Ontmenselijking in de Vietnamoorlog
-
Upload
lennart-westeneng -
Category
Documents
-
view
160 -
download
4
Transcript of Ontmenselijking in de Vietnamoorlog
1
Ontmenselijking in de Vietnamoorlog
Een Analyse van de Amerikaanse Bevelsketen
Student: Lennart Westeneng
Studentnummer: 5925835
Opleiding: Geschiedenis UVA
Module: MA Militaire Geschiedenis
Docent-begeleider: Prof. Dr. H. Amersfoort
E-mail: [email protected]
Telefoon: 0653204861
2
Inhoudsopgave
Inleiding ............................................................................................................................... 3
Literatuur ......................................................................................................... 9
Hoofdstuk I
Grunts ............................................................................................................. 12
De training ...................................................................................................... 14
De praktijk ...................................................................................................... 16
Wreedheden .................................................................................................... 20
Hoofdstuk II
De bevelsketen ............................................................................................... 23
Onderofficieren & subalterne officieren......................................................... 24
Generaals ........................................................................................................ 28
Free-fire zones ................................................................................................ 32
Killing for Rest & Recreation......................................................................... 35
Bodycount....................................................................................................... 37
Numbed Warfare ............................................................................................ 38
McNamara ...................................................................................................... 41
Hoofdstuk III
Vervolging...................................................................................................... 45
Aangifte ......................................................................................................... 46
Strafmaat......................................................................................................... 49
Conclusie ........................................................................................................................... 52
Afkortingen ....................................................................................................................... 55
Literatuurlijst ................................................................................................................... 56
3
Inleiding
Het doden van de vijand is altijd een belangrijke factor geweest in de westerse
oorlogsvoering. Steeds centraler georganiseerde staten maakten technologische
vooruitgang en de ontwikkeling van nieuwe strategieën mogelijk waardoor het doden van
de vijand op steeds grotere schaal plaats vond. Deze ontwikkeling kwam tot een climax
tijdens de twee wereldoorlogen van de 20ste eeuw. In de uit de Tweede Wereldoorlog
voortkomende dekolonisatieoorlogen kwam er meer aandacht voor sociaaleconomische en
psychologische oorlogsvoering. Het was in steeds grotere mate de loyaliteit van de
bevolking die gewonnen moest worden om dergelijke asymmetrische conflicten te
beslechten. Zowel de Amerikanen als de Fransen gebruikten psychologische
oorlogsvoering tijdens hun oorlogen in Vietnam, en beide slaagden er niet in de
overwinning te behalen. De toepassing van dergelijke psychologische oorlogsvoering is
dan ook uitgebreid onderzocht en kan met de huidige conflicten in Irak en Afghanistan nog
altijd op veel aandacht van krijgsmachten en historici rekenen. Aan een andere
psychologische strijd die de westerse krijgsmachten tijdens de totale oorlogen van de 20ste
eeuw leverden, is echter voor een groot deel voorbij gegaan. Deze strijd was geen all-out
war tegen totalitaire regimes of een wapenwedloop met rivaliserende ideologieën. Deze
strijd werd geleverd tegen de geesten van de eigen soldaten met de bedoeling deze geschikt
te maken om te kunnen doden. Dit gebeurde niet alleen door ze te indoctrineren met de
ideologie waarvoor ze moesten vechten, maar ook door het ontmenselijken van de vijand
tegen wie de legers optrokken. Dit ontmenselijken van de vijand is al zo oud als
oorlogsvoering zelf, maar juist de laatste decennia heeft doden aan belang ingeboet ten
opzichte van sociaaleconomische middelen en de daarbij behorende psychologische
strategieën. Deze omslag tussen botsende denkpatronen heeft zich dan ook niet zonder slag
of stoot voltrokken. Doordat de Vietnamoorlog een conflict was in het schemergebied
tussen de totale oorlogen van de twintigste eeuw en de hedendaagse ongeregelde
conflicten, kan een onderzoek naar de mate waarin ontmenselijking van de vijand in
Vietnam, een door de Amerikaanse krijgsmacht geautoriseerd fenomeen, wat meer licht op
deze fundamentele ontwikkeling in het denken over oorlog werpen.
Door de geschiedenis heen is de noodzaak tot het ontmenselijken van de vijand in
belang toegenomen doordat legers groter van omvang werden en er minder persoonlijke
belangen van de combattanten op het spel stonden. De totalitaire ideologieën van de
twintigste eeuw voorzagen in deze behoefte naar autorisatie van grootschalig geweld tegen
4
andere mensen. Het gaf de soldaten een positief doel om voor te vechten, een bindende
noodzaak tot doden. De realiteit van het slagveld is echter een andere dan die van de
politiek. De frontsoldaat schoot niet op een ideologie, maar op andere mensen van vlees en
bloed. Kelman zet in zijn betoog Violence without Moral Restraint: Reflections on the
Dehumanization of Victims and Victimizers uiteen dat naast een ideologische bron voor
autorisatie van geweld, ook routine en ontmenselijking van de vijand nodig zijn. Zonder
deze drie elementen zou een groot deel van de troepen al snel weigeren nog langer andere
mensen te doden.1 Er bestaat echter zeer weinig specialistische literatuur over dit
ontmenselijken van de vijand. Leonard Sillman, in 1943 psychiater aan de Columbia
Universiteit in New York, schreef in 1943 twee essays over de noodzaak tot
ontmenselijking van de vijand. Volgens Sillman was Amerika niet emotioneel genoeg in
het voeren van oorlog. Haat was volgens Silman een psychologische mobilisatie die
onmisbaar was bij het winnen van oorlogen. Zijn advies aan de Amerikaanse strijdkrachten
was dan ook: ’To affect the emotional life of most persons and thus rouse them to the
desire of killing the enemy demands skillful, coordinated presentations of the scenes, raw
and gory, behind 'the facts and figures'.2 En: ‘The enemy has to be presented as an utterly
inferior and unhuman being’.3 Destijds werd deze benadering door de Amerikaanse
krijgsmacht verworpen, omdat haat voor de vijand de Amerikaanse troepen onwaardig zou
zijn.4 Kelman is echter van mening dat ontmenselijking inherent is aan het fenomeen
oorlogvoering en zodoende ook in elke oorlog voorkomt. In zijn essay Violence Without
Moral Restraint: Reflections on the Dehumanization of Victims and Victimizers beschijft
Kelman dit proces waarin de overheid met drie stappen het doden van andere mensen van
een misdaad tot een acceptabele daad ombuigt. Ten eerste is er een autoriserend proces
nodig om de geldende maatschappelijke moraal te vervangen. In het geval van de
Vietnamoorlog was dit de vermeende noodzaak de opmars van het wereldwijde
communisme te stoppen. Het veilig stellen van de eigen manier van leven rechtvaardigde
het afwijken van de normale vreedzame levenswijze en daarvoor in de plaats besloten
Kennedy en Johnson om de oorlog in Vietnam te escaleren. De tweede stap is volgens
Kelman een proces van normalisering. In het geval van Vietnam zou dit neerkomen op de
indoctrinatie van de troepen tijdens de training. In dit deel van het proces werd de soldaat
vertrouwd gemaakt met het nieuw geldende waardepatroon waarin het legitiem en zelfs
1 J. A. Lynn, Battle: a history of combat and culture, 257. 2 Sillman, Psychiatric Contribution, 499. 3 Ibidem, 289. 4 J.A. Ballard, and A. J. Mcdowel, ‘Hate and Combat behavior’, 3.
5
verplicht was de vijand te doden als dit bevolen werd door een meerdere. Het derde en
laatste stadium is het ontmenselijken van de vijand. De tegenstander moet zijn menselijke
eigenschappen worden afgenomen om te voorkomen dat de soldaten bij de uitvoering van
hun plicht terug zouden vallen op hun burgerlijke waardepatroon waarin doden de ergst
mogelijke misdaad was. Zo gauw de soldaat weerzin zou voelen jegens degene die hij
moet doden, zou dit de effectiviteit van de soldaat goed doen en muiterij voorkomen, een
idee dat dicht in de buurt komt van Sillman’s visie op het geestelijk mobiliseren van de
troepen. Het is te begrijpen dat het opperbevel van de Amerikaanse krijgsmacht
terughoudend was in het openlijk propageren van dergelijke denkbeelden, omdat ze in
tegenspraak zijn met de ideeën die de krijgsmacht hoort te verdedigen. Ontmenselijking
van de vijand is volgens Kelman theorie dan ook onderdeel van een vervangend
waardepatroon dat de burgermaatschappij niet zou begrijpen. De cultuur binnen een
krijgsmacht kan dan ook een geheel anders zijn dan die door het opperbevel naar de
burgermaatschappij wordt gecommuniceerd.
Dat de Amerikanen wel degelijk gebruik maakten van het ontmenselijken van de
vijand, bleek onder andere tijdens de oorlog in de Pacific. In de Pacific werden de
Japanners, meer dan de Duitsers in Europa, van hun menselijke eigenschappen ontdaan
door ze in propaganda veelvuldig gelijk te stellen aan apen.5 Lynn is van mening dat het
ontmenselijking niet zozeer het doel heeft om doden makkelijker te maken maar veeleer
het proces van verwerking erna kan vergemakkelijken.6 Tijdens de oorlog in de Pacific
werd dit beeld echter ook naar de Amerikaanse burgers uitgedragen waardoor rekruten op
het moment dat ze dienst namen al beïnvloed waren door deze beeldvorming. Het feit dat
Japan Pearl Harbor zonder oorlogsverklaring had aangevallen maakte deze racistische
benadering acceptabel voor veel Amerikanen. Voor een belangrijk deel vormde dit beeld
van de vijand zich ook in de frontlinies. Zo gaven Japanners zich zelden over tijdens
gevechten en pleegden ze vaak zelfmoord. Daarbij droegen ook de kamikazeacties bij aan
het beeld van de Japanners als een verraderlijk volk met weinig respect voor het leven.
Volgens Dower droeg deze wijze van oorlogsvoeren bij aan de manier waarop de
Amerikanen hun vijand zagen en behandelden.7 Hoewel het Amerikaanse opperbevel
officieel weinig moest weten van Sillmans voorstellen zijn er aanwijzingen dat Japanners
ook in de hoogste regionen van de krijgsmacht en politiek werden gezien als een inferieur
5 J. Weingartner, ‘War Against Subhumans’, 2. 6 J. A. Lynn, Battle: a history of combat and culture, 256. 7 J. Dower, War Without Mercy, 141-42, 154.
6
ras. Zo stelde Generaal John DeWitt van het US Western Defense Command dat om een
einde te maken aan de dreiging van Japan, het gehele ras volledig van de kaart geveegd
zou moeten worden.8 Ook in door het opperbevel goedgekeurde trainingliteratuur voor het
marinierskops zijn aanmoedigingen om de vijand te ontmenselijken te vinden. ‘From the
evidence, it looks as though only death can change a Jap’s point of view. Not that death
really changes it—it just ends it’.9 Ontmenselijking van een Aziatische vijand was de
Amerikanen dus niet geheel vreemd toen op 8 maart 1965 de eerste van 3.500
Amerikaanse mariniers voet op Vietnamese bodem zetten. Dit keer zouden de Amerikanen
echter met een geheel nieuw conflict te maken krijgen, waarin de klassieke manier van
oorlogvoering en inzet van middelen niet meer voldeden en de Amerikaanse bevolking de
oorlogsinspanningen niet onvoorwaardelijk steunde als tijdens de Tweede Wereldoorlog
het geval was geweest.
Vietnam verschilde van eerdere oorlogen als Japan en Korea vanwege de
asymmetrische aard van het conflict. Doordat de vijand zich tussen de burgers ophield en
uit deze burgers rekruteerde, kwamen de Amerikaanse troepen veel vaker dan tijdens
voorgaande conflicten in contact met de burgerbevolking. Deze scriptie zal ingaan op de
periode van maart 1965 tot juni 1968: de periode waarin Amerikaanse grondtroepen
openlijk actief waren in Zuid-Vietnam en Westmoreland bevelhebber was van het Military
Assistance Command Vietnam (MACV). Westmoreland is vaak verweten dat hij de oorlog
tegen de Vietcong en infiltrerende eenheden van de North Vietnamese Army (NVA) op een
te conventionele wijze wilde uitvechten. De vuurkracht en manoeuvrevrijheid die tijdens
de Tweede Wereldoorlog en in Korea hun waarde hadden bewezen, konden dankzij
technologische vooruitgang in Vietnam nog gerichter en intensiever worden ingezet.
Hierdoor werd ook een nieuw operationeel concept mogelijk, de luchtmobiele cavalerie.
De helikoptervloot maakte het mogelijk dat eenheden door heel Zuid-Vietnam snelle
search and destroy operaties uitvoerden tegen Vietcong en de NVA-eenheden met de
bedoeling deze te verrassen en te vernietigen. Met deze operaties probeerde Westmoreland
een strategie te verwezenlijken waarin de vijand sneller werd gedecimeerd dan dat deze
nieuwe eenheden in het slagveld kon brengen, een aanpak die door David Halberstam
omschreven werd als `directed against a nation’s birth rate´, en al snel de bodycount zou
worden genoemd.10 Het zo efficiënt mogelijk doden van de vijand stond dus centraal in
8 N.B.A. Pavia, ‘Racism in Japanese and U.S. Wartime Propaganda’, 5. 9 J. Weingartner, ‘War Against Subhumans’, 6. 10 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 56.
7
deze Amerikaanse strategie die vanaf maart 1965 tot juni 1968 door Westmoreland werd
gehanteerd. Drie jaar lang werden grote search and destroy operaties als Cedar Falls en
Junction City uitgevoerd waarbij gebieden waar opstandelingen en de North Vietnamese
Army (NVA) actief waren werden afgesloten en geneutraliseerd. De resultaten van deze
operaties bleven ondanks de inzet van overweldigende vuurkracht en mobiele eenheden
tegenvallen en in de meeste gevallen was de Vietcong na enkele dagen weer actief in de
schoongeveegde gebieden. Westmoreland kreeg van veel historici de kritiek dat hij een te
conventionele aanpak van een grotendeels onconventioneel conflict hanteerde.
Westmoreland leek zich echter terdege bewust van het grote belang dat het bevorderen van
de veiligheid van de Zuid-Vietnamezen had voor het verdere handhaven van Zuid-
Vietnam. Zo verbood Westmoreland het gebruik van CS-gas nadat er in 1966 tientallen
burgers waren omgekomen toen Amerikaanse soldaten ze met dit gas uit hun schuilkelders
wilden jagen. Ook stuurde hij een dozijn verschillende memo´s naar zijn commandanten,
waarin hij benadrukte dat het maken van Vietnamese burgerslachtoffers ten allen tijden
voorkomen moest worden. Hoewel Westmoreland de oorlog op papier scheen te begrijpen,
getuigt het rondsturen van memo´s niet van veel daadkracht. En daadkracht was juist
onmisbaar om de Amerikaanse krijgsmacht, die geleid werd door in conventionele
oorlogen gevormde officieren met in deze oorlogen gevormde ideeën over oorlogsvoering
en de vijand effectief te kunnen beïnvloeden.
Deze memo´s zijn een goed voorbeeld van het probleem dat historici ondervinden
als ze onderzoek willen doen naar onderwerpen die geen onderdeel zijn van een officiële
krijgsmachtcultuur. Westmoreland´s veelvuldig rondgestuurde waarschuwingen werden in
archieven bewaard en kunnen vandaag de dag worden uitgelegd als bewijs dat
Westmoreland het beleid nauwlettend handhaafde en het garanderen van de veiligheid van
de Vietnamezen als eerste prioriteit zag. Niet-officiële bronnen van soldaten die
Westmoreland in het veld meemaakten, laten een heel ander beeld zien van een
bevelhebber die het eigen beleid niet erg serieus nam. Deze discrepantie kon ontstaan
vanuit tegengestelde belangen. Voor de fontsoldaat zal het belangrijk zijn de uiteindelijke
verantwoording voor misstanden buiten zichzelf te leggen. Voor Westmoreland kan het
besef van het eigen historiebeeld meespelen in het scheppen van een gunstig officieel
zelfbeeld. Daarnaast had het opperbevel de taak om een oorlog aan een burgermaatschappij
te verantwoorden met een verhaal waarin zaken als ontmenselijking en wreedheden niet
pasten. Dit besef en het feit dat er over de praktijk van de Vietnamoorlog veel door
soldaten geschreven bronnen beschikbaar zijn, maakt een benadering mogelijk die het
8
fenomeen ontmenselijking binnen de Amerikaanse krijgsmacht van onder naar boven in de
krijgsmachthiërarchie analyseert. Deze scriptie zal ingaan op de wijze waarop
ontmenselijking van de vijand in Vietnam werkte en de manier waarop de verschillende
lagen van de krijgsmacht bijdroegen aan een cultuur waarin een onmenselijke omgang met
de Vietnamese bevolking, die juist beschermd diende te worden, wortel kon schieten.
Eerst zal de vraag worden gesteld of er in Vietnam sprake was van een continuering
van de officieuze traditie binnen de Amerikaanse krijgsmacht om Aziatische tegenstanders
te ontmenselijken. Dit zal worden onderzocht aan de hand van ooggetuigen die bij uitingen
van ontmenselijking aanwezig waren. Vanuit deze waarnemingen zal het onderzoek zich
toespitsen op de vraag in hoeverre het hier clandestiene uitbarstingen van geweld, dan wel
gevolgen van officieel beleid, betrof. Om hier zicht op te krijgen zal eerst gekeken worden
naar de training die de rekruten voor Vietnam doorliepen. Daarna zal worden ingegaan op
de bevelsketen. Wat was de rol van de onderofficieren tijdens wreedheden tegen burgers en
met wat voor opdrachten werd deze door de hoofdofficieren het veld ingestuurd? Deze
tocht naar de top van de machtshiërarchie zal eindigen bij de politiek die de oorlog in
Vietnam uiteindelijk autoriseerde. Hierbij zal de benadering van McNamara en de wijze
waarop zijn manier van managen een geheel eigen wijze van ontmenselijking creëerde
tegen het licht worden gehouden. Tenslotte zal worden gekeken naar de manier waarop het
Amerikaanse leger omging met beschuldigingen van oorlogsmisdaden en in hoeverre het
militaire recht werd gehandhaafd. Militaire tribunalen dienen zich in hun rechtspraak te
houden aan het officiële oorlogsrecht. Verschillen tussen het officiële beleid en de praktijk
zouden hier in het bijzonder aan het licht moeten komen. Daarnaast geeft de manier
waarop de krijgsmacht van oorlogsmisdaden verdachte militairen vervolgde aan in
hoeverre de krijgsmacht stilzwijgende autorisatie verleende aan de officieuze cultuur van
ontmenselijking binnen zijn organisatie. Deze scriptie heeft niet als doel de totale omvang
van een dergelijke cultuur te onderzoeken. Daarvoor zijn de bronnen en de omvang van dit
onderzoek te beperkt. De uitingen van ontmenselijking die in deze scriptie aan de orde
komen zijn dan ook niet perse een afspiegeling van de gehele Amerikaanse krijgsmacht.
