MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het...

39
MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS maart 2016 ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers

Transcript of MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het...

Page 1: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

Arbeidsmarktplatform Primair Onderwijs1

MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS

maart 2016

ARBEIDSMARKTPLATFORM PO. Van en voor werkgevers en werknemers

Page 2: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

2

Mobiliteit in het primair onderwijs

Mobiliteit in het primair onderwijs

Deborah van den Berg

Jo Scheeren

Maart 2016

Het CAOP is hét kennis- en dienstencentrum op het gebied van arbeidszaken en

arbeidsmarktvraagstukken in het publieke domein. CAOP Kennis en Internationale Zaken is het

onderzoeks- en adviesteam van het CAOP op het gebied van arbeidsmarktvraagstukken in de

publieke sector in Nederland en op Europees gebied.

© CAOP Kennis en Internationale Zaken, in opdracht van het Arbeidsmarktplatform PO

Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk,

fotokopie, microfilm, CD, internet of op welke andere wijze ook, zonder voorafgaande schriftelijke

toestemming van de auteur.

Page 3: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

3

Mobiliteit in het primair onderwijs

Page 4: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

4

Mobiliteit in het primair onderwijs

Inhoudsopgave

Samenvatting 5

1. Inleiding 8

1.1 Onderzoeksvragen en opzet 8

1.2 Definitie 9

1.3 Leeswijzer 10

2. Instroom 11

2.1 Wie stromen er in? 11

2.2 Situatie voor instroom 12

2.3 Van zoektocht naar baan 13

2.4 Tevredenheid 15

2.5 Mobiliteit na instroom 17

3. Doorstroom 20

3.1 Intern mobiel of niet? 20

3.2 Tevredenheid 21

4. Uitstroom 23

4.1 Wie stromen uit? 23

4.2 Pushfactoren 24

4.3 Verrichten van arbeid na uitstroom 26

5. Mobiliteitsintentie 28

5.1 Op zoek naar een andere baan? 28

5.2 Verblijfsduur functie en werkgever 30

6. Conclusie 32

Page 5: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

5

Mobiliteit in het primair onderwijs

Samenvatting

In het Personeels- en Mobiliteitsonderzoek (POMO) wordt personeel uit alle overheidssectoren

gevraagd naar uiteenlopende aspecten van hun werk, zoals mobiliteit, inzetbaarheid en

werkbeleving. Er wordt hierbij onderscheid gemaakt tussen drie groepen: instromend personeel,

uitstromend personeel en zittend personeel. Dit biedt de mogelijkheid om via POMO verschillende

mobiliteitsvraagstukken te beantwoorden en deze vanuit verschillende perspectieven (instroom,

doorstroom en uitstroom) te belichten. Het Arbeidsmarktplatform PO heeft daarom een secundaire

analyse op POMO 2014 laten uitvoeren, met als doel gegevens over de instroom, uitstroom en

interne mobiliteit in het primair onderwijs in kaart te brengen. In deze rapportage worden de

resultaten van deze secundaire analyse gepresenteerd,

Wie is mobiel?

Instromend personeel

Een ruime meerderheid van het instromend personeel gaat werken als onderwijzend personeel.

Onder het onderwijzend personeel stromen naar verhouding relatief veel jongeren in, terwijl onder

het directiepersoneel vooral 45-plussers instromen. Een kleine meerderheid van het personeel is

voor instroom al (gedeeltelijk) werkend. Dit geldt met name voor het management. Het personeel

dat al werkend is, is over het algemeen al eerder werkzaam in het primair onderwijs. Zij verlaten

de oude werkgever hoofdzakelijk uit eigen beweging of omdat hun tijdelijke contract afloopt. Op dit

vlak verschilt het primair onderwijs van andere onderwijssectoren: daar is het personeel in mindere

mate al werkzaam in dezelfde sector.

Zittend personeel

Een ruime meerderheid van het zittende personeel geeft aan niet van functie te zijn veranderd bij

de werkgever. Wanneer er wel sprake is van interne mobiliteit, is dit over het algemeen op

vrijwillige basis. Vaak betekent dit dat er een functie wordt aangenomen die qua niveau hoger is

dan de oude functie. In vergelijking met de andere onderwijssectoren wordt enkel in het voortgezet

onderwijs minder frequent intern van functie veranderd. Uitgesplitst naar functie geeft vooral het

management aan van functie te zijn veranderd.

