NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIE ......Interview met prof. dr. Nico Wulffraat ‘De Reuma2Go...
Transcript of NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIE ......Interview met prof. dr. Nico Wulffraat ‘De Reuma2Go...
R E V A L I D A T I E G E N E E S KU N D E
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR
In dit nummer onder andere: > pagina 194 ‘Het roer moet om’ > pagina 195 Thema
e-health: De Reuma2Go app > pagina 199 Thema e-health: Handvatten bij beoordelen
van een app > pagina 201 Thema e-health: Blended Care > pagina 205 E-health nazorg
counseling voor fysiek actievere levensstijl > pagina 221 Gebruik activiteitenmonitors
als feedback over beweeggedrag > pagina 228 Prijzen op het Joint Congress 2017
3 9 e j a a r g a n g | 2 0 1 7 | 0 5
Roland Benjamin
‘Mijn stomp is stabiel en de koker zit goed, wat wil je nog meer?’ Roland heeft in 2013 een verkeersongeluk gehad en verloor daarbij zijn voet en een deel van
zijn onderbeen. Hij heeft zijn hobby, het restaureren van oude brommers inmiddels weer
opgepakt. Roland vindt het prettig dat onze instrumentmakers zo goed naar zijn wensen
luisteren. Daardoor heeft hij een prothese die precies past bij zijn werk en zijn hobby.
Ervoor zorgen dat onze cliënten weer zoveel mogelijk kunnen doen; dat is onze kracht! De kracht van de aanpassing
Rijndam Orthopedietechniek / Westersingel 300, 3015 LJ Rotterdam / 010 241 25 55 / www.rijndam.nl/orthopedietechniek
Orthopedietechniek
NTR Roland 1-1_Rijndam 07-11-17 11:14 Pagina 1
colofonNederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde (NTR)Netherlands Journal of Rehabilitation Medicine
Het NTR is een mededelingen en informatieperiodiek van de Nederlandse Vereniging van Revalidatieartsen (VRA).
De redactie wordt gevormd door Prof. dr. Coen van BennekomDr. Hans BussmannDr. Anke MeesterDelverHans GroenDr. Janneke HaismaDrs. Esther JacobsDrs. Rianne KofmanDr. Ron MeijerProf. dr. Clemens RommersProf. dr. Anne VisserMeily
Hoofdredacteur Dr. Casper van Koppenhagen
EindredacteurHeidi Wals
Cover‘Revival’ Vincent van der Geest
RedactieadresRedactiesecretariaat t.a.v. Heidi Wals Nederlandse Vereniging voor Revalidatieartsen (VRA) Postbus 9696 3506 GR Utrecht Tel: (030) 273 96 96 Email: [email protected]
Uitgever, advertenties en abonnementen dchg medische communicatieZandvoortselaan 532106 CJ HeemstedeTel. (023) 551 48 88www.dchg.nlEmail: [email protected]
Opmaak dchg medische communicatie, Heemstede
Abonnement Standaard € 120, per jaarBuitenland € 180, per jaarSchriftelijke opzegging ten minste 4 weken voor het eind van de termijn. Het NTR verschijnt vijfmaal per jaar.
Inzending kopij Per email met attachments.
AccreditatieEr worden accreditatiepunten toegekend voor een wetenschappelijke publicatie in NTR. Zie www.revalidatiegeneeskunde.nl/ nederlandstijdschriftvoorrevalidatiegeneeskunde voor meer info.
Richtlijnen voor auteurs Deze richtlijnen zijn te downloaden opwww.revalidatiegeneeskunde.nl
VerschijningFebruari, april, juni, september en december
Niets uit deze uitgave mag worden overgenomen zonder toestemming van de uitgever of de hoofdredacteur. De uitgever is niet aansprakelijk voor de inhoud van deze uitgave.
39e jaargang nummer 5
ISSN 22113665
In dit nummer
193
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> INHOUD
> EDITORIAL
‘Het roer moet om’ . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 194
> THEMA E-HEALTH
‘De Reuma2Go app helpt ons beter in contact te komen met de patiënten’ . . . .195
Handvatten bij het beoordelen van een app . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 199
Blended care: Uitdaging in implementatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .201
> PUBLICATIE
E-health nazorg counseling voor een fysiek actievere levensstijl . . . . . . . . . . . . 205
> BESTUUR
Terugblik op zeven jaar VRA bestuur . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 211
> SPOTLIGHT
Training en psychologische interventies zijn effectief om kanker gerelateerde vermoeidheid te verminderen tijdens de behandeling van patiënten met kanker .215
> PROEFSCHRIFT
Verminderen van vermoeidheid bij het postpoliosyndroom . . . . . . . . . . . . . . . . . .216
The Post-Intensive Care Syndrome (PICS) . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .218
> INNOVATIE
A Bit Fitter . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .221
> COMMENTAAR
Off-label-gebruik van medicatie . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 225
> ACTUEEL
Kunstwerk ‘Revival’ op de cover van dit nummer . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 226
Krasse revalidatieartsen blijven geïnteresseerd in hun vak . . . . . . . . . . . . . . . . . 227
Prijzen op het Joint Congress 2017 . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 228
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
European School Marseille, PRM voor Europese aios . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 232
CAT: Wat is het effect van een split skin graft op het dragen of gebruiken van een prothese bij kinderen met een amputatie van de onderste extremiteit? . . 233
Individualisering van de opleidingsduur; waar staan we in 2017? . . . . . . . . . . . . 236
> WETENSCHAP
Promoties . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . 239
> KERNGROEP
Interview met Renske van Delft over haar etalagestage in Australië . . . . . . . . . 242
Afbeelding omslagHet kunstwerk ‘Revival’ dat de omslag siert van dit nummer maakt deel uit van een 6-luik dat is ge-maakt voor kunstproject ‘Heelmeesters’. Voor dit project zijn zestien kunstenaars in gesprek gegaan met zestien zorgprofessionals (heelmeesters). Vanuit de wisselwerking tussen beide partijen heeft iedere kunstenaar een kunstwerk gemaakt, waarin de visie van de heelmeester centraal staat.
Voor het maken van het kunstwerk ‘Revival’ werd kunstenaar Vincent van der Geest geïnspireerd door het levensverhaal van zijn vriend, revalidatiearts Casper van Koppenhagen. Het grote verdriet dat Casper en zijn vrouw meemaakten, en het opkrabbelen daarna, vertonen in zijn ogen grote paral-lellen met het proces dat de patiënten van Casper doormaken. Als revalidatiearts helpt Casper zijn patiënten met het vinden van nieuwe doelen en begeleidt ze met het vinden van nieuwe levens-vreugde. Vincent heeft geprobeerd om het proces van chaos, verwarring, verdriet, somberheid, positivisme, groei en bloei te vangen in een 6-luik. Vanuit verschillende invalshoeken bekeken, zoals een revalidatiearts dat ook doet.
Kijk op pag 226 voor een nadere toelichting op ‘kunstproject Heelmeesters’ en het kunstwerk
‘Revival’.
194
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
Tijdens een multidisciplinair spreekuur verzuchtte de
orthopedisch chirurg, starend naar de embarmelijke
toestand van een paar enkelgewrichten van een patiënt
met hemofilische arthropathie: ’Tja, een orthopeed
maakt recht wat krom is’, waarop ik antwoordde ’Zeker,
en de revalidatiearts praat recht wat krom is’. Om ver-
volgens gezamenlijk in het consult de patiënt ervan te
overtuigen om orthopedisch schoeisel te laten vervaar-
digen om een definitieve en zeer kostbare arthrodese
te voorkomen. Geheel in het teken van het Visiedo-
cument Medisch Specialist 2025 van de Federatie
Medisch Specialisten hadden we met fysiotherapeut,
hematoloog, orthopeed en revalidatiearts een geza-
menlijke counseling leefstijlverandering, waarbij naast
schoeisel ook zaken als eigen regie, fysieke activiteit en
gewichtsreductie voorbij kwamen. Op zomaar een door-
deweekse dag op ‘zomaar’ een spreekuur in het UMCU.
Bij de dokters is het roer al om, nu de patiënt nog.
Om op dat praten van krom naar recht terug te komen,
we doen wel meer dan dat natuurlijk in de revalidatiege-
neeskunde. Kijk naar onze Position Paper Revalidatie-
geneeskunde, het beleidsplan Revalidatiegeneeskunde
2025 en het Visiedocument Medisch Specialist 2025
en alle voorwaarden zijn daar om onze identiteit te be-
waken en daar waar nodig aan te passen aan de steeds
sneller veranderende buitenwereld. Een afhankelijke en
afwachtende houding zal worden gelogenstraft, zoveel
lijkt me duidelijk. Ook daarin moet het roer om!
Het statement ‘het roer moet om’ komt natuurlijk
vooral voort uit een recent onderzoek onder huisart-
sen, dat aantoonde dat de dokter 40% van zijn tijd
administreert! Zonder gekheid, als jouw stukadoor
dat zou doen, ga je direct op zoek naar een andere
Pool, toch? ’Kappuh nau’ zou Haagse Harry zeggen. Je
begrijpt bovendien niet dat patiënten dat accepteren.
Daarin moet het roer om, vinden zij van het actiecomité
’Het roer moet om’ en vrijwel ieder medicus zal een
zucht van verlichting slaken als hij eens een week niet
zou hoeven administreren. Misschien is dat ook wel
een oplossing: een administratievrije week bij tijd en
wijlen. Komt overigens voor mijn persoontje neer op de
dagelijkse praktijk, maar dit terzijde.
Enfin, het jaar nadert zijn einde, een jaar waarin ook
landelijk het roer om ging. Na meer dan 100 dagen
stuurloos te hebben rondgedobberd, besloten D66
en de Christen Unie om het toch samen te proberen
in de coalitie. Een op voorhand in ieder geval span-
nende samenwerking, waarbij thema’s als euthanasie,
levensbeëindiging bij jong en oud, embryowetten en
donorregistratie voor vuurwerk kunnen zorgen. Verder
ging het roer definitief om in de sport. Het Nederlands
damesvoetbalteam werd massaal omarmd, de man-
nen weggehoond. Wij houden van winnaars, dat moge
duidelijk zijn. Bovendien besloten we dat een Nederlan-
der in het ‘dopingarme’ tijdperk toch ook gewoon een
grote wielerronde moesten kunnen winnen. Zelfs een
gedwongen poep- en plaspauze kon Tom Dumoulin niet
tegenhouden om glorieus de Giro d’Italia op zijn naam
te schrijven. En nu de Tour, Tom! Zou het toch nog een
oranje zomer worden in 2018?
Uzelf mijmert de komende dagen nog eens over de
snelheid en gejaagdheid van ons bestaan, bent trots
op wat er in 2017 allemaal thuis en op het werk bereikt
is, likt hier en daar een gevoelige wonde, koestert een
waardevolle herinnering en begint vol goede moed aan
2018. Zo ook uw redactieraad van het NTR. Want in
2018 gaat ook daar het roer om! Zoals aangekondigd,
de werkgroepen van de VRA zijn welkom de redactie
voor 1x te versterken met het invullen van een editie-
thema. Veel positieve reacties zijn reeds verkregen,
maar alle lof voor de collegae van de Werkgroep
Cerebrale Parese, die direct intekenden voor het eerste
nummer. Kijk, dat is nog eens ‘niet lullen maar poetsen’
en lef tonen.
Wij kijken uit naar 2018, en hopen dat met u in volle
gezondheid te kunnen doen. Het roer moet om, maar
met een behouden vaart lijkt me.
Casper van Koppenhagen
Hoofdredacteur
> EDITORIAL
Van de hoofdredacteur
‘Het roer moet om’
195
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> THEMA E-HEALTH
Ik spreek professor Wulffraat op onze eigen toch
ook ultramodern ingerichte afdeling Revalidatie,
Fysiowetenschappen en Sport in het UMCU. Tussen
de flexplekken en open samenkomst ruimtes, zoeken
we een zitlounche op. Uitzicht op dartelende paardjes
en schapen in de nog immer groene weide, verruimt
de blik. Opgetogen en enthousiast steekt hij van wal,
vragen stellen is nauwelijks noodzakelijk.
‘E-health is eigenlijk het totale gebruik van digitale
middelen van de gezondheidszorg in een ziekenhuis.
Een onderdeel daarvan is het patiëntenportaal, waar
we in het UMCU al een tijd mee werken. Uit recent
onderzoek blijkt dat helaas maar 12% van de ouders
hier gebruik van wil maken. Dat valt eigenlijk tegen,
of mee, hoe je het maar wilt noemen.
Een diepe wens van ons als zorgverleners is om beter
in contact te komen met onze patiënten, beter inzicht
te krijgen wat hen dwars zit. Andere dingen leren van
patiënten dan je in de spreekkamer ziet. Daarbij is
het doel het zorgproces meer individueel in te richten
waarbij het directe patiënt/arts contact niet meer
de standaardcontrole wordt, maar duidelijk meer
zorgvraaggericht. Tegenstanders van het patiënten-
Er schijnt nog wel ergens in een centrum achteraf een verdwaalde multomap uit de kast te vallen, maar zowel de mul-
tomap als de kast dienen uitgebannen te worden, zoveel is duidelijk. Ziekenhuizen en revalidatiecentra dienen in toe-
nemende mate digitale organisaties te worden. Een en ander betekent patiëntenzorg bieden buiten de muren van het
ziekenhuis, toegang geven tot hun dossier en data-analyses toepassen om zorg te optimaliseren en te personaliseren.
In de afgelopen edities van het NTR passeerden diverse bespiegelingen reeds de revue, over het heden en de toekomst.
Belangrijk leek het ons vooral ook te laten zien wat al werkt. Waar heeft men de sprong in het diepe gewaagd en is
gewoon aan de slag gegaan? Welnu, om de hoek van de werkplek van uw hoofdredacteur in het UMC Utrecht leeft dit
onderwerp volop, volledig ondersteund door de Raad van het Bestuur.
Interview met prof. dr. Nico Wulffraat
‘De Reuma2Go app helpt ons beter in contact te komen met de patiënten’C .F . van Koppenhagen
Dr . C .F . (Casper) van Koppenhagen, revalidatiearts UMC Utrecht en
hoofdredacteur NTR
Het UMCU heeft het patiëntportaal in 2015 geopend, het-geen maakt dat patiënten te allen tijde inzicht hebben in hun dossier. Lab- en röntgenuitslagen kunnen worden ingekeken, afspraken bekeken. In vervolg daarop startten er in 2016 drie e-health pilots met zelfmetingen en monitoring op afstand. Aan de drie pilots deden patiënten met de neuromusculaire aandoening ALS, hypertensie en jeugdreuma mee. Via apps en bluetooth-meetapparatuur legden zij allerlei gegevens vast, zoals hun bloeddruk, gewicht, pijnscore en algemene gesteld-heid. Ook vulden ze via de apps vragenlijsten in, die zorgverle-ners op afstand konden bekijken. Met een van de initiatiefne-mers van het project Reuma2go app en dus van het type early adapter, kinderreumatoloog professor dr. Nico M. Wulffraat, had ik een inspirerend gesprek.
‘Een van de initiatiefnemers van het project Reuma2go app
en dus van het type early adapter’
Prof . dr . Nico Wulffraat .
> THEMA E-HEALTH196
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
portaal en ons project vreesden een enorme toename
van werk, van een extra belasting, maar dat valt in de
praktijk echt mee. Zoveel extra mailtjes zijn het echt
niet, ik controleer tweemaal per week mijn mail. Er
heerst bij de patiënt misschien toch wel de gedachte,
we zullen de dokter die het al zo druk heeft niet met
al mijn wissewasjes lastigvallen.’
‘Kijk, zo gaat dat dus in zijn werk’, wijst hij op de
monitor, ‘vragenlijsten aanleveren, zoals bijvoorbeeld
ook met het KLIK project (NTR nr. 3 2017), dat werkt
natuurlijk al heel goed.’ Vervolgens klikt hij naar een
pagina vol grafieken, foto’s en tekstberichten. In
HiX nota bene, zie ik vol verbazing! ‘Voorbeeld: een
patiënt pakt zijn iPhone thuis, opent de app en maakt
een foto van zijn pijnlijke of gezwollen gewricht, met
daaronder ruimte voor tekst. Ik krijg een email in
mijn Outlook dat er een patiënt (anoniem) een bericht
heeft verzonden in de app. Dat dit anoniem is, heeft
alles te maken met privacy, dat is een gegeven. Ver-
volgens ga ik naar HiX (EPD van UMCU, red.) en sla de
gegevens op; kijk hier in deze grafiek. Dan zie ik wan-
neer patiënt voor het laatst informatie heeft gegeven
en kijk ik naar het beloop. Op basis hiervan maak ik
een inschatting hoe verder te handelen, bijvoorbeeld
een geruststellend antwoord via de mail, een telefo-
nisch consult, maar ook het laten afnemen van bloed
bij hem in de buurt, het ophogen van de medicatie of
een poliklinisch bezoek zijn mogelijk, you name it.’
Wat is nou het belangrijkste doel van deze digitale
applicatie?
‘Het helpt ons echt een nog beter beeld te krijgen
over hoe het nou daadwerkelijk gaat met de patiënt.
En dat alles in het licht van de veranderende wereld.
Waarin mensen expertise zoeken op de beste plek en
daar bereid zijn voor te reizen, maar tegelijkertijd de
dagelijkse zorg rondom huis willen organiseren. De
app maakt dit mogelijk.
Wij vormen in het WKZ/UMCU in Nederland de groot-
ste afdeling op het gebied van jeugdreuma. We heb-
ben in totaal zo’n 700 patiënten in zorg, vanaf 2 tot
18 jaar. Een deel ontwikkelt chroniciteit van de ziekte
met permanente schade. Voor een aantal kinderen
heeft dit absoluut invloed op hun latere functioneren.
Vandaar ook dat wij een beetje volgens het revalida-
‘Het idee van continuum of care zit vooral in doktershoofden
en niet bij de kinderen’
Kinderarts prof . dr . Nico Wulffraat bekijkt de resultaten van de app op de computer .
> THEMA E-HEALTH 197
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
tiesysteem, het ICF-model, willen werken. Het zit nog
niet in ons DNA, maar wordt steeds belangrijker. We
kijken naar draagkracht en draaglast en de verschil-
lende velden waar de ziekte beperkingen oplegt.
Het project loopt nu een tijdje, er is een eerste
evaluatie gedaan?
‘We hebben samen met de patiënten gekeken hoe
tevreden we zijn. Het systeem moet voldoen aan de
eisen van de patiënt en de dokter. Wij dokters zijn
in potentie nu redelijk tevreden, maar we gaan de
tweede fase in, waarbij er een verbeterslag moet
komen.
In totaal werken er nu 129 kinderen mee. De patiënt-
tevredenheid en patiënttrouw is gemeten. Laat ik dui-
delijk zijn, het idee van continuum of care zit vooral
in doktershoofden, nog niet bij de kinderen. Ouders
hebben natuurlijk hetzelfde doel als wij, maar pubers
per definitie niet. Als het maar ruikt naar educatie
en hen confronteert met hun beperkingen, dan haken
veel pubers af. Dat moet gedoseerd. We geven geen
cadeaus of likes, maar wel linkjes naar spelletjes. De
volgende stap is dat ze een pushbericht krijgen. “We
horen al een tijdje niets van je, gaat het goed met
je?”, daarop zullen ze hopelijk reageren en die reactie
vullen we dan in HiX in. Daarnaast gaan we het data-
verkeer monitoren. Dit gebeurt door een reumaver-
pleegkundige. Hierbij hebben we definities gemaakt
van alarmsymptomen, zoals bijvoorbeeld wanneer
een patiënt steeds korter achter elkaar metingen en
berichten post via zijn app. Dan wordt het tijd contact
te zoeken. Overigens, die foto’s zijn natuurlijk voor
veler uitleg interpretabel, zoals dat ook in de onder-
zoekskamer bij gewrichtsonderzoek het geval is. Dat
realiseren we ons terdege.’
‘Allerbelangrijkste is toch de compatibiliteit, of liever
het gebrek daaraan van de datasystemen.
Integratie met HiX is echt essentieel nu en in de
toekomst. Zo’n EPD is toch een soort Fort Knox,
maar er is functionaliteit mogelijk. Hele uitgebreide
mogelijkheden tot data exchange van anonieme pa-
tiëntgegevens zijn er momenteel nog niet. Dat komt
in de toekomst wel natuurlijk, maar dat kost geld. We
zitten momenteel in een soort niemandsland. Ik heb
er het volste vertrouwen in dat het allemaal goed
komt. En als het mislukt, dan heb je het in ieder geval
geprobeerd. Ik heb overigens geen angst dat deze
data misbruikt gaan worden. Het komt in plaats van
e-mailen en daar zitten ook zoveel restricties aan,
dat mag eigenlijk ook niet. Maar het stimuleert je
betrokkenheid met de patiënt en nogmaals, het geeft
ons meer inzicht in de impact van de ziekte op het
dagelijks leven voor onze patiënten. Contact met de
dokter blijft het belangrijkst.’
Kreeg u uw collegae goed mee in dit project, ik
bedoel het vraagt toch weer flexibiliteit, iets nieuws
omarmen? Wilden ze dit project net zo graag als u?
‘Willen ze? Ze moeten! Het is onze ambitie; wij willen
hierin voorop lopen. Er is enorm veel voordeel voor
de patiëntenzorg en de wetenschappelijk onderzoe-
ker. Dit zijn de standaard gebruiksindicatoren, hier
gaan mensen op promoveren, het is een goudmijn.
Opgezet ook voor een grote Europese studie. Ik heb
eigenlijk geen moeite hoeven doen bij de staf, want
men ziet dat het noodzakelijk is en wil graag voor-
oplopen. En laten we wel zijn: het is gewoon leuk! De
eerste stap is om met een vragenlijst het zorgproces
te sturen en educatie te geven. Patiënten worden
opgeleid om eigen regie te voeren. Voor de profes-
sionals is het inzichtgevend om informatie gespiegeld
te krijgen en om behandelbeslissingen samen met de
patiënt te nemen.’
In hoeverre gaat e-health de gezondheidszorg dras-
tisch veranderen? Waar gaat het toe leiden? Over vijf
jaar bijvoorbeeld?
‘De gezondheidszorg moet mee in de huidige tijd.
Stel je bent 35, een baan een gezin en een kind van
vier met ernstige reuma. Ga er maar aan staan, het
is echt een aanslag op je leven en op je systeem.
Helemaal als je steeds naar de dokter zou moeten. Je
gaat ook niet steeds naar de bank om geld te halen,
dat doe je via je Smartphone of tablet. Echt, we
moeten daarin mee.’
‘Het moet wel in een financieringsmodel gaan passen.
We zijn gestart met een subsidie van het zieken-
‘Het is onze ambitie; wij willen hierin voorop lopen’
De Reuma2Go app .
> THEMA E-HEALTH198
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
huis, we hebben een Raad van Bestuur die helemaal
achter deze digitalisering staat, dat is echt enorm
belangrijk. De tweede fase gaat al voor groot deel uit
eigen geld, beurzen van onze afdeling. Dat doet pijn,
baf! Op enig moment moet je als organisatie en als
zorgverzekeraar de verantwoordelijkheid nemen om
mee te betalen. Als het consulten gaat voorkomen,
dan levert het in feite weer geld op. En daar kan de
zorgverzekeraar goede sier mee maken.’
‘Zelfregie hebben, patiënten die op afstand alles
rondom thuis organiseren, daar hoort e-health bij.
Kindergeneeskunde is van een klinisch vak een
poliklinisch vak geworden. En daar past zorg op
afstand bij. Het is geen hype, het is een gevolg van de
veranderende zorgwereld.
Toch blijft het nodig om de dokter het beleid te laten
bepalen. De dokter moet patiënt en gewrichten
zien en beoordelen. Hij kan nooit alleen op een foto
afgaan: de belichting is meestal niet goed, er hoort
een verhaal bij. Veiligheid is natuurlijk een enorm
belangrijk aspect van dit project. Om dat te bewijzen,
hebben we een breder project nodig. Dat kost geld en
daar hebben we de zorgverzekeraars voor nodig.’
‘Er heeft een jaar gezeten tussen het eerste gedach-
tegoed en de uitvoering. Een en ander verliep via het
Amerikaanse bedrijf My Own Med dat het ontwikkeld
heeft. De projectgroep is gestart vanuit de divisie
informatietechnologie, je kunt dit als dokter niet al-
leen. Vooral om de vertaalslag te maken. We hebben
eerst samen met patiënten om tafel gezeten met de
vraag wat willen jullie? Een aantal vond en vindt het
erg medisch. “Je wilt altijd maar informatie, altijd
maar halen, halen, halen”, zeggen ze. Dat is natuurlijk
ook wel waar, daar hebben ze een punt. Dat geven ze
dus direct terug, die pubers. Wat wij willen is eigenlijk
een sociaal contract, gebaseerd op wederkerigheid.
Daarnaast verwijzen we naar de chatbox van de
reumasite, om hun ei kwijt te kunnen. Dat monitoren
wij dan niet zelf, dat gaat niet.
We hebben ook een project gedaan over frailty. Dat
gaat onder meer over sport en over school, daarin
komen ze hun ziekte en beperkingen vooral tegen. En
met zaken als uitkeringen, en het UWV, met werk, dat
zijn dingen waar zij tegen aan lopen in het leven. Daar
kunnen wij hen in bijstaan. Als we dan veel ‘halen’,
kunnen we ze later wat meer ‘brengen’. Ook via een
beurs van het Fonds Nuts Ohra, dat een duidelijke
visie heeft op jongeren met een chronische ziekte.
Uiteindelijk moet dit standaardzorg worden.’
Hoe reageert men in buitenland?
‘We lopen hierin voorop. Vragenlijsten gebruikt men
overal, maar het interactieve is er nog maar heel
weinig. Dit project kunnen we natuurlijk voor veel
meer chronische aandoeningen bij kinderen inzet-
ten. Dat kan voor IBD, voor Diabetes, voor CF, de app
is makkelijk te vertalen en te implementeren in het
buitenland.’
Ik bedank professor Wulffraat en bij de afsluiting typt
hij nog snel een e-mail naar zijn afdeling. Opvallend
genoeg met twee vingers. Je hoeft dus niet omnipo-
tent te zijn om inspirerend innovatief te zijn. Het was
hoe dan ook een leerzaam gesprek.
De Reuma2Go app heeft nu ook een pagina op de
WKZ-site: http://www.hetwkz.nl/nl/Ziekenhuis/
Afdelingen/Kinderreumacentrum/Jeugdreuma/
Reuma2Go-app
‘Kindergeneeskunde is van een klinisch vak een
poliklinisch vak geworden’
> THEMA E-HEALTH 199
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
Ga na voor welk besturinGssysteem de app beschikbaar isBijna alle smartphones en tablets maken gebruiken
van of iOS (van Apple) of Android (van Google) als
besturingssysteem. Veel apps zijn voor beide be-
sturingssystemen beschikbaar, maar dit geldt niet
voor alle apps. Ook kan de kwaliteit verschillen per
besturingssysteem.
