Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for...

72
onderdeel van Panteia EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid Ondernemerschap in het hoger onderwijs Een tussentijdse evaluatie van zes Centres of Entrepreneurship

Transcript of Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for...

Page 1: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

onderdeel van PanteiaEIM

Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

Ondernemerschap in het hoger

onderwijs

Een tussentijdse evaluatie van zes Centres of

Entrepreneurship

Page 2: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie
Page 3: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Ondernemerschap in het hoger

onderwijs

Een tussent i jdse evaluat ie van zes Centres of Entrepreneurship

Petra Gibcus Jan de Kok Maarten Overweel

Zoetermeer, augustus 2011

Page 4: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Dit onderzoek is gefinancierd door Agentschap NL.

De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten

als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron

duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldigen en/of openbaarmaking in welke vorm ook,

alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke

toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere

onvolkomenheden.

The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting numbers or text in

papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of

this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a

retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept

responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Page 5: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

3

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1 Inleiding 9

1.1 Aanleiding 9 1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen 9 1.3 Aanpak 11 1.4 Leeswijzer 12

2 Beginsituatie en doelen 13

2.1 Startsituatie 13 2.2 Doelen en ambities 13 2.3 Gewenste effecten 15

3 Inhoud en activiteiten 17

3.1 Vakken en activiteiten 17 3.2 Werkvormen 22

4 Cijfers en organisatie 25

4.1 Cijfers 25 4.2 De werkwijze 30 4.3 Betrokkenheid van docenten 31 4.4 Betrokkenheid van het bedrijfsleven 31 4.5 Betrokkenheid van het College van Bestuur 33 4.6 Kennisdeling 34

5 Realisatie en effecten 35

5.1 Projectverloop 35 5.2 Effecten 36 5.3 Leerervaringen 42

6 Verankering 45

6.1 Vakken en activiteiten 45 6.2 Positionering 47 6.3 Toekomstplannen 49

7 Conclusies 51

Bijlagen

I Overzicht Centres of Entrepreneurship 55 II Interviews 57 III Enquête onder studenten 61 IV Telefonische enquête onder stakeholders 65

Page 6: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

4

Page 7: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

5

Samenvatting

Doelstell ing subsidieregel ing Ondernemerschap en Onderwijs

De regeling Ondernemerschap en Onderwijs (O&O) is in 2007 in het leven geroe-

pen. De doelstelling van de regeling is tweeledig:

Meer onderwijsinstellingen integreren ondernemerschap in het onderwijs.

Meer leerlingen en studenten laten ondernemend gedrag zien, zijn positief

over ondernemerschap en starten binnen vijf jaar een eigen bedrijf.

Binnen de O&O-regeling zijn 28 projecten gestart, waarvan negen in het primair

onderwijs, acht in het voortgezet onderwijs, vijf in het middelbaar beroepson-

derwijs en zes in het hoger onderwijs (Centres of Entrepreneurship).

Doelstell ing tussentijdse evaluatie

In het laatste kwartaal van 2009 heeft EIM een tussentijdse evaluatie van deze

projecten uitgevoerd.1 Sindsdien is er ruim een jaar verstreken. Agentschap NL

heeft EIM gevraagd om een nieuwe tussentijdse evaluatie uit te voeren voor de

Centres of Entrepreneurship. Deze tussentijdse evaluatie kent drie doelen:

1 Het geven van een ‘nieuwe’ stand van zaken over de Centres.

2 Het voorhouden van een spiegel aan de Centres.

3 Het formuleren van best practices bij de Centres.

Beginsituatie en doelen

Binnen de O&O-regeling ontvangen zes Centres of Entrepreneurship subsidie,

waarbij in totaal 16 onderwijsinstellingen betrokken zijn. Bij drie Centres of En-

trepreneurship is er sprake van een samenwerkingsverband tussen meerdere in-

stellingen. Het betreft Holland Programme on Entrepreneurship (HOPE), Amster-

dam Center for Entrepreneurship (ACE) en Gelderland Onderneemt (go!). De drie

andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E)

en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie (COCI) verte-

genwoordigen één onderwijsinstelling. Binnen de Dutch Agro-Food Network of

Entrepreneurship (Dafne) trekt de Wageningen Universiteit de kar. De totale pro-

jectomvang is 26,5 miljoen euro. Hiervan komt 12 miljoen euro voor rekening

van de O&O-regeling.

In de doelstellingen van de Centres of Entrepreneurship vinden we veel aandacht

terug voor het stimuleren van ondernemerschap. Meestal wordt ook wel gerept

over het ontwikkelen van ondernemendheid bij studenten, maar dit is bijna altijd

in combinatie met ondernemerschap. COCI vormen hierop een uitzondering. Ver-

der hanteren alle Centres een trechtermodel. Het idee daarachter is dat studen-

ten in een vroege fase van hun studie bewust worden gemaakt van onderne-

merschap, waarna een deel daarvan voor het ondernemerschapsonderwijs zal

kiezen. Daarna worden vaak nog activiteiten aangeboden om studenten te on-

dersteunen bij het starten en deels bij het doen groeien van bedrijven.

Voor alle Centres geldt dat de doelstellingen zijn vertaald in concrete targets

voor wat betreft het ontwikkelen van onderwijs, extracurriculaire activiteiten, te

1 P. Gibcus en J.P.J. de Jong (2010), Tussentijdse evaluatie 28 projecten ‘Ondernemerschap en Onderwijs’, in opdracht van SenterNovem, Den Haag.

Page 8: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

6

bereiken aantal studenten, etc. De grotere Centres willen bijvoorbeeld duizenden

studenten bereiken en de kleinere honderden. De geformuleerde targets zijn nog

steeds relevant. Soms zijn ze niet meer haalbaar, maar dan blijft het Centre ze

wel nastreven. Veel Centres hebben daarbij nieuwe vakken en/of activiteiten

ontwikkeld, die niet in het oorspronkelijke projectplan waren opgenomen.

Inhoud en activiteiten

Bij elkaar genomen ontplooien de Centres of Entrepreneurship ruim 340 vakken

en/of activiteiten. Kijkend naar de inhoud van de vakken voor studenten vallen

een aantal zaken op. Ten eerste leert een analyse van de diverse vakken dat het

accent in het onderwijs ligt op ondernemerschap, meestal geoperationaliseerd

als het starten van een bedrijf of het werken als zelfstandige. Ten tweede geldt

dat het aangeboden onderwijs zich nog steeds vooral richt op het laatste jaar

van de bachelorfase of op de masterfase. De meeste Centres hebben nog steeds

moeite om door te dringen tot het verplichte curriculum van opleidingen. Er is

hier sprake van een insider-outsiderprobleem: insiders (departemen-

ten/vakgroepen die vakken verzorgen, die in het verplichte curriculum zijn opge-

nomen) hebben een sterk financieel motief om outsiders (departemen-

ten/vakgroepen die geen vakken verzorgen) te weren en ze doen dat dan ook.

We verwachten daarom dat het ook in de toekomst lastig zal blijven om bewust-

wording van eerstejaarsstudenten via het verplichte curriculum te organiseren.

Op hogescholen is dit probleem overigens minder sterk dan op universiteiten.

De bewustwording van studenten gebeurt vaak via extracurriculaire activiteiten

(inspirational lectures, congressen, summer schools). Dit is deels noodzakelijk,

omdat het nog onvoldoende lukt om eerstejaarsvakken op het gebied van onder-

nemerschap aan alle studenten te kunnen aanbieden. Verschillende Centres stel-

len dat klassikale activiteiten niet de beste manier zijn om het bewustzijn en en-

thousiasme van studenten te stimuleren. Een probleem met deze extracurriculai-

re activiteiten is echter, dat het lastiger is om ze structureel te verankeren.

Er wordt bij de Centres een breed palet aan onderwijsmethoden toegepast. Ener-

zijds zijn er de traditionele, theoriegedreven vormen van onderwijs (hoorcolle-

ges, theoretische insteek), anderzijds is er ervaringsgericht onderwijs waarbij

studenten in groepsverband werken aan businessplannen of zelfs aan de start

van een bedrijf. Bij de meeste Centres vinden we in het onderwijs een mix van

beide werkvormen. Studenten blijken het aangeboden onderwijs doorgaans meer

als ondernemend dan als traditioneel en theoretisch te ervaren.

Cijfers en organisatie

Ten opzichte van 2009 zijn er meer studenten bereikt met het onderne-

merschapsonderwijs. De studenten lijken zich goed bewust van onderne-

merschap. Ook heeft het aangeboden onderwijs het beoogde effect: studenten

aanzetten tot meer ondernemerschap. 20% van de ondervraagde studenten

heeft reeds een eigen bedrijf en nog eens 19% is bezig met het opzetten van een

eigen bedrijf. Ondernemende onderwijsvormen hebben meer effect, dat wil zeg-

gen een grote groep studenten die dit type onderwijs heeft gevolgd, is bezig met

ondernemerschap. Studenten lijken bovendien het verschil tussen onderne-

merschap en ondernemendheid te herkennen. Bij ondernemen denken ze vooral

aan alert zijn op kansen en zelf initiatieven nemen. Het hebben van een eigen

bedrijf noemen ze veel minder vaak.

Page 9: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

7

Een project kan alleen maar succes hebben, als het goed wordt gemanaged. De

Centres zijn geen uitzondering op deze regel. De kerntaak van de Centres is om

het ondernemerschapsonderwijs naar een hoger niveau te tillen. Hiervoor is een

strakke regie nodig. Zeker bij Centres waarbij meerdere onderwijsinstellingen

betrokken zijn, stuit dit op weerstand vanuit de betrokken onderwijsinstellingen.

Bij alle Centres of Entrepreneurship is een ‘harde kern’ van vijf tot twintig docen-

ten en medewerkers betrokken. Dit zijn vaak de trekkers van nieuwe onderwijs-

activiteiten en medewerkers van de staforganisatie die in de meeste gevallen

fulltime bij het Centre zijn betrokken. Daarnaast is er een kring van meestal

tientallen docenten die een beperkte bijdrage leveren. De Centres hebben, zeker

in de beginfase, veel tegenwerking van docenten die niet achter het onderne-

merschapsonderwijs staan.

Bij alle Centres is het bedrijfsleven op de een of andere manier betrokken. Dit

kan zijn door het geven van gastcolleges, coaching, stagebegeleiding, jurylid-

maatschappen of extracurriculaire activiteiten (bijvoorbeeld de Entrepreneurship

Week of Summer Schools). De Centres hebben geen problemen om voldoende

ondernemers te vinden die hun medewerking willen verlenen. Daarnaast zijn de

meeste Centres erin geslaagd om een beperkt aantal grote sponsors aan te trek-

ken: bedrijven die voor een bepaalde tijd bereid zijn om het Centre financieel te

ondersteunen.

De betrokkenheid van de Colleges van Bestuur lijkt sinds de vorige tussentijdse

evaluatie niet te zijn veranderd. De Colleges van Bestuur staan nog steeds posi-

tief ten opzichte van ondernemerschapsonderwijs. Draagvlak op bestuursniveau

is echter geen voldoende voorwaarde voor het doorvoeren van vernieuwingen.

Realisatie en effecten

De belangrijkste doelstellingen van de Centres of Entrepreneurship lijken te wor-

den gehaald. Als belangrijkste doelstelling geldt hierbij de verankering van het

merendeel van de activiteiten en vakken die gedurende het project zijn ontwik-

keld en opgestart. Op een lager niveau worden niet alle ambities waargemaakt.

Het is doorgaans geen probleem om het afgesproken aantal vakken en minors te

ontwikkelen. Universitaire Centres hebben echter nog steeds problemen om deze

vakken door voldoende studenten te laten volgen. Verder lukt het niet altijd om

vakken en minors open te stellen voor studenten van alle opleidingen binnen een

instituut. Soms zijn er juist meer activiteiten uitgevoerd dan gepland. Wat vooral

opvalt, is hoe goed de Centres erin slagen om een netwerk op te bouwen en te

onderhouden.

Het belangrijkste effect van de huidige regeling lijkt te zijn, dat het een forse

impuls heeft gegeven aan het ondernemerschapsonderwijs op de deelnemende

hogescholen en universiteiten. Het uiteindelijke doel van de O&O-regeling is dat

studenten ondernemender worden en vaker een eigen bedrijf beginnen. Het is nu

nog niet vast te stellen of dit ook is gebeurd. Hiervoor zouden studenten ook

(lange tijd) na hun afstuderen moeten worden gevolgd.

Het algemene oordeel van studenten over het ondernemerschapsonderwijs bij de

Centres of Entrepreneurship is een 7,4. Hiermee neigen studenten naar een goe-

de beoordeling van het gegeven onderwijs. Studenten zijn het meest te spreken

over de kennis en vaardigheden van de docenten en ze zijn het minst positief

over de kwaliteit van het lesmateriaal. Traditionele, theoretische vakken krijgen

een minder hoge tevredenheidscore dan ondernemende vakken. Studenten erva-

Page 10: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

8

ren veel effect van het ondernemerschapsonderwijs. Bijna drie op de vier stu-

denten zeggen zich door het onderwijs bewuster te zijn van wat ondernemen is.

De O&O-regeling doet wat zij bij studenten beoogt. De verschillen tussen traditi-

oneel en ondernemend onderwijs laten zien dat ondernemend onderwijs de beste

effecten geeft.

Knelpunten die de Centres of Entrepreneurship ervaren, zijn:

– Doordringen tot het verplichte curriculum is moeilijk.

– Specifiek voor universiteiten is er een gebrek aan middelen voor onderzoek.

– Samenwerking met projectpartners is lastig door institutionele barrières.

– Niet alle docenten voelen zich betrokken bij het ondernemerschapsonderwijs.

– Ontwikkelen van ondernemerschapsonderwijs voor primair en secundair on-

derwijs is een kwestie van lange adem.

Verankering

Door de subsidie van de O&O-regeling krijgt het onderwijs zeker een zet in de

goede richting, waardoor het nieuwe aanbod in elk geval deels zal beklijven. Van

volledige verankering is echter geen sprake. Veel nieuwe vakken en activiteiten

zijn met behulp van de O&O-regeling aangeboden, maar dit gaat niet altijd van

een leien dakje. Zo zijn er bureaucratische problemen bij het afstemmen van ac-

tiviteiten en vakken tussen faculteiten. De belangrijkste oorzaak voor dit pro-

bleem is: om een vak in het verplichte curriculum te kunnen opnemen, moet

meestal een ander vak worden geschrapt. Dit betekent niet alleen dat dit andere

vak dan niet meer wordt gegeven, maar het heeft ook financiële consequenties

voor de afdeling die dit vak verzorgt. Door de problemen bij veel instellingen om

ondernemerschapsonderwijs onderdeel te maken van het reguliere curriculum,

blijft het draagvlak hiervoor onder de docenten/hoogleraren beperkt. We ver-

moeden dat ondernemerschapsonderwijs pas verankerd raakt binnen een hoge-

school of universiteit, als het door een grote groep docenten en/of hoogleraren

wordt gedragen. Zolang dat niet het geval is, zullen de activiteiten en prestaties

van een Centre sterk afhankelijk zijn van de aansturing door enkele bevlogen

projectleiders. Wel is het zo dat bijna alle Centres op de een of andere manier in

de toekomst doorgaan met het ondernemerschapsonderwijs.

Conclusies en aandachtspunten voor de toekomst

Al met al is de conclusie kort en krachtig: de O&O-regeling in het onderwijs

werkt. Bij de betrokken onderwijsinstelling heeft het ondernemerschapsonderwijs

een duidelijke impuls gekregen en is hiervoor nu veel meer aandacht dan bij

aanvang. De huidige O&O-regeling is bijna afgelopen. Op basis van de opgedane

ervaringen zijn er twee belangrijke aandachtspunten voor eventuele toekomstige

regelingen:

1 Ken in toekomstige subsidies veel gewicht toe aan blijvende verankering van

nieuwe vakken en activiteiten.

2 Stuur niet alleen op ondernemerschap in het hoger onderwijs, maar benadruk

vooral ook het belang van het stimuleren van een ondernemende houding bij

studenten.

Page 11: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

1 Inleiding

1.1 Aanleiding

In 2007 ging de regeling Ondernemerschap en Onderwijs (O&O) van start. De

doelstelling van de regeling is tweeledig:

1 Een toenemend aantal onderwijsinstellingen in Nederland heeft onderne-

merschap in het onderwijs geïntegreerd in beleid, organisatie en programma.

2 Meer leerlingen en studenten gedragen zich ondernemender, zijn positief

over ondernemerschap en starten binnen vijf jaar na afronding van hun op-

leiding een eigen bedrijf.

Binnen de O&O-regeling zijn 28 projecten gestart, waarvan negen in het primair

onderwijs, acht in het voortgezet onderwijs, vijf in het middelbaar beroepson-

derwijs en zes in het hoger onderwijs (Centres of Entrepreneurship). In het laat-

ste kwartaal van 2009 heeft EIM een tussentijdse evaluatie van deze projecten

uitgevoerd.1 Met betrekking tot de Centres of Entrepreneurship kwam daar onder

meer uit naar voren dat het ondernemerschapsonderwijs van de grond komt en

ook (deels) zal beklijven. Vraagtekens werden gezet bij de verankering, omdat

het in de praktijk moeilijk blijkt voor de hogescholen en universiteiten om door

te dringen tot het verplichte curriculum.

De resultaten uit de tussentijdse evaluatie zijn teruggekoppeld naar de Centres

of Entrepreneurship. Sindsdien is er ruim een jaar verstreken en Agentschap NL

heeft EIM gevraagd de ‘nieuwe’ stand van zaken in kaart te brengen om daarmee

inzichtelijk te maken welke veranderingen zich sinds de vorige tussentijdse eva-

luatie hebben voorgedaan. Hiermee wil Agentschap NL de Centres of Entrepre-

neurship een spiegel voorhouden. Daar waar nodig kan Agentschap NL met de

resultaten van de tweede tussentijdse evaluatie de Centres of Entrepreneurship

nog bijsturen, voordat de O&O-regeling voor de Centres of Entrepreneurship eind

2011/begin 2012 wordt beëindigd.

1.2 Doelstelling en onderzoeksvragen

Doelstell ing

De tussentijdse evaluatie van de Centres of Entrepreneurship kent drie doelen:

1. Het geven van een ‘nieuwe’ stand van zaken over de Centres.

2. Het voorhouden van een spiegel aan de Centres.

3. Het formuleren van best practices bij de Centres.

Het eerste doel is het geven van een ‘nieuwe’ stand van zaken. Door het maken

van een vergelijking met de tussentijdse evaluatie uit 2009 is de voortgang van

de zes Centres of Entrepreneurship inzichtelijk gemaakt.

1 P. Gibcus en J.P.J. de Jong (2010), Tussentijdse evaluatie 28 projecten ‘Ondernemerschap en Onderwijs’, in opdracht van SenterNovem, Den Haag.

9

Page 12: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Het tweede doel is om aan alle deelnemende onderwijsinstellingen een spiegel

voor te houden. De spiegel heeft tot functie inzichten in de voortgang en leer-

momenten in beeld te brengen voor de Centres. Maar ook om aanpassingen aan

programma’s of activiteiten die in de loop van de tijd door de Centres zijn ont-

wikkeld, zichtbaar en bruikbaar te maken voor anderen. Daarbij is vooral inge-

zoomd op het verhaal achter de ontwikkelingen. De onderwijsinstellingen kunnen

zich daarin herkennen, bepalen waar zij zelf staan en welke vervolgstappen voor

hen goed uitvoerbaar zouden kunnen zijn.

Het Valorisatieprogramma is per 1 juni 2010 gestart. De subsidie-instrumenten

Kennisexploitatie (SKE) en de Centres of Entrepreneurship gaan op in dit nieuwe

programma.

Het derde doel is om ‘best practices’ vanuit de Centres of Entrepreneurship in-

zichtelijk te maken, zodat andere onderwijsinstellingen enthousiast worden voor

het Valorisatieprogramma.

Onderzoeksvragen

Voor een goede vergelijking met de voorgaande tussentijdse evaluatie zijn zo

veel mogelijk dezelfde onderzoeksvragen gehanteerd. Destijds waren de onder-

zoeksvragen opgedeeld in vijf blokken:

A. Beginsituatie en doelen;

B. Inhoud en activiteiten;

C. Organisatie en cijfers;

D. Realisatie en effecten;

E. Verankering.

Blok A is bijna volledig ingekleurd tijdens de voorgaande tussentijdse evaluatie.

De andere blokken blijven ook voor deze tussentijdse evaluatie van toepassing.

In Tabel 1 zijn de blokken gekoppeld aan de drie doelstellingen.

