'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

26
Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour 1 Nederland 2035: trends en uitdagingen Inleiding In de jaren negentig hadden de mensen van Microsoft een fantastische ambitie: een nieuwe multimediale encyclopedie ontwikkelen waarin alle beschikbare kennis via een enkele CD-rom toegankelijk zou worden. Er werd veel van verwacht, een revolutie in het onderwijs en een belangrijke stap op weg naar de informatiesamenleving. Enthousiast ging men aan de slag met het verzamelen van beeldmateriaal en het instellen van wetenschappelijke redactiecommissies. De rest van het verhaal is bekend, ‘Encarta’ is nooit een succes geworden. Wie toen had geopperd dat het hele idee van een digitale encyclopedie oud denken is, en een internet-encyclopedie ontwikkeld en bijgehouden door anonieme vrijwilligers die elkaar niet kennen, een veel betere optie (Wikipedia), zou zeker voor gek zijn versleten. Niet om de wilde techniek die dit vereist, maar omdat de achterliggende opvatting over kennis en wat een encyclopedie is (the wisdom of the crowd versus de traditionele expert en gezagsgebonden opvatting van kennis) eenvoudig niet in het wereldbeeld paste. Aan Wikipedia hebben op dit moment 20 miljoen vrijwilligers meegewerkt en uitgeprint is de Engelstalige Wikipedia een encyclopedie van circa 1.000 delen van 1.200 pagina’s per deel. Wikipedia staat daarmee ook symbool voor de enorme groei van kennis en de democratisering van kennis. De geschiedenis met Encarta illustreert voor ons het uitgangspunt van deze notitie, je kunt de toekomst een aardig eindje voorzien, maar je weet ook altijd dat de werkelijkheid een andere wending zal nemen, vooral omdat je zicht beperkt blijft door de blinde vlek van je eigen tijdgeest. Ondanks de principiële onvoorspelbaarheid van de toekomst is het belangrijk voor OCW een ‘toekomstgevoeligheid’ te ontwikkelen. We werken daarbij niet vanuit scenario’s of beelden van Nederland in 2035, maar volgen trends om van daaruit uitdagingen te formuleren. We kunnen de fundamentele onzekerheid van de toekomst immers ook benutten om die meer naar onze hand te zetten (Miller, 2010). Om de beperktheid van beelden te illustreren beginnen we ons betoog met een schets van Nederland in 1990 en 2035. Nederland in 1990 Wereldpolitiek In 1990 was het IJzeren Gordijn nog maar net gevallen. Joegoslavië en de Sovjet Unie vallen uiteen en in de Rijksdag in Berlijn houdt het eerste wettig verkozen Duitse parlement zijn eerste zitting. De Europese Unie bestond nog maar uit 12 lidstaten. Uiteraard was nog geen van de voormalige Oostblok landen lid, maar ook Oostenrijk, Zweden en Finland maakten nog geen deel uit van de EU. In Zuid-Afrika wordt Nelson Mandela vrijgelaten en de VS beginnen de Golfoorlog tegen Irak. Techniek Mobiel telefoonverkeer was beperkt tot zakelijke gebruikers (zakenlieden, beroepschauffeurs en binnenvaartschippers). Pas in 1993 zal worden begonnen met de aanleg van het GSM netwerk. Net voor 1990 gingen academici het internet gebruiken, maar pas op 1 mei 1993 dient zich in ons land de eerste provider aan (Xs4all). In dat jaar zijn ook de eerste zoekmachines en browser (Netscape) op internet beschikbaar. De eerste draagbare computer verschijnt (7kg en 15 minuten werktijd op de batterij) en Microsoft brengt het programma Windows 95 uit waardoor we gewend raken aan de muis om de computer te bedienen. Economie In 1990 is het aantal werkzame personen in Nederland 6,7 mln. In 2012 waren dat er bijna 2 mln. meer vooral doordat vrouwen de arbeidsmarkt opkomen. Het bruto binnenlands product (BBP) per hoofd van de bevolking is in de periode 1990-2012 met zo’n 35% toegenomen. Dat is in constante prijzen en wil dus zeggen dat we in die periode er per persoon behoorlijk op vooruit zijn gegaan.

Transcript of 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Page 1: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

1

Nederland 2035: trends en uitdagingen

Inleiding

In de jaren negentig hadden de mensen van Microsoft een fantastische ambitie: een nieuwe

multimediale encyclopedie ontwikkelen waarin alle beschikbare kennis via een enkele CD-rom

toegankelijk zou worden. Er werd veel van verwacht, een revolutie in het onderwijs en een

belangrijke stap op weg naar de informatiesamenleving. Enthousiast ging men aan de slag met

het verzamelen van beeldmateriaal en het instellen van wetenschappelijke

redactiecommissies. De rest van het verhaal is bekend, ‘Encarta’ is nooit een succes geworden.

Wie toen had geopperd dat het hele idee van een digitale encyclopedie oud denken is, en een

internet-encyclopedie ontwikkeld en bijgehouden door anonieme vrijwilligers die elkaar niet

kennen, een veel betere optie (Wikipedia), zou zeker voor gek zijn versleten. Niet om de wilde

techniek die dit vereist, maar omdat de achterliggende opvatting over kennis en wat een

encyclopedie is (the wisdom of the crowd versus de traditionele expert en gezagsgebonden

opvatting van kennis) eenvoudig niet in het wereldbeeld paste. Aan Wikipedia hebben op dit

moment 20 miljoen vrijwilligers meegewerkt en uitgeprint is de Engelstalige Wikipedia een

encyclopedie van circa 1.000 delen van 1.200 pagina’s per deel. Wikipedia staat daarmee ook

symbool voor de enorme groei van kennis en de democratisering van kennis.

De geschiedenis met Encarta illustreert voor ons het uitgangspunt van deze notitie, je kunt de

toekomst een aardig eindje voorzien, maar je weet ook altijd dat de werkelijkheid een andere

wending zal nemen, vooral omdat je zicht beperkt blijft door de blinde vlek van je eigen

tijdgeest. Ondanks de principiële onvoorspelbaarheid van de toekomst is het belangrijk voor

OCW een ‘toekomstgevoeligheid’ te ontwikkelen. We werken daarbij niet vanuit scenario’s of

beelden van Nederland in 2035, maar volgen trends om van daaruit uitdagingen te formuleren.

We kunnen de fundamentele onzekerheid van de toekomst immers ook benutten om die meer

naar onze hand te zetten (Miller, 2010). Om de beperktheid van beelden te illustreren

beginnen we ons betoog met een schets van Nederland in 1990 en 2035.

Nederland in 1990

Wereldpolitiek

In 1990 was het IJzeren Gordijn nog maar net gevallen. Joegoslavië en de Sovjet Unie vallen

uiteen en in de Rijksdag in Berlijn houdt het eerste wettig verkozen Duitse parlement zijn

eerste zitting. De Europese Unie bestond nog maar uit 12 lidstaten. Uiteraard was nog geen

van de voormalige Oostblok landen lid, maar ook Oostenrijk, Zweden en Finland maakten nog

geen deel uit van de EU. In Zuid-Afrika wordt Nelson Mandela vrijgelaten en de VS beginnen

de Golfoorlog tegen Irak.

Techniek

Mobiel telefoonverkeer was beperkt tot zakelijke gebruikers (zakenlieden, beroepschauffeurs

en binnenvaartschippers). Pas in 1993 zal worden begonnen met de aanleg van het GSM

netwerk. Net voor 1990 gingen academici het internet gebruiken, maar pas op 1 mei 1993

dient zich in ons land de eerste provider aan (Xs4all). In dat jaar zijn ook de eerste

zoekmachines en browser (Netscape) op internet beschikbaar. De eerste draagbare computer

verschijnt (7kg en 15 minuten werktijd op de batterij) en Microsoft brengt het programma

Windows 95 uit waardoor we gewend raken aan de muis om de computer te bedienen.

Economie

In 1990 is het aantal werkzame personen in Nederland 6,7 mln. In 2012 waren dat er bijna 2

mln. meer vooral doordat vrouwen de arbeidsmarkt opkomen. Het bruto binnenlands product

(BBP) per hoofd van de bevolking is in de periode 1990-2012 met zo’n 35% toegenomen. Dat

is in constante prijzen en wil dus zeggen dat we in die periode er per persoon behoorlijk op

vooruit zijn gegaan.

Page 2: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

2

Milieu

In 1990 ontstaat er verder bewustzijn rond het milieu. De overheid zet in op

gedragsverandering van de burger (Slogans postbus 51: ‘Een beter milieu begint bij jezelf’ en

‘Die auto kan best een dagje zonder jou’). Gescheiden afvalverzameling wordt door veel

gemeenten ingevoerd.

Bevolking en gezondheid

In 1990 telt Nederland 14,9 mln inwoners; het totale aandeel van de bevolking met een

migranten achtergrond (Westerse en niet-Westerse) was toen 13,6%. In 2013 heeft ons land

er bijna 2 mln. inwoners bij en is het aandeel met een migrantenachtergrond is gestegen naar

ruim 21%.

Nederland in 2035

Wereldpolitiek

De machtsverhoudingen zijn vergaand veranderd. De sporen van de verhoudingen na de WOII

zijn volledig uitgewist. Het spel wordt steeds minder volgens de Westerse regels gespeeld.

Westerse waarden, zoals mensenrechten, democratie, de waarde van het individu, gelijkheid

van mannen en vrouwen, emancipatie van minderheden zoals homoseksuelen, scheiding van

kerk en staat, dat alles zijn minder vanzelfsprekende waarden geworden. Kenmerkend voor de

nieuwe verhoudingen is dat China de leidende rol in de wereld van de VS heeft overgenomen,

ook militair is China een belangrijke tegenspeler van de VS. China heeft veel invloed op de

mondiale voorraden van m.n. schaarse zgn. “kritische mineralen”. China is voor vrijwel alle

producten de grootste markt (EC, 2012). China heeft ook veel invloed in de financial

governance (bijv. via het IMF) van de wereldeconomie (Worldbank, 2011). Brazilië, India en

Rusland en de VS zijn daarnaast gevestigde machten. Afrika is het opkomend continent, de

economische groei in de Afrikaanse landen is erg hoog. Europa (Old Europe) is een relatief

kleine speler geworden in de wereldpolitiek.

Techniek

In 2035 leven mensen in de crowd en de cloud en is alle kennis en sociale interactie die ze

nodig hebben voortdurend op maat onder handbereik. Het met alles en iedereen verbonden

zijn, zal verder integreren met het cognitief functioneren, de anatomie en het gedrag van

mensen. Door Big data zijn veel toepassingen uitgerust met slimme algoritmen. Apparaten

communiceren met natuurlijke taal en nemen veel taken uit handen. Overal zitten slimme

sensoren. Koelkasten houden bij welke producten vers zijn, zijn aangesloten op de digitale

supermarkt en bestellingen worden geautomatiseerd thuisgebracht.

Gas is, dankzij de winning van schaliegas, de belangrijkste energiebron geworden (IEA 2012b;

Shell 2013). Alternatieve bronnen hebben wel een belangrijker plaats gekregen in de

energievoorziening, ook om minder afhankelijk te worden van politiek instabiele regio’s.

Nieuwe vormen van energieopslag en meer lokale bronnen van duurzame energie hebben onze

energievoorziening sterk gewijzigd. Nieuwe duurzame materialen worden breed toegepast.

Inzet van robotica is heel gewoon geworden, in de productie, maar ook voor het afhandelen

van eenvoudige diensten of in de zorg. Geavanceerde 3D printers maken productie lokaal en

op maat naar de wensen van de klant mogelijk. Tegelijk is de wereld en ook de productie sterk

mondiaal verknoopt.

Milieu

De klimaatverandering heeft wereldwijd grote gevolgen, maar zijn voor Nederland

beheersbaar. In het algemeen komt milieu, natuur en landschap sterk onder druk te staan.

Biodiversiteit neemt verder af. Landbouw neemt aan belang toe, voor de voedselproductie en

als producent van vervangers voor fossiele brandstoffen (grondstoffen voor nieuwe materialen,

energie).

Economie

De “oude” economische grootmachten zoals de EU en de VS zullen nog wel enige groei laten

zien, maar het worden relatief kleine spelers. Nu omvatten de EU en de VS respectievelijk 23

en 22 procent van de wereldeconomie; dat aandeel zal in 2050 zijn gezakt naar 12 en 9

Page 3: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

3

procent, terwijl China dan maar liefst 33 procent voor haar rekening neemt. Naast China

zullen ook andere landen, die nu al een sterke groei laten zien een belangrijke plaats opeisen:

de BRIC landen (naast China, Brazilië, India, en Rusland), maar ook Turkije, Indonesië, Zuid-

Korea en Zuid-Afrika kunnen worden genoemd. Daarachter volgt weer een andere groep

landen die nog voor een belangrijk deel aan de “take off” moet beginnen: de zgn. Next11

(o.m. Bangladesh, Egypte, Iran, Vietnam, Mexico, Nigeria, Pakistan en de Filippijnen).