Apps voor iPhone en iPad zijn te vinden in de App
Store van Apple, en apps voor Android telefoons en
tablets zijn te vinden in de Google Play Store. Bedenk
van tevoren of je zelf of je revalidant het juiste ap-
paraat heeft.
lees de omschrijvinG van de app en kijk naar de screenshots
De omschrijving geeft snel een beeld wie de doel-
groep van de app is en wat de app doet. Ook de
schermvoorbeelden (screenshots) geven een inkijk op
wat de app te bieden heeft en of het er overzichtelijk
uitziet.
Overweeg of de app voor jouw revalidant de beste
tool is om zijn/haar doel te bereiken. Om terug te
komen op ‘De activiteitenweger’: met deze app kun
je goed bijhouden wat je doet en hoeveel energie dat
kost. Maar datgene wat in de app kan, kan ook met
bijhouden van tijd op papier. Bedenk en overleg met
jouw revalidant wat het beste bij hem of haar past.
controleer in welke taal de app isBij een Engelse titel en Engelse omschrijving zal
ook de app zelf in het Engels zijn. Dit kan voor de
revalidant een probleem zijn. Uiteraard zijn er veel
meer apps beschikbaar als je ook Engelse apps kunt
inzetten naast de Nederlandse apps.
In de App Store kun je onder het kopje ‘Informatie’
meer vinden over de beschikbare talen (zie figuur
1a/1b).
onderzoek wie de aanbieder van de app isApps kunnen door enthousiaste professionals op per-
soonlijke titel gemaakt zijn, maar ook door bedrijven
met winstoogmerk. Bedenk hierbij ook wat het doel
was van de app-ontwikkelaar. Wil deze bijvoorbeeld
kennis verspreiden, of reclame maken, of een com-
binatie van beiden? Een goed voorbeeld van een app
waarbij het gaat om kennis en reclame is de app ‘VGZ
Mindfullness coach’.
Wie de aanbieder is, zegt iets over de betrouwbaar-
heid van de app. Van een app met bijvoorbeeld als
opdrachtgever de KNMG mag je verwachten dat de
informatie juist is voor hun leden.
De aanbieder van de app vind je meestal in de om-
schrijving of de titel, maar ook bij verdere informatie
in de App Store (zie figuur 1a/1b).
zoek op wat anderen van de app vinden
Lees reviews over de app in (vak)tijdschriften (Arts
en Auto heeft bijvoorbeeld een vaste rubriek) en
bevraag collega’s over de app. In de Apple App Store
en Google Play Store zelf staan ook recensies over de
app. Vooral de reviews die heel positief of juist heel
negatief zijn kunnen veel informatie geven.
Handvatten bij het beoordelen van een appJ .D .M . Vloothuis
Drs . J .D .M . (Judith) Vloothuis, revalidatiearts en onderzoeker bij Reade,
centrum voor revalidatie en reumatologie
Je zit op de bank en leest in een vaktijdschrift over een nieuwe app ‘De activiteitenweger’. Toevallig was er die dag ook een revalidant in de spreekkamer die vroeg of dit een goede app was. We komen meer en meer vragen over apps tegen. Dit artikel biedt handvatten om te beoordelen of de app waar je over leest, of over hoort, ook daadwerkelijk bruikbaar is.
> Figuur 1a/1b. Voorbeeld uit de Apple App Store,
Google Play Store werkt min of meer hetzelfde.
> THEMA E-HEALTH200
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
Je kan ook websites zoals Revalidatieapps.nl 1 (zie
figuur 2) of sociale netwerken van collega’s, zoals
LinkedIn, raadplegen om te weten wat anderen van
de app vinden. Als je zelf ook laat weten wat je van
een app vindt, door bijvoorbeeld een review in de App
Store of Play Store achter te laten, help je anderen
ook weer met het vinden van de juiste apps.
zoek na of de app onderhouden wordt
Kijk wanneer de laatste update is geweest en wat
toen gedaan is. Dit geeft je informatie of de app
nog bijgewerkt wordt en op welke manier. Om apps
goed te laten werken moeten ze namelijk regelmatig
bijgewerkt worden.
In de Apple App Store en Google Play Store kun je
informatie over updates vinden. Bij Apple staat dit
onder ‘Versiegeschiedenis’ (zie figuur 1a/1b). Bij
Google staat dit onder ‘Meer informatie’.
vind uit wat de app kost
Hoeveel een app kost is zowel in de Apple App Store
als in de Google Play Store goed zichtbaar. Minder
direct duidelijk is dat veel apps zogenaamde In app
purchases hebben. Dit betekent dat er, zodra de app
gedownload is, voor bepaalde delen alsnog betaald
moet worden. Over het algemeen staat dit benoemd
in de omschrijving.
bekijk hoe de app omGaat met persoonlijke GeGevens
Controleer of en welke gegevens verzameld worden
en bedenk of dit logisch is. Bedenk welke persoonlijke
gegevens van revalidanten je in een app wilt zetten
en welke niet. Vaak is het ook een goede optie om
niet met volledige persoonsgegevens te werken maar
met bijvoorbeeld nummers of afkortingen. Ook hoeft
het opslaan van persoonsgegevens geen probleem
te zijn indien de revalidant gegevens opslaat op zijn
eigen apparaat en wanneer de revalidant hier zelf
voor kiest.
Controleer in de app of er informatie beschikbaar is
over wat met persoonlijke gegevens wordt gedaan en
hoe dit beveiligd is.
beoordeel of de app een keurmerk heeft en of dit nodiG isEen aantal medische apps heeft een keurmerk, zoals
‘Moet ik naar de dokter’. Als een app gebruikt wordt
als medisch hulpmiddel is een CE-markering ver-
plicht. Dit geldt voor apps die gebruikt worden voor
diagnostische of therapeutische doeleinden. Dit is
bijvoorbeeld het geval als een interpretatie van inge-
voerde gegevens van een persoon plaatsvindt, maar
ook als de app infuuspompen draadloos uitleest. De
CE-markering zegt overigens niets over de kwaliteit
van de data of de app, het geeft aan dat het product
overeenstemt met de Europese regelgeving. Uitge-
breide informatie over de verplichte CE-markering is
te vinden in de KNMG app-checker.2
leer de app kennen
De enige manier om echt goed te weten wat de app
doet en wat die voor je revalidanten kan betekenen
is de app zelf (of mensen uit je team) uitproberen
en gebruiken. Vaak krijg je al veel inzicht door alle
functies en mogelijkheden in de app kort te bekijken.
Als voorlichting gegeven wordt of oefeningen voorge-
daan worden is het goed om te bekijken of je het met
deze informatie eens bent.
Houd voor jezelf bij welke apps je goed vindt en
verzamel ze op één plek. Bijvoorbeeld op een apart
scherm op je telefoon/tablet. Op die manier heb je ze
snel bij de hand tijdens het werk.
referenties
1. www.revalidatieapps.nl
2. KNMG richtlijn Medische apps - app checker: https://
www.knmg.nl/actualiteit-opinie/nieuws/nieuwsbericht/
medische-app-checker-handreiking-bij-het-beoordelen-
van-medische-apps.htm
correspondentie
Voor de inhoud van dit artikel is gebruik gemaakt van
de KNMG-richtlijn Medische apps.
> Figuur 2. Schermafbeelding Revalidatieapps.nl
> THEMA E-HEALTH 201
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
In 2014 is Heliomare Revalidatie gestart met een
zorgvernieuwingsproject voor het aanbieden van
e-health aan de cliënten. E-health wordt gedefinieerd
als het gebruik van informatie- en communicatie-
technologie, en met name internettechnologie, om
gezondheid en gezondheidszorg te ondersteunen of
te verbeteren.1 Een online-e-health-platform maakt
het mogelijk om zorg op afstand te combineren met
face-to-face-behandeling, dit is ook bekend als blen-
ded care. De belangrijkste functionaliteiten van dit
platform zijn het volgen van een online-behandeling
via de modulen met aandacht voor psycho-educatie,
het invullen van dagboeken en het veilig uitwisselen
van berichten tussen cliënt, behandelaar en even-
tueel naasten.
Op dit moment zijn 14 modulen ontwikkeld in sa-
menwerking met Minddistrict voor mensen met
niet-aangeboren hersenletsel (NAH) en chronische
musculoskeletale pijn (CMP) en jongeren met spina
bifida (zie tabel 1). Naast de revalidatiemodulen kan
er ook gebruikgemaakt worden van basis GGZ-modu-
len, zoals ‘mindfulness’ of ‘fluitend naar je werk’.
Het uitgangspunt is dat alle cliënten blended care
krijgen aangeboden, tenzij de cliënt de Nederlandse
taal niet machtig is, geen toegang heeft tot internet
of er andere zwaarwegende bezwaren zijn waardoor
deze interventie niet ingezet kan worden.
huidiGe stand van zaken
In Heliomare kan er na ruim drie jaar werken met
e-health nog niet overtuigend gezegd worden dat
blended care volledig is ingebed in de dagelijkse
praktijk. De verwachte aantallen cliënten blijven ach-
ter met het aantal cliënten dat daadwerkelijk blended
care krijgt aangeboden. Bij de cliënten die blended
care krijgen rondt een groot deel de behandelmodule
niet af (zie tabel 2 en 3), respectievelijk 54% bij NAH
en 56% bij chronische pijn. Er is nog geen duidelijk
inzicht in de daadwerkelijke baten en de effectiviteit
van blended care in Heliomare. De behandelaar is de
initiatiefnemer die de mogelijkheid van blended care
bespreekt met de cliënt. Het wel of niet inzetten van
blended care is op dit moment nog vrijblijvend. De
behandelaren hebben allen hun eigen motivaties om
onlinebehandeling wel of niet in te zetten als onder-
deel van hun behandeling.
Blended care: Uitdaging in implementatieI . Kos, C .A .M . van Bennekom
I . (Irene) Kos, zorginformaticus in opleiding, Heliomare Wijk aan Zee
Prof . dr . C .A .M . (Coen) van Bennekom, bijzonder hoogleraar revalidatiegeneeskunde Coronel Instituut voor Arbeid en Gezondheid/AMC
Amsterdam, revalidatiearts Heliomare, Wijk aan Zee
De wereld om ons heen digitaliseert. Waar het al langere tijd normaal is om je bankzaken online te regelen, je vakanties on-line te boeken, je boodschappen online te bestellen en sociale contacten online te onderhouden loopt de zorg nog steeds achter met betrekking tot digitalisering.
> Tabel 1. Beschikbare e-health-modules.
Niet Aangeboren Hersenletsel Chronische pijn Spina Bifida
Psycho-educatie niet-aange-boren hersenletsel*
Introductie Chronische pijn* Voorkom Decubitus!
NAH en gedachteschema Chronische pijn en gedachteschema Voorkom Decubitus! Training voor ouders
NAH en piekeren Chronische pijn en piekeren
NAH en slaap-waakproblemen Chronische pijn en slaapproblemen
NAH en stemmingsklachten Chronische pijn en stemmingsklachten
NAH en prikkelbaarheid
NAH en zorg voor je naaste
*= module wordt zelfstandig door cliënt gemaakt
> THEMA E-HEALTH202
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
analyse
Literatuur
Ondanks de veelbelovende uitkomsten van de diverse
studies naar e-health-interventies is er ook aange-
toond dat e-health-interventies moeilijk te imple-
menteren zijn.2 Verschillende type barrières zijn hier
geïdentificeerd:
• De structuur van de zorgorganisatie, de mate van
hiërarchie en samenwerking in de organisatie;
• Taakgericht werken met focus op de behandelaar
en faciliteiten in plaats van een meer procesge-
richte aanpak waarbij de cliënt centraal staat;
• Veranderingen in werkprocessen en routines;
• Beleid of ontbreken van beleid rondom e-health-
interventies, onder andere scholing en support;
• Het ontbreken van stimulering of een beloning
zowel voor de individuele medewerker als voor de
organisatie.
Veel onderzoek heeft zich gericht op de effectivi-
teit en efficiëntie van e-health-interventies. Hoe
e-health-interventies succesvol geïmplementeerd
worden blijft echter nog steeds een probleem. Een
belangrijk thema is de weerstand en het niet ontvan-
kelijk zijn voor deze nieuwe werkwijze. De houding
van behandelaren met betrekking tot e-health is van
grote invloed op het implementatieproces.3 Volgens
Fleuren4 zijn er ongeveer 50 determinanten die van
invloed zijn op innovatieprocessen. Deze determi-
nanten worden onderverdeeld in kenmerken van de
vernieuwing, kenmerken van de gebruiker, kenmer-
ken van de organisatie en kenmerken van de sociaal
politieke omgeving. Fleuren beschrijft het belang om
per fase in het innovatieproces inzicht te krijgen in
welke determinanten de invoering belemmeren of
bevorderen.
Eigen onderzoek/ervaringen
De eerste auteur heeft in het kader van haar mas-
terthesis een praktijkgericht, kwalitatief onderzoek
uitgevoerd naar de factoren die van invloed zijn voor
de inbedding van op internet gebaseerde cognitieve
gedragstherapie (ICGT) bij cliënten met chronische
pijn in de revalidatiesector. De doelstelling was in-
zicht krijgen in welke veranderinterventies nodig zijn
om blended care een vast onderdeel te laten worden
van de revalidatiebehandeling en aanbevelingen voor
implementatie te doen. De aanbevelingen uit deze
masterthesis zijn meegenomen in dit artikel. Tabel 4
toont de bevorderende en belemmerende factoren
vanuit het perspectief van cliënt en behandelaar bij
IGCT.
Kenmerken van de zorgvernieuwing
Wanneer we kijken naar de ‘kenmerken van de ver-
nieuwing’ valt het op dat blended care vaak niet vol-
doende aansluit op het huidige behandelprogramma.
Onlinebehandeling dient niet te worden ingezet als
aanvullende huiswerkopdrachten of als losse thema’s
naast de face-to-face-contacten. Behandelaren en
cliënten hebben vaak nog de voorkeur voor face-to-
face-contact en vrezen dat er met onlinecontact een
> Tabel 2. Overzicht uitgezette NAH-modulen van juni 2014 t/m november 2017.
Niet-Aangeboren Hersenletsel (n = 259) niet afgerond actief afgerond cancelled totaal
Psycho-educatie niet-aangeboren her-senletsel
28 2 87 117
NAH en gedachteschema 21 4 33 2 60
NAH en piekeren 20 11 31
NAH en slaap-waakproblemen 13 3 11 27
NAH en stemmingsklachten 9 3 12
NAH en prikkelbaarheid 16 1 5 22
NAH en zorg voor je naaste 23 2 11 36
Totaal 130 12 161 2 305
> Tabel 3. Overzicht uitgezette chronische pijnmodulen van juni 2014 t/m november 2017.
Chronische pijn (n = 745) niet afgerond actief afgerond cancelled totaal
Introductie Chronische pijn 160 10 532 702
Chronische pijn en gedachteschema 9 1 7 17
Chronische pijn en piekeren 9 3 12
Chronische pijn en slaapproblemen 13 1 12 1 27
Chronische pijn en stemmingsklachten 4 2 6
Totaal 195 12 556 1 764
> THEMA E-HEALTH 203
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
stuk verdieping zal ontbreken. Er wordt nog geen
duidelijke meerwaarde ervaren ten opzichte van de
oude manier van werken.
Kenmerken van de gebruiker
Patient
Vanuit het perspectief van de cliënt valt op dat de
cliënten wisselend gemotiveerd zijn voor blended
care en dat modulen vaak niet afgerond worden. Het
volgen van blended care kan gevoelens van tijdsdruk
opleveren wat weer nadelig werkt op de motivatie.
Het ervaren van een positieve behandelrelatie,
serieus genomen worden en aandacht van de be-
handelaar door het ontvangen van feedback werkt
ondersteunend.
Steun vanuit het eigen systeem is een belangrijk
onderdeel wat zorgt voor motivatie van de cliënt.
Zichzelf herkennen in de inhoud is een belangrijke be-
vorderende factor. Door herkenning ontstaat verbon-
denheid wat een positief effect heeft op de motivatie.
> Tabel 4 Overzicht bevorderende en belemmerende factoren.
Bevorderende factor Belemmerende factor
Kenmerken gebruiker
Client Gestructureerd en methodisch kunnen werken
Moeite met inschatten werklast en werk-tempo
Cliënt Doeners Strevers, Lezers
Cliënt Interne Locus of control/ interne motivatie Externe Locus of control/ externe motivatie
Cliënt (te) hoge verwachtingen
Cliënt Praktijkgericht werken Niet in staat zijn om praktijkgericht te kun-nen werken
Tijd
Cliënt Eigen tijd en onafhankelijkheid Tijdsdruk en stress
Autonomie
Cliënt (pro)actief betrokken/ in actie komen Passiviteit/ Afwachtende houding
Steun/verbondenheid
Cliënt Ondersteunende relaties (partner, familie, vrienden)
Ontbreken van ondersteunende relaties
Cliënt Actief betrekken van eigen omgeving Eigen omgeving niet betrekken
Cliënt Betrokkenheid van behandelaar Geen betrokken behandelaar
Behandelaar Steun van organisatie/ management Gebrek aan steun van organisatie/ manage-ment
Behandelaar Aansluiting bij visie en doelen organisatie Geen aansluiting op en/of ontbreken van visie en doelen van organisatie
Maatwerk
Cliënt Mogelijkheid om onderdelen van sessies over te slaan
Sessies die te lang duren
Behandelaar Flexibel inrichten van blended care Strak protocol
Herkenning
Cliënt Herkenning in inhoud Niet herkennen in inhoud
Cliënt Generieke inhoud Specifieke inhoud
Competentie
Cliënt en behandelaar Voldoende computervaardigheden Gebrek aan computervaardigheden
Cliënt en behandelaar Gebruiksvriendelijk platform Niet gebruiksvriendelijk platform
Behandelaar Aansluiten bij (eigen) vaardigheden behan-delaar
Geen aansluiting bij eigen vaardigheden
Behandelaar Positieve ervaringen van blended behan-deling
Twijfel over geschiktheid van blended be-handeling en invloed op behandelrelatie
Face-to-face versus online contact
Cliënt en behandelaar (Voldoende) face-to-face contact Verminderd/ geen face-to-face contact
Cliënt en behandelaar Voldoende tijd voor face-to-face consult Beperkte tijd voor face-to-face consult
Cliënt Introductie/kennismaking via face-to-face contact
Blended care starten voordat er face-to-face contact is gelegd
> THEMA E-HEALTH204
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
De cliënten geven aan dat zij geen problemen hebben
met computers, de onlinemodules worden als heel
toegankelijk ervaren.
Behandelaar
Vanuit de ‘kenmerken van de gebruiker’ valt op te
maken dat de behandelaren zich niet voldoende
betrokken voelen bij de zorgvernieuwing. De zorgver-
nieuwing sluit niet aan bij de traditionele taakopvat-
ting van de behandelaren. De behandelaren voelen
zich in de basis wel voldoende uitgerust om met het
e-health-platform te werken. Extra taken bovenop
het uitzetten van de onlinemodules heeft nog wel
extra aandacht nodig.
Tijdsdruk zorgt ervoor dat behandelaren zich niet
kunnen voorbereiden op het starten met blended
care en dat er onvoldoende tijd is om de cliënt online
te begeleiden. Behandelaars geven aan dat het
moeite kost om de cliënt te motiveren, liever beste-
den zij deze tijd aan een face-to-face-sessie.
Het ervaren van steun is ook voor de behandelaar
van belang. De behandelaren ervaren weinig infor-
mele steun van collega’s en formele steun van het
management. De behandelaren zijn hierdoor wis-
selend gemotiveerd om blended care te integreren in
hun behandeling. De behandelaar is pas in staat om
de cliënt te ondersteunen wanneer de behandelaar
zelf ook goed ondersteund wordt.
Kenmerken van de organisatie
Het ontbreekt aan een duidelijke visie op e-health,
blended care is niet opgenomen in het beleid.
Hierdoor is er geen sturing vanuit het lijnmanage-
ment op het gebied van blended care. Er is weinig
tijd beschikbaar om blended care toe te passen. In
het huidige behandelprogramma chronische pijn zijn
alle contactmomenten al vastgelegd, hierdoor is er
weinig ruimte over voor blended care. Daarentegen
zien we bij de NAH-poli dat er voldoende ruimte is
voor de behandelaar om de blended behandeling op
maat te maken. Dit is duidelijk zichtbaar in het aantal
uitgezette modulen, 75% van alle behandelmodulen
worden ingezet bij de NAH-doelgroep tegenover 25%
bij de chronische pijn.
Kenmerken van de sociaal-politieke omgeving
Veel organisaties worstelen nog met hoe e-health
gefinancierd kan worden. De Nederlandse Zorg-
autoriteit (NZa) heeft eind september 2017 de
‘Wegwijzer bekostiging e-health’ uitgebracht.5 De
wegwijzer geeft aan wat er binnen de huidige bekos-
tiging mogelijk is op het gebied van e-health tussen
zorgaanbieders en zorgverzekeraars. In Heliomare
worden de onlinecontacten geregistreerd als screen-
to-screen-zorgactiviteit en draagt hierdoor bij aan
het DBC-zorgproduct.
conclusie en aanbevelinGen
Op dit moment is er sprake van een transitie in de
zorg. Vanuit alle kanten wordt bekeken hoe de zorg
– met behulp van ICT-ontwikkelingen – efficiënter,
patiëntgericht en toekomstbestendig kan worden in-
gericht. Implementatie van e-health vraagt veel meer
dan het technisch implementeren van een e-health-
module. Onlinebehandeling vraagt een andere manier
van werken. Binnen de revalidatie wordt veelal
vastgehouden aan de traditionele zorg waarbij de
cliënt naar de zorginstelling toekomt en face-to-face-
contact heeft met de behandelaar. De behandelaar
is voor het grootste deel leidend in het behandelplan
van de cliënt. E-health wordt als extra gezien, niet
als een andere wijze van kennis- of vaardigheden
overbrengen.
De volgende aanbevelingen zijn voorwaardelijk voor
inbedding van e-health in de dagelijkse praktijk:
1. Een organisatie brede visie op e-health gedragen
van bestuur tot aan professionals;
2. Herinrichting van bestaande behandelprogram-
ma’s/zorgpaden;
3. Scholing, intervisie en het beschikbaar stellen van
tijd om met blended care te gaan werken;
4. Aandacht voor cliëntparticipatie
a. Bij ontwikkeling van e-health-innovaties;
b. Betrekken van de cliënt bij behandelplan.
referenties
1. RVZ. E-health in zicht [Internet]. Zoetermeer; 2002. Availa-
ble from: https://www.raadrvs.nl/uploads/docs/Advies_-_E-
health_in_zicht.pdf
2. Lluch M. Healthcare professionals’ organisational barriers
to health information technologies-A literature review. Int J
Med Inform 2011;80:849-62.
3. Murray E, Burns J, May C, Finch T, O’Donnell C, Wallace P,
et al. Why is it difficult to implement e-health initiatives? A
qualitative study. Implement Sci [Internet]. 2011;6(1):6. Avai-
lable from: http://www.pubmedcentral.nih.gov/articlerender.
fcgi?artid=3038974&tool=pmcentrez&rendertype=abstract
4. Fleuren M, Wieflerink K, Paulussen T. Checklist determinan-
ten van innovaties in gezondheidszorgorganisaties. Tijdschr
voor gezondheidswetenschappen 2010;(2):51-4.
5. Nederlandse Zorgautoriteit. Wegwijzer Bekostiging
e-health [Internet]. Utrecht; 2017.
Available from: https://gallery.mailchimp.com/aa3dd-
57dd0ff188a82dbe388e/files/792cb7d6-2efc-4526bd-
dee179f94dc941/wegwijzer_bekostiging_e_health_over-
zicht_per_zorgsector.01.pdf
correspondentie
205
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> PUBLICATIE
Effectieve zelfmanagementprogramma’s bestaan
uit kennisoverdracht in combinatie met actieve
leerstrategieën. Het aanleren van een proactieve
coping en tegelijkertijd leren omgaan met emoties en
frustraties die toekomstige plannen kunnen oproepen
en dwarsbomen is belangrijk. Daarnaast is kennis-
overdracht in combinatie met het vergroten van de
eigen effectiviteit, ook wel self-efficacy genoemd,
van belang.1
Self-efficacy is de belangrijkste en meest consistente
voorspeller voor daadwerkelijk fysiek actief gedrag
en gedragsintentie.4,5 Gedrags-intentie is primair
nodig voor het uitvoeren van nieuw gedrag.4,5 Om de
self-efficacy ten aanzien van dagelijks fysiek actief
gedrag te bevorderen (exercise self-efficacy) is het
belangrijk zich concreet te richten op dat specifieke
gedrag tijdens interventies.4 Revalidanten die nog in
behandeling zijn hebben een hogere exercise self-ef-
ficacy dan mensen die al enige tijd met ontslag zijn.6
De nazorg interventie zou zich moeten richten op het
behouden of vergroten van de exercise self-efficacy
van de mensen na ontslag uit de revalidatie.
Binnen een grote longitudinale cohortstudie wer-
den onder andere telefonisch nazorg-interventies
getoetst, na een revalidatietraject, gericht op een
actieve en gezonde levensstijl.7 Daarbij werd gebruik
gemaakt van motivational interviewing. De lichame-
lijke activiteit liet een duidelijke toename zien als
gevolg van de telefonische consulten binnen deze
interventie.7 Motivational interviewing heeft ook een
positief effect op gedragsintentie en intrinsieke moti-
vatie.8 Daarnaast blijkt dat motivational interviewing
effectiever is dan geen interventie en in veel gevallen
effectiever dan andere soortgelijke interventies.9
Mogelijk kan men de effectiviteit van de interventies
zoals benoemt in de longitudinale cohortstudies,7
verhogen als er meer persoonlijk contact is met de
counselor.10 Dit is eventueel mogelijk door gebruik
te maken van een webcam via het internet. Uit een
meta-analyse bleek dat via internet geleverde inter-
Kan een op maat gemaakte e-health interventie een fysiek actievere levensstijl bevorderen?
E-health nazorg counseling voor een fysiek actievere levensstijlT . Mullens, A .J .A Köke
T . (Tim) Mullens MSc ., beleidsmedewerker Adelante Sport & Bewegen
Dr . A .J .A (Albère) Köke, coördinator Innovatie revalidatiecentrum Adelante
Binnen de revalidatiezorg is steeds meer aandacht voor zelf-management en het bevorderen van een actieve levensstijl.1 Uit onderzoek van Rimmer2 blijkt dat de ex-revalidanten moei-te ondervinden hierin te participeren binnen de thuissituatie. Effectieve preventie van secundaire gezondheidsproblemen, als gevolg van een inactieve levensstijl, zou volgens Rimmer3 moeten starten richting het formele eind van de revalidatiepe-riode. Er moet een overbrugging komen tussen revalidatie en thuissituatie.
