Open en gesloten vragen

4
Deze steekkaart maakt deel uit van het boek "Steekkaarten doceerpraktijk" van Mieke Clement en Lies Laga (Eds.), uitgegeven door Garant. Open en gesloten vragen Omschrijving Bij open vragen moet de student een, in min of meerdere mate uitgebreid, antwoord formuleren. Bij een gesloten vraag moet de student kiezen uit een aantal antwoordmogelijkheden die vooraf gege- ven zijn. Waarover gaat het? Bij open vragen moet de student een antwoord neerschrijven, waarbij de omvang van het te construe- ren antwoord kan variëren van een woord tot een uitgebreide handgeschreven tekst. Gekarakteriseerd naar de lengte van het antwoord spreekt men over een invul- of aanvulvraag, kort-antwoordvraag, opstel- of essayvraag. Een gesloten vraag is een vraagtype waarbij de student moet kiezen uit een aantal antwoordmogelijk- heden die vooraf gegeven zijn. Het meest gebruikte voorbeeld van een gesloten vraag is de meerkeu- zevraag (zie steekkaart ‘Meerkeuzevragen’), waarbij studenten uit een aantal antwoordalternatieven het juiste moet kiezen. Daarnaast onderscheidt men binnen het gesloten vraagtype o.m. de combinatie- vraag, volgordevraag, meervoudige antwoordvraag, waar/onwaar-vraag, enz. Waaruit bestaat het? Een open vraag bestaat uit een vraag en een al dan niet voorgestructureerde antwoordruimte. Kenmer- kend voor open vragen is dat de student zelf een antwoord formuleert. Bij een open vraag maakt het didactisch team (zie steekkaart ‘Didactisch team’) een antwoordmodel en scoringsregels op aan de hand waarvan scores aan de student kunnen worden toegekend. Een gesloten vraag bestaat uit een stam (vraagstelling eventueel voorafgegaan door een inleiding of gevalsbeschrijving) en meerdere voorgeformuleerde antwoordmogelijkheden. Afhankelijk van het type van gesloten vraag moet de student één of meerdere alternatieven aanduiden, een stelling als waar/onwaar beoordelen, alternatieven in de juiste volgorde plaatsen of aan elkaar linken, enz. Waarvoor en hoe kan je het gebruiken? Welke vraagvorm het meest geschikt is, is afhankelijk van de situatie en van het doel dat getoetst moet worden (zie steekkaart ‘Evalueren’). Zowel aan open als gesloten vragen zijn voor- en nadelen ver- bonden. Open vragen Open vragen zijn vooral geschikt als er meerdere goede antwoorden te geven zijn en/of als men de vaardigheid in formuleren, argumenteren, samenvatten,… van de student wil toetsen. Zo kan bijvoor- beeld worden gevraagd om een stelling te onderbouwen, een kritische analyse van een tekst te maken, een creatieve oplossing voor een probleem uit te werken,… Open vragen kunnen zowel in een summatieve als formatieve context worden gebruikt (zie steekkaart ‘Evalueren’).

Transcript of Open en gesloten vragen

Page 1: Open en gesloten vragen

Deze steekkaart maakt deel uit van het boek "Steekkaarten doceerpraktijk" van Mieke Clement en Lies Laga (Eds.), uitgegeven door Garant.