Uitstromend personeel

Een groot deel van het personeel dat uitstroomt uit het primair onderwijs is 55 jaar of ouder. Ook

35-minners stromen relatief vaak uit. Een groot deel van het uitstromend personeel heeft een vast

dienstverband. Het uitstromende onderwijzend personeel en onderwijsondersteunend personeel

heeft echter vaker dan het management een tijdelijk contract. De functieduur van het

uitstromende personeel laat een soortgelijk beeld zien: ruim een kwart van het uitstromende

personeel is tussen de 0 – 2 jaar werkzaam in de functie. Daarnaast is een groot deel meer dan 20

jaar werkzaam in de functie. Bij de eerstgenoemde groep speelt het aflopen van het tijdelijk

contract een rol, bij de laatstgenoemde groep gaat het vaak om pensionering of vervroegd

uittreden. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs stroomt naar verhouding relatief veel personeel

uit met een vast dienstverband. In het wetenschappelijk onderwijs wordt de uitstroom daarentegen

Page 6: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

6

Mobiliteit in het primair onderwijs

voornamelijk bepaald door personeel met een tijdelijk dienstverband zonder uitzicht op een vast

dienstverband.

Beweegredenen

Instromend personeel

Onder personeel dat instroomt in het primair onderwijs is de inhoud van het werk de belangrijkste

reden om voor de baan te kiezen. Ook de samenwerking met collega’s speelt een belangrijke rol,

evenals de mate van zelfstandigheid. De beloning en het feit dat de baan promotie betekent spelen

daarentegen minder vaak een rol. Ook in andere onderwijssectoren speelt de inhoud van het werk

een belangrijke rol. In tegenstelling tot het primair onderwijs, zijn in deze sectoren ook de

loopbaanontwikkelingsmogelijkheden een belangrijke reden om voor de baan te kiezen.

Uitstromend personeel

Uitstroom vindt hoofdzakelijk plaats omdat personeel zelf ontslag heeft genomen of omdat het

tijdelijk contract afloopt. Het onderwijzend personeel en het ondersteunend personeel krijgen meer

te maken met uittreden vanwege het aflopen van het tijdelijk contract, terwijl het management

eerder uit eigen beweging vertrekt. In vergelijking met POMO 2012 geeft het personeel vaker aan

uit te stromen vanwege het aflopen van het tijdelijk contract. Het personeel dat zelf beslist om uit

te stromen, doet dit voornamelijk vanwege onvrede over de hoeveelheid werk, de wijze waarop

door de direct leidinggevende leiding wordt gegeven en de inhoud van het werk.

Tevredenheid en mobiliteitsintentie

Instromend personeel

Van al het instromend personeel krijgt slechts een beperkt deel direct een vast dienstverband. Als

dit gebeurt, is het vooral het management dat een vast dienstverband krijgt aangeboden. Zowel

het onderwijzend als het onderwijsondersteunend personeel krijgt vaker een tijdelijk contract

aangeboden. In andere onderwijssectoren krijgt het personeel over het algemeen ook niet direct

een vast dienstverband. Wel krijgt het personeel vaker dan in het primair onderwijs een tijdelijk

dienstverband met uitzicht op een vast dienstverband. Uitzondering hierop vormt het

wetenschappelijk onderwijs.

Ondanks de, in sommige gevallen, tijdelijkheid van het dienstverband is het ingestroomde

personeel overwegend tevreden met de baan en de organisatie. Zij zijn het meest tevreden over de

samenwerking met collega’s, de mate van zelfstandigheid en de inhoud van het werk. Het minst

tevreden zijn zij over de loopbaanontwikkelingsmogelijkheden en de beloning. Personeel in andere

onderwijssectoren is vaker (zeer) tevreden over de loopbaanontwikkelingsmogelijkheden dan

personeel in het primair onderwijs. Wel geeft een deel van het ingestroomde personeel aan op zoek

te zijn naar een andere baan, al dan niet intensief. In vergelijking met POMO 2012 is het personeel

bovendien iets vaker intensief op zoek naar een andere baan.

Zittend personeel

Personeel dat vanwege een reorganisatie van functie is veranderd, is minder tevreden met de baan

en de organisatie dan personeel dat vrijwillig van functie is veranderd of niet mobiel is geweest.