> Figuur 1. Onderzoeksdesign.
t0 t1 t2 .
Onderzoekspopulatie R
Groep 1 Interventie
Groep 2 Controle Groep 2 Interventie
Groep 1 Controle
206
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> PUBLICATIE
venties (e-health) een positieve significante invloed
hebben op fysiek actief gedrag bij volwassenen.11 Veel
van de geïncludeerde onderzoeken zijn gebaseerd
op het trans-theoretisch model van Prochaska.12 Dit
model geeft de mate van intentie aan om gedragsver-
andering te laten plaatsvinden bij het individu (stage
of change). Met betrekking tot e-health wordt gesteld
dat periodieke reminders (prompts) effectief kunnen
zijn binnen gedragsverandering-interventies.10 Ef-
fectiviteit wordt verhoogd als de reminders frequent
zijn.10
In dit artikel worden de resultaten beschreven van
een op maat gemaakte e-health nazorg-interventie.
De onderzoeksvragen waren: ’Wat is de effectiviteit
van een drie maanden durende e-health nazorg-
interventie gebaseerd op motivational interviewing
op fysiek actief gedrag, exercise self-efficacy en
gedragsintentie ten opzichte van geen interventie bij
volwassen ex-revalidanten die maximaal één jaar met
ontslag zijn?
De bijbehorende 0-hypothese is dat het aanbieden
van een op maat gemaakte e-health nazorg-interven-
tie gebaseerd op motivational interviewing gedu-
rende drie maanden niet resulteert in een toename
van fysiek actief gedrag, exercise self-efficacy en
gedragsintentie.
onderzoeksdesiGn
Het onderzoek is een gerandomiseerd longitudinaal
experiment. De onderzoekspopulatie wordt at ran-
dom ingedeeld in twee groepen, groep 1 en groep 2.
Groep 1 zal na de baseline meting (T0) in een periode
van drie maanden drie counseling-gesprekken geba-
seerd op motivational interviewing via een webcam
ontvangen. Deze counseling-gesprekken zullen
aangevuld worden met schematische reflectieversla-
gen (prompts) die men één week na het counseling-
gesprek per mail zal ontvangen. Tijdens deze eerste
drie maanden krijgt groep 2 niets aangeboden
(controlegroep). Na deze periode van drie maanden
vindt de eerste nameting (T1) plaats en vervolgens
krijgt groep 2 de komende drie maanden dezelfde
interventie als groep 1 in de eerste periode. In deze
periode krijgt groep 1 geen interventie. Na deze
tweede periode van drie maanden vindt de tweede
nameting (T2) plaats.
onderzoekspopulatie
Revalidanten van Adelante te Hoensbroek die vanaf
juni 2014 tot en met juni 2015 met ontslag zijn
gegaan werden benaderd voor deelname. De wijde
tijdspanne was nodig om voldoende deelnemers te
kunnen includeren. De selectie vond plaats vanuit het
administratieve patiëntensysteem van Adelante. Alle
deelnemers moesten minimaal 18 jaar zijn en hadden
in de laatste periode van hun revalidatie structureel
(minimaal twee keer per week een half uur) een vorm
van sport en bewegen gevolgd, met als doel het ver-
beteren van fysieke conditie. De deelnemers moesten
cognitief in staat zijn om zelfstandig vragenlijsten in
te vullen en motivational interviewing te begrijpen
en uit te voeren. Verder dienden de respondenten te
beschikken over een internetverbinding in de thuis-
situatie en een device waarmee face-to-face-contact
mogelijk was. Revalidanten die tijdens hun revalidatie
counselingsessies via het ’sportloket’ ontvingen
werden geëxcludeerd, omdat men hier ook gebruik
maakt van motivational interviewing. Er werd niet
geselecteerd op medische diagnose.
procedure
Vanuit de medische administratie werd een lijst
opgesteld met revalidanten die voldeden aan boven-
genoemde inclusiecriteria.
De geïncludeerde deelnemers werden willekeurig
ingedeeld in groep 1 (interventiegroep) of groep 2
(controlegroep). De randomisatie heeft vanwege
praktische werkbaarheid in volgorde van aanmelding
plaatsgevonden. Dit resulteerde erin dat de eerste
aanmeldingen automatisch in groep 1 vielen.
interventie
De interventies bestonden uit counselinggesprekken
van een half uur, die via een webcam plaatsvonden.
De gesprekken waren gebaseerd op motivational
interviewing. Afhankelijk van de stage of change
waarin de ex-revalidant zich bevond werden er spe-
cifieke tools uit motivational interviewing gebruikt
om gedragsintentie ten aanzien van fysiek actief
gedrag positief te veranderen. Van de gesprekken
werden schematische weergaves gemaakt (prompts).
Deze ontvingen de ex-revalidanten een week na het
counselinggesprek. In totaliteit heeft iedere ex-reva-
lidant drie counselinggesprekken ontvangen met een
tussenliggende periode van een maand. De gesprek-
ken en de prompts werden altijd gevoerd en verzorgd
door een en dezelfde persoon.
meetinstrumenten
De onderstaande vragenlijsten zijn digitaal (per
e-mail) afgenomen voorafgaand aan de start van de
eerste interventieperiode (T0), direct na de eerste
interventieperiode (na drie maanden (T1)) en op einde
van interventieperiode 2 (na zes maanden (T2)) voor
zowel de interventie- als de controlegroep. Respon-
denten kregen drie verschillende vragenlijsten die
zij thuis digitaal konden invullen en weer per e-mail
retour konden zenden.
207
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> PUBLICATIE
Fysiek gedrag
De primaire effectmaat is fysiek actief gedrag. De
mate van de dagelijkse lichamelijke activiteit is
gemeten met behulp van een aangepaste versie van
de Short Questionnaire to Asses Health enhancing
physical activity (SQUASH).13
Exercise self-efficacy
Voor het meten van de exercise self-efficacy werd
gebruikgemaakt van de Nederlandse exercise self-
efficacy-scale (ESES).6
Gedragsintentie/stage of change
Aan de hand van een vraagstelling met betrekking tot
intentie tot lichamelijke activiteit gebaseerd op de
Nederlandse Norm Gezond Bewegen werden de reva-
lidanten ingedeeld in een exercise stage of change.14
data-analyse
Voor continue data werden gemiddelde (en stan-
daarddeviaties van) uitkomsten berekend. Voor de
dichotome data werden percentages gebruikt. De
continu data werden vooraf gecontroleerd op een
normale verdeling met behulp van een PP-plot (skew-
niss en kurtosis).
Bij alle drie de variabelen werd het effect van de
interventie gemeten door de verschilscore tussen T0
- T1 voor groep 1 te vergelijken met de verschilscore
tussen T0 - T1 van groep 2. Bij de variabelen fysiek
actief gedrag en exercise self-efficacy werd hier
gebruik gemaakt van een onafhankelijke t-toets. Bij
de variabele gedragsintentie werd de Mann-Whitney
toets gebruikt vanwege de ordinale schaal.
Daarnaast werd ook bij alle drie de variabelen het
effect van de interventie gemeten door de verschil-
score binnen groep 2 te vergelijken tussen T1 - T2
en T0 - T1. Bij de variabelen fysiek actief gedrag en
exercise self-efficacy werd gebruik gemaakt van een
afhankelijke t-toets, terwijl bij de variabele gedrags-
intentie de Wilcoxon toets werd gebruikt vanwege de
ordinale schaal.
Om te kijken of het eventueel behaalde effect van
de interventie na T1 stabiel bleef werd binnen groep
1 de verschilscore T0 - T1 met T1 - T2 vergeleken. Voor
groep 2 is dit niet mogelijk aangezien er geen follow-
up meting is gedaan.
resultaten
In totaal zijn 18 ex-revalidanten geïncludeerd. ‘Deel-
name aan het sportloket’ was een veel voorkomende
reden voor exclusie van een revalidant uit de on-
derzoekspopulatie. Tijdens het onderzoek zijn twee
respondenten uit de controlegroep zonder opgave
van reden gestopt met deelname, wat uiteindelijk
resulteerde in een onderzoekspopulatie van n = 16. In
tabel 1 worden de basisgegevens van de participanten
weergegeven. Er waren verschillen tussen de groe-
pen bij de baseline-meting.
In tabel 2 staan de uitkomsten die op de drie verschil-
lende variabelen binnen dit onderzoek getoetst zijn
door middel van data-analyse.
Er werd een significant verschil (p = 0,003) gevonden
op de verschilscore van daadwerkelijk fysiek actief
gedrag tussen groep 1 (T0 en T1) en groep 2 (T0 en T1).
Echter, bij het vergelijken van de verschilscores bin-
nen groep 2 tussen T0 - T1 en T1 - T2 bleek het verschil
niet significant (p = 0,135).
Er werd geen significant verschil (p = 0,085) gevon-
den op de verschilscore van exercise self-efficacy
tussen groep 1 (T0 en T1) en groep 2 (T0 en T1). Binnen
groep 2 tussen bleek het verschil wel significant (p =
0,02) op de verschilscore van exercise self-efficacy
tussen T0 - T1 en T1 - T2.
Bij gedragsintentie werd er geen significant verschil
(p = 0,091) gevonden op de verschilscore tussen
groep 1 (T0 en T1) en groep 2 (T0 en T1). Ook binnen
groep 2 tussen bleek het verschil niet significant (p =
0,059) op de verschilscore van gedragsintentie tus-
sen T0 - T1 en T1 - T2.
Het behaalde effect van de interventie op daadwerke-
lijk fysiek actief gedrag werd over tijd niet behouden
(p = 0,013) binnen groep 1 (score geeft een significant
verschil aan in verschilscore T0 - T1 en T1 - T2).
> Tabel 1. Basisgegevens participanten (n = 16).
Groep 1 (n = 9) Groep 2 (n = 7)
Leeftijd gemiddeld (SD) 47,00 (16,64) 55,57 (16,77)
Geslacht man N (%) 6 (66,67%) 4 (57,14%)
Diagnose
Dwarslaesie 6 (66,67%) 2 (28,57%)
CVA 1 (11,11%) 4 (57,14%)
NAH 2 (22,22%) 1 (14,28%)
Baseline-meting (T0)
Fysiek gedrag (gemiddeld (SD))
7.888 (4.267) 4.824 (3.386)
ESES (gemiddeld (SD)) 32,6 (5,9) 33,7 (4,0)
Stage of Change (gemiddeld (SD))
3,1 (1,7) 2,9 (1,6)
SD: Standaarddeviatie; CVA: Cerebro Vasculair Accident;
NAH: Niet Aangeboren Hersenletsel;
ESES: Exercise Self-Efficacy Scale .
208
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> PUBLICATIE
discussie
Onze data suggereren een gering positief maar tijde-
lijk effect van de interventie op fysiek actief gedrag.
Binnen groep 1 was het effect op fysiek actief gedrag
significant, terwijl dit binnen groep 2 niet het geval
was. Wellicht dat enkel deelname aan het onderzoek
hier debet aan was gezien de lichte stijging tussen T0
- T1, terwijl er geen interventie heeft plaats gevonden.
Kijkend naar absolute cijfers binnen de interventie-
periode (en dus niet naar de verschilscores) bleek het
verschil wel significant (niet in data-analyse en resul-
taten beschreven). Het bereikte effect binnen groep 1
was echter niet blijvend na verloop van tijd. Beëindi-
gen van de counseling is mogelijk de oorzaak. Op de
baseline-meting bleken de verschillen redelijk groot
tussen beide groepen. We trachtten deze verschillen
te compenseren door verschilscores te analyseren.
De interventie bleek bij groep 1 (net) niet significant
effectief met betrekking tot verbetering van exercise
self-efficacy van de ex-revalidant, terwijl dit binnen
groep 2 wel significant was. Gedurende het onder-
zoek kreeg de onderzoeker steeds meer ervaring in
het toepassen van motivational interviewing. Deze
toenemende mate van ervaring zou een oorzaak
kunnen zijn voor de discrepantie tussen groep 1 en
groep 2. De theorie15 dat motivational interviewing de
(exercise) self-efficacy vergroot lijkt door deze data
te worden ondersteund.
De interventie toonde in deze studie geen effect op
gedragsintentie. Mogelijk dat de korte interventie-
periode van drie maanden en het gebrek aan power
(kleine onderzoekspopulatie) van dit onderzoek
redenen zijn dat de verschillen niet statistisch signifi-
cant zijn. Het meetinstrument dat gebruikt werd voor
gedragsintentie was mogelijk niet gevoelig genoeg
binnen deze opzet. De vraagstelling gelinkt aan de
Nederlandse Norm Gezond Bewegen is geformuleerd
in tijdvakken van zes maanden, terwijl de interventie
maar drie maanden duurt. Er bestaat een moge-
lijkheid dat een eventuele verandering in gedrag
hierdoor niet gemeten wordt.
De kleine onderzoekspopulatie was het gevolg van
praktische beperking in tijd. Daarnaast zorgden de
strikte exclusiecriteria voor een grote non-respons
en dus een beperkte steekproefgrootte. Echter de
steekproef is wel representatief voor de gehele po-
pulatie (vergelijkbare revalidatiecentra in Nederland)
door de verscheidenheid in diagnoses. Voor toekom-
stig onderzoek is een grotere steekproef gewenst.
Alle counselingsessies en prompts werden verzorgd
door een en dezelfde persoon wat ten goede komt
van de betrouwbaarheid van de interventie. De res-
pondenten rapporteerden dat het persoonlijk contact
via de webcam en de schematische reflectieverslagen
(prompts) als positief werden ervaren en hebben bij-
gedragen aan de effectiviteit van de interventie. Dit
komt overeen met de bevindingen uit eerder onder-
zoek.11 Vanuit het oogpunt van de ex-revalidant is dit
klinisch relevant. De onderzoeker merkte veranderin-
gen in positieve zin bij de onderzoekspopulatie. Deze
veranderingen zijn door het gebruik van praktische
tools binnen motivational interviewing bruikbaar om
de aanwezige ambivalentie bij de participanten in de
juiste richting te sturen.
De onderzochte interventie past, vanuit een theo-
retisch kader, binnen cliëntgerichte zorg gericht op
> Tabel 2. Resultaten interventie (n=16)
Groep 1 (n = 9) Groep 2 (n = 7)
T1 - T0 T2 - T1 p - waarde T1 - T0 T2 - T1 p - waarde
Fysiek gedragVerschilscore gemiddeld 3.442 -2.767 p = 0,003* 288 1.940 p = 0,135**
p = 0,013#
ESES Verschilscore gemiddeld 1,4 -0,6 p = 0,085* -0,7 3,5 p = 0,02**
Stage of Change Verschilscore gemiddeld -1 -0,7 p = 0,091* 0,1 -1,2 p = 0,059**
T0: Baseline-meting; T1: Meetmoment 1; T2: Meetmoment 2 .
ESES: Exercise Self-Efficacy Scale .* p-waarde verschilscore T1-T0 groep 1 vs . verschilscore T1-T0 groep 2; ** Verschilscore T2-T1 groep 2 vs . verschilscore T1-T0 groep 2 .# verschilscore T1-T0 vs . T2-T1 binnen groep 1 .
209
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> PUBLICATIE
zelfmanagement. De ex-revalidant hoeft zich niet te
verplaatsen naar het revalidatiecentrum en bepaalt
in overleg met de counselor wanneer de counse-
lingsessies plaatsvinden. De onderzochte interventie
toonde een gering effect, maar bleek praktisch
toepasbaar. Daarom lijkt het de moeite waard om
binnen een grotere populatie verder te onderzoeken
en daarmee vast te stellen hoe het effect van de
interventie vergroot kan worden en resultaten over
tijd behouden kunnen blijven.
referenties 1. Groot S de, Valent LJ, Koppenhagen CF van, Broek-
steeg R, Post MW, Woude LH van der. Physical activity in
wheelchair users with spinal cord injury: Prerequisites for
and effects of an active lifestyle. [Rolstoelgebruikers met
een dwarslaesie in beweging. Effecten van en voorwaar-
den voor een actieve leefstijl] Ned Tijdschr Geneeskd
2013;157:A6220.
2. Rimmer JH, Riley B, Wang E, Rauworth A, Jurkowski
J. Physical activity participation among persons with
disabilities: Barriers and facilitators. Am J of Prev Med
2004;26:419-25.
3. Rimmer JH. Getting beyond the plateau: Bridging the gap
between rehabilitation and community-based exercise.
4. Sherwood NE, Jeffery RW, The behavioural determinants
of exercise: Implications for physical activity interventi-
ons. Annu Rev of Nutr 2000;20:21-44.
5. Ajzen I. The theory of planned behaviour. 1991;50:179-211.
6. Nooijen CF, Post MW, Spijkerman DC, Bergen MP, Stam HJ,
Berg-Emons RJ van den. Exercise self-efficacy in persons
with spinal cord injury: Psychometric properties of the
Dutch translation of the exercise self-efficacy scale. J
Rehabil Med 2013;45:347-50.
7. Hoekstra et al. Design of a process evaluation of the
implementation of a physical activity and sports stimu-
lation program in Dutch rehabilitation setting: ReSpAct.
Implement Sci 2014;9:127.
8. Lundahl B W, Kunz C, Brownell C, Tollefson D, Burke, BL.
A Meta-Analysis of Motivational Interviewing: Twenty-
Five Years of Empirical Studies. Research on Social Work
Practice 2010;20:137.
9. Burke BL, Arkowitz H, Menchola M. The efficacy of
motivational interviewing: A meta-analysis of controlled
clinical trials. J Consul Clin Psych 2003;71;843−861.
10. Fry JP, Neff RA. Periodic prompts and reminders in health
promotion and health behaviour interventions: Systematic
review. J Med Internet Research 2009;11:e16.
11. Davies CA, Spence JC, Vandelanotte C, Caperchione
CM, Mummery WK. Meta-analysis of internet-delivered
interventions to increase physical activity levels. Int J
Behaviour Nutr Phys Act 2012;9:52.
Een fysiek actieve levensstijl is het doel .
210
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> PUBLICATIE
12. Prochaska JO, Velicer WF. The trans theoretical mo-
del of health behavior change. Am J Health Promotion
1997;12:38-48.
13. Wendel-Vos, GC, et al., Reproducibility and relative validity
of the short questionnaire to assess health-enhancing
physical activity. J Clin Epidemiol 2003;56:1163-9.
14. University of Rode Island. http://web.uri.edu/cprc/exerci-
se-stages-of-change-continuous-measure/. Geraadpleegd
op 15 mei 2015.
15. Rollnick S, Miller W, Butler C. Motivational interviewing in
Health Care: Helping patients change behavior. New York
Guiford press. 2007.
Correspondentie
Abstract
Introduction: Research shows that rehabilitants encounter difficulties to participate in a healthy and active lifestyle
in their home situation after their rehabilitation period.2 Effective prevention of secondary health problems, as a
result of an inactive lifestyle, should start at the end of the rehabilitation period.3 The question is whether a customi-
zed e-health intervention is effective starting after outpatient rehabilitation treatment?
Methods: In a randomised longitudinal experiment the effects of a custom-made e-health aftercare intervention
on ‘physical active behaviour’, ‘exercise self-efficacy’ and ‘behavioural intention’ was determined. Adult patients
were included 1-12 months after their rehabilitation treatment. These ex-rehabilitants (n = 16) diagnosed with spinal
core injury (n = 8), CVA (n = 5) or acquired brain injury (n = 3) from rehabilitation centre Adelante Hoensbroek were
randomly divided into two groups. Group 1 received three counselling sessions based on motivational interviewing
using a webcam in a time period of 3 months. They further received a schematic reflection report (prompt) one week
after each counselling session. Group 2 (control group) received no intervention the first three months. The second
period of 3 months, group 2 received the same intervention as group 1, while group 1 received no intervention.
In all three variables, the effect of the intervention was measured by comparing the difference score between T0 -
T1 for group 1 with the difference score between T0 - T1 of group 2. In addition, the difference score within group 2
between T1 - T2 and T0 - T1 were also compared on all 3 variables. In order to see if the possible effects of the interven-
tion after T1 remained stable, T1 was compared to T2 in group 1.
At the end of the study, participants were contacted by mail for written feedback regarding the intervention.
Results: Statistically significant difference was found for ‘physically active behaviour’ in favour of group 1 as compa-
red to group 2 between T0 and T1. Within group 2, there was no significant difference between T1 and T2. ‘Exercise self-
efficacy’ and ‘behavioral intent’ did not significantly improve, both in comparison between both groups and over time
within the groups. One exception was the ‘exercise self-efficacy’ within group 2 between T1 and T2. Here a significant
difference was found. Over time the intervention had no significant effect on outcome when groups were pooled.
Conclusions: The tailor-made e-health intervention applied in this study seems to have effect on the ‘physically active
behavior’ of the participants. However, the effect doesn’t remain over time (three months). Continued research is
desirable to determine how the effect of intervention can be increased and results can be maintained over time.
Keywords: e-health, physical activity, chronic disease, people with disabilities
211
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> BESTUUR
Herman maakte in 2015 de overstap naar het AMC,
afdeling revalidatie, waar hij nu chef de polikliniek en
opleider is. Daarvoor was hij sinds 1999 verbonden
aan revalidatiecentrum De Hoogstraat, gedetacheerd
naar het UMC Utrecht.
In zijn vrije tijd doet hij graag aan sport. Bij de
hockeyclub in zijn woonplaats Abcoude verzorgde hij
de afgelopen jaren vele trainingen (o.a. Trimhockey),
organiseerde toernooien en slotfeesten. Ook tijdens
zijn studententijd in Groningen was hij al betrokken
bij de organisatie van sportevenementen, evenemen-
ten, symposia en congressen.
Een revalidatiearts die fanatiek aan sport doet: deze
combinatie moet wel leiden tot belangstelling voor
traumatologie.
Dr. Herman R. Holtslag promoveerde in 2007 aan de
Universiteit van Utrecht op een proefschrift getiteld:
Prospects after Major Trauma. Ook na zijn promotie
publiceerde hij vele artikelen op het gebied van de
traumatologie, zowel bij kinderen als bij volwassenen.
Zijn onderzoek richt zich voornamelijk op fractuur-
revalidatie, uitzonderlijke amputaties en kindertrau-
matologie.
Daarnaast maakt hij zich sterk voor de positie van de
sportarts (en ook de ‘spoedartsen’) en het opnemen
van deze groepen collega’s in het specialistenregis-
ter. Hij ging als begeleider mee met de paralympische
ploeg naar Beijing in 2008 en naar London in 2012.
Ook is hij lid van de Raad van Commissarissen
(tevens vicevoorzitter) en voorzitter van de commis-
sie Kwaliteit & Veiligheid van de Argos Zorggroep in
Schiedam. En last but not least is hij getrouwd met
dr. Anneke van der Kooi, neuroloog met aandachts-
gebied spierziekten, eveneens werkzaam in het AMC.
Samen hebben ze twee (bijna) volwassen kinderen.
Een duizendpoot dus met een uitgesproken mening
over tal van aspecten van de revalidatiegeneeskunde.
Wat waren je verwachtingen toen je startte bij het
bestuur? En heeft het je gebracht wat je ervan
verwachtte? En waar ben je het meest trots op als je
terugkijkt op de afgelopen zeven jaar?
‘De reden dat ik graag in het dagelijks bestuur van
de VRA wilde was dat ik houd van organiseren en ik
denk graag in strategieën: waar moet het heen in de
toekomst. Waar zijn we goed in, welke hiaten moeten
worden opgevuld in het functioneren van de ver-
Interview met dr. Herman Holtslag
Terugblik op zeven jaar VRA bestuurA . Meester-Delver
Dr . A . (Anke) Meester-Delver, revalidatiearts n .p . en lid redactieraad
Nederlands Tijdschrift voor Revalidatiegeneeskunde
Herman Holtslag is sedert 2010 penningmeester van de VRA. Nu hij besloten heeft afscheid te nemen van het VRA-bestuur leek dat de redactie van het NTR een goede aanleiding voor een interview.
‘Ik houd van organiseren en ik denk graag in strategieën’
Herman Holtslag .
212
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> BESTUUR
eniging. En wat dat betreft zijn mijn verwachtingen
volledig gehonoreerd.’
‘De VRA is de afgelopen jaren enorm veranderd en
niet te vergelijken met hoe de situatie zeven jaar
geleden was. De ontwikkeling van een wetenschap-
pelijke vereniging is natuurlijk altijd een proces. Elk
bestuur en de alle leden staan weer op de schouders
van hun voorgangers. Dus je kunt niet zeggen dat dat
de verdienste is van dit bestuur alleen. Maar de Al-
gemene Ledenvergadering (ALV) is bijvoorbeeld veel
efficiënter geworden. De ALV is goed voorbereid. Een
verbetering is ook dat het dagelijks bestuur (DB) nu
het land in gaat. Er zijn nu regionale bijeenkomsten in
drie of vier regio’s met hoge opkomsten. Dat is heel
bevorderlijk voor een goed contact tussen bestuur
en achterban. We denken als bestuur dat we nu veel
beter dan voorheen weten wat er leeft bij onze leden.
Deze grondige voorbereiding is mogelijk dankzij
het voortreffelijke werk van het VRA-bureau. De
medewerkers daarvan hebben zich echt onmisbaar
gemaakt voor onze vereniging. En dat is weer dankzij
de inspanningen van voormalig VRA-voorzitters Jan
Geertzen en daarna Juan Martina.’
‘Andere wetenschappelijke verenigingen benijden ons
om onze organisatie waardoor we slagvaardig kunnen
optreden. De VRA is inmiddels vertegenwoordigd
in zo’n beetje alle gremia die meedenken op poli-
tiek niveau. Om een voorbeeld te noemen: Minister
Schippers heeft 2015 uitgeroepen tot jaar van de
Transparantie in de Zorg: Welke zorg heeft de patiënt
gehad, wat was de kwaliteit van de zorg, wat was het
resultaat en wat heeft het gekost. De revalidatiesec-
tor diende hierbij als voorbeeld van een sector die
het al goed geregeld heeft.
Een ander voorbeeld: op 5 oktober 2017 presen-
teerde NRC Live in de Jaarbeurs te Utrecht ‘Het
Grote Zorgdebat’. Het was de laatste avond van een
debatreeks van vijf avonden over zorginnovatie en de
toekomst van de gezondheidszorg. Innovators, visio-
nairs en koplopers gingen in debat over belangrijke
keuzes, belemmeringen en kansen. Onze voorzitter
Hans Rietman, was als enige medisch specialist uit-
genodigd om deel te nemen aan dit Grote Zorgdebat.
Thema van deze laatste avond was: Van geldverslin-
dende moloch naar betaalbare én goede zorg; wie zijn
de koplopers in de verandering?’