Deze scriptie toont aan hoe ontmenselijking een rol speelde in Vietnam en de wijze waarop
de Amerikaanse krijgsmacht tijdens dit conflict met het fenomeen omging. Hiermee kan
dit onderzoek een basis bieden voor verder onderzoek naar de wijze waarop
oorlogsvoering in ontwikkeling met het vijandbeeld omging.
9
Literatuur
Zo beperkt als de literatuur over het fenomeen ontmenselijking van de vijand is, zo
uitgebreid is de literatuur over de uit dit beleid voortkomende Amerikaanse wreedheden in
Vietnam. In veel literatuur wordt kort aandacht gegeven aan de negatieve beeldvorming
van de Vietnamezen, maar een grondige analyse van het fenomeen ontmenselijking in de
Vietnamoorlog ontbreekt voor alsnog. Net als het in hele bijzonder gepolariseerde
historisch debat over de Vietnamoorlog, zijn ook de bronnen over deze wreedheden
afkomstig van belanghebbende partijen. Het journaille dat in Vietnam massaal aanwezig
was en grote bewegingsvrijheid genoot, negeerde tot ver in 1969 door Amerikanen begane
wreedheden. Ook hoofdredacteurs weigerden, niet zelden onder druk van de politiek,
artikelen te plaatsen die schadelijk voor de Amerikaanse oorlogsinspanning zou kunnen
zijn.11 Dat het journaille in Vietnam wiens hoofdtaak bestond uit het verslag doen van de
realiteit op het slagveld, zo direct door een belanghebbende partij werd beïnvloed, is
tekenend voor de kritische wijze waarop naar bronnen uit en over deze pijnlijke periode uit
de Amerikaanse geschiedenis gekeken moet worden.
Toen in oktober 1969 de massamoord in My Lai naar buiten kwam, waren het
Vietnam veteranen en burgers die deze door de pers gelaten leegte gingen vullen. Zo zetten
Tod Ensign and Jeremy Rifkin The Citizens Commission of Inquiry into United States War
Crimes in Indochina op: een burgerinitiatief om op een onafhankelijke wijze informatie
over oorlogsmisdaden in Vietnam te verzamelen. Overigens stond dit comité in nauw
contact met de Bertrand Russell Foundation, een organisatie die vond dat Amerika
genocide pleegde in Zuidoost-Azië en om hun standpunten te ondersteunen gebruik maakte
van door Noord-Vietnam verstrekte informatie. Ook dit soort burgerinitiatieven waren dus
niet altijd even onafhankelijk. Het bekendste voorbeeld is The Winter Soldier Investigation
die in de winter van 1971 door de Veterans Against the War in Detroit werd georganiseerd.
Meer dan honderd veteranen getuigden tijdens deze tweedaagse hoorzitting van
oorlogsmisdaden en wreedheden waarvan ze in Vietnam getuigen waren geweest en
waaraan ze in sommige gevallen zelf hadden meegedaan. De Vietnam Veterans Against the
War hadden op hun beurt weer een eigen agenda die er vooral op gericht was de gewone
GI en marinier vrij te waren voor vervolging door de krijgsmacht. Ook bleek al snel een
aantal getuigen helemaal niet in Vietnam geweest te zijn. Hun getuigenissen werden dan
11 P. Knightly, P., The First Casualty: From the Crimea to Vietnam: The War Correspondent as Hero, Propagandist, and Myth Maker, 376.
10
ook niet opgenomen in de verslaglegging van de hoorzitting. Ook deze bronnen moeten
met de nodige reserve tegemoet getreden worden.
De minst betrouwbare bron over Amerikaanse wreedheden en ontmenselijking van
de Vietnamezen in de Vietnamoorlog is waarschijnlijk de Amerikaanse krijgsmacht zelf.
Tijdens de befaamde Five O’Clock Follies in Saigon werden de cijfers zo gepresenteerd
dat er een positieve ontwikkeling van de oorlog uit op te maken viel. Dat er ook binnen de
hogere regionen van de krijgsmacht getracht werd de waarheid in de doofpot te stoppen,
bleek toen de massaslachting in My Lai aan het licht kwam en het leger een intern
onderzoek naar de doofpotaffaire die op My Lai volgde startte. De uitkomst van dit
onderzoek was dat binnen de hoogste regionen van de krijgsmacht geprobeerd was de
massaslachting te verzwijgen. Door de slachting bij My Lai en deze doofpotaffaire die in
de nasleep aan het licht kwam, was het Amerikaanse vertrouwen in de overheid en
krijgsmacht dermate aangetast dat Nixon genoodzaakt was het Criminal Investigation
Department (CID) een groot onderzoek naar de vermeende wijdverbreidheid van
Amerikaanse oorlogsmisdaden tegen de bevolking van Vietnam te laten doen. Aanklachten
tegen 213 veteranen werden onderzocht, maar het CID-rapport verdween vervolgens in de
archieven. Pas in 1990 werden de dossiers daar ontdekt, maar het zou nog tot 2005 duren
voor er uit gepubliceerd zou worden. Salah verdiende er, met zijn onderzoek naar de
verrichtingen van Tigerforce 35 jaar na dato, alsnog een Pulitzerprijs voor
onderzoeksjournalistiek mee. De openbaargemaakte dossiers die dit onderzoek mogelijk
maakten, werden echter al snel weer als classified bestempeld en opnieuw in de archieven
opgeslagen. De wijze waarop er met de resultaten van het onderzoek van het CID werd
omgegaan en nog steeds wordt omgegaan, is kenmerkend voor de terughoudendheid van
de Amerikaanse overheid om informatie over de donkere kant van oorlogvoering vrij te
geven.
In de periode dat de dossiers nog wel vrij inzichtelijk waren, is er uitgebreid
onderzoek naar gedaan waardoor er recentelijk een aantal boeken over Amerikaanse
oorlogsmisdaden in Vietnam is verschenen. Deze boeken zijn waardevol voor deze
scriptie, omdat wreedheden tegen de burgerbevolking en krijgsgevangen een uiting van
ontmenselijking zijn en inzicht kunnen geven in de rol die ontmenselijking bij deze
wreedheden heeft gespeeld. War without fronts : the USA in Vietnam van Greiner gaat in
op de dynamiek van de Vietnamoorlog. Greiner besteed veel aandacht aan de dynamiek
tussen de verschillende commandoniveaus en zal daarom een waardevolle bron zijn. In The
war behind me : Vietnam veterans confront the truth about U.S. war crimes : [inside the
11
Army's secret archive of investigations] zoeken Turse en Nelson de veteranen op die in de
juridische stukken werden beschuldigd van oorlogsmisdaden op en confronteren deze met
de nooit afgeronde rechtszaken. In Tiger Force : a true story of men and war beschrijft
Sallah hoe een verkenningseenheid van de 101st Airborne Division geleidelijk
transformeerde naar een eenheid die structureel geweld gebruikte tegen de boeren in de
Song Ve vallei. Het archief dat aan deze recente boeken ten grondslag lag, bevat onder ede
afgelegde verklaringen van verdachten en ooggetuigen van de gruweldaden en zijn
daardoor een bijzonder betrouwbare bron. Veel van de Winter Soldier veteranen getuigden
van wreedheden die in de lijn van deze verklaringen liggen wat hun stelling dat geweld
tegen burgers een alledaags verschijnsel was in Vietnam ondersteunt. Deze getuigen
kunnen daarom als indicators van een trend binnen de Amerikaanse krijgsmacht in de
periode 1965-1969 worden aangevoerd. Deze geweldscultuur op tactisch niveau zal het
uitgangspunt voor deze scriptie vormen, van waaruit naar boven in de legerhiërarchie zal
worden gewerkt waardoor ook meer officiële bronnen beschikbaar komen.
12
Hoofdstuk I
Grunts
Het is opvallend hoeveel emotioneler de Amerikaanse bevolking reageerde op het nieuws
van My Lai, een massamoord waarbij de executeurs oog in oog stonden met hun
slachtoffers, dan op de strategische oorlogsmisdaden zoals de inzet van gifgas en
tapijtbombardementen op burgerdoelen die in 1969 al jaren bekend waren. Toen My Lai in
1969 in het nieuws kwam, bestond er al meer dan vier jaar een bijzonder actieve anti-
oorlogsbeweging in de Verenigde staten. Hoewel een luchtaanval van een B-52 in theorie
een veelvoud van het aantal slachtoffers van My Lai kon maken, bleef het ook bij een
redelijk theoretisch en moeilijk te bewijzen verhaal. Bertrand Russell spreekt zich in
Warcrimes in Vietnam fel uit tegen de inzet van deze middelen.12 Ook de Noord-
Vietnamezen richten zich vooral op de inzet van chemische wapens en bombardementen
op burgerdoelen in hun pamflet American Crimes in Vietnam.13 Hierin maakten ze melding
van een oplopend aantal burgerdoden en zieken door ontbladeringsmiddelen. Het is niet
alleen het wantrouwen tegen de regering van Noord-Vietnam die deze informatie aan
impact deed afnemen, ook de aard van de vermeende oorlogsmisdaden was er één die niet
bijzonder tot de verbeelding van de Amerikaanse burgers sprak. Het zijn niet de cijfers van
de Noord-Vietnamezen die de tand des tijds hebben doorstaan, maar twee foto’s waarop
het menselijke leed in Vietnam werd vastgelegd. Het was ook deze menselijke maat die de
emoties over My Lai zo hoog deed oplopen. In My Lai hadden de zonen van Amerika oog
in oog gestaan met ongewapende vrouwen, bejaarden en baby’s, maar hadden zij toch de
trekker overgehaald. ‘It was like a nazithing’, kopte Hersh boven zijn artikel over My Lai.
Deze associatie met de nazi’s geeft goed weer met welke tegenstrijdige indrukken
Amerikanen te maken kregen. Wie waren hun soldaten eigenlijk? En hoe kon het dat
landgenoten tot deze onmenselijke daden in staat waren?
In Vietnam dienden van 1963 tot 1973 meer dan 2.600.000 Amerikanen. Hiervan
waren er in totaal maar 530.000 daadwerkelijke gevechtstroepen, waarvan de helft ingezet
moest worden om alle Amerikaanse militaire installaties te bewaken. Grof genomen kan
worden gesteld dat gedurende de hele oorlog in Vietnam zo’n 265.000 Amerikaanse
12 B. Russel, Oorlogsmisdaden in Vietnam, 50-57. 13 Commission for Investigation on the American Imperialists' War Crimes in Vietnam, American crimes in Vietnam, 39-43.
13
soldaten daadwerkelijk de jungle en hooglanden ingingen om de Vietcong en NVA op te
sporen en te vernietigen.14 Veel van de naar Vietnam uitgezonden troepen behoorden tot
de onderklasse van de samenleving. Er waren verschillende manieren om onder dienst
Vietnam uit te komen. Velen meldden zich aan bij de nationale reserve waar gedurende het
hele conflict in Vietnam geen beroep op zou worden gedaan. Ook als men vrijwillig dienst
nam voordat de oproep van het leger kwam, bestond er de mogelijkheid om te kiezen de
diensttijd in Europa door te brengen en zo uitzending naar Vietnam te voorkomen.
in
15 Veel
van de hoger opgeleiden wisten via deze kanalen te voorkomen dat ze voor een jaar in
Vietnam moesten dienen, terwijl de onderklasse minder bekend was met deze uitwegen. Er
was, in de eerste jaren van de oorlog, echter ook een aanzienlijke groep die zich vrijwillig
aanmeldde om te dienen in Vietnam. Ook waren er in deze periode velen die zich lieten
overplaatsen van Europa naar Vietnam. Motivaties voor zulke overplaatsingen verschilden
van een postmoderne hang naar zelfontplooiing en het opdoen van levenservaring tot
patriottisme en de zucht naar heroïsme en roem op het slagveld.
Idealisme zou voor veel soldaten al snel plaats maken voor een hang naar
zelfbehoud en een daarmee samenhangende afkeer van alles dat hen daarin kon beletten. In
veel gevallen viel al snel de gehele Vietnamese bevolking binnen deze categorie, omdat de
Amerikanen nooit zeker waren van de ware loyaliteit van de burgers. Uit honderden
verslagen van GI’s en mariniers die in Vietnam dienden, valt deze ontwikkeling het best te
illustreren aan de hand van twee grote veranderingsprocessen die veel in Vietnam dienende
soldaten ondergingen. Het eerste grote veranderingsproces was dat van de training. Dit
proces begon zo gauw de rekruten op het trainingskamp uit de bus stapten en eindigde voor
veel rekruten op het moment dat ze op het vliegtuig of de boot naar Vietnam stapten.
Tijdens dit trainingsproces werden de individuele burgers, die de rekruten toen nog waren,
afgebroken waarna ze opnieuw werden opgebouwd tot een collectief denkende en
acterende groep. De tweede overgangfase begon vaak al meteen bij aankomst in Vietnam.
De jonge Amerikanen waren in veel gevallen nog nooit in het buitenland geweest en
realiseerden zich dat ze terecht waren gekomen in een bizar parallel universum, waar de
waarden die ze van huis uit hadden meegekregen niet meer golden. Al snel begonnen de
Amerikanen zich aan te passen om te kunnen overleven in dit universum waarbij dit
overleven al snel de overhand kreeg boven idealisme. De desillusie met de oorlog nam toe,
net als het wantrouwen jegens alles wat Vietnamees was. Dit proces eindigde voor
14 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 112. 15 Ibidem, 114-115.
14
sommigen op het moment dat de jonge soldaten overgingen op wat ze tot voor kort tot de
ergst denkbare misdaad hadden gerekend, het vermoorden van onschuldige burgers.
De training
De training van de mariniers duurde 60 dagen en was in twee delen opgesplitst. Eerst
moest het individualisme uit de soldaten gehaald worden. Zo werden bij aankomst op de
trainingsbasis de hoofden van de rekruten kaalgeschoren. Longley stelt dat dit een
ontmenselijkend effect op het kader had, omdat iedereen zo eenzelfde fysiek kenmerk
had.16 Een andere manier waarop drilinstructeurs conformiteit afdwongen bij hun
rekruten, was door het vernederen van degene die de training niet bij konden houden of
anderzijds buiten de groep vielen. Het gevolg was dat de meerderheid zich naar de door de
drilinstructeurs bepaalde standaard ging gedragen. Een rekruut beschrijft de gevolgen van
deze aanpak: ‘a perfectly regular guy could come into the army, and before he knew it, he
was doing things he’d never do before. Making fun of some poor fat guy after the sergeant
kicked him around. Talking about what it would be like to get a gang together and take the
café waitress out in the alley’.17 Ook kleineerden drilinstructeurs hun rekruten op grond
van hun raciale afkomst. Vietnam was de eerste oorlog waarin Amerikanen van alle rassen
naast elkaar in de frontlinies vochten en door de afkomst van de rekruten tijdens de
training te benadrukken, braken de drilinstructeurs de individuele karakters verder af en
deelden deze op in gegeneraliseerde stereotypen.18 Christian Appy schrijft over deze
methode: ‘If the drill instructors’ use of racist language served to defuse internal hostilities
among the trainees, it also served to legitimize racist stereotypes when projected onto
external groups such as the Vietnamese’.19 Na ongeveer vijf weken kwam er een einde aan
dit slopen van het individu. De zelfstandig denkende burgers waren getransformeerd in een
gehoorzamende groep die orders opvolgde en in de eerste plaats het welzijn van de groep
nastreefde.
De tweede helft van de training had als doel een kundig soldaat op te bouwen die
klaar was om ingezet te worden in Vietnam. Eén van de belangrijkste bezigheden in deze
tweede fase van de training was het bekend worden met de wapensystemen waarmee men
moest werken in Vietnam. In deze fase veranderde de relatie tussen instructeurs en
16 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 42. 17 L. Franks, Waiting Out a War: The Exile of Private John Piccianno, 57. 18 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 49. 19 Appy, Working Class War, 101.
15
rekruten ook fundamenteel. De verbale aanvallen op rekruten vonden nog steeds
regelmatig plaats, maar er was in toenemende mate sprake van wederzijds respect. De
rekruten kregen meer respect, omdat ze de eerste fase van de training succesvol hadden
doorlopen en spoedig zouden worden uitgezonden naar Vietnam. Omgekeerd had het
merendeel van de drilinstructeurs al in Vietnam gediend en begonnen de rekruten in te zien
dat ze een grotere kans op overleven hadden als ze de zoveel mogelijk kennis van deze
veteranen zouden overnemen. In deze fase werd ook aandacht besteed aan het uiteindelijke
doel van de training, het in staat zijn de vijand te doden. Korporaal Geymann omschrijft
het ideale product van een trainingsproces als volgt: ‘Their whole thing is killing. You’re
not to question, you’re not to ask why. If you’re told to kill, you’re to kill. You’re not
supposed to say why or who says so? Or why should I kill this person? For what reason?
How is it benefitting me? How are they hurting me? It’s just to be a machine’.20 Om deze
morele afkeer tegen het doden van een medemens te neutraliseren, werd de rekruten een
onmenselijk beeld van de vijand bijgebracht. Een rekruut herinnert zich: ‘Right away they
told us not to call them Vietnamese. Call everybody gooks, dinks. The Vietnamese were
like animals, or something other than human. They ain’t got no regard for life. They’d
blow up little babies just to kill one GI. They told us they’re not to be treated with any type
of mercy or apprehension. That’s what they engrave in you. That killer instinct. Just go
away and do destruction’.21 Uit onderzoek onder soldaten die in de Tweede Wereldoorlog
en Korea hadden gevochten, bleek dat respectievelijk 15-20 en 55 procent van de
frontsoldaten gericht vuur op de vijand afgaf.22 Om dit percentage in Vietnam omhoog te
krijgen, besloot de krijgsmacht voor een hardere aanpak te kiezen en de rekruten in te
prenten dat ze, als ze de vijand niet eerst zouden doden, zelf de dood zouden vinden in
Vietnam.23 Hoewel de taken van de soldaten in Vietnam tevens een sociaaleconomische
agenda zouden moeten volgen, mocht het doden zich tijdens de training op bijzondere
aandacht verheugen.
De meeste van de drilinstructeurs waren Vietnam veteranen die er al één of
meerdere tours op hadden zitten. Het is opvallend dat deze veteraneninstructeurs zulk
weinig constructieve generalisaties aan de rekruten meegaven, terwijl ze de complexiteit
van de oorlog in Vietnam aan den lijve ondervonden hadden. Ze konden dus weten dat het
20 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 5. 21 T. Haywood, “The Kid” Kirkland, “Recoilles Rifleman, 25th Infantry Division, 4th Infantry Division, U.S. Army, Duc Pho, May 1967-April 1968, 86. 22 J. Bourke, An intimate history of killing: face-to-face killing in twentieth-century warfare, 75. 23 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 130.