Tabel 1 Onderzoeksvragen

Nr. Blok Onderzoeksvraag

1. Nieuwe stand van zaken

1.1 Inhoud en

activiteiten

Hoeveel en welke vakken en activiteiten bieden de Centres aan?

1.2 Inhoud en

activiteiten

Welke werkvormen passen de Centres toe?

1.3 Cijfers Hoeveel studenten zijn erbij betrokken?

1.4 Cijfers Hoeveel docenten zijn erbij betrokken?

1.5 Organisatie Wat is de rol van bedrijven?

1.6 Organisatie Wat is de rol van andere partijen?

1.7 Organisatie Wat is de betrokkenheid van het College van Bestuur?

1.8 Effecten Wat zijn de effecten op studenten?

1.9 Effecten Wat zijn de interne effecten? (o.a. op docenten, alumni)

1.10 Effecten Wat zijn de externe effecten? (o.a. op bedrijven)

1.11 Verankering Hoe staat het met de verankering in het curriculum, de visie en/of

de strategie?

1.12 Verankering Hoe zijn de verbindingen met andere lesprogramma’s?

10

Page 13: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

2. Voorhouden van een spiegel

2.1 Realisatie Hoe verloopt het project? In hoeverre worden de projectdoelstel-

lingen gehaald? En in hoeverre zijn de doelen bijgesteld?

2.2 Realisatie Wat zijn de leerervaringen?

2.3 Verankering Wat zijn de toekomstplannen?

3. Best practices

3.1 NIEUW Wat zijn bij uitstek ondernemende werkvormen?

3.2 NIEUW Wat kunnen toekomstige Centres hiervan leren?

3.3 Organisatie Hoe verloopt de kennisdeling?

1.3 Aanpak

De tussentijdse evaluatie van de zes Centres of Entrepreneurship omvatte de

volgende bouwstenen:

I. Beknopte deskresearch;

II. Interviews;

III. Opvragen gegevens bij de Centres;

IV. Internetenquête onder studenten;

V. Telefonische enquête onder stakeholders;

VI. Analyse en rapportage.

Met deze bouwstenen is in grote lijnen dezelfde onderzoeksaanpak gehanteerd

als bij de voorgaande tussentijdse evaluatie van de Centres. Hierdoor zijn we in

staat om zo veel mogelijk een vergelijking te maken met de resultaten uit de

voorgaande tussentijdse evaluatie. Iedere bouwsteen lichten we in het onder-

staande kort toe.

I. Beknopte deskresearch

Agentschap NL houdt van ieder project een dossier bij. In dit dossier zitten de

projectplannen, de projectanalyse en de tussenrapportages. We hebben de

meest recente tussenrapportages gescreend op informatie die kan worden ge-

bruikt bij de beantwoording van de onderzoeksvragen. Alle overige documenten

zijn al bestudeerd in de voorgaande tussentijdse evaluatie. Daarnaast hebben we

de websites van de Centres of Entrepreneurship gescreend op mogelijke veran-

deringen die zich sinds 2009 hebben voorgedaan.

II. Interviews

De projectleiders van de Centres of Entrepreneurship is een interview afgeno-

men. Ook hebben interviews plaatsgevonden met enkele partnerinstellingen. Af-

hankelijk van de situatie waren ook andere relevante personen binnen het pro-

ject tijdens het interview aanwezig. Vooraf heeft Agentschap NL een e-mail ge-

stuurd naar de Centres met daarin de aankondiging van de evaluatie. Tijdens de

interviews met de projectleiders zijn alle evaluatieblokken aan de orde gekomen.

In de interviews werd ditmaal extra aandacht gegeven aan best practices. De ge-

spreksverslagen zijn teruggekoppeld naar de gesprekspartners. Bijlage II geeft

een toelichting op de interviews.

III. Opvragen gegevens bij de Centres

De interviews dienden als opstap naar het opvragen van verdere gegevens over

de Centres of Entrepreneurship. Dit betrof gegevens over vakken en activiteiten,

e-mailadressen van studenten (input voor bouwsteen IV) en adresgegevens van

stakeholders (input voor bouwsteen V).

11

Page 14: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

12

IV. Internetenquête onder studenten

Gezien de omvang van de projecten in het hoger onderwijs, is gewerkt met een

internetenquête. Hieraan hebben 605 studenten deelgenomen, een respons van

28%. Uit eerdere ervaringen van EIM blijkt de respons van studenten op een

dergelijke enquête doorgaans rond de 10% te liggen. Om de respons te verho-

gen, zijn onder de studenten drie Ipads verloot. De vragenlijst voor de enquête

is gebaseerd op de door EIM ontwikkelde Entrepreneurship Education Monitor om

de effecten van ondernemerschapsonderwijs zichtbaar te maken. De volgende

dimensies zijn daarin meegenomen: bewustzijn, houding, gepercipieerd vermo-

gen en ondernemend gedrag. Deze vragenlijst is ook gehanteerd bij de vorige

tussentijdse evaluatie in 2009. Daar waar mogelijk zijn de resultaten gebench-

markt met de ‘Eenmeting Onderwijs en Ondernemerschap’1, waaraan 749 stu-

denten op hogescholen en universiteiten hun medewerking hebben verleend door

een internetenquête in te vullen. Het betreft in de benchmark een aselecte

steekproef van studenten. Zij hebben niet per se ondernemerschapsonderwijs

gevolgd.

V. Telefonische enquête onder stakeholders

Om de maatschappelijke effecten van de O&O-projecten in kaart te brengen, is

een telefonische enquête onder derden, ook wel stakeholders (docenten en be-

drijven), gehouden. Met deze enquête is gemeten in hoeverre de stakeholders

een rol spelen bij de uitvoering van het O&O-project en in welke mate zij betrok-

ken zijn. Uiteindelijk hebben 64 stakeholders deelgenomen aan de telefonische

enquête. De enquête is afgenomen door Stratus Marktonderzoek, een zusterbe-

drijf van EIM, gespecialiseerd in dataverzameling. De respons is 75%. Veelal wa-

ren de stakeholders al door de projectleiders van de diverse O&O-projecten op

de hoogte gesteld van de telefonische enquête. Zie ook bijlage IV.

VI. Analyse en rapportage

De evaluatie volgde een zogenaamde eclectische aanpak: de onderzoeksvragen

kwamen in verschillende bouwstenen aan bod. De conclusies en aanbevelingen in

dit rapport zijn derhalve gebaseerd op verschillende bronnen. Alle verzamelde

informatie is zo goed mogelijk bestudeerd en verwerkt in het onderhavige rap-

port. In aanvulling op de voorgaande tussentijdse evaluatie zijn ditmaal ook en-

kele best practices opgenomen.

1.4 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 bespreekt in het kort de beginsituatie en de doelen van de Centres.

Vervolgens kijkt hoofdstuk 3 naar de inhoud en activiteiten. Hoofdstuk 4 staat

stil bij de organisatie en cijfers. Daarna presenteren we in hoofdstuk 5 de reali-

satie en effecten. Hoofdstuk 6 gaat in op de verankering. Tot slot komen in

hoofdstuk 7 de conclusies aan bod.

De bijlagen presenteren de achtergrond en methodologie van verschillende on-

derzoeksstappen. Bijlage I geeft een overzicht van de zes Centres. Bijlage II

gaat in op de interviews. Bijlage III bespreekt de internetenquête onder studen-

ten. Bijlage IV zoomt in op de telefonische enquête onder stakeholders.

1 Petra Gibcus, Maarten Overweel, Sita Tan en Michel Winnubst (2010), Onderwijs en Onderne-merschap: Eenmeting 2010, in opdracht van Agentschap NL: Den Haag.

Page 15: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

2 Beginsituatie en doelen

2.1 Startsituatie

Zes Centres of Entrepreneurship maken gebruik van de subsidieregeling Onder-

nemerschap en Onderwijs (O&O). In totaal zijn 16 onderwijsinstellingen betrok-

ken bij deze Centres (Figuur 1). Er zijn drie grote Centres, bestaande uit samen-

werkingsverbanden van universiteiten en/of hogescholen, waarbij de betrokken

onderwijsinstellingen een substantieel aandeel hebben in de besteding van mid-

delen. De drie andere Centres zijn kleiner; het Maastricht Centre for Entrepre-

neurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Indu-

strie (COCI) vertegenwoordigen één onderwijsinstelling. Binnen de Dutch Agro-

Food Network of Entrepreneurship (Dafne) trekt de Wageningen Universiteit de

kar.

Figuur 1 Centres of Entrepreneurship binnen de O&O-regeling in de periode 2008-2011

Centre of Entrepreneurship

OnderwijsinstellingenProject-

omvang (€)O&O

subsidie (€)

HOPEHolland Programme on Entrepreneurship

ACEAmsterdam Center for Entrepreneurship

go!Gelderland Onderneemt

MC4EMaastricht Centre for Entrepreneurship

DafneDutch Agro-food Net-work of Entrepreneurship

COCICentre for Entrepreneurship in the Creative Industries

Erasmus Universiteit RotterdamTU DelftUniversiteit Leiden

8,0 mln 3,0 mlnErasmus Universiteit RotterdamTU DelftUniversiteit Leiden

8,0 mln 3,0 mln

Universiteit van AmsterdamVrije UniversiteitHogeschool van AmsterdamInholland Diemen

6,0 mln 2,9 mln

Universiteit van AmsterdamVrije UniversiteitHogeschool van AmsterdamInholland Diemen

6,0 mln 2,9 mln

Wageningen URHogeschool Van Hall LarensteinHAS Den BoschCAH Dronten

3,3 mln 1,5 mln

Wageningen URHogeschool Van Hall LarensteinHAS Den BoschCAH Dronten

3,3 mln 1,5 mln

Hogeschool voor de Kunsten Utrecht

1,5 mln 0,8 mlnHogeschool voor de Kunsten Utrecht

1,5 mln 0,8 mln

Hogeschool Arnhem NijmegenArtEZ hogeschool voor de kunstenRadboud Universiteit

5,8 mln 2,9 mln

Hogeschool Arnhem NijmegenArtEZ hogeschool voor de kunstenRadboud Universiteit

5,8 mln 2,9 mln

Universiteit Maastricht 1,9 mln 0,9 mlnUniversiteit Maastricht 1,9 mln 0,9 mln

Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews.

Voor vrijwel alle betrokken instellingen geldt dat de O&O-regeling er niet voor

heeft gezorgd dat ondernemerschap op de kaart is gezet, maar wel dat het on-

derwijs is versterkt en een duw in de goede richting heeft gekregen. Zie ook de

volgende hoofdstukken.

2.2 Doelen en ambities

Doelstell ing O&O-regel ing

De doelstelling van de O&O-regeling is tweeledig:

1. Meer onderwijsinstellingen hebben ondernemerschap geïntegreerd.

13

Page 16: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

2. Meer studenten vertonen ondernemend gedrag, hebben een ondernemende

houding en/of starten binnen vijf jaar na afronding van hun studie een bedrijf.

In de uitgangspunten van de subsidieregeling worden ondernemerschap en on-

dernemendheid in één adem genoemd. Het idee achter de O&O-regeling is dat

ondernemerschap om meer draait dan alleen het starten van een bedrijf door

studenten. Ook ondernemendheid wordt van belang geacht: een ondernemende

houding en ondernemend gedrag. Zo’n houding en gedrag zijn ook van belang

voor medewerkers in grote bedrijven, bij overheden en non-profitorganisaties.

Het starten of leiden van een bedrijf is vervolgens een specifieke uiting van on-

dernemendheid waarvoor aanvullende vaardigheden nodig zijn, zoals het schrij-

ven en verkopen van een businessplan. De O&O-regeling is er derhalve op ge-

richt om studenten meer vermogen bij te brengen om ideeën in daden om te zet-

ten. De insteek van de regeling is breder dan zelfstandig ondernemerschap, er

wordt gemikt op het verbeteren van ondernemende houding, gedrag en vermo-

gens van studenten.

Doelstell ingen Centres of Entrepreneurship

In de doelstellingen van de Centres of Entrepreneurship is vooral veel aandacht

voor ondernemerschap. Zij stellen zich bijvoorbeeld ten doel om:

knelpunten op het gebied van ondernemerschap aan te pakken om de entre-

preneurial mindset (…) te verbeteren, competenties en vaardigheden op het

gebied van ondernemerschap te ontwikkelen en kennisvalorisatie (…) te sti-

muleren (Dafne) of

studenten te laten afstuderen met een ondernemende houding, te prikkelen

tot ondernemerschap en studenten die voor zelfstandig ondernemerschap

hebben gekozen, te ondersteunen tot 1,5 jaar na hun afstuderen (COCI).

In de doelstellingen van de Centres wordt meestal ook wel gerept van het ont-

wikkelen van de ondernemendheid van studenten, maar bijna altijd in combinatie

met zelfstandig ondernemerschap in de vorm van een eigen bedrijf. COCI en go!

vormen hierop een uitzondering: tijdens de interviews kwam duidelijk naar voren

dat deze Centres het stimuleren van ondernemendheid minstens zo belangrijk

vinden als het stimuleren van ondernemerschap. Sterker nog: COCI heeft de

doelstellingen bijgesteld en is meer nadruk gaan leggen op ondernemendheid.

Centres hanteren trechtermodel voor stimuleren ondernemendheid

Verder valt op dat alle Centres een trechtermodel hanteren om bij studenten

meer ondernemende competenties te ontwikkelen en hen aan te zetten tot on-

dernemend gedrag. Het idee achter dit model is dat studenten in een vroege fase

van hun studie bewust worden gemaakt van ondernemerschap, waarna een deel

van hen voor het ondernemerschapsonderwijs zal kiezen. Daarna worden vaak

ook nog activiteiten aangeboden om studenten te ondersteunen bij het starten

en deels bij het doen groeien van hun bedrijven. Enkele voorbeelden zijn weer-

gegeven in Figuur 2.

De meeste Centres hanteren expliciet een dergelijk trechtermodel als leidraad bij

het formuleren van doelstellingen en de uitwerking daarvan in (onder-

wijs)activiteiten (en als dit niet expliciet gebeurt, dan kan het model impliciet

worden herkend). Vroeg in de studie probeert men zo veel mogelijk studenten

bewust te maken van ondernemerschap (met doelstellingen onder de noemer

14

Page 17: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

van ‘bewustwording’, ‘inspire’, ‘ruiken’, etc.). Hier vinden veel extracurriculaire

activiteiten plaats zoals lezingen, het verstrekken van voorlichtingsmateriaal, de

organisatie van Entrepreneurship Weeks of het aanbieden van verplichte be-

roepsoriëntaties. Daarna vinden onderwijsactiviteiten plaats, gericht op de ont-

wikkeling van kennis, competenties en vaardigheden. Dit gebeurt vooral via mi-

nors en ‘losse’ vakken, maar ook via summer schools voor een beperkte groep

studenten.

Figuur 2 Trechtermodel voor de ontwikkeling van ondernemerschap

aan

tal st

uden

ten inspire

educate

startgrow

bewustwordingleren

starten en groeien

ruiken proevenverdiepen doen

studiefase

Bron: EIM, op basis van interviews en dossieranalyse.

De volgende fase in de trechter is om studenten met concrete ambities te helpen

met het lanceren en uitbouwen van een nieuw bedrijf. Hiervoor worden coaches

en broedplaatsen1 voor studenten beschikbaar gesteld en worden netwerkactivi-

teiten tussen studenten en (alumni) ondernemers ingezet. Als laatste fase van de

trechter bieden de meeste Centres inmiddels ook activiteiten aan gevestigde

(alumni) ondernemers aan, om ze te ondersteunen bij hun groeiambities.

2.3 Gewenste effecten

Bewustwordingsactiviteiten zijn bij grotere Centres steevast gericht op het berei-

ken van duizenden studenten, terwijl bij de kleinere Centres dit aantal meestal

enkele honderden bedraagt. Voor onderwijsactiviteiten mikken alle Centres op

honderden en soms zelfs op meer dan duizend deelnemers over een periode van

vier jaar (bijv. CASE, go!). Bij het starten van bedrijven zijn de beoogde aantal-

len vanzelfsprekend minder hoog, maar bedragen ze nog altijd tientallen studen-

ten.

Als we kijken naar de projectplannen van de diverse Centres, dan valt op dat alle

Centres uitblinken door doelstellingen die zijn vertaald in concrete targets voor

1 Broedplaatsen moeten niet met incubatoren worden verward. Een incubator of incubatiecentrum is bedoeld voor bedrijven die al gestart zijn, terwijl een broedplaats bedoeld is voor de fase die daaraan voorafgaat. Broedplaatsen kunnen het gat overbruggen tussen studenten en incubato-ren.

15

Page 18: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

16

het ontwikkelen van onderwijs, extracurriculaire activiteiten, te bereiken aantal-

len studenten, etc. De doelstellingen zijn specifiek, meetbaar en tijdgebonden en

zij ogen in het algemeen realistisch.

De geformuleerde targets vormen nog steeds een goede leidraad om de vorde-

ringen en prestaties van de Centres en de betrokken instellingen in kaart te

brengen. Uit de interviews is gebleken dat een deel van de targets niet meer

haalbaar wordt geacht, maar dat de meeste targets nog steeds worden nage-

streefd. De projectplannen zijn met andere woorden op hoofdlijnen nog steeds

actueel. De interviews suggereren echter ook, dat deze evaluatie zich niet moet

beperken tot de geformuleerde targets uit de projectplannen. Hiermee zouden

we veel Centres tekortdoen. De meeste Centres hebben nieuwe activiteiten ont-

wikkeld en/of vakken opgezet die niet in het oorspronkelijke projectplan waren

opgenomen.

In verschillende interviews is de werkwijze van de Centres als een ‘ecosysteem’

omschreven: een dynamisch netwerk van personen en organisaties, waarin spra-

ke is van efficiënte samenwerking en waar regelmatig nieuwe ideeën en initiatie-

ven ontstaan, maar waarin ook bestaande ideeën worden aangepast of geschrapt

als dat nodig blijkt. Op de website van het Delft Centre for Entrepreneurship van

de TU Delft is het ‘entrepreneurship ecosysteem’ grafisch weergegeven. Zie ook

Figuur 3.

Figuur 3 Entrepreneurship Ecosysteem

Bron: Delft Centre for Entrepreneurship (DCE).

In het resterende deel van deze evaluatie beperken we ons dan ook niet tot acti-

viteiten en targets die in de oorspronkelijke projectplannen zijn opgenomen,

maar komen ook de nieuwe activiteiten van de Centres aan bod.

Page 19: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

3 Inhoud en activiteiten

3.1 Vakken en activiteiten

Aantal vakken en activiteiten

De Centres of Entrepreneurship ontplooien, bij elkaar genomen, meer dan 340

vakken en activiteiten. Ten opzichte van de vorige tussentijdse evaluatie uit

2009 is het aantal vakken en activiteiten flink toegenomen. Destijds werden door

de Centres bijna 290 vakken en activiteiten aangeboden. In 2009 kwam ruim

80% van de vakken en activiteiten tot stand met subsidie uit de regeling Onder-

nemerschap en Onderwijs. Dit aandeel is licht afgenomen naar 75%. Het meren-

deel van de vakken of activiteiten is nieuw, maar ook het uitbouwen of verbete-

ren van bestaande vakken komt met regelmaat voor. In Tabel 2 volgt een over-

zicht op hoofdlijnen.

Tabel 2 Vakken en activiteiten van de Centres of Entrepreneurship (feb-maart 2011)

HOPE ACE go! Dafne MC4E COCI

Begroting projectplan (* € mln) 8,0 6,0 5,8 3,3 1,9 1,5

Aantal vakken/activiteiten 92 42 106 25 36 41

Naar studiefase:

- Bachelor 35 23 44 11 12 17

- Master 36 14 7 6 16 0

- Extracurriculair 21 5 55 8 8 24

Naar financieringsbron:

- Zonder O&O-subsidie 17 14 30 0 13

- Deels met O&O-subsidie 75 15 39 21 15

- Volledig uit O&O-subsidie 0 13 37 4 8

Naar mate van nieuwheid:

- Reeds bestaand vak/activiteit 4 12 62 1 10 0

- Vak/activiteit uitgebouwd 11 27 7 15 5 10

- Nieuw vak/activiteit 77 3 37 9 21 31

Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews.

We zien in Tabel 2 dat ACE, Dafne en COCI voornamelijk nieuwe activiteiten ont-

wikkelen of bestaande activiteiten uitbouwen met de aan hen verstrekte midde-

len. Bij de andere Centres zijn ook relatief veel bestaande vakken en/of activitei-

ten onder de vlag van het Centre of Entrepreneurship gebracht. Zij treden dan

op als coördinerend orgaan. Ook maakt de tabel duidelijk dat met de O&O-

middelen veel nieuwe initiatieven van de grond zijn gekomen.