‘Onze vereniging heeft de afgelopen jaren dus een
enorm proces van professionalisering doorgemaakt.
Dit was mogelijk dankzij de al eerdergenoemde
ondersteuning, maar ook is de tijd rijp. In de huidige
maatschappelijke context van de participatiesamen-
leving is er een behoefte aan expertise die duidelijk
maakt wat de relatie is tussen functiestoornissen
en beperkingen in activiteiten en belemmeringen in
participatie. Wij hebben die expertise, maar wij weten
ook over te brengen wat je als maatschappij daaraan
kunt doen. We hebben dus wat dat betreft de wind
mee.
Bovendien zijn er allerlei collega’s die zich ook op dit
gebied profileren. Om ook hier enkele voorbeelden
te noemen: de voorzitter van het Concilium, Annette
van Kuijk, heeft een belangrijke bijdrage geleverd
aan het visiedocument van de Federatie van Medisch
Specialisten: De medisch specialist 2025 en daar-
‘De revalidatie heeft de wind mee’
Herman Holtslag als begeleider van de paralympische ploeg .
213
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> BESTUUR
mee bijgedragen aan de belangstelling van collega
medisch specialisten voor mensen met chronische
aandoeningen. En ook buiten de revalidatie wordt
gezien dat de revalidatieaanpak en visie aansluit bij
wat onze maatschappij nu nodig heeft. Zo is Machteld
Huber uitgeroepen tot de meest invloedrijke persoon
in de publieke gezondheid van 2015 dankzij het door
haar ontwikkelde concept van positieve gezondheid:
Gezondheid als het vermogen zich aan te passen en
een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke,
emotionele en sociale uitdagingen van het leven, zo
luidt het nieuwe concept. Het verschil met de WHO-
definitie is dat in dit concept de potentie benadrukt
wordt om gezond te zijn of te worden, zelfs wanneer
er sprake is van ziekte. Daarbij zijn persoonlijke groei
en ontwikkeling en het vervullen van persoonlijke
doelen in het leven net zo belangrijk. Machteld Huber
is sinds 1986 als onderzoeker Voedingskwaliteit &
Gezondheid aan het Louis Bolk Instituut verbonden.
Wat vond je in deze periode de grootste uitdaging als
bestuurder?
‘Ik houd ervan mijn vak uit te dragen. Als dokter: als
ik een patiënt verwezen krijgt voor wie eigenlijk geen
indicatie is voor revalidatie dan kan ik simpelweg
een kort briefje sturen: helaas, geen indicatie voor
behandeling, maar ik kan ook even contact opnemen
met de verwijzer en meedenken wat er dan wel zou
kunnen. Dat laatste spreekt mij veel meer aan en
is meer mijn stijl van samenwerken. Als bestuurder
betekent dat ook dat je samenwerkt met de keten-
partners en andere stakeholders. Dat doen wij ook in
het VRA-bestuur.
Wat was dan mijn grootste uitdaging? Ik zou het
begrip uitdaging willen onderverdelen in ergernissen,
verbazing en bemoediging, maar ook dieptepunten.
Ergernis 1
De discussie over marktwerking. Daarmee doel ik op
de ontwikkeling van de ZBC’s. Laten we daar mee
ophouden. Ze zijn er, laten we kijken hoe we kun-
nen samenwerken. Laten we kijken welke nieuwe
uitdagingen het ontstaan van de ZBC’s voor ons met
zich meebrengen en laten wij ons beperken tot onze
kerntaken. Wat mij betreft stoppen we ook met al
die discussies over wat nu de grenzen van ons vak
zijn. Wij bedrijven ‘gevolgen-geneeskunde’; wat zijn
de consequenties van aandoeningen en ziekten en
hoe kunnen we de participatie van de patiënt zo goed
mogelijk bevorderen. Een vriend van me vertelde me:
Een mens wordt gedreven door angst of door ambitie.
In mijn beleving zijn de discussies over de marktwer-
king in de zorg ingegeven door angst. Angst voor
verlies van je plek in de gezondheidszorg of angst
voor ‘ik weet het niet’. Angst is nooit een goede basis
voor ontwikkeling. Dus nogmaals, laten we kijken wat
we voor elkaar kunnen betekenen.
Ergernis 2
De groeiende registratiedrang. Het EPD had ons hier-
bij moeten helpen, maar wat een kostenverslinding.
Ik wil hier verder niet teveel over zeggen, het speelt
in allerlei sectoren in de maatschappij, en ik sluit me
aan bij de mensen die dat willen reduceren.
Verbazing en bemoediging
Wat mij verbaasd heeft in mijn periode als lid van het
DB was de samenwerking met Revalidatie Nederland
(RN), met de professionele bestuurders. Wij van het
VRA-bestuur zijn de dokters, de amateur bestuur-
ders; wij blijven altijd de patiënt op ons netvlies
houden en doen ons werk met hart en ziel. Een pro-
fessionele bestuurder doet zijn werk met een andere
bril op. Toch heb ik hierin een positieve ontwikkeling
waargenomen: de VRA bestuurders worden steeds
vaardiger in besturen. Er blijft altijd een ‘natuurlijk’
spanningsveld tussen Revalidatie Nederland en de
VRA. Ondanks de eigen belangen van beide vereni-
gingen wordt er steeds meer gezamenlijk opgetrok-
ken met gezamenlijke agendapunten. Het is bemoedi-
gend om dit te constateren.
Dieptepunten
Ik wil hierbij toch denken aan een aantal collega’s die
in de afgelopen periode overleden zijn, terwijl ze nog
volop in het leven stonden, zoals Peter Koppe, Peter
Janssens en Lily Heijnen, en er zijn er meer. Hun
overlijden heeft mij persoonlijk diep geraakt.’
Hoe zie je de rol van de Federatie Medisch Specialis-
ten?
‘De Federatie Medisch Specialisten (FSM) komt voort
uit de Orde van Medisch Specialisten (kortweg OMS).
De OMS is in 1997 ontstaan uit een fusie tussen de
voormalige Landelijke Specialisten Vereniging (LSV),
de Nederlandse Specialisten Federatie (NSF), de
Academische Specialisten Vereniging (ASV) en het
Convent van Wetenschappelijke Verenigingen (CWV).
‘Laten we kijken welke nieuwe uitdagingen het ontstaan van
de ZBC’s voor ons met zich meebrengen’
214
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> BESTUUR
Zij namen in 1996 het initiatief voor de oprichting van
een nieuwe vereniging voor alle medisch specialisten
in Nederland. Per 1 januari 2015 heeft de OMS zich
opgeheven als individuele ledenvereniging. Sinds die
datum werken alle wetenschappelijke verenigingen
van medisch specialisten samen in de Federatie
Medisch Specialisten.
Wat mij betreft vallen alle puzzelstukjes op zijn plaats
in de FMS. Anders dan vroeger kent de FMS dus geen
individuele leden meer, maar de wetenschappelijke
verenigingen zijn lid.
In vier Raden maken de wetenschappelijke verenigin-
gen gezamenlijk beleid over de medisch-specialisti-
sche zorg.
• In de Raad Kwaliteit gaat het om het verbeteren
van de kwaliteit van zorg, zoals patiëntveiligheid,
shared decision making (samen beslissen) en
doelmatigheid.
• In de Raad Beroepsbelangen staat het goed orga-
niseren van medisch-specialistische zorg centraal.
• De Raad Opleiding stelt beleid op rondom de oplei-
ding tot medisch specialist.
• De Raad Wetenschap & Innovatie zet zich in om de
rol en positie van de medisch specialist in het we-
tenschapsveld te versterken en de samenwerking
te bevorderen.
De FMS is een mooi voorbeeld van een geslaagde
samenwerking die het mogelijk maakt dat alle specia-
listen in Nederland gezamenlijk optrekken op deze
vier gebieden. Wel moet de FMS voorkomen dat ze
een waterhoofd wordt zoals de Europese Unie. Maar
de FMS kan een politieke vuist maken en dat is een
voordeel boven de vroegere situatie met alle aparte
wetenschappelijke verenigingen.’
Welke boodschap wil je meegeven aan je opvolger
Henk Arwert?
‘Eigenlijk geen. Ik heb geen behoefte om mijn opvol-
ger te voorzien van ongevraagd advies. Het lidmaat-
schap van het VRA-bestuur is een heel leuke functie
als je houdt van beleid maken en strategisch denken.
En wat betreft de financiën van de VRA: toen ik
begon was de financiële situatie van de VRA gezond
en dat is nog steeds het geval.’
‘Toen ik begon was de financiële situatie van de VRA gezond
en dat is nog steeds het geval’
215
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> SPOTLIGHT
Waarom dit onderzoek?
Kankergerelateerde vermoeidheid blijft een van de
meest voorkomende en als lastig ervaren (rest)klacht
van patiënten tijdens en na de behandeling.
Wat is de onderzoeksvraag?
Welke van de vier meest voorgeschreven interventies
voor kankergerelateerde vermoeidheid, te weten:
fysieke training (1) psychologische interventies (2),
de combinatie van fysieke training en psychologische
interventies (3) en farmaceutische interventies (4), is
het meest effectief?
Hoe werd het onderzocht?
Middels een meta-analyse in Pubmed, PsycINFO,
CINaHL, EMBASE and Cochrane Library, volgens de
PRISMA richtlijnen werd het onderzoek uitgevoerd.
Belangrijkste resultaten?
In deze Meta-analyse van 113 unieke studies werd
gevonden dat fysieke training en psychologische
interventies en de combinatie hiervan kankergerela-
teerde vermoeidheid doet verminderen tijdens en na
behandeling van mensen met kanker. Vermindering
was niet te wijten aan tijd, aandacht of opleiding.
Farmaceutische interventies daarentegen verbe-
teren de klachten niet. Alle groepen patiënten in
alle kankerstadia toonden verbetering; het meest
effectief lijken de interventies in een vroeg stadium
en na afloop van primaire behandeling. Het meest
effectief lijken de individueel gebaseerde groepsbe-
handelingen. Cognitieve gedragstherapie is de beste
psychologische behandeling, vooral bij patiënten na
de primaire behandeling.
Consequenties voor de praktijk?
Uit dit onderzoek blijkt dat fysieke training de meest
geschikte behandeling lijkt tijdens de behandeling en
een combinatie van fysieke training en psychologi-
sche interventies het meest effectief na de behande-
ling van mensen met kanker. Een en ander sluit aan
op de bestaande modules medisch specialistische
oncologische revalidatie. Meer onderzoek, juist in de
Nederlandse setting, is uiteraard gewenst.
literatuur
Mustian KM, Alfano CM, Heckler C, Klechner AS,
Kleckner IR, Leach CR, Mohr D, Palesh OG, Peppone
LJ, Piper BF, Scarpato J, Smith T, Sprod LK, Miller SM
Comparison of Pharmaceutical, Psychological, and
Exercise Treatments for Cancer-Related Fatigue: A
Meta-analysis.
JAMA Oncol. 2017;3:961-8. doi:10.1001/jamaon-
col.2016.6914
Training en psychologische inter-venties zijn effectief om kanker-gerelateerde vermoeidheid te verminderen tijdens de behandeling van patiënten met kankerC .F . (Casper) van Koppenhagen
216
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> PROEFSCHRIFT
onderzoeksvraGen en resultaten Het doel van dit proefschrift was om de huidige ken-
nis ten aanzien van behandeling van vermoeidheid bij
PPS te vergroten. Daarvoor hebben we een drie-
armige multicenter, enkel geblindeerde RCT opgezet
genaamd de FACTS-2-PPS trial (Fitness And Cogni-
tive behavioural TherapieS for Fatigue and ACTivitieS
in PPS). De studie had tot doel de werkzaamheid
van fysieke training (FT) en cognitieve gedragsthe-
rapie (CGT) op vermoeidheid bij ernstig vermoeide
patiënten met PPS te onderzoeken. FT en CGT zijn
behandelingen die effectief zijn gebleken voor het
verminderden van vermoeidheid bij andere aandoe-
ningen door vermoeidheidgerelateerde factoren aan
te pakken. De hypothese was dat FT de fysieke ca-
paciteit vergroot en CGT niet-helpende cognities en
gedrag gerelateerd aan vermoeidheid ombuigt waar-
door de vermoeidheid vermindert. Patiënten werden
geworven in verschillende Nederlandse ziekenhuizen
en revalidatiecentra. Zij werden geloot naar een van
de drie behandelarmen: FT, CGT of de standaard
zorg. De studie maakt onderdeel uit van het FACTS-
2-NMD-studieprogramma. In dit programma werden
nog twee andere RCT’s uitgevoerd met soortgelijke
interventies en uitkomstmetingen bij twee andere
neuromusculaire aandoeningen, namelijk ALS en
facioscapulohumerale dystrofie (FSHD).
De FACTS-2-PPS trial liet geen positief effect zien
van FT of CGT vergeleken met de standaard zorg
op vermoeidheid, dagelijkse activiteiten of kwaliteit
van leven. Er werden geen effecten gevonden op
cardiorespiratoire fitheid, spierkracht en spieruit-
houdingsvermogen. Ook was er geen aanwijzing
voor veranderingen in vermoeidheidsgerelateerde
cognities en gedrag. De negatieve resultaten van
deze twee substantieel verschillende behandelingen
én het feit dat een groot scala aan andere behande-
lingen niet effectief blijken te zijn bij PPS, suggereren
dat vermoeidheid bij deze groep zich moeilijk laat
behandelen.
Om meer inzicht te verkrijgen in het uitblijven van
effecten hebben we een procesevaluatie gedaan.
Bij de FT hebben we gekeken naar de daadwerke-
lijke trainingsbelasting van deelnemers. De analyse
toonde aan dat de therapietrouw hoog was en dat de
patiënten het grootste gedeelte van de trainingstijd
hebben getraind rond hun anaerobe drempel. Omdat
er desondanks geen verbetering gevonden werd van
het spieruithoudingsvermogen werd de hypothese
geponeerd dat de gemeten spieren al optimaal zijn
aangepast als gevolg van de relatief hoge belasting
die het uitvoeren van dagelijkse activiteiten met zich
meebrengt.
het meest opvallende resultaat uit het onderzoek
In tegenstelling tot de negatieve resultaten van de
PPS trial liet de FSHD trial binnen het FACTS-2-NMD
Verminderen van vermoeidheid bij het postpoliosyndroomF .S . Koopman
Dr . F .S . (Fieke) Koopman, revalidatiearts Academisch Medisch Centrum,
Amsterdam
Datum promotie: 13 oktober 2016
Promotoren: prof . dr . F . (Frans) Nollet en prof . dr . M . (Marianne) de Visser
Copromotoren: dr . J .A .J .M . (Anita) Beelen en dr . M .A . (Merel) Brehm
Vermoeidheid is een veel voorkomend probleem bij mensen met het postpoliosyndroom (PPS). Het heeft een negatieve impact op het dagelijks functioneren en de kwaliteit van leven. Eerder onderzoek toonde aan dat vermoeidheid bij mensen met PPS ernstig is en vaak een chronisch karakter heeft. Niet alleen fysieke maar ook algemeen psychologische en cognitief-gedragsmatige factoren zijn geassocieerd met die vermoeid-heid. Beïnvloeding van deze factoren door verschillende medicamenteuze en niet-medicamenteuze behandelingen is in diverse studies onderzocht, echter deze blijken veelal niet effectief.
Cover proefschrift .
Treating fatigue in post-polio syndrome Fieke Sophia Koopm
an
TREATING FATIGUE IN POST-POLIO SYNDROME
Fieke Sophia Koopman
Treating fatigue in post-polio syndrome Fieke Sophia Koopm
an
TREATING FATIGUE IN POST-POLIO SYNDROME
Fieke Sophia Koopman
Treating fatigue in post-polio syndrome Fieke Sophia Koopm
an
TREATING FATIGUE IN POST-POLIO SYNDROME
Fieke Sophia Koopman
217
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> PROEFSCHRIFT
studie programma positieve effecten van de CGT
zien. We testten de hypothese dat de vermoeid-
heidgerelateerde cognities bij mensen met PPS
verschillen van die van mensen met FSHD. Er konden
echter geen verschillen aangetoond worden. Ook ten
aanzien van de associatie van de gemeten cognities
met vermoeidheid werden er geen verschillen gevon-
den. We concludeerden dat de ineffectiviteit van CGT
bij PPS vergeleken met FSHD niet toegeschreven
kan worden aan unieke vermoeidheidgerelateerde
cognities van de PPS-populatie. Mogelijkerwijs zijn
de cognities van patiënten met PPS moeilijker te
veranderen door hun specifieke ziektegeschiedenis
met beperkingen doorgaans vanaf jonge leeftijd en
het lange bestaan van de vermoeidheidsklachten.
Ook vonden we aanwijzingen dat niet alle deelnemers
hun vermoeidheid als een groot probleem ervaren
waardoor er soms geen directe hulpvraag op behan-
deling van vermoeidheid was.
de reden om voor dit onderzoek te kiezen
Er is veel onwetendheid over het voorkomen van po-
lio en het bestaan van PPS. Tijdens mijn promotietra-
ject werd mij vaak dezelfde vraag gesteld…. ‘waarom
onderzoek naar een aandoening die niet meer
voorkomt?’ Sinds de toevoeging van het poliovaccin
aan het landelijk vaccinatieprogramma in 1957, komt
deze ziekte in ons land niet veel meer voor. Er zijn in
Nederland echter maar liefst 13.000 mensen die na
hun polio-infectie restverschijnselen hebben overge-
houden. PPS is daarmee van de ongeveer 600 neuro-
musculaire ziekten de meest voorkomende aandoe-
ning. Daarnaast zien we in Nederland in toenemende
mate jongere patiënten die buiten Nederland polio
hebben opgelopen. Het is dus een groep patiënten die
zeker nog niet vergeten mag worden.
de leukste vraaG tijdens de promotie
Tijdens mijn verdediging werd door een van de
opponenten de vraag gesteld of we mensen met
neuromusculaire aandoeningen wel een trainings-
programma moeten aanbieden. Hun spieren zijn voor
een deel afwezig en vervangen door vetweefsel. Is
hun trainbaarheid niet nihil doordat ze al topsporter
zijn binnen hun mogelijkheden? Ik denk dat dit voor
een deel van de patiënten zeker geldt en dat het
daarom belangrijk is om juist de subpopulatie bij wie
dit niet het geval is te kunnen herkennen. Dus de
mensen die wel degelijk gedeconditioneerd zijn en
baat kunnen hebben bij training. Maar ook de mensen
die we zouden classificeren als ‘topsporter binnen
hun mogelijkheden’ zijn zoekende naar handvatten
voor verstandig trainen zonder overbelasting. Ook
hen moeten we advies kunnen geven om lichamelijk
actief te blijven ten einde hun huidige niveau van
functioneren te handhaven in de toekomst.
GevolGen voor de daGelijkse praktijk We weten dat vermoeidheid een aspect is waar
aandacht voor moet zijn in de spreekkamer. We kun-
nen uitleg geven over het beloop van vermoeidheid
en het feit dat er meerdere factoren gerelateerd zijn
aan die vermoeidheid. Het mag duidelijk zijn dat door
het gebrek aan bewezen effectieve behandelingen de
zorg rondom vermoeidheidsproblematiek in PPS niet
makkelijk te vatten is in richtlijnen en protocollen. De
zorg vraagt een individuele benadering waarbij reke-
ning gehouden kan worden met de heterogeniteit van
deze doelgroep. Dit in ogenschouw nemende maakt
dat de zorg voor mensen die lijden aan de gevolgen
van polio zich moet centreren in expertisecentra zo-
dat hun kwaliteit van leven optimaal behouden blijft
ondanks de achteruitgang in dagelijks functioneren
waar ze vroeg of laat ontegenzeggelijk mee te maken
zullen krijgen.
vervolGonderzoek
In eerste instantie moet beter inzichtelijk worden
wat de ervaren distress is en of mensen met PPS-
vermoeidheid accepteren. Daarnaast richten we ons
momenteel in vervolgonderzoek op de ontwikkeling
van meer geïndividualiseerde beweegprogramma’s
gericht op het verkrijgen en volhouden van een
actieve leefstijl op de langere termijn voor patiënten
met langzaam progressieve neuromusculaire aandoe-
ningen. Hierbij kunnen we goed gebruikmaken van
de ervaringen en resultaten uit het FACTS-2-NMD-
studieprogramma.
Het proefschrift is op te vragen via http://hdl.
handle.net/11245/1.541307
Voor meer informatie kunt u contact opnemen met
de promovendus, [email protected].
Promovendus met haar paranimfen tijdens de verdediging .
218
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> PROEFSCHRIFT
PICS is niet gerelateerd aan een specifieke medische
diagnose en het is nog niet mogelijk om patiënten
met een verhoogd risico op slecht functioneel herstel
vroeg te identificeren. Hiervoor is wetenschappelijk onderzoek nodig naar prognostische factoren voor
functioneel herstel en naar geschikte screeningsin-
strumenten.
Het doel van dit proefschrift was om het verloop
en de prognose van het functioneel herstel van
ic-overlevenden, die twee dagen of langer beademd
zijn geweest, te onderzoeken en na te gaan hoe
symptomen van PICS vroegtijdig kunnen worden
opgespoord. Dit promotieonderzoek vloeide voort
uit eerder promotieonderzoek van dr. Marike van der
Schaaf en maakt deel uit van de onderzoekslijn Acute
Care Rehabilitation van de afdeling Revalidatie van
het AMC en de Hogeschool van Amsterdam, passend
in het programma Ageing and Morbidity van het
onderzoeksinstituut Amsterdam Movement Sciences.
samenvattinG Het promotieonderzoek omvat vijf studies. In de eerste
studie werden de functionele status en mogelijke
verklarende factoren voor het functioneren direct na
ontslag van de ic onderzocht. Hiervoor werden bij 69
ic-patiënten spierkracht, sensibiliteit, loopcapaciteit,
activiteiten van het dagelijks leven (ADL) en cognitief
functioneren in de eerste week na ic-ontslag geëvalu-
eerd. Driekwart van de patiënten was ernstig beperkt in
het uitvoeren van ADL en niet in staat om zelfstandig
Dr . D .S . (Daniela) Dettling-Ihnenfeldt, Fysiotherapeut, MSc, afdeling
Revalidatie, AMC, Universiteit van Amsterdam
Datum promotie: 16 februari 2017
Promotor: prof . dr . F . (Frans) Nollet
Copromotor: dr . M . (Marike) van der Schaaf
In Nederland worden jaarlijks ruim 86.000 ernstig zieke patiënten op een Intensive Care (ic) opgenomen, van wie naar schatting ongeveer 28.000 ic-overlevenden langdurige klachten ondervinden, ook wel samengevat onder de term post-intensive care syndroom (PICS). PICS staat voor het geheel van fysieke, mentale en cognitieve problemen, zoals spierzwakte (ICU-acquired weakness [ICU-AW]), verminderde cardiopulmonale capaciteit, angst, depressie, posttraumatische stressstoornis, concentratie- en geheugenproblemen. De aard van de beperkingen vraagt om interdisciplinaire revalidatie-behandeling, maar tot op heden bestaat hier geen gestructu-reerd revalidatietraject voor en krijgt minder dan de helft van de ic-overlevenden de juiste behandeling na ontslag uit het ziekenhuis.
Cover proefschrift .
The Post-Intensive Care Syndrome (PICS)
Impact of ICU-stay on functioning and implications for rehabilitation care
D .S . Dettling-Ihnenfeldt, M . van der Schaaf, F . Nollet
Bron: Needham et al . Improving long-term outcomes after
discharge from intensive care unit: report from stakeholders’
conference . Crit Care Med 2012;40:502 . Gereproduceerd met
toestemming van Wolters Kluwer Health, Inc .
219
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> PROEFSCHRIFT
te lopen. Naast de fysieke beperkingen had een derde
van de patiënten cognitieve stoornissen. Een langere
beademingsduur was geassocieerd met een slechtere
functionele status direct na ontslag van de ic.
In twee longitudinale studies werd de invloed van op
de ic-verworven spierzwakte (ICU-AW) op de functio-
nele status na ic-ontslag onderzocht door patiënten
met en zonder ICU-AW te vergelijken. In het eerste
onderzoek werd het fysiek functioneren zes maanden
na ic-ontslag gemeten met de Short-Form Health
Survey (SF-36), domein fysiek functioneren (PF).
ICU-AW was onafhankelijk geassocieerd met een
hogere post-ICU-sterfte en klinisch relevant slechter
fysiek functioneren. Patiënten met ICU-AW werden
minder vaak naar huis ontslagen uit het ziekenhuis
dan patiënten zonder ICU-AW.
In de tweede studie werd het fysieke, psychische en
sociale functioneren van patiënten met en zonder
ICU-AW vergeleken met de Sickness Impact Profile
68 [SIP68]) 3, 6 en 12 maanden na ontslag van de
ICU. ICU-AW bleek een onafhankelijke voorspeller
voor verminderde functionele status drie maanden
na ic-ontslag. Ook één jaar na ic-ontslag waren
patiënten met ICU-AW meer beperkt in hun fysiek
functioneren dan patiënten zonder ICU-AW. Het
psychisch en sociaal functioneren was vergelijkbaar
bij patiënten met en zonder ICU-AW op de verschil-
lende meetmomenten. Onafhankelijk van ICU-AW was
het sociaal functioneren in het merendeel van de ic-
overlevenden ernstig beperkt gedurende het eerste
jaar na ic-ontslag.
In de klinische praktijk zien we dat ic-patiënten met
vergelijkbare functionele beperkingen na ontslag
uit het ziekenhuis aanzienlijke individuele verschil-
len vertonen in KvL. Onze hypothese was dat de
persoonlijke copingstijl mogelijk verband houdt met
KvL, zoals dit ook in andere patiënten populaties met
chronische ziekte of traumatisch letsel is aange-
toond. Daarom onderzochten we in de vierde studie
van dit proefschrift de associatie van copingstijlen en
KvL bij ic-overlevenden, drie maanden na ontslag van
de ic. Persoonlijk vond ik dit de boeiendste vraag van
mijn promotietraject, omdat ik me ging verdiepen in
aspecten van de medische psychologie. Copingstijl
(taakgerichte, emotiegerichte en vermijdingsgerichte
coping) werd in kaart gebracht met de Coping Inven-
tory for Stressful Situations (CISS-21) en KvL werd
gemeten met de Physical Component Score (PCS)
en Mental Component Score (MCS) van de 36-item
Short Form Health Survey (SF-36). Een emotiege-
richte copingstijl was onafhankelijk geassocieerd met
een verminderde mentale gezondheid (SF-36 MCS).
Dit impliceert dat ic-overlevenden met een overwe-
gend emotiegerichte copingstijl baat zouden kunnen
hebben bij gerichte psycho-educatieve interventies,
zoals probleemoplossende therapie of cognitieve
gedragstherapie.