16
conflict juist om het beschermen van burgers zou moeten draaien. Hun ervaring met de
oorlog zou er echter ook juist voor hebben kunnen zorgen dat ze het geloof in het officiële
beleid hadden opgegeven en de rekruten wilden voorbereiden op de realiteit die hen te
wachten stond en die niet veel met het officiële verhaal te maken had. Mogelijk had de
kloof tussen de officiële strategie en het slagveld zich met de instructeurs al naar de
trainingcentra verplaatst. Er waren ook critici van het trainingsprogramma die hun onvrede
via officiële weg deelden. De meeste kritiek had betrekking op het gebrek aan aandacht dat
er aan bepaalde tactieken en wapensystemen werd besteed. Sommige critici kregen gelijk
en er werden aanpassingen gemaakt in de hoeveelheid tijd die aan omgang met mijnen
werd besteed.24 Aandacht voor de strategische waarde van een correcte omgang met de
Vietnamese burgers kwam er echter niet. Desondanks slaagde de training erin trotse
soldaten vol zelfvertrouwen te creëren. Een marinier zegt: ‘I had developed a hardness and
a confidence of which I had not thought myself capable’.25 Vol zelfvertrouwen vertrokken
de mariniers en GI’s naar Vietnam, waar hen een geheel andere realiteit wachtte dan die ze
ingeprent kregen tijdens de training. Al snel zouden frustratie en woede het overnemen van
heroïsme en idealisme.
De praktijk
Het tweede ontwikkelingsproces begon voor velen al meteen bij aankomst in Vietnam.
Veel soldaten waren binnen 24 uur na vertrek van de thuisbasis gearriveerd op het
operatietoneel. Uit verschillende bronnen blijkt de grote indruk die deze aankomst in
Vietnam maakte op de vaak net achttienjarige rekruten die meestal nooit eerder buiten de
Verenigde Staten waren geweest. Veel soldaten herinneren zich vooral de
weerzinwekkende vochtige lucht doordrenkt met benzinedampen die op de longen sloeg zo
gauw ze uit het vliegtuig stapten. Ook de Zuid-Vietnamezen riepen vanaf het eerste
moment weerzin op bij de troepen die tijdens hun training totaal geen introductie op de
Vietnamese cultuur hadden gehad. Vanuit de bus naar hun uitvalsbasis zagen ze vrouwen
in de goot urineren en mensen vol haat en minachting naar hen opkijken. De bussen waarin
de Amerikaanse troepen werden vervoerd, waren daarbij zwaar gepantserd en voorzien van
prikkeldraad voor de ramen om te voorkomen dat er handgranaten naar binnen werden
gegooid. Het feit dat deze zware beveiligingsmaatregelen nodig waren in Zuid-Vietnam,
24 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 67. 25 Ibidem, 65.
17
leidde al snel tot de volgende gedachte bij één van de net aangekomen soldaten: ‘Wait a
minute, now, let’s see if I’ve got this straight. We’re here to help defend the South
Vietnamese against the communist invaders right? Why do we need protection from the
people we’re protecting?’.26 De relatie tot de burgerbevolking was vanaf de eerste minuut
op Vietnamese bodem dan ook ronduit vijandig en zou er in het jaar dat volgde niet beter
op worden.
Na de slag om de La Drang vallei vielen de NVA en de Vietcong terug op de
irreguliere oorlogsvoering die tot diepe frustraties bij de Amerikaanse troepen zou leiden.
La Drang had aangetoond dat de Noord-Vietnamese lichtbewapende infanterie geen partij
was voor de overweldigende vuurkracht van de Amerikanen die in conventionele
gevechten maximaal benut kon worden. Grote Noord-Vietnamese eenheden vielen daarom
na La Drang snel uiteen in groepen van maximaal bataljongrootte die de Amerikanen en de
Army of the Republic of Vietnam (ARVN) op een ongeregelde manier begonnen te
bestrijden. De twee belangrijkste tactieken waren de toepassing van boobytraps en
sluipschutters. Hierdoor konden de guerrilla’s op tactisch niveau het initiatief bewaren en
toeslaan op de plaatsen en tijden die in hun voordeel waren. Daarbij had deze methode als
voordeel dat de aanvallers niet in de buurt van de Amerikanen hoefden te komen om toe te
kunnen slaan. Hierdoor bleef de vijand gedurende de eerste drie jaar van de oorlog
grotendeels onzichtbaar voor de Amerikanen. De Amerikanen werden op hun beurt
constant onder vuur genomen vanuit ver gelegen bosranden of liepen op mijnen die vaak
gemaakt waren van Amerikaanse blindgangers. Deze dagelijkse gang van zaken wekte veel
frustratie bij de Amerikaanse eenheden in het veld. Ze hadden de beschikking over
superieur materieel waarmee ze elk conventioneel gevecht konden winnen, maar de vijand
gunde ze niet de gelegenheid deze vuurkracht in te zetten, terwijl ze er wel in slaagde met
grote regelmaat slachtoffers bij de Amerikanen te maken. Een marinier beschreef deze
frustratie als volgt: ‘maintained by an unseen enemy that would try to pick us off one or
two men at a time with booby traps, snipers… Both approaches were equally lethal. But
the frustration… would be greater because of the near impossibility of retaliation’.27 Deze
constante druk bracht een verandering teweeg bij veel Amerikaanse soldaten. Een
anonieme GI vertelt: ‘We changed a lot. The change was individual. It was silence. It was
reserve. The anger came from within, for seeing the guys blown up. The unspoken words
behind the anger were, “You fucking bastards, you’re going to get it now. Let me find one
26 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 76. 27 L. B. Puller, Fortunate Son: The Healing of a Vietnam Vet, 115.
18
of you and you’re going to die just like they died. I’m going to blow your fucking brains
out.” We went into the jungle angry and silent and very determined to do what we were
trained to do- which was to kill’.28 Het verlies van goede vrienden en de constante
aanwezigheid van ongrijpbaar gevaar zorgden ervoor dat veel gevechtstroepen al snel
gefrustreerd waren over de manier waarop de vijand vocht, zonder dat ze de mogelijkheid
hadden tot directe vergelding op deze onzichtbare tegenstander.
Een gevolg van deze frustratie was dat de Amerikanen iedere Vietnamees als de
vijand of heulend met de vijand gingen zien. Dit kwam tot uiting doordat de Amerikanen
alle Vietnamezen gooks, dinks of slants noemden, een klassieke Amerikaanse benaming
voor de Aziatische vijand. Over de origine van deze term heerst geen consensus, maar over
het algemeen wordt aangenomen dat het tijdens de Amerikaans-Filippijnse oorlog als eerst
door Amerikaanse mariniers werd gebruikt om de vijand aan te duiden.29 In latere
oorlogen in Azië, zoals de oorlog in de Pacific en de oorlog in Korea raakte het woord
ingeburgerd in zowel het Amerikaanse marinierskorps als het leger. Toen deze beide
onderdelen in Vietnam werden ingezet reisde deze term mee met de troepen die al snel
elke Vietnamees als een gook betitelden. Het benoemen van de vijand aan de hand van
generaliserende benamingen komt in elke oorlog voor. Zo werden Duitsers tijdens WO II
Jerry’s en Krauts genoemd terwijl de Duitsers refereerden aan de Russische tegenstanders
als Bolsjewieken, waarmee werd benadrukt dat vooral tegen een verderfelijke ideologie
werd gevochten. Kelman zegt over de Amerikaanse benaming voor de vijand: ‘Terms like
“gook” help to define them as subhuman, despicable, and certainly incapable of evoking
empathy. Terms like “Communist” allow their total identity to be absorbed by a single
category, and one that is identified by the perpetrators of the massacre as totally evil’.
p
nder
g
30
Het woord gook legde echter niet zozeer de nadruk op de te bestrijden ideologie, maar o
een algemeen kenmerk van het Aziatische ras. Hierdoor kon het woord in zowel de
Filippijnen als Korea en Vietnam worden gebruikt met het gevolg dat de negatieve
connotaties uit deze conflicten ook voor de Vietnamezen gingen gelden. Dit was bijzo
problematisch vanwege de irreguliere aard van de Vietnamoorlog, juist omdat in dit soort
conflicten de veiligheid van de burgers centraal moet staan. In ongeregelde oorlogvoerin
bestaat de vijand echter ook voor een deel uit deze burgers zodat het onderscheid tussen
combattant en burger makkelijk kan vervagen. Dit gebeurde ook in Vietnam waar de
28 M. Baker, Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 72. 29 D. Roediger, ‘Gook: the short history of an Americanism’. 30 H. Kelman, ‘Violence Without Moral Restraint’, 50.
19
ARVN en de Amerikanen het moesten opnemen tegen de uit Zuid-Vietnamezen bestaande
Vietcong die daarbij veel actieve steun kreeg van de bevolking. De vijand bevond zich
daarbij ook onder de ARVN-troepen die als krijgsmacht door de Amerikanen geminacht
gewantrouwd werd. De paranoia onder de Amerikanen nam vanwege onverwachte
aanvallen door burgers en de onbetrouwbaarheid van de ARVN tijdens gevechten snel to
Een tweede probleem was dat het woord gook niet enkel een wijze was om een sociale
binnengroep en buitengroep te definiëren, maar ook een biologische dimensie kreeg
doordat het de Vietnamees van zijn menselijkheid beroofde. Een getuige tijdens de Winter
Soldier Investigation zegt over deze ontmenselijking van de Vietnamezen: ‘I think the
feeling was pretty widespread that these people were inferior to us, and based on the
training we received these people were not even looked upon as even humans. If they had
slanted eyes they were the enemy and the only good one was a dead one. And that was for
the majority of the people in my unit, that was the only way they looked at it’.
en
e.
s
ok
ie
n
nde
e
31 Hoe
negatief de connotatie van het woord gook voor veel Amerikanen was laat een bizarre
omkering in een getuigenverslag Wayne Karlin zien. Karlin was gelegerd in een kamp
waar een rattenplaag heerste en waar het op een bepaald moment de ratten waren die gook
werden genoemd.
Dit racistische denken kwam overigens niet enkel voor bij de gevechtstroepen, o
verplegend personeel werd erdoor beïnvloed. Een anonieme verpleegster beschrijft dit
proces: ‘I hate to use the word gook, but that’s what it amounted to. When I first got there,
I could see how the Vietnamese weren’t treated the same way as the GIs. I thought, ‘who
the hell do those nurses think they are? They can’t be that way. People are people. And yet
six months later, I was doing the same thing’.32 Ze vertelt over Vietnamese gewonden d
structureel medicijnen werden onthouden of zelfs helemaal niet in behandeling werde
genomen.33 Ook was het officieel beleid dat gewonde legerhonden hogere medische
prioriteit kregen dan wat voor gewonde van Aziatische afkomst dan ook. De afweging
hierbij was dat het opleiden van zo’n hond 10.000 dollar koste.34 Ook bestond er een
ongeschreven beleid in het veld om geen helikoptervluchten te maken voor gewo
Vietnamezen, omdat het niet als de moeite waard werd gezien de levens van d
helikopterpiloten hiervoor in de waagschaal te stellen.35 Er was dus op zowel
31 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 99. 32 M. Baker, Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 136. 33 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 89. 34 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 98. 35 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 17-18.
20
gevoelsmatig, als officieus en in zekere mate op officieel niveau sprake van
ontmenselijking van de Vietnamezen. Deze afkeer hield niet
z
W
In Vietnam werden op relatief grote schaal misdaden tegen de burgerbevolking en
krijgsgevangenen begaan door Amerikaanse GI’s en Mariniers. Het is moeilijk v
stellen in hoeverre de krijgsmacht hier zelf van op de hoogte was, omdat er een
doofpotcultuur bestond waarin klokkenluiders werden overgeplaatst en getracht werd
juridisch bewezen oorlogsmisdaden binnen de krijgsmacht te houden. De krijgsmacht
slaagde hierin tot 13 november 1969 toen Seymour Hersh melding maakte van een door
Amerikaanse troepen geïnitieerde massaslachting bij het plaatsje My Lai in de Quang
provincie. Daar zou C-compagnie onder leiding van Luitenant Calley meer dan 500
Vietnamese burgers, allen vrouwen, kinderen en bejaarden, in koelen bloede hebben
geëxecuteerd. De media die aanvankelijk met een klein nieuwsbericht melding h
gemaakt van de verdenkingen jegens luitenant Calley, waren na publicatie wel
genoodzaakt te berichten over deze massa-executie. De krijgsmacht stelde dat het hier ee
geïsoleerd incident begaan door een incapabele luitenant betrof, terwijl de Amerikaanse
bevolking de schuld juist bij de top van de krijgsmacht legde. Deze zou de troepen niet
goed hebben voorbereid op het soort oorlog waarmee ze in Vietnam te maken kregen.
op bij de vijand maar richtte
ich ook tegen de ARVN en Zuid-Vietnamese bevolking.
reedheden
ast te
Ngai
adden
n
n
anse
n
rs in de
van een realiteit die waarschijnlijk nooit
eer in
36
Het is opvallend dat een massamoord op deze schaal pas na een jaar en met veel geluk aa
het licht kwam, des te meer omdat de Vietnamoorlog de meeste verslagen oorlog tot dat
moment was. Over de rol die de media speelden in het Vietnamoorlog heeft een intens
historisch debat gewoed. De huidige communis opinio is dat de pers de Amerika
troepen over het algemeen steunde in de verslaggeving. Pas nadat My Lai in de
openbaarheid was gekomen, herinnerden veel journalisten zich ook getuigen te zijn
geweest van misdaden tegen de Vietnamese bevolking. Naast deze terughoudendheid va
de pers was er ook een ongeschreven regel onder de troepen dat, zo gauw er pe
buurt was, het officiële beleid strikt werd gehanteerd.37 Zo bestonden er twee
afschermingslagen tegen publieke kennisneming
m zijn gehele omvang bekend zal worden.
36 J.S. Olson and R. Roberts, My Lai: a brief history with documents, 24. 37 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 83.
21
Recentelijk is er dankzij de wet op openbaarmaking nog wel een aantal grote
Amerikaanse oorlogsmisdaden aan het licht gekomen. Nadat My Lai de Amerikaanse
bevolking had geschokt, was president Nixon genoodzaakt een grootschalig onderzoek
naar Amerikaanse oorlogsmisdaden in Vietnam in te stellen. Dit CID-onderzoek ging i
213 beschuldigingen tegen Amerikanen die van onder andere moord, verkrachting en
marteling beschuldigd werden. Uit onderzoek in de archieven van het CID-onderzoek
komen onder andere zeven door Amerikaanse zijde bevestigde massamoorden naar
My Lai en My Khe zijn hier de grootste, maar bij de vijf resterende vielen ook nog
honderd doden onder de burgerbevolking. Hier komen nog twee door grondtroepen b
massamoorden bij. Omdat verschillende getuigen elkaar tegen spraken is het verder
onderzoek naar deze executies gestaakt door het CID. Ook blijkt uit dit archiefonderzoe
dat een eenheid van de 101st Airborne Division, bijgenaamd Tigerforce, gedurende een
aantal maanden in 1967 huishield in de Song Ve vallei. In deze maanden werd structureel
geweld begaan tegen de lokale inwoners waarbij het dodental in de honderden liep. Verde
blijkt uit de honderden archiefstukken een geweldcultuur van marteling en misha
van krijgsgevangenen. Een dergelijke cultuur was in 1973 al uiteengezet tijdens
verschillende hoorzittingen van Vietnam veteranen en deze officiële stukken lijken het
door de veteranen geschetste beeld te bevestigen.
n op
voren.
egane
k
r
ndeling
en
kte
te
38 Ook gaat het CID-onderzoek in op e
grote operatie genaamd Speedy Expres. Deze operatie werd eind 1968 uitgevoerd in de
Mekong Delta met als doel dit door Vietcong geïnfiltreerde gebied te pacificeren. Speedy
Expres ging gepaard met veel inzet van zware wapens. De bodycount was er dan ook naar:
10.899 vijandelijke combattanten werden gedood tegen een verlies van 267 Amerikaanse
levens. Overigens werden er in totaal slechts 748 wapens in beslag genomen, een pijnlijke
discrepantie die de nodige vraagtekens zet bij de hoge bodycount. Tijdens het onderzoek
kwamen dan ook talloze gelegenheden naar voren waarbij de rules of engagement (ROE)
met voeten werden getreden en zware artillerie en luchtbombardementen tegen bevol
gebieden werden ingezet.39 In februari 1970 schoot een killerteam bestaande uit vijf
mariniers op drie verschillende plaatsen in het gehucht Son Thang zestien vrouwen en
kinderen dood.40 Deze killerteams waren een initiatief van de bij Son Thang gelegerde
mariniers en hadden als doel snelle search and destroy operaties tegen de Vietcong uit
voeren waarna zo’n kleine eenheid snel het operatietoneel kon verlaten. De Vietcong
38 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 16-17. 39 N. Turse, ‘A My Lai a Month In Operation Speedy Express, new evidence of civilian slaughter and cover-up in Vietnam’, 13-20. 40 D. Solis, Son Thang: An American War Crime, 40-49.
22
claimde daarbij dat nog eens 6500 burgers tijdens 21 massamoorden door Amerikaans
handelen om het leven zijn gekomen. Natuurlijk is die informatie afkomstig van bron die
belang had bij zulke verhalen. Zo gebruikte de Vietcong de massamoord bij My Lai als
propagandamiddel om de bevolking voor zich te winnen. In het geval My Lai hield
Vietcong zich echter wel aan de feiten en was daarom in de periode na My Lai een
betrouwbaarder bron van informatie dan de Amerikaanse krijgsmacht zelf. Ook het feit da
er zeven massamoorden bewezen zijn maakt het niet geheel ondenkbaar dat er nog meer
dergelijke executies hebben plaatsgevonden in Vietnam. Uit de genoemde voorbeelden
blijkt dat krijgsmachtbreed, dus zowel in het leger als bij de mariniers wreedheden tegen
burgers begaan werden. Ook blijkt dat deze lichtzinnige omgang met de levens van burgers
door de gehele hiërarchie voorkwam. Zowel een luitenant als Calley als generaal Ewell en
kolonel Hunt die bevelhebbers van de negende infanterie divisie in de Mekong war
respectievelijk de bijnamen ‘Butcher of the Delta’ en ‘Rice Paddy Daddy’ had
gekregen, begingen op hun niveau misdaden tegen de Vietnamese bevolking.
Het ontmenselijken van de vijand is in Vietnam een tweesnijdend zwaard gebleken
Door de troepen tijdens de training met een slecht beeld van de Vietnamese bevolking
indoctrineren, zagen die deze vooroordelen tijdens hun verblijf in Vietnam bevestigd
worden. De Vietnamese cultuur was geheel verschillend van die in Amerika en het feit
de vijand grotendeels onzichtbaar was en de burgers steun aan deze vijand verleende,
ondersteunde de notie dat de Vietnamees de vijand was. Het aanwakkeren van haat jegens
de vijand had echter niet tot gevolg dat die vijand daadwerkelijk een minder mens
Het uiteindelijke doel van ontmenselijking was dan ook juist om een deel van de
menselijke morele waarden van het eigen kader uit te schakelen. Kelman schrijft hierover
‘In dehumanizing his victims, he loses his capacity to care for them, to have compassion
for them, to treat them as human being’.
de
t
en en
den
.
te
dat
werd.
:
deel van
jegens
an bij dat sommige Amerikanen
reedh den tegen de burgerbevolking begingen.