Tussen onderwijsinstellingen bestaan verschillen in de omvang van de gereali-

seerde vakken en activiteiten. Toch lijkt de omvang van de gerealiseerde vakken

en activiteiten redelijk in verhouding met de omvang van de verstrekte subsidie.

Zo zijn er bij ACE een aantal vakken van 30 ECTS en is er zelfs een van 60 ECTS.

17

Page 20: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Ook Dafne kent een aantal vakken van 60 ECTS. Bij MC4E en COCI is 17 het

maximum aantal ECTS. In Tabel 3 hebben we de totale studielast, uitgedrukt in

aantal ECTS, van het aangeboden onderwijs bij de Centres weergegeven. We be-

nadrukken echter dat de vergelijkbaarheid nog steeds beperkt is en met de be-

schikbare gegevens niet haalbaar.1

Tabel 3 Omvang onderwijs Centres of Entrepreneurship (feb-maart 2011)

HOPE CASE go! Dafne MC4E COCI

Begroting projectplan (* € mln) 8,0 6,0 5,8 3,3 1,9 1,5

Aantal ECTS bacheloronderwijs 196 403 209 266 66 115

Aantal ECTS masteronderwijs 263 101 34 20 105 0

Totaal aantal ECTS 459 504 243 286 171 115

Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews.

De Centres of Entrepreneurship richten zich op verschillende studiefasen. HOPE

bestaat uit drie universiteiten en het zwaartepunt van het onderwijs ligt bij de

masterfase. Bij MC4E (Universiteit Maastricht) vinden we ook een zwaartepunt

van het onderwijs in de masterfase. COCI daarentegen bestaat alleen uit de Ho-

geschool voor de Kunsten in Utrecht en alle onderwijsinspanningen zijn daar op

de bachelor gericht. Ook bij go! en Dafne is er sprake van een relatief groot aan-

deel bacheloronderwijs. Deze Centres bestaan in meerderheid uit hogescholen.

Voor de meeste Centres geldt dat het aantal ECTS in vergelijking met 2009 on-

geveer gelijk is gebleven of licht is toegenomen. Alleen bij Dafne zien we een

flinke toename. In 2009 waren nog 182 ECTS te verdienen met onderne-

merschapsonderwijs. In 2011 is dit opgelopen naar 286.

Inhoud van de vakken voor studenten

Kijkend naar de inhoud van de vakken voor studenten vallen een aantal zaken

op. Ten eerste leert een analyse van de diverse vakken dat het accent in het on-

derwijs ligt op ondernemerschap, meestal geoperationaliseerd als het starten van

een bedrijf of het werken als zelfstandige. We hebben weinig cursussen aange-

troffen die waren gericht op ondernemendheid of ondernemend gedrag van stu-

denten en als dat gebeurde, was dit eigenlijk altijd in combinatie met onderne-

merschap. COCI is hierop een uitzondering. COCI heeft de afgelopen periode een

ommezwaai gemaakt van het stimuleren van ondernemerschap naar onderne-

mendheid. Steeds meer vakken en activiteiten worden ingericht om onderne-

mend gedrag bij studenten te bevorderen. Het valt ook op dat de wetenschappe-

lijke disciplines met kennis van ondernemendheid, veelal psychologen en onder-

wijskundigen, niet aan de Centres zijn verbonden.

1 Er zou bijvoorbeeld gecorrigeerd moeten worden voor het feit dat vakken soms al bestonden, soms alleen maar zijn uitgebouwd en in verschillende mate uit de O&O-regeling gefinancierd kunnen zijn.

18

Page 21: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Studenten volgen tijdens dit vak work-

shops, ontvangen coaching en werken in

teams.

Bron: Studiegids UvA.

New Venture, een initiatief van McKinsey & Company, organiseert een Business Plan

Competitie. Studenten moeten in teams een businessplan schrijven, dat door experts

wordt beoordeeld (www.newventure.nl). Ter ondersteuning van dit proces organiseert

New Venture speciale workshops. De studenten van de minor ‘Entrepreneurship’ doen

mee aan deze competitie met hun team. Het winnende team in de New Venture compe-

titie ontvangt een geldprijs van € 25.000,-.

3. Verslaglegging en eindbeoordeling (5 ECTS)

In deel 3 van de cursus zullen de studenten individueel een verslag moeten maken van

hun activiteiten. Een belangrijk onderdeel hiervan is het koppelen van de theorie aan

het praktijkgedeelte.

1. Opzetten van een eigen bedrijf (5 ECTS)

In een multidisciplinair team (van meerdere faculteiten) richten studenten een eigen

onderneming op. Ze ervaren hierdoor alle aspecten van ondernemerschap in de prak-

tijk. De onderneming wordt opgezet in een juridisch beschermde omgeving. Aan het

eind van de periode wordt de onderneming weer geliquideerd. Naast het in de praktijk

brengen van vakken zoals marketing, financiering en niet-economische vakken zoals

ondernemingsrecht, biedt het opstarten van de onderneming de studenten ook de mo-

gelijkheid om vaardigheden te leren als presenteren, vergaderen en onderhandelen. Ter

afsluiting zal elk team zijn bedrijf moeten presenteren aan een panel van verschillende

experts (banken, consultants, docenten, etc.).

2. Het schrijven van een businessplan (5 ECTS)

Onderdeel minor entrepreneurship

Het vak ‘Entrepreneurship in de praktijk’ levert de stu-

dent ervaring op met alle praktische aspecten van het

opstarten van een eigen onderneming. Bedrijfseconomi-

sche, juridische, creatieve, communicatieve, schriftelijke

en mondelinge vaardigheden worden verder ontwikkeld,

net als de vaardigheid om samen te werken in een

multidisciplinair team. Tevens zal de student theorie en praktijk van ondernemerschap

kunnen koppelen en daarvan blijk geven in een schriftelijk verslag. De cursus bestaat

uit drie onderdelen.

BEST PRACTICE Entrepreneurship in practice Universiteit van Amsterdam

Ten tweede geldt dat het aangeboden onderwijs zich nog steeds vooral richt op

het laatste jaar van de bachelorfase of op de masterfase. De meeste Centres

hebben nog steeds moeite om door te dringen tot het verplichte curriculum van

opleidingen. Er is hier sprake van een insider-outsiderprobleem: insiders (depar-

19

Page 22: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

tementen/vakgroepen die vakken verzorgen, die in het verplichte curriculum zijn

opgenomen) hebben een sterk financieel motief om outsiders (departemen-

ten/vakgroepen die geen vakken verzorgen) te weren en ze doen dat dan ook.

Ingrijpen van buitenaf lijkt noodzakelijk om outsiders toegang te verlenen. Dit

probleem is overigens niet specifiek voor ondernemerschapsonderwijs. Het geldt

voor alle initiatieven om extra vakken in het reguliere onderwijs opgenomen te

krijgen. We verwachten daarom dat het ook in de toekomst lastig zal blijven om

bewustwording van eerstejaarsstudenten via het verplichte curriculum te organi-

seren. Op hogescholen is dit probleem overigens minder sterk dan bij universitei-

ten. Waarschijnlijk komt dit doordat op hogescholen beroepsoriëntatie (in het

eerste jaar) meer nadruk krijgt dan op universiteiten.

Inhoud van de overige activiteiten

De bewustwording van studenten gebeurt vaak via extracurriculaire activiteiten.

Dit is deels noodzakelijk, omdat het nog onvoldoende lukt om eerstejaarsvakken

op het gebied van ondernemerschap aan alle studenten te kunnen aanbieden.

Het lijkt echter ook steeds meer een bewuste keuze te zijn om onderne-

merschapsonderwijs in het eerste jaar extracurriculair aan te bieden. Verschil-

lende Centres stellen dat klassikale activiteiten niet de beste manier zijn om het

bewustzijn en enthousiasme van studenten te stimuleren. Het overdragen van

kennis en het ontwikkelen van vaardigheden vraagt om een andere aanpak dan

het enthousiast maken van mensen. Hiervoor zijn activiteiten nodig zoals inspi-

rational lectures, voorlichtingsbijeenkomsten, congressen, ondernemerscafés en

activiteiten van studieverenigingen (gesponsord door het Centre of Entrepre-

neurship). Een probleem met deze extracurriculaire activiteiten is echter, dat het

lastiger is om ze structureel te verankeren. In hoofdstuk 6 komen we hier op te-

rug.

Een van de criteria waarmee Centres zich bij hun subsidieaanvraag konden on-

derscheiden, was het ‘trainen van de trainer’: het ontwikkelen van kennis en ge-

drag van docenten. Het achterliggende idee is dat er ondernemende docenten

nodig zijn om de ondernemendheid van studenten te ontwikkelen. Uit een aantal

interviews is gebleken dat er in dit opzicht nog veel te winnen valt. Veel docen-

ten hebben nog steeds weinig tot niets op met ondernemerschap. Daarnaast

wordt er nog vaak te simpel over gedacht. Docenten lijken nog vaak te denken

dat ondernemerschapsonderwijs neerkomt op het (laten) maken van een busi-

nessplan. Er komt echter veel meer bij kijken. De ondernemendheid van studen-

ten moet worden ontwikkeld, ze moeten praktijkervaring kunnen opdoen, etc.

Het lukt nog onvoldoende om de docenten dit te laten beseffen. Een deel van de

Centres heeft inmiddels activiteiten ontwikkeld om docenten van de instellingen

te ontwikkelen. Tijdens de vorige evaluatie viel MC4E op, met het European En-

trepreneurship Colloquium. Hierbij verdiepten docenten zich in de case-teaching-

methode als basis voor de vernieuwing van eigen onderwijsmethoden. Twee an-

dere Centres (go! en Dafne) hebben in het kader van het project een oplei-

dingstraject voor docenten ontwikkeld. Opvallend aan het opleidingstraject van

go! is dat dit er niet alleen op is gericht om de kennis van de docenten te vergro-

ten, maar ook hun ondernemendheid: ze moeten in staat zijn om binnen hun op-

leiding als aanspreekpunt of boegbeeld te functioneren. Ook Inholland Diemen

heeft een opleiding voor docenten, maar deze activiteit valt formeel buiten het

ACE-project.

20

Page 23: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

De masterclass start twee keer per jaar met steeds 16 deelnemers (docenten en onder-

nemers). De deelnemers komen uit alle vakgebieden en onderwijssectoren. Aan de mas-

terclass doen docenten van mbo, hbo en wo mee. Naast docenten van Hogeschool van

Arnhem Nijmegen, ArtEZ Hogeschool voor de Kunsten en Radboud Universiteit nemen

ook docenten van de ROC's uit de regio deel (ROC A12, ROC Rijn IJssel en ROC Nijme-

gen). De partners van go! zijn ook bij dit project nauw betrokken.

Bron: www.gelderland-onderneemt.nl.

BEST PRACTICE Masterclass Ondernemerschap Gelderland Onderneemt

Extracurriculair voor docenten

Veel ondernemers willen studenten enthousiasmeren voor ondernemerschap. Ze kunnen

betrokken zijn bij opleidingen door op te treden als gastdocent, als begeleider of als

coach. In de praktijk blijkt dit lastig te zijn omdat ondernemers vaak weinig didactische

achtergrond hebben. Voor docenten is het juist lastig om ervaringen vanuit de praktijk

te verwerken in het onderwijs.

De Masterclass Ondernemerschap brengt docenten en ondernemers bij elkaar. Docenten

maken kennis met ondernemerschap, ondernemers maken kennis met de onderwijscul-

tuur en zij leren didactische vaardigheden. Er is een directe wisselwerking, de docenten

trainen de ondernemers en vice versa.

Wie doet mee?

Een aantal Centres heeft meegewerkt aan het oprichten van specifieke studie-

verenigingen, gericht op ondernemerschap (bijvoorbeeld studentondernemers020

in Amsterdam en MomentUM in Maastricht). Andere Centres zijn nauw gaan sa-

menwerken met bestaande studieverenigingen. Door deze samenwerking wordt

het makkelijker om studenten op een structurele manier te betrekken bij extra-

curriculaire activiteiten, zoals het organiseren van een Entrepreneurship Week.

Tot slot valt op, dat er steeds meer aandacht is voor activiteiten voor (alumni)

ondernemers met groeiambities. Deze activiteiten zijn over het algemeen niet

opgenomen in de oorspronkelijke projectplannen. Gezien het doel van de O&O-

regeling is dit niet verwonderlijk, want deze regeling richt zich primair op stu-

denten en niet op al gevestigde ondernemers. Toch zijn er een aantal argumen-

ten waarom het voor een Centre zinvol is om zich ook op de doelgroep van ambi-

tieuze ondernemers te richten. Ten eerste ontstaat hiermee de mogelijkheid om

studenten te kunnen volgen, die tijdens hun studie met een eigen bedrijf begin-

nen. Daarnaast kan een Centre via dit soort activiteiten zijn netwerk van onder-

nemers uitbreiden, wat weer gunstig is voor diverse overige activiteiten waarbij

studenten en ondernemers met elkaar in contact kunnen komen. Zo heeft COCI

alumniprofielen ontwikkeld en hebben enkele faculteiten aan de Hogeschool voor

de Kunsten een speciaal alumnibeleid ontwikkeld waarbij structureel meer alumni

worden ingezet binnen colleges. Ook worden alumni structureel uitgenodigd voor

informatiebijeenkomsten rondom ondernemerschap. Een derde argument is dat

deze activiteiten kunnen bijdragen aan de verankering van de Centres, door acti-

21

Page 24: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

viteiten aan te bieden die niet alleen zichzelf kunnen financieren maar waaruit

ook een deel van de vaste kosten van de Centres kan worden bekostigd. Ver-

schillende Centres zijn momenteel bezig om hun aanbod van activiteiten af te

stemmen op de wensen van de ondernemers. Ondernemers lijken niet zozeer

behoefte te hebben aan traditioneel onderwijs, maar wel aan meer persoonlijke

en praktische manieren van kennisoverdracht, bijvoorbeeld via coaching, case

studies, netwerkactiviteiten, etc.

3.2 Werkvormen

Uit de bestaande literatuur over het ‘leren’ van ondernemerschap kan worden af-

geleid hoe traditionele en ‘ondernemende’ vormen van onderwijs eruitzien. Het

traditionele leren kenmerkt zich door formele werkvormen, zoals opleidingen,

cursussen en trainingen in een klassikale leeromgeving. Zulk onderwijs draait

primair om kennisoverdracht en de docent stelt zich op als expert. Bij onderne-

mend leren past men juist informele werkvormen toe, zoals coaching, work-

shops, games en businessplancompetities. Deze opvatting gaat ervan uit dat on-

dernemen iets is dat je ‘gewoon moet doen’ en een traditionele leeromgeving

past daar minder goed bij. Achterliggend idee is dat ondernemende competenties

pas zijn te ontwikkelen aan de hand van concrete ervaringen – de nadruk ligt op

vaardigheden en gedrag en de docent stelt zich op als facilitator/klankbord.

Werkvormen bij de Centres

Er wordt bij de Centres een breed palet aan onderwijsmethoden toegepast. Ener-

zijds zijn er de traditionele, theoriegedreven vormen van onderwijs (hoorcolle-

ges, theoretische insteek), anderzijds is er ervaringsgericht onderwijs waarbij

studenten in groepsverband werken aan businessplannen of zelfs aan de start

van een bedrijf. Bij de meeste Centres vinden we in het onderwijs een mix van

beide werkvormen. Uit de interviews blijkt dat de Centres het lastig vinden om

uitspraken te doen over bij uitstek ondernemende werkvormen. Ze noemen

meestal een combinatie tussen theorie en praktijk.

BEST PRACTICE Entrepreneurship in action Vrij Universiteit – Master

Bij ondernemerschap in actie gaan de studenten in op de ‘alledaagsheid’ van

het ondernemende leven. De studenten ondervinden dat dit leven verre van

statisch is: verandering en beweging zijn inherente kwaliteiten van het dage-

lijkse leven. In dit vak wordt een video gemaakt van specifieke ondernemers-

vaardigheden. Een dergelijk creatief project stimuleert bovendien de linker

hersenhelft, de kant waar het visuele denken zit.

Ook theorie is een onderdeel van dit vak, maar niet theorie zoals studenten

gewend zijn. Het betreft niet de gebruikelijke, generaliseerbare academische

kennis uit de literatuur. De theorie bouwt juist voort op een specifieke weer-

gave van een situatie van het ondernemerschap.

Aantal ECTS: 6.

Bron: Studiegids Vrije Universiteit.

22

Page 25: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Tussen de betrokken onderwijsinstellingen bestaan echter sterke verschillen.

Vaak zijn de deelnemende hogescholen meer geneigd om actiegerichte, ‘onder-

nemende’ onderwijsvormen toe te passen – vooral in economische of bedrijfs-

kundige studierichtingen. Bij universiteiten ligt dit moeilijker, omdat dit type on-

derwijs strijdig wordt geacht met de academische waarden. Niettemin vinden we

bij diverse universiteiten ook de toepassing van deze vorm, vooral bij vakken

voor derdejaars bachelor- en masterstudenten (bijvoorbeeld bij de Erasmus Uni-

versiteit Rotterdam, de TU Delft, de Universiteit Maastricht en de Universiteit van

Amsterdam).

Perceptie van de werkvormen door studenten

In de internetenquête hebben we voor specifieke vakken gemeten hoe studenten

het onderwijs hebben ervaren. Zij kregen negen contrastparen voorgelegd waar-

bij de uiterste scores corresponderen met ‘traditioneel’ versus ‘ondernemend’ le-

ren. Op een zevenpuntsschaal werd aangegeven in welke mate er sprake was

van traditionele onderwijsmethoden (minimale score -3) of ondernemende vor-

men (maximale score +3). Studenten blijken het aangeboden onderwijs door-

gaans als ondernemend te ervaren. Uit Figuur 4 blijkt dat op bijna alle kenmer-

ken de gemiddelde score positief is en dat het onderwijs neigt naar ondernemend

leren. De enige uitzonderingen zijn de opstelling van de docenten (net iets vaker

expert dan facilitator/klankbord) en de vaste planning van bijeenkomsten.

Figuur 4 Perceptie van de werkvormen door studenten (schaalscores -3 tot +3)

Volledig traditioneel leren (score -3)

Formele werkvormen

Kennisoverdracht

Docent centraal

Docent is expert

Vaste bijeenkomsten

Concepten en theorie

Monodisciplinair

Geen fouten maken

Vaste leerdoelen

Volledig ondernemend leren (score +3)

Informele werkvormen

Gedrag en vaardigheden

Student centraal

Docent is facilitator

Flexibele planning

Interactie theorie-praktijk

Multidisciplinair

Trial and error

Persoonlijke leerdoelen

0Volledig traditioneel leren (score -3)

Formele werkvormen

Kennisoverdracht

Docent centraal

Docent is expert

Vaste bijeenkomsten

Concepten en theorie

Monodisciplinair

Geen fouten maken

Vaste leerdoelen

Volledig traditioneel leren (score -3)

Formele werkvormen

Kennisoverdracht

Docent centraal

Docent is expert

Vaste bijeenkomsten

Concepten en theorie

Monodisciplinair

Geen fouten maken

Vaste leerdoelen

Volledig ondernemend leren (score +3)

Informele werkvormen

Gedrag en vaardigheden

Student centraal

Docent is facilitator

Flexibele planning

Interactie theorie-praktijk

Multidisciplinair

Trial and error

Persoonlijke leerdoelen

Volledig ondernemend leren (score +3)

Informele werkvormen

Gedrag en vaardigheden

Student centraal

Docent is facilitator

Flexibele planning

Interactie theorie-praktijk

Multidisciplinair

Trial and error

Persoonlijke leerdoelen

0

Bron: EIM, 2011.

De contrastparen zijn zowel in 2009 als in 2011 aan de studenten voorgelegd. Er

zijn overwegend geen verschillen waarneembaar. We zien alleen dat studenten

anno 2011 net iets vaker neigen naar dat er meer ruimte was voor persoonlijke

doelstellingen. Dit is een verschuiving naar meer ondernemend leren. Al met al

23

Page 26: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

24

ervaren studenten dat zij op een ondernemende wijze les krijgen en een strikte

toepassing van traditionele onderwijsmethoden komt niet vaak voor.

Er zijn wel flinke verschillen tussen de Centres of Entrepreneurship als het gaat

om de perceptie van werkvormen door studenten. Zo ervaren studenten van ACE

en Dafne de manier van lesgeven vaker als ondernemend, terwijl in de ogen van

studenten van COCI de focus sterker ligt op traditioneel leren.