De laatste studie van dit proefschrift beschrijft de
implementatie en haalbaarheid van twee ic-nazorg-
poli’s in een academisch en een algemeen ziekenhuis.
Het doel van de ic-nazorgpoli was om patiënten en
hun naasten te screenen voor ic-gerelateerde rest-
verschijnselen, hen door te verwijzen naar andere
specialisten voor verdere diagnostiek en behande-
ling en informatie te verstrekken over PICS. In een
prospectieve multicenter studie werden ic-patiënten
geïncludeerd die ≥ 48 uur beademd waren en na hun
ziekenhuisverblijf met ontslag naar huis gingen. De
haalbaarheid van de ic-nazorgpoli’s werd onderzocht
aan de hand van 1) aantal geïncludeerde ic-patiënten
die de nazorg poli bezochten, 2) prevalentie van ic-
gerelateerde problemen met noodzaak voor aanvul-
lende behandeling, en 3) patiëntentevredenheid.
Van de patiënten die in aanmerking kwamen voor
ic-nazorg bezochten 49% (academisch ziekenhuis),
respectievelijk 67% (algemeen ziekenhuis) de poli.
Het merendeel van de patiënten had functionele be-
perkingen, maar kreeg onvoldoende behandeling na
ontslag uit het ziekenhuis. Gebruik van gevalideerde
screenings-instrumenten met afkapwaardes maakte
identificatie van symptomen van PICS in voormalige
ic-patiënten en hun familieleden mogelijk. Daar-
Daniela Dettling-Ihnenfeldt .
220
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> PROEFSCHRIFT
naast werd de verstrekte informatie over PICS zeer
gewaardeerd door patiënten en familieleden.
conclusies
De bevindingen uit dit promotieonderzoek voegen
belangrijke informatie toe aan de huidige kennis
over de aard en complexiteit van de lichamelijke,
mentale en cognitieve gevolgen van een ic-opname
voor het dagelijks functioneren van ic-overlevenden
en hun families. Een opvallend resultaat was dat
veel van deze kwetsbare patiënten onvoldoende
zorg ontvangen na ontslag uit het ziekenhuis. Deze
resultaten impliceren dat ic-overlevenden en hun
familieleden nauwlettend gevolgd moeten worden na
ontslag van de ic en na ontslag uit het ziekenhuis om
ic-gerelateerde symptomen vroeg te identificeren en
passende interdisciplinaire revalidatiebehandeling te
starten. Daarom adviseren wij een gestructureerd,
interdisciplinair stepped-care revalidatietraject, be-
staande uit een klinische screening met gevalideerde
meetinstrumenten, geïndividualiseerde interdiscipli-
naire revalidatiebehandeling en adequate overdracht
bij alle transities van zorg. Ic-nazorgpoli’s vormen
een belangrijke schakel in de continuïteit van zorg na
ontslag uit het ziekenhuis door het herstel te monito-
ren. Vervolgonderzoek naar de (kosten-)effectiviteit
van een dergelijk programma is nodig. Daarnaast zou
de effectiviteit van de specifieke interventies, gericht
op de verschillende symptomen van PICS verder
onderzocht moeten worden.
Opvragen proefschrift via UvA-DARE: http://hdl.
handle.net/11245.1/0fbd3db1-feef-494f-8801-
0e49284a222c
Correspondentie
221
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> INNOVATIE
inzicht in beweeGGedraG in de revalidatie Binnen de revalidatie gaat het niet alleen om het
activeren van patiënten. Een adequate verdeling van
activiteiten over de dag of week is, vanuit het thema
belasting-belastbaarheid, een belangrijk onderdeel
in veel revalidatietrajecten. Daarnaast blijkt uit
onderzoek dat mensen met een lichamelijke beper-
king meer sedentair gedrag laten zien dan ‘gezonde’
mensen.3-5 Sedentair gedrag is gedefinieerd als alle
liggende, zittende of achteroverleunende activiteiten
die niet ver boven het rustmetabolisme uitkomen
(≤ 1,5 METs, metabolic equivalents of task), en dus
weinig energie vragen.6,7 Meer sedentair gedrag geeft
een verhoogde kans op secundaire gezondheids-
klachten.8,9
Om een goed en betrouwbaar inzicht te krijgen in het
beweeggedrag van de patiënt in zijn revalidatie, kan
het beweeggedrag geobjectiveerd worden. Om het
hele continuüm van bewegen te objectiveren kunnen
activiteitenmonitors (AM’s) worden gebruikt. AM’s
meten de dagelijkse fysieke activiteit van een per-
soon met behulp van accelerometrie (versnellingen
en vertragingen) en worden op of aan het lichaam
gedragen (‘wearables’). Afgelegde afstand, aantal
gelopen stappen of intensiteit van bewegen kan
hiermee worden geregistreerd. De AM geeft op deze
manier feedback over het beweeggedrag op basis
waarvan een gerichter advies kan worden gevormd.
Uit eerdere projecten bij specifieke diagnosegroepen
(bijvoorbeeld CVA) bleek dat een AM (type Activ8®;
een sensor die los in de broekzak werd gedragen)
bruikbaar is om het beweeggedrag in kaart te
brengen. De gebruiksvriendelijkheid, draagbaarheid
en toegankelijkheid van de gegevens bleken echter
beperkende factoren in het gebruik.10 De vraag is of
een toegankelijkere en vaker gebruikte consumenten
AM inzicht kan verschaffen in het beweeggedrag en
of behandelaren én patiënten hier meerwaarde van
zien in de breedte van de revalidatiezorg. Dus niet
specifiek gericht op één diagnosegroep, maar ingezet
op basis van de individuele hulpvraag en/of behan-
deldoelen van de patiënt. In het A Bit Fitter-project
bij De Hoogstraat Revalidatie zijn behandelaren én
patiënten dan ook uitgedaagd een AM te gebruiken
om het performance niveau te evalueren en zijn zij
gevraagd het gebruik van het middel op meerwaarde
voor het revalidatietraject te beoordelen.
het project ‘a bit fitter’Op basis van een korte screening van online reviews
is besloten om voor A Bit Fitter de Fitbit Charge
HR11 (zie figuur 1, verder genoemd Fitbit), te gebrui-
ken. Deze meter, die wordt gedragen als polsband,
registreert bewegingen en stelt zo de patiënt en
therapeut in staat het beweeggedrag inzichtelijk te
maken. Deze werd (eind 2015) bestempeld als meest
bekende, betaalbare en betrouwbare in zijn soort.12
Vanuit het Technology Acceptance Model13(zie figuur
2) hebben behandelaren eerst zelf ervaringen opge-
daan met de Fitbit.
Ze hebben onderling gebrainstormd over hoe de
Fitbits ingezet kunnen worden in de revalidatie. Het
ontdekken van patronen in de verdeling van activi-
teiten over de dag en de week en het verloop van de
hartslag over de dag kwamen eruit als belangrijkste
Het gebruik van activiteitenmonitors als feedback over beweeggedrag (performance) aan behandelaar én patiënt
A Bit FitterJ . Janssen, L .A .T . van Kats, E . van der Meijden, O . Verschuren
J . (Joep) Janssen MSc, bewegingswetenschapper/fysiotherapeut De
Hoogstraat Revalidatie Utrecht
L .A .T . (Lenneke) van Kats MSc, bewegingswetenschapper/fysiotherapeut De
Hoogstraat Revalidatie Utrecht
E . (Ellen) van der Meijden MSc, student Bewegingswetenschappen Vrije
Universiteit Amsterdam
Dr . O (Olaf) Verschuren, senior onderzoeker Kenniscentrum
revalidatiegeneeskunde Utrecht
In de (revalidatie)zorg is in de afgelopen decennia een grote stap gemaakt in het objectiveren van de functiestoornissen1 van patiënten, zoals spierkracht. De gegevens hiervan zeggen iets over wat de patiënt zou kúnnen; de ‘capacity.’2 De mate waarin de patiënt dit ook daadwerkelijk toepast in het dagelijks leven, de ‘performance’, laat zich (voorlopig) minder makkelijk objectiveren. Behandelaren vragen doorgaans naar de dag- of weekindeling van patiënten om erachter te komen hoe vaak en hoe intensief ze bewogen hebben en baseren het advies hierop. Een belemmering daarbij is dat het reproduceren van het eigen beweeggedrag door de patiënt niet eenvoudig is.
222
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> INNOVATIE
uitkomsten voor een gesprek en advies op maat over
belasting-belastbaarheid. De behandelaren hebben
vervolgens ieder bij hun eigen doelgroep de Fitbits
ingezet, waarbij ze, afhankelijk van de doelstelling
van de behandeling en het cognitief en fysiek niveau
van de patiënt, individueel gecoacht hebben op het
beweeggedrag. Vervolgens zijn zowel de patiënten
als de behandelaren bevraagd naar hun bevindingen
met behulp van een usability vragenlijst (gebaseerd
op de vragenlijst uit een vergelijkbare studie10)
én is van een selecte groep patiënten de beweeg-
data achteraf geanalyseerd. Er hebben in totaal 14
behandelaren (aantal m/v 7/7, 12 fysiotherapeuten,
1 ergotherapeut, 1 sporttherapeut) en 44 patiënten
geparticipeerd in het project (aantal m/v 28/16 ge-
middelde leeftijd 48,4 jaar (SD 20,1), 19 CVA of NAH,
10 paraplegie, 7 amputatie, 5 chronische vermoeid-
heid, 3 overig). Hierbij zijn zowel ambulante patiënten
als handbewogen rolstoelgebruikers betrokken (de
accelerometer in de Fitbit registreerde 1 push als
circa 2 stappen), aangezien gekeken werd naar de
verandering in activiteit binnen de persoon.
kwalitatieve ervarinGen
In tabel 1 is te zien dat de behandelaren en patiënten
aangeven dat ze meer inzicht hebben gekregen in het
activiteitenniveau, waarbij de patiënten hoger scoren
dan de behandelaren. Daarnaast willen behandelaren
de AM vaker toepassen en bevelen patiënten de AM
aan bij andere mensen in een vergelijkbare situatie,
waarbij er veel individuele variatie (range) is. Beide
groepen zijn kritisch op de technische eisen van het
gebruikte middel, zoals bv. het niet altijd nauwkeurig
registreren van de hartslag of het niet waterdicht
zijn.
kwantitatieve veranderinGen in beweeGGedraG
Bij 33 van de 46 patiënten (CVA/NAH, dwarslaesie
en chronische vermoeidheid) was het specifieke doel
van het gebruik van de Fitbit het verminderen van
sedentair gedrag. Dit doel was opgesteld door de
behandelaar met de patiënt op basis van eerdere
behandelcontacten en anamnese. De overige 13
patiënten in het project hadden doelen op het gebied
van belasting-belastbaarheid; bijvoorbeeld voorko-
men van overbelasting en/of beter verdelen van de
inspanning over de dag en de week. Van de 33 se-
dentair gedrag patiënten is na afloop van het traject
de beweegdata geanalyseerd om te bekijken of er op
het gebied van sedentair gedrag ook daadwerkelijk
een verandering had plaatsgevonden. Elke patiënt
droeg de Fitbit eerst een week zonder specifieke
instructie (eigen inzicht was mogelijk, maar werd
niet gestimuleerd) en zonder dat de behandelaar de
beweegdata kon inzien. De gegevens van deze eerste
(voor de behandelaar) ‘blinde’ week werden gebruikt
om inzicht te krijgen in iemands beweeggedrag en
aanknopingspunten te bepalen om te kunnen coachen
hoe dit sedentair gedrag te verminderen. De twee
weken na deze ‘blinde’ week keken patiënt en behan-
delaar samen naar de direct beschikbare data van de
AM in de app en werd dit gebruikt om de patiënt te
coachen. Dit gebeurde bijvoorbeeld door doelen te
stellen rondom het aantal stappen per uur en/of het
absolute aantal stappen per dag. Na afloop van deze
drie weken is de ruwe data van de Fitbit van deze 33
patiënten verzameld en geanalyseerd. Hierbij is geke-
ken naar de verandering (in %) over de drie weken
> Figuur 1. Visualisatie van beweeggedrag te zien in de Fitbit©applicatie (respectievelijk afgelegde
afstand en stappen per dag per week, verdeling afstand per dag, hartfrequentie over een dag)
De Fitbit is een type activiteitenmeter met een ingebouwde accelerometer en hartslagmeter.
> Figuur 2. Vertaling ‘Technology Acceptance Model’
ten behoeve van fasering voor implementatie van
techniek uit: Davis et al. 1989.13
223
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> INNOVATIE
van de hoeveelheid sedentaire minuten per week,
gekwantificeerd door Fitbit als minuten doorgebracht
≤ 1,5 METS (ter vergelijking, 1 MET is ongeveer gelijk
aan het rust metabolisme als je ligt). Daarnaast is
gekeken naar de verandering (in %) over de drie
weken van het aantal keer ononderbroken sedentair
gedrag per dag, gekwantificeerd als het aantal keer
per dag dat een patiënt 30 minuten niet boven de 1,5
MET (grens sedentair gedrag) uitkwam. In figuur 3 is
te zien dat het sedentair gedrag op twee manieren is
afgenomen binnen deze populatie. Ten eerste werd
er minder sedentair gedrag vertoond in totaal aantal
minuten en ten tweede werd er minder ononderbro-
ken sedentair gedrag gezien.
conclusie en aanbevelinGen
Zowel patiënten als behandelaren bleken meerwaar-
de te zien in het gebruik van de Fitbit, zowel op het
gebied van het verkrijgen van inzicht in het beweeg-
gedrag als zichtbaar in de aanbeveling die ze deden
voor anderen. Het objectiveren van performance met
een visualisatie als feedback blijkt dus van aanvul-
lende waarde te kunnen zijn voor de behandeling
van de patiënt in de revalidatiezorg. De variatie die
werd gevonden in de usability data is mogelijk toe te
schrijven aan de bewust gekozen heterogene groep,
voor wat betreft diagnose, mate van ambulantie, zelf-
managementvaardigheden en hulpvraag. Desondanks
is er een positief resultaat gevonden op het gebied
van het verminderen van het sedentair gedrag.
Hierbij moet worden opgemerkt dat de evaluatie
een korte periode betrof en dat de groep patiënten
klein was. De veronderstelling dat vooral het ontdek-
ken van patronen in de verdeling van activiteiten en
het verloop van de hartslag over de dag indicatief
zouden zijn klopte met de ervaringen. Behandelaren
gebruikten dit als basis voor een gesprek en advies
op maat over belasting- belastbaarheid, bijvoorbeeld
om een patiënt aan te moedigen ook in het weekend
te bewegen of te zorgen dat hij zich niet overbelastte
op drukke therapiedagen.
Er blijkt dat er verbeteringen nodig zijn om het
product nog beter te laten voldoen aan de eisen in de
revalidatiezorg. Om bijvoorbeeld naast het inzicht in
beweeggedrag ook trainingsbelasting goed te kunnen
objectiveren, is een nog nauwkeurigere en betrouw-
baardere hartslagmeting vereist. Daarnaast zou
onderscheid tussen een AM specifiek voor ambulante
patiënten en rolstoelgebruikers van toegevoegde
waarde zijn. Door de kritische blik van behandelaren
(weet wat de AM meet en wat niet) kunnen zij de
gebruikte Fitbit nu toepassen voor door hun specifiek
opgestelde doelen. De technische ontwikkelingen op
de wearablemarkt volgen elkaar snel op, waardoor er
steeds betere AM’s beschikbaar komen. Voor de re-
validatiezorg zouden nieuwe AM’s idealiter meer cus-
tom fit applicaties hebben. Hierbij valt te denken aan
instellingen die per patiënt aangepast kunnen worden
voor therapeutische doeleinden, maar ook aan het
sturen van reminders voor bewegen of het doen van
oefeningen. Op deze manier kan de AM de patiënt
nog bewuster maken en helpen bij het naleven van
een gezonde balans in actie en rust. Verder moet er
goed nagedacht worden over privacy-beleid en de
manier waarop resultaten van beweeggedrag veilig
teruggekoppeld kunnen worden aan de therapeut.
Het implementeren van een nieuw technisch middel
en de daarbij behorende denkwijze is een langdurig
proces, waarin de snelheid en effectiviteit van veel
factoren afhankelijk is. Er bleek, zoals verwacht,
hierin veel tussenbehandelaar variatie te bestaan.
Zoals in veel implementatietrajecten zijn er early
adopters nodig om een nieuwe (technische)toepas-
sing succesvol en instelling-breed te implementeren
op de lange termijn. We hopen met dit project meer
bewustwording te hebben gecreëerd bij (para)medici
rondom het belang en het nut van het monitoren van
> Tabel 1. Rapportcijfers (0-10) op usability vragen aan behandelaar en patiënt (in lijst: revalidant).
Mediaan (range)
Inzicht
Behandelaar: “Het apparaat draagt bij aan het inzicht in het activiteitenniveau bij mijn revalidanten zelf”
8 (7-9)
Revalidant: “Ik heb door de AM meer inzicht gekregen in mijn activiteiten” 8,5 (4-10)
Aanbeveling
Behandelaar: “Ik wil dit apparaat of een andere AM vaker gaan toepassen bij geschikte revalidanten”
8 (7-10)
Revalidant: “Ik zou de AM aanbevelen aan andere mensen die zich in een vergelijkbare situatie bevinden”
9 (2-10)
Nauwkeurigheid
Behandelaar: “De technische mogelijkheden van de AM voldoen aan mijn behoeftes” 7 (4-8)
Revalidant: “De AM heeft mijn activiteiten nauwkeurig gemeten” 7 (4-9)
224
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> INNOVATIE
het beweeggedrag van de patiënt en dat er met de
huidige AM een begin is gemaakt met het meenemen
van het performance niveau van de patiënt in zijn
revalidatietraject.
referenties
1. Federici S, Bracalenti M, Meloni F, Luciano JV. World
health organization disability assessment schedule 2.0:
An international systematic review. Disabil Rehabil
2016:1-34. doi: 10.1080/09638288.2016.1223177 [doi].
2. Holsbeeke L, Ketelaar M, Schoemaker MM, Gorter JW. Ca-
pacity, capability, and performance: Different constructs
or three of a kind? Arch Phys Med Rehabil. 2009;90:849-
55. doi: 10.1016/j.apmr.2008.11.015 [doi].
3. Billinger SA, Arena R, Bernhardt J, et al. Physical activity
and exercise recommendations for stroke survivors: A
statement for healthcare professionals from the american
heart association/american stroke association. Stroke
2014;45:2532-53. doi: 10.1161/STR.0000000000000022
[doi].
4. English C, Manns PJ, Tucak C, Bernhardt J. Physical
activity and sedentary behaviors in people with stroke
living in the community: A systematic review. Phys Ther
2014;94(2):185-96. doi: 10.2522/ptj.20130175 [doi].
5. Obeid J, Balemans AC, Noorduyn SG, Gorter JW, Tim-
mons BW. Objectively measured sedentary time in
youth with cerebral palsy compared with age-, sex-, and
season-matched youth who are developing typically: An
explorative study. Phys Ther 2014;94:1163-7. doi: 10.2522/
ptj.20130333 [doi].
6. Sedentary Behaviour Research Network. Letter to the
editor: Standardized use of the terms “sedentary”
and “sedentary behaviours”. Appl Physiol Nutr Metab
2012;37(3):540-542. doi: 10.1139/h2012-024 [doi].
7. Tremblay MS, Aubert S, Barnes JD, et al. Sedentary be-
havior research network (SBRN) - terminology consensus
project process and outcome. Int J Behav Nutr Phys Act
2017;14(1):75-017-0525-8. doi: 10.1186/s12966-017-0525-8
[doi].
8. Endorsed by The Obesity Society, Young DR, Hivert MF, et
al. Sedentary behavior and cardiovascular morbidity and
mortality: A science advisory from the american heart
association. Circulation 2016;134(13):e262-79. doi: 10.1161/
CIR.0000000000000440 [doi].
9. van der Ploeg HP, Chey T, Korda RJ, Banks E, Bauman
A. Sitting time and all-cause mortality risk in 222 497
australian adults. Arch Intern Med. 2012;172(6):494-500.
doi: 10.1001/archinternmed.2011.2174 [doi].
10. Bakers J, Verschuren O, Willems M, Visser-Meily JMA.
(Dutch) elke beweging telt. 2015;3:138-41.
11. Van Remoortel H, Giavedoni S, Raste Y, et al. Validity
of activity monitors in health and chronic disease: A
systematic review. Int J Behav Nutr Phys Act. 2012;9:84-
5868-9-84. doi: 10.1186/1479-5868-9-84 [doi].
12. Hees VT van, Ekelund U. Novel daily energy expendi-
ture estimation by using objective activity type clas-
sification: Where do we go from here? J Appl Physiol
(1985) 2009;107(3):639-640. doi: 10.1152/japplphy-
siol.00793.2009 [doi].
13. Davis FD. Perceived usefulness, perceived ease of use,
and user acceptance of information technology
IN: MIS quarterly 1989;13:319-20-340.
14. Meijden van der E. Mastertheses vrije universiteit am-
sterdam, faculty human movement science: Is an activity
monitor a usable tool to reduce sedentary behavior in
patients in a rehabilitation clinic? 2016.
Correspondentie
> Figuur 3. Er werd een gemiddelde significante afname van het aantal sedentaire minuten over de 3 weken
gevonden; tussen week 1 en week 3 was er een vermindering van 104.7 minuten (SE = 24,8), dit is een
afname van 7,6% (p = ,000) (zie linker grafiek). Waarbij de grootste verandering tussen week 1 en week 2
plaatsvond (-90,3 min, p = 0,04). Deze trend was ook terug te zien in de verandering in het aantal keer van
30 min ononderbroken sedentair gedrag (zie rechtergrafiek). Tussen week 1 en 3 was er -3,47 keer minder
ononderbroken sedentair gedrag (-8,3%, p = ,000), waarbij tussen week 1 en 2 de grootste verandering zat
van -2,93 keer (-6,9%, p = ,002).14
225
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
off-label-voorschrijven
Op de site van de KNMG staat toegelicht wat onder
off-label-voorschrijven verstaan wordt (https://
www.knmg.nl/advies-richtlijnen/dossiers/off-label-
voorschrijven.htm). Samengevat is daar sprake van
als een geneesmiddel niet geregistreerd is voor de
betreffende indicatie of doelgroep. Verder worden
de voorwaarden beschreven waaronder off-label-
voorschrijven is toegestaan.
In onze dagelijkse praktijk komt off-label-voorschrij-
ven geregeld voor, zoals het gebruik van amitripty-
line bij neuropathische pijn, tramadol bij diabetische
neuropathie of baclofen bij CRPS. De eerste twee
voorbeelden worden genoemd in het Farmacothera-
peutisch Kompas, het derde voorbeeld komt uit de
richtlijn CRPS. Dat we hiermee een risico lopen blijkt
uit het tuchtrechtelijk verwijt dat een longarts recent
gemaakt werd vanwege het off-label voorschrijven
van tobramycine zonder de regelgeving correct te
hanteren (Medisch Contact 42, 19 oktober 2017). Vol-
gens artikel 101 van de Geneesmiddelenwet kan dat in
eventueel leiden tot een bestuurlijke boete (maximaal
450.000 euro) of zelfs strafrechtelijke vervolging.
Gelukkig wordt die soep in de praktijk niet zo heet
gegeten, maar het verdient aanbeveling zorgvuldig
om te gaan met off-label-voorschrijven.
aanbevelinG
Daar waar er richtlijnen zijn vanuit de beroepsgroep,
of op andere wijze een landelijke consensus beschik-
baar is, kan off-label-voorschrijven gerechtvaardigd
zijn. Bij gebrek aan dergelijke richtlijnen is overleg
met de apotheker noodzakelijk. Daarnaast zal de pa-
tiënt altijd geïnformeerd moeten worden wanneer het
om off-label-gebruik van medicatie gaat en daarvoor
ook toestemming moeten geven (informed consent).
Het verdient aanbeveling dit goed te documenteren,
bijvoorbeeld door een getekende verklaring van de
patiënt in het dossier op te nemen. We zullen ons
bewust moeten zijn wanneer we gebruik maken van
off-label-indicaties; verder vraagt dit een ondersteu-
nende logistiek zodat het akkoord van de patiënt
terug te vinden is in het dossier.
Correspondentie
> COMMENTAAR
Reactie op CAT-artikel in NTR 2017|3 129-131
Off-label-gebruik van medicatieH . Arwert
Drs . H .J . (Henk) Arwert, revalidatiearts Haaglanden MC/Sophia Revalidatie
Den Haag
Recent werd een lezenswaardige CAT beschreven betreffende een volwassen patiënt met cerebrale parese en hinderlijke spasticiteit van de benen (NTR juli 2017, pagina 129-131). De vraagstelling luidde in hoeverre tolperison een plaats kan hebben in de behandeling van spasticiteit. De bottom-line was dat er inhoudelijke gronden kunnen zijn voor behandelen met tolperison bij deze patiënt; dit werd gestart met positief effect. Tolperison is echter niet geregistreerd bij deze doelgroep; het voorschrijven is dan aan regels gebonden. Hieronder wordt daar dieper op ingegaan.
129
< NEDERlANDs TIjDsCHRIfT VOOR REVAlIDATIEgENEEskUNDE jUlI 2017
> mEDIsCH ONDERwIjs & OPlEIDINg
In de hierna beschreven casus werd op de polikliniek
een volwassen patiënt gezien met cerebrale parese
zonder loopfunctie met daarbij forse spasticiteit van
beide benen, waarbij het zitten in de rolstoel in toe-
nemende mate een probleem oplevert. Patiënt was
in het verleden behandeld met baclofen oraal, maar
dit werd gestaakt vanwege snel optreden van sufheid
en verminderde alertheid. Toch bleek na uitgebreide
beoordeling, naast fysiotherapeutische interventie
een indicatie te bestaan voor orale spasmolitica.
Daarom werd overwogen te starten met tolperison,
een centraal werkend oraal spasmolyticum, dat vrij
recent is geregistreerd voor behandeling van spasti-
citeit na een CVA.2
vrAAgstelling
Deze casus was aanleiding voor de vraag wat het
effect is van behandeling met tolperison op spas-
ticiteit bij volwassen met cerebrale parese of niet
aangeboren hersenletsel. Daarnaast is het belangrijk
kennis te hebben van het bijwerkingenprofiel van een
behandeling met tolperison.
zoekstrAtegie
Met de zoekstrategie volgens tabel 2 zijn 29
artikelen gevonden, waarvan drie relevant werden
geacht op basis van titel en abstract. De overige
artikelen zijn niet bruikbaar omdat ze gericht zijn
op de behandeling van pijnklachten, in andere talen
(Russisch) zijn geschreven of niet beschikbaar zijn.