Open en gesloten vragen Omschrijving Bij open vragen moet de student een, in min of meerdere mate uitgebreid, antwoord formuleren. Bij een gesloten vraag moet de student kiezen uit een aantal antwoordmogelijkheden die vooraf gege-ven zijn. Waarover gaat het? Bij open vragen moet de student een antwoord neerschrijven, waarbij de omvang van het te construe-ren antwoord kan variëren van een woord tot een uitgebreide handgeschreven tekst. Gekarakteriseerd naar de lengte van het antwoord spreekt men over een invul- of aanvulvraag, kort-antwoordvraag, opstel- of essayvraag. Een gesloten vraag is een vraagtype waarbij de student moet kiezen uit een aantal antwoordmogelijk-heden die vooraf gegeven zijn. Het meest gebruikte voorbeeld van een gesloten vraag is de meerkeu-zevraag (zie steekkaart ‘Meerkeuzevragen’), waarbij studenten uit een aantal antwoordalternatieven het juiste moet kiezen. Daarnaast onderscheidt men binnen het gesloten vraagtype o.m. de combinatie-vraag, volgordevraag, meervoudige antwoordvraag, waar/onwaar-vraag, enz. Waaruit bestaat het? Een open vraag bestaat uit een vraag en een al dan niet voorgestructureerde antwoordruimte. Kenmer-kend voor open vragen is dat de student zelf een antwoord formuleert. Bij een open vraag maakt het didactisch team (zie steekkaart ‘Didactisch team’) een antwoordmodel en scoringsregels op aan de hand waarvan scores aan de student kunnen worden toegekend. Een gesloten vraag bestaat uit een stam (vraagstelling eventueel voorafgegaan door een inleiding of gevalsbeschrijving) en meerdere voorgeformuleerde antwoordmogelijkheden. Afhankelijk van het type van gesloten vraag moet de student één of meerdere alternatieven aanduiden, een stelling als waar/onwaar beoordelen, alternatieven in de juiste volgorde plaatsen of aan elkaar linken, enz. Waarvoor en hoe kan je het gebruiken? Welke vraagvorm het meest geschikt is, is afhankelijk van de situatie en van het doel dat getoetst moet worden (zie steekkaart ‘Evalueren’). Zowel aan open als gesloten vragen zijn voor- en nadelen ver-bonden. Open vragen Open vragen zijn vooral geschikt als er meerdere goede antwoorden te geven zijn en/of als men de vaardigheid in formuleren, argumenteren, samenvatten,… van de student wil toetsen. Zo kan bijvoor-beeld worden gevraagd om een stelling te onderbouwen, een kritische analyse van een tekst te maken, een creatieve oplossing voor een probleem uit te werken,… Open vragen kunnen zowel in een summatieve als formatieve context worden gebruikt (zie steekkaart ‘Evalueren’).

Page 2: Open en gesloten vragen

Deze steekkaart maakt deel uit van het boek "Steekkaarten doceerpraktijk" van Mieke Clement en Lies Laga (Eds.), uitgegeven door Garant.

Voordelen - De student heeft een grote vrijheid in het beantwoorden van de vraag, kan de vraag creatief beant-

woorden en zijn formuleer- en taalvaardigheid demonstreren. Dit voordeel geldt meer voor lange-antwoordvragen (bijv. opstel- of essayvragen) dan voor korte-antwoordvragen (bijv. invulvragen).

- Het antwoord kan niet worden gevonden door herkenning, maar moet worden uitgeschreven. - De studenten maken productief gebruik van de taal, inclusief vaktermen, als communicatiemiddel

(relevant indien dit een doelstelling is voor het betreffende opleidingsonderdeel). - De antwoorden op een open vraag geven het didactisch team gedetailleerde informatie over de

mate waarin een student de leerstof beheerst en waar problemen zich (eventueel) precies voordoen. - De constructie van een open vraag (inclusief antwoordmodel) is eenvoudig en kost relatief weinig

tijd. Nadelen - Het is niet eenvoudig open vragen zo te formuleren dat het voor alle studenten duidelijk is welk

soort antwoord van hen wordt verwacht. - Objectiviteit van de beoordeling is moeilijk in de hand te houden (de beoordeling van de antwoor-

den van studenten door verschillende evaluatoren kan aanzienlijk van elkaar verschillen). - De student kan afwijken van de vraag en naast de kwestie antwoorden. Het is voor de evaluator niet

eenvoudig om dergelijke vragen op een objectieve manier te behandelen. - Het verbeteren kost veel tijd en een grote nauwkeurigheid. Het is niet mogelijk om een opstelvraag

op een geautomatiseerde manier te verbeteren. - Het beantwoorden van open vragen kost de student doorgaans veel tijd. Daardoor kunnen minder

vragen worden gesteld en dit benadeelt de representativiteit van de toets (voor formatieve toetsen is dit minder belangrijk).