Overigens hebben we niet per se het oordeel van studenten nodig om vast te

stellen of er sprake is van ondernemende werkvormen. We hebben bij het me-

rendeel van de onderwijsinstellingen de studiegidsen bestudeerd en vakken geï-

dentificeerd die bij uitstek over ondernemende of traditionele kenmerken be-

schikken. De respondenten moesten bij het beantwoorden van een deel van de

vragen een vak in gedachten nemen. Op basis van dit vak zijn de studenten ver-

deeld in drie groepen: traditioneel, traditioneel noch ondernemend en onderne-

mend. Zie Tabel 4.

Tabel 4 Perceptie van de werkvormen door studenten naar de aard van het onderwijs

Perceptie van studenten

Volledig traditioneel leren (score -3)

Traditio-neel

(n=110)

Traditioneel noch onderne-mend (n=320)

Onder-nemend (n=175)

Volledig ondernemend leren (score +3)

Formele werkvormen 0,8 0,9 1,4 Informele werkvormen

Kennisoverdracht -0,1 0,6 0,7 Gedrag en vaardigheden

Docent centraal 0,8 0,8 1,5 Student centraal

Docent is expert -0,2 -0,1 0,6 Docent facilitator/klankbord

Vaste bijeenkomsten -1,3 -0,6 -0,2 Flexibele planning

Concepten en theorie 0,5 1,1 1,1 Interactie theorie-praktijk

Monodisciplinair 1,1 0,9 1,2 Multidisciplinair

Geen fouten maken 1,0 1,2 1,6 Trial and error

Vaste leerdoelen 0,1 0,8 1,2 Persoonlijke leerdoelen

Bron: EIM, 2011.

Vakken die we als ondernemend hebben geoormerkt, blijken door de studenten

ook zo te worden ervaren. Traditionele vakken krijgen van de studenten veel la-

gere scores dan gemiddeld. De studenten ervaren traditionele vakken ook als zo-

danig. Wel geven studenten die dit jaar zijn ondervraagd, de traditionele vakken

overwegend positievere scores dan in 2009. Dit lijkt een indicatie dat in de Cen-

tres of Entrepreneurship ook binnen traditionele vakken meer aandacht komt

voor ondernemend leren. De restgroep, die we op basis van de informatie in stu-

diegidsen niet goed konden indelen, neemt een middenpositie in.

Page 27: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

4 Cijfers en organisatie

4.1 Cijfers

Studentvolume

Elk van de Centres of Entrepreneurship heeft een omvangrijke scope. Zelfs bij de

kleinere Centres als MC4E en COCI is de organisatie complex.1 Uit de overzichten

van vakken en activiteiten die per Centre zijn samengesteld, kunnen we echter

een indicatie krijgen van het volume van de betrokkenheid van studenten en van

het bedrijfsleven. Een indicatie voor het studentvolume is verkregen door per

vak het aantal studiepunten te vermenigvuldigen met het aantal studenten dat

het vak volgt (zie Tabel 5). Studentvolume is dus min of meer gelijk aan het to-

taal aantal studiepunten dat door deelname aan het ondernemerschapsonderwijs

wordt verkregen.

Tabel 5 Geschat studentvolume in 2009 en 2011

HOPE ACE go! Dafne MC4E COCI

Begroting projectplan (* € mln) 8,0 6,0 5,8 3,3 1,9 1,5

2009 15.700 26.000 24.900 6.100 3.900 6.500

2011 17.100 38.300 35.900 15.100 4.900 7.800

N.B. studentvolume is het aantal ECTS vermenigvuldigd met het aantal studenten per vak.

Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews.

Voor alle Centres geldt dat het studentvolume de afgelopen jaren (flink) is toe-

genomen. In hoofdstuk 3 zagen we dat het aantal ECTS, behalve bij Dafne, rede-

lijk stabiel was. Dit betekent dat er in 2011 meer studenten zijn bereikt met on-

dernemerschapsonderwijs dan in 2009. We merken daarbij wel op dat er sprake

kan zijn van dubbeltellingen: studenten doen mee aan meerdere vakken of acti-

viteiten. Ook merken we op dat het studentvolume ten opzichte van de verkre-

gen subsidie ongunstig uitpakt voor de Centres of Entrepreneurship waarin alleen

universiteiten participeren (HOPE, MC4E). Met andere woorden, voor een eenheid

studentvolume is voor deze universiteiten meer subsidie nodig. Het onderwijs op

deze universiteiten is kleinschaliger dan bij hogescholen. Verder zijn extracurri-

culaire activiteiten niet in deze indicator meegenomen.

1 Vanwege de complexe organisatie bij de Centres is niet gevraagd om exacte cijfers aan te leve-ren voor het aantal betrokken studenten, docenten en vertegenwoordigers van bedrijven. Zulke cijfers zijn zeer gevoelig voor definities en daardoor op voorhand nauwelijks vergelijkbaar. Als Centres bijvoorbeeld veel bewustwordingsactiviteiten organiseren, zoals inspirational lectures, dan schiet het aantal bereikte studenten omhoog. Bovendien is er sprake van dubbeltellingen, omdat studenten en docenten in meerdere vakken meedraaien. Omdat van de Centres in korte tijd al diverse andere bijdragen werden gevraagd (interviews, steekproeven, overzicht van vak-ken en activiteiten, etc.) hebben we hun deze administratieve last willen besparen.

25

Page 28: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Betrokkenheid bedrijfsleven

Een indicatie voor de betrokkenheid van het bedrijfsleven is verkregen door per

Centre voor alle vakken en andere activiteiten in kaart te brengen hoeveel exter-

ne gastsprekers, coaches, stagebegeleiders, etc. aan het vak bijdragen. Zie

Tabel 6.

Tabel 6 Betrokkenheid bedrijfsleven in 2009 en 2011

HOPE ACE go! Dafne MC4E COCI

Begroting projectplan (* € mln) 8,0 6,0 5,8 3,3 1,9 1,5

2009 517 280 571 76 61 52

2011 499 290 423 109 123 129

Bron: EIM, op basis van dossieranalyse en interviews.

Met name HOPE en go! betrekken het bedrijfsleven in sterke mate bij het onder-

nemerschapsonderwijs. Zij waren op dit front ook al het meest actief tijdens de

voorgaande tussentijdse evaluatie. Bij de betrokken instellingen wordt doorgaans

veel geïnvesteerd in de vorm van bijdragen van het bedrijfsleven en daarnaast

hebben HOPE en go! met diverse bedrijven afspraken gemaakt over vaste bijdra-

gen in natura aan het onderwijs. Bij ACE zijn we een vergelijkbare aanpak te-

gengekomen.

Bron: www.mc4e.nl.

BEST PRACTICE Ronde Tafel Universiteit Maastricht

Extracurriculair

Het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) organiseert rondetafelbijeenkomsten

met studenten en ondernemers. De sessies draaien rondom het thema ‘Wat ze je niet

leren op school’. Ongeveer 30 deelnemers worden voor deze bijeenkomsten geselec-

teerd op grond van hun motivatie en daarnaast zijn er vier panelleden. Het aantal deel-

nemers is zo gekozen om een zo open en actief mogelijke discussie te krijgen.

Mate van ondernemerschap bij studenten

Figuur 5 laat zien welk soort studenten aan het ondernemerschapsonderwijs

deelneemt. Gepresenteerd zijn de gemiddelde scores op meetschalen voor het

bewustzijn en de houding ten aanzien van ondernemerschap, het gepercipieerde

vermogen om een bedrijf te starten en de intentie van studenten om dit te

doen.1 Aangezien het midden van de schaal steeds gelijk was aan de score 4,

1 Ieder aspect werd gemeten aan de hand van drie stellingen. Vervolgens is een gemiddelde score bepaald. De houding ten aanzien van ondernemerschap werd bijvoorbeeld gemeten met de vol-gende drie stellingen: ‘Ondernemer zijn past NIET bij mijn persoonlijke voorkeuren’, ‘Een carriè-re als ondernemer is aanlokkelijk voor mij’ en ‘Het ondernemerschap zal mij veel voldoening ge-ven’.

26

Page 29: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

kunnen we concluderen dat studenten zich goed bewust lijken van onderne-

merschap. De hoogste score kennen de studenten toe aan het gepercipieerde

vermogen. Dat wil zeggen dat de studenten volgens zichzelf makkelijk onderne-

mer kunnen worden, er weinig factoren zijn die kunnen voorkomen dat ze onder-

nemer worden en ze precies weten waaraan ze beginnen als ze ondernemer wor-

den. De laagste score geven de studenten voor bewustzijn, terwijl studenten aan

dit aspect in de vorige tussentijdse evaluatie nog de hoogste score gaven.

Figuur 5 Mate van ondernemerschap bij studenten (2009: n=543, 2011: n=605)

Mate van ondernemerschap

Bewustzijn over ondernemerschap

Houding t.o.v. ondernemerschap

Gepercipieerd vermogen

Intentie tot ondernemerschap

1 helemaal oneens

7 helemaal eens

20112009

Bron: EIM, 2011.

Hoewel de studenten nog steeds een positieve houding ten opzichte van onder-

nemerschap hebben, is de houding ten opzichte van de vorige meting minder po-

sitief. Vermoedelijk speelt het ‘instroomeffect’ hier een rol. In 2009 was het stu-

dentvolume veel kleiner, wat erop duidt dat vooral studenten die kiezen voor een

specialisatie ondernemerschap al een positieve houding hebben en op enige wijze

weten wat ondernemerschap voor ze betekent. Zij hebben bij voorbaat raakvlak-

ken met ondernemerschap. Uit Tabel 5 blijkt dat het studentvolume sinds 2009 is

toegenomen. Meer studenten zijn bij het ondernemerschapsonderwijs betrokken,

maar een grote groep studenten zal op voorhand (nog) geen raakvlakken hebben

met ondernemerschap. Het lijkt ze gewoon leuk om eens vakken te volgen op dit

terrein, omdat het onbekend voor hen is. Bij deze groep moeten de houding en

het bewustzijn ten opzichte van ondernemerschap gevormd worden door het on-

dernemerschapsonderwijs.

Een vergelijking tussen studenten die meededen aan traditionele en onderne-

mende onderwijsvormen, laat zien dat gepercipieerd vermogen en intentie bij de

ondernemende methoden beter is. Voor de houding zijn de verschillen kleiner.

Zie Tabel 7.

27

Page 30: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Tabel 7 Mate van ondernemerschap bij studenten naar de aard van het onderwijs

(schaalscores 1=helemaal oneens, 7=helemaal eens)

Aard van het onderwijs

Traditioneel

(n=110)

Traditioneel noch onderne-mend (n=320)

Ondernemend (n=175)

Bewustzijn over ondernemerschap 4,1 4,0 4,0

Houding t.o.v. ondernemerschap 4,3 4,4 4,5

Gepercipieerd vermogen 4,4 4,8 5,3

Intentie tot ondernemerschap 4,4 4,3 4,8

Bron: EIM, 2011.

Studenten die ondernemerschapsonderwijs volgen of hebben gevolgd, hebben

een sterkere mate van ondernemerschap dan studenten die niet in aanraking

komen met dit type onderwijs. Ze scoren hoger op alle facetten: bewustzijn,

houding, gepercipieerd vermogen en intentie. Dit maakt de benchmark met de

‘Eenmeting Onderwijs en Ondernemerschap’ duidelijk. Aan deze eenmeting heb-

ben studenten uit allerlei studierichtingen meegedaan. Ze hoefden daarbij niet

per se ondernemerschapsonderwijs te hebben gevolgd. Op bewustzijn, intentie

en vermogen scoren de studenten in de benchmark lager dan het gemiddelde

van een 4. Overigens scoorden hbo-studenten doorgaans beter dan universitaire

studenten.

De studenten is ook gevraagd naar concreet gedrag als het gaat om onderne-

merschap. Hebben studenten op dit moment al een eigen bedrijf of zijn ze ermee

bezig? In Figuur 6 wordt duidelijk gemaakt hoe ver studenten hiermee zijn.

Figuur 6 Starten van eigen bedrijf door studenten

10

16

10

5

24

31

26

16

20

27

22

12

7

7

5

10

19

10

16

30

20

9

21

27

0% 25% 50% 75% 100%

Alle studenten (n=605)

Traditioneel (n=110)

Traditioneel nochondernemend (n=320)

Ondernemend (n=175)

ondernemerschap nooit overwogen ondernemerschap overwogen, maar niet gedaan

overweegt ondernemerschap geen overweging, maar in verleden gedaan

bezig met bedrijf opzetten heeft reeds eigen bedrijf

Bron: EIM, 2011.

28

Page 31: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

29

Maar liefst 20% is reeds actief als ondernemer en nog eens 19% is bezig om een

bedrijf op te zetten. In 2009 was dit 19% respectievelijk 17%. Een op de tien

studenten zegt ondernemerschap nooit te hebben overwogen. Een deel van de

studenten die ondernemerschap hebben overwogen, geeft aan graag eerst erva-

ring te willen opdoen als werknemer en pas daarna weer te gaan overwegen om

de stap tot zelfstandig ondernemer te zetten.

Verder blijkt dat studenten met bij uitstek ondernemende vakken een zeer hoge

mate van ondernemerschapservaring hebben. Binnen deze groep studenten is

een ruime meerderheid van 57% bezig met het opzetten van een bedrijf of heeft

reeds een eigen bedrijf. In 2009 was dit 54%. Daarbij willen we wel benadrukken

dat het starten van een bedrijf bij de ondernemende vormen van onderwijs vaak

een vast onderdeel is van het lesprogramma. Studenten die traditionele lessen

hebben gevolgd, nemen in veel mindere mate het initiatief om een eigen bedrijf

te starten. Voor deze groep geldt dat een meerderheid van de studenten onder-

nemerschap in overweging neemt.

De voorgaande figuren en tabellen suggereren dat het aangeboden onderwijs het

beoogde effect heeft: studenten aanzetten tot meer ondernemerschap. Boven-

dien lijkt het erop dat ondernemende onderwijsvormen meer effect hebben.

Mate van ondernemendheid bij studenten

In de enquête onder studenten stond niet alleen ondernemerschap centraal,

maar is ook gekeken naar het bewustzijn van en de intentie tot ondernemend-

heid. Zo is aan het begin van de enquête gevraagd waarmee de studenten de

term ‘ondernemen’ associëren (zie Figuur 7).

Figuur 7 Associaties met 'ondernemen' door studenten (2009: n=543, 2011: n=605)

0% 25% 50% 75% 100%

Zelf initiatieven nemen

Alert zijn op kansen

Plannen en organiseren

Een eigen bedrijf hebben

Eigen baas zijn

Gecalculeerde risico's nemen

Vernieuwing tot stand brengen

Mensen overtuigen

Onderhandelen

Een organisatie doen groeien

Leiding geven

Iets verkopen2009 2011

Ondernemen is...

Bron: EIM, 2011.

De ondervraagde studenten noemen het vaakst ‘alert zijn op kansen’ en ‘zelf ini-

tiatieven nemen’ als associatie bij het woord ‘ondernemen’. Het hebben van een

eigen bedrijf en ‘eigen baas zijn’ staan lager op de ranglijst. Ten opzichte van

Page 32: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

2009 noemen studenten deze twee aspecten zelfs nog minder. Vooral ‘alert zijn

op kansen’, ‘gecalculeerde risico’s nemen’ en ‘vernieuwing tot stand brengen’

zijn nu vaker genoemd. Studenten lijken hiermee het verschil tussen onderne-

mendheid en ondernemerschap te herkennen.

Uit benchmarkgegevens weten we ook dat algemene studenten, dat wil zeggen

studenten die niet per se ondernemerschapsonderwijs hebben gevolgd, aangeven

dat ze bij ondernemen vooral denken aan ‘zelf initiatief nemen’, ‘plannen en or-

ganiseren’ en ‘alert zijn op kansen’.

Ook is gevraagd naar de voorkeur van studenten in hun werkzaamheden na hun

studie (Figuur 8). Het meest gecharmeerd blijken zij te zijn van ‘inhoudelijk uit-

dagend werk’ en ‘bijdragen aan vernieuwing’, maar ook ‘zelf initiatief kunnen

nemen’ gooit hoge ogen. Dit zijn bij uitstek aspecten die kenmerkend zijn voor

ondernemendheid, los van de vraag of dat in een eigen bedrijf gebeurt.

Figuur 8 Voorkeur voor ondernemendheid door studenten (2009: n=543, 2011: n=605)

0% 25% 50% 75% 100%

Inhoudelijk uitdagend werk

Aan vernieuwing bijdragen

Leer- en ontplooiingsmogelijkheden

Zelf initiatief kunnen nemen

Autonomie, zelf beslissen

Gezellige collega's

Veel verschillende mensen

Leiding kunnen geven

Bijdragen aan de bredere samenleving

Vast inkomen

Gunstige secundaire arbeidsvoorwaarden

Mogelijkheden voor deeltijdwerk2009 2011

In mijn bezigheden na mijn studie wil ik...

Bron: EIM, 2011.

4.2 De werkwijze

Een project kan alleen maar succes hebben, als er goed wordt gemanaged. De

Centres zijn geen uitzondering op deze regel. De kerntaak van de Centres is om

het ondernemerschapsonderwijs naar een hoger niveau te tillen. Hiervoor moe-

ten verschillende personen en partijen met elkaar gaan samenwerken. Wat bete-

kent dit nu voor de werkwijze van de Centres? Om te beginnen moet het mana-

gement van de Centres ervoor zorgen dat alle betrokken partijen dezelfde doel-

stellingen onderschrijven. Vervolgens moet men het eens worden over de manier

waarop deze doelstellingen bereikt kunnen worden. Daarna moeten de betrokken

personen enthousiast genoeg worden gemaakt om zich hiervoor daadwerkelijk te

willen inzetten.

30

Page 33: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Dit laat zien dat een Centre of Entrepreneurship veel activiteiten en vakken moet

regelen en dat hiervoor een strakke regie nodig is. Zeker bij Centres waarbij

meerdere onderwijsinstellingen betrokken zijn, kan dit echter op weerstand stui-

ten vanuit de betrokken onderwijsinstellingen. Tijdens de interviews is gebleken

dat een paar Centres (go! en HOPE) hun werkwijze hebben veranderd om hier-

mee rekening te houden: waar ze in het begin een strakke regie nastreefden,

willen ze nu meer activiteiten aan de afzonderlijke onderwijsinstellingen overla-

ten. Door de benodigde docenten meer ruimte te geven om naar eigen inzicht te

handelen, zullen ze meer gemotiveerd raken om mee te werken. Inmiddels heeft

go! gemerkt dat de samenwerking tussen de centrale projectorganisatie en de

afzonderlijke onderwijsinstellingen sindsdien duidelijk is verbeterd.

4.3 Betrokkenheid van docenten

Bij alle Centres of Entrepreneurship is een ‘harde kern’ van vijf tot twintig docen-

ten en medewerkers betrokken. Dit zijn vaak de trekkers van nieuwe onderwijs-

activiteiten en medewerkers van de staforganisatie die in de meeste gevallen

fulltime bij het Centre zijn betrokken.1 Daarnaast is er een kring van meestal

tientallen docenten die een beperkte bijdrage leveren, bijvoorbeeld door een

nieuw vak te ontwikkelen en het onderwijs te verzorgen of door de uitvoering

van specifieke projecten op zich te nemen (bijvoorbeeld het aanleggen van data-

banken om ondernemers en docenten te matchen, etc.). Dit betekent dat de

meeste vakken en activiteiten die onder de vlag van een Centre worden uitge-

voerd, worden gegeven door docenten die niet tot de vaste staf van het Centre

behoren. Het is daarom belangrijk dat er voldoende docenten binnen een onder-

wijsinstelling zijn, die aan deze vakken en activiteiten willen meewerken.

Zeker in de beginfase van ondernemerschapsonderwijs lijkt er nog veel tegen-

werking (dan wel gebrek aan actieve medewerking) van docenten te zijn. Dit kan

een risicofactor zijn voor een Centre als de meeste activiteiten primair afhanke-

lijk zijn van de inzet van die docenten. Een van de gesprekspartners stelde dat

dit risico kan worden beperkt door voldoende extracurriculaire activiteiten te or-

ganiseren, die niet primair afhankelijk zijn van de inzet van docenten. Voor de

korte termijn zou dit inderdaad kunnen werken. Voor de langere termijn ligt het

meer voor de hand om de houding van docenten te beïnvloeden. Tijdens de in-

terviews bleek dat go! hierover een expliciet beleid heeft ontwikkeld. Via master-

classes voor docenten wordt een beperkt aantal enthousiaste docenten opgeleid,

waarna ze als intern boegbeeld kunnen optreden. Zij kunnen vervolgens binnen

hun directe omgeving andere docenten enthousiast maken. Dafne heeft de tool-

box ‘train-the-teacher’ ontwikkeld.