41 In feite werd tijdens de training een fictief beeld
van de Vietnamezen geschapen. Dit proces had tot gevolg dat het kader zelf een
zijn menselijkheid verloor. In Vietnam sloeg de ontmenselijking, mede door de
ongeregelde aard van het conflict echter behoorlijk door. De asymmetrische aard van de
oorlog zorgde ervoor dat de troepen hun opgebouwde agressiviteit, maar zelden konden
botvieren op legitieme combattanten. Deze frustratie en het bestaande wantrouwen
de Vietnamezen versterkten elkaar en droegen era
w e
41 H. Kelman, ‘Violence Without Moral Restraint’, 51-52.
23
H
D
In zijn analyse van de wijze waarop overheden buitensporig geweld autoriseren, omschrijft
Kelman de situaties waarin geweldsdaden zich voordoen als volgt: ‘Sanctioned massacre
by definition occur in the context of an authority situation. The structure of an autho
situation is such that, at least for many of the participants, the moral principles that
generally govern human relationships do not apply… … An individual in an authority
situation characteristically feels obligated to obey the orders of the authorities, whether or
not these correspond with his personal preferences’.
oofdstuk II
e bevelsketen
s
rity
nen de
antwoordelijkheid
staan
ele
eze
g
ant om
ne officieren in Vietnam
42 De machtsverhoudingen bin
krijgsmacht die gedurende de training worden ingeprent, ontnemen volgens deze
autorisatiethese de laagste echelons van deze hiërarchische autorisatiestructuur hun gevoel
van verantwoordelijkheid voor hun daden. Het was in Vietnam dus van groot belang dat de
troepen in hun leiders een voorbeeld hadden dat als rem kon fungeren. Het feit dat ook de
onderofficieren weer uit subalterne en hoofdofficieren bestaande autoriserende bevellagen
boven zich hadden, compliceerde de manier waarop de uiteindelijke ver
door de bevelsstructuur was verdeeld. Deze vraag naar de uiteindelijke
verantwoordelijkheid zou ook het proces tegen luitenant Calley en de Amerikaanse
beeldvorming over dit proces compliceren. Tegenwoordig is het soldaten toege
bevelen die tegen de regels ingaan niet op te volgen. In de Vietnamoorlog was
ontmenselijking, zoals dat tijdens de training werd gepropageerd, echter een (officieus)
deel van het beleid van de krijgsmacht en dus niet direct in tegenspraak met eventu
bevelen tot het begaan van oorlogsmisdaden. Ook bestond er officieel nog niet de
mogelijkheid om bevelen van meerderen als onrechtmatig naast zich neer te leggen. D
dubbele situatie van de Amerikaanse soldaat in Vietnam zorgde er tijdens de My Lai
processen voor dat het grootste deel van de Amerikaanse samenleving tegen vervolgin
van soldaten en onderofficieren was, omdat de verantwoordelijkheid volgens hen bij
degenen lag die de orders uitdeelden en het beleid bepaalden. Het is daarom interess
te kijken naar de wijze waarop onderofficieren en subalter
42 H. Kelman, ‘Violence Without Moral Restraint’, 38-39.
24
fu
O
De omstandigheden waarin de onderofficieren met hun eenheden moesten opereren, waren
in Vietnam uniek en verschilden in veel opzichten met die van eerdere conflicten waarbij
Amerikaanse troepen betrokken waren geweest. De vijandelijkheden vonden niet plaats
langs frontlinies en de geografie van Vietnam met zijn dichte jungles en bergen vormden
een bijzonder onoverzichtelijk operatieterrein, terwijl door de inzet van de luchtmobi
cavalerie overal in Vietnam eenheden werden ingezet. Hierdoor waren eenheden op
pelotons en compagnieniveau meer op zichzelf aangewezen dan in eerdere conflicten waar
vaak in grotere eenheden werd geopereerd en zodoende in nauwere samenwerking met het
hogere officierskorps. Luitenant Bunge zegt over deze omstandigheden: ‘… in a war like
Vietnam where small unit commanders have such autonomy (lieutenants and captains to a
large degree run the show), an individual can make a big difference. If a man wants to burn
villages, he can do it’.
nctioneerden en wat voor invloed ze op elkaar hadden.
nderofficieren & subalterne officieren
ele
racht
aar
y
sketen verdeeld was zou tot ver
Hij
43 Deze relatief grote autonomie van de subalterne officieren b
tijdens de missie een grote verantwoordelijkheid met zich mee. De aanloop naar de
massamoord in My Lai is een goed voorbeeld van de wijze waarop de relatief grote
verantwoordelijkheid van luitenant Calley een te zware last bleek. Calley zou altijd blijven
volhouden dat hij enkel de orders van Kapitein Medina opvolgde, omdat dit hem tijdens
zijn training was bijgebracht. Medina zou hem over de radio hebben bevolen de bij elk
gedreven bevolking te doden om zo verder te kunnen gaan met de operatie.44 Medina
ontkende echter deze orders te hebben gegeven en uiteindelijk zou alleen luitenant Calle
worden veroordeeld voor de moord op 22 Vietnamezen, omdat het bewijs tegen hem te
groot was om te negeren. Niet alleen de manier van oorlogvoering was onoverzichtelijk,
ook de manier waarop verantwoordelijkheid door de bevel
na de oorlog tot grote verdeeldheid in opvattingen leiden.
Binnen de Amerikaanse krijgsmacht heerste er na de oorlog het beeld dat het de
subalterne officieren aan te rekenen was dat de oorlog in Vietnam werd verloren.45 In zijn
boek Not a Gentleman’s War: An Inside view of Junior Officers in the Vietnam War doet
Milam een poging het imago van de subalterne officieren in Vietnam te rehabiliteren.
43 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 63-64. 44 J.S. Olson and R. Roberts, My Lai: a brief history with documents, 22. 45 R. Milam, Not a Gentleman's War: An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, 3.
25
stelt dat er slechts één Calley rondliep en dat het grootste gedeelte van de subalterne
officieren capabel was. Het waren de opgerekte selectie-eisen voor kandidaat-officiere
ervoor zorgden dat er een rotte appel als Calley tussen kon komen. Tijdens de Winter
Soldier Investigation beriepen veel getuigen zich op de verantwoordelijkheid van de
aanwezige onderofficieren, terwijl gehoorde onderofficieren vaak weer vermelden dat er
subalterne officieren aanwezig waren bij, of op de hoogte waren van de ongeregeldheden.
Zo vertelt een korporaal over het bonte gezelschap van een luitenant-kolonel, een
en een kapitein die aanwezig waren bij een halfuur durende martelsessie van een
krijgsgevangene die na afloop werd doodgeschopt.
n die
majoor
n
47
veel
,
t
door ze niet meer het voorbeeld voor hun eenheden waren dat ze
leider
n
The
46 Als op 1 november 1967 kapitei
McGaha het bevel over Tigerforce overneemt van luitenant Hawkins, komt McGaha
terecht bij Tigerforce, een eenheid die op dat moment al enkele weken lukraak burgers
executeerde in de Song Ve vallei. Als de Tigers op 2 november meteen al 16 vrouwen en
kinderen doodschieten, grijpt McGaha niet in, maar rapporteert de lijken als gedode VC.
McGaha was al sinds 1958 actief in de Amerikaanse krijgsmacht, maar had in Vietnam
nog niet het bevel over een eenheid gevoerd. In feite maakte hij in één dag door wat
onderofficieren gedurende de zes maanden dat onderofficieren in het veld dienden
doormaakten, hij paste zich aan en ging zich als hen gedragen. ‘There was an increasing
tendency for platoon leaders to become more like the men they led: frustrated and angry
but protective of the men whose lives were their responsibility’.48 Subalterne officieren
waren in Vietnam geneigd zich aan te passen aan de mannen met wie ze zes maanden he
veld in moesten, waar
hadden moeten zijn.
McGaha’s snelle overnemen van de ongeschreven regels van het slagveld laat zien
dat er niet per se een lang proces van socialisatie of frustratie voor nodig was om een
die het niet zo nauw neemt met de ROE te creëren. Daarbij waren het niet alleen de
soldaten die invloed hadden op hun officieren. De orders tot moord op burgers kwame
soms ook rechtstreeks van boven. Een luitenant vertelt: ‘We had brought a couple of
prisoners back that time. The CO he told me, “Next time, remember, dead men tell no
tales. Don’t bring back no prisoners’.49 Nadat een sergeant een aantal krijgsgevangenen
maakte en aan zijn kapitein vroeg wat hij met ze moet doen kreeg hij de volgende reactie:
‘The captain simply repeated the order that came down from the colonel that morning.
46 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 93. 47 M. Sallah and M. Weiss, Tiger Force: A True Story of Men and War, 206-208. 48 R. Milam, Not a Gentleman's War: An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, 112. 49 M. Baker, Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 179.
26
order that came down from the colonel that morning was to kill anything that moves,
which you can take any way you want to take it’.50 Het was ook een dergelijk vage order
van Kapitien Medina geweest die de opmaat was naar de massamoord bij My Lai.51 Naast
dit soort impliciete goedkeuringen werd er ook letterlijker opdracht gegeven tot de moord
op vrouwen en kinderen, getuigt marinier Leffler: ‘If while sweeping on line and pass
by friendly villages, which we did, you receive one round of any sort from a friendly
village, the entire battalion was to turn on and level that village. The exact wording was to
kill every man, woman, child, dog and cat in the village’.
ing
r leek in
or
t oorlogsvoering waaraan de subalterne officieren in Vietnam leiding moesten
ven.
en doorlopen,
ng
am was
tte.
vel
ne
52 De subalterne officie
Vietnam dus tussen twee vuren in te zitten. De mannen was tijdens hun training
bijgebracht dat ze zoveel mogelijk gooks moesten doden in Vietnam en de subalterne
officier moest er volgens hun training zorg voor dragen dat dit niet gebeurde, terwijl hij
van zijn superieuren hierin vaak niet werd gestimuleerd. Het enige waar hij op terug kon
vallen, was zijn training en die bleek, net als bij zijn ondergeschikten, niet afdoende vo
het soor
ge
De trainingsprogramma’s die toekomstige subalterne officieren moest
behelsden drie hoofdpunten: fysieke ontwikkeling, academische scholing en
leiderschapstraining. Hoewel zowel fysieke als intellectuele ontwikkeling van groot bela
zijn voor de vorming van een goede officier is het in de context van Vietnam vooral de
leiderschapsopleiding die aandacht vraagt. De opleiding van officieren voor Vietn
in theorie goed geregeld. In 1965 werd de handleiding voor onderofficieren nog
herschreven zodat deze ook de voor Vietnam relevante onderdelen van leiderschap beva
‘Platoon leaders will be required to solve local economic, political and social problems
incident to operating within a population. Small unit leaders must be prepared to content
with combined operations with receiving state forces usually conducted at division le
and higher. In addition the small unit leader must insure that he is prepared to make
positive decisions on his own without recourse to higher authority and to guard against
demoralization of the troops because there are no definitive terrain objectives or because
extensive combat operations may produce no tangible results’.53 De training van subalter
officieren voor Vietnam was in handen van drie instituten: de U.S. Military Academy at
West Point (USMA), het Reserve Officer Training Corps (ROTC) en de Infantery Officer
50 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 44. 51 J.S. Olson and R. Roberts, My Lai: a brief history with documents, 19. 52 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 69. 53 R. Milam, Not a Gentleman's War: An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, 38.
27
Basic Course (IOBC). President Johnson stelde in 1965 een onderzoekscommissie
moest onderzoeken of deze opleidingen aan de kwaliteitseisen van de krijgsmacht
voldeden en of de opleidingen wel voldoende waren afgestemd op de taak die de officieren
wachtte. Het minst kritisch was de commissie op de USMA. De ROTC die 66 procent van
de in Vietnam dienende officieren opleidde, kreeg de meeste kritiek te voorduren en zo
worden samengevoegd met de IOBC naar het nieuwe Combat Platoon Leader Course
(CPLC). Deze opleiding zou meer gericht zijn op de praktijk die de pelotonleiders
Vietnam zouden gaan ervaren. Ook vanuit Vietnam kwam er vooral de vraag om
bijscholing in praktische zaken. Zo zou de training in het leggen van anti-voertuigmijnen
en de bajonetaanval overbodig zijn, terwijl er meer getraind moest worden in het vermijden
van boobytraps.
in die
u
in
lterne
eraals
itieve
ijk falen van subalterne officieren in het stoppen of voorkomen van
ing
n.
van hun pelotonleiders ver te zoeken was en dat in sommige gevallen soldaten met veel
54 Deze kritiek raakt vooral de praktische kant van de training. Andere
kritiek van hoofdofficieren ging vaak over de fysieke gesteldheid van de nieuwe suba
officieren maar zelden over de leiderschapskwaliteiten. De generaals die in Vietnam
dienden, hadden echter een minder positief beeld over de leiderschapskwaliteiten van de
subalterne officieren. Vanuit de veronderstelling dat de gemiddelde subalterne officier in
Vietnam niet voldeed aan de eisen, antwoordde 34 procent van de ondervraagde gen
dat deze kwaliteiten vooruitgingen tijdens de oorlog terwijl 32 procent stelt dat het
leiderschap slechter werd. Slechts 34 procent meende dat er sprake was van een pos
ontwikkeling.55 Hoewel de schuldvraag naar het falen in Vietnam invloed op deze
meningen kan hebben gehad, blijkt uit de toenemende hoeveelheid bronnen over excessen
in Vietnam herhaaldel
buitensporig geweld.
De leiderschapstraining en academische scholing waren beide trainingsonderdelen
die problematisch zouden blijken op het slagveld van Vietnam. In de eerste drie jaar van de
oorlog zouden, zeker bij het leger, sociale en politieke problemen van de burgerbevolk
op de tweede plaats komen. Veiligheid van de burgers moest bereikt worden door de
Vietcong conventioneel te verslaan. Zoals we zagen, leidde de small units oorlog tot een
gebrek aan controle op de subalterne officieren in het veld, waardoor verschillende grote
executies en een cultuur van geweld tegen burgers vaak onopgemerkt of genegeerd bleve
De demoralisatie van de troepen waar in de handleiding tegen gewaarschuwd werd, trad
inderdaad op. Zo vertellen veel Vietnam veteranen dat binnen hun eenheden de autoriteit
54 R. Milam, Not a Gentleman's War: An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, 68-70. 55 D. Kinnard, War Managers, 112-113.
28
natuurlijk gezag het commando overnamen.56 Naarmate de oorlog vorderde, de frustratie
over de ontwikkeling van de oorlog toenam onder de manschappen en het kader steeds
minder uit vrijwilligers en steeds meer uit dienstplichtigen bestond, begon de eigen
veiligheid een steeds grotere rol te spelen in de besluitvorming van de subalterne
officieren. Als ze hun troepen op teveel risicovolle missies stuurden, weigerden deze steeds
vaker dienst of bedreigden ze hun officieren met de dood. Een anonieme GI vat deze anti-
autoritaire gang van zaken als volgt samen: ‘If you mess with my partner as an NCO or
something like that, in the unwritten code there, I had the right to blow your brains out.
And the guys would do it. Those lieutenants and the CO didn’t mess with nobody in the
field’.57 Op het slagveld ontwikkelde zich een nieuwe dynamiek waarin
gezagsverhoudingen, zoals die in de opleidingen werden bijgebracht, begonnen te
schuiven. Een deel van deze dynamiek ging uit van het kader dat weigerde bepaalde
missies uit te voeren en door het dreigen met, en soms begaan van geweld tegen hun
meerderen een nieuwe, meer democratische machtstructuur in de Amerikaanse krijgsmacht
introduceerde.
Generaals
De hoofdofficieren die in Vietnam dienden waren vaak veteranen van de Tweede
Wereldoorlog en Korea. Ze verschilden in die zin van de vooral op scholen geworven
subalterne officieren: ze hadden hun strepen verdiend in gevechtsituaties en hadden dus al
de nodige gevechtservaring. Veel van de hoofdofficieren hadden het grootste deel van hun
leven in conventionele conflicten gevochten en waren na die tijd getraind om eenzelfde
grootschalige oorlog tegen het Warschaupact uit te vechten. De Vietnamoorlog vroeg
echter om een geheel andere aanpak. Dat het opperbevel zich hier terdege van bewust was,
blijkt niet alleen uit de handleidingteksten voor subalterne officieren, maar ook uit door
Westmoreland zelf uitgegeven richtlijnen. Revisionisten als Sorley stellen dat het moment
dat Abrams het bevel van Westmoreland overnam in 1968 een breuk met diens beleid
inleidde, omdat Abrams de veiligheid van de burger weer centraal stelde in de
Amerikaanse strategie. Sorley stelt zelfs dat de Amerikanen eind 1971 de oorlog alsnog
gewonnen hadden, omdat deze toen meer dan 90 procent van de Zuid-Vietnamese
bevolking onder hun invloed rekenden. In deze interpretatie wordt Westmoreland gezien
56 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 29. 57 M. Baker, Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 171.
29
als een bevelhebber die de ware aard van de oorlog niet begreep en Abrams als een
visionair die de Vietnamoorlog in theorie alsnog won. Een dergelijke analyse draagt het
risico in zich mee dat, om het omslagpunt tussen de twee bevelhebbers duidelijker uit te
laten komen, Westmoreland’s beleid gesimplificeerd gepresenteerd kan worden. Birtle en
Carland schreven in reactie op deze revisionistische benadering een aantal artikelen in
verdediging van Westmoreland’s strategie. Carland haalt in zijn artikel twee door
Westmoreland uitgegeven documenten aan waarin de veiligheid van de burgerbevolking
van Zuid-Vietnam veel aandacht krijgt. In het eerste document Directive 525-4 waarin
Westmoreland’s theorie naar de overwinning uiteen wordt gezet, is het tweede punt onder
de kop TACTICS AND TECHNIQUES FOR EMPLOYMENT OF US FORCES IN THE
REPUBLIC OF VIETNAM: ‘The war in Vietnam is a political as well as a military war. It
is political because the ultimate goal is to regain the loyalty and cooperation of the people,
and to create conditions which the people to go about their normal lives in peace and
security’.58 Birtle stelt dat historici de ware rol van Westmoreland hebben gesimplificeerd
door het PROVN-rapport uit te leggen als rechtstreekse kritiek op het beleid dat
Westmoreland voerde. Het PROVN-rapport werd in 1966 door de Amerikaanse
krijgsmacht uitgebracht en stond een meer geintegreerde en centraal geleide aanpak van de
oorlog in Vietnam voor. Historici als Sorley en Krepinevich zouden volgens Birtle te
weinig oog hebben voor het belang dat ook het PROVN-rapport toekende aan het
uitvoeren van offensieve operaties tegen de VC en NVA en Westmoreland’s besef dat de
veiligheid van de burgers cruciaal was. In zijn conclusie stelt Birtle dan ook: ‘The reality
was that PROVN, Westmoreland and Abrams all sought to execute broad-based-strategies
that used combinations of military operations, security measures and social, economic, and
administrative improvements to defeat the enemy and pacify the countryside’.59
Verdedigers van Westmoreland’s beleid schermen vooral met officiële stukken om hun
stellingen te ondersteunen. Westmoreland’s staff wist echter ook dat de politiek deze
stukken zou lezen en besefte terdege dat de politiek bepaalde eisen stelde aan de manier
waarop de oorlog werd gevoerd. Om een idee te krijgen van Westmoreland’s
daadwerkelijke ideeën en de manier waarop deze het slagveld beïnvloedde, is het
relevanter om te kijken naar de wijze waarop Westmoreland zijn eigen beleid in praktijk
bracht.