Bevolking

De vergrijzing van Nederland is in 2035 op zijn hoogste punt. Om de vergrijzing op te vangen

is er een grote instroom geweest van migranten. Er is een forse migratie binnen Europa van

het Zuiden en Centraal Europa naar het Noorden opgang gekomen. Nederland heeft in 2035

circa 18 miljoen inwoners met een meer diverse bevolking. De levensverwachting neemt nog

steeds toe en gaat voor vrouwen naar 90 en mannen naar 87 jaar (CBS, 2012). Als het meezit

kan de levensverwachting verder stijgen naar zelfs 100 jaar. Nieuwe gentechnologie kan het

verouderingsproces afremmen. Organen kunnen middels stamceltechnologie worden

vervangen. Deze levensverlengende medische zorg is overigens niet voor iedereen

toegankelijk. De sociale ongelijkheid in Nederland is toegenomen. In het algemeen geldt dat

de sociale ongelijkheid tussen landen is afgenomen, maar binnen landen juist groter is

geworden. Nederland ontwikkelt zich tot een lappendeken van stadsgewesten, met een sterke

sociaal-geografische segmentatie.

Wij stellen ons de volgende vragen: 1. Wat zijn de centrale trends voor de economie en samenleving van 2035? Welke

maatschappelijke opgaven volgen daaruit?

2. Welke impact hebben deze trends op onderwijs, wetenschap en cultuur? Wat zijn de

uitdagingen voor OCW?

3. Hoe vertalen we de uitdagingen naar een strategische beleidsopgave voor OCW?

2. Een veranderende wereld: trends en ontwikkelingen

Verschuiving mondiale zwaartepunten

In de jaren tachtig en negentig overheerste nog een geruststellende voorstelling van de

ontwikkeling van de economie. Het beeld waarin wij onszelf als het centrum van de wereld

beschouwen bestond uit de volgende elementen:

1. Het Westen ontwikkelt zich verder tot kenniseconomie (hoogwaardige R&D en

marketing) en het centrum van productontwikkeling, terwijl landen als China, India

en Brazilië de feitelijke productie voor hun rekening zouden nemen. Wij bedenken

het met hoog opgeleide en goed betaalde kenniswerkers, zij maken het in lage

lonen landen.

2. De Westerse cultuur heeft een moreel overwicht. Westerse waarden

(mensenrechten, gelijke behandeling, democratie) zullen geleidelijk steeds meer in

de wereld universeel geaccepteerde waarden worden. De dominantie van de VS is

gebaseerd op dit moreel gezag en wordt daarin gesteund door Europa. Er zal

wereldwijd sprake zijn van een verder gaande democratisering. Dit denken

cumuleerde met het vallen van de Berlijnse muur in de these van ‘het einde van de

geschiedenis’ geponeerd in het beroemde gelijknamige boek van Francis

Fukuyama.

3. De economie komt in een wereld gebaseerd op vrij handel en gereguleerd door een

liberale staat tot volle wasdom. Het is niet effectief om een actieve industriepolitiek

te voeren. De staat richt zich vooral op randvoorwaarden, zoals het goed

functioneren van markten, het bewaken van eigendomsrechten en een effectieve

sociale zekerheid gekoppeld aan een strategie van loonmatiging. Kapitalisme en

democratie zijn in dit model onlosmakelijk met elkaar verbonden.

Page 4: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

4

Dit beeld van de wereld is niet langer houdbaar. Het Westen is niet langer meer het centrum

van de wereld. Er is een onoverzichtelijke multipolaire wereld ontstaan. De opkomst van de

Aziatische economieën laat zien dat het staatskapitalisme en een bloeiend economisch

systeem heel goed samengaan in een politiek autoritair regime. Ook de opmars van de

Westerse waarden in de wereld is de afgelopen decennia blijven steken. China voert met

relatief succes een actieve industriepolitiek. De verhoudingen in de wereld wijzigen zich. De

betaalbaarheid van de verzorgingsstaat staat in Europa al langer ter discussie en met de

financiële crises lijkt ook definitief afscheid genomen van de geruststellende stabiliteit van het

financiële systeem en ruime beschikbaarheid van relatief goedkoop krediet. De opkomende

economieën ontwikkelen zich in rap tempo tot kenniseconomie. De cijfers zijn

duizelingwekkend. China heeft op dit moment al 2.409 universiteiten en hogescholen,

investeert 250 miljard dollar per jaar in menselijk kapitaal en verwacht aan het eind van dit

decennium circa 195 miljoen hoger opgeleide te hebben, anderhalf keer zoveel als in de VS

(WRR, 2013). Overigens moeten deze cijfers wel in perspectief worden geplaatst. Als we

rekening houden met het verschil in bevolkingsomvang is in ieder geval het aantal

universiteiten en hogescholen in Nederland groter dan in China (!) en datzelfde geldt voor het

aantal hoger opgeleiden in vergelijking met de VS (dat ook een veel kleinere bevolking kent

dan China). Niettemin tekent zich duidelijk een inhaalslag af.

In een recente studie onderzoekt McKinsey de overwegingen die ten grondslag liggen aan de

vestigingsplaats van grote bedrijven. Nederland doet het als vestigingsplaats niet slecht,

vooral dankzij de gunstige geografische ligging, de goede infrastructuur en een aantrekkelijk

fiscaal regime. De randstad staat als locatie op de 19de plaats in de wereldranglijst met 67

grote bedrijven (Tokyo op nummer 1 met 613 bedrijven). Het zal moeilijk zijn deze positie te

handhaven. Op basis van zijn model doet McKinsey ook een voorspelling over de toekomstige

vestigingsplaatsen. Onderstaande grafiek laat de verschuiving zien van de vestigingsplaats van

de 500 grootste ondernemingen (Fortune Global 500). In 2010 waren 23 van deze bedrijven

gevestigd in de opkomende economieën, terwijl in 2025, 229 van de 500 bedrijven daar

gevestigd zijn.

Page 5: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

5

Mondiale en regionale productieketens

Een groot deel van de productie vindt plaats in wereldwijde productieketens (CPB, 2012, WRR,

2013). Arbeidsdeling en specialisatie is een manier om productiviteitskosten te verlagen.

Terwijl het klassieke Taylorisme vereist dat taken in een specifieke volgorde op één locatie

plaatsvinden (met de lopende band als centrale metafoor), is het nu mogelijk taken los van

locatie te maken en productieprocessen in verschillende locaties en volgordes uit te voeren. Nu

al zijn veel producten made globally. De Iphone wordt bijvoorbeeld wereldwijd verspreid

geproduceerd, waarbij naast Apple, in totaal 748 bedrijven betrokken zijn. De Iphone wordt in

China door Foxcone in elkaar gezet, maar de meeste onderdelen komen uit Korea, Japan en de

VS.

Er is nog geen einde gekomen aan deze trend van vernetwerking van de productie. De tendens

om de productie op te knippen in taken wordt bevorderd door communicatietechnologie1 en

afnemende barrières en dalende kosten van internationale handel. Een gevolg van deze

ontwikkeling is een toenemende wereldhandel niet in producten, maar in taken (CPB, 2012).

Daarbij gaat het niet alleen om productie maar ook om taken waarvan de toegevoegde waarde

groot is, aan het begin (ontwikkeling) en aan het einde van de waardeketen (marketing). Om

kosten uit te sparen worden productieketens meer dynamisch omdat bedrijven er belang in

hebben de beste aanbieders te zoeken op de wereldwijde markt van taken. Grote

ondernemingen zijn minder nationaal gebonden en kopen daar taken in waar de condities

gunstig zijn wat betreft fysieke infrastructuur, menselijk kapitaal, kennisinfrastructuur en

fiscale regelingen.

Er zijn wel grenzen aan de een voortgaande wereldwijde uitbesteding van productie en taken.

Sommige producten, zoals persoonlijke dienstverlening en zorg, blijven locatie gebonden.

1 Communicatietechnologie (dwz. real time informatie-uitwisseling over grote afstand) maakt opsplitsing van taken mogelijk.

Informatietechnologie maakt het mogelijk dat een individu makkelijk toegang heeft tot heel veel informatie en daar vlot hapklare rapporten e.d. uit kan trekken. Dat zorgt nu juist voor de totstandkoming van meer generalistische beroepen/banen zoals in de bankensector is gebeurd.

Page 6: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

6

Daarnaast nemen door het opdelen van de productie in taken de risico’s op fouten toe - zeker

bij complexe productieprocessen - en daarmee ook de kosten om deze processen goed te

beheersen. Tegenover toenemende specialisatie staan toenemende communicatie- en

coördinatiekosten (CPB, 2012). Dit is een leerervaring die Boeing heeft opgedaan bij de

productie van de Dreamliner, waardoor een deel van de productie door Boeing is teruggehaald.

Daarnaast zijn er risico’s in het borgen van intellectueel eigendom, milieueisen en

arbeidsomstandigheden. Zie de recente discussie over de Apple-producten en de imago schade

die dat heeft opgeleverd. De nieuwe krachtige Mac computer is dan ook niet zonder reden

made in the US. Overigens is deze beweging mogelijk gemaakt door vergaande automatisering

en robotisering van het productieproces (hoewel het hier ook slechts om assemblage gaat van

elders geproduceerde componenten). Automatisering van productieprocessen komt

laagdrempelig beschikbaar omdat robots tegen lagere kosten kunnen worden ingezet. Door

automatisering en hogere lonen in de zogenaamde lage-lonenlanden loont offshoring minder.

Ook Philips heeft in 2012 de productie van scheerapparaten voor de Europese markt uit China

teruggehaald naar Nederland. In Drachten worden de scheerapparaten nu door robots tegen

relatief lage productiekosten in elkaar gezet. In China had Philips te kampen met een groot

verloop in het personeel waaraan veel trainingskosten waren verbonden. En de loonkosten van

een productingenieur in China zijn inmiddels vergelijkbaar met de loonkosten in Nederland.

Er zijn ook ontwikkelingen die de (her)bundeling van taken en meer regionaal geconcentreerde

en binnen één bedrijf geïntegreerde productieketens bevorderen. Ten eerste zijn er de

duurzaamheids vereisten, waardoor het hergebruik van producten en grondstoffen zal

toenemen en transport zoveel mogelijk moet worden beperkt. Het planbureau voor de

leefomgeving schat om deze redenen in dat nearsourcing, waarbij productieketens regionaal

begrenst zijn, bijvoorbeeld tot Europa, zal toenemen. Nieuwe (informatie)technologieën maken

volgens het CPB (2010) en McKinsey (2013) diezelfde tegengestelde beweging mogelijk:

bundeling van taken en meer lokale productie. Het gaat dan om ontwikkelingen als mobiel

internet, cloud computing, internet of things, 3D printing, nieuwe materialen, nieuwe vormen

van energie en energieopslag (sterk verbeterde accu’s) en gnomics. In het bank- en

verzekeringswezen is er bijvoorbeeld in de afgelopen jaren sprake van een afname van

specialistische functies en de introductie van generalistische “accountmanagers” en “preferred

bankers” als gevolg van de mogelijkheden die de informatietechnologie biedt (CPB, 2010).

Nieuwe technologieën hebben bovendien volgens McKinsey een ‘democratisch effect’ op

productieverhoudingen. Innovatie en productie vergen niet altijd meer grote investeringen. Er

ontstaan vooral kansen voor kleine innovatieve bedrijven die consumenten op maat kunnen

bedienen en de lokale markt goed kennen. Kennis is laagdrempelig door open access via het

net beschikbaar. Ontwerpen voor 3D printing zijn bijvoorbeeld vrij beschikbaar op het net en

kunnen op maat aangepast worden naar de persoonlijke wensen van de klant. Klamer c.s.

(2012) verwachten op basis van een internationaal vergelijkende studie dat creatief

vakmanschap een grote rol gaat spelen in de economie van de toekomst. De behoefte aan

kwaliteit, creativiteit en authenticiteit, design, herkenbare en ‘eerlijke’ en ecologisch

verantwoorde producten neemt toe en dat biedt juist kansen voor meer kleinschaliger en

lokale productienetwerken, in direct contact met de klant, waarbij producten op maat worden

gemaakt en de klant de rol krijgt van co-producent. Dit geldt bijvoorbeeld voor producten als

voeding, kleding, personal ware e.d. De recente herstart van de boekhandels die onderdeel

uitmaakten van de Polare keten als zelfstandige vestiging onder de eigen vertrouwde naam,

laat ook zien dat mensen opzoek zijn naar herkenbaarheid, authenticiteit en maatwerk. Maar

voor complexe technologische producten zijn hier voorbeelden van. Een mooi voorbeeld is de

ontwikkeling van de Fairphone, een telefoon die niet is ontwikkeld door een groot bedrijf, maar

door mensen die vonden dat mobiele telefoons eerlijker en milieubewuster gemaakt kunnen

worden (www.fairphone.com).