4.4 Betrokkenheid van het bedrijfsleven

Bij het toekennen van subsidies is door Agentschap NL en andere betrokkenen

rekening gehouden met de mate waarin Centres externe partijen, in het bijzon-

der het bedrijfsleven, betrekken bij de vormgeving van het onderwijs. Dit criteri-

1 In het geval van ACE vallen hier ook wetenschappelijke onderzoekers onder (universitaire docen-ten en PhD-studenten) die de onderzoeksactiviteiten van ACE uitvoeren.

31

Page 34: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

um volgt direct uit de sectorraamwerken met uitgangspunten voor de O&O-

regeling.1

Rol van het bedrijfsleven

Het bedrijfsleven werkt op verschillende manieren mee aan ondernemerschaps-

onderwijs:

– Gastcolleges. Met regelmaat treden vertegenwoordigers van het bedrijfsle-

ven, vaak ondernemers zelf, op als gastdocent. Gastcolleges komen voor bij

alle Centres en betrokken onderwijsinstellingen.

– Coaching. Sommige Centres hebben met zakelijke dienstverleners (banken,

consultants, juristen) afspraken gemaakt over begeleiding van studenten die

werken aan een businessplan of begeleiding bij de start van een bedrijf. Ook

non-profitorganisaties zoals Kamers van Koophandel zijn met regelmaat op

deze manier bij het onderwijs betrokken.

– Stagebegeleiding. In sommige vakken gaan studenten in groepsverband aan

de slag voor commerciële opdrachtgevers. Bijvoorbeeld aan de TU Delft,

maar ook aan Hogescholen voor de Kunsten is deze vorm populair.

– Jurylidmaatschappen. Bij toepassing van ondernemende werkvormen in het

onderwijs horen ook businessplancompetities en pitchtrainingen. Prestaties

van studenten worden dan beoordeeld door jury’s die hoofdzakelijk bestaan

uit ondernemers (te vergelijken met het televisieprogramma Dragons’ Den).

– Extracurriculaire activiteiten. Bij voorlichtingsactiviteiten zoals inspirational

lectures en Entrepreneurship Weeks worden steevast ‘echte’ ondernemers

uitgenodigd om hun verhaal te doen. Daarnaast zien we bij universiteiten dat

concrete vaardigheidstrainingen vaak buiten het curriculum om worden geor-

ganiseerd (bijvoorbeeld presentatietrainingen en ondernemerschapsgames).

Centres hebben geen problemen met het vinden van voldoende ondernemers

en/of ondernemingen die aan deze activiteiten willen meewerken. Meestal wor-

den ondernemers door de Centres gevraagd om mee te werken. Het gebeurt ook

dat ondernemers zich spontaan aanmelden. Het komt zelfs voor dat er ‘nee’

moet worden verkocht aan ondernemers die willen meehelpen, omdat er geen

activiteiten zijn waaraan ze kunnen meewerken.

Daarnaast zijn de meeste Centres erin geslaagd om een beperkt aantal grote

sponsors aan te trekken: bedrijven die voor een bepaalde tijd bereid zijn om het

Centre financieel te ondersteunen. Meestal zijn dit banken, advocatenkantoren of

adviesbureaus.

Redenen voor betrokkenheid

Het bedrijfsleven, veelal ondernemers, geeft aan om verschillende redenen be-

trokken te zijn bij ondernemerschapsonderwijs (zie Figuur 9). De meest ge-

noemde reden is dat bedrijven het belangrijk vinden dat jongeren een perspec-

tief krijgen op ondernemerschap als carrièremogelijkheid. Daarna volgt dat zij

het belangrijk vinden voor de maatschappij dat jongeren ondernemender wor-

den. Ook bij de vorige tussentijdse evaluatie scoorden deze redenen hoog. De

bedrijven stellen het eigen belang niet voorop. Het eigen bedrijf bekendheid ge-

ven is de minst genoemde reden voor betrokkenheid bij het ondernemerschaps-

1 Partnership Leren Ondernemen, op cit.

32

Page 35: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

onderwijs. De meerwaarde die de stakeholders uit het bedrijfsleven zien, heeft

vooral betrekking op de studenten. Zij willen dat studenten zich meer bewust

worden van ondernemerschap, kennis krijgen over ondernemerschap en hun on-

dernemende vaardigheden ontwikkelen.

Figuur 9 Redenen voor betrokkenheid van bedrijven (n=47)*

0% 25% 50% 75% 100%

belangrijk dat jongeren een perspectief krijgen opondernemerschap als carrièremogelijkheid

belangrijk voor de maatschappij dat jongeren ondernemenderworden

kennis/ervaring overdragen aan anderen

jongeren laten kennismaken met ondernemerschap

ontmoeten van jong talent met oog op de toekomst

toekomstige werknemers ondernemender maken

opleiding beter laten aansluiten bij de behoeften van hetbedrijfsleven

bedrijf meer bekendheid geven

* Meerdere antwoorden mogelijk. Percentages tellen niet op tot 100.

Bron: EIM, 2011.

Tijdsbesteding

Ongeveer drie op de vier stakeholders uit het bedrijfsleven is in staat om een

goede inschatting te maken van de gemiddelde tijdsbesteding aan het onderne-

merschapsonderwijs. Vertegenwoordigers uit het bedrijfsleven besteden gemid-

deld 4,2 uur per week aan het ondernemerschapsonderwijs.

4.5 Betrokkenheid van het College van Bestuur

De betrokkenheid van de Colleges van Bestuur lijkt sinds de vorige tussentijdse

evaluatie niet te zijn veranderd. De Colleges van Bestuur staan nog steeds posi-

tief ten opzichte van ondernemerschapsonderwijs. Het instellingsplan van de

Universiteit van Amsterdam wijst bijvoorbeeld expliciet naar ACE als voorbeeld

van een initiatief om ondernemerschap en ondernemendheid te stimuleren. Een

ander voorbeeld: het bestuur van de Hogeschool ArtEZ heeft inmiddels toege-

zegd dat het Arts Business Centre (ABC) kan blijven bestaan, ook als er geen

vervolgfinanciering komt op basis van het Valorisatieprogramma.

Draagvlak op bestuursniveau is echter geen voldoende voorwaarde voor het

doorvoeren van vernieuwingen. De problemen die verschillende Centres al eerder

ventileerden op het niveau van de faculteiten, zijn nog niet verdwenen.

33

Page 36: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

34

4.6 Kennisdeling

Wat de kennisdeling betreft, heeft deze tussentijdse evaluatie geen nieuwe in-

zichten opgeleverd ten opzichte van de vorige evaluatie. Dit betreft zowel de

kennisdeling binnen de Centres als tussen de Centres. Samengevat komt het er-

op neer, dat kennisdeling en samenwerking meestal niet op systematische wijze

gebeurt en in de praktijk beperkt blijft.

Bij de Centres die bestaan uit meerdere onderwijsinstellingen, vindt er op het ni-

veau van de projectleiders periodiek overleg plaats, maar de uitwisseling van

onderwijsmateriaal en gastcolleges gebeurt op ad-hocbasis en uitwisseling van

studenten blijft lastig. Een opvallende uitzondering is de gezamenlijke master

ondernemerschap die momenteel door de Vrije Universiteit en de Universiteit van

Amsterdam wordt opgezet. Kennisdeling en samenwerking tussen Centres, tot

slot, blijft ad hoc.

Maar ook COCI, bestaande uit alleen de Hogeschool voor de Kunsten, heeft in de

beginfase problemen in de kennisdeling ervaren. Bij COCI zijn vijf faculteiten be-

trokken en iedere faculteit ontwikkelt zijn eigen projecten. De faculteiten stem-

men activiteiten beter op elkaar af dan voorheen het geval was. Iedere maand

vindt een voortgangsoverleg plaats. Hierdoor wordt niet meer op verschillende

faculteiten aan gelijksoortige activiteiten gewerkt zoals in de beginfase van het

programma nog wel eens voorkwam. Wel worden succesvolle deelprojecten nog

niet optimaal met elkaar gedeeld en uitgewisseld. Hiernaar wordt in 2011 vanuit

COCI goed gekeken met als doel waar mogelijk succesvolle elementen binnen

een andere faculteit ook uit te voeren.

Page 37: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

5 Realisatie en effecten

5.1 Projectverloop

Belangrijkste doelstel l ingen l i jken te worden gehaald…

De door Agentschap NL gesubsidieerde Centres zijn nu ruim drie jaar onderweg.

Tijdens de vorige evaluatie stelden we vast dat de Centres of Entrepreneurship

en de betrokken onderwijsinstellingen nauwgezet bezig waren hun plannen uit te

voeren en dat ze door de bank genomen op schema lagen. Dit geldt nu op hoofd-

lijnen nog steeds. Vrijwel zonder uitzondering verwachten de Centres dat de be-

langrijkste doelstellingen zullen worden gehaald. Als belangrijkste doelstelling

geldt hierbij de verankering van het merendeel van de activiteiten en vakken die

gedurende het project zijn ontwikkeld en opgestart. Bij twee Centres (MC4E en

ACE) is het daarnaast ook uitdrukkelijk de doelstelling om het Centre zelf te ver-

ankeren. Dit lijkt voor beide Centres inmiddels te zijn geregeld.

…ook al worden op een lager niveau niet al le ambities waargemaakt…

Dat de belangrijkste doelstellingen lijken te worden gehaald, wil echter niet zeg-

gen dat alle vakken en activiteiten kunnen worden voortgezet. Het wil ook niet

zeggen dat voor alle vakken en activiteiten de doelstellingen met betrekking tot

het beoogde aantal deelnemers zullen worden gehaald. Als we in detail naar de

oorspronkelijke plannen kijken, dan is inmiddels duidelijk dat niet alle individuele

doelstellingen zullen worden gehaald. Het is doorgaans geen probleem om het

afgesproken aantal vakken en minors te ontwikkelen. Universitaire Centres heb-

ben er echter nog steeds problemen mee om deze vakken door voldoende stu-

denten te laten volgen, ook al zagen we eerder in hoofdstuk 4 dat het studentvo-

lume wel flink is toegenomen. Verder lukt het niet altijd om vakken en minors

open te stellen voor studenten van alle opleidingen binnen een instituut. Op dit

punt is de verankering (zie hoofdstuk 6) niet optimaal. Ook enkele plannen om

samen met pabo’s nieuw lesmateriaal te ontwikkelen, bleken moeizamer te ver-

lopen dan was ingeschat. In een enkel geval heeft dit ertoe geleid, dat deze acti-

viteiten zijn stopgezet.

…en ook zijn soms meer activiteiten ontplooid dan gepland

Aan de andere kant zijn er ook diverse doelstellingen die eind 2010 al waren ge-

haald en zijn er diverse activiteiten ontplooid, die niet waren gepland. Wat vooral

opvalt, is hoe goed de Centres erin slagen om een netwerk op te bouwen en te

onderhouden. Tijdens verschillende interviews is opgemerkt dat er een ecosys-

teem aan het ontstaan is rondom het ondernemerschapsonderwijs, met het Cen-

tre als spin in het web van dit systeem. We zien inderdaad dat de meeste Cen-

tres in staat zijn om goede contacten te leggen met alle relevante partijen:

met studenten: niet alleen via diverse extracurriculaire activiteiten, maar ook

meer gestructureerd door samen te werken met studieverenigingen (die soms

mede door het Centre zijn opgericht);

met (alumni) ondernemers: niet alleen ten behoeve van extracurriculaire acti-

viteiten voor studenten, maar ook voor opleidingstrajecten voor de onderne-

mers zelf;

met enkele grote bedrijven en organisaties.

35

Page 38: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Activiteiten waarbij studenten en ondernemers met elkaar in contact worden ge-

bracht (inclusief de summer schools bij ACE, Dafne en MC4E), verlopen over het

algemeen goed.

5.2 Effecten

Het belangrijkste effect is het vl iegwieleffect

Het belangrijkste effect van de huidige regeling lijkt te zijn, dat het een forse

impuls heeft gegeven aan het ondernemerschapsonderwijs op de deelnemende

hogescholen en universiteiten. Er zijn activiteiten uitgevoerd en vakken ontwik-

keld die anders niet zouden zijn gegeven. Bij het opzetten van iets nieuws zijn er

vaak veel weerstanden die overwonnen moeten worden. Door de huidige regeling

konden sommige onderwijsinstellingen een goede start maken met onderne-

merschapsonderwijs, terwijl andere onderwijsinstellingen een schaalvergroting

konden doorvoeren die anders veel moeilijker zou zijn gerealiseerd. Niet alleen

omdat er middelen vrijkwamen om vakken te ontwikkelen en activiteiten uit te

voeren, maar ook omdat docenten hiermee de tijd kregen om onderling structu-

reel te gaan samenwerken. Een van de geïnterviewde projectleiders formuleerde

het als volgt: “Door deze regeling konden we gewoon van start gaan, zonder af-

hankelijk te zijn van de financiering door andere partijen”. De huidige regeling

fungeerde hiermee als een vliegwiel voor het ondernemerschapsonderwijs.

Uiteindel ijk effect nog niet vast te stel len

Het uiteindelijke doel van de O&O-regeling is dat studenten ondernemender wor-

den en vaker een eigen bedrijf beginnen. Hebben de extra activiteiten en vakken

die dankzij deze regeling inmiddels zijn gerealiseerd, ook het beoogde effect op

het gedrag van studenten? We kunnen nu nog niet vaststellen of dit zo is. Hier-

voor zouden studenten ook (lange tijd) na hun afstuderen moeten worden ge-

volgd om de effecten zichtbaar te maken. Wel geldt dat verschillende Centres

zich met deze vraag bezighouden. ACE financiert bijvoorbeeld een onder-

zoekstraject naar de effecten van ondernemerschapsonderwijs. Daarnaast zijn

een aantal Centres bezig met het verzamelen van data, waarmee in de toekomst

onderzoek naar de effectiviteit van de huidige Centres mogelijk is. HOPE doet

bijvoorbeeld mee aan het internationale GUESS-project naar de ondernemend-

heid van studenten en go! heeft (samen met de Gelderse Kamers van Koophan-

del) een startersvolgsysteem ontwikkeld waarmee de ontwikkelingen van star-

tende studenten kunnen worden gevolgd.

Effecten tot nu toe

Tijdens de interviews hebben we expliciet gevraagd naar de effecten op de inter-

ne en externe omgeving. De antwoorden hierop zijn al aan bod gekomen. Daar-

om volstaan we hier met een korte opsomming:

Er is een ecosysteem rond ondernemerschap ontstaan. Dit betreft zowel de

interne als de externe omgeving.

Er wordt meer samengewerkt, zowel tussen als binnen onderwijsinstellingen.

De broedplaatsen slaan een brug tussen bestaande opleidingen en incubatie-

centra. Hiermee wordt de drempel voor studenten om te beginnen verlaagd.

De naamsbekendheid is gegroeid.

Een aantal Centres worden inmiddels internationaal erkend.

36

Page 39: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Schaalvoordelen

Verschillende projectleiders hebben tijdens de interviews geopperd dat er sprake

is van schaalvoordelen. De efficiëntie en effectiviteit van de verschillende Cen-

tres zouden mede door de schaal en scope ervan worden bepaald. Een belangrij-

ke reden voor het bestaan van schaalvoordelen is de aanwezigheid van vaste

kosten. Voor veel vakken en activiteiten geldt dat de ontwikkelingskosten ervan

voor een belangrijk deel vast zijn. Naarmate er meer deelnemers zijn, zullen de

gemiddelde kosten per deelnemer afnemen. Daarnaast geldt dat schaalgrootte

BEST PRACTICE Learning from Silicon Valley: innovation, entrepreneurship and cluster development Erasmus Universiteit Rotterdam, TU Delft en Universiteit Leiden

Master keuzevak

Silicon Valley, tussen San Francisco en

San Jose in de Verenigde Staten, is de

afgelopen veertig jaar uitgegroeid tot

een levendig regionaal cluster waar star-

tende ondernemers, investeerders, grote

bedrijven en andere ondersteunende in-

stellingen effectief samenwerken.

Ondernemerschap in Silicon Valley werd bekend vanwege:

- de grensverleggende ondernemers en investeerders die nieuwe industrieën ontwik-

kelden;

- de stimulerende rol van dynamische bedrijven (groot en klein) wat heeft geleid tot

baanbrekende producten en diensten;

- de effectieve uitwisseling van ideeën en mensen tussen universiteiten, grote bedrij-

ven en startende ondernemers.

In dit master keuzevak worden wetenschap en technologie in Silicon Valley onder de

loep genomen. Daarbij wordt onder meer stilgestaan bij de commercialisering en de

kennisoverdracht uit onderzoek voor nieuwe samenwerkingsverbanden en gevestigde

bedrijven. Ook worden de specifieke rol en strategieën van de dynamische bedrijven

geanalyseerd, die hebben geleid tot wereldwijd leiderschap. Daarnaast kijkt dit master-

vak naar de redenen waarom Silicon Valley is uitgegroeid tot een succesvol cluster. Tot

slot wordt gekeken naar de gevolgen voor het beleid: is het mogelijk om het succes van

Silicon Valley elders te kopiëren en wat zijn daarvoor de randvoorwaarden?

Iedere sessie bestaat uit een combinatie van le-

zingen en discussies, literatuur, opdrachten en

presentaties. Na een intensieve kennismaking met

de belangrijkste actoren en factoren, die Silicon

Valley tot ‘s werelds voedingsbodem voor innova-

tief ondernemerschap hebben gemaakt, volgt een

studiereis naar Silicon Valley en de Bay Area.

Aantal ECTS: 10.

Bron: Studiegids Universiteit Leiden.

37

Page 40: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

specialisatie mogelijk maakt: bij een grotere schaal kan een Centre een grotere

staf aanstellen, waarmee een professionaliseringsslag in de aansturing van het

ondernemerschapsonderwijs mogelijk wordt. Het is daarom belangrijk voor een

Centre om voldoende deelnemers te kunnen trekken.1 Een Centre kan hiervoor

uit verschillende opties kiezen:

Vakken binnen onderwijsinstellingen openstellen voor studenten van alle fa-

culteiten. Dit lijkt vooral mogelijk voor vakken die niet direct zijn gekoppeld

aan een bepaald vakgebied (of die redelijk abstract zijn); voor opleidingen

aan bijvoorbeeld een kunstacademie zal dit moeilijker gaan. Overigens moe-

ten hiervoor soms wel praktische problemen worden opgelost, bijvoorbeeld als

verschillende faculteiten verschillende procedures hebben voor werving, aan-

melding en inschrijving van studenten.

Vakken aanbieden aan studenten van verschillende onderwijsinstellingen. Er

blijken diverse bureaucratische en praktische barrières te bestaan, zoals pro-

blemen met de bekostiging, met de afstand (veel studenten willen niet ver

reizen om een vak te volgen) en met de planning (collegeperiodes van onder-

wijsinstellingen lopen niet altijd synchroon). Hierdoor is dit tot nu toe nog niet

goed van de grond gekomen. Hiermee is echter niet gezegd dat het niet mo-

gelijk of wenselijk is. Ten tijde van deze tussentijdse evaluatie zijn de Univer-

siteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit bijvoorbeeld in een vergevorderd

stadium van het opzetten van een gezamenlijke masteropleiding (MSc) in En-

trepreneurship.

Extracurriculaire activiteiten openstellen voor studenten van verschillende on-

derwijsinstellingen. Activiteiten die voor een onderwijsinstelling te grootscha-

lig zouden worden, kunnen voor twee of drie instellingen wel realiseerbaar

zijn. Dit kan bijvoorbeeld een Entrepreneurship Week zijn, maar ook de inrich-

ting van pre-incubatieplekken en incubators. In de praktijk lijkt dit vooral te

werken bij onderwijsinstellingen die in dezelfde stad of regio gesitueerd zijn.

Naast schaalvoordelen kunnen er ook schaalnadelen optreden: naarmate er meer

belangstelling voor bepaalde vakken is, zijn er ook meer docenten nodig om deze

vakken te verzorgen. Vooral voor universitaire vakken die niet direct aan onder-

zoek zijn gekoppeld, kan dit problematisch zijn. Het verzorgen van deze vakken

gaat dan ten koste van onderzoeksactiviteiten door de desbetreffende universi-

taire docent of hoogleraar, hetgeen in de praktijk vaak nadelig is voor de betrok-

ken docenten.

Ondanks dit mogelijke schaalnadeel lijken er per saldo voldoende redenen voor

onderwijsinstellingen om op dit gebied samen te werken (wat in de praktijk dus

ook gebeurt). Dit vergt organisatorisch echter de nodige inspanningen en be-

trokkenheid van de betrokken instellingen. Een noodzakelijke voorwaarde voor

succes is dan ook, dat de betrokken onderwijsinstellingen (en de daarbinnen be-

trokken faculteiten) dezelfde doelstellingen en aanpak onderschrijven.

