. Ik
zie uit naar een toekomst met nieuwe en gecontinueerde samenwerkingen op o.a. het
gebied van post mortem en in vivo imaging en naar de nieuwe ‘connectomics’ plannen.
Hooggeleerde Polman, beste Chris, jij hoort natuurlijk in ditzelfde rijtje thuis; ook jij
was mijn promotor en hebt mij vanaf de eerste dag meegemaakt en zien groeien van een
vraagrijke spring-‐in-‐het-‐veld naar een... tja, iets oudere vraagrijke spring-‐in-‐het-‐veld. Op
voor mij cruciale momenten heb je me wijs advies gegeven en ik zie ernaar uit om ook in de
toekomst met dezelfde energie en met hetzelfde plezier met je te blijven samenwerken.
Ik dank staf, medewerkers, en secretariaat van de afdeling Anatomie &
Neurowetenschappen voor hun warme ontvangst en het enthousiasme bij de
samenwerking. We gaan er een unieke translationele afdeling van maken samen! In dezelfde
adem dank ik de afdelingen Radiologie en Pathologie waar ik zoveel tijd heb doorgebracht
en nog steeds ‘kind aan huis’ ben. Ik werk officieel ook nog in Calgary en Londen en bedank
het Hotchkiss Brain Institute en University College London voor hun enthousiasme en hun
vertrouwen in mij. Nog niet in de oratie genoemd waren: Bernard Uitdehaag, Petra Pouwels,
Jonas Castelijns, Mike Wattjes en Jack van Horssen, belangrijke collega-‐vrienden met wie ik
al lang werk aan MS.
En dan kom ik ten slotte bij de sectie ‘familie en vrienden’. En niet zonder reden
reken ik daar eigenlijk ook mijn onderzoeksteam toe. Dank voor het harde werk, jullie
enthousiasme en de fantastische team spirit. Het is waarlijk een voorrecht om met jullie te
mogen werken.
Crew van Brein in Beeld, in het bijzonder Nick en Hanne, en collega’s van de Jonge
Akademie, ook jullie beschouw ik als ‘familie’; dank voor jullie inzet, enthousiasme en de
stimulerende gesprekken en activiteiten op het grensvlak van wetenschap en maatschappij.
Lieve daadwerkelijke familie en lieve vrienden, wat super dat jullie er zijn vandaag.
Dank dat ik mijn passie voor dit vak altijd met jullie mag delen. Pap en Hilde, mam en
Marcel, Olivia en Olivier, lieve schoonfamilie, dank voor jullie liefde en steun. Jullie invloed
Een brede blik op het brein J.J.G. Geurts
13
op mij is onmiskenbaar en jullie interesse voor mijn persoonlijke ontwikkeling heeft me
gevormd en gesterkt. Ik zou deze dag niet zonder jullie kunnen vieren.
Lieve Marijn, een hechter team dan jij en ik bestaat er niet. Zonder jou is er geen lol
aan. Dit hebben we samen bereikt.
Ik dank u voor uw aandacht; ik heb gezegd.
Biografie
Jeroen Johan Guillaume Geurts (1978) is hersenonderzoeker en
hoogleraar Translationele Neurowetenschappen aan het VU medisch
centrum in Amsterdam. Hij studeerde neurobiologie aan de Universiteit
van Amsterdam en specialiseerde zich later in de klinische
neurowetenschappen. Hij promoveerde cum laude aan de Vrije
Universiteit op onderzoek naar grijzestofbeschadigingen bij de ziekte
multipele sclerose (MS). Hij werkt nog steeds aan MS, maar is inmiddels
ook geïnteresseerd geraakt in de meer klassieke neurodegeneratieve
aandoeningen zoals de ziekten van Alzheimer en Parkinson.
Geurts maakt voor zijn onderzoek gebruik van de combinatie van moderne beeldvorming
(MRI) met weefselonderzoek na overlijden van de patiënt. De combinatie van MRI en
weefselonderzoek maakte het mogelijk om beschadigingen in de grijze stof van MS-‐patiënten beter te
bestuderen en in beeld te brengen, waardoor er nu gekeken kan worden naar het effect van deze
afwijkingen op het cognitieve functioneren van de patiënt (m.n. aandacht-‐ en geheugenklachten). Als
hoofd van de sectie Klinische Neurowetenschappen van de afdeling Anatomie &
Neurowetenschappen van het VU medisch centrum leidt Geurts een groep onderzoekers die allen
werken aan dit vraagstuk. Ook werkt hij nauw samen met de Nederlandse Hersenbank.
Naast zijn wetenschappelijke werk houdt Geurts zich bezig met het vertalen van wetenschap
naar een breder publiek. In 2007 verscheen: Over de Kop: fascinerende vragen over het brein, een
boek over hersenen en hersenonderzoek, dat hij samen met zijn collega's Wim van de Grind, Dick
Swaab en Victor Spoormaker schreef. In augustus 2009 verscheen zijn tweede boek Kopstukken:
gesprekken met bekende wetenschappers over hersenen en bewustzijn. Hij schrijft regelmatig
artikelen, opiniestukken en columns in dagbladen en magazines. Hij geeft lezingen over het brein
door het land en is terugkerende gast bij Radio 1 en 3FM waar hij commentaar geeft op de actualiteit
van het hersenonderzoek. In de zomer van 2010 richtte hij met twee collega's de Stichting Brein in
Beeld (BiB) op. BiB beschikt over een netwerk van wetenschappers die zich bezighouden met het
vertalen van wetenschap naar een breder maatschappelijk kader en met het aanscherpen van de
publieke opinie. Dit gebeurt o.a. via de organisatie van lezingen en debatavonden of via het schrijven
van columns en krantenberichten over specifieke neurofilosofische thema's als bewustzijn, religie en
vrije wil. Geurts trad in 2012 toe tot De Jonge Akademie van de Koninklijke Nederlandse Academie
van Wetenschappen (KNAW) en werd in 2013 verkozen tot voorzitter van deze enthousiaste groep
topwetenschappers.
Bron: Wikipedia. Meer info, zie: www.breininbeeld.org, www.dejongeakademie.nl of
http://www.linkedin.com/in/jeroengeurts; Twitter: @JeroenJGGeurts