Slechts een beperkt deel van het zittend personeel geeft aan op zoek te zijn naar een andere

functie. Als het personeel wel interesse heeft in een andere functie, gaat het voornamelijk om een

andere functie bij dezelfde werkgever of bij een andere werkgever in dezelfde sector. In

vergelijking met POMO 2012, geeft het personeel iets vaker aan op zoek te zijn naar een andere

functie. Ongeveer de helft van het personeel dat niet actief op zoek is naar een andere baan is ook

Page 7: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

7

Mobiliteit in het primair onderwijs

niet geneigd mobiel te worden als een functie wordt aangeboden van een vergelijkbaar of hoger

niveau dan de huidige functie.

Page 8: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

8

Mobiliteit in het primair onderwijs

1. Inleiding

Het aantal leerlingen in het primair onderwijs is de afgelopen jaren fors afgenomen. Dit heeft grote

invloed gehad op de arbeidsmarkt. Doordat er minder leerlingen zijn, is in een groot aantal regio’s

in Nederland de behoefte aan personeel afgenomen. Gelijktijdig zijn er ook gebieden waar het

aantal leerlingen niet of in beperkte mate is afgenomen.

Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel

echter een relatief gesloten arbeidsmarkt. Wanneer er sprake is van mobiliteit, vindt dit

voornamelijk plaats binnen het eigen bestuur, de eigen regio of sector.

Mobiliteit is echter niet alleen van belang in situaties van krimp of groei. Mobiliteit – en

mobiliteitsbeleid – is ook een belangrijk instrument in het kader van loopbaanontwikkeling en

professionalisering. Ook kan mobiliteitsbeleid bijdragen aan de duurzame inzetbaarheid van het

personeel en een evenwichtige samenstelling van het personeelsbestand.

Het Arbeidsmarktplatform PO faciliteert de sector op dit vlak met verschillende projecten. Hiervoor

is het van belang zicht te hebben op de mobiliteit van het personeel in het primair onderwijs en

hun beweegredenen. Het Arbeidsmarktplatform PO heeft daarom een verdiepende analyse uit laten

voeren op het Personeels- en mobiliteitsonderzoek 2014 (POMO) op het thema ‘mobiliteit’. Het

POMO wordt vanaf 1999 - 2000 periodiek uitgezet door het ministerie van Binnenlandse Zaken en

Koninkrijksrelaties. In POMO worden verschillende vragen gesteld over een aantal belangrijke

thema’s op het gebied van arbeidszaken, zoals werkbeleving en tevredenheid. Deze vragen worden

voorgelegd aan instromend, uitstromend en zittend personeel in alle overheidssectoren. Het

personeel in het primair onderwijs is ruim vertegenwoordigd in zowel in de steekproef voor het

zittend personeel als in de steekproef voor het instromend en uitstromend personeel. Dit biedt de

mogelijkheid om via POMO verschillende mobiliteitsvraagstukken te beantwoorden en deze vanuit

verschillende perspectieven (instroom, doorstroom en uitstroom) te belichten.

1.1 Onderzoeksvragen en opzet

In deze rapportage wordt antwoord gegeven op de volgende mobiliteitsvraagstukken:

Instroom: Wie gaan werken in het primair onderwijs? Welke kenmerken hebben deze

personen, hun contracten en wat zijn beweegredenen om in te stromen in het primair

onderwijs? Werkt het instromend personeel na enige tijd nog in de sector en/of hebben zij

een mobiliteitswens?

Doorstroom: Wie is intern van functie veranderd en wie niet? Is de doorstroom vrijwillig of

vanwege een reorganisatie? Hoe tevreden is personeel dat intern van functie veranderd?

Uitstroom: Wie verlaten het primair onderwijs? Waarom verlaten zij het primair onderwijs

en gaan zij, na uitstroom, opnieuw in de sector werken?

Mobiliteitsintentie: Heeft het zittend personeel in het primair onderwijs een

mobiliteitswens? Hoe lang willen zij nog dezelfde functie blijven vervullen of bij de

werkgever blijven werken?

Page 9: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

9

Mobiliteit in het primair onderwijs

Om deze vragen te beantwoorden zijn verschillende analyses uitgevoerd. Voor deze analyses is

gebruik gemaakt van de resultaten van het onderzoek onder zowel het zittend personeel als het

instromend en uitstromend personeel en is onderscheid gemaakt naar verschillende relevante

achtergrondvariabelen, zoals functie, leeftijd, type contract en functieduur. Waar mogelijk worden

de antwoorden van het personeel in het primair onderwijs vergeleken met de antwoorden van

personeel uit andere onderwijssectoren en met de resultaten van een eerdere POMO-meting,

namelijk POMO 2012.1

Om uitspraken te kunnen doen over de gehele populatie, zijn de gegevens in deze rapportage

gewogen. Daarbij is er voor alle groepen apart gewogen op randtotalen naar sector, leeftijd,

geslacht en etniciteit. Het aantal respondenten uit het primair onderwijs bedraagt hierdoor 4.728

personen in het zittend bestand, 1.534 personen in het instromend bestand en 1.489 personen in

het uitstromend bestand.