Tevredenheid van studenten

In de internetenquête is aan studenten gevraagd hoe zij het ondernemerschaps-

onderwijs hebben ervaren. Zij gaven daarbij een oordeel over een specifiek, wil-

lekeurig gekozen vak dat zij het afgelopen studiejaar hebben gevolgd. Naast een

1 En daarmee voldoende financiering; dit geldt vooral voor vakken, aangezien de financiering van een Centre voor een belangrijk deel hiervan afhangt.

38

Page 41: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

algemeen oordeel spraken zij zich uit over acht deelaspecten van het onderwijs:

zie Tabel 8.

Tabel 8 Tevredenheid over het onderwijs (rapportcijfers)

Aard van het onderwijs

Totaal (n=605)

Traditioneel (n=110)

Traditioneel noch onder-

nemend (n=320)

Onder-nemend (n=175)

Algemeen oordeel 7,4 7,2 7,5 7,7

Structuur van het vak 7,1 7,2 7,0 7,1

Niveau en actualiteit van de lesstof 7,3 7,5 7,1 7,4

Kwaliteit van het lesmateriaal 6,8 7,2 6,6 6,7

Kennis/vaardigheden van de do-

cent(en) 7,9 8,1 7,8 7,9

Didactiek van de docent(en) 7,3 7,6 7,2 7,4

Interactie met de docent(en) 7,7 7,9 7,6 7,9

Variatie in activiteiten in het vak 7,1 7,3 6,8 7,4

Ruimte voor eigen initiatief 7,8 7,5 7,6 8,3

N.B. rapportcijfers zijn berekend op basis van de antwoorden: slecht (score 2), matig (4), vol-doende (6), goed (8) en uitmuntend (10).

Bron: EIM, 2011.

Het algemene oordeel van studenten over het ondernemerschapsonderwijs bij de

Centres of Entrepreneurship is een 7,4. Dit betekent dat zij op de gehanteerde

antwoordschaal (slecht-matig-voldoende-goed-uitmuntend) neigen naar een

goede beoordeling van het onderwijs. Ook bij de voorgaande tussentijdse eva-

luatie van de Centres of Entrepreneurship uit 2009 mondde het algemene oor-

deel uit in een 7,4. Studenten zijn het meest te spreken over de kennis en vaar-

digheden van de docenten en het minst positief over de kwaliteit van het lesma-

teriaal. Ook hier vinden we geen verschillen ten opzichte van 2009.

In Tabel 8 hebben we de rapportcijfers ook uitgesplitst naar de vakken die we

hebben geïdentificeerd als traditioneel, als ondernemend en als een restcategorie

van vakken met zowel traditionele als ondernemende kenmerken. Dit levert een

aantal opvallende verschillen op. Ten eerste zien we dat traditionele vakken min-

der goed worden beoordeeld dan ondernemende vakken (score 7,7 versus 7,2).

In 2009 vonden we overigens geen verschil in het algemene oordeel. Op diverse

aspecten zijn studenten over traditioneel onderwijs het meest tevreden: het ni-

veau en de actualiteit van de lesstof, de kwaliteit van het lesmateriaal en de

kennis en vaardigheden van docenten. Dit beeld zagen we ook in 2009. Wel zien

we dat het ondernemende onderwijs op deze aspecten betere scores krijgt dan

voorheen en dat daarmee de scores naar elkaar toe groeien. Ondernemend, ac-

tiegericht onderwijs blijft, net als in 2009, juist beter beoordeeld op variatie in

activiteiten en ruimte voor eigen initiatief. Studenten die in de restcategorie van

vakken vallen, met zowel traditionele als ondernemende kenmerken, zijn bijna

steevast minder tevreden. Zij zijn het minst tevreden over de kwaliteit van het

lesmateriaal en de variatie aan activiteiten binnen het vak.

39

Page 42: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Op basis van de studententevredenheid blijft de aanbeveling uit de vorige tus-

sentijdse evaluatie overeind staan: het is beter om het onderwijs een duidelijk

profiel te geven. Dat wil zeggen een duidelijke keuze maken tussen traditioneel

of ondernemend onderwijs en geen mengelmoes aanbieden.

Tevredenheid van het bedrijfsleven

De stakeholders uit het bedrijfsleven zijn zeer tevreden over de Centres of En-

trepreneurship. Zij geven een rapportcijfer van gemiddeld 7,9. Zelfs niemand

geeft een onvoldoende. Het cijfer varieert van een 6,5 tot een 9. De tevreden-

heid uit zich ook in het feit dat vier op de vijf stakeholders uit het bedrijfsleven

in de toekomst nog een keer willen deelnemen aan een dergelijk project. Hiervan

geeft het grootste deel wel aan dat zij daarbij graag het initiatief bij een ander

neerleggen.

Gepercipieerde effecten door studenten

De belangrijkste vraag in de internetenquête onder studenten is welke effecten

studenten zelf ervaren. Zij hebben een indicatie gegeven van de mate waarin het

onderwijs heeft geleid tot verbetering van hun bewustzijn over onderne-

merschap, hun houding, vermogen, intentie en gedrag. In Figuur 10 staat per

effect welk percentage studenten hierop met zeker wel of waarschijnlijk wel

heeft geantwoord. De restcategorie bestaat voornamelijk uit studenten die met

‘neutraal’ hebben geantwoord. Studenten die het effect ontkenden, waren er

nauwelijks.

Figuur 10 Gepercipieerde effecten van het onderwijs (2009: n=543, 2011: n=605)

0% 25% 50% 75% 100%

...me meer bewust watondernemen is. (bewustzijn)

...positiever gaan denkenover ondernemen. (houding)

...beter in staat om later zelfte ondernemen. (vermogen)

...meer geneigd om later zelfte gaan ondernemen.

(intentie)

...meer ondernemend gedraggaan vertonen. (gedrag)

2009 2011

Door het onderwijs ben ik...

N.B. vermeld is het percentage studenten dat de stelling ‘zeker wel’ of ‘waarschijnlijk wel’ van toepassing vond (versus ‘neutraal’, ‘waarschijnlijk niet’ of ‘zeker niet’).

Bron: EIM, 2011.

Uit Figuur 10 blijkt dat studenten veel effect ervaren van het ondernemerschaps-

onderwijs. Bijna drie op de vier studenten zeggen zich door het onderwijs bewus-

ter te zijn van wat ondernemen is. Bij de andere gepercipieerde effecten is de

40

Page 43: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

helft of meer van de studenten positief gestemd. Ten opzichte van 2009 springen

de verschillen bij vermogen en intentie gelijk in het oog. Een kleinere groep stu-

denten heeft tijdens de meest recente meting aangegeven beter in staat te zijn

later zelf te ondernemen, maar juist meer studenten zijn geneigd om later zelf te

gaan ondernemen. Deze verschillen zien we optreden bij zowel het traditionele

als het ondernemende onderwijs (zie Tabel 9). Verder maakt de tabel duidelijk

dat studenten die hebben deelgenomen aan vakken met ondernemende werk-

vormen, nog een stuk positiever zijn over de effecten. Nu neemt traditioneel on-

derwijs de laatste plaats in, maar zelfs bij traditioneel onderwijs vindt een sub-

stantieel gedeelte van de studenten de effecten positief. Dit constateerden we

ook al bij de vorige tussentijdse evaluatie.

Tabel 9 Gepercipieerde effecten van het onderwijs naar aard van het onderwijs

Aard van het onderwijs Door het onderwijs ben ik…

Traditioneel (n=110)

Traditioneel noch ondernemend

(n=320)

Ondernemend (n=175)

...me er meer van bewust wat

ondernemen is. (bewustzijn) 75% 65% 82%

...positiever gaan denken over

ondernemen. (houding) 59% 50% 71%

...beter in staat om later zelf te

ondernemen. (vermogen) 42% 43% 66%

...meer geneigd om later zelf te gaan

ondernemen. (intentie) 59% 61% 75%

...meer ondernemend gedrag gaan

vertonen. (gedrag) 41% 42% 65%

N.B. vermeld is het percentage studenten dat de stelling ‘zeker wel’ of ‘waarschijnlijk wel’ van toepassing vond (versus ‘neutraal’, ‘waarschijnlijk niet’ of ‘zeker niet’).

Bron: EIM, 2011.

In combinatie met de waarnemingen van de Centres dat veel studenten een be-

drijf starten en dat studenten elders in de enquête concrete voorbeelden noem-

den van ondernemend gedrag, kunnen we niet anders concluderen dat de O&O-

regeling uiteindelijk doet wat zij bij studenten beoogt. De verschillen tussen tra-

ditioneel en ondernemend onderwijs laten zien dat ondernemend onderwijs de

beste effecten geeft.

Gepercipieerde effecten door het bedrijfsleven

Aan de stakeholders in het bedrijfsleven is gevraagd of studenten door deelname

aan het project, in hun optiek, ondernemender zijn geworden (zie Figuur 11).

Het blijkt nog best lastig te zijn voor het bedrijfsleven om aan te geven of er ef-

fecten zichtbaar zijn. Op drie van de vier items geeft 20 tot 30% van de onder-

vraagde bedrijven aan dat zij niet weten of dit effect is gerealiseerd met het on-

dernemerschapsonderwijs. Bedrijven schatten in dat het ondernemerschapson-

derwijs vooral van invloed is op het bewustzijn van studenten rondom onderne-

merschap.

41

Page 44: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

42

Figuur 11 Gepercipieerde effecten door het bedrijfsleven van ondernemerschapsonderwijs

op studenten (n=47)

0% 25% 50% 75% 100%

ja nee weet niet

Bewustzijn: meer bewust wat

ondernemen is

Houding:positiever denken over

ondernemen

Vermogen:beter in staat om later

zelf te ondernemen

Gedrag:meer ondernemend

gedrag

Bron: EIM, 2011.

5.3 Leerervaringen

De Centres voeren hun projectplannen uit en studenten ervaren positieve effec-

ten, maar dit betekent niet dat elk project van een leien dakje loopt. De volgen-

de knelpunten zijn al tijdens de vorige evaluatie in kaart gebracht en zij gelden

nog steeds:

– Doordringen tot het verplichte curriculum is moeilijk.

– Specifiek voor universiteiten is er een gebrek aan middelen voor onderzoek.

Met de O&O-regeling worden in beginsel onderwijsactiviteiten gefinancierd,

maar om binnen universiteiten serieus te worden genomen, zijn ook midde-

len voor onderzoek gewenst. Om een wetenschappelijke carrière te kunnen

nastreven, is het voor medewerkers noodzakelijk om een deel van hun tijd

onderzoek te kunnen doen en om daarover wetenschappelijk te kunnen pu-

bliceren. Zonder zulke middelen neemt de interne status af en wordt de wer-

ving van nieuwe docenten bemoeilijkt (zie hierna).

– Samenwerking met projectpartners is soms lastig door institutionele barriè-

res. Zo is het soms moeilijk om studenten van verschillende instellingen on-

derwijs te laten volgen bij een andere instelling. Dit heeft te maken met een

gebrek aan wederkerigheid: onderwijsgelden lekken dan weg naar de andere

instelling. In de praktijk zien we dat uitwisseling van studenten dan alleen

mogelijk is als eenzelfde aantal studenten de omgekeerde route wil bewan-

delen.

De interviews voor de tussenevaluatie hebben ook een aantal knelpunten gesig-

naleerd die de vorige keer niet zijn vermeld:

Betrokkenheid van docenten. Niet alle docenten voelen zich betrokken bij het

project. Dat kan komen doordat ze geen tijd hebben om zich hiermee actief

bezig te houden of doordat ondernemerschap buiten hun vakgebied valt, maar

ook doordat ze het belang van ondernemerschapsonderwijs niet onderschrij-

ven.

Ontwikkelen van ondernemerschapsonderwijs voor primair en secundair on-

derwijs is een kwestie van lange adem. Twee Centres (ACE en go!) hadden

plannen om het ondernemerschapsonderwijs in primair en/of secundair on-

Page 45: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

derwijs te stimuleren door samen met enkele pabo’s en lerarenopleidingen

nieuw lesmateriaal te ontwikkelen. Dit bleek in de praktijk lastiger dan was

voorzien.

Daar staat tegenover dat een paar problemen, die de vorige keer gesignaleerd

zijn, nu een minder grote rol spelen:

– Vorige keer werd gemeld dat groei werd belemmerd door onvoldoende be-

schikbaarheid van (ervaren) docenten. Dit probleem is bij de huidige tusse-

nevaluatie niet meer vermeld.

– De naamsbekendheid van de Centres is het afgelopen jaar duidelijk verbe-

terd. Het kost hierdoor minder moeite om extracurriculaire activiteiten te re-

gelen. Het is bijvoorbeeld makkelijker om docenten om kleine bijdragen te

vragen, er is een groter netwerk van bedrijven uit de regio opgebouwd, cofi-

nanciering verwerven kost minder moeite en studenten komen eerder op ac-

tiviteiten af.

Daarnaast zijn er ook diverse positieve leerervaringen opgedaan:

BEST PRACTICE

Topklas Ondernemen HAS Den Bosch

Bachelor

Het leren van eigen ervarin-

gen staat in het "Topklas

Ondernemen Traject" voorop.

Het gaat er niet alleen om te

komen tot een goed busi-

nessplan,

maar ook om dit plan te gaan realiseren. Hoe krijg je mensen in beweging om jouw

doelen te realiseren? Of dit nu klanten, medewerkers, ambtenaren of financiers zijn.

Reflectie op de eigen ervaringen speelt een belangrijke rol. Wat doe ik goed, wat kan er

beter, hoe kan ik mij onderscheiden van de concurrentie, hoe kom ik tot een goedkope-

re oplossing of hoe kan ik mijn prijzen verhogen? Dit zijn de uitdagingen waarmee de

studenten in het laatste studiejaar aan de slag gaan. Geen opdracht voor een docent of

voor een bedrijf, maar een opdracht waarin de student zichzelf ontwikkelt als onderne-

mer waarna hij afstudeert met een eigen onderneming en een hbo-diploma.

Aantal ECTS: 60.

Bron: www.dafne-entrepreneurship.nl.

Gebruik de juiste term. Vooral op hogescholen lijkt ondernemerschapsonder-

wijs beter aan te slaan, als je de term ‘ondernemerschap’ vermijd. Studenten

mondhygiëne van de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen bijvoorbeeld zeg-

gen dat ondernemerschap niets voor hen is, maar zodra het gaat over het be-

ginnen van een eigen praktijk, neemt de interesse beduidend toe. Dat wordt

kennelijk door deze studenten niet als ondernemerschap gezien. Door voor de

term ‘je eigen praktijk beginnen’ te kiezen, neemt de belangstelling voor vak-

ken en activiteiten duidelijk toe.

43

Page 46: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

44

Betrokken studenten kunnen meewerken aan de organisatie van (vooral) ex-

tracurriculaire activiteiten. Als studenten eenmaal enthousiast worden over

een bepaalde activiteit, dan blijkt het in de praktijk mogelijk om ze nauw te

betrekken bij de organisatie ervan.

Fysieke locatie met de juiste uitstraling is belangrijk. De Centres maken

steeds meer gebruik van sociale media om informatie met studenten te delen.

Toch stellen verschillende Centres dat een herkenbare en toegankelijke fysie-

ke locatie, met een goede uitstraling, belangrijk blijft. Op deze locatie zou niet

alleen de staf van het Centre of Entrepreneurship moeten worden gehuisvest

(als vraagbaak voor binnenlopende studenten), maar er zouden ook een paar

representatieve ruimtes moeten zijn en enkele ruimtes die geschikt zijn voor

vakken en activiteiten.

Page 47: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

6 Verankering

De O&O-regeling is er mede op gericht dat meer onderwijsinstellingen onderne-

merschap in hun onderwijs integreren. Daarom is in deze tussentijdse evaluatie

met nadruk gekeken naar de mate waarin nieuwe vakken en activiteiten zijn ver-

ankerd – dus of zij na afloop van de subsidie zullen voortbestaan. Dit is te bekij-

ken op het niveau van de ontwikkelde vakken en activiteiten, de positionering en

de toekomstplannen van de Centres of Entrepreneurship.

6.1 Vakken en activiteiten

Op basis van onze deskresearch en de interviews concluderen we dat door de

subsidie het onderwijs zeker een zet in de goede richting krijgt, waardoor het

nieuwe aanbod in elk geval deels zal beklijven. Van volledige verankering is ech-

ter geen sprake.

Bij vrijwel alle betrokken onderwijsinstellingen worden in de bachelorfase, en in-

dien van toepassing de masterfase, nieuwe of vernieuwde vakken aangeboden.

Deze worden vermeld in de studiegidsen en worden min of meer ‘geïnstitutionali-

seerd'. Wel is het soms een hele klus om deze vakken te institutionaliseren, bij-

voorbeeld bij de minor ondernemerschap van Dafne. De betreffende vakken kun-

nen doorgaans rekenen op enthousiasme van studenten en het aantal studenten

dat eraan deelneemt, neemt toe. Het financieringsmodel dat in het hoger onder-

wijs gebruikelijk is (toekenning van middelen op basis van aantallen studenten

en studiepunten), geeft voldoende waarborg dat deze vakken blijven bestaan.

Maar er zijn ook bureaucratische problemen bij het afstemmen van activiteiten

en vakken tussen faculteiten. Zo wordt het ondernemerschapsonderwijs (nog)

niet door alle docenten gedragen. De belangrijkste oorzaak voor dit probleem is

dat om een vak in het verplichte curriculum te kunnen opnemen, er meestal een

ander vak moet worden geschrapt. Dit betekent niet alleen dat dit andere vak

dan niet meer wordt gegeven, maar het heeft ook financiële consequenties voor

de afdeling die dit vak verzorgt.

Ook belangrijk voor de verankering is voldoende ondersteuning vanuit docenten

en hoogleraren. We vermoeden dat ondernemerschapsonderwijs pas verankerd

raakt binnen een hogeschool of universiteit, als het door een grote groep docen-

ten en/of hoogleraren wordt gedragen. Zolang dat niet het geval is, zullen de ac-

tiviteiten en prestaties van een Centre sterk afhankelijk zijn van de aansturing

door enkele bevlogen projectleiders. Het risico is dat bij vertrek van deze pro-

jectleiders het Centre langzaam zal wegkwijnen. Bij COCI heeft het vertrek van

de projectmanager alleen geleid tot vertragingen.

Bij een deel van de vakken zijn met regelmaat docenten betrokken met een vas-

te aanstelling, zodat de opgedane kennis en vaardigheden niet zomaar kunnen

verdwijnen. Daar staat tegenover dat een deel van het onderwijs wordt verzorgd

door docenten met tijdelijke contracten en voor de duur van de O&O-regeling.

Hier is het risico reëel aanwezig dat de opgebouwde docentencapaciteit weer

verdwijnt. Dit maakt het bijzonder lastig om ondernemerschapsonderwijs in het

verplichte curriculum van universitaire opleidingen opgenomen te krijgen.

45

Page 48: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Door de problemen bij veel instellingen om ondernemerschapsonderwijs onder-

deel te maken van het reguliere curriculum, blijft het draagvlak hiervoor onder

de meeste docenten/hoogleraren beperkt. Omgekeerd geldt, vooral voor univer-

siteiten, dat er wellicht zoveel problemen zijn om ondernemerschapsonderwijs in

het curriculum te krijgen, omdat er maar weinig onderzoek naar onderne-

merschap plaatsvindt. Twee mogelijke strategieën hiervoor:

1 creëer interne boegbeelden om ondernemerschapsonderwijs uit te dragen

(lijkt vooral relevant voor hogescholen);

2 zorg voor onderzoek naar ondernemerschap(sonderwijs), waardoor het voor

docenten en hoogleraren interessanter wordt om aan het Centre mee te wer-

ken, zoals bij ACE en MC4E.

Voor de verankering van de extracurriculaire activiteiten spelen andere factoren

een rol. De kosten van deze activiteiten kunnen door de Centres niet worden te-

rugverdiend, waardoor er altijd externe financiering nodig zal blijven. Dit maakt

de verankering van deze activiteiten erg lastig. Misschien wordt de soep echter

niet zo heet gegeten als hij wordt opgediend. Tijdens een interview werden we

erop gewezen dat de marginale kosten van sommige bewustwordingsactiviteiten

erg laag zijn; als er eenmaal een goed ontwikkeld netwerk van ondernemers en

bedrijven is en er een staf van gemotiveerde docenten/onderzoekers zich bezig

blijft houden met ondernemerschapsonderwijs, dan kunnen de extra kosten voor

BEST PRACTICE Minor ‘innovation and entrepreneurship’ Wageningen UR

Bachelor

De minor ‘Innovation and entrepreneurship’ richt zich op de waarde van kennis en inno-

vatie en ondernemerschap in de life sciences en milieuwetenschappen. De minor maakt

studenten bekend met de wisselwerking tussen de productie van wetenschap en techno-

logie en de commercialisering van wetenschappelijke kennis en design. Deze minor

biedt studenten een grondige kennis om de kloof tussen wetenschap en het bedrijfsle-

ven te overbruggen.