We zagen al dat op het slagveld delen van de training vervangen werden door
58 J.M. Carland, ‘Winning the Vietnam War: Westmoreland’s Approach in Two Documents’, 558. 59 A.J. Birtle, ‘PROVN, Westmoreland, and the Historians: A Reappraisal’, 1246.
30
structuren die de eigen veiligheid voorop hadden staan en die van de Vietnamezen naar de
tweede plaats degradeerde. Dat deze discrepantie zich niet enkel voordeed in de lagere
regionen van de krijgsmacht, maar tot in de hoogste regionen reikte, blijkt als we
Westmoreland officiële beleid naast zijn daden leggen. Westmoreland stuurde gedurende
de periode dat hij opperbevelhebber van MACV was een dozijn waarschuwende brieven
aan zijn commandanten waarin hij waarschuwde tegen het mishandelen van
krijgsgevangenen en het inzetten van teveel vuurkracht in bewoonde gebieden.60 ‘Reports
available to this headquarters suggest an attitude of disaffection toward the Vietnamese
may be developing among our personnel… Sufficient evidence is available to require firm
and immediate command action through the medium of troop indoctrination to arrest the
growth of a potentially dangerous development during the incipient stage… Comments
such as “the only good village is a burned village” are indicative of the trend’.61 Hoezeer
Westmoreland zich bewust was van het weinige effect dat zijn memo’s sorteerden, blijkt
uit het rapport dat Westmoreland schreef over My Lai: ‘Directives and regulations, no
matter how well prepared and intended, are only pieces of paper unless they are enforced
aggressively and firmly throughout the chain of command’.62 Deze opmerking van
Westmoreland was echter ook in de eerste plaats een stuk papier en zijn acties gedurende
de eerste jaren van de Vietnamoorlog ondersteunden deze woorden lang niet altijd. Zo
kwam Westmoreland de mannen van Tigerforce in 1967 voorafgaand aan hun missie in de
Song Ve vallei persoonlijk bezoeken. Sallah beschrijft dit bezoek en Westmoreland’s
peptalk aan de hand van interviews met de aanwezigen: ‘Westmoreland warned them their
roughest days were still ahead. They were to look for the enemy and destroy everything in
their path. “Wear down the enemy,” he ordered. “They will surrender.” Before the general
left, he described a color code to help the soldiers on patrol identify the people of Quang
Ngai. “If the people are in relocation camps they’re green, so they’re safe, “he explained.
“We leave them alone. The Vietcong and NVA are red, so we know they’re fair game. But
if there are people who are out there – and not in the camps – they’re pink as far as we’re
concerned. They’re Communist sympathizers. They were not supposed to be there”.63
Westmoreland zegt hier niet letterlijk dat de burgers die niet naar de strategische dorpen
zijn gegaan fair game zijn, maar impliceert wel duidelijk dat ze heulen met de vijand. Hij
60 B. Greiner, War without fronts : the USA in Vietnam, 86. 61 COMUSMACV, Subject: Relationship between US Military and Vietnamese, 18 Nov. 1966, in NA, RG 319, AS, PI-FR, Vol. III: Exhibits, Box 53, Book I: Directives. 62 W. Peers, Leadership requirements in a Counterinsurgency Envirronment, 18 Mar. 1970, in NA, RG 319, PI-AC, Box 11, Folder: General Correspondence: Security Classified Review – Peers Report. 63 M. Sallah and M. Weiss, Tiger Force : A True Story of Men and War, 30-31.
31
laat in ieder geval de ruimte aan de subalterne officieren en onderofficieren om een eigen
oordeel te vellen over het lot van deze twijfelgevallen die ze tijdens hun patrouilles tegen
zouden komen. Tijdens het Tetoffensief in 1968 zou Westmoreland opnieuw van het
officiële beleid afwijken en zijn commandanten in Corps I volledige vrijheid geven bij de
inzet van vuurkracht: ‘The senior commander gave his troops in I Corps Tactical Zone
unparalleled freedom of action, by temporarily countermanding the regulations for the
protection of civilians, their homes and their possesions’.64 William Peers benadrukt in zijn
report over My Lai de omstandigheden waarin de massamoord plaats kon hebben: ‘Since
Tet commanding officers no longer had to worry about sanctions- not even if they had
completely ignored the Rules of Engagement, Westmoreland’s temporary permission
amounted to an open invitation to behave as arbitrarily as one liked’.65 Er valt een
duidelijk verschil waar te nemen tussen het officiële beleid en de ideeën die Westmoreland
in sommige gevallen propageerde. Het schieten op burgers in free-fire zones was te alle
tijden verboden en Westmoreland’s impliciete autorisatie burgers als combattanten te
benaderen wijkt hier vanaf. In het tweede geval werden de regels aangepast om tijdens het
Tetoffensief het maximale resultaat uit de inzet van vuurkracht te halen. Hoewel deze
maatregel gelegitimeerd lijkt in de context van het Tetoffensief, werden de teugels niet
weer aangehaald toen het offensief wegebde waardoor volgens Peers de massamoord bij
My Lai mogelijk werd gemaakt. Wat Westmoreland in feite deed, was de afwijkende
regels met betrekking tot geweldstoepassing verder radicaliseren nadat een ontwikkeling in
de oorlogsvoering dit volgens hem noodzakelijk had gemaakt.
Westmoreland’s actie vertoont hiermee enige overeenkomst met de grunts en
onderofficieren die ook niet in staat waren op tactisch niveau de vijand aan te grijpen,
waardoor de officiële ROE al snel minder strikt gehandhaafd werd. Het eerste voorbeeld
waarbij Westmoreland Tigerforce zo goed als de vrije hand gaf in de omgang met de
achtergebleven Vietnamese burgers laat zien dat deze ruime interpretatie van de ROE van
bovenaf gesanctioneerd kon worden. In dit opzicht weken ook de mariniers in I Corps
onder leiding van Wallace Green af van de door Westmoreland uitgezette strategie waarin
de bodycount, search-and-destroy en free-fire zones een grote rol speelden. Green
organiseerde zijn troepen in Combined Action Platoons (CAP’s) die in nauwe
samenwerking met Vietnamese milities opereerden. Hierdoor werden er relatief weinig
free-fire zones ingesteld en werden meetbare successen in de strijd tegen de infrastructuur
n
64 NA, RG 319, PI-FR, Vol. I: Analyses, Box I, Vol. I Ch. 3: Background, p. 6. 65 B. Greiner, War without fronts : the USA in Vietnam, 186.
32
van de Vietcong geboekt. Westmoreland erkende deze successen, maar meende dat het
leger niet voor deze wijze van opereren was uitgerust.66 Afwijken van de officiële strategie
gebeurde dus zowel per onderdeel van de krijgsmacht, als per periode in tijd en op eigen
initiatief van commandanten, als op initiatief van de hoogste militaire autoriteit in Vietnam
zelf. Vanwege deze lakse houding van de hoge officieren in het handhaven van de ROE
konden er allerlei excessen ontstaan. Een eerste voorbeeld van zo’n exces was het instellen
van free-fire zones door officieren die de ROE vaak losjes interpreteerden waardoor
eenheden met verschillende ROE het veld in werden gestuurd. Een tweede perversie van
de bodycount strategie waren de door officieren geïntroduceerde beloningssystemen
waarbij GI’s werden beloond als ze een bepaald quotum aan gedode vijanden binnen
brachten.
Free-fire zones
Free-fire zones werden ingesteld met het doel de Amerikaanse superieure vuurkracht
alsnog tot zijn recht te laten komen in de small unit warfare die het grootste deel van de
eerste drie jaar van de oorlog domineerde. Vietnamese burgers werden na instelling van
zo’n free-fire zone per luidspreker en pamfletten opgeroepen een gebied te verlaten en zich
te melden bij strategische dorpen, door Amerikaanse en ARVN-troepen bewaakte
nederzettingen waar burgers veilig zouden zijn voor de Vietcong en Amerikaanse
bombardementen. De dorpen hadden als doel de burgers van de combattanten te scheiden
maar beperkten hierdoor de burgers ernstig in hun vrijheid. In de Vietnamese cultuur werd
juist veel waarde gehecht aan de geboortegrond en de plaatsen waar voorouders begraven
lagen. Deze cultuur en de ongunstige omstandigheden in de strategische dorpen droegen
eraan bij dat veel Vietnamezen, ondanks de oproepen, in hun dorpen bleven met het gevolg
dat ze volgens sommige commandanten en hun ondergeschikten als legitiem doelwit
beschouwd konden worden. Volgens een studie van de Amerikaanse senaat stierven
300.000 Vietnamezen door geweld in deze free-fire zones.67 Het waren echter niet enkel de
onnauwkeurige zware wapens die over grote afstand slachtoffers maakten onder
achtergebeleven burgers. Ook voor grondeenheden vormden de free-fire zones vrijstaten
waarin meer gericht geweld werd begaan tegen de achtergeblevenen die hun pad kruisten.
66 R. Milam, Not a Gentleman's War : An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, 111. 67 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 73.
33
Het is opvallend dat bij veel van de door grondeenheden begane oorlogsmisdaden
de free-fire zones een belangrijke autoriserende rol speelden. Turse zegt over de invloed
van free-fire zones op operatie Speedy Express: ‘The killings were no accident or
aberration. They were instead the result of command policies that turned wide swaths of
the Mekong Delta into “free-fire zones” in a relentless effort to achieve a high body
count’.68 Luitenant Wikerson die tijdens operatie Speedy Express het bevel had over tien
helikopters zegt over de geweldautoriserende werking van de free-fire zones: ‘If you ask
me directly, do I think free-fire zones are idiocy, yes. Are they an implicit recognition of
the fact that you’re authorizing people to do things they shouldn’t? Yes’.69 Olson en
Roberts stellen eveneens dat free-fire zones bijdroegen aan de stereotypering van
Vietnamezen als minderwaardig en menen dat de vele ingestelde free-fire zones in Quang
Ngai hebben bijgedragen aan de cultuur van geweld waarin My Lai plaats kon vinden.70
Ook bij de massamoord op zestien ongewapende vrouwen en kinderen in Son Thang,
speelde de free-fire zones een rol: ’Son Thang was on the boundary of a free-fire zone, so
they felt they could fire at will. “On the boundry” was close enough,’ stelt luitenant
Carney, pelotoncommandant van het killerteam dat de zestien burgers doodschoot.71 Toen
Westmoreland Tigerforce toesprak, stond deze eenheid op het punt naar de Song Ve vallei
te vertrekken, een gebied dat kort daarvoor tot free-fire zone was uitgeroepen. Hoewel er
ook in free-fire zone officieel nooit op ongewapende burgers geschoten mocht worden,
gebeurde dit in de volgende maanden veelvuldig.72 Bij meerdere van deze schietpartijen
waarin ongewapende burgers werden gedood, werd dit door de commandant gelegitimeerd
door te benadrukken dat de burgers zich niet in een free-fire zone hoorden te bevinden.73
De free-fire zones waren kleine vrijstaten waarin het Amerikaanse leger de oorlog kon
voeren zoals ze die ten diepste wilde voeren. In de ideale free-fire zone liepen er geen
burgers meer in de weg en konden de zware wapens naar hartenlust worden ingezet. De
door de politiek vastgestelde ROE golden niet en ook hoefde de Zuid-Vietnamezen in veel
gevallen niet meer om toestemming te worden gevraagd het vuur te mogen openen. Deze
plaatselijke depolitisering van de oorlogsvoering schoof een aantal verantwoordelijkheden
68 Turse, ‘A My Lai a Month In Operation Speedy Express, new evidence of civilian slaughter and cover-up in Vietnam’, 13-14. 69 D. Nelson, The war behind me : Vietnam veterans confront the truth about U.S. war crimes : [inside the Army's secret archive of investigations], 102. 70 J.S. Olson and R. Roberts, My Lai : a brief history with documents, 8-9. 71 D. Solis, Son Thang: An American War Crime, 40. 72 M. Sallah and M. Weiss, Tiger Force : A True Story of Men and War, 75. 73 Ibidem, 99, 164.
34
naar beneden door waardoor subalterne officieren makkelijker konden beslissen er hun
eigen ROE op na te houden.
Westmoreland´s categorisering van burgers die zich in free-fire zones bevonden als
sympathisanten van de Vietcong laat zo’n moment zien waarop de subalterne officieren
van Tigerforce een vrijbrief werd gegeven naar eigen inzicht over het lot van deze burgers
te beslissen. In een ander geval vertelt een helikopterpiloot over een ongeschreven regel
die onder piloten wijdverbreid was: `I was told by the other pilots in the unit how to tell a
VC from a civilian, if they were running, they were VC. If they were standing, they were
well disciplined VC, and shoot ´em anyhow´.74 Dezelfde piloot vertelt even later hoe er op
tactisch niveau ook andere manieren bestonden om de ROE te omzeilen. Als hij
moeilijkheden had om toestemming tot vuren te krijgen, meldde hij dat er inkomend vuur
was terwijl dit niet het geval was. Hierdoor kreeg hij echter wel van hogerhand
toestemming om het vuur te openen op het door hem beoogde doel.75 Als manschappen op
tactisch niveau geen autorisatie van hogerhand kon krijgen, waren manschappen in staat
die autorisatie aan zichzelf te verlenen. ‘If it’s dead it’s VC. Because it’s dead. If it’s dead
it had to be VC’, dat was de logica waarmee sommige eenheden in Vietnam aan hun
bodycount kwamen.76 Tussen deze redenatie en de logica van de helikopterpiloot die zowel
vluchtende als stilstaande Vietnamezen tot de vijand rekende, ontstond een groot gat
waarin alle controle van het opperbevel verdween. De mannen in het veld doodden
iedereen die ze in de free-fire zones tegenkwamen onder impliciete autorisatie van
hogerhand. De hoofdofficieren volgden vaak de logica dat iedere dode een vijand was,
omdat ze er officieel van uit konden gaan dat deze gedood waren volgens de officiële
ROE. Daarbij hadden de hoofdofficieren ook verantwoording af te leggen aan hun
superieuren. Deze waren dus zowel de autoriserende als controlerende spin in het web van
Vietnam. Om succes aan de politiek te kunnen melden werden er concessies gedaan aan de
door diezelfde politiek vastgestelde ROE. In deze constructie functioneerden de lagere
echelons in een grijs gebied dat, zolang het niet buiten de krijgmacht bekend werd, kon
bestaan.
74 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 74. 75 Ibidem, 75. 76 R.J. Lifton, Home From the War: Vietnam Veterans, Neither Victims nor Executioners, 64.
35
Killing for Rest & Recreation
Een gevolg van het versoepelen van het officiële beleid en het doorschuiven van
verantwoordelijkheid naar de lagere echelons waren de gevallen waarin door officieren
beloningen werden uitgeloofd voor het binnenbrengen van een hoge bodycount. Deze
officieuze beloningsystemen deden zich vooral beneden compagnieniveau voor en konden
meerdere vormen aannemen. Al tijdens de training werd er door de instructeurs een
verband gelegd tussen het doden van je vijanden en mannelijkheid. Zo werden de rekruten
tijdens de eerste helft van de training vernederd en vergeleken met vrouwen en kleine
meisjes. Eckhart schrijft in zijn artikel You Can Hack it Little Girl: A discussion of the
Covert Psychological Agenda of Modern Combat Training over dit proces:
‘accomplishment of mission, violence and aggressiveness became equated with
masculinity and masculinity was affirmed through completion of a military function’.77 Dit
verband tussen mannelijkheid en doden hield ook stand op het slagveld. Een anonieme GI
vertelt: ‘There is nothing like a confirmed kill either. They make you crazy. You want
more. You know everybody at battalion will look at you with envy when you get back in.
You scored a touchdown in front of the hometown fans. You get a lot of respect from your
peers who are all doing the same thing’.78 Dit systeem werd in sommige gevallen
geïnstitutionaliseerd door subalterne officieren die statussymbolen toekenden aan degene
die naar behoren had gedood. Sergeant Sheppard vertelde tijdens de Winter Soldier
Investigation over een beloningssysteem dat tot compagnieniveau reikte en waarbij
iedereen die kon bewijzen een Vietcong of NVA-strijder te hebben gedood recht had op
een Sat Cong (Kill Cong) batch. Dit waren geplastificeerde stukken stof waarvan de
soldaten er per gedode vijand één uitgereikt kregen. Met het aantal verdiende batches
konden deze vervolgens onderling bewijzen hoeveel vijanden ze hadden gedood. Als
bewijs voor de subalterne officier hoefde men enkel een ooggetuige te hebben of een oor
van de gedode vijand in te leveren. Het opperbevel maakte een einde aan dit
beloningsysteem zo gauw ze achter het bestaan ervan kwam.79 Door dit statussysteem te
deïnstitutionaliseren, was de vraag naar dergelijke erkenning voor goede doders echter niet
weg. Het gevolg was dan ook dat de GI’s met de afgesneden oren zelf rondliepen om hun
status te bewijzen.
77 R.W. Eisenhart, ‘You Can Hack it Little Girl: A discussion of the Covert Psychological Agenda of Modern Combat Training’, 16-17. 78 M. Baker, Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 84. 79 Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, 56-59.
36
Hoewel dit statussysteem van hogerhand werd verboden, ontkwamen ook de hogere
echelons van de krijgsmacht niet aan een zekere vorm van onderlinge competitie. Een
sergeant beschrijft de druk die van hogerhand werd uitgeoefend om de bodycount te
verhogen: ‘We had a very low body count in our company and we had a lot of pressure
come down from the battalion commander to the company commander down to us. We
were given new incentives to get a higher body count such as a six-pack of beer or a case
of soda. And sometimes, a three-day pass, you know, for the amount of body count we
had’.80 Later vertelt hij van een incident waarbij zijn eenheid via de radio een bodycount
van dertien gedode vijanden doorkreeg. Toen ze later het dorp betraden, vonden ze daar
dertien dode vrouwen en kinderen en een baby. Hoewel het hier een enkel getuigenverslag
betreft, meldde ook de uitvoerder van de moord in Son Thang een bodycount bestaande uit
zes vijandelijke strijders terwijl het zestien burgers betrof.81 Voor operatie Speedy Express
gaat het over duizenden gedode vijanden waarbij slechts een paar honderd wapens werden
buitgemaakt. Een hoge bodycount was dus zo belangrijk voor de bataljonscommandanten
dat ze hun ondergeschikten aanspoorden zoveel mogelijk doden te maken en hier zelfs
materiële beloningen tegenoverstelden. Deze fixatie op een hoge bodycount uitte zich ook
in rechtstreekse manipulatie van de cijfers. Milam beschrijft het gevecht om Phu Nhon
waarbij naar zijn waarneming iets meer dan honderd vijandelijke strijders werden gedood.