1.2 Definitie

Zoals blijkt uit de onderzoeksvragen, kent mobiliteit verschillende vormen. In figuur 1 wordt

visueel weergegeven welke vormen mobiliteit kent.

Grafiek 1.1 - Vormen van mobiliteit

In deze rapportage benaderen we mobiliteit vanuit zoveel mogelijk van deze perspectieven. Op

basis van het bestand met zittend personeel gaan we bijvoorbeeld in op personeel dat intern

mobiel is geweest en personeel dat niet mobiel is geweest. Op basis van de bestanden met

instromend en uitstromend personeel gaan we in op externe mobiliteit. Daarbij gaan we zowel in

op de intrasectorale mobiliteit (mobiliteit binnen de eigen sector) als op intersectorale mobiliteit

(mobiliteit van de ene naar andere sector).

1 De vragenlijst van POMO 2014 is deels gewijzigd ten opzichte van de vragenlijst van POMO 2012. Daarom is het niet mogelijk om beide onderzoeken op elk thema met elkaar te vergelijken.

Alle transacties op

de arbeids-markt

Extern - Intersectoraal - Intrasectoraal

- Arbeids-ongeschikt - Pensioen

- Schoolverlaters

Niet mobiel

Intern

- Functie

Page 10: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

10

Mobiliteit in het primair onderwijs

1.3 Leeswijzer

Hoofdstuk 2 biedt inzicht in het personeel dat instroomt in het primair onderwijs en hun

beweegredenen. In hoofdstuk 3 wordt ingegaan op het personeel dat intern mobiel is geweest.

Hoofdstuk 4 gaat in op personen die uitstromen uit het primair onderwijs en hun beweegredenen.

In hoofdstuk 5 wordt ingegaan op de mobiliteitsintentie van zittend personeel. Tot slot volgt in

hoofdstuk 6 de conclusie.

Definitie mobiliteit POMO 2014

In POMO2014 worden de volgende definities gehanteerd:

Instromend personeel: het deel van het personeel dat in 2013 bij een werkgever in dienst getreden is.

Uitstromend personeel: het personeel dat in 2013 van werkgever is veranderd of is gestopt met

werken.

Intern mobiel personeel: het personeel dat gedurende het gehele jaar 2013 bij dezelfde

overheidswerkgever in dienst is geweest (zittend personeel), maar in 2013 wel bij de werkgever van

functie is veranderd. Bijvoorbeeld vanwege een reorganisatie, of omdat zij op vrijwillige basis voor een

andere functie hebben gekozen.

Page 11: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

11

Mobiliteit in het primair onderwijs

2. Instroom

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de instroom van personeel in het primair onderwijs. Instromend

personeel is het deel van het personeel dat in 2013 bij een werkgever in dienst getreden is. Eerst

wordt ingegaan op kenmerken van personen die instromen in het primair onderwijs (2.1).

Vervolgens wordt ingegaan op de situatie van het personeel voordat zij instromen in het primair

onderwijs (2.2). Waren zij voorheen al werkzaam en zo ja, in welke sector? Hierna wordt

uiteengezet waarom het personeel instroomt in het primair onderwijs en welke kenmerken hun

baan heeft (2.3). In paragraaf 2.4 komt aan de orde hoe het ingestroomde personeel het werk in

de praktijk ervaart: zijn zij tevreden? Tot slot beschrijven we of het ingestroomde personeel nog

steeds bij dezelfde werkgever werkzaam is en in hoeverre zij een mobiliteitswens hebben (2.5).

2.1 Wie stromen er in?

In 2013 zijn in totaal ruim 13.200 personen ingestroomd in het primair onderwijs.2 Uit POMO blijkt

dat een ruime meerderheid van dit personeel gaat werken als onderwijzend personeel (ruim 75

procent). Bijna één op de vijf instromers gaat aan de slag als onderwijsondersteunend personeel,

terwijl ruim 4 procent gaat werken in een managementfunctie (zie grafiek 2.1).

Een ruime meerderheid van het instromende personeel, 85 procent, is vrouw. Vooral onder het

onderwijzend personeel en onderwijsondersteunend personeel stromen relatief veel vrouwen in.