Het is moeilijk te voorspellen hoe de productienetwerken er in de toekomst uit gaan zien. We

verwachten dat de hier beschreven trends zich tegelijkertijd zullen voordoen. Aan de ene kant

zorgen ontwikkelingen in de communicatietechnologie ervoor dat bij complexe producten zoals

vliegtuigen, auto’s, robots en hoogwaardige consumenten elektronica een toenemende

fragmatisering van productieprocessen optreedt, waarbij steeds meer producten in sterk

wisselende wereldwijde netwerken geproduceerd worden. Vergaande automatisering en

Page 7: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

7

robotisering zorgen er daarbij voor dat de nu nog bestaande concurrentievoordelen voor lage

lonenlanden bij arbeidsintensieve productieprocessen eroderen. Dat betekent dat de regionale

spreiding van wereldwijde productienetwerken daardoor zal veranderen. Zowel de WRR (2013)

als BCG (2012) wijzen op de relatieve onvoorspelbaarheid van kansrijke markten en sectoren.

Wie had twintig jaar geleden kunnen voorspellen dat postvolumes zouden halveren of dat

videotheken, boekwinkels en reisbureaus grotendeels uit het straatbeeld zouden verdwijnen?

Ook de huidige grootte van een sector vormt geen goede voorspeller van toekomstige groei. In

de bedrijfstakken met de meeste werkgelegenheid in 1990 (overheid, financiële sector,

ingenieursdiensten en elektrotechniek) zijn sindsdien vrijwel geen nieuwe banen gecreëerd,

terwijl banengroei juist gekomen is van de in 1990 nog relatief kleine sector ‘IT & ICT’ , die nu

bijna vier keer zo groot is (BCG,2012).

Het toenemend belang van kenniskapitaal

Hoewel de voorspelbaarheid van kansrijke markten en sectoren gering is, kan wel de trend

worden onderkend dat de economie zich ontwikkelt tot een kenniseconomie waarin

investeringen in kenniskapitaal steeds belangrijker worden. Het idee van het belang van

kenniskapitaal is door de OECD geagendeerd als een cruciaal element in het verdienvermogen

van de toekomstige economie en een reactie op de constatering dat R&D investeringen niet

automatisch leiden tot economische groei. Dit maakt een verruiming van perspectief

noodzakelijk en investeringen in kenniskapitaal biedt volgens de OECD zo’n perspectief. De

OECD (2011) constateert dat een toenemend aandeel van de private investeringen plaatsvindt

in onstoffelijk kenniskapitaal (intangible knowledge based capital). De OECD hanteert een

driedeling in computerised information (software, data), innovative property (R&D en

intellectueel eigendom, design, creatieve producten, nieuwe financiële diensten) en economic

competencies (investeringen in merkbekendheid en in marktkennis, organisatorische

vernieuwing en advisering, opleiding van werknemers). Rijke landen ontlenen hun groei vooral

aan investeringen in kenniskapitaal. In rijke landen met een sterke dienstenstructuur zijn de

investeringen in immaterieel kapitaal (intangibles) inmiddels groter dan de investeringen in

materieel kapitaal (gebouwen, machines, instrumenten). In de Verenigde Staten en het

Verenigd Koninkrijk zijn ze al meer dan anderhalf keer zo groot, in Zweden en Nederland is de

verhouding in evenwicht, terwijl investeringen in kenniskapitaal in de Zuid-Europese landen

nog niet op de helft van de investeringen in materieel kapitaal liggen (Andrews en Criscuolo,

2013). Onderstaand figuur laat de private investeringen zien per land van materieel kapitaal

(tangible) en kenniskapitaal (niveau 2010, bron OECD, 2011).

Het perspectief van kenniskapitaal is relevant omdat het een aantal bijzondere kenmerken

heeft. Investeringen in kenniskapitaal zijn van belang voor het verdienvermogen van de

economie. Onderzoek van de OECD in 11 OECD landen laat zien dat de jonge bedrijven

Page 8: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

8

(minder dan vijf jaar oud) verantwoordelijk waren voor 18% van de totale werkgelegenheid en

47% van nieuwe banen. Dit waren allemaal kennisintensieve bedrijven. Kenniskapitaal heeft

als eigenschap dat het toenemende meeropbrengsten heeft en daarmee hoge rendementen

kan genereren. Er is echter ook grote dynamiek rond kenniskapitaal waardoor investeringen in

kenniskapitaal onzekere uitkomsten kunnen hebben. In een kenniseconomie is ruimte nodig

voor innovatieve bedrijven om snel uit te breiden en ook om snel in te krimpen als het

rendement op kenniskapitaal tegenvalt. Dit stelt volgens de OECD eisen aan het gemak

waarmee menselijk kapitaal en arbeid geheralloceerd kunnen worden. Investeringen in

kenniskapitaal gaan samen met een vraag naar hoogopgeleide werknemers die flexibel

inzetbaar zijn en hun vaardigheden voortdurend ontwikkelen en in wisselende omgevingen

kunnen benutten.

Bij het perspectief van kenniskapitaal past een andere kijk op innovatie en het belang van wat

de WRR kenniscirculatie noemt (WRR, 2013). Impliciet wordt vaak nog een lineair model van

kennistoepassing gehanteerd, waarbij innovatie door wetenschappelijke kennis gedreven

wordt. Aan de meeste innovaties gaan echter geen grote wetenschappelijke ontdekkingen

vooraf. Ook wordt innovatie nog vaak beperkt gezien als een door technologie gedreven

proces. Maar ook sociale en organisatorische vernieuwingen kunnen grote impact hebben.

Bovendien gaan sociale en technologische vernieuwing steeds vaker hand in hand. We zien dit

ook aan de opkomst van de dienstensector in de economie en het afnemende belang van R&D

afdelingen voor bedrijven als de plaats waar nieuwe producten worden bedacht. De behoeften

en verlangens van gebruikers worden steeds belangrijker. Producten en bedrijven komen en

gaan steeds sneller, en het vernetwerken van de productie, een veelheid van onderling

verbonden (kleine) bedrijven, wordt steeds kenmerkender voor de economie. Nagenoeg geen

enkel bedrijf zal lang een dominante positie kunnen innemen in een specifieke markt, en

innovaties kunnen uit de hele waardeketen komen. De WRR introduceert het begrip

kenniscirculatie om de verschuiving van R&D-gedreven innovatie naar open innovatie aan te

geven. De centrale focus moet niet het ontwikkelen van nieuwe kennis te zijn, maar het beter

benutten van bestaande kennis en ideeën door het stimuleren van kenniscirculatie.

Onderwijsinstellingen (universiteiten, mbo en hbo instellingen) zouden een centrale rol moeten

vervullen in het bevorderen van kenniscirculatie. Dat we het vooral van slimme toepassingen

moeten hebben; bron van innovatie is immers het leggen van nieuwe verbindingen en

combinaties, wil overigens niet zeggen dat R&D of fundamenteel wetenschappelijk onderzoek

er niet meer toe doet. Fundamenteel onderzoek is belangrijk voor Nederland, niet vanuit het

idee dat dit de belangrijkste driver is van innovatie, maar wel omdat wetenschappers

aangesloten zijn bij internationale netwerken en kenniscirculatie dus niet los te zien is van het

leveren van een eigen bijdrage aan de kennisproductie.

Uitholling van de middenklasse: nieuwe sociale tegenstellingen

Technologie kan een grote impact hebben, vooral als bedrijven niet snel genoeg innoveren,

met als sprekende voorbeelden Nokia en Kodak. Kodak was op zijn hoogtepunt 28 miljard

waard en had 140.000 mensen in dienst. Nu is Kodak geschiedenis en werd vorig jaar het

‘nieuwe Kodak’ , Instagram met 13 medewerkers, voor een miljard dollar door Facebook

overgenomen. De opkomst van de e-reader en bedrijven als Bol.com en Amazon hebben grote

gevolgen gehad voor het boekenvak. Amazon wil in de toekomst zelfs pakketjes laten

bezorgen met drones, onbemande vliegtuigjes, zodat bestellingen van klanten nog diezelfde

dag kunnen worden bezorgd. Op dit moment is Amazon bezig met het inzetten van

magazijnrobots in de distributiecentra. Amazon verwacht hier jaarlijks 668 miljoen mee te

kunnen besparen aan personeelskosten (de zogenaamde pickers die bestellingen bij elkaar

zoeken, worden overbodig).

Technologische ontwikkelingen hebben belangrijke gevolgen voor de banenstructuur. Een

studie van de economen Frey en Osborne (2013) levert hier meer zicht op. Zij maken een

inschatting van technologische ontwikkelingen op het niveau van taken en proberen een

conservatieve inschatting te geven door vooral uit te gaan van technologie die nu al in de

pijplijn zit en waarvan de innovaties de komende twee decennia te verwachten zijn. Hiervoor

maken zij onderscheid in de automatisering van niet-routinematige cognitieve taken en niet-

routinematige handmatige taken. In de automatisering van niet-routinematige cognitieve

Page 9: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

9

taken wordt grote voortgang geboekt door het beschikbaar komen van steeds slimmere

algoritmes in combinatie van big data om deze algoritmes in te regelen. De verwachting is dat

de automatisering van cognitieve taken een grote impact zal hebben op een groot aantal

beroepen. In het Memorial Sloan-Kettering Cancer Center wordt Watson, een super computer

van IBM, ingezet voor de ondersteuning van de diagnose. De achtergrond van de ontwikkeling

van deze toepassing is interessant. Het bijhouden van de medische oncologische literatuur (die

iedere vijf jaar qua omvang verdubbelt) vergt gemiddeld 160 uur per week en zoveel tijd

hebben de artsen eenvoudig niet. Ook voor de niet-routinematige handmatige taken staat een

grote automatiseringsgolf te wachten. Veel wordt verwacht van de inzet van slimme robots die

beter kunnen anticiperen op hun omgeving. Deze ontwikkeling zal veel banen in de logistiek

automatiseren met de komst van de driverless car van Google als sprekend voorbeeld. Ook in

de dienstensector worden veel toepassingen verwacht, met name in de zorg en de

schoonmaaksectoren. Frey en Osborne onderscheiden drie domeinen die voorlopig niet door

technologische ontwikkeling geraakt zullen worden. Ten eerste is er het domein van sociale

intelligentie die buiten het bereik van computers zal blijven. Creativiteit is een ander notoir

moeilijk te automatiseren domein en ook bepaalde complexe taken waarin zowel fijnmazige

manipulatie als perceptie wordt verwacht zijn nog aan mensen voorbehouden. Hieronder

geven Frey en Osborne voorbeelden van de manier waarop ze deze taken hebben gescoord per

beroep. Op basis van een gedetailleerde taakanalyse van 702 banen komen zij tot de conclusie

dat de komende twee decennia 47% van de banen in de hoge risicocategorie zitten om

ingrijpend te veranderen of te verdwijnen. In onderstaand figuur zijn voorbeelden gegeven

van beroepen op de verschillende dimensies en de kans om te worden geautomatiseerd.

Een belangrijke consequentie van technologische ontwikkelingen is het verdwijnen van banen

in het middensegment van de arbeidsmarkt. Terwijl banen aan de onderkant verschoven zijn

naar sectoren die minder gevoelig zijn voor automatisering, vooral de dienstensector, is dit in

het middensegment niet gebeurd (SCP, 2011). De relatieve verbetering voor hoog opgeleiden

in termen van salaris en werkgelegenheid heeft tot complementaire werkgelegenheidsgroei in

de persoonlijke dienstverlening geleid. Het verdwijnen van banen in het middensegment, een

ontwikkeling die zich in alle westerse landen voordoet, wordt job polarization genoemd (zie

onder meer Autor and Dorn, 2012, Job polarization of the US labor market, AER, CPB, 2012).

Voor Frey en Osborne is het nog de vraag of deze ontwikkeling zich zo voortzet omdat nu ook

diensten aan de onderkant door technologische ontwikkelingen geraakt zullen worden. Van

belang is dat mensen juist die vaardigheden gaan ontwikkelen waar mensen goed in zijn:

sociale intelligentie, creativiteit en fijnmazige perceptie en manipulatie. Maatschappelijk vormt

deze ontwikkeling een uitdaging als de uitholling van de middenklassen zich verbindt met een

toenemende culturele en sociale tegenstelling tussen hoog en laag opgeleiden. De signalen van

gescheiden werelden van laag en hoog opgeleiden in onderwijs, wonen (huren – eigen huis),

werken (slechte - goede arbeidsomstandigheden en beloning) en wereldbeeld (nationalistisch –

kosmopolitisch) nemen toe. Een sterke middenklasse heeft altijd als verbindende schakel

bijgedragen aan de cohesie van de samenleving. Die functie staat nu sterk onder druk. Dit uit

zich ook in een gefragmenteerd en meer gepolariseerd politiek landschap waarin het

verbindende midden verzwakt.