- Er kunnen zich problemen voordoen met de leesbaarheid van het geschrift van studenten. Gesloten vragen Gesloten vragen worden veelvuldig gebruikt, zowel in een summatieve als formatieve context. Deze vraagvorm is uiterst geschikt voor het snel en objectief toetsen van parate kennis, maar ook ‘hogere’ doelstellingen zoals inzicht en toepassing kunnen worden getoetst. Dit vergt evenwel meer construc-tietijd en -vaardigheid. Via gesloten vragen kunnen echter geen schrijf- of presentatievaardigheden worden getoetst. Gesloten vragen bieden een belangrijk voordeel voor het geven van feedback aan studenten, waarbij kan worden ingespeeld op veel voorkomende fouten of misvattingen. Gesloten vragen zijn bovendien erg bruikbaar in een elektronisch toetsplatform (zie steekkaart ‘Elektronisch toetsen’), waardoor de correctietijd nog kan worden ingeperkt. Voordelen - De vraag en de antwoordalternatieven zijn voor iedereen gelijk waardoor de invloed van toevallige

factoren beperkt is. De objectiviteit bij de correctie van gesloten vragen, en specifiek van meer-keuzevragen (zie steekkaart ‘Meerkeuzevragen’), is groot.

- Er kan een groot aantal vragen worden gesteld, de vragen kunnen het gehele bereik van de cursus dekken, i.c. grote representativiteit (voor formatieve toetsen is dit minder belangrijk).

- Het is mogelijk om heel gerichte feedback te geven; per antwoordalternatief kan andere feedback worden gegeven. Hierbij kan worden ingespeeld op veel voorkomende fouten of misvattingen (zie o.a. Toledo-handleiding: vragen in QMP http://docbook.kuleuven.be/frame.html, zie steekkaart ‘Feedback’).

- De correctie van gesloten vragen kan volledig automatisch verlopen (zie steekkaart ‘Meerkeuze-vragen’).

- Gesloten vragen zijn zeer praktisch voor het examineren van grote groepen. - Kwaliteitsanalyse van de gesloten vragen is eenvoudig uit te voeren (psychometrische analyses).

Page 3: Open en gesloten vragen

Deze steekkaart maakt deel uit van het boek "Steekkaarten doceerpraktijk" van Mieke Clement en Lies Laga (Eds.), uitgegeven door Garant.

Nadelen Het construeren van gesloten vragen vergt veel tijd. Vooral het maken van goede afleiders (foute alternatieven met voldoende aantrekkingskracht op de studenten) is niet eenvoudig (zie steekkaart ‘Meerkeuzevragen’). - Het kan verleidelijk zijn om vooral kennisvragen te stellen. Het is mogelijk om inzicht en toepas-

sing te toetsen met gesloten vragen, maar dat vraagt om een duidelijke formulering, goede vraag-stellingen en goede alternatieven.

- Het juiste antwoord kan worden geraden of gegokt (vergelijk-en-streep-weg strategie). Het raadge-drag van de student kan wel worden opgevangen door een correctie voor raden in te bouwen (zie steekkaart ‘Meerkeuzevragen’).

Met betrekking tot de tijdsinvestering van het didactisch team voor open versus gesloten vragen is het belangrijk toe te voegen dat vooral de tijdsverdeling voor het didactisch team anders zal liggen bij beide vraagtypes. Bij open vragen is de constructietijd klein, maar de tijd nodig voor het afnemen en verbeteren groot. Dit is net omgekeerd bij gesloten vragen, waar de constructie van de vragen heel wat tijd vergt, maar de afname en correctie weinig tijd in beslag zullen nemen. Bij grote aantallen studenten is het efficiënter om gesloten vragen te formuleren, terwijl open vragen efficiënter zijn voor kleine groepen. In de literatuur wordt, wanneer uitsluitend wordt gekeken naar constructie- en verbetertijd, het break-even punt meestal op 50 studenten gelegd. Op dit punt zijn de kosten voor het formuleren van gesloten vragen ongeveer gelijk aan de kosten voor het verbeteren van open vragen. Aanbevelingen en valkuilen Aanbevelingen voor de opmaak van open vragen - Stel bij het formuleren van een vraag tegelijkertijd het antwoordmodel op en de verdeling van de

punten. - Stel de vraag zo specifiek en concreet mogelijk. - Laat open vragen nalezen door andere leden van het didactisch team of door (vak)collega’s om na

te gaan of de vragen effectief peilen naar wat getoetst moet worden en of de formulering ervan eenduidig is.