De eenheid van de artillerie die bij het gevecht betrokken was, maakte echter melding van
387 gedode vijanden en dat was het aantal dat als de officiële bodycount werd
gehanteerd.82 Om deze mutaties in de statistieken te rechtvaardigen werden bijvoorbeeld
losgerukte lichaamsdelen van eenzelfde lichaam als verschillende gedode vijanden
aangemeld. Er was soms ook sprake van situaties waarin verschillende schutters dezelfde
gedode vijand claimden. In deze gevallen werd vaak het aantal claims op een gedode
vijand in de statistieken opgenomen. Ook in de compagnie van het killerteam dat de
slachting in Son Thang aanrichtte was er sprake van een competitiedrang ten opzichte van
andere eenheden. Greiner schrijft over de bevelhebber van B compagnie eerste luitenant
Ambort: ‘Driven by ambition to make First place on the Kill Board, he put together killer
teams of four to five men on his own initiative and regardless of the organizational
principles applying to the marines’.83 Het opzetten van killerteams was een duidelijke
breuk met het beleid van Wallace die juist een strategie volgde waarin werd samengewerkt
80 Ibidem, 83-84. 81 D. Solis, Son Thang: An American War Crime, 50. 82 R. Milam, Not a Gentleman's War: An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, 105. 83 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 106.
37
met de Vietnamezen. Dit laat zien dat er een dermate grote kloof bestond tussen het
opperbevel en de subalterne officieren, dat er grote verschillen konden ontstaan tussen de
beoogde strategische doelstellingen en de tactieken die clandestien aan het front werden
ontwikkeld. Ook de mannen van Tigerforce ondervonden druk van hun commandant die
vond dat hun bodycount niet hoog genoeg was: ‘Every morning and every night, the Tigers
would hear the radio crackle and Morse, under his name “Ghost Rider,” firing the same
questions: What’s the bodycount? How many enemy soldiers were killed? The Tigers
didn’t have a lot to report”.84 Later zouden de Tigers van “Ghost Rider” de opdracht
krijgen 327 kills te maken, simpelweg omdat ze de 327ste infanterie waren. Toen in 1975
de honderden door Tigerforce begane moorden aan het licht kwamen, verweerde de
mannen zich met het feit dat ze opdracht hadden gekregen 327 doden voor de bodycount te
maken. Beloningsystemen ontstonden vooral vanuit de vraag naar een hoge bodycount
door het opperbevel. Hierbij maakte de subalterne officieren en onderofficieren gebruik
van het tijdens de training ingeprente verband tussen doden en de status van het kader. In
deze jacht op de bodies die op alle legerniveaus invloed had, werden echter de levens die
aan de aantallen vastzaten op de tweede plaats gezet.
Bodycount
De bodycount strategie was zowel een uitputtingsstrategie gericht tegen het militaire
personeel van de Noord-Vietnamezen als een meetinstrument om vooruitgang in een
oorlog waarin geen doelen als grondgebied of steden te veroveren waren te meten. Tegen
infiltrerende eenheden van de NVA was het een legitieme strategie. De grondstrijdkrachten
hadden zich te houden aan de ROE die hen belette operaties in Noord-Vietnam uit te
voeren waardoor het strategische zwaartepunt wel moest liggen op de eenheden die langs
de Ho Chi Minh route en de gedemilitariseerde zone Zuid-Vietnam infiltreerden. Voor
Westmoreland stond deze uitputtingsstrategie in belang boven de veiligheid van de
Vietnamese burger, omdat volgens hem veiligheid niet te garanderen was zonder dat de
vijand conventioneel verslagen was. De slechte naam die de bodycount aan de
Vietnamoorlog heeft overgehouden, hield vooral verband met de inzet van de bodycount
als meetinstrument voor succes. Door de vooruitgang van MACV in Vietnam te meten aan
de hand van het aantal gedode vijanden trad er een pervertering van de aard van de oorlog
84 M. Sallah and M. Weiss, Tiger Force: A True Story of Men and War, 180.
38
op. Kolonel Herbert schrijft over de bodycount als graadmeter voor succes: ‘If anything
has happened to our country as a result of the Vietnam War it is our national infection with
the sickness of the numbers game. We reduced the blood and suffering and the death and
destruction to mere ciphers, and in doing so we reduced our own souls. Numbers don’t die;
people do. Columns of figures don’t disintegrate in the explosion of a bomb; human beings
do. Statistics don’t bleed, and if you can make your war a war of numbers, you have no
trouble sleeping. Most generals and presidents sleep well’.85 De bodycount gaf echter niet
alleen de vooruitgang van de oorlog aan, hij liet ook duidelijk het falen van een
commandant zien. Subalterne officieren moedigden hun onderofficieren dan ook aan om
zoveel mogelijk doden voor de bodycount aan te leveren. Op alle niveaus werd hierin
gemarchandeerd waardoor het uiteindelijke getal nooit de werkelijkheid weergaf. De hang
naar een hoge bodycount kreeg echter ook gevolgen op het slagveld waar de subalterne
officieren moesten laveren tussen onrealistische eisen van hun hoofdofficieren die bang
waren te falen, en hun soms bloeddorstige mannen die zich geen raad wisten met de wijze
waarop de oorlog op tactisch niveau vorm had gekregen. en die bovendien waren
geïndoctrineerd met een vijandbeeld waarin de tegenstander menselijke eigenschappen
ontbeerde. De vraag rijst echter waarom de beleidsmakers in Washington die, zoals uit
officiële documenten blijkt, goed op de hoogte waren van de noodzaak de burgers in
Vietnam te beschermen, de gevaren die aan een dergelijke bodycount strategie kleefden
niet doorzagen. Het antwoord hierop moet gezocht worden in een nieuwe vorm van
ontmenselijking, één die aanvankelijk in het voordeel van de technologisch bovenliggende
partij werkte, maar die uiteindelijk de Amerikaanse krijgsmacht in de eigen voet zou
schieten.
Numbed Warfare
Militaire technologie is er altijd op gericht geweest zoveel mogelijk schade te kunnen
aanrichten bij de vijand en ervoor te zorgen dat de eigen troepen hierbij zo min mogelijk
gevaar lopen. Dit werd bereikt door de vuurkracht te vergroten, net als de afstand tussen
doelwit en schutter. Door de nucleaire wapens kreeg vernietiging een totaal nieuwe
dimensie waarbij degene die op de knop drukte geen enkel contact met de vijand had,
behalve een fictief beeld dat makkelijk te beïnvloedden was. Volgens Keen deed zich
85 A. Herbert, Soldier, 402.
39
daarom met het aanbreken van het nucleaire tijdperk een nieuw soort ontmenselijking voor
op het slagveld, dat van de statistiek en de technologie. ‘Modern technological warfare is
gradually changing the way we think about the enemy. Both the heroic and the vitriolic
images are being replaced by sterile concepts as the long reach of our weapons no longer
makes it necessary for us to respect or hate those we intend to kill’.86 Branfman onderzocht
de luchtoorlog tegen Laos en Noord-Vietnam en toonde in zijn studies al aan dat een
simpele factor als fysieke afstand van grote invloed is op de emotionele betrokkenheid van
een piloot op zijn doel. Zo waren B-52 piloten het minst bezig met de uitwerking van hun
missies en praten ze vooral over technische aspecten van hun werk. Piloten van
gevechtbommenwerpers hadden tijdens interviews veel meer de neiging hun daden te
rationaliseren, terwijl de piloten van gevechtshelikopters die hun doelwitten soms in de
ogen konden kijken dezelfde soorten emoties als grondpersoneel ten toon spreidden.87 Een
piloot die in Vietnam diende, beschrijft dit systeem waarin fysieke afstand morele afstand
schept: ‘I was ok so long as I was conducting high altitude missions, but when I had to
come in and strafe and I could see the faces of the people I was killing, I got very
disturbed’.88 Deze grotere afstand tot het doelwit ontstond in Vietnam door de inzet van
sensoren en onbemande vliegtuigjes die het bepalen van het doelwit en het vervolgens
accuraat bombarderen vanuit hoogvliegende bommenwerpers mogelijk maakten. Lifton
noemt deze wijze van oorlogvoeren, waarbij de uitvoerende partij weinig morele schade
oploopt door schuldgevoelens en combatstress, numbed warfare, die hij in essentie
beschrijft als: ‘killing with a near-total separation of act from idea’.89 De vijand hoefde niet
meer op de klassieke manier van zijn menselijkheid ontdaan te worden. Afstand, rationele
afwegingen en technologie vervingen het menselijke contact dat soldaten tijdens de Eerste
Wereldoorlog soms deed weigeren nog langer op de vijand te schieten.
Een andere manier om deze kloof tussen daad en gedachte groter te maken, is
taalgebruik. Denken doet de mens in woorden en door de inzet van een bepaald
woordgebruik kan een oorlog acceptabeler overkomen op de uitvoerders en een
burgerbevolking wiens enige contact met een strijdtoneel vaak bestond uit schriftelijke en
mondelinge overlevering. Zolang de krijgsmacht zich in zijn communicatie met de pers en
politiek bedient van een woordgebruik dat aansluit bij dat van de doelgroep, zal de
boodschap sneller geaccepteerd worden dan wanneer voor de woorden wordt gekozen die
86 S. Keen, Faces of the enemy : reflections of the hostile imagination, 72. 87 R.J. Lifton, Home From the War: Vietnam Veterans, Neither Victims nor Executioners, 349. 88 S. Keen, Faces of the enemy : reflections of the hostile imagination, 72. 89 R.J. Lifton, Home From the War: Vietnam Veterans, Neither Victims nor Executioners, 347.
40
het dichtst bij het bedoelde liggen. De burger dacht net als veel rekruten over de oorlog in
de traditie zoals die in de Green Berets wordt geschetst. John Wayne deed daarin wat hij in
menig film over de Tweede Wereldoorlog deed: heldhaftig de Vietnamezen beschermen
tegen aanstormende hordes identiteitloze communisten. De krijgsmacht koesterde dit
overzichtelijke en klassieke beeld van de oorlog maar al te graag. Om dit beeld niet teveel
geweld aan te doen, werd gewelddadig ingrijpen door de Amerikanen naar buiten toe, maar
zeker ook binnen de krijgsmacht gecommuniceerd in een soort Orwelliaanse newspeak.
Het bombarderen van Vietnamese dorpen werd verkocht als ‘destroying the social
infrastructure’ terwijl de Vietnamezen geen gebieden bewoonden maar ‘infecteerden’.90
GI’s maakten zich echter ook een vocabulaire eigen dat bescherming bood tegen de
gruwelijkheden die ze om zich heen zagen. De benamingen gook, en slant zijn hier nog
wel het beste voorbeeld van dit gebruik van woorden om de realiteit van het slagveld aan te
kunnen. Ook benamingen met een ironische ondertoon als Puff the Magic Dragon als
benaming voor de Herculestoestellen die uitgerust met miniguns hele gebieden konden
‘neutraliseren’, waren een manier om met de alomtegenwoordige aanwezigheid van de
dood om te gaan. Taal functioneerde dus zowel als een verbinding tussen de oorlog en het
thuisfront, als een filter om de maatschappij tegen de gruwelijkheid van de oorlog te
beschermen. Ook binnen de krijgsmacht zelf prefereerde men technisch taalgebruik dat de
oorlog terugbracht tot rationele en te begrijpen structuren. Zelfs de frontsoldaat gebruikte,
hoewel hij zelf deelnam aan de oorlogshandelingen, woorden die de waarde van
mensenlevens omlaag haalden en de gebeurtenissen in het absurde trokken om zo de
bizarre realiteit aanvaardbaar te maken.
Het creëren van fysieke en morele afstand tot het doelwit door ontwikkeling van
technologie en de indoctrinatie met ontmenselijking van de vijand tijdens de training zijn
allebei terug te voeren op beleid van de Amerikaanse krijgsmacht. Technologische
toepassingen in oorlogsvoering hebben vaak het doel om levens aan eigen zijde te redden.
Een ideaalbeeld in deze ontwikkelingen is het kunnen beschieten van de tegenstander
terwijl de schutter buiten het vuurbereik van de vijand blijft. De steeds grotere afstand
tussen de combattanten heeft als goed uitkomend bijproduct dat het de psychologische
druk die het doden van anderen van nature met zich meebrengt wordt gereduceerd voor de
combattanten aan eigen zijde. Beide ontwikkelingen hebben daarnaast als bijproduct dat
collateral damage in de vorm van burgerslachtoffers makkelijker te verteren is, waardoor
90 M. Chwastiak and G. Leman, ‘Accounting for War’, 319.
41
dit mogelijkerwijs ook vaker voor kan komen voordat de eigen bevolking zich tegen een
oorlog zou keren. Gesteld zou kunnen worden dat beide psychologische afweersystemen in
nog grotere mate zouden kunnen gelden voor de beleidsmakers in de VS, die op duizenden
kilometers van het slagveld beslissingen namen over de inzet van militaire middelen en
daarover communiceerden in het officiële taalgebruik waarin de menselijke factor werd
gereduceerd tot statistieken en tabellen. De grote voorloper van deze benadering die
oorlogvoering in het nucleaire tijdperk efficiënter moest maken was Robert McNamara.
Zijn beleid droeg in grote mate bij aan de misverstanden die door de verschillende
bevelslagen van de krijgsmacht heenliepen en aan de wreedheden die aan het front werden
begaan.
McNamara
De invloed van de snel voortschrijdende technologie op de Amerikaanse krijgsmacht vroeg
om een nieuwe soort management. Onder Eisenhower was als reactie op de ontwikkeling
van een atoombom door de Sovjet-Unie het nucleaire arsenaal uitgebreid in een poging de
Sovjet-Unie voor te blijven. Deze opbouw was nodig om Eisenhower’s strategie van
massive retalliation kracht bij te zetten. Kennedy voelde echter meer voor een strategie van
proportionele reactie op een vijandelijk aanval en onderkende het gevaar dat de mens de
greep op de doorontwikkeling van een hoogwaardig technologische arsenaal verloor. Om
het evenwicht in de eigen krijgsmacht te herstellen en de uit de hand lopende financiën in
de hand te houden, zocht Kennedy daarom een minister van defensie die volgens Raskin
aan de volgende omschrijving moest voldoen: ’Could impose organizational rationality on
“nuclear weapons, thermonuclear weapons, napalm, millions of men, rifles, chemical
weapons pencils, missiles, promotions, counterforce, aircraftcarriers, anthrax virus and
counter-insurgency’.91 Deze man vond Kennedy in Robert McNamara die voortkwam uit
een nieuwe generatie van goedopgeleide wiskundigen die een nieuwe manier van managen
introduceerden in het Amerikaanse bedrijfsleven. Bauman omschrijft deze generatie van
managers als: ‘Men who had mastered the art of isolating the end oriented actions of
business from irrational norms such as tradition, family loyalty, etc. by assessing business
performance through the use of quantifiable measures which masked the impact of their
decisions on others and thus increased their efficacy by preventing them from confronting
91 M.G. Raskin, ‘The Kennedy hawks assume power from the Eisenhower Vultures’, 66.
42
the ethical implications of their acts’.92 Hoe deze stijl van managen vorm kreeg in beleid,
wordt duidelijk uit de oorlogsdoelen die McNamara zichzelf stelde.
Achieve results in 1966:
1: Increase the population in secure areas to 60% from 50%
2: Increase the critical roads and RR open for Use to 50 from 20 %
3: Increase the destruction of VC/PAVN base areas to 40-50% from 10-20%.93
Doelen werden in procenten gesteld en om vooruitgang te kunnen meten was het nodig te
blijven meten en resultaten in statistieken inzichtelijk te maken. Zo ontstond een aan de
werkelijkheid parallelle oorlog op papier die uit stijgende grafieklijnen of dalende
statistieken bestond. Greiner zegt over deze aanpak van McNamara: “It was known that
Defense Secretary Robert McNamara only used one yardstick by which to Judge society,
politics and war – statistics. By them success and failure were measured and on the basis of
them target guidelines were formulated. He judged his subordinates by their willingness
and ability to translate problems into numbers, diagrams and visual aids’.94 Oorlogsvoering
kreeg met deze nieuwe stijl van managen een nieuw gezicht in de vorm van
taartdiagrammen en staafgrafieken.
Doordat McNamara een hoge autoriteit binnen de krijgsmacht was, had zijn manier
van werken en analyseren invloed op de gehele organisatie onder hem. Om zicht op
vooruitgang en efficiëntie te krijgen, gebruikte McNamara bijvoorbeeld een taalsysteem
waarbinnen zijn ondergeschikten gedwongen werden te argumenteren. Omdat McNamara
de budgettering van de verschillende krijgsmachtonderdelen beheerde, waren de
verschillende onderdelen wel genoodzaakt mee te gaan in de logica en het
beoordelingsysteem dat McNamara hanteerde.95 Dit was het systeem van systeemanalyse,
een manier van beleid maken die tijdens de Tweede Wereldoorlog door de Amerikaanse
luchtmacht geïntroduceerd werd om de resultaten van hun bombardementen te
optimaliseren, en onder McNamara een enorme vlucht nam. De vraag hoe de militaire
middelen zo effectief mogelijk konden worden ingezet tegen de vijand, begon de meer
traditionele en op het personeel gerichte traditie te overschaduwen. Kenmerkend voor deze
92 M. Chwasiak, ‘Taming the Untamable: Planning, Programming and Budgeting and the Normalization of War’, 503. 93 The Pentagon Papers, vol. IV, p. 625. 94 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 278. 95 M. Chwasiak, ‘Taming the Untamable: Planning, Programming and Budgeting and the Normalization of War’, 506.
43
statistische benadering van het eigen militaire personeel, is de frustratie met de bodycount
die kapitein O’Mera uitspreekt: ‘The thing which seems so terrible to me was the fact that
the lives of Americans were placed second to enemy dead’.96 Een stijgende lijn in de eigen
bodycount was niet erg relevant voor het opperbevel, omdat ze genoeg nieuwe rekruten
klaar konden stomen om de gevallenen te vervangen. De bodycount van de vijand was van
essentiëler belang voor de strategie. Voor het personeel zelf droeg elk verlies echter bij aan
de toenemende frustratie met de wijze van oorlogvoering, die vaak de rechtstreekse
aanleiding vormde tot het begaan van gewelddadigheden tegen burgerbevolking. Deze
manier van ontmenselijken raakte dus niet enkel de vijand maar ook de eigen troepen en
droeg zo actief bij aan de afname van de wil om te sterven voor een idee.