Zwakke instituties en opkomst van lichte gemeenschappen

Page 10: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

10

Het nieuwe politieke landschap is volgens sociologen een gevolg van grote maatschappelijke

veranderingen. In de politicologische literatuur wordt al jaren de erosie van het

klassengebonden stemgedrag waargenomen (Houtman, 2012). Volgens dit principe wordt het

stemgedrag bepaald door klassepositie en economisch eigenbelang. Sociaaleconomische

herverdelingsvraagstukken staan in de politiek centraal. Vanaf de jaren zeventig komt daar

echter een nieuwe sociaal-culturele as bij. Deze as onderscheidt mensen die heel verschillende

antwoorden geven op de vraag wie wij zijn en wat ons bindt. Aan de ene kant staan mensen

met een positief kosmopolitische houding en een kritisch positieve houding tegenover de

parlementaire democratie en Europa. Aan de andere kant staan mensen met een sterke

nadruk op tradities, nationale en regionale identiteit en het handhaven van de wet. Het

opleidingsniveau blijkt de belangrijkste voorspeller voor de positie op deze sociaal-culturele as.

Onderwijs is volgens de Vlaamse socioloog Elchardus een belangrijke nieuwe scheidslijn in de

samenleving (Elchardus, 2010). Alle samenlevingen sturen en controleren het gedrag van hun

leden. Zij proberen sommige gedragingen (diefstal) te ontmoedigen en andere (zorgzaamheid)

aan te moedigen. Elchardus signaleert dat bij het sturen van gedrag tradities, concrete

gedragsvoorschriften, extern gezag of bevelshuishouding minder belangrijk geworden zijn.

Gezag wordt niet meer vanzelfsprekend aanvaard, maar moet voortdurend verdiend en

bevestigd worden. Het individu heeft zich bevrijdt van het web van regulerende normen en

verwachtingen. Daarvoor is echter een andere vorm van controle in de plaats gekomen,

namelijk een subtiele vorm van zelfcontrole. Cas Wouters (2012) illustreert deze ontwikkeling

treffend aan de hand van seksuele moraal van de jeugd. Gedurende de hele twintigste eeuw

zijn vrijwel alle traditionele codes rond seks, met uitzondering van pedofiele seks, zowel

ruimer geworden als sterker afgestemd op gelijkere verhoudingen, wederzijdse instemming en

wederzijdse aantrekkingskracht. De toegenomen vrijheid heeft niet tot grote ontsporingen

geleid, omdat tegelijk zelfregulering en zelfcontrole sterk zijn toegenomen. Het toegenomen

belang van zelfregulering is voor Elchardus (2010) ook de reden waarom onderwijs zo

belangrijk is geworden, ook als sociale scheidslijn in de samenleving. Hoewel er ook andere

bronnen zijn van socialisatie, zoals mediavoorkeuren, is onderwijs het belangrijkste

socialisatiemechanisme in moderne samenlevingen geworden. Door de onderwijsexpansie is

het gemiddelde opleidingsniveau en het aantal hoger opgeleiden sterk toegenomen. Vaak

worden de culturele gevolgen van de onderwijsexpansie nog onderschat (Baker, 2009). De

hoog opgeleide norm van een hoge mate van zelfregulatie, eigen regie en

verantwoordelijkheid nemen, is de dominante maatschappelijke norm geworden. Dit geldt niet

alleen voor gedrag, maar ook voor de manier waarop tegen kennis wordt aangekeken.

Hoogopgeleiden, die zelf wetenschappelijk onderwijs hebben genoten, kijken anders tegen

kennis aan. Kennis is niet langer expertkennis, maar kan in de publieke ruimte (internet)

gedeeld en onderzocht worden. Tegenover het gezag van de expert staat het gezag van the

wisdom of the crowd en eigen onderzoek en oordeel. Dit wordt treffend geïllustreerd in de

spreekkamer van de arts die steeds meer te maken krijgt met mondige en door internet goed

geïnformeerde patiënten die zich niet meer zo makkelijk het standaardprotocol laten opleggen.

Deze ontwikkeling heeft geleid tot een culturele tegenstelling tussen laag en hoog opgeleiden,

hoewel het niet tot een openlijk conflict naar opleidingsniveau is gekomen, voornamelijk omdat

het bereikte opleidingsniveau niet als een groepskenmerk wordt gezien, maar vooral als een

persoonlijke verdienste. Laag opgeleiden hebben dus niets te winnen zich als groep op te

stellen en hoogopgeleiden hebben er geen belang bij dit als een conflict te definiëren. Naast

nieuwe scheidslijnen langs opleidingsniveau blijven ook oude scheidslijnen actief. De SCP

(2012) laat in onderzoek zien dat de groepen allochtonen en autochtonen niet nader tot elkaar

zijn gekomen de afgelopen 10 tot 15 jaar. De centrale gedachte van klassieke integratie

theorieën is dat mettertijd onderlinge contacten en identificatie met het ontvangende land

zullen toenemen. Dit zien we echter niet gebeuren. We zien wel enige voortgang tussen eerste

en tweede generatie allochtonen maar over het geheel genomen komen de groepen

allochtonen en autochtonen, tegen de verwachting in, niet nader tot elkaar. Zo zijn in de

afgelopen vijftien jaar de vrijetijdscontacten tussen de vier grootste migrantengroepen en

autochtone Nederlanders niet toegenomen, de bevindingen wijzen eerder op een neerwaartse

tendens. Hoewel het opleidingsniveau van migrantengroepen over de jaren is gestegen, het

aandeel tweede generatie binnen migrantengroepen is gegroeid, steeds meer migranten het

Nederlands beheersen en de gemiddelde verblijfsduur van migranten uit deze groepen is

toegenomen, zien we dit dus niet terug in de ontwikkelingen in interetnisch contact en

Page 11: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

11

identificatie. Het SCP noemt een aantal verklarende factoren: toegenomen etnische

concentratie, verslechterd maatschappelijk klimaat, betekenis van religie, gestegen

werkloosheid.

Onderwijsexpansie in Nederland (1979 - 2011)

De onderwijsexpansie en de toegenomen nadruk op zelfregulering heeft ook zijn pendant in de

wijze waarop mensen zich organiseren. Grote instituties zoals vakbonden, kerk en politieke

partijen hebben hun aantrekkingskracht verloren. Mensen organiseren zich eerder in lichte

gemeenschappen, korte en dynamische verbanden met beperkte formele regels en structuren

(Duyvendak, Hurenkamp, 2004). Lichte gemeenschappen zijn veranderlijk en per definitie

tijdelijk. Digitalisering heeft een belangrijke rol gespeeld in het verzwakken van traditionele

instituties en het ontstaan van lichte gemeenschappen; collectiviteit maakt plaats voor

connectiviteit. Mensen nemen en verwachten meer eigen initiatief en willen minder afhankelijk

zijn van grote onoverzichtelijke collectiviteiten. Hier zit ook veel innovatiekracht en vermogen

tot vernieuwing. PBL spreekt dan ook van de energieke samenleving.

Schaarste aan mensen en natuurlijke hulpbronnen

Nederland krijgt de komende jaren te maken met schaarsten op het gebied van kapitaal

(krediet), natuurlijke hulpbronnen en mensen die niet (meer) onbeperkt aanwezig of

beschikbaar zijn. De toenemende mondiale welvaart leidt tot een grote aanslag op de

natuurlijke hulpbronnen met grote ecologische gevolgen. Schaarste aan grondstoffen zal leiden

tot prijsschommelingen, protectionisme en geopolitieke spanningen. Daarbij komt dat een

klein aantal (deels politiek instabiele) landen een groot deel van de wereldproductie van

fossiele brandstoffen (vooral aardolie) en zeldzame aardmetalen beheerst. Het is risicovol en

niet onwaarschijnlijk dat zij hun economische machtspositie politiek zullen gebruiken. De

industrie zal steeds meer te maken krijgen met een schaarste aan minerale grondstoffen. Er is

voorlopig nog wel genoeg aanbod, maar deze is beperkt tot een aantal landen. Niet alleen

grondstoffen worden schaars, ook mensen. Nederland heeft te maken met vergrijzing, mensen

worden ouder en er worden minder kinderen geboren. De beroepsbevolking in Nederland zal

met het langer doorwerken tot 2035 ongeveer stabiel blijven (rond de 10 miljoen). Het aantal

niet-actieven dat daar tegenover staat zal wel behoorlijk toenemen (CBS, 2013). Er bestaan

geen simpele recepten om daarmee om te gaan en groei van productiviteit wordt dan ook

steeds belangrijker. De uitdaging ligt daarbij vooral in de productiviteitsverhoging in de

dienstensector die ver achterblijft bij de industrie of de landbouw. In bijzonder is de urgentie

van innovatie in de collectieve sector, de zorg en het onderwijs, volgens de WRR groot (WRR,

2013).

Page 12: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

12

Verstedelijking en toenemend belang van stadsgewesten

De UN verwacht dat er in de komende decennia een grote verstedelijking plaatsvindt in de

minder ontwikkelde landen. De groei van de wereldbevolking die tussen 2011 en 2050 wordt

verwacht (2,3 miljard), slaat per saldo geheel neer in steden buiten de westerse wereld. Meer

nog dan de bevolking is de toekomstige economie in steden geconcentreerd. Dit geldt ook voor

Nederland. Ook nu al kent de Nederlandse economie regionaal gespecialiseerde clusters, waar

bedrijven, onderzoek, onderwijs, maatschappelijke organisaties en financiers elkaar vinden (de

voedings- en genotmiddelenindustrie in de Zaanstreek, Brainport Eindhoven (Philips, ASML,

FEI, VDL), de creatieve industrie en de financiële sector in de regio Amsterdam). De

omvangrijke beroepsbevolking en de hoge dichtheid van steden maken kennisuitwisseling

makkelijker en mensen productiever. Steden zijn ook een belangrijke plaats van

ondernemerschap, innovatie en creativiteit (zie ook De Groot 2012). Steden worden met

elkaar concurrerende economische polen. Dat gaat op specialisatie, maar ook infrastructuur

zoals onderwijs, cultuur, inrichting en kwaliteit van de leefomgeving. Dit zijn belangrijke

aspecten waarop stedelijke gebieden met elkaar concurreren. Ook in Nederland zal de

verstedelijking zich verder doorzetten, maar in internationaal perspectief op bescheiden

schaal. Nederland is al in belangrijke mate een stedelijke samenleving. Ruim de helft van de

bevolking woont in een stedelijk gebied (PBL, Demografische ontwikkelingen 2010-2040).

Daarnaast nemen de verschillen tussen regio’s binnen Nederland toe. Vooral de Randstad en

enkele andere dichtbevolkte stadsgewesten2 blijven groeien, terwijl krimp optreedt in dunner

bevolkte regio’s langs de randen van Nederland. Ook bestuurlijk neemt het belang van steden

toe. Dat heeft verschillende oorzaken. Al geruime tijd is er op verschillende beleidsterreinen

sprake van decentralisatie van beleid. Dit proces wordt zowel gedreven door de noodzaak van

het beheersen van kosten als de verwachting dat op gemeentelijk niveau zorg en diensten

effectiever en dichter bij de burger georganiseerd kunnen worden. In het huidige

regeerakkoord gaat het om de decentralisatie van de Jeugdwet, de WMO en de participatiewet.

Steden ervaren bovendien meer urgentie om innovatief beleid te maken en problemen

pragmatisch aan te pakken, meer urgentie dan op het niveau van het rijk. Dat geldt voor

leefbaarheid, maar ook voor andere domeinen als zorg, jeugdzorg en onderwijs. De kwaliteit

van het onderwijs, een domein dat tot voor kort voorbehouden was aan de onderwijsinspectie,

is met deze motivatie hoog op de gemeentelijke agenda van de grote steden komen te staan.

Steden worden immers direct geconfronteerd met de consequenties van gebrekkige

onderwijskwaliteit en ook steden zijn zich er meer bewust van geworden dat investeren in

onderwijs vooraf een aantrekkelijker strategie is dan het repareren van sociale problematiek

achteraf. Door het decentraliseren van veel beleid is de prikkel om te investeren in

onderwijskwaliteit alleen maar sterker geworden. Het nationaal niveau blijft in het neerzetten

van de financiële en beleidsinhoudelijke kaders van belang, maar het rijk wordt in toenemende

mate ingeklemd tussen sterke zelfbewuste regio’s, de richtlijnen vanuit Europa en een

gefragmenteerd politiek landschap dat juist op zoek is naar de politieke vertaling van de

Nederlandse identiteit.

4. Impactanalyse voor Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

De hierboven beschreven trends vertalen we naar de opgave voor OCW. We gaan eerst in op

hoe OCW een bijdrage kan leveren aan een stedelijke omgeving waarin de economie kan

floreren en de samenleving zijn vitaliteit kan tonen. Vervolgens gaan we in op de vraag wat de

trends betekenen voor de toerusting van mensen.