Er zijn drie verplichte vakken:

- Advanced Management and Marketing

- The basics of entrepreneurship

- Enabling the transfer and commercialization

of Science & Technology

Daarnaast kan worden gekozen voor een van de

volgende vakken:

- Innovation management and cross disciplinary

design

- Strategic Change Management and Innovation

- Agricultural Business Economics

- Financial Business Management

Aantal ECTS: 24 (4 x 6 ECTS).

Bron: www.dafne-entrepreneurship.nl.

46

Page 49: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

bijvoorbeeld ondernemers voor de klas en mentorenpools beperkt blijven. De

verankering van dit soort activiteiten hoeft dan geen onoverkomelijk probleem te

zijn. Voor grootschalige activiteiten zoals Summer Schools en Entrepreneurship

Weeks geldt dit niet, maar voor dit soort activiteiten werken Centres steeds meer

samen met studieverenigingen voor de organisatie en uitvoering hiervan.

Voor de eerste fase van het trechtermodel (bewustwording) worden zowel eer-

stejaarsvakken als extracurriculaire activiteiten ingezet. Deze vakken en activi-

teiten lijken eerder complementair te zijn dan subsidiair. Bij de verankering van

het ondernemerschapsonderwijs moet dus niet een keuze worden gemaakt tus-

sen vakken of extracurriculaire activiteiten, maar moeten beide worden ingezet

om het bewustzijn van studenten over ondernemendheid en ondernemerschap te

ontwikkelen. Hierbij kan ook over de timing van deze activiteiten worden nage-

dacht, bijvoorbeeld om extracurriculaire activiteiten vooral in het eerste semes-

ter te organiseren en eerstejaarsvakken vooral in het tweede semester. Tijdens

de interviews is dit echter niet ter sprake gekomen.

De activiteiten die Centres in de latere fasen van het trechtermodel ontplooien,

zoals broedplaatsen, incubatiediensten en onderwijsactiviteiten voor ambitieuze

(alumni) ondernemers, lijken meer kans te hebben om overeind te blijven. Onder

invloed van de valorisatiediscussie in het hoger onderwijs lijkt voor zulke dien-

sten meer draagvlak te bestaan, ook bij Colleges van Bestuur. Bovendien zijn de

meeste Centres inmiddels ervan overtuigd dat deze activiteiten (mits goed opge-

zet) in principe kostendekkend kunnen functioneren.

Samenvattend verwachten we nog steeds dat de O&O-regeling ervoor zal zorgen

dat ondernemerschap bij de betrokken instellingen een blijvend onderdeel zal

zijn van het keuzepakket voor studenten. Door het wegvallen van (een deel van)

de extracurriculaire activiteiten ligt het voor de hand dat het bereikte resultaat

uiteindelijk iets zal inzakken. Verdere verankering vraagt om het aanpakken van

institutionele barrières, vooral om ondernemerschap ook in het verplichte curri-

culum te krijgen.

6.2 Positionering

Gelderland Onderneemt (go!) kiest ervoor om go! niet meer als apart pro-

ject/initiatief te promoten. In communicatie naar studenten wordt de rol van de

desbetreffende onderwijsinstelling centraal gesteld.

HOPE gaat, net als go!, HOPE niet meer als apart project/initiatief promoten, on-

der andere omdat in Delft de naam Yes!Delft al gevestigd was. HOPE zet nu meer

in op het onderstrepen van de samenhang tussen verschillende vak-

ken/activiteiten/instellingen, door op alle betrokken websites links naar HOPE (of

een logo ‘powered by HOPE’) te laten opnemen. Onze indruk is dat de keuze van

HOPE min of meer noodgedwongen is: Delft houdt vast aan Yes!Delft, RSM en

ESE (de twee faculteiten binnen de EUR) willen niet overstappen naar

Yes!Rotterdam.

De bij ACE betrokken onderwijsinstellingen voeren inmiddels allemaal ‘ACE’ in

hun naam. Op deze manier wordt de naam ACE binnen elke onderwijsinstelling

bekend. Hierdoor kunnen schaalvoordelen worden behaald in de communicatie

over alle onderwijsinstellingen. ACE heeft veel verschillende folders, brochures,

47

Page 50: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

etc. waarmee ze zichzelf kunnen promoten. ACE komt regelmatig in het nieuws;

ze genereren veel persaandacht. Sociale media (Twitter, LinkedIn) lijken nog

niet veel te worden ingezet (twee groepen op LinkedIn gevonden, met 20 resp.

13 leden; geen verwijzingen op de website van ACE).

Dafne is in 2010, samen met Subsidieregeling Kennis Exploitatie Food Valley

Consortium (SKE FVC), opgegaan in StartLife. StartLife is een breed samenwer-

kingsverband dat zich richt op het stimuleren van ondernemerschap en het on-

dersteunen van (aspirant-)starters. Ondernemende studenten en (potentiële)

starters kunnen bij StartLife terecht voor alle faciliteiten die nodig zijn om een

eigen bedrijf te starten. De profilering zal zich de komende jaren vooral richten

op StartLife. Dafne speelt wel een grote rol in deze profilering, omdat het bij-

brengen van ondernemendheid een belangrijke pijler blijft.

MC4E is een apart instituut en wordt als zodanig neergezet. Opvallend is dat ze

een eigen icoon hebben, die ze Robin hebben gedoopt. Robin oogt jong en dy-

namisch en vormt het belangrijkste logo op de website van MC4E.

De naam COCI is nog niet overal herkenbaar terug te vinden. Aan de zichtbaar-

heid van COCI en het verstevigen van de naam Centrum voor Ondernemerschap

zal dit jaar nog extra aandacht besteed gaan worden. Dit door de communicatie

meer toe te gaan spitsen op de studenten, bijvoorbeeld door middel van social

media. Daarnaast worden studenten nu direct betrokken bij de

(door)ontwikkeling van activiteiten, zoals lezingen, spreekuren en andere bijeen-

komsten. De projectleider is daarnaast meer betrokken bij het Ondernemerslab

en zal ook een deel van de tijd daar kantoor gaan houden. De ambitie is om op

deze manier het Centrum voor Ondernemerschap te vestigen als een fysieke plek

midden tussen de studenten.

BEST PRACTICE Entrepreneurial or SME management Universiteit Maastricht

Master

Bij dit vak kunnen studenten kiezen uit twee mogelijkheden:

1) In een groep van zes studenten wordt een eigen bedrijf opgezet en daarna effectief

geleid en gemanaged gedurende een heel academisch jaar. De bedrijfjes worden

opgezet binnen de lerende omgeving van Jong Ondernemen. Zowel commerciële als

maatschappelijke projecten kunnen worden geïnitieerd.

2) Een groep van twee of drie studenten assisteert een ondernemer of een MKB-

bedrijf een jaar lang in het managen van het bedrijf. Naast een grondige analyse

van de huidige bedrijfssituatie, schrijven de studenten strategisch plan.

Gehanteerde lesmethoden zijn: opening van het vak, samenwerken in kleine groepen,

hoorcolleges, coaching.

Aantal ECTS: 7.

Bron: Studiegids Universiteit Maastricht.

48

Page 51: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

49

6.3 Toekomstplannen

De Centres zijn opgezet met uiteenlopende doelstellingen. De toekomstplannen

hangen voor een groot deel samen met de wijze waarop de Centres zich de ko-

mende jaren gaan positioneren.

ACE en MC4E laten het Centre na 2011 als zelfstandig instituut doorgaan. Dafne

richt zich de komende jaren op de vakken die reeds zijn ontwikkeld, maar vooral

ook op StartLife. COCI is duidelijk bezig met de toekomst. In eerste instantie

was COCI 1.0 gericht op het stimuleren van ondernemerschap. Nu zijn ze bezig

met COCI 2.0. Het besef is bij COCI doorgedrongen dat ze zich meer op het ge-

bied van ondernemendheid moeten richten. Of anders geformuleerd: wat doe je

als creatief professional als je klaar bent met je studie? Alles wat is ontwikkeld

door COCI, blijft in de nabije toekomst bestaan.

Bij HOPE willen de onderwijsinstellingen nog hun beste beentje voorzetten voor

het laatste deel van de subsidieperiode. Het is ons onduidelijk wat er daarna zal

gebeuren. Zoals reeds vermeld, gaat go! zich niet meer actief promoten.

Page 52: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie
Page 53: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

7 Conclusies

In onze analyse hebben we gevonden dat ondernemerschapsonderwijs een posi-

tieve impuls krijgt bij alle Centres of Entrepreneurship. Vooral in het 3e en het 4e

jaar van de betrokken hbo- en universitaire opleidingen wordt veel nieuw onder-

wijs ontwikkeld of zijn bestaande vakken in een nieuwe jas gegoten. Bij elkaar

bieden de Centres meer dan 340 vakken aan, waarvan ruim 80% met subsidie

uit de O&O-regeling tot stand is gekomen. Bovendien zien we bij alle Centres een

toeloop van studenten of we zien dat per saldo meer studenten onderne-

merschapsonderwijs volgen dan voorheen. Het ligt niet voor de hand dat het

aangeboden onderwijs na de subsidieperiode zal verdwijnen; de financierings-

structuur in het hoger onderwijs op basis van studentaantallen en behaalde stu-

diepunten biedt hiervoor een verzekering. We vermelden hier ook dat studenten

tevreden zijn over het aangeboden onderwijs: op een schaal met de antwoordca-

tegorieën slecht, matig, voldoende, goed en uitmuntend, vindt het grootste deel

van de 605 geënquêteerden de kwaliteit ‘goed’ (gemiddelde score 7,4).

Door de Centres of Entrepreneurship wordt waargenomen dat het enthousiasme

van studenten behoorlijk groot is en dat veel studenten tijdens hun studie al een

eigen bedrijf starten. Als dit gebeurt in het kader van onderwijs, dan is de erva-

ring dat menig student het bedrijfje in de ‘echte wereld’ probeert voort te zetten.

Nog belangrijker is dat de betrokken studenten zelf hoog opgeven van de effec-

ten van het onderwijs. Van de geënquêteerden zegt 73% zich door het onderwijs

meer bewust te zijn van wat ondernemerschap is, 65% vindt zichzelf meer ge-

neigd om later zelf te gaan ondernemen, 59% is positiever gaan denken over

ondernemen, 50% ziet verbetering van de eigen ondernemerscompetenties en

49% zegt meer ondernemend gedrag te vertonen.

In de analyse viel op dat de via Agentschap NL gesubsidieerde Centres of Entre-

preneurship zich onderscheiden door concrete projectdoelstellingen die specifiek,

meetbaar, realistisch en tijdgebonden zijn. Het projectplan is voor de Centres de

leidraad voor de uitvoering en we hebben gemerkt dat de Centres hier nauwge-

zet werk van maken. Het ligt in de verwachting dat het grootste deel van de ge-

formuleerde doelstellingen (voor wat betreft onderwijsontwikkeling, bereik van

studenten, start-ups, etc.) zal worden gerealiseerd.

Een andere, positieve bevinding is dat we veel spreiding vinden in de manier

waarop de betrokken instellingen het ondernemerschapsonderwijs invullen. Dit

kan variëren van traditioneel onderwijs dat is gebaseerd op formele werkvormen

met de docent in een centrale rol (hoorcolleges, theorie, vaste leerdoelen) tot

ervaringsgericht, ‘ondernemend’ onderwijs, gebaseerd op informele werkvormen

met docenten in een coachende rol (bijvoorbeeld games, businessplancompeti-

ties, ruimte voor persoonlijke leerdoelen van studenten). Via de internetenquête

onder studenten hebben we vastgesteld dat beide varianten voorkomen naast al-

lerlei tussenvormen. Opvallend is dat studenten vooral ondernemend onderwijs

goed waarderen. Over mengvormen zijn studenten minder tevreden. Ook de ef-

fecten op ondernemerschap zijn doorgaans goed te noemen, maar ook hier zien

we dat ze bij de ondernemende onderwijsvormen beduidend beter zijn.

51

Page 54: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Al met al concluderen we dat de O&O-regeling in het hoger onderwijs werkt. Bij

de betrokken onderwijsinstellingen wordt meer aandacht besteed aan onderne-

merschapsonderwijs en er is meer toeloop van studenten, wat leidt tot verbete-

ring van de ondernemende houding en gedrag en uiteindelijk tot meer nieuwe

bedrijvigheid.

Verbeterpunten en suggesties

In de vorige tussentijdse evaluatie zijn een aantal verbeterpunten genoemd, die

met het oog op de doelstellingen van de O&O-regeling in de toekomst aandacht

verdienden. Het betrof:

1 Verankering;

2 Aandacht voor ondernemendheid;

3 Toegevoegde waarde van consortia;

4 Wijze van interactie met bedrijfsleven.

Bovengenoemde aandachtspunten blijven na deze nieuwe tussentijdse evaluatie

gelden. Nieuwe majeure aandachtspunten zijn niet gevonden. Het zijn vooral de

eerste twee aandachtspunten die in deze tussentijdse evaluatie nog sterker naar

boven zijn komen drijven. Om deze reden lichten we deze twee verbeterpunten

hieronder nogmaals toe.

Ad 1. Verankering

Ten eerste is het zaak om te proberen bij de toekenning van subsidies meer ge-

wicht toe te kennen aan blijvende verankering van nieuwe vakken en activitei-

ten. De meeste onderwijsinstellingen lukt het om ondernemerschapsonderwijs te

verankeren. Echter, de weg naar de verankering was niet altijd even gemakke-

lijk. Veel onderwijsinstellingen hebben moeite om door te dringen tot het ver-

plichte curriculum van opleidingen. De belangrijkste knelpunten zijn: de output-

gerichte financieringsstructuur en de gevestigde belangen die verhinderen dat er

ruimte voor ondernemerschap kan worden gecreëerd, de hoge mate van auto-

nomie van vakgroepen en afdelingen, het geringe draagvlak onder docenten, de

carrièrepaden die zijn gebaseerd op tijdelijke contracten en waarin (bij universi-

teiten) zwaarder wordt getild aan onderzoeksprestaties en het ontbreken van

onderzoeksmiddelen bij de Centres.

In nieuwe regelingen voor het hoger onderwijs zouden indicatoren kunnen wor-

den ontwikkeld, die de kans op blijvende verankering aanmerkelijk vergroten.

Bijvoorbeeld: Worden er nieuwe vakken ontwikkeld als onderdeel van het ver-

plichte curriculum? Krijgen nieuwe medewerkers uitzicht op een vast dienstver-

band en tegen welke condities? Worden er ook onderzoeksmiddelen vrijgemaakt

(eventueel via matching door de instellingen) en onderzoeksambities geformu-

leerd? Worden er in het leerstoelenplan (bij universiteiten) of het lectoratenpro-

gramma (hogescholen) extra plaatsen gecreëerd voor hoogleraren/lectoren on-

dernemerschap? Wordt het onderwijs breed aangeboden voor alle studenten van

de betreffende instelling? Als ‘bewijs’ voor verankering zijn toezeggingen en

handtekeningen van decanen en onderwijsdirecteuren belangrijker dan steunver-

klaringen van het College van Bestuur en externe partijen.

Ad 2. Aandacht voor ondernemendheid

In de uitwerking van de Centres of Entrepreneurship is, een enkele uitzondering

daargelaten, meer aandacht voor ondernemerschap dan voor ondernemendheid.

Als in onderwijs- of andere activiteiten ondernemend gedrag aan bod komt, dan

52

Page 55: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

53

gebeurt dit meestal in combinatie met ondernemerschap, ofwel het starten van

bedrijven. Deze focus valt de Centres niet aan te rekenen, omdat hun wortels nu

eenmaal liggen bij de theorie en praktijk van zelfstandig ondernemerschap. De

vraag is dan of stimulering via Centres of Entrepreneurship de juiste aanpak is:

brede stimulering van ondernemendheid zou eerder vragen om brede onderwijs-

vernieuwingsprojecten met nadruk op ‘teach the teachers’-projecten in plaats

van onderwijsontwikkeling voor studenten.

Ook blijkt dat de term ‘ondernemerschap’ niet bij iedere student goed aanslaat.

Deze studenten denken dat ondernemerschap niets voor hen is. Zij denken daar-

bij aan het leiden van grote ondernemingen. Toch is voor sommige beroepsgroe-

pen zelfstandigheid zo goed als de enige optie, bijvoorbeeld voor kunstenaars of

mondhygiënistes. Daarnaast zijn studenten met een ondernemende houding min-

stens zo belangrijk, omdat zij deze uitstraling kunnen meenemen in hun latere

professionele carrière als werknemer. Het is hierbij belangrijk dat de Centres of

Entrepreneurship kiezen voor een goede positionering, waarbij wordt aangeslo-

ten op de doelgroep en waarbij het wellicht beter is om de term onderne-

merschap los te laten.

Page 56: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie
Page 57: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

55

BIJLAGE I Overzicht Centres of Entrepreneurship

Centre of Entrepreneurship Onderwijsinstelling(en)

go! (Gelderland Onderneemt) Hogeschool Arnhem Nijmegen

ArtEZ Hogeschool voor de kunsten

Radboud Universiteit

Holland Program on Entrepreneurship

(HOPE)

Erasmus Universiteit

TU Delft

Universiteit Leiden

Maastricht Centre for

Entrepreneurship (MC4E)

Universiteit van Maastricht

Amsterdam Centre for

Entrepreneurship (ACE)

Universiteit van Amsterdam

Vrije Universiteit

Hogeschool van Amsterdam

Hogeschool Inholland

Dutch agro-food Network of

Entrepreneurship (Dafne)

Wageningen Universiteit

Hogeschool Van Hall Larenstein

HAS Den Bosch

CAH Dronten

Centrum van Ondernemerschap

in de Creatieve Industrie (COCI)

Hogeschool voor de Kunsten

Utrecht

Page 58: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie
Page 59: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

BIJLAGE II Interviews

Gesprekspartners

Centre of

Entrepreneurship

Gesprekspartners

go! - Geert-Jan Sweers

(programmamanager go!)

- Sylvia Bronkhorst

(projectleider Centrum voor Ondernemerschap van de

Hogeschool Arnhem Nijmegen)

- Bart Huydts

(directeur Art Business Centre van ArtEZ)

- Dorien Wellen

(projectmanager Informatiepunt Ondernemerschap

van de Radboud Universiteit Nijmegen)

HOPE - Hendrik Halbe

(directeur HOPE)

- Harmen Jousma

(programmamanager ‘Science Based Business and

lectures on Technopreneurship’ Universiteit Leiden)

- Martin Luxemburg

(Erasmus Universiteit Rotterdam)

MC4E - Jan Cobbenhagen

(directeur MC4E)

- Wynand Bodewes

(lecturer MC4E)

ACE - Erik Boer

(directeur ACE)

- Mirjam van Praag

(wetenschappelijk directeur ACE)

- John van Latum

(projectmanager Hogeschool Inholland

Amsterdam/Diemen)

Dafne - Gitte Schober

(directeur Dafne)

- Vincent Blok

(docent en onderzoeker in innovatie, management en

ondernemerschap)

COCI - Derk Blijleven

(voorzitter faculteitsbestuur en lector K en E)

- Erik Uitenboogaard

(programmamanager COCI)

- Martijn van Gessel

(projectleider COCI)

57

Page 60: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

We danken alle gesprekspartners voor hun tijd, inspanning en inbreng om deze

tussentijdse evaluatie tot stand te brengen.

Gespreksleidraad

Blok A: Inhoud en activiteiten project

1. Welke vakken en andere activiteiten bieden de Centres aan? Denk daarbij

aan:

Activiteiten gericht op ondernemerschap

Activiteiten gericht op ondernemendheid

Activiteiten gericht op theorie (overdracht van kennis)

Activiteiten gericht op ervaring (actiegericht/zelf doen)

2. Hoeveel studenten zijn betrokken geweest bij het project, op welk ni-

veau/lesjaar/opleiding?

3. Hoeveel docenten zijn betrokken geweest bij uw CoE?

4. Hoeveel bedrijven zijn betrokken geweest bij uw CoE?

We hebben voor bovenstaande 4 vragen een schema ontwikkeld, dat we graag

door uw CoE willen laten invullen.