Sterven voor een idee was voor de beleidmakers in Washington niet nodig. Het idee
dat het communisme in Indochina tegen moest worden gehouden, bracht hen er echter wel
toe doden op grote schaal toe te staan in Indochina en daarmee af te wijken van de
heersende moraal dat doden verkeerd is. Volgens Kelman zijn er twee zaken die ervoor
zorgen dat hoge functionarissen zaken sanctioneren waartegen hun eigen morele waarden
zich verzetten. Ten eerste wordt er in politieke systemen onvoorwaardelijke loyaliteit van
zijn functionarissen gevraagd. Omdat deze functionarissen zelf de staat vormen, zijn ze dus
in principe loyaal aan zichzelf waarmee een vicieuze cirkel ontstaat waarin zich makkelijk
veranderingen in de heersende moraal kunnen voordoen zonder dat één van de betrokkenen
zich er verantwoordelijk voor voelt. De tweede manier waarop officiële sanctie aan van de
norm afwijkend beleid kan worden verleend, is door het idee dat de staat een transcendente
missie heeft uit te voeren, in dit geval de strijd tegen het oprukkende communisme. Om
deze opdracht tot een goed einde te brengen voelen de autoriteiten zich gelegitimeerd om
een van de norm afwijkend beleid te hanteren. Ook het brede mandaat van de bevolking
die functionarissen in een democratische staat op hun hoge posities brengt, draagt bij aan
het idee dat wat de autoriteiten voorschrijven de wil van de bevolking is. Kelman stelt dat
het zowel de onderste, als de bovenste lagen van de samenleving zijn die geneigd zijn tot
kritiekloze gehoorzaamheid: ‘Both groups believe they have no choice but to obey: the
normatively integrated because they are so far removed from the centers of power that they
feel overwhelmed by the authorities; the functionaries because they are so close to the
centers of power that they identify with the authority system and are caught up in its glory
and mystique’.97 Deze ontkenning van directe verantwoordelijkheid kan uiteindelijk
96 CCI, Citizens' Commission of Inquiry on U.S. War Crimes in Vietnam, 47. 97 H. Kelman, ‘Violence Without Moral Restraint’, 44-45.
44
autorisatie verlenen aan een beleid en strategie die vanuit het perspectief van de burger als
onmenselijk of on-Amerikaans kan worden gezien, terwijl degene die het beleid maken
overtuigd zijn van de noodzaak hiertoe. Degenen in de hiërarchie onder de machthebbers
zien dit beleid als autoriteit en in een gesloten instituut als de krijgsmacht in een ver
onbekend land, kunnen de waarden die de troepen als burger hadden meegekregen
gemakkelijk worden overgenomen door een vervangende moraal.
McNamara was een aanhanger van het idee dat als Zuid-Vietnam door Noord-
Vietnam onder de voet zou worden gelopen zich een communistisch domino-effect in Azië
zou voordoen. Dit idee vormde de grondslag voor het escaleren van de oorlog in Vietnam.
De angst voor het communisme maakte de inzet van gifmiddelen op bewoonde gebieden
en akkerlanden legitieme middelen om het communisme te stoppen. Ook de inzet van gas
tegen, en tapijtbombardementen op, burgerdoelen werden legitieme middelen om Zuid-
Vietnam veilig te stellen. Deze strategische inzet van het luchtwapen tegen burgers in
Vietnam miste echter een duidelijke menselijke maat wat eraan bijdroeg dat de emoties in
Amerika nog niet zo hoog opliepen als bij de openbaarmaking van de slachting bij My Lai.
De burgers hadden daarbij genoeg redenen om te twijfelen aan de informatie die naar
buiten kwam en als die al geloofd werd, spraken de aantallen en statistieken maar weinig
tot de verbeelding. Het kan McNamara verweten worden dat hij, hoewel hij verschillende
reizen maakte naar Vietnam, te weinig oog had voor de menselijke maat van de
Vietnamoorlog en bij zijn commandanten bleef hameren op een hoge bodycount. Hij had
zich bewust kunnen zijn van de gevolgen die een dergelijke druk zou kunnen hebben op
officieren die carrière in de krijgsmacht wilde maken en het beeld dat het lagere kader op
deze manier kreeg van de missie in Vietnam. McNamara was een hoge, maar zeker niet de
enige, autoriteit in de krijgsmacht. Waar Westmoreland zijn autoriteit aanwendde om in
theorie te waarschuwen voor burgerslachtoffers, maar hier zelf in de praktijk van af week
had de Amerikaanse krijgsmacht altijd nog een zelfreinigend vermogen in de vorm van de
militaire rechtbanken. We hebben gezien hoe beleid en praktijk soms ver van elkaar
afstonden in Vietnam en het kan daarom interessant zijn om te onderzoeken hoe de
militaire rechtbanken in deze ongeregelde oorlog de regels hanteerden. We zullen
onderzoeken welke aanleidingen er tot rechtszaken tegen Amerikaanse militairen hebben
geleid en wat de strafoplegging was.
45
Hoofdstuk III
Vervolging
Tussen januari 1965 en maart 1973 werden er 201 Amerikaanse militairen door militaire
rechtbanken veroordeeld voor ernstige misdaden tegen de Vietnamezen.98 Er vonden meer
rechtszaken plaats, maar die leidden niet tot veroordeling van de verdachte. Over de mate
waarin opgelegde straffen ook daadwerkelijk voltrokken werden zijn geen cijfers bekend.
Er is ook geen duidelijkheid hoe deze rechtszaken over de periode van Amerikaanse
aanwezigheid in Vietnam verdeeld waren. Wel is het duidelijk dat er in Vietnam meer
oorlogsmisdaden zijn begaan dan er aan het licht zijn gekomen. Barnett stelt dat meer
oorlogsmisdaden op de schaal van My Lai niet waarschijnlijk zijn, omdat de Noord-
Vietnamezen dit soort gebeurtenissen altijd aangrepen voor het maken van propaganda.
Als er meer van dergelijke slachtpartijen plaats hadden gehad was dit door de Vietcong of
de NVA zeer waarschijnlijk wel naar buiten gebracht.99 De Vietcong claimde echter
weldegelijk 6500 door Amerikaanse wreedheden omgekomen burgerslachtoffers. De brede
geweldscultuur, zoals die uit de getuigenissen van Vietnam veteranen blijkt, maakt deze
claims niet geheel ongegrond. Hoewel Vietnam de meest verslagen oorlog tot dat moment
was, kwam er pas vanaf 1969 brede aandacht voor de door grondeenheden begane
oorlogsmisdaden tegen de Vietnamese bevolking. Op dat moment waren er, als we uitgaan
van een evenwichtige verdeling van het aantal rechtszaken over de periode 1965-1973, al
tientallen rechtszaken tegen Amerikaanse militairen gevoerd. Ook de uitkomsten van het
CID-onderzoek bleven grotendeels geheim en leidden tot geen enkele veroordelingen
waarna ze al snel in de archieven verdwenen. Hoe ging de Amerikaanse krijgsmacht
tijdens de aanwezigheid in Vietnam om met door militair personeel begane
oorlogsmisdaden? We zullen achtereenvolgens zien hoe de Amerikaanse krijgsmacht in de
gedocumenteerde gevallen omging met aangiften tegen Amerikaanse militairen,
vervolging van de verdachten en strafoplegging. Hierdoor kan meer duidelijkheid ontstaan
over de mate waarin het opperbevel laakbaar gedrag tolereerde waardoor het eventueel
passief autoriserend kan hebben bijgedragen aan de legitimatie ervan.
98 G. Lewy, America in Vietnam, 324-25. 99 L. Barnett, Atrocity and American Military Justice in Southeast Asia: Trial By Army, 178.
46
Aangifte
Tijdens de eerste drie jaar van de oorlog opereerden veel eenheden op compagnie en
peloton sterkte. Deze waren soms dagen op patrouille zonder controle van hogere
officieren. Juist deze op lange termijn zelfstandig opererende eenheden waren gevoelig
voor het afwijken van de officiële richtlijnen. In dezelfde soort eenheden was het ook
moeilijk om naar buiten te treden met aanklachten tegen collega-militairen, omdat er
sprake was van nauwe betrokkenheid op elkaar. Dit ondervond luitenant Woods van
Tigerforce die een klacht tegen luitenant Hawkins in wilde dienen, omdat deze samen met
een aantal andere Tigerforce leden onschuldige burgers had gedood. Pas toen Woods in de
achterhoede terug was, vond hij de gelegenheid om een meerdere aan te spreken op
Hawkins gedrag. Zijn meerderen tot bataljonsniveau negeerden zijn aanklacht echter en
stelden dat dit soort zaken eenmaal plaatsvonden in oorlogstijd en dat het dom zou zijn de
eigen beste mensen te gaan vervolgen.100 Het duurde niet lang of Woods werd
overgeplaatst naar een andere eenheid. Eenzelfde lot onderging sergeant Bruner die
eveneens een aanklacht tegen luitenant Hawkins en andere Tigers wilde indienen.101 Ook
helikopterpiloot Thompson die tijdens de massamoord bij My Lai wilde ingrijpen en
vervolgens genoodzaakt was zijn boordschutters hun M-60’s uit zelfverdediging op eigen
personeel te laten richten, liep toen hij een klacht tegen Calley wilde indienen tegen een
muur van ontkenning aan. Officieren vertelden Thompson dat ze zelf een onderzoek
zouden starten en verboden hem met anderen over het voorval te praten.102 Het onderzoek
dat vervolgens in gang werd gezet was zeer oppervlakkig en de militaire autoriteiten
kwamen tot de conclusie dat de ROE niet waren geschonden.103 My Lai en Tigerforce
werden beide publiekelijk gemaakt door werk van burgerjournalisten. In het eerste geval
kon dit tot vervolging leiden, in het tweede geval had de publieke opinie zich tegen
vervolging van veteranen gekeerd en werd er geen gevolg meer gegeven aan de resultaten
van het CID-onderzoek.
Er was ook een ander manier waarop deze door officieren opgeworpen drempel kon
worden ontweken. Ziekenbroeder Sugerman was op 15 juni 1969 getuige van een door
kapitein Hartmann bevolen mad minute waarbij een heel dorp werd doorzeefd en meerdere
burgers gedood werden. Ook Sugerman’s klacht over de bevelvoerende kapitein werd in
100 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 128-138. 101 Ibidem, 193. 102 M.R. Belknap, The Vietnam War On Trial, 82-83. 103 J.S. Olson and R. Roberts, My Lai: a brief history with documents, 24.
47
eerste instantie genegeerd door zijn bataljonscommandant. Sugerman schreef vervolgens
zijn congresman aan die ervoor zorgde dat Hartmann werd betrokken in het CID-
onderzoek.104 Hartmann zou uiteindelijk worden vrijgesproken van de aanklacht. Ook de
grootschalige misdaden tegen Vietnamese burgers tijdens operatie Speedy Express
kwamen pas aan het licht nadat een bezorgde sergeant een drietal vertrouwelijke brieven
schreef aan generaal Westmoreland. Hiermee omzeilde deze sergeant de door veel
officieren opgeworpen drempel en sprak hij rechtstreeks de hoogste autoriteit binnen de
krijgsmacht aan.105 Het is interessant om te zien hoe Westmoreland, op dat moment Chief
of Staff van de Amerikaanse krijgsmacht, hierop reageerde omdat het exemplarisch is voor
de wijze waarop de Amerikaanse krijgsmacht in Vietnam met aangiftes tegen Amerikanen
omging. De bezorgde sergeant schreef Westmoreland en niet een politicus aan, omdat hij
loyaal was aan het leger en een nog slechter imago voor het leger wilde voorkomen.
Westmoreland wachtte na ontvangst van de brieven in mei 1970 echter meer dan een jaar
met reageren. Zijn reactie kwam uiteindelijk in de vorm van een verzoek aan het CID om
de anonieme brievenschrijver te lokaliseren. Op dezelfde dag verwierp Westmoreland na
raadpleging van een adviseur de aantijgingen, omdat het anonieme brieven betrof die hij
als onvoldoende bewijs voor de aanklachten beschouwde. Eind september 1971 kwam er
na een ontmoeting tussen hoge militairen en CID-agenten en een memo van Westmoreland
waarin hij verder onderzoek als funest voor de reputatie van de krijgsmacht noemt een
einde aan het kortstondige onderzoek naar Speedy Express.106 Westmoreland die van 1968
tot 1972 de hoogste autoriteit binnen de Amerikaanse krijgsmacht was, negeerde net als
bataljonscommandanten de aangifte aanvankelijk. Uiteindelijk werd wel een onderzoek
gestart, maar Westmoreland zaagde op dezelfde dag al de poten onder verder onderzoek uit
door de aanvankelijke aanleiding ervan te bagatelliseren. De aanklacht werd in de doofpot
gestopt zoals dat zich ook al zo vaak op lager niveau in Vietnam had voltrokken. Hoe hoog
men binnen de krijgsmacht ook ging om melding te maken van misstanden, de drempel
bleef aanwezig. Naar de politiek stappen leek meer zin te hebben, maar ook politici hadden
belang bij het minimaliseren van imagoschade van hun krijgsmacht. Toen Nixon
uiteindelijk genoodzaakt was om een onderzoek te starten, was het de burgermaatschappij
die niets meer wilde weten van veroordelingen van Vietnam veteranen en op die wijze een
drempel opwierp voor verder onderzoek en veroordelingen.
104 L. Barnett, Atrocity and American Military Justice in Southeast Asia: Trial By Army, 181-184. 105 N. Turse, ‘A My Lai a Month In Operation Speedy Express, new evidence of civilian slaughter and cover-up in Vietnam’, 14. 106 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 275.
48
Het is onmogelijk om nog te achterhalen hoeveel aangiftes achter de verschillende
opgeworpen drempels zijn blijven hangen. Het lijkt er echter op dat relatief weinig
manschappen bereid waren om aangifte van wreedheden te doen. In My Lai was het een
relatieve buitenstaander die naar de commandant stapte, terwijl er een hele Amerikaanse
compagnie bij de operatie betrokken was. Bij operatie Speedy Express was zelfs een
complete divisie en een aantal eenheden van de luchtmacht betrokken en ook hier was het
een enkele sergeant die actie ondernam. Daarbij speelde het feit dat voor veel
manschappen overleven belangrijker werd dan de ideologische motivaties die velen van
hen naar Vietnam had gebracht. Deze verandering kon tot gevolg hebben dat de
gebeurtenissen op het slagveld eerder werden beoordeeld op de betekenis voor het individu
en minder in de context van het grotere verhaal. Daarbij opereerden de Amerikanen vaak
in kleine eenheden die nauw op elkaar betrokken waren, omdat overleven alleen met
elkaars hulp kon. Ook gold in het veld vaak de regel: ‘What happens in the field stays in
the field’, waardoor er een gesloten cultuur ontstond. Er was dus zowel druk van boven als
beneden om het systeem, zoals dat vorm had gekregen in Vietnam, niet te bekritiseren.
Deze druk van beneden viel weg zo gauw de soldaten terug in Amerika waren. Daar
kwamen de veteranen echter in een nieuw sociaal isolement terecht van een maatschappij
die niet zat te wachten op gruwelverhalen van een verre oorlog. De veteranen verenigden
zich in speciale groepen voor Vietnam veteranen omdat de veteranen uit Korea en WOII
op hen neerkeken. Toen in 1969 de omvang van My Lai in de maatschappij bekend werd,
waardoor deze laatste drempel wegviel, ontstonden er platformen waarvan honderden
veteranen gebruik maakten om hun ervaringen in de oorlog rechtsreeks aan het publiek
bekend te maken. De tussenliggende hindernissen waren uitgeschakeld.
Hoever het systeem van Amerikaanse informatiemanagement reikte, blijkt uit de
moeilijkheden die Hersh ondervond in talloze pogingen zijn verhaal over My Lai
gepubliceerd te krijgen. Toen hij dat gaatje vond en het verhaal kon publiceren, moesten
ook andere media hun loyaliteit aan de grotere zaak opgeven en zich weer op hun kerntaak
richten: onpartijdige verslaggeving. Het was toen aan de politiek om de publieke opinie
tevreden te stellen. Eén van deze schadebeperkende maatregelen kwam in de vorm van het
door Nixon bevolen CID-onderzoek naar oorlogsmisdaden in Vietnam. Dit onderzoek
startte eind 1969 en zou vijf jaar in het geheim voortduren. Honderd agenten van het CID
ondervroegen honderden van oorlogsmisdaden verdachte soldaten en legden zo een archief
van 9000 pagina’s met getuigenissen aan. Na vijf jaar werd dit onderzoek gestaakt. Ook
het proces tegen luitenant Calley was noodzakelijk geworden om enige politieke
49
geloofwaardigheid te behouden. Tijdens het proces bleek de vervolging en veroordeling
van luitenant Calley voor de moord op 22 Vietnamezen niet populair bij de Amerikaanse
bevolking. Calley kreeg dagelijks duizenden brieven, vooral bestaande uit
steunbetuigingen. Van het aan Calley opgedragen nummer The Battle Hymn of Luitenant
Calley gingen meer dan één miljoen exemplaren over de toonbank.107 Tijdens een enquête
die gehouden werd na de veroordeling van Calley, meende 65 procent van de ondervraagde
Amerikanen dat Calley niet schuldig was aan de massamoord. Van deze groep
respondenten schaarde 28 procent zich onder de haviken, 28 procent schaarde zich onder
de duiven terwijl 29 procent zichzelf als gematigd zag. De haviken vonden dat soldaten
niet gestraft mochten worden, omdat ze de uitvoerende partij waren van een oorlog die
Amerika zelf gewild had. De duiven vonden dat de soldaten niet gestraft mochten worden,
omdat dit soort misdaden wel moesten voortkomen uit een verkeerde oorlog als die in
Vietnam.108 In beide percepties wordt de verantwoordelijkheid door burgers gelegd bij de
politiek en legerleiding. Zij begonnen de oorlog, dan wel goed of fout, en moesten daarom
ook de verantwoordelijkheid zelf nemen en niet afschuiven op de lage officieren en
frontsoldaten. De schuld werd door de bevolking bij de kopstukken in de krijgsmacht en de
politiek gelegd, zoals de Amerikanen dat eerder in de 20ste eeuw ook bij hun overwonnen
vijanden hadden gedaan. De strafoplegging zou echter significant verschillen.
Strafmaat
Het opperbevel was bijzonder mild voor de eigen commandanten. Majoor-generaal Samuel
Koster werd aan de hand van het onderzoek naar My Lai gedegradeerd tot brigadier-
generaal en brigadier-generaal George Young kreeg enkel een berisping in zijn dossier
voor zijn rol in de doofpotaffaire die tijdens het onderzoek naar My Lai aan het licht was
gekomen.109 Ook de verantwoordelijke bevelhebbers voor operatie Speedy Express zijn
nooit vervolgd en werden in 1973 zelf gevraagd om hun aanpak van deze operatie op
papier te stellen om zo te kunnen bijdragen aan soortgelijke toekomstige operaties.110
Luitenant Calley werd als enige van zijn eenheid veroordeeld tot levenlange celstraf met
dwangarbeid. Hij bracht slechts enkele maanden van de straf daadwerkelijk door in de
107 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam 340-341. 108 M.R. Belknap, The Vietnam War On Trial, 191-210. 109 J.S. Olson and R. Roberts, My Lai: a brief history with documents, 178. 110 N. Turse, ‘A My Lai a Month In Operation Speedy Express, new evidence of civilian slaughter and cover-up in Vietnam’, 21.