A. Bloeiende stedelijke omgevingen waarin kennis kan circuleren

In de analyse van trends hebben we laten zien dat de dynamiek zich verplaatst naar stedelijke

omgevingen. Daar zijn fundamenteel twee redenen voor. Ten eerste is de innovatiedruk in de

stad het grootst. De noodzaak creatieve en pragmatische oplossingen te vinden voor

bijvoorbeeld milieuvraagstukken, mobiliteitsoplossingen, de kwaliteit van de leefomgeving en

2 CBS onderscheidt in Nederland 22 stadsgewesten. Stadsgewesten bestaan uit een centrale stedelijke gemeenten met daaromheen

gelegen stedelijk of suburbane gemeenten waarvan de bewoners sterke relaties met deze centrale stad onderhouden.

Page 13: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

13

het omgaan met politieke en maatschappelijke scheidslijnen is op de schaal van de stad het

meest voelbaar. Ten tweede brengt de stad mensen bij elkaar en zijn face-to-face relaties nog

steeds van groot belang voor vertrouwen en sociaal kapitaal. De verwachting is dat dit ook in

de toekomst ondanks de uitgebreide mogelijkheden van virtuele communicatie zo blijft.

Innovatie ontstaat vooral door van elkaar te leren, nieuwe verbindingen aan te gaan en

onverwachte netwerken aan te boren (Sassen, 2009). Kenniscirculatie bestaat precies bij de

gratie van deze twee pijlers, namelijk innovatie druk en sociaal kapitaal. Kenniscirculatie heeft

weinig zin als het niet gemotiveerd is door een probleem of een vraagstelling. Van Strien

(2011) laat zien dat grote wetenschappelijke doorbraken niet zozeer het resultaat zijn geniale

ingevingen, maar van een volhardend zoekproces waarin juist de combinatie van grondige

vakkennis en oog voor toepasbaarheid van inzichten van elders winnend is. In het algemeen

geldt voor innovatie dat cross overs tussen verschillende disciplines een belangrijke bron zijn

voor nieuwe ideeën. Innovatie gaat te snel en is te kennisintensief om nog in een hand te

worden gehouden, maar vindt plaats in netwerkvorming. Innovatie gebeurt in samenwerking

tussen overheden, fundamenteel wetenschappelijk onderzoek, kennisinstellingen, grote

bedrijven, mkb en start ups. Ook sociaal kapitaal en vertrouwen is een belangrijke

voorwaarde voor kenniscirculatie. Sociaal kapitaal bestaat in de vorm van vertrouwen, normen

rond wederzijdse verwachtingen en verplichtingen, effectieve sociale sancties en open toegang

tot kennis en informatie. Sociaal kapitaal biedt belangrijke voordelen. In gemeenschappen

waar mensen ervan kunnen uitgaan dat vertrouwen loont en niet tot misbruik leidt, kan

samenwerking gemakkelijker ontstaan, opportunisme effectiever worden afgeremd en worden

problemen van collectieve actie sneller opgelost (Putnam, 1993). Sociaal kapitaal in de vorm

van netwerken met face-to-face contacten tussen kenniswerkers speelt een belangrijke rol in

het stimuleren van kenniscirculatie. Daar zijn verschillende redenen voor. Ten eerste speelt

tacit knowledge nog altijd een belangrijke rol in kennisproductie. Een aantal jaren geleden in

2011 kocht Intel bijvoorbeeld na een periode van samenwerking het Eindhovens technologie

bedrijf Silicon Hive op. Dit bedrijf was niet alleen van grote strategische waarde, maar in de

praktijk bleek ook dat een nauwere vorm van samenwerking nodig was, omdat de in licentie

benutte technologie moeilijk overdraagbaar bleek. Een tweede reden is het grote belang van

vertrouwen in succesvolle samenwerking. Voor veel bedrijven is intellectueel eigendom (Engels

IP) van levensbelang. Het is echter niet mogelijk al voor de samenwerking juridisch

waterdichte afspraken te maken over het intellectueel eigendom. Vertrouwen vormt dus de

basis voor de samenwerking. En echt vertrouwen wordt gebouwd op grond van face-to-face

relaties (What’s next, Brainport Eindhoven, 2012). Deze factoren maken dat spelers elkaar

opzoeken en innovatie geclusterd wordt in gespecialiseerde gebieden. Universiteiten spelen

vaak een cruciale rol in zo’n cluster. Vandaar dat in de literatuur de laatste jaren een derde rol

van universiteiten wordt onderscheiden, naast onderwijs en onderzoek, regionale innovatie. In

Nederland hebben de universiteiten deze rol de laatste jaren uitgebouwd, met als sterke

voorbeelden Twente, Wageningen en Eindhoven. De Universiteit van Maastricht heeft een

aantal jaren geleden een beta-faculteit op gericht om zo beter aan te sluiten bij het regionale

innovatieprofiel dat gedomineerd wordt door de chemische industrie. Bloeiende steden spelen

een cruciale rol in de toekomstige economie. De vernetwerking van de productie leidt ertoe dat

bedrijven minder strikt gebonden zijn aan een specifiek land. De oude breed opgezette

multinationals hebben zich getransformeerd in gespecialiseerde mondiale bedrijven. Maar

meer nog dan de vraag hoe bedrijven aan Nederland gebonden kunnen worden is de vraag

relevant hoe we hoog opgeleide kenniswerkers aan Nederland kunnen binden. Het gaat dan

om het bieden van aantrekkelijke stedelijke regio’s (WRR, 2013). OCW beleid speelt een

belangrijke rol in het vormen van aantrekkelijke stedelijke omgevingen waarin kennis kan

circuleren. Die opgave moet verder uitgewerkt worden, maar we sommen hier puntsgewijs

enkele raakvlakken op:

Steden moeten ook cultureel aantrekkelijke vestigingsplaatsen zijn voor internationaal

georiënteerde kenniswerkers. Daarbij kan cultuur een rol vervullen in het verbinden

van mensen en het overbruggen van scheidslijnen tussen kosmopolitisch

georiënteerde kenniswerkers en mensen die meer waarde hechten aan de regionale

en nationale identiteit. Cultuur kan een bijdrage leveren in de reflectie op waarden en

identiteiten en daar tegelijk uitdrukking aan geven. In de ontwikkeling van innovatieve

Page 14: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

14

diensten zal design, persoonlijkheid en samenwerking met de creatieve industrie een

steeds belangrijker factor worden.

Media en in het bijzonder bibliotheken kunnen een belangrijke stimulerende rol

vervullen in kenniscirculatie. De tijd waarin bibliotheken vooral uitleenfunctie hebben

zal snel achter ons liggen. De functie van bibliotheken moet opnieuw uitgevonden

worden. Bibliotheken kunnen een belangrijke rol vervullen in het stimuleren van

allerlei vormen van literacy (ook wetenschap- en technologie-literacy),

leesbevordering en meer in het algemeen als ontmoetingsplaats van mensen met

ideeën. Een bijzondere rol in het stimuleren van kenniscirculatie lijkt weggelegd voor

de universiteitsbibliotheken.

De kracht van wetenschap is dat het een grote diversiteit van functies vervult (van

fundamenteel onderzoek tot toegepast onderzoek, van geesteswetenschappen tot

natuurwetenschap, van kritisch deskundige tot cultureel en intellectueel baken) waarin

kennisproductie en kenniscirculatie steeds hand in hand gaan. Wetenschappers

schakelen tussen verschillende geografische netwerken (regionaal, landelijk en

internationaal) en bevorderen zo de uitwisseling van kennis.

Onderwijsinstellingen kunnen hun regionale functie in het stimuleren van

kenniscirculatie verder ontwikkelen (WRR, 2013). Veel universiteiten hebben een

belangrijke rol als spil in het regionale innovatienetwerk. Ook in het mbo zijn er veel

initiateven op dit terrein. Investeringen in onderwijs betalen zich ook meer in het

algemeen uit in sociaal kapitaal. Onderzoek laat zien dat deelname aan onderwijs een

substantieel positief effect heeft op maatschappelijk vertrouwen en sociale participatie

(Huang et al., 2010).

B. Veerkrachtige, slimme en creatieve mensen: competente rebellen

Dominant beeld in de trendbeschrijving is een economie en samenleving die zich ontwikkelt

naar meer dynamiek waardoor ook de eisen die aan mensen gesteld worden om de dynamiek

bij te benen hoger worden. De dynamiek is een gevolg van toenemende internationale

verwevenheid, de ontwikkeling van een multipolaire wereld waarin de Westerse cultuur en

waarden minder dominant zijn, de onvoorspelbaarheid en vluchtigheid van kenniskapitaal en

de toenemende innovatiedruk als gevolg van schaarste aan grondstoffen en mensen. De mate

waarin een land investeert in kenniskapitaal en innoveert hangt sterk samen met het

opleidingsniveau (OECD, 2011). De algemene verwachting is dat onderwijsexpansie zich ook

de komende jaren zal doorzetten (hoewel recente uitkomst van het OCW–ramingenmodel

eerste signalen van een omslag laat zien). De toegenomen beschikbaarheid van hoger

opgeleiden stimuleert sociale en technologische vernieuwing en spoort daarmee de vraag naar

hoger opgeleiden verder aan. We gaan uit van een dynamische relatie tussen onderwijs en

arbeidsmarkt, waarbij vraag en aanbod niet onafhankelijk van elkaar zijn, maar elkaar

beïnvloeden. De organisatie van het werk reageert op schaarste op de arbeidsmarkt, met een

meer op de arbeidsmarkt passende verdeling van taken en functies als resultaat. Dat wil

overigens niet zeggen dat er geen schokken of tekorten kunnen ontstaan. Technologische

ontwikkelingen zullen veel gevolgen hebben voor het aard en de organisatie van het werk en

herdefiniëring van taken zal niet altijd geleidelijk gaan. Precieze voorspellingen zijn uiterst

dubieus, maar wel waarschijnlijk is dat werk zich meer zal richten op kenmerken waar mensen

goed in zijn (Frey en Osborne, 2013). De uitvalsbasis van de ontwikkeling van competenties

van mensen zal altijd een stevige ondergrond van (vak)kennis blijven. Naast kennis worden

andere competenties belangrijk. Frey en Osborne noemen sociale intelligentie en creativiteit.

Deze vaardigheden hebben natuurlijk direct de associatie met de 21-eeuwse vaardigheden.

Fijnmazige perceptie en manipulatie kan verbonden worden met vakmanschap, dat een meer

creatieve invulling krijgt en gericht zal zijn op co-productie met de klant. Er is niet alleen

behoefte aan de ontwikkeling van vaardigheden. Er is ook behoefte aan mensen die veerkracht

en lenigheid kunnen tonen, zich kunnen aanpassen aan veranderende omstandigheden,

initiatief kunnen nemen en regie kunnen houden over werk en eigen leven. We hebben volgens

Van den Boom competente rebellen nodig om de combinatie aan te geven van inhoudelijke

Page 15: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

15

deskundigheid, kritisch vermogen en vernieuwingsdrang.3 Die eis wordt nu vooral nog gesteld

aan hoogopgeleiden, maar zal in de toekomstige economie en samenleving voor veel breder

gelden. Hier liggen grote uitdagingen voor het onderwijs en in het bijzonder voor het

beroepsonderwijs. Kan opleiden voor een beroep met een duidelijk profiel en praktische

oriëntatie, gecombineerd worden met cognitieve wendbaarheid en een (levenslang) lerende

houding? Voor het beroepsonderwijs geldt volgens Van der Velden (2006) nu al dat van de

gediplomeerden slechts ongeveer de helft in het beroep terecht komt waarvoor zij zijn

opgeleid. Na verloop van tijd wisselen mensen van beroep en de beroepen zelf veranderen in

steeds hoger tempo als gevolg van technologische en sociale innovatie.

C. Mensen toerusten en verbinden

Een belangrijke ontwikkeling in die zich in alle Westerse economieën voordoet is de

zogenaamde jobpolarisation, het verdwijnen van banen in het middensegment van de

banenstructuur. Hierdoor neemt de loonongelijkheid toe, ook in Nederland (CPB, 2012). Het

polarisatie-effect van toegenomen economische verschillen wordt versterkt door culturele

scheidslijnen naar opleidingsniveau. Daarnaast blijven ook etnische scheidslijnen in de

samenleving relevant en neemt de segregatie ook vanuit dit perspectief niet af. Hier liggen

ongetwijfeld opgaven voor onderwijs, al is verdere doordenking van de opgaven nodig om

goed te begrijpen wat de mechanismes zijn en welke rol onderwijs hierin speelt. Voorkomen

moet worden dat het onderwijs verantwoordelijk wordt voor onrealistische maatschappelijke

opgaven. We gaan nader in op twee centrale kwesties:

Een eerste vraag is hoe laagopgeleiden het beste toegerust kunnen worden op de

toekomstige economie en samenleving. Door technologische ontwikkeling en

innovaties stellen de economie en samenleving steeds hogere eisen aan het cognitief

en sociaal functioneren van mensen. Onderwijs is er goed in geslaagd deze ‘wedstrijd’

bij te houden, maar de signalen van een polarisatie tekenen zich af: zij die het hoge

vaardighedenniveau wel kunnen bijhouden en zij die dat niet kunnen. Het is helder dat

een toerustingsperspectief de voorkeur verdiend boven het in de verzorgingsstaat

lange tijd gehanteerde verzekeringsperspectief tegen risico’s (Hemerijck, 2013). Het

onderwijs heeft een belangrijke rol in het toerusten en weerbaar maken van mensen,

ook mensen met een lagere opleiding. De Onderwijsraad (2011) signaleert dat de

zogenaamde advanced skills ook voor lagere opgeleiden steeds belangrijker worden.