Vervolgens is de zoekstrategie uitgebreid met de
indicaties dwarslaesie en cerebrale parese. Dit
leverde geen nieuwe relevante resultaten op. Naast
het Cochrane review waarnaar eerder verwezen,
werden twee andere studies gevonden die mogelijk
een antwoord kunnen geven op de klinische vraag.
Het Cochrane review is ten aanzien van tolperison
gebaseerd op een van deze artikelen en zal daarom
niet apart worden besproken.
literAtuur
De eerste studie3 beschrijft een dubbelblind geran-
domiseerd onderzoek waarin 120 patiënten werden
geïncludeerd met spasticiteit na CVA. De patiënten
werden behandeld met tolperison (n = 60) of pla-
cebo (n = 60). Het CVA is minimaal twee maanden
bestaand (3,6 jaar in de placebo- en 3,0 jaar in de
tolperisongroep). Er zijn weinig drop-outs (7 in de
controlegroep en 2 in de behandelgroep). De manier
van bepalen van de dosering wordt duidelijk beschre-
ven (start 3x 100 mg/dag, maximaal 3x 300 mg).
Daarnaast worden klinische uitkomstmaten zoals de
scores op de Modified Ashworth Scale (MAS) en op
functionele schalen duidelijk weergegeven. Tevens
vindt er uitgebreide monitoring plaats van bijwerkin-
gen, zowel anamnestisch, maar ook met aanvullend
onderzoek. Echter, niet alle uitkomstmaten worden in
de resultaten beschreven en sommige alleen gra-
CAT: wat is het effect van tolperison op spasticiteit en wat zijn de bijwerkingen?A. van der Geest
Binnen de revalidatiegeneeskunde worden veel patiënten behandeld voor verschillende vormen van spasticiteit. Regel-matig bestaat er daarbij een indicatie voor behandeling met orale spasmolytica. Uit een recent Cochrane review blijkt er onvoldoende wetenschappelijk valide bewijs te zijn rondom het effect van de orale spasmolytica.1 Tot op heden wordt vaak ge-kozen voor baclofen, dantroleen, of tizanidine. Helaas heeft elk van deze middelen een uitgebreid bijwerkingenprofiel waar-door deze behandelingen soms niet worden gestart of moeten worden gestaakt.
A. van der Geest, revalidatiearts in opleiding in OOR OostNederland
> Tabel 1. PICO.
PATIËNT Volwassen patiënt met spasticiteit op basis van cerebrale parese of niet aan-geboren hersenletsel met indicatie voor behandeling met orale spasmolytica
INTERVENTIE Tolperison
CONTROLE Placebo
OUTCOME Modified Ashworth Scale (MAS)Verbetering op vooraf gestelde doel (lopen, armfunctie, verzorgbaarheid)Bijwerkingen
130
NEDERlANDs TIjDsCHRIfT VOOR REVAlIDATIEgENEEskUNDE > jUlI 2017
> mEDIsCH ONDERwIjs & OPlEIDINg
fisch. Daarnaast is er geen blindering van behande-
lende artsen beschreven. Binnen de tolperisongroep
wordt de grootste groep patiënten behandeld met
3x 150 of 3x 200 mg/dag (44 van de 60). Op de MAS
gaat de tolperisongroep gemiddeld 1 punt vooruit
en de placebogroep een halve punt (p < 0,0001). De
Mean Modified Barthel Index (BI) verbetert bij beide
groepen (tolperison 5,3; placebo 1,7; niet significant).
De loopafstand in 2 minuten blijft bij de placebogroep
nagenoeg stabiel (van 30 naar 35m) en verbetert
in de tolperisongroep van ca. 38 naar ca. 70 meter
(alleen grafisch weergegeven, niet genoemd of dit
een significant verschil betreft). Er zijn in totaal 26
bijwerkingen gemeld in de placebogroep en 19 in de
tolperisongroep. De meest gerapporteerde bijwerking
in beide groepen zijn maagdarmklachten. Er waren
geen patiënten waarbij de behandeling gestaakt
diende te worden vanwege de bijwerkingen in de
tolperisongroep.
De tweede studie4 is een open label gerandomiseerde
studie onder 150 patiënten met CVA of CP waarbij
behandeling met baclofen wordt vergeleken met
tolperison. Zowel patiënt als onderzoeker zijn niet
geblindeerd. Patiënten hebben chronische spasti-
sche hypertonie van de onderste extremiteit. Er zijn
zowel volwassenen als kinderen geïncludeerd. In de
tolperisongroep wordt begonnen met 150-450 mg tot
maximaal 600m g/dag. Uitkomstmaten zijn duidelijk
omschreven en bestaan uit spiertonus (MAS), spier-
kracht (MRC-schaal; Medical Research Council) en
een functionele schaal (BI). Monitoring van bijwer-
kingen vindt plaats door een fysiotherapeut. Bij de
uitkomsten wordt niet helder weergegeven of het om
kinderen of volwassen patiënten gaat. Na zes weken
halveert de MAS in beide groepen van 3,3 naar 1,6; de
MRC neemt in vergelijkbare mate toe (baclofengroep
van 1,3 naar 2,8; tolperisongroep van 1,4 naar 3,0)
en de Barthel Index neemt ook in beide groepen toe
(baclofengroep van 36 naar 59; tolperisongroep van
38 naar 73). Echter, de significantie van de verschil-
len wordt alleen weergegeven als het verschil tussen
de uitkomsten op de verschillende meetmomenten
binnen de groepen en niet tussen beide groepen.
In de baclofengroep worden 36 bijwerkingen ge-
rapporteerd. Asthenie (algehele zwakte; n = 20);
slaperigheid (n = 5) en zwakte in de benen (n = 4). In
de tolperisongroep worden 14 bijwerkingen gerappor-
teerd, met name asthenie (n = 3) en pijn in epigastrio
(n = 2).
coMMentAAr
Er zijn twee wetenschappelijke studies beschreven
die relevant zijn voor het beantwoorden van de
klinische vraag. De methodologische kwaliteit van
met name de studie van Agarwal et al.4 is erg matig,
met name omdat dit een open label studie betreft. De
studie van Stamenova et al.3 is methodologisch beter,
maar niet alle resultaten worden duidelijk weergege-
ven. Beide studies voldoen volgens de CBO-richtlijn
aan level B: vergelijkend onderzoek, maar niet met
alle kenmerken om te voldoen aan level A2 (gerando-
miseerd dubbelblind vergelijkend klinisch onderzoek
van goede kwaliteit en van voldoende omvang).
Daarnaast worden in beide studies alle patiënten met
verschijnselen van spasticiteit geïncludeerd en niet
alleen patiënten die daadwerkelijk problemen ervaren
als gevolg van de spasticiteit. Dit kan ervoor zorgen
dat bij een gerichte indicatiestelling het effect op
functionele schalen groter kan zijn dan hier wordt
gevonden.
Beide studies laten significante, maar beperkte, ef-
fecten zien van de behandeling met tolperison op de
MAS. Ook lijkt er effect te zijn op functionele schalen.
Het effect van tolperison lijkt vergelijkbaar met
het effect van baclofen op zowel spiertonus als op
functio nele schalen. In beide studies worden relatief
weinig bijwerkingen gezien van tolperison.
BottoM line
Hoewel diverse orale spasmolytica relatief veel
worden voorgeschreven bij spasticiteit is er weinig
evidentie voor de therapeutische effectiviteit. Het
ontbreekt aan voldoende wetenschappelijke studies
van voldoende kwaliteit. In de hierboven beschre-
ven studies blijkt dat er ook voor het gebruik van
tolperison beperkte evidentie is voor het effect op
spasticiteit waarbij opgemerkt dient te worden dat de
> Tabel 2.
MESH TIAB AND/OR
TOLPERISON Tolperisone Tolperisone Mydocalm
AND
SPASTICITEIT Spasticity Spasticity OR
CVA Stroke Stroke Cerebrovascular accident CVA
OR
TRAUMATISCH HERSENLETSEL Brain injuries Brain injury OR
CEREBRALE PARESE Cerebral palsy Cerebral palsy OR
226
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> ACTUEEL
‘Revival’ – Zesluik, elk 50/50cm – Foto op dibond
(hierboven 2 delen uit het zesluik)
Kunstenaar – Vincent van der Geest – www .findesign .nl
Heelmeester – Casper van Koppenhagen, revalidatiearts
over het kunstproject Het kunstproject ‘Heelmeesters’ is een initiatief,
waarbij zestien professionele kunstenaars en zes-
tien zorgprofessionals (heelmeesters) in gesprek
zijn gegaan. De heelmeester was een deskundige
werkzaam op het gebied van de gezondheidszorg in
de brede zin van het woord. Dit kon een organisatie,
arts, zorginstelling, maatschap, productontwikkelaar,
of iemand op beleidsniveau betreffen. De kunstenaar
liet zich door middel van gesprekken inspireren door
deze zorgprofessional. Het unieke aan dit project
is dat het een platform biedt aan kunstenaars en
zorgprofessionals in een tijd waarin zowel kunst als
gezondheidszorg onder druk staan. Een positief en
inspirerend uitgangspunt.
over kunstwerk ‘revival’Vincent: ‘Casper van Koppenhagen is revalidatiearts
aan het UMC Utrecht. Daarnaast heeft hij een boek
geschreven, samen met zijn vrouw Laura Soudijn.
Een zeer aangrijpend boek over het verlies van hun
twee zoons, vlak na de
geboorte. De eerlijkheid
over het leed, het verdriet
en de pijn, maar ook het
optimisme en de liefde
die eruit spreken, zijn een
enorme inspiratiebron.
Dit grote verdriet, en het
opkrabbelen, vertonen
grote parallellen met het
proces dat zijn patiënten
doormaken. Als revalidatiearts komt hij ook zeer
groot verdriet tegen. Mensen die alles kwijt zijn, niets
meer kunnen. Hun hele autonomie is weg. Hij helpt
ze met het vinden van nieuwe doelen, en begeleidt
zijn patiënten eigenlijk met het vinden van nieuwe
levensvreugde. Vanuit zijn eigen persoonlijke erva-
ring weet hij wat het is om door een hele donkere
periode heen te gaan en uiteindelijk de blik weer op
de toekomst te richten. Het proces dat zijn patiënten
doormaken, en dat hij zelf heeft doorgemaakt, is wat
we allemaal in bepaalde fasen in het leven in meer of
minder extreme mate doormaken. Ik heb geprobeerd
dat proces te vangen in een 6–luik. Een abstracte
wereld: Het donkere gat, het verdriet, de worsteling,
het litteken en de persoonlijke groei die daaruit weer
kan ontstaan. Chaos, verwarring, verdriet, somber-
heid - positivisme, groei, bloei. Vanuit verschillende
invalshoeken bekeken, zoals een revalidatiearts dat
ook doet.’
Kunstproject Heelmeesters
Kunstwerk ‘Revival’ op de cover van dit nummer
De organisatie van het kunstproject lag in handen
van Charlotte Burgmans en Claudia de Vos, pro-
jectleiders van De Kunst van het Ondernemen.
Facebook: www.Facebook.com – KunstZaken
‘Kunstproject Heelmeesters’
We sluiten 2017 af met de laatste cover, ook weer verzorgd door een kunstenaar van het kunstproject ‘Heel-
meesters’. Slechts een selectie kon worden getoond, maar stuk voor stuk pareltjes, naar het idee van uw
redactie. Ikzelf voel me in het bijzonder vereerd dat een bevriend kunstenaar mijn persoontje en levensver-
haal als uitgangspunt gebruikte voor zijn creatie. Een heftig schouwspel zo op de cover en in de werkelijke
omvang, maar passend bij een roerige periode in mijn leven. Bijzonder helend om dat door de ogen van een
creatief brein te mogen aanschouwen, daar ben ik nou oprecht dankbaar voor.
Casper van Koppenhagen
227
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> ACTUEEL
Op 12 oktober dit jaar bezochten we de Maartenskli-
niek in Nijmegen. We hadden dit centrum gevraagd
ons te ontvangen omdat Sander Geurts is uitgeroe-
pen tot docent van het jaar door de agio’s. Daar wil-
den wij natuurlijk meer van weten. Sander onthaalde
ons zeer gastvrij, samen met zijn collega’s Remco
Hoogendijk en Ilse van Nes. Hij gaf ons een boeiend
inkijkje in de wereld van de toekomst: het loopex-
pertisecentrum en de virtuele wereld waarin de
patiënt kan oefenen. Ilse van Nes hield een interes-
sante presentatie over de highlights in de revalidatie
van dwarslaesiepatiënten. Ze had zelfs een patiënt
uitgenodigd die ons een demonstratie gaf van het
functioneren met het exoskelet.
Remco Hoogendijk liet ons het loopexpertisecentrum
zien en onze collega Marja van Tol wierp zich op als
proefpersoon en liet op onnavolgbare wijze zien hoe
ze er elegant in slaagde om alle obstakels op haar
weg door de stad te vermijden. Alle gaten in de weg
en plotseling virtuele opdoemende hekjes en bochten
en veranderende snelheden kon ze zonder ook maar
een foutje de baas! We waren diep onder de indruk.
De middag werd gezellig afgesloten met een drankje.
Met dank aan Sander en zijn collega’s voor de uitste-
kende organisatie en de boeiende inhoud.
Ten slotte begaven we ons naar een naburig restau-
rant waar we tijdens een gezellig etentje alweer uit-
keken naar de volgende bijeenkomst: over één jaar!
Gaat u binnenkort ook met pensioen en lijkt die
seniorendag u wel wat? Wat moet u dan doen om
ook uitgenodigd te worden? Het antwoord is simpel:
niets. U wordt vanzelf opgespoord door de dames van
het VRA-bureau, die allemaal nauwkeurig bijhouden
wie er met pensioen gaan.
VRA-seniorendag 12 oktober 2017
Krasse revalidatieartsen blijven geïnteresseerd in hun vakA . Meester-Delver, B . Drentje, C .H . Hens-Versteegh
Dr . A . (Anke) Meester-Delver, revalidatiearts n .p .
Drs . B . (Ben) Drentje, revalidatiearts n .p .
Drs . C .H . (Henriëtte) Hens-Versteegh, revalidatiearts n .p .
U vraagt zich misschien af wie die vrolijke senioren zijn op de foto? Dat zijn wij, de oud-collega’s die nu genieten van hun welverdiende pensioen, maar die het vak nog steeds een warm hart toedragen en die nog steeds heel geïnteresseerd zijn in het wel en wee van de VRA. Daarom organiseren wij elk jaar een VRA-seniorendag. Elk jaar bezoeken we een revalidatie-centrum waar we door de collega’s worden bijgepraat over de nieuwe ontwikkelingen.
228
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> ACTUEEL
Met de Cirkelmethode leren kinderen op speelse wijze
dat de mensen die zij tegenkomen behoren tot ver-
schillende sociale groepen. Drie cirkels van nabijheid:
Familie, Kennissen/juffen/therapeuten en Vreemden,
met als doel dat het kind zich bewust wordt van zijn
autonomie en beseft dat het zelf baas is over zijn
lichaam en zijn grenzen leert voelen en aangeven.
De Cirkelmethode wordt op dit moment alleen bij
Rijndam Kinderrevalidatie gebruikt en is ontstaan
als antwoord op de dringende vraag van ouders met
betrekking tot de kwetsbaarheid en weerbaarheid
van hun kind. Deze methode leert het kind weerbaar
te zijn in situaties waarbij anderen zich niet aan die
grenzen houden. Het geeft jonge kinderen op speelse
wijze een betere start in het leven en voorkomt dat
de risicovolle aangeleerde afhankelijkheid optreedt.
De Ipsen prijs biedt de mogelijkheid om meerdere
versies van de methode beschikbaar te maken
voor kinderen van alle leeftijden (vanaf 4 jaar) met
verschillende leer- en intelligentieniveaus. En versies
te maken voor het begeleiden van individuen en een
die gebruikt kan worden voor groepen. De methode
wordt beschikbaar gesteld voor andere revalidatie-
instellingen en het speciaal onderwijs.
De prijs wordt beschikbaar gesteld door Ipsen Farma-
ceutica in het kader van Innovation for patient care
binnen de revalidatiezorg en is tijdens de Algemene
Ledenvergadering van de VRA op 9 november 2017
voor de zesde keer uitgereikt. Het doel van deze prijs
is om patiëntenzorg binnen de revalidatie verder te
verbeteren. De prijs wordt uitgereikt voor een pro-
jectvoorstel waarvan patiënten direct en meetbaar
Prijzen op het Joint Congress 2017
Ipsen Revalidatie Jaarprijs 2017 voor Inez van der HamDe Ipsen Revalidatie Jaarprijs van 20.000 euro is gewonnen door Inez van der Ham van Rijndam Reva-lidatie met het project ‘Cirkels van Nabijheid’
Op 9 en 10 november 2017 organiseerde de VRA in Maastricht het Dutch Congress of Rehabilitation Medicine (DCRM)
in samenwerking met het Baltic North Sea Forum on Physical and Rehabilitation Medicine (BNF-PRM) en de Royal
Belgian Society of Physical and Rehabilitation Medicine (RBSPRM). Het thema van dit Joint Congress was Moving
ahead towards participation.
Tijdens het congres werden vijf prijzen uitgereikt. De Algemene Ledenvergadering was het moment om de genomi-
neerden en prijswinnaar van de Ipsen Revalidatie Jaarprijs 2017 bekend te maken en vond de uitreiking plaats van de
eervolle Van Hoytema Trofee. Helaas heeft de jury van de Livit Trofee moeten besluiten om deze trofee dit jaar niet
uit te reiken. De wetenschappelijke kwaliteit was dit jaar, in vergelijking met voorgaande jaren, niet zodanig dat de
Livit Trofee kon worden toegekend. Op de tweede congresdag, werden de PhD Award Rehabilitation Medicine en de
prijzen voor de beste poster en beste presentatie (free paper) van het congres uitgereikt.
Mevrouw Agathe Schoeman van Ipsen Farmaceutica en
prijswinnaar Inez van der Ham .
229
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> ACTUEEL
kunnen profiteren in de dagelijkse revalidatiezorg.
Met het geldbedrag van 20.000 euro kan het initia-
tief worden opgestart of gerealiseerd en mogelijk
worden geïmplementeerd.
Uit de vele, kwalitatief goede inzendingen, met
stuk voor stuk mooie initiatieven heeft de jury drie
projectvoorstellen geselecteerd en de projectleiders
uitgenodigd de voorstellen verder uit te werken voor
de tweede ronde. De drie genomineerde voorstellen
waren alle drie waardig om de Ipsen Revalidatie Jaar-
prijs te winnen en het was een moeilijke taak voor de
jury om een winnaar te kiezen
De andere twee genomineerden (en projecten) voor
deze prijs waren:
- Zinvolle doelen in de revalidatie - Vincent de
Groot, VUmc
- Check je zit - Coen van Bennekom, Heliomare
Ipsen Revalidatie Jaarprijs 2018
Voor deelname aan de Ipsen Revalidatie Jaarprijs
2018 kan tot 1 mei 2018 een voorstel ingediend
worden. Voor informatie zie VRA-website/Weten-
schap/Prijzen.
Het doel van de PhD Award is aandacht te vestigen
op hoogwaardig wetenschappelijk onderzoek binnen
de revalidatiegeneeskunde en het werk van onder-
zoekers onder een breder publiek kenbaar maken.
Tegelijkertijd draagt deze award bij aan de moge-
lijkheden van veelbelovende onderzoekers om zich
verder te ontplooien en kansen op vervolgonderzoek
te vergroten.
Tijdens het Joint Congress van de DCRM, de BNF-
PRM en de RBSPRM is de PhD Award uitgereikt. De
genomineerden werden voorgedragen door hooglera-
ren revalidatiegeneeskunde verbonden aan universi-
teiten uit de Baltische Staten, België en Nederland.
Dit jaar hebben juryleden vanuit de drie organiseren-
de partijen: Kristian Borg (Zweden) Guy Vanderstrae-
ten (België) en Jeanine Verbunt (Nederland) de drie
genomineerden beoordeeld en een winnaar gekozen
Andere genomineerden voor de PhD Award waren:
- Thibault Warlop MD PhD met Can long-range auto-
correlations be a clinical tool for assessing dynamic
stability?
- Guna Berzina MD PhD met Comparison of Rehabili-
tation Outcomes for Persons After Stroke in Latvia
and Sweden
Nicole Voet wint PhD Award Rehabilitation Medicine 2017De PhD Award Rehabilitation Medicine wordt uitge-reikt aan het beste en meest aansprekende proef-schrift dat betrekking heeft op revalidatiegenees-kunde van het afgelopen jaar. De prijs werd dit jaar toegekend aan Nicole Voet voor haar proefschrift Aerobic exercise and cognitive behavioral therapy in FSHD: a model based approach.
Winnaar PhD Award Nicole Voet met v .l .n .r . prof . dr . Guy Vanderstraeten, Thibault Warlop MD PhD, Guna Berzina
MD PhD, dr . Nicole Voet, prof . Kristian Borg .
230
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> ACTUEEL
Jan Geertzen werd door de jury voorgedragen
vanwege zijn grote verdiensten voor de revalidatie-
geneeskunde op vele fronten, zowel binnen als buiten
de vereniging. In het kader van deze prijs moet zeker
genoemd worden de twee standaard leerboeken
betreffende de revalidatiegeneeskunde die op zijn
naam staan: Revalidatie voor volwassenen, die in
2014 verscheen, en Amputatie en prothesiologie
van de onderste extremiteit. Voor dit boek werkt hij
momenteel aan een geheel nieuwe versie, die begin
2018 uitkomt.
Binnen de VRA is Jan lid geweest van meerdere com-
missies en op dit moment is hij actief als bestuurslid
van het Hooglerarenconvent revalidatiegeneeskunde.
Hij is van 2006 tot 2009 voorzitter geweest van de
VRA, in een turbulente tijd waarin hij rust bracht en
een duidelijke beleidslijn uit wist te zetten. Daar-
naast is hij coördinator/voortrekker geweest van de
CBO-richtlijn Amputatie en prothesiologie onderste
extremiteiten en de voortrekker van het Behandel-
kader Beenamputatie uit 2009, wat mede met zijn
inbreng wordt herzien. Tevens was hij voorzitter van
de werkgroep die de richtlijn CRPS heeft gemaakt.
Jan Geertzen heeft meegewerkt aan talloze bij- en
nascholingsprogramma’s binnen en buiten de VRA:
De bij- en nascholingscursus Amputatie en Prothesio-
logie van de VRA is daar een mooi voorbeeld van.
Naast deze activiteiten binnen de VRA heeft hij
misschien wel een veel belangrijke rol gespeeld in
het internationaal op de kaart zetten van de revali-
datie en specifiek de Nederlandse couleur. Met name
het voorzitterschap van de ISPO internationaal is
daar een duidelijk voorbeeld van. Dat hebben maar
weinigen vanuit Nederland voor elkaar gekregen.
Binnen de WHO heeft Jan Geertzen een duidelijke
adviserende rol.
Zijn afdeling Revalidatiegeneeskunde in het UMCG
wordt internationaal heel hooggewaardeerd. In een
dit voorjaar verschenen internationale rankinglijst
van alle universitaire revalidatieafdelingen stond
Groningen op de 2e plaats. Jan is zeer productief qua
wetenschappelijke publicaties en begeleiden van pro-
movendi: met een zeer hoge H-index en honderden
gepubliceerde artikelen is hij een van de Nederlandse
TOP-hoogleraren.
Het bestuur is duizendpoot Jan Geertzen heel dank-
baar voor alles wat hij voor de revalidatiegenees-
kunde heeft betekend. Daarom heeft het bestuur, op
voordracht van de jury, besloten de Van Hoytema
wisseltrofee dit jaar aan hem toe te kennen.
Van Hoytema Trofee 2017 voor prof. dr. Jan GeertzenDit jaar is de Van Hoytema Trofee toegekend aan prof. dr. Jan Geertzen. Deze eervolle prijs wordt toegekend aan degene die zich het afgelopen jaar, of jaren, met betrekking tot de revalidatiegeneeskunde bijzonder verdienstelijk heeft gemaakt in woord en geschrift. Helaas kon Jan niet aanwezig zijn om de prijs persoonlijk in ontvangst te nemen.
Prof . dr . Jan Geertzen en de covers van de beide
leerboeken die mede door hem zijn geschreven .
231
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> ACTUEEL
De prijs voor de Beste Presentatie van een Free
Paper is gegaan naar Nienke ter Hoeve met haar
onderzoek Does cardiac rehabilitation extended with
a behavioral group intervention lead to changes in
physical activity and sedentary behavior? The OPTI-
CARE randomized controlled trial.
Nienke had een heldere presentatie en gebruikte
overzichtelijke dia’s om haar verhaal te ondersteu-
nen. Het betreft een heel belangrijk onderwerp waar-
bij een gedragsmatige groepsinterventie aan regu-
liere hartrevalidatie werd toegevoegd en vervolgens
in een goede RCT op effectiviteit getoetst is.
Zij won een certificaat, een geldbedrag van 250
euro en mocht haar presentatie nogmaals doen in de
plenaire zaal.
Elmar Kal had op het Joint Congress de Beste
Poster met als titel Do external focus instructions
benefit motor learning post-stroke? A randomized
controlled trial.
De poster-jury bestaande uit Kristian Borg (Zweden),
Thierry Lejeune (België) en Anouk Huisinga (Neder-
land) had de moeilijke taak om uit de vele interes-
sante posters de beste uit te kiezen. Na uitgebreide
discussie was de jury het erover eens dat één poster
zich onderscheidde van de rest. Redenen hiervoor
waren, dat het onderzoek een goed uitgevoerd RCT
was, met een duidelijke presentatie van de resultaten
op de poster én dat het een nieuw perspectief gaf op
de wijze van therapie/leren
Elmar won met deze prijs een certificaat en een
geldbedrag van 100 euro.
Beste presentatie en beste posterNet als voorgaande jaren werden tijdens het geza-menlijk congres van de VRA/NSRM met de BNF-PRM en de RBSPRM weer prijzen uitgereikt aan degene die de beste free paper presentatie heeft gegeven en aan degene die de beste poster had.
232
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
Al een ruim aantal jaren verzorgt de European
School of Marseille, met een financiële ondersteu-
ning van de UEMS PRM Board, een internationale
zomerschool. We kregen onderwijs over de laatste
inzichten in revalidatiemethoden en konden over de
behandelwijzen discussiëren met deze experts en 30
andere aios uit heel Europa. De overeenkomsten in
de uitvoering van ons vak zijn groter dan wij hadden
verwacht, dit ondanks de verschillen in cultuur en het
sociaal-maatschappelijke systeem van de Europese
landen. Zo heeft iedereen aandacht voor intensieve
neurorevalidatie, maar is de praktische uitvoering
soms anders. In Engeland vindt bijvoorbeeld de neu-
rorevalidatie vanwege lange wachttijden pas na circa
drie maanden plaats in het revalidatiecentrum. Een
ander voorbeeld is de revalidatie bij patiënten met
parkinsonisme, die in Nederland door opzet van Par-
kinsonnet veel meer naar de eerste lijn is verschoven.