Wanneer we kijken naar de leeftijdsopbouw van de personen die instromen, blijkt uit POMO dat

vooral onder het onderwijzend personeel veel jongeren instromen: bijna 70 procent van de

instromende leraren is jonger dan 35 jaar. Onder het ondersteunend personeel is zo’n 45 procent

van het instromende personeel jonger dan 35 jaar. Onder het directiepersoneel stromen

daarentegen vooral 45-plussers in: ruim 59 procent van het instromend directiepersoneel is ouder

dan 45 jaar.

Grafiek 2.1 – Functie van instromend personeel na instroom in primair onderwijs (N = 1.534 )

2 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op www.arbeidenoverheid.nl

75,7%

4,4%

19,9%

Onderwijzend personeel Management Onderwijsondersteunend

Page 12: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

12

Mobiliteit in het primair onderwijs

2.2 Situatie voor instroom

Ruim 51 procent van het instromende personeel is al (gedeeltelijk) werkend voordat zij gaan

werken in het primair onderwijs (zie grafiek 2.2). Vooral het management is vaak al werkzaam in

een andere functie voordat zij instromen in het primair onderwijs. Gezien de aard van de functie is

dit logisch. Het onderwijzend personeel stroomt naar verhouding juist vaker in als schoolverlater

(ruim 29 procent), terwijl het onderwijsondersteunend personeel relatief vaak instroomt vanuit een

situatie zonder werk (ruim 29 procent). In vergelijking met de resultaten uit POMO 2012, is het

instromende personeel iets minder vaak schoolverlater, maar zijn zij vaker (gedeeltelijk) werkend

of bevinden zich in een situatie zonder werk.3

Grafiek 2.2 – Situatie voor instroom in primair onderwijs (N = 1.534)

Vaak al eerder werkzaam in primair onderwijs

Het personeel dat instroomt in het primair onderwijs en al (gedeeltelijk) werkend is, is

hoofdzakelijk afkomstig uit het primair onderwijs. Dit geldt voor zowel het onderwijzend personeel,

het onderwijsondersteunend personeel als het management (zie tabel 2.1). In totaal is ruim 72

procent van het werkzame personeel dat instroomt in het primair onderwijs al eerder in deze sector

werkzaam. Slechts in een beperkt aantal gevallen is het instromende personeel eerder werkzaam

in een andere sector. Voorbeelden hiervan zijn de gezondheids- en welzijnszorg en de overige

zakelijke/commerciële dienstverlening. Ook uit POMO 2012 komt een soortgelijk beeld naar voren.

Wel was het personeel in dit onderzoek vaker werkzaam in een andere sector dan het primair

onderwijs. Op dit vlak verschilt het primair onderwijs bovendien van de andere onderwijssectoren:

daar is het personeel in mindere mate al werkzaam in dezelfde sector voordat zij instromen. Zo is

in het voortgezet onderwijs minder dan de helft van het werkzame personeel al werkzaam in het

voortgezet onderwijs. In het middelbaar beroepsonderwijs is slechts 29 procent al werkzaam in

deze sector. Hier stroomt een groot deel van het personeel dat werkend is de sector in vanuit de

overige zakelijke/commerciële dienstverlening.

Het nemen van ontslag is, samen met het niet verlengen van het tijdelijk contract, de belangrijkste

reden voor het instromende personeel om de oude baan te verlaten. Ontslag kan bijvoorbeeld een

logisch gevolg zijn van het vinden van een nieuwe baan. Ook onder personeel dat instroomt in het

primair onderwijs vanuit een baan in dezelfde sector spelen deze argumenten een belangrijke rol.

Wel zien we verschillen tussen de verschillende functies: het onderwijzend personeel verlaat de

3 Arbeidsmarktplatform PO (2013). Duurzaam inzetbaar en mobiel. Secundaire analyse POMO 2012 voor het primair onderwijs. Arbeidsmarktplatform PO: Den Haag.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend personeel

Totaal

Schoolverlater (Gedeeltelijk) Werkend Zonder werk Arbeidsongeschikt Anders

Page 13: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

13

Mobiliteit in het primair onderwijs

oude baan in het primair onderwijs voornamelijk vanwege het aflopen van het tijdelijk contract,

terwijl het management vaker zelf beslist om ontslag te nemen.