Hier kondigen zich volgens de Raad ook de achterstanden van de toekomst aan. Ook

als het onderwijs inzet op het vergroten van de advanced skills voor de groep

achterstandsleerlingen, kan het onderwijs verschillen in sociaaleconomische

uitgangspositie maar gedeeltelijk compenseren. Kinderen met hoogopgeleide ouders

krijgen immers al eerder vaardigheden, zoals zelfstandigheid, ICT-vaardigheden en

samenwerken, van huis uit mee. De dringende vraag wordt dan: Wat zijn de

essentiële basisvaardigheden, de minimale toerusting, waar het onderwijs voor deze

groep op moet inzetten?

Veel onderzoek heeft het belang van de vroege ontwikkeling (0-4 jaar) aangetoond:

“learning begets learning, skills beget skills”. Als het gaat om het toerusten van

mensen en het tegengaan van achterstanden, ligt er een blijvende uitdaging om het

aanbod van voorzieningen hier meer op elkaar af te stemmen en ook effectiever te

maken.

Een vraag is ten slotte hoe de strikte scheiding tussen het beroepsonderwijs en

algemeen onderwijs meer kan worden gerelativeerd (WRR, 2013). Hoewel het

Nederlandse onderwijs relatief veel opstroommogelijkheden kent, is de uitgangsituatie

toch dat kinderen al op twaalfjarige leeftijd verschillende routes volgen. Op 12 jarige

leeftijd wordt daarmee ook grotendeels bepaald wie je vrienden en referentiegroepen

3 De term ‘competente rebellen’ werd geïntroduceerd in het publieke debat in de Diesrede van rector Magnificus Van den Boom van

de UvA op 8 januari j.l. en daarna overgenomen in een interview van Peter van Lieshout over het WRR rapport (Schoolbestuur 1 februari) en ook door Minister Bussemaker gebruikt in haar KNAW lezing van 17 maart j.l.

Page 16: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

16

zijn en ook daarna komen mensen van verschillende opleidingsniveaus elkaar maar

weinig tegen in werk of directe woonomgeving.

5. Naar een toekomstgerichte onderwijsagenda

Hierboven is heel globaal de uitdaging geschetst waar het onderwijs voor staat. In deze

paragraaf werken we dat uit in de contouren van een toekomstgerichte onderwijsagenda.

Hierboven is vooral geredeneerd vanuit een extern economisch en maatschappelijk

perspectief. Dit past in de redenering van de WRR die constateert dat in veel landen vanaf

2003 onderwijs onderwerp is geworden van een strategische heroriëntatie (Duitsland, Zweden,

Denemarken, Zwitserland, Vlaanderen) in relatie tot economische groei. Voordat we deze

uitwerking weer oppakken, schetsen we een aantal ontwikkelingen die meer direct invloed

hebben op de manier waarop over onderwijs wordt gesproken en nagedacht.

Het curriculumdebat

Het curriculumdebat wordt van twee kanten aangezwengeld. Ten eerste is er het debat

over de ‘afrekencultuur’ in het onderwijs. De stelling is dat de cultuur van het meten zich

niet met de aard van het onderwijs verdraagt. Veelal wordt een pleidooi gehouden voor de

professionele autonomie van de leraar (Het Alternatief) en wordt het verzet tegen een

afrekencultuur verbonden met een pleidooi voor een brede vormingsopdracht van het

onderwijs. Daarnaast wordt internationaal een debat gevoerd over zogenaamde 21ste

eeuwse vaardigheden. Hier wordt de vraag opgeworpen of het onderwijs onze kinderen

goed toerust op de uitdagingen van de toekomst. Verschillende coalities van internationaal

opererende bedrijven en maatschappelijke organisaties hebben papers gepubliceerd met

formuleringen van 21ste eeuwse vaardigheden. Vaak gaat het daarbij om vaardigheden en

houdingen als creativiteit, samenwerken en analytisch en kritisch denken.

Digitalisering van het onderwijs

Naast het curriculumdebat krijgt digitalisering in het onderwijs steeds meer vorm. Er zijn

twee belangrijke gevolgen van digitalisering in het onderwijs, namelijk het mogelijk maken

van gepersonaliseerd onderwijs en het relativeren van de scheiding tussen formeel en

informeel leren. Beiden hebben grote consequenties, waarvan we de gevolgen nog niet

goed kunnen inschatten. Het idee achter gepersonaliseerd leren is dat de leerbehoefte en

talenten van de leerling meer centraal komen te staan, met lesmateriaal en leerplannen

die nauw aansluiten op het tempo, niveau en de leerstijl van de individuele leerling.

Gepersonaliseerd leren kan het onderwijs aantrekkelijker en effectiever maken, maar heeft

grote consequenties voor de organisatie van het onderwijs en de rol en functie van de

leraar. Door gepersonaliseerd te leren kunnen naast individueel werken ook welkome

nieuwe samenwerkingsvormen tussen leerlingen ontstaan. Gepersonaliseerd onderwijs

vereist logischerwijs andere didactische- en ICT-vaardigheden - en dus tijd en flexibiliteit -

van docenten, maar vaak ook een ander schoolgebouw. Naast gepersonaliseerd leren

wordt de scheidslijn tussen formeel en informeel leren steeds vager. De digitale

leeromgeving is in beginsel overal toegankelijk (Center for Public Innovation, 2014).

Nieuwe kennisparadigma’s over onderwijs

Naast de onderwijswetenschappen zijn er twee nieuwe wetenschappelijke disciplines

opgekomen die onderwijs of leren als studieobject hebben, namelijk de economische

wetenschappen en de hersen- en cognitiewetenschappen. Hoewel geheel verschillende

disciplines, convergeren beide disciplines in de uitkomsten: een verschuiving van formeel

leren naar informeel leren (van onderwijs naar leren), nadruk op het belang van vroege

interventie en vroege leerprocessen en een breed beeld van vaardigheden waar het om

draait (niet alleen cognitieve vaardigheden, maar ook non-cognitieve vaardigheden). Hier

is vooral de aandacht voor de zogenaamde non-cognitieve vaardigheden interessant. Dit is

vooral het werk van de econoom Heckman geweest. De puzzel voor Heckman is dat

verschillen in maatschappelijke uitkomsten van onderwijs zoals inkomen niet verklaard

kunnen worden op basis van gemeten cognitieve prestaties op standaard toetsen. Daarom

Page 17: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

17

heeft Heckman zogenaamde non-cognitieve vaardigheden gepostuleerd4

(doorzettingsvermogen, motivatie, zelfregulering). Heckman gaat ervan uit dat non-

cognitieve vaardigheden meetbaar zijn, in het onderwijs leerbaar en in belang kunnen

wedijveren met cognitieve vaardigheden. Hiermee wordt het belang van IQ als voorspeller

van onderwijssucces gerelativeerd. De hersen- en cognitiewetenschappen gaan, anders

dan de economie, meer in op de vraag hoe leerprocessen het beste verlopen. Een centrale

bevinding is de enorme plasticiteit van de hersenen en daarmee een relativering van

genetische verschillen tussen kinderen. Een cognitief stimulerende omgeving maakt veel

uit voor de ontwikkeling van kinderen. ‘Children are born learning, and how much they

learn depends on environmental input, both social and linguistic’ (Meltzoff et al, 2009).

Verder wordt uitgegaan van embedded embodied cognition in de zin dat cognitie geen

abstracte activiteit is, maar ingebed in de wereld en verbonden met lichamelijke ervaring.

Zo is door onderzoekers van de Universiteit van Amsterdam een methode voor begrijpend

lezen ontwikkeld voor kinderen op de basisschool, waarbij kinderen geleerd wordt actief

een mentale voorstelling van een tekst te maken en daarbij ook na te denken over welke

zintuigelijke ervaringen daarbij horen. De hersenen beschikken over een groot potentieel

leervermogen het gaat er in het onderwijs vooral om aantrekkelijke leeromgevingen te

bieden die dat potentieel kunnen ontsluiten.

Het onderzoek van James Heckman

Cruciaal is hier het onderzoek van een invloedrijke econoom met een grote wetenschappelijke

reputatie: James Heckman. Zijn onderzoek nam in de jaren negentig een wending op basis

van een evaluatie onderzoek naar het GED-programma (General Education Development

Programme). Het GED programma was een populaire manier voor uitvallers uit het algemeen

voortgezet onderwijs om alsnog een diploma te halen waarmee de toegang tot de universiteit

kon worden gekregen. Heckman vertrok vanuit de verwachting dat studenten die het GED-

programma hadden gevolgd net zo succesvol zijn als diegene die de normale route hebben

gevolgd. Op de toetscores bleken studenten die het GED-programma gevolgd hadden ook

maar weinig onder te doen voor de normale studenten die high school gevolgd hadden. De

echte schooluitvallers (zonder diploma) bleken veel minder te scoren.

4 Heckman heeft deze ‘non-cognitieve vaardigheden’ als tegenhanger van, of complementair aan, de cognitieve vaardigheden

gepositioneerd (die meestal worden geoperationaliseerd dmv toetsprestaties op taal en rekenen). Inmiddels is het echter voor veel wetenschappers duidelijk dat de skills die Heckman hier signaleerde ook flinke cognitieve componenten hebben, waarmee het gebruik van de term ‘non-cognitief’ steeds meer wordt vermeden. Steeds vaker kiest men dan voor begrippen als ‘meta-cognitief’ of de ‘advanced skills’ (vgl de 21e eeuwse vaardigheden). Economen gebruiken echter wel nog meestal Heckmans terminologie.

Page 18: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

18

Maar toen Heckman naar het succes in het hoger onderwijs keek waren de groepen helemaal

niet vergelijkbaar. Op 23 jarige leeftijd was slechts 3% van de GED’ers succesvol op de

universiteit, tegen 46% van de normale studenten. Als je naar maatschappelijke

succesfactoren kijkt (inkomen, werkeloosheid, criminaliteit, drugsgebruik) dan bleken de

GED’ers goed vergelijkbaar met de groep uitvallers. Dit was een tegenvallende uitkomst voor

het GED-programma. Een programma bedoeld om uitvallers te helpen, had eerder een

negatief effect omdat het normale leerlingen in het voortgezet onderwijs aanmoedigde de

makkelijke route van GED te volgen. Wat volgens Heckman gemist werd, waren

psychologische bagage die leerlingen nodig hadden om hun opleiding in het vervolgonderwijs

af te ronden. Dan ging het om zaken als doorzettingsvermogen, het kunnen plannen en

discipline. Heckman noemde deze vaardigheden, de zogenaamde non-cognitieve

vaardigheden. Wat betreft deze non-cognitieve vaardigheden lijkt de groep GED-studenten erg

op de schoolverlaters.

Interessante vraag voor Hekman was of deze zogenaamde non-cognitieve vaardigheden ook

leerbaar zijn, of min of meer vast gegeven persoonskenmerken. Het zoeken naar een

antwoord op deze vraag leidde Heckman circa tien jaar later naar Ypsilanti, een oud

industriestadje in Michigan in de VS. In de jaren zestig had een groep psychologen daar een

experiment uitgevoerd met achterstandskinderen. Zij ontwikkelden een interventie voor drie-

en vierjarige kinderen die bekend zou worden als de Perry voorschool. Het programma betrof

een vroege interventie bij kinderen van drie tot vier jaar oud uit zwarte Amerikaanse gezinnen

met lage inkomens en een IQ onder de 85. Het programma had een nadruk op de ontwikkeling

van sociale vaardigheden, samenwerken en problemen oplossen. Het Perry experiment stond

in de sociale wetenschappen altijd bekend als een mislukking. Weliswaar werd in eerste

instantie wel een toename van het IQ gevonden, dit effect verdampte echter na tien jaar.

Page 19: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

19

Heckman ging na hoe het de Perry kinderen verging als volwassenen en werd verrast. De

kinderen die het programma hebben gevolgd hadden veel meer maatschappelijk succes,

zowel op economische (baan, loon) als sociale (huwelijk, crimineel gedrag, maatschappelijke

participatie) indicatoren. Heckman concludeerde dat het wel degelijk mogelijk is non-

cognitieve vaardigheden te leren (Heckman et al 2010).