Naar onze mening zijn ons opleidingsprogramma,
onze nationale richtlijnen en niveau van onderzoeken
uniek, waardoor wij trots mogen zijn op het niveau
van de revalidatiegeneeskunde in Nederland. Ons
opleidingsprogramma zorgt dat elke aios een basis
krijgt aangeboden qua kennis tijdens de verplichte
cursussen, qua vaardigheden zoals communicatie
tijdens het lijnleren en is wetenschappelijk onderzoek
al ingebed in het curriculum. Vooral in oost Euro-
pese landen is de positie van de revalidatiearts en
aios nog in opkomst en verschilt daarbij dus ook het
opleidingsprogramma. De kennis van de revalidatie-
geneeskunde in Nederland zou naar ons idee meer
uitgedragen mogen worden op Europees niveau door
bijvoorbeeld te beginnen met het vertalen van ons
opleidingsplan, onze richtlijnen en handboeken.
europese scholinG en europees conGres
Ieder jaar worden er twee Europese scholen ge-
houden: in juni/juli in Marseille en in november in
Siracusa (Italië). Daarnaast is er iedere twee jaar
een Europees congres van de European Society
of Physical and Rehabilitation Medicine (ESPRM);
komend jaar in Vilnius (Litouwen), alwaar ook een
European School plaatsvindt.
praktische tips
• Wees op tijd met inschrijving van de cursus! Vraag
het liefst drie maanden van tevoren je supervisor
om permissie en een aanbevelingsbrief.
• Schrijf je gratis in als trainee en krijg toegang tot
alle educational resources of PRM. Vanuit
Nederland mogen steeds twee aios meedoen
(gratis deelname en accommodatie).
• Doe het Europees examen, hiermee meet je je
kennis en kan je werken als PRM-specialist in
Europa.
Heb je interesse?
Neem contact op met onze nationaal manager:
dr. Wim Janssen, Erasmus MC Rotterdam,
Kijk voor meer informatie op: www.euro-prm.org.
European School Marseille, PRM voor Europese aiosV .H . de Vries, H . van der Wielen, W .G .M . Janssen
V .H . (Vera) de Vries; aios revalidatiegeneeskunde Rijndam revalidatie
Rotterdam
H . (Heleen) van der Wielen, aios revalidatiegeneeskunde AMC Amsterdam
Dr . W .G .M . Janssen, revalidatiearts Erasmus MC, lid Concilium
Zonder het te weten, bleken we veel gemeenschappelijk te heb-ben met elkaar: dezelfde interesses, vergelijkbare karakters en een vliegticket naar Marseille.Tien dagen lang kregen we onderwijs van Europese experts over de laatste ontwikkelingen binnen Physical and Rehabilita-tion Medicine (PRM) met dit jaar als thema neurorevalidatie en gangbeeldanalyse.
233
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
vraaGstellinG
Deze casus was aanleiding voor de vraag of het aan-
brengen van een split skin graft van invloed is op het
dragen van een prothese of lopen met een prothese
bij kinderen met een amputatie van de onderste
extremiteit. Hiervan is een PICO gemaakt, zie tabel 1.
zoekstrateGie
Met de zoekstrategie zoals in tabel 2 weergegeven
werden zeven artikelen gevonden. Na beoorde-
ling van de titels en abstracts blijken twee hiervan
relevant voor de vraagstelling. Vier andere artikelen
gaan over huidlappen (‘flaps’) in plaats van (split) skin
grafts, en één artikel gaat over vingeramputaties.
Vanuit de referenties van de twee relevante artikelen
wordt alleen nog een artikel gevonden wat de duur-
zaamheid van de split skin graft onderzoekt, maar
geen antwoord geeft op de vraag over het dragen of
gebruik van een prothese.
literatuur De eerste studie1 betreft een retrospectieve studie
onder 45 kinderen met in totaal 59 amputaties.
In deze studie wordt een graft en een no-graft-
(controle)groep onderscheiden. Het niveau van de
amputaties is transtibiaal of meer proximaal. De
graft-groep bestaat uit 17 patiënten en de no-graft-
groep uit 28 patiënten. De gemiddelde leeftijd ten
tijde van de amputatie is 9,4 jaar voor de graft-groep
en 5,9 jaar voor de controlegroep. In de controle-
groep heeft de meerderheid van de patiënten een
congenitale oorzaak voor de amputatie en in de
graft-groep is dit een ongeval of ziekte. In de graft-
groep doorliep 88% van de kinderen het complete
proces van prothesefitting tegenover 93% in de con-
trolegroep. De oorzaak van het niet (volledig) door-
lopen van het proces stond los van de skin grafts. De
tijd tussen amputatie en definitieve prothesefitting
bedroeg 153 dagen in de graft-groep en 63 dagen in
de no-graft-groep. Een aanzienlijk klinisch relevant
verschil, maar volgens het artikel niet statistisch
significant. Chirurgische revisie van de stomp bleek
nodig in 47% van de patiënten in de graft-groep en
36% in de controlegroep. De meest voorkomende
oorzaak voor revisie was ossale overgroei, maar ook
een niet genezende wond en debridement waren oor-
zaken. Daarnaast werd gekeken naar redenen voor
het (tijdelijk) niet dragen van de prothese. Zowel het
aantal episodes als de duur waarin de prothese niet
gedragen kon worden waren significant groter in de
controlegroep (1,7 versus 0,6 episodes en 48,6 ver-
sus 23,9 dagen). Oorzaken voor het niet dragen van
de prothese in de graft-groep zijn pijn/discomfort,
drainage/infectie en operatie. In de controlegroep
was de meest voorkomende oorzaak voor het niet
dragen van de prothese de noodzaak tot chirurgie.
Onafhankelijke ambulantie met prothese was in beide
CAT: Wat is het effect van een split skin
graft op het dragen of gebruiken van
een prothese bij kinderen met een
amputatie van de onderste extremiteit?
L . Tromp
L . (Leonie) Tromp, aios revalidatiegeneeskunde in OOR Oost-Nederland
De casus betreft een 9-jarige jongen die in consult werd gezien in het ziekenhuis. Er was sprake van een bilaterale amputatie van de onderste extremiteit op basis van een septische shock veroorzaakt door een hemolytische streptokokgroep A-infectie. Uiteindelijk vond er een transfemorale amputatie rechts plaats, die primair werd gesloten, en een transtibiale amputatie links. In verband met een slechte wekedelenbedekking werd ervoor gekozen om een split skin graft op het linkeronderbeen aan te brengen om het kniegewricht en voldoende stomplengte te kunnen behouden. Onduidelijk is of een split skin graft van invloed is op het dragen en gebruiken van een prothese.
> Tabel 1. PICO.
PATIËNT Kind met een amputatie van de onderste extremiteit
INTERVENTIE Split skin graft
CONTROLE Primair sluiten
OUTCOME Dragen van prothese Lopen met prothese
234
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
groepen niet significant verschillend (87% in graft-
groep, 92% in controlegroep), maar meer patiënten
in de graft-groep maakten gebruik van een hulpmid-
del (27% versus 11%).
De tweede studie2 betreft een retrospectieve studie
waarin 23 kinderen zijn geïncludeerd met in totaal
31 verworven amputaties. Kinderen werden geïnclu-
deerd wanneer er een skin graft was aangebracht op
de stomp en er een poging tot prothesefitting was
gedaan. De gemiddelde leeftijd op het moment van
amputatie was 4,4 jaar. De gemiddelde follow-up
duur was 6,3 jaar. De meest voorkomende oorzaak
van de amputaties waren trauma en infectie. De
grootste groep bestond uit transtibiale amputaties,
maar ook meer distale en proximale amputaties wer-
den meegenomen. De oppervlakte van de skin grafts
werd geclassificeerd in drie groepen: focal (≤ 25%
oppervlakte, 8 kinderen), limited (tussen 26% en
50% oppervlakte, 13 kinderen) en extensive (≥ 51%
oppervlakte, 10 kinderen). Tevens werd de lokalisatie
van de graft beschreven. Vrijwel alle grafts waren
split-thickness (2 grafts full thickness). De gemid-
delde tijd tussen skin grafting en prothesefitting
was 5 maanden. Gedurende de studieperiode kreeg
48% last van graft disfunctie (pijn, beschadiging of
contractuur van de skin graft wat leidde tot het niet
kunnen dragen van de prothese voor een bepaalde
tijd of noodzaak tot revisie chirurgie). Hierbij was er
in 13 gevallen sprake van beschadiging van de skin
graft en was er sprake van contractuur en pijn elk in
1 extremiteit. Voor 9 extremiteiten betekende dit dat
de prothese episodisch niet gedragen kon worden en
bij 4 extremiteiten kon de prothese continu niet meer
gedragen worden. Geen van de focale skin grafts
toonde disfunctie. Vier van de 13 extremiteiten met
een limited skin graft toonden beschadiging en al
deze skin grafts waren distaal gelokaliseerd. Eén ex-
tremiteit met een limited skin graft had substantiële
pijn. Negen van de 10 extremiteiten met een exten-
sive skin graft hadden beschadiging van de graft, alle
9 waren distaal gelokaliseerd. Een flexiecontractuur
van de knie ontwikkelde in 1 extremiteit met een
extensive skin graft. Geen van de extremiteiten met
een proximale skin graft hadden disfunctie, terwijl
13 van de 24 extremiteiten met een distale graft
beschadiging lieten zien. Zeven van de extremiteiten
met een distale graft waren eindbelastbaar. Chirurgi-
sche revisie vond plaats aan 7 extremiteiten (23%),
waarbij 5 extremiteitenrevisie kregen naar een meer
proximaal amputatieniveau.
commentaar
In de literatuur zijn twee retrospectieve studies
beschreven die relevant zijn voor het beantwoorden
van de klinische vraag. Beide studies zijn van matige
methodologische kwaliteit en voldoen volgens de
CBO-handleiding aan level B: vergelijkend onderzoek
waaronder cohortonderzoek en patiënt-controle
onderzoek. In het artikel van Parry et al.1 komen de
resultaten die worden weergegeven in de tekst niet
altijd overeen met de resultaten in de tabellen en gra-
fieken, wat soms verwarrend is. De resultaten in het
artikel van Dedmond et al.2 worden alleen weergege-
ven in de tekst wat het weinig overzichtelijk maakt.
Wel is er een online bijlage met een overzicht van alle
onderzochte extremiteiten. In beide studies worden
extremiteiten met een skin graft geïncludeerd, echter
alleen in het onderzoek van Parry et al.1 wordt ook
een controlegroep zonder skin grafts onderzocht. In
deze studie worden de locatie, oppervlakte en type
graft niet beschreven, terwijl dit in het artikel van
Dedmond et al.2 wel uitgebreid wordt weergegeven.
In de tweede studie vindt er echter een selectiebias
plaats door alleen kinderen te includeren die een
prothesetraject gestart zijn.
> Tabel 2. Zoekstrategie.
MESH Vrije zoekterm AND/OR
1. Kind Child Child Children
OR
2. Amputatie onderste extremiteit
Lower extremity Amputation Amputation stumps
Lower extremity Lower limb Amputation Amputation stumps
AND/OR
3. Split skin graft Skin transplantation Skin transplantation Skin grafting
OR
4. Prothesegebruik Prosthesis fitting Walking
Prosthesis fitting Prosthesis Walking Outcome
OR
235
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
samenGevat Ondanks weinig kwalitatieve studies naar het effect
van skin grafts op het dragen of gebruiken van een
prothese lijkt de aanwezigheid van skin grafts bij kin-
deren met een amputatie geen beperking te zijn om
ambulantie te bereiken. Er is in beide onderzoeken
helaas niet onderzocht wat het effect is van een split
skin graft op duurbelasting in het lopen. Wel lijken
de grootte en locatie van de skin graft van belang te
zijn voor het risico op disfunctie van de skin graft en
daarmee de kans om (dan wel tijdelijk) de prothese
niet te kunnen dragen. Het aantal complicaties en
noodzaak tot chirurgische revisie is niet groter in
de graft-groep vergeleken met kinderen met een
amputatie zonder skin graft. Om stomplengte en
kniegewricht te behouden bij een stomp met pro-
blematische weke delen bedekking is het gezien de
uitkomsten van beide onderzoeken zeker te over-
wegen om te starten met een split skin graft. Zoals
uit het eerste artikel blijkt is revisie naar een hoger
amputatieniveau ook bij kinderen met een amputatie
zonder skin graft soms noodzakelijk, in veel gevallen
vanwege ossale overgroei.
referenties 1. Parry IS, Mooney KN, Chau C, Omara MS, Greenhalgh
DG, Lerman J, Palmieri TL. Effects of skin grafting on
successful prosthetic use in children with lower extremity
amputation. J Burn Care Res 2008;29:949-54.
2. Dedmond BT, Davids JR. Function of skin grafts in children
following acquired amputation of the lower extremity. J
Bone Joint Surg Am 2005;87:1054-8.
Correspondentie
236
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
hoe zat het ook alweer?In 2012 werd een regeerakkoord gesloten tussen
de toen regerende partijen en de ‘Kunduz-coalitie’.
Er moest fors bezuinigd worden, en een groot deel
ervan (270 miljoen euro) kwam voor rekening van de
medisch-specialistische vervolgopleidingen.1 Het be-
trof een generieke verkorting van de opleidingsduur
van één tot twee jaar (afhankelijk van de Europese
minimumnorm voor de opleidingsduur), in combinatie
met een korting op het subsidiebedrag per aios. De
Orde van Medisch Specialisten (inmiddels opgegaan
in de Federatie van Medisch Specialisten, de FMS)
heeft hierop samen met andere veldpartijen een
alternatief plan voorgesteld, wat in 2013 resulteerde
in het Opleidingsakkoord. Door dit akkoord kon de
bezuinigingstaakstelling teruggebracht worden tot
een bedrag van 218 miljoen euro in 2022 en ook de
verkorting tot het Europees minimum was daarmee
van de baan. Naast de generieke korting van 2% op
de opleidingsvergoedingen in 2013, ontvingen de
opleidingsziekenhuizen tot en met 2017 geleidelijk
minder geld voor aios. Daarnaast werd het aantal
opleidingsplaatsen voor medisch specialisten geredu-
ceerd en er werden plannen gemaakt om de medisch
specialistische vervolgopleiding op individuele basis
in te korten, de individualisering van de opleidings-
duur.
Individualisering van de opleiding houdt in dat in
2022 80% van alle aios (dus ongeacht het specia-
lisme) geacht worden gemiddeld 6 maanden minder
lang over de opleiding te doen. In de Raad Opleiding
van de FMS is afgesproken dat de taakstelling per
specialisme wordt aangepast aan de nominale
opleidingsduur. Voor de revalidatiegeneeskunde, met
een nominale opleidingsduur van 4 jaar, betekent dit
dat aios die uitstromen in 2018 gemiddeld 2 maanden
en in 2022 gemiddeld 5 maanden korter moeten zijn
opgeleid. Om dit mogelijk te maken werd in 2014 het
kaderbesluit aangepast, waarbij niet langer de duur
van opleiding bepaalde of een aios zijn opleiding
mocht afronden, maar wat de aios daadwerkelijk
aan competenties heeft ontwikkeld. Zowel de eerder
(vóór de opleiding) verworven competenties als de
sneller (tijdens de opleiding) verworven competenties
kunnen nu aanleiding zijn tot het verkorten van de
opleidingsduur. Doel van de regeling is het mogelijk
te maken dat de aios zo lang als nodig en zo kort als
verantwoord wordt opgeleid, waarbij de eindcom-
petenties door de aios behaald kunnen worden. Na
een aanloopfase, waarbij de concilia van de diverse
wetenschappelijke verenigingen zich hebben kun-
nen voorbereiden op hoe deze individualisering in de
praktijk vorm te geven, zullen er vanaf 2018 daad-
werkelijk bezuinigingen op de duur van de opleiding
moeten worden ingeboekt.
waar staan we in 2017?Sinds er is gestart is met de invoering van het indi-
vidualiseren van de opleidingsduur per juli 2014 zijn
we zowel landelijk als in de revalidatiegeneeskunde
geleidelijk aan op gang gekomen. Om te voldoen aan
de afspraken uit het Opleidingsakkoord moeten de
aios die in 2018 uitstromen (we hebben het hier over
álle aios, dus niet alleen de aios revalidatiegenees-
kunde) gemiddeld 3 maanden sneller dan nominaal
zijn opgeleid. Volgens een rapportage, uitgebracht
door de RGS in opdracht van de FMS (peildatum juli
2017), is er op landelijk niveau te zien dat de aios die
in 2016 uitstroomden, gemiddeld 2,78 maanden snel-
ler zijn opgeleid dan nominaal.2 Landelijk gezien lijkt
de versnelling dus op schema te verlopen. De oplei-
ding voor revalidatiearts wijkt af van deze trend door
slechts met gemiddeld 0,50 maanden te verkorten
in de opleiding. Kanttekening daarbij is dat (nog) niet
alle revalidatie-opleidingsinstellingen inzicht hebben
Individualisering van de opleidings-duur; waar staan we in 2017?W .D .C . Gaykema, M .J . Nederhand
Drs . W .D .C . (Wietse) Gaykema, aios revalidatiegeneeskunde OOR Noord- en
Oost Nederland, circuit Twente, voorzitter Kerngroep
Dr . M .J . (Marc) Nederhand, revalidatiearts revalidatiecentrum Roessingh,
opleider en lid Concilium
De opleiding is volop in beweging. Nauwelijks bekomen van de invoering van BETER 2.0 met alle vernieuwingen die daarmee kwamen kijken, is nu de individualisering van de opleidingsduur een zeer actueel thema. De artsen in opleiding tot specialist (aios) moeten sneller door de opleiding heen, want, indien dit niet gebeurt kan dit financiële consequenties hebben voor de toekomst en de opleidingen tot medisch specialist. Maar hoe doe je dat? De Kerngroep heeft een peiling verricht, waaruit een beeld komt hoe er landelijk met de individualisering van de opleiding wordt omgegaan. Hieruit komen tips voor in de praktijk naar voren.
237
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
gegeven in de stand van zaken, dus de cijfers zouden
een over- of onderschatting kunnen zijn.
Naast de uitstroom is ook gekeken naar de geplande
verkorting van ingestroomde aios in de periode1
januari 2016 en 1 jan 2017. Landelijk gezien wordt in
dit cohort geanticipeerd op 1,72 maanden verkorting.
Voor de revalidatiegeneeskunde is de ingeboekte ver-
korting gemiddeld 1,25 maanden. Deze cijfers zijn ge-
realiseerd door 6 aios revalidatiegeneeskunde. Er is
bij de peiling niet gemeten hoe de verkorting per OOR
verloopt. Ook bij de metingen in het instroom-cohort
geldt dat niet alle revalidatie-opleidingsinstellingen
inzicht hebben gegeven in de stand van zaken, dus
ook deze cijfers zijn niet geheel betrouwbaar.
verkortinG op individuele Gronden
De bedoeling van de individualisering van de opleids-
ingsduur is dat dit op een dusdanige manier wordt
gerealiseerd, dat dit in overeenstemming is met de
competenties die de aios al heeft, of gedurende de
opleiding sneller heeft ontwikkeld. Uit inventarisaties
van de Kerngroep blijkt dat er in de verschillende
opleidingscircuits op diverse manieren wordt om-
gegaan met de individualisering Het meest wordt
verkort op basis van eerder verworven competenties
(‘de ervaren aios’): bijvoorbeeld vanwege eerdere
onderzoekservaring krijgt de aios vrijstelling voor
de stage wetenschap. Ook eerdere ervaring als
anios binnen de revalidatiegeneeskunde of als a(n)
ios binnen een ander specialisme wordt omgezet in
verkorting. Ook komt voor dat aios worden gekort op
de etalagestage. Ook komen min of meer generieke
verkortingen voor, bijvoorbeeld doordat aios na hun
eerste jaar een 90%-aanstelling krijgen. Verkorting
op basis van sneller verworven competenties (‘de
excellente aios’) gebeurt nog vrij weinig. Om oplei-
ders/opleidingsgroep handvatten te bieden om te
beoordelen wanneer een aios een bepaalde compe-
tentie beheerst is het EPA (Entrusted Professional
Activities)-traject is gestart. Er wordt gestreefd om
vanaf 2019 met deze methodiek op te leiden.3 Al met
al is verkorting maatwerk, het heet niet voor niets
individualisering.
> Figuur 1. Invloed van de individualisering van de opleiding op
de landelijke gemiddelde opleidingsduur.2
tips voor in de praktijk
• Het realiseren van de verkorting is een verantwoordelijkheid van zowel de aios als de opleider.
- De aios is verantwoordelijk voor het aantoonbaar maken van ervaringen en de daarbij verworven com-
petenties en dit vast te leggen in het portfolio. De beoordeling van de relevantie van de ervaring ligt bij
de opleider/opleidingsgroep. Bedenk hierbij dat als we landelijk niet blijken te voldoen aan de verkor-
tingseis in de periode 2018-2022, dit op termijn financiële gevolgen kan hebben voor de opleiding.
• Indien een stage sneller afgerond kan worden, vereist dit flexibiliteit van de organisatie.
- Mede met het oog op mindering van het landelijk aantal instroomplaatsen en de mogelijkheid van eta-
lagestages in een andere opleidingsinstelling betekent dit dat er minder gerekend kan worden op inzet
van aios in de bedrijfsvoering.1 Er wordt dus nadrukkelijk een andere manier van bedrijfsvoering van de
opleidingsinstelling gevraagd. Een hulpmiddel om dit te realiseren bestaat in de vorm van het TOKIO-
optimumtraject.5
• Individualisering moet op individuele gronden
- Het is niet de bedoeling dat er voor een ‘one-size-fits-all’ aanpak wordt gekozen, door bijvoorbeeld alle
aios een 90%-contract aan te bieden of om standaard zwangerschapsverloven niet te compenseren
met verlenging van de opleiding. Dit mag wél op het moment dat het op individuele gronden gebeurt.
• De etalagestage is een etalage voor zowel de aios als de opleidingsplek.
- De etalagestage is zowel een waardevolle manier voor de aios om zich te differentiëren als voor de
opleidingsinstelling om te laten zien wat het in huis heeft en is daarom niet geschikt om een verkorting
mee te realiseren.
238
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> MEDISCH ONDERWIJS & OPLEIDING
problemen bij de invoerinG van de verkortinG
Het Concilium ziet grofweg twee obstakels bij het
invoeren van de verkorting. Het eerste obstakel is be-
drijfsmatig van aard: het flexibel inkorten van stages
als de aios heeft kunnen aantonen bepaalde compe-
tenties te hebben verworven, zorgt voor logistieke
problemen zoals de continuïteit op (poli)klinische
afdelingen. Reden is dat in de meeste opleidingsin-
stellingen de aios niet productieneutraal wordt inge-
zet. Een voorwaarde voor het daadwerkelijk kunnen
korten op sneller verworven competenties is toch een
mate van productieneutraliteit van de aios.
Het tweede obstakel ligt bij de aios zelf. Veel aios
willen niet verkorten en hun opleidingstijd optimaal
benutten omdat ze denken deze tijd nodig te hebben
om een goede revalidatiearts te worden. Bovendien
zijn ze bang dat verkorting (zoals in de praktijk wel
eens is gebleken) afgaat van etalagestages, die ze
juist nodig hebben om te kunnen differentiëren en zo
een gunstiger positie te krijgen op de banenmarkt.
Dit is niet de bedoeling. Differentiatie tijdens de
opleiding wordt steeds belangrijker.4
referenties
1. Kuijk AA van, Rooij WMJ van. Toewijzing van opleidings-
plaatsen, het speelveld, de spelregels en het spel. Ned
Tijdschr Revalidatiegeneeskd 2017;3:124-8.
2. Medische vervolgopleidingen. Gemiddelde opleidingsduur
opnieuw korter. [internet] https://www.medischever-
volgopleidingen.nl/nieuws/gemiddelde-opleidingsduur-
opnieuw-korter. Geraadpleegd juli 2017.
3. Kuijk AA van, Damen R, Bolk M, Nederhand M. Bezuiniging
en individualisering van de opleiding; waarom en hoe? Ned
Tijdschr Revalidatiegeneeskd, 2016;4:240-3.
4. Geest A van der, Ruijter LS de, Tromp L, namens de
Kerngroep. Profileren tijdens de opleiding; wat voor
revalidatiearts word jij? Ned Tijdschr Revalidatiegeneeskd
2017;4:189-90.
5. Federatie Medisch Specialisten. Eerste ziekenhuiszen
gestart met TOKIO Traject. [internet] https://www.deme-
dischspecialist.nl/nieuws/eerste-ziekenhuizen-gestart-
met-tokio-traject. Geraadpleegd juli 2017.