Onvrede over loopbaanontwikkelingsmogelijkheden

Het instromende personeel dat zelf ervoor kiest om de oude baan te verlaten, doet dit voornamelijk

vanwege onvrede over de loopbaanontwikkelingsmogelijkheden en de inhoud van het werk. Dit is

ook een belangrijk argument voor personeel dat instroomt vanuit een baan in het primair

onderwijs. Daarnaast speelt ook de wijze waarop de direct leidinggevende leiding gaf een

belangrijke rol.

Tabel 2.1 – Top 3 sectoren werkzaam voor instroom (N = 787)

Onderwijzend personeel

Management Onderwijsondersteunend Totaal

Primair onderwijs (78,4 procent)

Primair onderwijs (91 procent)

Primair onderwijs (42,7 procent)

Primair onderwijs (72,2 procent)

Gezondheids- en welzijnszorg (5,9 procent)

Gezondheids- en welzijnszorg (3,1 procent)

Overige zakelijke/commerciële dienstverlening (17,2 procent)

Overige zakelijke/commerciële dienstverlening (7,3 procent)

Detailhandel, groothandel, horeca (5,4 procent)

Hoger beroepsonderwijs (3,1 procent)

Overige niet-commerciële dienstverlening (9,7 procent)

Gezondheids- en welzijnszorg (6,4 procent)

2.3 Van zoektocht naar baan

Ruim een derde van het instromende personeel in het primair onderwijs geeft aan direct door de

nieuwe werkgever gevraagd te zijn voor een baan. Daarnaast wordt ook relatief vaak een baan

verworven doordat het personeel door bekenden, vrienden, collega`s, ex-collega`s of relaties

geattendeerd is op een vacature, door een open sollicitatie te versturen of door te reageren op een

advertentie voor een vacature op het internet.

Vaak tijdelijk dienstverband

Van al het instromende personeel in het primair onderwijs geeft 13 procent aan een vast

dienstverband te hebben gekregen op het moment van indiensttreding. In andere

onderwijssectoren krijgt het personeel over het algemeen ook niet direct een vast dienstverband.

Het aandeel dat wel direct een vast dienstverband krijgt, schommelt tussen de 24 procent in het

middelbaar beroepsonderwijs en 11 procent in het wetenschappelijk onderwijs. Wel krijgt het

personeel vaker dan in het primair onderwijs een tijdelijk dienstverband met uitzicht op een vast

dienstverband. Uitzondering hierop vormt het wetenschappelijk onderwijs, waar het personeel over

het algemeen een tijdelijk dienstverband krijgt zonder uitzicht op een vast dienstverband.

Het is vooral het management dat relatief vaak een vast dienstverband krijgt: ruim 50 procent.

Zowel het onderwijzend personeel als het onderwijsondersteunend personeel krijgt daarentegen

vaker een tijdelijk contract aangeboden, doorgaans zonder uitzicht op een vast dienstverband. Dit

geldt voor ruim 51 procent van het onderwijzend personeel en ruim 40 procent van het

onderwijsondersteunend personeel (zie grafiek 2.3).

35-minners krijgen, in vergelijking met hun oudere collega’s, relatief vaak een tijdelijk contract

aangeboden. Zo krijgt 75 procent van de 35-minners een tijdelijk contract aangeboden, al dan niet

met uitzicht op een vast contract, ten opzichte van ruim 57 procent van het instromende personeel

van 55 jaar of ouder.

Page 14: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

14

Mobiliteit in het primair onderwijs

In vergelijking met POMO 2012 en 2010, is het aandeel instromers met een vast dienstverband

afgenomen. Bleek uit POMO 2010 dat 32 procent van het instromende personeel een vast

dienstverband kreeg, in POMO 2012 is dit aandeel teruggelopen tot 18 procent. Zoals blijkt uit

figuur 2.3, geeft in POMO 2014 13 procent van het personeel aan een vast dienstverband te

hebben gekregen.

Grafiek 2.3 – Type dienstverband na instroom (N = 1.534)

Inhoud van werk belangrijke pullfactor

Onder zowel het onderwijzend personeel, het onderwijsondersteunend personeel als het

management is de inhoud van het werk de belangrijkste reden om voor de baan in het primair

onderwijs te kiezen (zie grafiek 2.4). Gemiddeld geeft 92 procent van het instromende personeel

aan dit een belangrijke pullfactor te vinden.4 Daarnaast speelt ook de samenwerking met collega’s

een belangrijke rol, evenals de mate van zelfstandigheid. De beloning en het feit dat de baan

promotie betekent spelen daarentegen nauwelijks een rol. Ook in de andere onderwijssectoren

speelt de inhoud van het werk een belangrijke rol. In tegenstelling tot het primair onderwijs zijn in

deze sectoren ook de loopbaanontwikkelingsmogelijkheden een belangrijke reden om voor de baan

te kiezen.