De hierboven beschreven ontwikkelen zetten het standaardbeeld van onderwijs (een

gedifferentieerd stelsel georganiseerd volgens een klassikaal jaarstofsysteem) onder druk. Het

is noodzakelijk een nieuw verhaal over onderwijs te ontwikkelen. Wij gaan hier nader in op

twee elementen van dit verhaal: wat moeten we in het onderwijs leren? En hoe zien

innovatieve leeromgevingen er dan uit?

A. Kennis, skills en persoonlijke vorming

Hoewel er inmiddels internationaal een omvangrijke literatuur over skills is, is er nog veel

begripsmatige onduidelijkheid. In opdracht van de directie Kennis is recent een

programmeringsstudie afgerond, die we hier volgen.5 Skills heeft vaak een bredere strekking

dan het Nederlandse begrip vaardigheden, omdat het begrip ook de houding en de kennis van

mensen omvat. Het begrip competentie is nauw relateert aan het begrip skills, maar wordt

vaak gebruikt in relatie tot de relatie van een specifiek doel of taak. Van den Berg et al. vatten

competenties of skills op als persoonlijke vermogens die relevant zijn voor realisering van

nagestreefde doelen, toepasbaar in één of meer contexten, die ontwikkeld kunnen worden

door er in te investeren en deels sociaal bepaald zijn. Hoewel het onderwijs hierin een centrale

rol vervult zijn ook andere leeromgevingen van groot belang. De OECD onderscheidt vier

leeromgevingen waarin skills ontwikkeld kunnen worden, namelijk school, familie, werk en

gemeenschap.

5 Investeren in skills en competenties, Wiljan van den Berge, Remmert Daas, Anne Bert Dijkstra, Tahnee

Ooms & Bas ter Weel, CPB, UvA, 2014

Page 20: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

20

Drie kernbegrippen om het ontwikkelen van skills te begrijpen zijn gevoelige periodes,

complementariteit en zelfproductie (Van den Berg et al., 2014). Gevoelige periodes zijn

gedefinieerd als periodes waarin bepaalde skills het best kunnen worden ontwikkeld. Deze

periodes bevinden zich vaak aan het begin van de levensloop. Van complementariteit is sprake

als investeringen in bepaalde skills de opbrengsten van investeringen in andere skills

verhogen. Zo kunnen investeringen in sociale competenties aan het begin van de levensloop

het aanleren van cognitieve skills later in de levensloop vereenvoudigen. Zelfproductie

betekent dat skills die vandaag zijn verworven, ingezet worden bij het verwerven van nieuwe

skills. Skills versterken elkaar in de tijd. De opbouw van het curriculum in het onderwijs gaat

impliciet uit van deze eigenschappen van skills. Een kind dat vandaag leert lezen, en morgen

leert rekensommen maken, kan overmorgen een verhaaltjessom oplossen. De hier beschreven

drie eigenschappen van skills zijn in onderstaand figuur weergegeven. Skills ontwikkelen zich

volgens een sneeuwbal effect, een mechanisme dat ook wel samen wordt gevat als ‘skills

beget skills’ (OECD,2014).

De start in het begin van het leven heeft dus een langdurige impact op de ontwikkeling van

skills. Om die reden heeft het zo vroeg mogelijk wegwerken van achterstanden prioriteit.

Er zijn veel typologieën voorgesteld om verschillende competenties en skills te ordenen.

Hieronder het schema dat door de directie Kennis wordt gehanteerd.

Basisvaardighe

den

Metacognitie,

zelfreguler-ing

Advanced skills Burgerschapsvorm-

ing, sociale

vaardigheden

Page 21: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

21

Kennis Rekenen, taal Van jezelf

weten hoe je effectief leert

ICT democratie,

rechtsstaat en

mensenrechten, EU

Vaardigheden

Toepassen van kennis; een opdracht goed kunnen

uitvoeren

Plannen, organiseren, zelfstandig werken, leren

leren

Probleemoplossend vermogen, analytisch denken, kritisch denken,

logisch redeneren, informatievaardigheden

Sociaal-emotionele

vaardigheden,

(zelf)reflectie,

samenwerken,

communicatievaardigh

eden (presenteren,

discussiëren,

netwerken, etc),

oplossen van

conflicten

Houding Geïnteresseerd,

leergierig, plezier (in leren)

Discipline,

door-zettingsvermogen,

motivatie/inzet op peil houden, zelfvertrou-

wen, wilskracht

Ondernemend,

creativiteit, omgang nieuwe situaties,

assertiviteit, nieuwsgierig, flexibiliteit

Inlevingsvermogen,

verantwoordelijkheids

besef, willen

participeren,

betrokkenheid

Competenties uitgesplitst naar kennis, vaardigheden en houding

Het schema is geordend op basis van de traditionele elementen kennis, vaardigheden en

houding in de rijen en in de kolommen verschillende domeinen waar dit betrekking op kan

hebben. De kwalificatiefunctie van het onderwijs is altijd gedacht vanuit de traditionele

vakinhoud (hier de basisvaardigheden) en de socialisatiefunctie vanuit de

burgerschapsvorming en de sociale competenties. Hieraan worden nog twee domeinen

toegevoegd, namelijk zelfregulering en de advanced skills. Bij zelfregulering gaat om leren

leren, een lerende houding maar ook om doorzettingsvermogen. Bij de advanced skills gaat

het om ICT-vaardigheden, maar ook om analytisch en kritisch denken, probleemoplossend

vermogen en als houding om creativiteit en een ondernemende houding. Er is nog weinig

kennis beschikbaar over skills en fundamentele vragen als welke skills doen er toe, in welke

leeromgeving (familie, school, werk, gemeenschap) kunnen skills het beste geleerd kan

worden en in welke levensfase zijn grotendeels nog onbeantwoord. Niettemin een paar

constateringen.

Investeringen in skills en competenties loont

Het ontwikkelen van skills vergt een investering, maar deze investering levert ook veel op. In

een recente OECD-studie (2014) is op basis van de beschikbare longitudinale data zoveel

mogelijk het causale effect geschat van het ontwikkelen van skills. Daarbij is een onderscheid

gemaakt tussen cognitieve competenties (gemeten met schoolcijfers en toetsscores op

basisvaardigheden) en sociale en zelfregulerende competenties (vergelijkbaar met wat

Heckman de ‘non-cognitieve skills’ noemde). Cognitieve vaardigheden zijn belangrijke

voorspellers van succes in het onderwijs en op de arbeidsmarkt. Zij dragen ook positief bij aan

maatschappelijke en politieke participatie. De sociale en zelfregulerende competenties dragen

indirect bij aan het ontwikkelen van cognitieve competenties in het onderwijs. Zij vergroten

ook de kans om het hoger onderwijs te bereiken en hebben invloed op gedrag en levensstijl

(en daarmee gezondheid). Daarnaast hebben zij een substantieel effect op succes op de

arbeidsmarkt en op maatschappelijke participatie.

Onderwijs Arbeidsmarkt Maatschappij

Cognitieve

competenties

+++ +++ ++

Sociale en + ++ +++

Page 22: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

22

zelfregulerende

competenties

Rendementen van competenties op de verschillende domeinen (OECD, 2014)

Samenhang tussen kennis, vaardigheden en houding

Trilling & Fadel (2012) wijst er op dat de hier benoemde aspecten, kennis, vaardigheden en

houding wel conceptueel kunnen worden onderscheiden, maar in de praktijk een sterke

afhankelijkheid vertonen. Het nadenken over skills of vaardigheden kan nauwelijks los worden

gezien van de kennisaspecten en de houdingen die er bij horen. De vaardigheid kritisch te

denken bijvoorbeeld, kan niet worden uitgeoefend zonder domeinspecifieke kennis, terwijl het

ook van persoonlijkheidskenmerken en daaraan gerelateerde houdingen afhangt of de

vaardigheid ook daadwerkelijk wordt benut. Een verpleegster moet niet alleen de

deskundigheid, maar ook de moed hebben om tegen het oordeel van een arts in te gaan. Voor

Trilling & Fadel heeft dit ook als consequentie dat 21 eeuwse vaardigheden geen afzonderlijk

onderdeel kunnen zijn in het curriculum, maar moeten worden ingebed in het bestaande

curriculum. Het heeft geen zin een vak ‘analytisch denken’ te geven, los van enige inhoud. Het

gaat vooral om de vraag hoe het leerproces wordt vormgeven. Expertise is altijd verbonden

aan specifieke domeinen. Dat betekent omgekeerd ook dat men expert in het ene domein kan

zijn en novice in (vele) andere domeinen. Transfer tussen domeinen wordt niet veel

waargenomen. Generieke vaardigheden zijn altijd “gevuld” met domeinspecifieke (kennis). De

innovatieve werker van de toekomst zou volgens Nieuwenhuis (2013) een T-shaped skill

profiel moeten hebben : een stevige stam van domeinexpertise, gecombineerd met een brede

legger van generieke vaardigheden. Professionele expertise is nog steeds cruciaal en ook het

primaire selectiecriterium voor werkgevers voor functies voor hoogopgeleiden (Allen & Van der

Velden, 2013).

Hoe ontwikkelen we skills?

Een belangrijke vraag is wanneer en waar we in de ontwikkeling van skills en competenties

moeten investeren. Zijn er trade-offs en hoe moeten we hier mee omgaan (onderwijstijd is

immers schaars)? Op deze vraag zijn op dit moment slechts globale antwoorden, maar de

verwachting is dat de ontwikkeling van de hersen en cognitie wetenschappen hier meer inzicht

in zal leveren. Voor de ontwikkeling van taalvaardigheden en cognitieve vaardigheden, basale

gezondheid en hechting is de eerste levensfase cruciaal (0 – 4 jaar). Hier is de familie de

belangrijkste leeromgeving. In de schoolse periode kunnen de cognitieve vaardigheden verder

worden ontwikkeld, maar moet ook ruimte zijn voor verder ontwikkelen van zelfregulatie en

sociale competenties. De periode van de adolescentie is een belangrijke periode voor het

ontwikkelen van sociale competenties (OECD, 2014). Vanuit dit perspectief is volgens het

OECD het huidig onderwijs vaak te smal cognitief gericht. Wat betreft de schaarste aan

onderwijstijd, en de vraag of aandacht voor skills als ‘extra’ moet worden beschouwd, en of die

aandacht dus ten koste zou gaan van aandacht voor andere (basis)vaardigheden (trade-offs),

is de richting van het antwoord wel helder: het denken in trade-offs moet zoveel mogelijk

worden voorkomen (zie Triling & Fadel). Het gaat immers niet om een extra vak of extra

benodigde onderwijstijd, maar om integratie en verwevenheid van de skills met methodiek en

didactiek van (bestaande) vakinhouden.

Skills en persoonsvorming

Van der Wende verdedigde in de KNAW-lezing de intuïtie dat we er met het ontwikkelen van

skills alleen niet zijn, maar dat onderwijs ook een bijdrage moet leveren aan brede

persoonsvorming van mensen. Weerbaarheid en veerkracht als persoonskenmerk is niet

eenvoudig te trainen. Hier ligt ook een relatie met de klassieke vormingsopdracht van het

onderwijs. Biesta (2012) ziet voor vorming in het onderwijs als subjectwording: de

mogelijkheid kritische afstand te nemen en te reflecteren op bestaande normen en

aanpassingsmechanismen. De klassieke vorming of Bildung vertrekt van de intrinsieke waarde

van kennis en de cultuur waarin kennis is ingebed. Persoonlijke vorming wordt niet als een

interventie direct beoogd, maar is het resultaat van kennis- en cultuuroverdracht.

Cultuureducatie en de geesteswetenschappen kunnen een rol vervullen in het aansporen tot

Page 23: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

23

reflectie en het aan de orde stellen van levensvragen. Onderzoek van onder andere de

econoom Heckman laat zien dat onderwijs ook daadwerkelijk een effect heeft op

persoonskenmerken en dat deze persoonskenmerken ook belangrijk zijn voor succes in het

onderwijs en de maatschappij. De knellende vraag in dit verband is wat een actuele invulling

van het vormingsideaal zou kunnen zijn. Vorming zou iedereen moeten aanspreken, niet alleen

de selecte groep die toegelaten wordt tot het gymnasium. Een persoonlijke relatie met de

docent lijkt echter een belangrijke rol te vervullen. Volgens ons betekent de aandacht voor de

ontwikkeling van weerbaarheid, adaptiviteit en 21e eewse vaardigheden in het onderwijs dus

niet een afwenden van het belang van inhoudelijke kennis, maar juist een verdieping daarvan.