5. Welke werkvormen past uw CoE toe (welke lesmethode)?

Blok B: Organisatie

6. Wat was de rolverdeling van de diverse betrokken onderwijsinstellingen bin-

nen uw CoE?

7. Wat was de rol van docenten binnen uw CoE?

8. Welke bedrijven zijn betrokken bij uw CoE? Wat was hun rol?

9. Welke andere partijen zijn (evt. in een later stadium) betrokken bij uw CoE?

Wat was hun rol?

10. Hoe heeft kennisdeling tussen de diverse projectpartners plaatsgevonden?

11. Is er kennisuitwisseling met andere Centres of projecten binnen het pro-

gramma Onderwijs en Ondernemerschap geweest? Op welke wijze was dit

georganiseerd en hoe vaak?

12. Op welke manier is directie/management/College van Bestuur betrokken bij

uw CoE?

13. Wat is de tijdsinvestering van uw onderwijsinstelling in het CoE?

Blok C: Realisatie en effecten

14. Is het project, uw CoE, tot nu toe volgens de planning verlopen. Zijn er ver-

anderingen en bijstellingen aangebracht? Zo ja, op welk gebied (aantallen,

inhoud, partners)? Waarom zijn deze aangebracht?

15. In hoeverre zijn de doelstellingen met uw CoE bereikt? Is budget hierbij een

factor?

16. Wat zijn de effecten op de interne omgeving (denk aan: docenten, studen-

ten, medewerkers)?

17. Wat zijn de effecten op de externe omgeving (denk aan: ouders/familie, be-

drijven, andere instellingen)?

18. Wat zijn de belangrijkste leerervaringen (wat ging goed/slecht)?

Blok D: Visie en verankering

19. Wat zijn verbindingen tussen het CoE en:

Andere lesprogramma’s/thema’s?

Andere onderwijssectoren?

58

Page 61: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

59

20. Wat wordt er gedaan met de resultaten (in brede zin van het woord) van het

CoE?

21. Wordt er een vervolg aan het CoE gegeven of worden andere projecten op

het gebied van ondernemerschap/ondernemendheid opgestart? Zo ja, wat?

22. Hoe is verankering van ondernemerschap geborgd? In bijv. curriculum, visie

en/of strategie van uw onderwijsinstelling.

23. Worden/zijn er ook andere gelden vrijgemaakt voor ondernemerschap?

Blok E: Best practices

24. Kunt u voorbeelden geven van best practices binnen uw CoE?

25. Wat zijn volgens u bij uitstek ondernemende activiteiten?

26. Wat zijn volgens u bij uitstek ondernemende werkvormen?

27. Kunnen anderen ervan leren? Zo ja, hoe dan? Bent u bereid hieraan een bij-

drage te leveren?

Page 62: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie
Page 63: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

BIJLAGE III Enquête onder studenten

Het meten van verandering in ondernemendheid en ondernemerschap is de be-

langrijkste output van de projecten binnen de subsidieregeling Onderwijs en On-

dernemerschap 2007, zo ook bij de zes Centres of Entrepreneurship die onder

deze regeling vallen. Bij het meten van ondernemendheid en ondernemerschap

bij studenten is gebruikgemaakt van de Entrepreneurship Education Monitor. De-

ze monitor is door EIM speciaal ontwikkeld om de effecten van onderne-

merschapsonderwijs zichtbaar te maken. De dimensies die daarin worden mee-

genomen, zijn: bewustzijn, houding, gepercipieerd vermogen en ondernemend

gedrag.

Aanpak

De internetenquête is gericht op de tevredenheid en gepercipieerde effecten van

studenten die hebben meegedaan aan het ondernemerschapsonderwijs van de

Centres of Entrepreneurship. Er is daarnaast ook gevraagd naar hoe studenten

de aard van het onderwijs ervaren (traditioneel versus ondernemend, ervarings-

gericht onderwijs) en in hoeverre studenten beschikken over ondernemende

kenmerken.

De enquête is alleen bedoeld voor studenten die aan onderwijsactiviteiten heb-

ben deelgenomen, dat wil zeggen, activiteiten waarmee zij studiepunten hebben

behaald. Extracurriculaire activiteiten zoals Entrepreneurship Weeks, congressen

en lezingen, bleven buiten beschouwing.

Elk Centre of Entrepreneurship is gevraagd om gegevens aan te leveren van stu-

denten die in het afgelopen studiejaar aan het onderwijs hebben meegedaan. Bij

de meeste Centres of Entrepreneurship kon alleen een gelegenheidssteekproef

worden getrokken; sommige studenten zijn inmiddels afgestudeerd en niet meer

te traceren. De Centres of Entrepreneurship zijn daardoor onderling niet goed

vergelijkbaar (maar dit was ook niet het doel van de onderhavige evaluatie).

De vragenlijst is afgenomen via internet. Studenten zijn per e-mail uitgenodigd

om de vragenlijst in te vullen. Als tegenprestatie zijn drie Apple Ipads verloot

onder de respondenten. In de meeste gevallen heeft EIM de studenten in de

steekproef uitgenodigd. Enkele onderwijsinstellingen hadden echter de voorkeur

om de uitnodiging zelf te sturen. In dat geval zorgde EIM voor aanlevering van

inlogcodes, wachtwoorden en hyperlinks naar de vragenlijst.

Vragenlijst

De vragenlijst bestond uit vijf blokken (Tabel 10). Eerst kon de student inloggen

en aangeven in welke taal hij/zij de vragen wilde beantwoorden. Daarna volgden

vragen om de mate van ondernemendheid en ondernemerschap vast te stellen.

Daarbij werd consequent gevraagd naar het bewustzijn over ondernemerschap,

de houding en de intentie om te ondernemen, het gepercipieerde vermogen en

het concrete gedrag van studenten.

Het vraagblok over vakevaluatie was het meest belangrijke onderdeel. Als stu-

denten meerdere vakken hadden gevolgd, werd via routingvragen eerst een ase-

lect vak getrokken. Voor het specifieke vak keken we vervolgens naar de tevre-

61

Page 64: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

denheid van studenten (door beoordeling van negen items), hoe studenten de

onderwijsvormen hebben ervaren (negen bipolaire items die de mate van traditi-

oneel versus ondernemend onderwijs weerspiegelen) en welke effecten studen-

ten hebben ervaren in termen van bewustzijn, houding, intentie en vermogen tot

ondernemendheid, alsmede ondernemend gedrag.

De volledige vragenlijst is op te vragen bij EIM. Voor deze tussentijdse evaluatie

is dezelfde vragenlijst gebruikt als bij de voorgaande tussentijdse evaluatie. Ook

toen is de vragenlijst via internet afgenomen. Toen werd echter aan iedere stu-

dent 5 euro toegekend voor het invullen van de vragenlijst, terwijl nu drie Apple

Ipads zijn verloot.

Tabel 10 Schematische weergave van de vragenlijst

Vraagblok Onderwerp Omschrijving Inloggen Inlog met code en wachtwoord Keuze taal Nederlands of Engels

Inleiding

Toelichting Informatie vooraf over de vragenlijst Bewustzijn Keuzevraag. Weet respondent dat ondernemen meer is dan een

eigen bedrijf? Houding Vijf contrastparen: Hoe kijkt respondent tegen ondernemendheid

aan? Intentie Keuzevraag. Heeft student voorkeur voor ondernemendheid in het

latere werk? Vermogen Acht items: Inschatting van eigen competenties m.b.t. onderne-

mendheid

Onderne-mendheid

Gedrag Zeven items: Concrete gedragingen die wijzen op ondernemend-heid

Bewustzijn Drie stellingen: Algeheel bewustzijn ondernemerschap Houding Drie stellingen: Houding ondernemerschap Intentie Drie stellingen: Intentie tot ondernemerschap

Eén item: Directe voorkeur werknemer of ondernemer Vermogen Drie stellingen: Inschatting vermogen tot ondernemerschap

Onderne-merschap

Gedrag Itemlist: Bezig zijn met ondernemerschap Routing Vragen om te bepalen welk(e) vak(ken) op het gebied van onder-

nemerschapsonderwijs de student heeft genoten Oordeel Itemlist: Tevredenheid over 9 aspecten van het vak Vakkenmer-ken

Itemlist: Perceptie van de aard van het vak a.d.h.v. negen ken-merken (traditioneel versus ondernemend leren)

Vakevalu-atie

Effecten Itemlist: Perceptie van effecten op ondernemendheid (houding, bewustzijn, vermogen, intentie en gedrag)

Geslacht Geslacht Studierich-ting

Aard studie (bedrijfskundig/economisch, technisch, anders)

Startjaar Startjaar

Algemene vragen

Studiefase Studiefase (propedeuse, bachelor, master, afgestudeerd/doctoraat)

Bron: EIM.

Steekproef en respons

In totaal zijn er 2.134 studenten uitgenodigd voor de enquête. Daarvan hebben

er uiteindelijk 605 de vragenlijst ingevuld, een respons van 28%. Zie Tabel 11.

We merken op dat door COCI, Hogeschool van Amsterdam (ACE) en MC4E rela-

tief veel studenten werden aangeleverd. Daarop werd besloten om voor deze

Centres een aselecte deelverzameling te trekken om studenten van de verschil-

lende Centres of Entrepreneurship evenwichtiger over de uiteindelijke respons te

kunnen verdelen.

62

Page 65: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

63

Tabel 11 Steekproef en respons per Centre of Entrepreneurship

2009 2011 Centre of Entre-

preneurship Steekproef Respons Percentage Steekproef Respons Percentage

HOPE 372 118 32% 439 113 26%

ACE1 281 95 34% 342 84 25%

go! 446 141 32% 396 126 32%

Dafne 105 41 39% 81 29 36%

MC4E2 179 48 27% 400 114 29%

COCI3 300 100 33% 476 139 29%

Totaal 1.683 543 32% 2.134 605 28%

1 Steekproef Hogeschool van Amsterdam circa 50% van het aangeleverde bestand.

2 Steekproef circa 81% van het aangeleverde bestand.

3 Steekproef 2009 circa 29% en steekproef 2011 circa 43% van het aangeleverde bestand.

Bron: EIM.

Door de wijze van steekproeftrekking geeft de respons geen 100% representatief

beeld van alle betrokken studenten. Niettemin is de spreiding over de aangebo-

den vakken en onderwijsvormen voor de hele respons dermate groot, dat niet in

de rede ligt dat de werkelijke uitkomsten substantieel afwijken van de hier ge-

presenteerde uitkomsten.

Kenmerken van respondenten

Uit Tabel 12 blijkt dat het merendeel van de respondenten bestaat uit mannen

en dat dit merendeel in de bachelorfase van de studie zit. De verdeling over de

studierichtingen is redelijk in evenwicht. Alleen in de technische en medische

hoek zijn naar verhouding iets minder respondenten.

Tabel 12 Kenmerken van respondenten (n=605)

Kenmerk Verdeling

Geslacht Man (60%), Vrouw (40)

Studierichting Economie/bedrijfskunde (36%), Techniek/medisch (25%),

Overig (Sociale wetenschappen, media, kunsten) (39%)

Startjaar 2011 (2%), 2010 (8%), 2009 (12%), 2008 (26%), 2007 (36%),

2006 (9%), 2005 en eerder (7%)

Studiefase Propedeuse (1%), Bachelor (63%), Master (26%),

Afgestudeerd/doctoraat (10%)

Bron: EIM, 2011.

Page 66: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie
Page 67: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

BIJLAGE IV Telefonische enquête onder stakeholders

Om beter inzicht te krijgen in de maatschappelijke effecten en meerwaarde van

de O&O-projecten, is in juni en juli 2011 met een telefonische enquête naar de

mening gevraagd van ouders, bedrijven en docenten (stakeholders) over het

O&O-project. Tijdens de voorgaande tussentijdse evaluatie zijn ook stakeholders

telefonisch geïnterviewd. Om de resultaten te kunnen vergelijken, is de opzet

vrijwel identiek gebleven. Deze bijlage gaat in op de respons en de vragenlijst

onder de stakeholders.

Respons

Aan de projectleiders is gevraagd contactgegevens aan te leveren van stakehol-

ders. Deze actie leverde 85 contactpersonen op. Veelal waren de stakeholders op

de hoogte gebracht van de telefonische enquête door de projectleider van het

O&O-project. Dit kwam de respons duidelijk ten goede. De respons is met 64

stakeholders ofwel 75% (Tabel 13) aan te merken als hoog. De enquête is afge-

nomen door Stratus Marktonderzoek, een zusterbedrijf van EIM, gespecialiseerd

in dataverzameling.

Tabel 13 Respons telefonische enquête onder stakeholders

Type respons Aantal %

Respons Project bekend 64 75%

Non-respons Weigering 3 4%

Nummer onbruikbaar 10 12%

Persoon niet bereikbaar 8 9%

Totaal 85 100%

Bron: EIM, 2011.

Alle geïnterviewde stakeholders zijn bekend met het project. Aan de enquête

hebben 47 stakeholders uit het bedrijfsleven, 13 docenten en 4 studenten mee-

gewerkt. Vanwege de geringe aantallen van de laatste twee groepen is in de rap-

portage vooral gekeken naar de mening van het bedrijfsleven.

Vragenlijst

In de vragenlijst is eerst gevraagd naar de bekendheid met het project. Met de-

genen die het project ook daadwerkelijk kenden, werd vervolgens de rest van de

vragenlijst doorlopen. Drie onderwerpen stonden daarbij centraal:

1 De betrokkenheid van stakeholders bij het O&O-project.

2 De effecten die stakeholders ervaren.

3 Een oordeel over het O&O-project.

65

Page 68: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

66

De vragenlijst was als volgt:

Vraag 01

Kent u [PROJECTNAAM] van [UITVOERDER]?

1: ja

2: nee

3: weet niet/w.n.z

Vraag 02

Wat is uw rol in het project?

Vraag 02A1 t/m 02A3

Om u te helpen noem ik een aantal antwoordcategorieën. Wat is uw rol in het

project?

Enq.: Antwoordcategorieën verschillen per type stakeholder.

1: initiatiefnemer 9: sponsor

2: begeleider/coördinator/ 10: gastdocent

projectleider 11: uitvoerder

3: gewoon docent 12: ouder van een leerling, maar

4: expert/klankbord verder niet betrokken

5: beschikbaar stellen van middelen 13: ik ben niet betrokken

6: aanbieden van een stageplaats 14: weet niet

7: aanbieden van bedrijfsbezoeken 15: wil niet zeggen

8: het onderwijs ondersteunen bij

het formuleren van ‘real-life’ opdrachten

Vraag 03

Wat is de belangrijkste reden dat u betrokken bent bij het project?

Vraag 03A1 t/m 03A3

Om welke andere redenen bent u betrokken bij het project?

Ik noem u een aantal mogelijkheden. U kunt antwoorden met ja of nee.

Enq.: Antwoordcategorieën verschillen per type stakeholder.

1: u wilt jongeren laten kennismaken met het ondernemerschap

2: u vindt het belangrijk voor de maatschappij dat jongeren

ondernemender worden

3: u wilt toekomstige werknemers ondernemender maken

4: u wilt uw kennis/ervaring overdragen aan anderen

5: u wilt uw bedrijf meer bekendheid geven

6: zo ontmoet u jong talent met het oog op de toekomst

7: u wilt de opleiding beter laten aansluiten bij de behoeften van

het bedrijfsleven

8: u vindt het belangrijk dat jongeren een perspectief krijgen op

ondernemerschap als carrièremogelijkheid

9: u wilt de lesstof op een meer ondernemende manier aanbieden

10: u vindt het een leuke afwisseling van uw dagelijkse werkzaamheden

11: u helpt uw collega

12: u kreeg dit op uw bordje

Page 69: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Vraag 03B

Zijn er nog andere redenen waarom u bij het project betrokken bent?

1: ja

2: nee

3: weet niet

4: wil niet zeggen

Vraag 03C

Welke?

Vraag 04

Hoeveel tijd bent u gemiddeld kwijt aan het project?

Enq.: Noteer de tijd in uren of minuten of noteer het antwoord weet niet/w.n.z.

Als vraag 04 is: weet niet, dan vraag 04A.

Vraag 04A

Om u te helpen noem ik een aantal antwoordcategorieën. Kunt u aangeven in

welke categorie de gemiddelde tijdsbesteding per week valt?

1: geen tijd

2: minder dan 30 minuten

3: 30 minuten tot 1 uur

4: 1 uur tot 2 uur

5: 2 uur tot 4 uur

6: 4 uur tot 1 dag

7: 1 tot 2 dagen

8: meer dan 2 dagen

9: weet niet

10: wil niet zeggen

Vraag 05

Welke resultaten heeft het project volgens u tot nu toe opgeleverd?

Ik noem u een aantal mogelijkheden. U kunt antwoorden met ja of nee.

Leerlingen/scholieren/studenten.

1: ... zijn zich meer bewust geworden van ondernemerschap

2: ... hebben een positievere houding gekregen ten opzichte van

ondernemerschap

3: ... weten nu beter het verschil tussen succesvolle en minder succesvolle

ondernemers

4: ... vertonen meer ondernemend gedrag (bijv. verkopen meer spullen via

marktplaats)

Vraag 05B

Heeft het project nog andere resultaten opgeleverd?

1: ja

2: nee

3: weet niet

4: wil niet zeggen

Als vraag 05B is 1, dan vraag 05C.

Vraag 05C

Welke?

67

Page 70: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

68

Als stakeholder is docent of ouder.

Vraag 06

Hoe was uw eigen houding ten aanzien van ondernemerschap vóórdat u in con-

tact kwam met het project?

Enq.: LEES OP

1: u was zich niet bewust van ondernemerschap als beroep

2: u was zich wel bewust van ondernemerschap als beroep, maar stond er

negatief tegenover

3: u was zich wel bewust van ondernemerschap als beroep en stond er ook

positief tegenover

4: weet niet

5: wil niet zeggen

Vraag 07

Is uw eigen houding ten aanzien van ondernemerschap veranderd doordat u in

contact bent gekomen met het project?

1: ja

2: nee

3: weet niet

4: wil niet zeggen

Vraag 08

Hoe is uw eigen houding ten aanzien van ondernemerschap dan veranderd?

Vraag 09

Welke meerwaarde ziet u zelf in dit project?

Vraag 10

Welk rapportcijfer geeft u het project?

Hierbij is een 1 zeer slecht, een 6 net voldoende en een 10 uitmuntend.

Vraag 11

Ten slotte: zou u in de toekomst nog een keer deelnemen aan een dergelijk pro-

ject?

1: ja, ik wil in de toekomst weer een dergelijk project opstarten

(eigen initiatief)

2: ja, ik zou in de toekomst weer betrokken willen worden bij een

dergelijk project (initiatief bij een ander)

3: ja, onder voorwaarden

4: nee, één keer was genoeg

5: weet niet

6: wil niet zeggen

Als vraag 11 is 3, dan vraag 12.

Vraag 12

Onder welke voorwaarden zou u nog een keer willen deelnemen aan een derge-

lijk project?

Page 71: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

Als vraag 11 is 4, dan vraag 13.

Vraag 13

Waarom wilt u niet nog een keer deelnemen?

Als stakeholder is ouder, dan vraag 14 t/m 17.

Vraag 14

Vindt u de deelname van uw kind aan een project als [PROJECTNAAM]

nuttig?

1: ja

2: nee

3: weet niet

4: wil niet zeggen

Als vraag 14 is 1, dan vraag 15A.

Vraag 15A

Waarom vindt u deelname aan een project nuttig?

Als vraag 14 is 2, dan vraag 15B.

Vraag 15B

Waarom vindt u deelname aan een project niet nuttig?

Vraag 16

Zou u in de toekomst uw kind nog een keer laten deelnemen aan een

dergelijk project?

1: ja

2: nee

3: weet niet

4: wil niet zeggen

Als vraag 16 is 1, dan vraag 17A.

Vraag 17A

Waarom zou u uw kind nog een keer laten deelnemen aan een dergelijk

project?

Als vraag 16 is 2, dan vraag 17B.

Vraag 17B

Waarom zou u uw kind niet nog een keer laten deelnemen aan een dergelijk

project?

69

Page 72: Ondernemerschap in het hoger onderwijs · andere Centres zijn kleiner: het Maastricht Centre for Entrepreneurship (MC4E) en het Centrum voor Ondernemerschap in de Creatieve Industrie

BREDEWATER 26

POSTBUS 7001

2701 AA ZOETERMEER

T. 079 343 02 00

F. 079 343 02 02

E. [email protected]

WWW.EIM.NL

onderdeel van PanteiaEIM

Onderzoek voor Bedrijf & Beleid