Wanneer we deze resultaten uitsplitsen naar functie, zien we dat onder andere de hoeveelheid

werk en de aandacht van de organisatie voor het persoonlijk welzijn vaker genoemd worden als

pullfactor door het onderwijsondersteunend personeel dan door het management. Voor het

management zijn daarentegen juist promotie en loopbaanontwikkelingsmogelijkheden belangrijke

pullfactoren.

4 Een pushfactor is een omstandigheid die ervoor zorgt dat iemand de werkgever/sector wil verlaten. Een pullfactor is een omstandigheid die ervoor zorgt dat iemand in een sector/bij een werkgever wil gaan werken.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

TotaalVast dienstverband

Tijdelijk contract, uitzicht op vastdienstverband

Tijdelijk contract, zonder uitzichtop vast dienstverband

Dienstverband vanwege eenbijzondere regeling

Inval-/oproepkracht

Anders

Page 15: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

15

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 2.4 – Reden om voor baan te kiezen (meerdere antwoorden mogelijk, N = 1.534)

2.4 Tevredenheid

Het instromende personeel geeft aan overwegend tevreden te zijn met de baan, alles

bijeengenomen. Ruim 82 procent van het personeel is (zeer) tevreden met de baan. Van al het

personeel is het onderwijsondersteunend personeel het meest vaak (zeer) tevreden, gevolgd door

het management en het onderwijzend personeel (respectievelijk ruim 88 procent, bijna 84 procent

en ruim 81 procent).

Minder tevreden met organisatie

Instromend personeel is, in vergelijking met de baantevredenheid, minder vaak (zeer) tevreden

over de organisatie waar zij werken (zie grafiek 2.5). Desondanks is ook hier een ruime

meerderheid van het personeel (zeer) tevreden over: ruim 69 procent. Ook hier is het

onderwijsondersteunend personeel het meest vaak (zeer) tevreden, gevolgd door het management

en het onderwijzend personeel (respectievelijk ruim 79 procent, 74 procent en 67 procent).

Wanneer we kijken naar het type aanstelling, blijkt personeel met een vast dienstverband

aanzienlijk meer tevreden met de baan: 94 procent geeft aan (zeer) tevreden te zijn, ten opzichte

van ruim 81 procent van het personeel met een tijdelijk contract. Ook over de organisatie is

personeel met een vast dienstverband meer te spreken. In dit geval geeft ruim 79 procent aan

(zeer) tevreden te zijn, ten opzichte van ruim 69 procent van het personeel met een tijdelijk

contract.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

… het feit dat het een promotie betekent

… de beloning

… de ontwikkelingsmogelijkheden

.. de aandacht voor welzijn

… de hoeveelheid werk

… de resultaatgerichtheid van de organisatie

… de mate van zelfstandigheid

… de samenwerking met collega`s

… de inhoud van het werk

Totaal Onderwijsondersteunend Management Onderwijzend personeel

Page 16: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

16

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 2.5 – Tevredenheid met baan en organisatie (percentage (zeer) tevreden, N = 1.534)

Meest tevreden over samenwerking en mate van zelfstandigheid

Wanneer we nader inzoomen op verschillende baanaspecten, blijkt dat het instromende personeel

(zeer) tevreden is over de samenwerking met collega’s (ruim 87 procent). Dit is voor een groot

deel van het instromend personeel ook een belangrijke reden geweest om te kiezen voor een baan

in de sector. Ook is het instromend personeel relatief vaak tevreden over de mate van

zelfstandigheid (ruim 87 procent) en de inhoud van het werk (ruim 87 procent). Het minst

tevreden is het instromende personeel over de ontwikkelingsmogelijkheden (ruim 32 procent is

(zeer) tevreden) en de beloning (ruim 36 procent is (zeer) tevreden, zie grafiek 2.6). Bij het

personeel dat eerder al werkzaam was in het primair onderwijs was onvrede over de

loopbaanontwikkelingsmogelijkheden een van de belangrijkste redenen om uit te stromen. Ook

zien we dat personeel in de andere onderwijssectoren vaker (zeer) tevreden is over dit

werkbelevingsaspect dan personeel in het primair onderwijs.

Voor verschillende baanaspecten geldt dat het management vaker aangeeft (zeer) tevreden te zijn.