NAAM VAN HET GENEESMIDDEL Tolpermyo 50 mg fi lmomhulde tabletten, Tolpermyo 150 mg fi lmomhulde tabletten. KWALITATIEVE EN KWANTITATIEVE SAMENSTELLING: Tolpermyo 50 mg fi lmomhulde tabletten 50 mg tolperisonhydrochloride per fi lmomhulde tablet. Tolper-myo 150 mg fi lmomhulde tabletten 150 mg tolperisonhydrochloride per fi lmomhulde tablet. Hulpstof(fen) met bekend effect: Tolpermyo 50 mg fi lmomhulde tabletten 1,44 mg lactosemonohydraat per fi lmomhulde tablet.Tolpermyo 150 mg fi lmomhulde tabletten 5,4 mg lactosemonohy-draat per fi lmomhulde tablet. Voor de volledige lijst van hulpstoffen, zie rubriek 6.1. FARMACEUTISCHE VORM: Filmomhulde tablet. Tolpermyo 50 mg fi lmomhulde tabletten: witte, ronde fi lmomhulde tabletten, met aan de ene zijde de aanduiding 50 en aan de andere zijde een speciale code. Het breukoppervlak is wit. Tolpermyo 150 mg fi lmomhulde tabletten: witte, ronde fi lmomhulde tabletten, met aan de ene zijde de aan-duiding 150 en aan de andere zijde een speciale code. Het breukoppervlak is wit. KLINISCHE GEGEVENS Therapeutische indicaties: Sympto-matische behandeling van spasticiteit na een beroerte bij volwassenen. Dosering en wijze van toediening: Dosering Volwassenen: De toedie-ning van Tolpermyo fi lmomhulde tabletten moet volgens de individuele behoefte en tolerantie van de patiënt aangepast worden. De gebruike-lijke dagelijkse dosering is 150-450 mg verdeeld over 3 doses oraal in te nemen. Pediatrische patiënten De veiligheid en werkzaamheid van tolperisone bij kinderen zijn niet vastgesteld. Patiënten met een nierfunctiestoornis Ervaring bij patiënten met een nierfunctiestoornis is be-perkt en er is een hogere frequentie van bijwerkingen waargenomen in deze patiëntengroep. Daarom wordt individuele titratie met een nauwlettende controle van de conditie en nierfunctie van de patiënt aanbevolen bij patiënten met een matige nierfunctiestoornis. Het gebruik van tolperison wordt afgeraden bij patiënten met een ernstige nierfunctiestoornis. Patiënten met een leverfunctiestoornis Ervaring bij patiënten met een leverfunctiestoornis is beperkt en er is een hogere frequentie van bijwerkingen waargenomen in deze patiëntengroep. Daarom wordt individuele titratie met een nauwlettende controle van de conditie en leverfunctie van de patiënt aanbevolen bij patiënten met een matige leverfunctiestoornis. Het gebruik van tolperison wordt afgeraden bij patiënten met een ernstige leverfunctiestoornis. Wijze van toediening: Het geneesmiddel dient na de maaltijd te worden ingenomen met een glas water. Onvoldoende voedselopname kan de biologische beschikbaar-heid van tolperison verminderen.Contra-indicaties: - Overgevoeligheid voor de werkzame stof of voor het chemisch vergelijkbare eperison of voor één van de in rubriek 6.1 vermelde hulpstoffen. - Myasthenia gravis. - Borstvoeding. Interacties met andere geneesmiddelen en andere vormen van interactie: Farmacokinetische geneesmiddelinteractie-onderzoeken met het CYP2D6-substraat dextromethorfan wijzen erop dat gelijktijdige toediening van tolperison de bloedspiegels kan verhogen van geneesmiddelen die voornamelijk worden gemetaboliseerd door CYP2D6, zoals thioridazine, tolterodine, venlafaxine, atomoxetine, desipramine, dextromethorfan, metoprolol, nebivolol en perfenazine. In-vi-tro-experimenten in humane levermicrosomen en humane hepatocyten wezen niet op signifi cante remming of inductie van andere CYP-iso-enzymen (CYP2B6, CYP2C8, CYP2C9, CYP2C19, CYP1A2, CYP3A4). Verhoging van blootstelling aan tolperison wordt niet verwacht na gelijktij-dige toediening van CYP2D6-substraten en/of andere geneesmiddelen als gevolg van de diversiteit van de metabole routes van tolperison. De biologische beschikbaarheid van tolperison wordt verlaagd wanneer het wordt ingenomen zonder voedsel, daarom wordt consistente toedie-ning in relatie tot maaltijden aanbevolen (zie ook rubrieken 4.2 en 5.2). Hoewel tolperison een centraal werkende verbinding is, is het vermo-gen van tolperison om sedatie te veroorzaken laag. In het geval van gelijktijdige toediening met andere centraal werkende spierrelaxantia dient dosisverlaging van tolperison te worden overwogen. Tolperison versterkt het effect van nifl uminezuur. Daarom dient verlaging van de dosis van nifl uminezuur of andere NSAID’s te worden overwogen in geval van gelijktijdige toediening. Vruchtbaarheid, zwangerschap en borstvoe-ding: Zwangerschap:Bij dierproeven werden geen teratogene effecten van tolperison aangetoond. Omdat er geen resultaten van onderzoek op mensen voorhanden zijn en er slechts een beperkt aantal casusbeschrijvingen in verband met het gebruik van tolperison tijdens de zwanger-schap beschikbaar zijn, kan Tolpermyo fi lmomhulde tabletten tijdens de zwangerschap enkel gebruikt worden (voornamelijk in het eerste trimester van de zwangerschap) indien de verwachte voordelen eenduidig opwegen tegen het eventuele risico voor de foetus. Borstvoeding: Wegens het ontbreken van gegevens betreffende de overgang van tolperison in de moedermelk, is het gebruik van tolperison tijdens de borstvoeding gecontra-indiceerd. Beïnvloeding van de rijvaardigheid en het vermogen om machines te bedienen: Tolpermyo heeft geen in-vloed op de rijvaardigheid en op het vermogen om machines te bedienen. Patiënten die duizeligheid, slaperigheid, aandachtsstoornis, epilep-sie, wazig zicht of spierzwakte ondervinden terwijl zij tolperison gebruiken, dienen hun arts te raadplegen. Bijwerkingen: Het veiligheidsprofi el van tabletten die tolperison bevatten, wordt ondersteund door gegevens over meer dan 12.000 patiënten. Conform deze gegevens zijn de vaakst betrokken systeem/orgaanklassen huid- en onderhuidaandoeningen, algemene aandoeningen, zenuwstelselaandoeningen en maagdarmstelselaandoeningen. In postmarketinggegevens vertegenwoordigen overgevoeligheidsreacties in samenhang met toediening van tolperison ongeveer 50-60% van de gerapporteerde gevallen. De meerderheid van de gevallen betreft niet-ernstige en zelfbeperkende aan-doeningen. Levensbedreigende overgevoeligheidsreacties worden zeer zelden gerapporteerd. De frequentie van bijwerkingen wordt gerang-schikt volgens onderstaande overeenkomst: Soms (≥1/1000, <1/100) Zelden (≥1/10.000, <1/1000) Zeer zelden (<1/10.000) niet bekend (kan met de beschikbare gegevens niet worden bepaald). Onderstaand toont de bijwerkingen volgens de MedDRA systeem/orgaanklassen met hun frequenties. Bloed- en lymfestelselaandoeningen: zeer zelden Anemie Lymfadenopathie. Immuunsysteemaandoeningen: zelden Overgevoelig-heidsreactie Anafylactische reactie, zeer zelden Anafylactische shock. Voedings- en stofwisselingsstoornissen: soms Anorexia, zeer zelden Polydipsie. Psychische stoornissen: soms Slapeloosheid Slaapstoornissen, zelden Verminderde Activiteit Depressie, zeer zelden Verwardheid. Zenuwstelselaandoeningen: soms Hoofdpijn, duizeligheid, Slaperigheid, zelden Aandachts stoornis, Tremor, Stuipen, Gevoelsuitval, Zintuige-lijke, stoornissen, Lethargie. Oogaandoeningen: zelden Gezichtsstoornis. Evenwichtsorgaan- en Ooraandoeningen: zelden Tinnitus, Vertigo. Hartaandoeningen: zelden Angina pectoris, Tachycardia, Palpitatie, Bloeddrukverlaging, zeer zelden Bradycardia. Bloedvataandoeningen: soms Hypotonie, zelden Blozen. Ademhalingsstelsel-, borstkas en mediastinumaandoeningen: zelden Dyspneu, Neusbloeding, Tachypneu. Maagdarmstelselaandoeningen: soms Buikpijn, Diarree, Droge mond, Dyspepsie, Misselijkheid, zelden Epigastrische pijn, Obstipatie, Opgebla-zenheid, Overgeven. Lever- en galaandoeningen: zelden Lichte leverbeschadiging. Huid- en onderhuidaandoeningen: zelden Allergische, dermatitis, Overvloedige, transpiratie, Jeuk, Netelroos, Huiduitslag. Nier- en urinewegaandoeningen: zelden Enuresis, Proteïnurie. Skeletspier-stelsel- en bindweefselaandoeningen: soms Spierzwakte, Myalgie, Pijn in armen en benen. Algemene aandoeningen en toedieningsplaats-stoornissen, zelden Last van armen en benen, zeer zelden Osteopenie. Algemene aandoeningen en toedieningsplaatsstoornissen: soms As-thenie (zwakte), Malaise, Vermoeidheid, zelden Gevoel van dronkenschap, Gevoel van warmte, Irritabiliteit, Gevoel van dorst, zeer zelden Pijn op de borst. Onderzoeken: zelden: Stijging bilirubine, Afwijkingen, leverenzymen, Afname aantaltrombocyten, Toename aantal witte bloedli-chaampjes, zeer zelden Verhoogde creatinine. Melding van vermoedelijke bijwerkingen. Het is belangrijk om na toelating van het geneesmid-del vermoedelijke bijwerkingen te melden. Op deze wijze kan de verhouding tussen voordelen en risico’s van het geneesmiddel voortdurend worden gevolgd. Beroepsbeoefenaren in de gezondheidszorg wordt verzocht alle vermoedelijke bijwerkingen te melden via het Nederlands bijwerkingen centrum, Lareb: www.lareb.nl. Aard en inhoud van de verpakking: Tolpermyo 50 mg fi lmomhulde tabletten 20, 30, 50 en 100 fi lmomhulde tabletten in PVC/aluminium blisterverpakking en doosje. Tolpermyo 150 mg fi lmomhulde tabletten 20, 30, 50 en 100 fi lmom-hulde tabletten in PVC/aluminium blisterverpakking en doosje. HOUDER VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN: Will-Pharma B.V., Wilgenlaan 5, 1161 JK Zwanenburg, Nederland. NUMMERS VAN DE VERGUNNING VOOR HET IN DE HANDEL BRENGEN Tolper-myo 50 mg fi lmomhulde tabletten RVG 115493, Tolpermyo 150 mg fi lmomhulde tabletten RVG 115494. DATUM EERSTE VERLENING VAN DE VERGUNNING// HERNIEUWING VAN DE VERGUNNING: Datum van eerste verlening van de vergunning: 15 september 2015. Afl everingswijze: UR. REFERENTIES: 1) SmPC tolperison (Tolpermyo). 2) Stamenova et al. Eur J Neurol. 2005;12(6):453-61. 3) Zorginstituut Nederland. Farma-cotherapeutisch rapport tolperison (Tolpermyo) Mei 2016. 4) Dulin et al. Pharmacopsychiatry. 1998;31(4):137-42. 5) VRA. Richtlijn Behande-ling van cerebrale of spinale spasticiteit bij volwassenen 2017 via www.richtlijnendatabase.nl.
THE ART OF HEALTHCARETolpermyo®
239
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> WETENSCHAP
Datum: 15 december 2017
Promovendus: J. (Joëlle) van den Hoek, fysiotherapeut/
onderzoeker (bij Reade, Revalidatie | Reumatologie)
Titel: The long-term impact of rheumatoid arthritis and
comorbidity on functioning and mortality
Waar: Universiteit van Amsterdam
Datum: 29 november 2017
Promovendus: S. (Sonja) Mensch, kinderfysiotherapeut
Titel: Movakic, motor abilities in children with severe
multiple disabilities
Waar: Erasmus MC
Datum: 16 november 2017
Promovendus: A.C. (Annerieke) van Groenestijn, revali-
datiearts AMC
Titel: Aerobic exercise and cognitive behavioural
therapy in ALS: optimizing quality of life
Waar: Universiteit Utrecht
Datum: 1 november 2017
Promovendus: M.M.H.P. (Mariska) Janssen, postdoc
onderzoeker
Titel: Upper extremity function in Duchenne Muscular
Dystrophy - Mechanisms of declined task performance
Waar: Radboud Universiteit Nijmegen
Datum: 4 oktober 2017
Promovendus: D. (Digna) de Kam, onderzoeker in
opleiding
Titel: Postural instability in people with chronic stroke
and Parkinson’s disease: dynamic perspectives
Waar: Radboud Universiteit Nijmegen
Datum: 13 september 2017
Promovendus: T. (Tjitske) Hielkema, revalidatiearts
Titel: Infants at very high risk of cerebral palsy –
a challenging population
Waar: Rijksuniversiteit Groningen
PromotiesIn deze rubriek vindt u de promoties op het vakgebied revalidatie die in de afgelopen maanden zijn geweest of binnenkort worden gehouden. Voor meer informatie over de promoties kunt u de website www.revalidatiege-neeskunde.nl raadplegen (onder kopje ‘Wetenschap’).
POSTURAL INSTABILITY IN PEOPLE WITH CHRONIC STROKE
and Parkinson’s disease: DYNAMIC PERSPECTIVES
DIGNA DE KAM
Infants at very high risk of cerebral palsy
a challenging population
Tjitske Hielkema
240
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> WETENSCHAP
Dymphy van der Wilk
Patient centered developmentand clinical evaluation
of an ankle foot orthosis
The effectiveness of Cognitive Behavioural Therapy for the treatment
of fatigue in Multiple Sclerosis
Lizanne Eva van den Akker
The effectiveness of Cognitive Behavioural Therapy for the treatment of fatigue in M
ultiple Sclerosis Lizanne Eva van den A
kker
Jan Willem Gorter gasthoogleraar Kenniscentrum
Revalidatiegeneeskunde Utrecht
Prof. dr. Jan Willem Gorter is aangesteld als gast-
hoogleraar met aandachtsgebied kinderrevalidatie bij
het Kenniscentrum Revalidatiegeneeskunde Utrecht.
Jan Willem Gorter zal een belangrijke bijdrage
leveren aan het kinderrevalidatieonderzoek door
zijn onderzoek bij CanChild gericht op het bevorde-
ren gezondheid, maatschappelijke participatie en
levensloopontwikkeling te koppelen aan het onder-
zoek in Utrecht. Met het gasthoogleraarschap hoopt
Gorter de internationale samenwerking te versterken
en de samenhang in het onderzoek te bevorderen.
Bijvoorbeeld door de koppeling tussen basaal-weten-
schappelijk onderzoek met klinisch onderzoek naar
revalidatiebehandelingen voor kinderen met ontwik-
kelingsbeperkingen.
Nicole Voet won met haar proefschrift de PhD Award
Rehabilitation Medicine. Deze prijs wordt toegekend
aan het beste en meest aansprekende proefschrift
van het afgelopen jaar dat betrekking heeft op de re-
validatiegeneeskunde. Lees meer hierover op pagina
229 van dit nummer.
Wetenschappelijk nieuws
Datum: 5 juli 2017
Promovendus: D. (Dymphy) van der Wilk, onderzoeker,
orthopedisch technoloog/bewegingswetenschapper
Titel: Patient centered development and clinical evalua-
tion of an ankle foot orthosis
Waar: Rijks Universiteit Groningen
Datum: 4 juli 2017
Promovendus: L.E. (Lizanne) van den Akker, onderzoe-
ker
Titel: The effectiveness of Cognitive Behavioural The-
rapy for the treatment of fatigue in Multiple Sclerosis
Waar: Vrije Universiteit van Amsterdam
Het zal je maar gebeuren. Van het ene ophet andere moment verlamd zijn vanaf jemiddel door een dwarslaesie. Het overkomt in Nederland zo’n 500 mensen per jaar. Het Revalidatiefonds zet zich in om deze mensen weer mee te laten doen. Een gift aan het Revalidatiefonds is voor mensen met een dwarslaesie een steuntje in de rug.
Laat een handicap geen beperking zijn
242
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> KERNGROEP
Wat was jouw motivatie om je etalagestage in Austra-
lië te organiseren?
In het verleden heb ik een coschap in het buitenland
gelopen waardoor ik de meerwaarde van een buiten-
landstage had ervaren. Je krijgt een ander beeld van
de zorg die je levert en neemt niet alles maar voor
gewoon aan. Daarnaast was het ook op persoonlijk
vlak een hele ervaring. Toen ik in opleiding tot reva-
lidatiearts kwam, wilde ik opnieuw een periode in het
buitenland werken. Ik wilde in een Engelssprekend
land gaan werken waar de revalidatiegeneeskunde
echt een apart specialisme is met een kwalitatief
goede opleiding. Verder had ik als leerdoel mij meer
te verdiepen in gangbeeldanalyse en ben hier gericht
op internet naar gaan zoeken. Zo ontdekte ik het
Children’s Hospital at Westmead. Er bleek ook nog
eens een Nederlandse revalidatiearts te werken, wat
ik als meerwaarde zag omdat zij ook de Nederlandse
gezondheidszorg kent.
Hoe ziet de opleiding tot kinderrevalidatiearts in Aus-
tralië eruit? Is je Nederlandse registratie als specia-
list kinderrevalidatiegeneeskunde geldig in Australië?
Alle kinderrevalidatieartsen doen eerst een voorop-
leiding paediatrics en worden algemeen kinderarts.
Hierna volgt gedurende twee jaren een fellowship
kinderrevalidatie. Als je als medisch specialist wilt
werken in Australië moet je eerst een examen doen
en aantonen dat je aan de eisen van Australië vol-
doet, inclusief de kindergeneeskundige achtergrond.
Hoe zag je gemiddelde werkdag eruit? Welke leer-
doelen kan je als aios goed behalen bij deze etalage-
stage?
Ik draaide zelf poli’s. Ik zag het kind met ouders en
therapeuten erbij. Aan het einde van de afspraak
kwam de supervisor erbij en gaf ik een samenvatting
van wat er was besproken en deed een voorstel voor
beleid. Kind en ouders waren deze gang van zaken
gewend.
Ik was daar echt extra als etalage aios. Er werd
meegedacht welke poli’s goed zijn om je leerdoelen
te kunnen behalen. Ik had met name inhoudelijke
leerdoelen zoals de behandeling van loopproblemen
bij kinderen met cerebrale parese (CP). Er was ruimte
om bijvoorbeeld mijn poli aan te passen om bij gang-
beeldanalyses aanwezig te zijn. Gangbeelden werden
op dezelfde manier beoordeeld als dat in Nederland
gebruikelijk is.
Welke verschillen zijn je opgevallen tussen de Austra-
lische en Nederlandse gezondheidszorg?
Australië is natuurlijk een heel groot land. Patiënten
komen soms met het vliegtuig vanuit het binnenland
of bijvoorbeeld vanuit Tasmanië naar Sydney. Voor
deze patiënten worden alle afspraken in één week
gecombineerd bij de verschillende specialisten en
paramedici, dan wordt bijvoorbeeld ook de rolstoel
aangepast of een spalk geleverd. Het ziekenhuis
heeft hier ook aparte medewerkers voor in dienst die
dit allemaal coördineren. L .R . (Laura) Grootveld, aios revalidatiegeneeskunde, OOR VUmc
Renske van Delft is sinds februari 2017 werkzaam als fellow kinderrevalidatiegeneeskunde in het VUmc. Van juli 2016 tot half november 2016 werkte zij als arts in opleiding tot specia-list revalidatiegeneeskunde in het kader van een etalagestage op de afdeling ‘kids rehab’ van the Children’s Hospital at West-mead te Australië.
Het is tegenwoordig bijna ‘gewoon’ geworden: een coschap in het buitenland. Deze reislustige geneeskundestudenten
komen ook tijdens hun opleiding tot revalidatiearts vaker met het buitenland in aanraking, zoals Renske van Delft, die
een etalagestage in Australië deed.
Revalidatiegeneeskunde over de grens
Interview met Renske van Delft over haar etalagestage in AustraliëL .R . Grootveld, namens de kerngroep
‘Alle afspraken worden daar in één
week gecombineerd bij de verschillende
specialisten en paramedici’
243
< NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE DECEMBER 2017
> KERNGROEP
Daarnaast waren poli’s per diagnose georganiseerd.
Bijvoorbeeld maandag alle kinderen met CP, de
volgende dag spina bifida, daarna een dag niet-
aangeboren hersenletsel.
Poli’s werden in de ochtend voorbesproken samen
met de therapeuten. Vervolgens ziet de revalidatie-
arts samen met de ergotherapeut en fysiotherapeut
het kind en zijn ouders. De therapeuten kijken dan
vanuit hun aandachtsgebied of het goed loopt in de
periferie en of er gerichte adviezen zijn. Er is een
goed perifeer netwerk met eerstelijnstherapeuten
gespecialiseerd op CP genaamd Cerebral Palsy Al-
liance. Bij andere diagnosegroepen met een minder
sterk perifeer netwerk deden de therapeuten vanuit
het ziekenhuis wel actiever de behandeling zelf.
Wat zouden we in Nederland van de revalidatiezorg in
Australië kunnen leren? En andersom?
Ik vind het een moeilijke vergelijking, organisato-
risch is het anders geregeld. Ik werkte in een groot
kinderziekenhuis met veel korte lijntjes met andere
specialisten. Zeer regelmatig zag je patiënten samen
met andere specialisten, bijvoorbeeld de uroloog of
de orthopeed.
Een aspect waar wij in Nederland nog wat van kunnen
leren vind ik de voorbespreking met therapeuten
vooraf aan een polibezoek. Alle betrokken thera-
peuten en instrumentmaker zijn daarbij aanwezig
en hebben ook tijd om het kind te zien, indien nodig.
Het zou goed zijn als wij vaker, en vooral ook syste-
matischer, kinderen samen met paramedici zouden
zien. En ook al leven we in een kleiner land en kunnen
patiënten makkelijker langskomen voor afspraken,
het zou patiëntvriendelijker zijn als er meer afspra-
ken gecombineerd zouden worden. Bijvoorbeeld door
nog meer gebruik te maken van een zogenaamde
‘diagnosestraten’.
Andersom heeft het anders georganiseerde zorgstel-
sel in Australië ook nadelen ten opzichte van het Ne-
derlandse zorgstelsel. In Australië is er naast de zorg
in het ziekenhuis (government funding) ook private
care. Kinderen die hierop aanspraak konden maken
hadden vaak meer therapie en sneller nieuwe orthe-
sen. Ook konden kinderen waarbij het ongeluk op de
openbare weg was gebeurd, meer geld krijgen van de
overheid voor hun revalidatie inclusief hulpmiddelen
en aanpassingen in huis dan kinderen die thuis iets
was overkomen (bijvoorbeeld sprong in zwembad
thuis). Deze ongelijkheid in toegang tot zorg kennen
wij in Nederland gelukkig veel minder.
Het ziekenhuis lag op een redelijke afstand van Sydney met een mooi berggebied, the Blue Mountains .
‘Het zou goed zijn als wij vaker de
kinderen zien samen met de paramedici’
244
NEDERLANDS TIJDSCHRIFT VOOR REVALIDATIEGENEESKUNDE > DECEMBER 2017
> KERNGROEP
Hoe is de verhouding werk-privé voor de kinderreva-
lidatieartsen?
Veel kinderrevalidatieartsen werken voltijd. Er zijn
goede regelingen bij bijvoorbeeld zwangerschap.
Verder is de werkdruk vergelijkbaar met die in Neder-
land.
Hoe vond je het contact met jouw Australische
supervisoren?
Ik voelde mij heel welkom en opgenomen in de groep.
Het contact was laagdrempelig en ze waren eraan
gewend specialisten in opleiding te begeleiden, hier
werd ook de tijd voor genomen. Ik nam ook deel aan
het lokale onderwijs. Ook als er buiten het werk om
activiteiten gedaan werden, werd ik uitgenodigd
om mee te gaan. Zo ben ik bij een fundraise dinner
geweest en heb ik meegeholpen toen we met een
groep kinderen met spina bifida een dag gingen sur-
fen. Ik ben ook een keer met een aantal therapeuten
naar een voorstelling in het Opera House in Sydney
geweest.
Had je ook nog tijd voor sightseeing?
Ik heb 4,5 maand voltijd gewerkt in het ziekenhuis.
In het weekend was er voldoende tijd om de omge-
ving te verkennen en ik had ook een weekje vakantie
opgenomen. Het ziekenhuis lag op redelijke afstand
van Sydney met een mooi berggebied, the Blue
Mountains.
Hoe reageerde je opleider op je voorstel van een
buitenlandstage?
Mijn opleider vond het leuk dat ik het wilde maar gaf
wel aan dat hij daar weinig ondersteuning bij kon
bieden. De stage moest aan de eisen van een Neder-
landse opleidingsplek voldoen en dat moest ik kunnen
aantonen. Daarom was het ook zo fijn dat ze echt een
opleidingsplan hebben voor revalidatiegeneeskunde
in Australië. Je moet natuurlijk ook getoetst worden
in het buitenland. Ik heb er een 360 graden feedback
gedaan en een training long case assessments waar-
bij je met een supervisor uitgebreider ingaat op een
casus, dit is wat uitgebreider dan onze KKB.
Tegen welke praktische problemen liep je aan?
Het is een grote administratieve rompslomp waar
veel tijd overheen gaat. Ik ben 2,5 jaar van tevoren
gaan informeren naar de mogelijkheden. Je kan een
jaar van tevoren starten met de officiële aanvragen.
In het ziekenhuis was een medewerker die mij hierbij
begeleidde. Zaken die je bijvoorbeeld moet regelen:
RGS-goedkeuring, Engelse toets, registratie als arts,
trainee and research visum, detacheringscontract,
medische keuring, gecertificeerde papieren
(diploma’s etc. door de notaris goedgekeurd), bewijs
van internship, reisverzekering, zorgverzekering.
Verder is het dagelijks leven in Australië duur, dus je
moet wel voldoende spaargeld hebben.
Wat adviseer je andere aios die ook een buitenlands-
tage overwegen?
Doorzetten, als je het echt wilt. Voor alle bureau-
cratische toestanden toch altijd weer een oplossing
bedenken. Openstaan voor andere manieren van
beleid en organisatie en accepteren dat het soms
anders is dan dat je gewend bent van de Nederlandse
gezondheidszorg.
Wat heeft de buitenlandstage je opgeleverd?
Een bredere blik op mijn vak, met name qua opzet
en structuur van de afdeling daar. Mijn dagelijkse
praktijk qua handelen is niet wezenlijk veranderd. Als
je ooit met artsen in het buitenland moet overleg-
gen, weet je dat je rekening moet houden met een
andere structuur en inhoudelijke nuanceverschillen.
Daarnaast heb ik veel internationale termen geleerd,
bijvoorbeeld de terminologie voor de verschillende
looptypes.
Geïnteresseerden in een stage in Australië kunnen
contact opnemen met Renske van Delft.
E-mail: [email protected]
‘De stage moest voldoen aan de eisen
van een Nederlandse opleidingsplek’
Het Liliane Fonds helpt haar met protheses en revalidatie. Helpt u mee? Lilianefonds.nl
Op eigen benen staan.Daar tekent zij voor.
LIL1307-14_ADV_Stopper_A4_WT1.indd 2 01-12-14 16:39
Tolpermyo®
Eindelijk een spasmolyticum waar je niet suf van wordt1-4
THE ART OF HEALTHCARE
Tolpermyo is het enige niet-sedatieve spasmolyticum dat bewezen effectief is en een gunstig bijwerkingenprofi el heeft.1,4 Zo geeft de be-handeling van spasticiteit uw CVA-patiënt alle ruimte om - binnen de mogelijkheden - optimaal te functioneren.
• Het enige, in Nederland, beschikbare niet-sedatief spasmolyticum 2,4
• Gunstig bijwerkingenprofi el 1,3
• Bewezen effectief bij spasticiteit na CVA 2
• Aanbevolen in de landelijke richtlijn ceberale en spinale spasticiteit 5
Tolpermyo®
De heldere aanpak van spasticiteit na een beroerte
Tolpermyo®
Anbevolen in de landelijke richtlijn ceberale en spinale spasticiteit 5
Volledig vergoed!
TOL-2017-007
Tolpermyo advertentie NTvR juni 2017.indd 1 17/05/2017 17:21:20