50
gevangenis waarna hij nog enkele jaren in huisarrest leefde voordat zijn straf werd
kwijtgescholden. Ook de verdachten van Tigerforce tegen wie gedurende het CID-
onderzoek overtuigend bewijs werd geleverd, gingen vrijuit. Toen de oorlog in Vietnam
afgelopen was, vond de legerleiding dat verdere vervolging geen zin meer had en
verdween het bewijs in de archieven.111 Van de vier verdachten van de Son Thang
slachting werden er slechts twee veroordeeld. Schwarz werd in eerste instantie tot oneervol
ontslag en levenslang veroordeeld, terwijl Green oneervol ontslag en vijf jaar celstraf kreeg
opgelegd. De andere twee leden van het killerteam kwamen vrij doordat ze werden
verdedigd door ervaren burgeradvocaten die betaald werden door actiegroepen in Amerika.
Schwarz en Green zouden zoals veel andere veroordeelden clementie krijgen van de
militaire rechtbank. De oneervolle ontslagen werden omgezet in normaal ontslag, Schwarz
hoefde slechts een jaar de gevangenis in, terwijl Green al na een half jaar vrij kwam.112
Hoewel er dus wel degelijk zware straffen werden uitgedeeld aan soldaten en mariniers die
bewezen oorlogsmisdaden hadden begaan, werden deze straffen structureel verzacht door
ingrijpen van politiek en actiegroepen. Hoewel de aanvankelijke straffen recht lijken te
doen aan de begane misdaden, was er binnen de Amerikaanse krijgsmacht en politiek
weinig wil om deze drastische straffen ook daadwerkelijk uit te voeren. Deze wil ontbrak
ook al gauw in de Amerikaanse burgermaatschappij.
Amerikanen uit de gehele breedte van de maatschappij keurden al snel na het begin
van het proces tegen Calley vervolging van soldaten en subalterne officieren af, omdat ze
de kopstukken van de krijgsmacht verantwoordelijk hielden. Deze steun die soldaten van
de zwijgende meerderheid kregen staat echter in schril contrast met de ervaring van veel
veteranen die terugkeerden in Amerika. Een veteraan die terugkeerde in zijn woonplaats
herinnert zich een wandeling door het centrum van zijn woonplaats als volgt: ‘Walking
down the streets of Berkeley, I felt like the man from Mars visiting the Earth. Everybody
was looking at me. All kinds of comments. People spit at me. I was more scared walking
down that street than I had been in Vietnam. There I had my weapon and I could protect
myself. But they had taken my weapon away. These people looked at me like they wanted
to kill me more than the Viet Cong did’.113 Veel veteranen werden bij terugkomst in de VS
verwelkomd door anti-oorlogactivisten die hen voor babymoordenaars uitmaakten en ze
111 B. Greiner, War without fronts: the USA in Vietnam, 165-166. 112 D. Solis, Son Thang: An American War Crime, 267-277. 113 M. Baker, Nam: The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 248.
51
bekogelden met rot fruit en uitwerpselen.114 Een andere veteraan werd, terwijl hij iets zat
te drinken in een bar, aangesproken door een moeder met een gezin die hem vroeg hoe he
voelde om onschuldige mensen te doden.
t
115 Hoewel Longley benadrukt dat lang niet elke
veteraan dit soort afwijzing ten deel viel, stelt hij ook dat een groot deel van de veteranen
in een sociaal isolement terecht terechtkwam. Juist doordat mensen luchtig deden over het
feit dat ze dienden in Vietnam, gingen ze voorbij aan de ingrijpende ervaringen die veel
soldaten daar opdeden. ‘We went to Vietnam as frightened young men. We came back,
alone again as immigrants to a new World. For the culture we had known dissolved while
we were in Vietnam, and the culture of combat we lived in so intensely for a year made us
aliens when we returned’.116 De veteranen herkenden zich niet meer in de maatschappij
waarvoor ze gevochten hadden en de Amerikaanse maatschappij ging krampachtig om met
zijn veteranen die de oorlog niet hadden gewonnen en met de reputatie van
babymoordenaars thuiskwamen.
De ironie voor veel van deze veteranen was dat ze, door hun vijand te
dehumaniseren zelf aan menselijkheid hadden ingeboet. De maatschappij werd via de
media en de protestbeweging op de hoogte gesteld van dit afwijkende gedrag van de eigen
troepen, waardoor deze bij terugkomst in de maatschappij op hun beurt het mikpunt
werden van ontmenselijking. Tegelijkertijd is het interessant om te zien hoe een groot deel
van de burgermaatschappij zich eenzelfde soort superioriteitsgevoel aanmat, waarmee het
oorlogsmisdadigers aan Amerikaanse zijde vrijwaarde van vervolging. Dit beeld wordt
ondersteund door onderzoek dat Kelman en Lawrence in reactie op de berechting van
Calley deden. Belknap stelt zelfs dat deze houding xenofoob en racistisch was doordat
Amerikanen de standaard waarmee ze eerder de Duitsers en Japanners berecht hadden niet
op zichzelf van toepassing achten. De toepassing van ontmenselijking op de eigen troepen
tijdens de training en inzet in Vietnam, leidde tot gruweldaden waar de Amerikaanse
maatschappij zich niet mee kon vereenzelvigen. De reactie van een groot deel van deze
maatschappij bestond uit het bagatelliseren van de betekenis die deze gebeurtenissen
hadden voor Amerika en waar het land ideologisch voor stond terwijl een ander deel zich
distantieerde van de ‘onmensen’ die hun krijgsmacht had voortgebracht.
114 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 162-163. 115 M. Baker, Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, 251. 116 K. Longley, Grunts : the American combat soldier in Vietnam, 162.
52
Conclusie
Ontmenselijking deed zich tijdens de oorlog in Vietnam in twee verschillende gedaantes
voor aan zowel de basis als de top van de bevelsketen. Tijdens de training van de troepen
kwam, meer dan tijdens eerdere conflicten, de nadruk op het doden van de vijand te liggen.
Het mentaal mobiliseren van de troepen middels ontmenselijking van de vijand werd nodig
geacht om het doden van de vijand langdurig vol te houden. Hoewel de training van de
subalterne officieren er mede op gericht was de opgeroepen sentimenten in toom te
houden, werd het officierskorps in Vietnam door het opperbevel juist gemotiveerd zoveel
mogelijk te doden, omdat dit als sleutel tot de overwinning werd gezien. Deze strategie
kwam voort uit een in het nucleaire tijdperk ontstane cultuur waarin technologische
vooruitgang het virtuele slagveld domineerde. Deze technologische ontwikkeling legde de
basis voor een nieuwe manier van managen waarin een efficiënte inzet van de middelen
centraal stond. McNamara was de belichaming van deze manier van denken die hij,
doordat hij de budgetten voor de krijgsmacht beheerde, aan zijn ondergeschikten kon
opleggen. Door dit streven naar een zo efficiënt mogelijk functionerende krijgsmacht werd
het personeel meer dan voorheen, als een inwisselbaar middel benaderd. Dit gold in nog
veel grotere mate voor de Vietnamezen wiens vernietiging tot een hoofddoel van de te
volgen strategie werd gemaakt. Op deze nieuwe wijze van ontmenselijking zat een rem in
de vorm van de ROE die de geweldtoepassing aan strakke voorwaarden bond. Deze
konden echter worden omzeild door het instellen van free-fire zones waar aangepaste ROE
golden, en het niet strikt handhaven van de ROE door superieuren. De grondeenheden die
naar Vietnam werden gestuurd kwamen daar in een situatie terecht die het tijdens hun
training bijgebrachte beeld van de Vietnamees bevestigde. Frustratie met de moeizame
wijze waarop getracht werd de vijand tot het gevecht te dwingen en het idee dat elke
Vietnamees een VC zou kunnen zijn, transformeerde de bevolking van Vietnam tot een
vijfde colonne die als gevolg vogelvrij werd verklaard. Aandringen vanuit de hogere
regionen om meer vijandelijke slachtoffers te maken, viel daarom soms in vruchtbare
aarde, wat in die gevallen tot buitenproportioneel geweld tegen de Vietnamese bevolking
kon leiden. Zo konden er in Vietnam, ondanks het feit dat de veiligheid van de
burgerbevolking een centrale plaats in de strategie had, veel misstanden plaatshebben die
hun oorsprong hadden in ontmenselijking. Zowel de training als het beleid dat tot de
bodycount strategie had geleid, waren door de politiek en krijgsmacht gesanctioneerde
53
ontwikkelingen die in het soort oorlog dat in Vietnam werd gevochten niet bijdroegen aan
de door Amerika gewenste uitkomt.
Deze door ontmenselijking beïnvloede misstanden die zich aan het front voordeden
kwamen op twee plaatsen in het bijzonder in aanvaring met de officiële strategie waarin de
veiligheid van de Vietnamese burgerbevolking wel een centrale plaats had. In de eerste
plaats kwamen de discrepanties tussen beide benaderingen aan het licht op de momenten
dat de sanctionering van het opperbevel samenkwam met het onmenselijke beeld van de
vijand dat het kader tijdens de training was bijgebracht. In sommige gevallen, zoals
bijvoorbeeld Tigerforce, had dit het massaal doden van Vietnamezen tot gevolg,
handelingen die in rechtstreekse tegenspraak waren met het oorlogsrecht. De krijgsmacht
toonde zich in de omgang met deze discrepantie bijzonder flexibel en in veel gevallen werd
het soldaten die aangifte van wreedheden wilden doen bijzonder moeilijk gemaakt om hun
aanklacht door te zetten. Als het lukte om een aanklacht door te zetten, werden verdachten
soms veroordeeld maar was het vervolgens nog lang niet zeker of een straf daadwerkelijk
werd uitgevoerd. Door de clandestiene omgang met het oorlogsrecht aan de frontlinies en
in de gevallen van aangifte tegen verdachten probeerde de krijgsmacht een cultuur te
verhullen die de burgermaatschappij niet zou kunnen accepteren. Toen dit niet langer
mogelijk was kwam het tweede conflictgebied in beeld, dat tussen krijgsmacht en
burgermaatschappij. Toen de menselijke maat van de wreedheden door My Lai benadrukt
werd, reageerde de burgermaatschappij bijzonder emotioneel. Velen ontkenden het
gebeurde en anderen stelden dat dit soort zaken hoorden bij het voeren van een oorlog.
Vervolging van de rechtstreeks betrokkenen was niet nodig omdat de verantwoordelijkheid
bij het opperbevel lag. Deze reactie van de burgermaatschappij lijkt sterk op de
ontkennende reactie van de krijgsmacht zelf op de momenten dat er aangifte werd gedaan
van wreedheden. Door het vergroten van de afstand tussen actoren en het communiceren in
een verhullend taalsysteem kon verantwoordelijkheid voor groot menselijk lijden worden
ontkend, terwijl in de gevallen waarin ontkenning niet meer mogelijk was laconiek werd
gereageerd of de verantwoordelijkheid buiten zichzelf werd gelegd.
De reactie om afstand te scheppen tussen het eigen bestaan en degenen die geweld
gebruiken, heeft er in Vietnam aan bijgedragen dat er een klimaat ontstond waarin door
sommige eenheden structureel wreedheden werden begaan, zonder dat iemand zich er
verantwoordelijk voor voelde of de gevolgen die het begaan van deze wreedheden had
voor de eigen menselijkheid leek te beseffen. In deze eenheden ontbrak de rem in de vorm
van gezaghebbende officieren of een krijgsmachtbreed actief vervolgingsbeleid van
54
soldaten die oorlogsmisdaden begingen. De nadruk lag veeleer op het voorkomen dat
problemen naar buiten kwamen dan op het voorkomen dat excessen plaatsvonden. Het
beeld van een meedogenloze vijand die een verderfelijke ideologie voorstond en daarbij
menselijke eigenschappen ontbeerde, lag aan de wortel van dit gewelddadige klimaat.
Deels kwam dit gechargeerde beeld voort uit een gebrek aan kennis van de vijand, deels uit
de opvatting dat de vijand ontmenselijkt dient te worden om de eigen troepen
psychologisch te mobiliseren. De autoriserende werking die dit soort vijandbeelden op het
eigen kader heeft, paste niet bij de ongeregelde oorlog die in Vietnam werd gevochten en
heeft bijgedragen aan de negatieve beeldvorming van burgers over de krijgsmacht, de
afname van steun aan de eigen troepen en het uiteindelijke staken van de vijandelijkheden
in Vietnam.
55
Afkortingen ARVN Army of the Republic of Vietnam CAP Combined Action Platoon CID Criminal Investigation Department MACV Military Assistance Command Vietnam NVA North Vietnamese Army ROE Rules of Engagement
56
Literatuurlijst
__________________________________________________________ Allison, W.T., Military justice in Vietnam : the rule of law in an American war, (Kansas 2007). Baker, M., Nam : The Vietnam War in the Words of the Men and Women Who Fought There, (New York 1983). Bandura, A, Underwood, B. and Fromson, M.E., ‘Disinhibition of Aggression through diffusion of Responsibility and Dehumanization of Victims’, Journal of research in personality, 9 (1975) 253-269. Barnett, L., Atrocity and American Military Justice in Southeast Asia: Trial By Army, (London 2010). Belknap, M. R., The Vietnam War On Trial, (University Press of Kansas 2006). Birtle, A.J., ‘PROVN, Westmoreland, and the Historians: A Reappraisal’, The Journal of Military History 72 (2008) 1213-1247. Bourke, J., An intimate history of killing: face-to-face killing in twentieth-century warfare, (London 1999). Boyle, R., The flower of the dragon : the breakdown of the U.S. Army in Vietnam, (San Francisco 1972). Brenner, S., Vietnam war crimes, (Detroit 2006). Carland, J.M., ‘Winning the Vietnam War: Westmoreland’s Approach in Two Documents’, The Journal of Military History 68:2 (2004) 553-574. Castano, E., ‘Not Quite Human: Infrahumanization in Response to Collective Responsibility for Intergroup Killing’, Journal of Personality and Social Psychology, 2006 90:5 804-818. Chwastiak, M., ‘Rationality, Performance Measures and Representation of Reality: Planning, Programming and Budgeting, and the Vietnam war’, Critical Perspectives on Accounting 17 (2006) 29-55. Chwasiak, M., ‘Taming the Untamable: Planning, Programming and Budgeting and the Normalization of War’, Accounting, Organizations and Society 26 (2001) 501-519. Chwastiak, M. and Leman, G., ‘Accounting for War’, Accounting Forum 32 (2008) 313-326. Commission for Investigation on the American Imperialists' War Crimes in Vietnam, American crimes in Vietnam, (Hanoi 1966). Dower, J., War Without Mercy, (New York 1986). Eisenhart, R.W., ‘You Can Hack it Little Girl: A discussion of the Covert Psychological Agenda of Modern Combat Training’, Journal of Social Issues 31 (1975) 16-17. Emerson, J. T., ‘How Rules of Engagement Lost The Vietnam War’, Human Events 45 (1985) 8. Falk, R. The wasted nations : report of the International commission of enquiry into United States crimes in Indochina, June 20-25, 1971 (New York 1972). Fitzgerald, J.J., ‘The Winter Soldier Hearings’, Radical History Review 97 (2007) 118-122. Forsberg, S.J., ‘The Corps since Vietnam: Change for the Better?’, Proceedings (2001) 65-67. Franks, L., Waiting Out a War: The Exile of Private John Piccianno, (New York 1974). Greiner, B., War without fronts : the USA in Vietnam, (Londen 2009). Hawkins, J.M., ‘The Costs of Artillery: Eliminating Harassment and Interdiction Fire During the Vietnam War’, Journal of Military History 70:1 (2006) 91-122. Heinl, R.D., ‘The Collapse of the Armed Forces’, Armed Forces Journal 7 (1971). Heberer, P., Atrocities on trial : historical perspectives on the politics of prosecuting war crimes, (University of Nebraska Press 2008). Herbert, A., Soldier, (New York 1973). Holmes, R., Acts of war: the behavior of men in battle, (London 1985). Lawrence, P.K., Modernity and war : the creed of absolute violence, (New York 1999). Lynn, J.A., Battle: a history of combat and culture, (Oxford 2008). Kalyvas, S.T., and Kocher, M.A., ‘The Dynamics of Violence in Vietnam: an Analysis of the Hamlet Evaluation System’, Journal of Peace Research, 46:3 (2009) 335-355. Keen, S., Faces of the enemy : reflections of the hostile imagination, (San Francisco 1986). Kelman, H.C., ‘Violence Without Moral Restraint: Reflections on the Dehumanization of Victims and Victimizers’, Journal of Social Issues 29:4 (1973) 25-61. Kinnard, D., The War Managers, (Annapolis 2007). Knightly, P., The First Casualty: From the Crimea to Vietnam: The War Correspondent as Hero,
57
Propagandist, and Myth Maker, (New York 1975). Lester, R., The war in Vietnam [microfilm] : the papers of William C. Westmoreland, (Bethesda 1993). Lewy, G., America in Vietnam, (New York 1978). Lifton, R.J., Home From the War: Vietnam Veterans, Neither Victims nor Executioners. (New York 1973). Longley. K., Grunts : the American combat soldier in Vietnam, (New York 2008). MACV’s directive 525-13, Combat Operations: Rules of Engagement for the Use of Artillery, Tanks, Mortars, Naval Gunfire, and Air and Armed Helicopter, MACV Library, RG 427, Records of US Forces in SEA, NARA, 12 October 1968. McQueney, J.R., ‘MACV's Dilemma: The United States and the Conduct of the War on the Ground in Viet Nam’, (University of Maryland 2002). Martins, M.S., ‘Rules of Engagement for Land Forces: a Matter of Training not Lawyering’ Military Law Review 143 (1994) 3-160. Milam, R., Not a Gentleman's War : An Inside View of Junior Officers in the Vietnam War, (North Carolina 2010). Nelson, D., The war behind me : Vietnam veterans confront the truth about U.S. war crimes : [inside the Army's secret archive of investigations], (New York 2008). Nickerson, H., ‘Leadership Lessons and Remembrances From Vietnam’, History and Museums Division Headquarters, US Marine Corps, (Washington 1988). O’Brien, W., ‘The Law of War, Command Responsibility and Vietnam’, The Georgetown Law Journal 60:605 (1972) 605-664. Olson, J.S. and Roberts, R., My Lai : a brief history with documents, (Boston 1998). Osiel, M.J., Obeying orders : atrocity, military discipline & the law of war, (New Brunswick 1999). Roediger, D., ‘Gook: the short history of an Americanism’, http://findarticles.com/p/articles/mi_m1132/is_n10_v43/ai_12056599. Russel, B., Oorlogsmisdaden in Vietnam, (Amsterdam 1967). Sallah, M. and Weiss, M., Tiger Force A True Story of Men and War, (New York 2006). Sanford, N., Sanctions for Evil, (San Francisco 1971). Solis, D., Son Thang : an American war crime, (Annapolis 1997). Turse, N., ‘A My Lai a Month In Operation Speedy Express, new evidence of civilian slaughter and cover-up in Vietnam’, NATION 287 (18): 13 DEC 1 2008. U.S. Rules of Engagement in Vietnam War 1969-1972. Vietnam Veterans Against the War, The Winter Soldier Investigation, (Boston 1973). Weingartner, J., ´War Against Subhumans: Comparisons Between the German War Against the Soviet Union and the American War Against Japan, 1941´, The Historian 58:3 (1996) 557-574.