- Hou rekening met de beschikbare toetstijd. - Beoordeel de antwoorden overeenkomstig de bedoeling van de toets. Bij een vraag naar bijvoor-

beeld de rol van de grootte van de steekproef in een bepaald onderzoek mogen spel- en stijlfouten de beoordeling van het antwoord niet rechtstreeks beïnvloeden (behalve wanneer dit expliciet als doelstelling van de toets werd vooropgesteld).

- Geef een indicatie van de omvang van het antwoord dat wordt verwacht (transparantie naar de student).

- Wees alert voor antwoorden van studenten die een minder goede beheersing van het onderwerp versluieren onder een vlotte, aangenaam lezende schrijfstijl.

Aanbevelingen voor de constructie van gesloten vragen - Hou de vraagstelling en de antwoordalternatieven kort. Voorkom dat studenten onnodig veel tijd

kwijt raken met het lezen door overtollige informatie weg te laten. - Vermijd (dubbele) ontkenningen, omdat die de opgave meestal onnodig complex maken. - Zorg voor gelijkwaardige alternatieven naar inhoud en lengte. Vaak geldt dat het langste alternatief

het juiste is, want het meest volledig geformuleerd. De alternatieven mogen elkaar ook niet over-lappen.

Page 4: Open en gesloten vragen

Deze steekkaart maakt deel uit van het boek "Steekkaarten doceerpraktijk" van Mieke Clement en Lies Laga (Eds.), uitgegeven door Garant.

- Stel de vraag eenduidig. Men doet er best aan de vraag zo te stellen dat de student zonder naar de antwoordmogelijkheden te kijken een antwoord zou kunnen formuleren.

- Verdeel de goede antwoorden gelijk over de antwoordmogelijkheden. Het blijkt dat docenten ge-neigd zijn het goede antwoord het vaakst als tweede of derde te plaatsen.

- Om met gesloten vragen ‘hogere’ doelstellingen te toetsen, kan het zinvol zijn om de vraag in een realistische context te plaatsen, bijv. door illustraties, toepassing of casus te gebruiken. Op deze manier kan met gesloten vragen ook worden gepeild naar bijv. oorzaak - gevolg relaties, een ver-gelijking van modellen of theorieën,…

- Soms bieden alternatieven van een gesloten vraag teveel steun bij het vinden van het goede ant-woord, terwijl een open vraag zonder alternatieven dit niet zou doen. Dan verdient een open vraag de voorkeur.

- Soms is het verzinnen van aantrekkelijke afleiders bij een gesloten vraag niet goed mogelijk, ter-wijl de vraag op zich relevant en goed beantwoordbaar is. Dan ligt het stellen van een open vraag voor de hand.

Gebruik van een digitaal leerplatform Zie steekkaart ‘Evalueren’. Wil je er meer over weten? Bender, W. (2003). Toetsen in het hoger onderwijs. Assen: Van Gorcum. De Neve, H. & Janssen, P. (1992). Succesvol examineren in het hoger onderwijs, Leuven/Amersfoort: Acco. Dousma, T. & Horsten, A. (1980). Tentamineren: Een praktische handleiding voor het construeren van vragen, het samenstellen, afnemen en analyseren van tentamens en het geven van cijfers, Utrecht/Antwerpen: Het Spectrum. Erkens, T. & Moelands, H. (1992). Toetsen met open vragen: Een handleiding voor het construeren van toetsen met open vragen. Brochure Citogroep Arnhem. Kuhlemeier, H., Steentjes, M., & Kleintjes, F. (2003). De gelijkwaardigheid van open en meerkeuze-vragen bij wiskunde: Effect van vraagtype en scoringswijze op gemeten vaardigheden, betrouwbaar-heid, moeilijkheid en afnametijd. Arnhem: Publicaties Voortgezet onderwijs, Citogroep.