Er zal meer aandacht moeten komen voor persoonlijke vorming in het onderwijs. Vorming

ontstaat doordat de leraar een voorbeeld stelt in zijn houding en door het overgedragen van

waardevolle kennis en vakmanschap. Onder vorming verstaan we dus niet alleen culturele

vorming en de link met cultuureducatie, dat ook, maar voor ons is kennis al altijd verbonden

met een culturele context waaraan het zijn inbedding en legitimatie ontleent. Vorming heeft in

deze betekenis zowel een normatief als een relationeel aspect. Niet zonder reden is de

kwaliteit van de relatie die de leraar met zijn leerling heeft een belangrijke voorspeller van

prestaties op school (Zie NWO review, Kooman, 2012). Nieuwenhuis (2013) wijst ook op het

belang van deze normatieve dimensie in het beroepsonderwijs. Het gaat in het

beroepsonderwijs niet alleen om kennis en vaardigheden, maar ook om de ‘mores’ van beroep

en werkpraktijk. Sennett (2008) vertaalt dat (weliswaar romantisch) naar liefde voor het vak

en een specifieke verhouding met het materiaal waarmee de vakman werkt dat uiteindelijk

resulteert in de drijfveer om ‘goed’ werk te leveren.

B. Naar innovatieve leeromgevingen

Ten slotte gaan we in op de vraag hoe het onderwijs er in 2035 eruit kan zien. We schetsen

daarvoor eerst een beeld van innovatieve leeromgevingen en doordenken vervolgens de

consequenties voor het stelsel.

Zeven principes van innovatieve leeromgevingen

Het OECD project het innovative learning environments dat al een aantal jaren loopt biedt een

goed uitgangspunt voor de beantwoording van deze vraag. De OECD heeft op basis van

wetenschappelijk onderzoek (onderwijskundige inzichten, maar ook wat wij weten van de

hersen en cognitiewetenschappen) de volgende 7 principes van een uitdagende leeromgeving

geformuleerd (OECD, 2010): 1. Recognise the learners as its core participants, encourage their active engagement, and develop in them an understanding of their own activity as learners (“self-regulation”).

2. Be founded on the social nature of learning and actively encourage group work and well-organised co-operative learning. 3 Have learning professionals who are highly attuned to the learners’ motivations and the key role of emotions in achievement. 4. Be acutely sensitive to the individual differences among the learners in it, including their prior knowledge.

5. Devise programmes that demand hard work and challenge from all without excessive overload. 6. Operate with clarity of expectations and deploy assessment strategies consistent with these expectations; there should be strong emphasis on formative feedback to support learning. 7. Strongly promote “horizontal connectedness” across areas of knowledge and subjects as well as to the community and the wider world.

De OECD vertrekt vanuit het principe dat leerlingen zelf eigenaar zijn van hun eigen

leerproces. Daarbij past onderwijs dat inspeelt op individuele verschillen, hoge verwachtingen

heeft van leerlingen en studenten, verbinding zoekt met partners in de buitenwereld (ouders,

maar ook overheden, bedrijven en maatschappelijke organisaties) en ruimte biedt voor

samenwerkend leren. Uitgangspunt is dat leren geen geïsoleerde activiteit is, maar dat

leerlingen samen met leerkrachten (en studenten met docenten) een leergemeenschap

vormen waarin een uitdagende leercultuur heerst. Merk op dat de OECD digitale leermiddelen

Page 24: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

24

niet opneemt in zijn omschrijving van innovatieve leeromgevingen. Digitalisering is voor de

OECD een middel en geen doel op zich. In de visie van de OECD op innovatief onderwijs is er

veel ruimte voor de brede opdracht van het onderwijs en de ontwikkeling van advanced skills

en zelfregulatie. De vakkenstructuur wordt gerespecteerd, maar tegelijk wordt in

probleemgericht onderwijs traditionele grenzen van disciplines overschreden. Internationaal is

inmiddels veel ervaring opgedaan met op deze manier van kijken naar onderwijs (OECD,

2013).

Naar een flexibel onderwijsstelsel

De omschrijving van innovatieve leeromgevingen van de OECD biedt een goed vertrekpunt om

te reflecteren op de toekomstbestendigheid van het huidige onderwijsstelsel. Waar gaat het

huidige stelsel knellen als de ontwikkeling van het onderwijs zoals hierboven geschetst zich

doorzet? Het huidige stelsel is historisch gegroeid en nog steeds georganiseerd als een

industrieel productieproces waarin mensen op niveau worden voor gesorteerd. Kenmerkend is,

zeker voor het Nederlandse onderwijsstelsel, de gestratificeerde opbouw in onderwijstypes

uitgewerkt in een jaarstof klassensysteem. Het domein waar je het minst op ontwikkelt geldt

als sorteercriterium. Eenmaal in een klas geldt weer zo’n mechanisme. Er is sprake van

convergentie en het onderwijs is er vooral op gericht de algemene norm te halen, waarbij de

meeste aandacht uitgaat naar de zwakste leerlingen. Naar leerlingen die al dicht bij de norm

zitten, die ook het meest getalenteerd zijn, gaat de minste aandacht uit. Dit wordt

geïllustreerd in onderstaand schema waar de startsituatie (A) wordt afgezet tegen de

eindsituatie (B). De beste leerlingen hebben de minste winst geboekt, terwijl juist ook deze

leerlingen uitdaging op maat verdienen.

Dit onderwijsmodel past slecht bij een gepersonaliseerd onderwijsconcept, waarin leerlingen

op verschillende niveaus en op verschillende domeinen in eigen tempo zich kunnen

ontwikkelen. In een dergelijk concept is niet de zwakste schakel, maar de sterkste schakel

uitgangspunt van talentontwikkeling. Het onderwijs zou continu een visie op talent moeten

uitdragen die vertrekt vanuit het idee dat met doorzettingsvermogen, toewijding, discipline en

oefening veel bereikt kan worden. Het ontwikkelen van talent straalt het onderwijs als

opdracht voortdurend uit. Als een leerling op een domein eenmaal heeft laten zien wat hij kan,

neemt het zelfvertrouwen van de leerling toe, waardoor hij ook op andere domeinen beter

gaat presteren. Er is sprake van een zelfversterkend effect. De zoektocht van de leerling naar

waar zijn talenten eigenlijk liggen, wordt hierdoor een meer integraal onderdeel van de

identiteitsontwikkeling en daarmee wordt ook de studie en loopbaankeuze voorbereid.

Zoals we hierboven hebben gezien is digitalisering een belangrijke driver van gepersonaliseerd

onderwijs. Verder verwachten we een brede opvatting over de te ontwikkelen skills, nadruk op

samenwerkend leren en meer nadruk op de vormende rol van de leraar. Vanuit

Page 25: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

25

stelselpersectief vormen niet de eindtermen en de exameneisen voor de verschillende

onderwijstypes een knelpunt, maar vooral de organisatie daarvan in een jaarstof

klassensysteem. Een mogelijke ontwikkelingsrichting van het stelsel (die ook door de

ontwikkeling van MOOC’s in het hoger onderwijs wordt gestimuleerd), is de ontkoppeling van

het aanbod en organisatie van het onderwijs en de examinering en certificering. Examinering

en certificering wordt dan een functie onafhankelijk van de aanbieder van onderwijs. Onderwijs

kan meer modulair en flexibel naar tijd en plaats worden aangeboden. Dat zou nadelen van

het huidige stelsel (onderpresteren, problematiek van overgangen, zitten blijven, het vroeg

voorsorteren in leerroutes, versterken van sociale scheidslijnen) kunnen verzachten.

6. Tot slot: strategische aandachtspunten voor OCW

We sluiten af door tentatief de strategische aandachtspunten voor OCW te formuleren. Onze

analyse is dat we een periode ingaan waarin niet meer onderhoud maar herontwerp van

stelsels centraal zal staan. Veel beleid van OCW was de afgelopen jaren gericht op het

verhogen van kwaliteit, het corrigeren van incidenten en het beheersbaar maken van risico’s.

Essentiële beleidsinstrumenten hierin waren het stellen van normen (referentieniveaus

rekenen en taal, verhogen eindexameneisen, aanpak zwakke scholen) en het handhaven

daarvan middels toezicht. We hebben daarnaast meer aandacht voor capacity building

(lerarenagenda) en innovatie.

Dat is een belangrijke opdracht, maar de komende decennia zal een meer strategische

oriëntatie van OCW vragen. Wij verwachten dat de komende jaren in het teken zal staan van

het herontwerp. Met herontwerp bedoelen we zowel herontwerp van het onderwijsstelsel als

herontwerp van het curriculum. Herontwerp vragen spelen ook in het cultuur domein

(publieke omroep) en de wetenschap (hoe doorbreken we de internationale dynamiek van de

publicatiedruk? Hoe realiseren we maatschappelijke waarde van onderzoek?) Dat vraagt

opnieuw bezinning en debat over de ontwerpprincipes, wat zijn de onderliggende waarden die

we met stelsels willen realiseren? hoe kunnen we opnieuw functies doordenken? De opgave

van herontwerp van stelsels is overigens niet een opgave van Nederland alleen. Internationaal

speelt die vraag voor onderwijs, cultuur en wetenschap breed. De OECD speelt als

internationale denktank en kennisinstituut een belangrijke rol in dit debat. We kunnen daar

veel van leren door de OECD hierin goed te benutten.

Ook zal OCW meer moeten investeren in wat onderwijs, wetenschap en cultuur verbindt. De

aantrekkelijkheid van de stadsregio is daarvan een voorbeeld. OCW heeft veel kaarten in

handen die een gebied aantrekkelijk maken: kwaliteit van het onderwijs, wetenschappelijk

onderzoek, culturele voorzieningen, mediabeleid. Beleid van OCW kan het verschil maken in

the global war on talent, maar toch kijken we hier nog onvoldoende integraal naar. Onze

relatie met medeoverheden is niet heel sterk ontwikkeld. Ook de hierboven beschreven derde

rol van de universiteit als motor van regionale innovatie heeft nog relatief weinig aandacht

gekregen in het beleid.

De vraag naar herontwerp van stelsels vraagt om een ander beleidsrepertoire. Stelsels komen

niet meer van de ontwerptafel, maar reflecteren op vernieuwing van onderaf. OCW zal minder

kunnen sturen op basis van normen en geld en meer een regierol moeten krijgen in het

stimuleren van innovatie, kenniscirculatie en het maatschappelijk debat over het waartoe van

onderwijs, wetenschap en cultuur.

Page 26: 'Nederland 2035: trends en uitdagingen' PDF document

Nederland 2035: trends en uitdagingen ten behoeve van Slotconferentie HO-tour

26

Literatuur Allen, J. & R. van der Velden (eds.) (2011),The Flexible Professional in the Knowledge Society:

New Challenges for Higher Education, Higher Education, Dynamics, 35, Dordrecht: Springer.

Andrews, D., Criscuolo, C. (2013), Knowledge based capital, innovation and resource allocation, OECD Paris, Working paper. Baker, D.P., (2009), The educational transformation of work: towards a new synthesis, Journal of Education and Work.

Centraal Planbureau (2003), Four futures of Europe. Centraal Planbureau, Den Haag. Centraal Planbureau (2004), Vier vergezichten op Nederland. Centraal Planbureau, Den Haag . Centraal Planbureau (2010), The Netherlands of 2040. Koninklijke De Swart, Den Haag.

Centraal Planbureau, (2012), Loonongelijkheid in Nederland stijgt, Banen in het midden onder druk, Bas ter Weel.

Centraal Planbureau, UvA (2014), Investeren in skills en competenties, Wiljan van den Berge, Remmert Daas, Anne Bert Dijkstra, Tahnee Ooms & Bas ter Weel. Elchardus, M. Siongers, J. (2007) Ethnocentrism, taste and symbolic boundaries, Poetics, 35.

Frey, C.B., Osborne, M.A. (2013), The Future of employment: how susceptible are jobs to computerization?, paper. Goldin, C., Katz, L., (2008), The race between technology and education, Havard University Press.

Heckman, J. (2009), The rate of return to the high/scope perry preschool program, NBER, working paper.

Hemerijck, A.C. (2012), De toerustingsimperatief en de Eurocrisis. Vrije Universiteit, Amsterdam.

Humburg, M., R. van der Velden & A. Verhagen (2013), The Employability of Higher Education Graduates: The Employer’s Perspective, European Commission.

Kramer, A., et al (2012), Creatief Vakmanschap in internationaal perspectief, Erasmus Universiteit.

Kurtjens, Maas, J., Steffens, T., (2012), NL2030, Contouren van een nieuw verdienmodel, BCG.

McKinsey, Urban World, (2012), global cities and the rise of the consuming class.

McKinsey, Urban World, (2013), the shifting global business landscape.

OECD, 2011, New sources of growth, Knowledge based capital, OECD, Paris.

OECD, 2013, Trends shaping education. OECD, Paris.

OECD, (2013), Innovative learning environments. OECD, Paris.

OECD, (2014), Skills for social progress. OECD, Paris

PBL, CPB (2013), Welvaart en leefomgeving, horizonscan. OECD, Paris

Sennett, R. (2008) Craftmanship.

Trilling, J. Fadel, C. (2012), 21st Century Skills: Learning for Life in Our Times

WRR (2006), De verzorgingsstaat herwogen. Amsterdam University Press.

WRR (2013), Naar een lerende economie, Amsterdam University Press.