Dit geldt onder andere voor de tevredenheid over de mate van invloed in de organisatie, de

aandacht van de organisatie voor het persoonlijk welzijn, de beloning en de

loopbaanontwikkelingsmogelijkheden. Het onderwijzend personeel geeft daarentegen voor

verschillende baanaspecten het minst vaak aan (zeer) tevreden te zijn. Dit geldt bijvoorbeeld voor

de wijze waarop leiding wordt gegeven, voor de wijze van beoordelen en voor hoeveelheid werk.

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

100%

De baan, alles bijeengenomen De organisatie, alles bijeengenomen

Onderwijzend personeel Management Onderwijsondersteunend Totaal

Page 17: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

17

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 2.6 – Tevredenheid baanaspecten (percentage (zeer) tevreden, N = 1.534)

2.5 Mobiliteit na instroom

Het merendeel van het personeel dat ingestroomd is in het primair onderwijs, is ten tijde van het

onderzoek nog steeds werkzaam bij dezelfde werkgever. Ruim 76 procent is nog werkzaam in

dezelfde functie, terwijl ruim 4 procent nog wel werkzaam is bij dezelfde werkgever, maar in een

andere functie (zie grafiek 2.7). Het management geeft het meest vaak aan nog werkzaam te zijn

in dezelfde functie, terwijl het onderwijsondersteunend personeel het meest vaak aangeeft geen

betaalde arbeid meer te verrichten. Ook in de andere onderwijssectoren is het merendeel van het

personeel nog werkzaam bij dezelfde werkgever. In het primair onderwijs en voortgezet onderwijs

is dit aandeel echter iets lager dan in de andere onderwijssectoren.

Het type contract heeft ook invloed op de mate waarin het personeel nog werkzaam is bij dezelfde

werkgever. Zo is personeel met een vast contract vaker werkzaam bij dezelfde werkgever (ruim 95

procent) dan personeel met een tijdelijk dienstverband (79 procent).

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

De ontwikkelingsmogelijkheden

De beloning

De mate van invloed

De hoeveelheid werk

De informatievoorziening/communicatie

De aandacht voor persoonlijk welzijn

De resultaatgerichtheid van de organisatie

De wijze van beoordelen

De wijze waarop leiding wordt gegeven

De inhoud van het werk

De mate van zelfstandigheid

De samenwerking met collega`s

Totaal Onderwijsondersteunend Management Onderwijzend personeel

Page 18: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

18

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 2.7 – Na instroom nog werkzaam bij dezelfde werkgever? (N = 1.534)

Niet op zoek naar andere baan

Ruim 44 procent van het ingestroomde personeel geeft aan op het moment niet op zoek te zijn

naar een andere baan (zie grafiek 2.8). Het overige personeel geeft aan om zich heen te kijken

(ruim 31 procent) of intensief op zoek te zijn (ruim 24 procent). In vergelijking met POMO 2012 is

het personeel iets vaker intensief op zoek naar een andere baan (21 procent in POMO 2012). In

POMO 2012 geeft 33 procent aan een beetje om zich heen te kijken en 46 procent geeft aan in het

geheel niet op zoek te zijn. Ook in vergelijking met de andere onderwijssectoren kijkt het personeel

in het primair onderwijs relatief vaak om zich heen. Zo geeft ruim 58 procent van het personeel in

het voortgezet onderwijs aan in het geheel niet op zoek te zijn. In het middelbaar

beroepsonderwijs, hoger beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs geeft respectievelijk

ruim 62, ruim 62 en ruim 69 procent van het personeel aan in het geheel niet op zoek te zijn.

Het management in het primair onderwijs is in verhouding minder vaak op zoek naar een andere

baan, terwijl het onderwijzend personeel vaker intensief op zoek is naar een andere baan. Zo geeft

ruim 26 procent van het onderwijzend personeel aan intensief op zoek te zijn naar een andere

baan. Onder het onderwijsondersteunend personeel en het management is dit respectievelijk ruim

19 procent en ruim 8 procent.

Het personeel dat (intensief) op zoek is naar een andere baan, heeft over het algemeen een

tijdelijk dienstverband gekregen bij instroom in het primair onderwijs. Zo geeft ruim 33 procent

van het personeel met een tijdelijk dienstverband aan om zich heen te kijken, terwijl ruim 26

procent intensief op zoek is. Ter vergelijking, onder personeel met een vast contract is dit

respectievelijk bijna 16 procent en 3 procent.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

Totaal

Nee, ik verricht momenteel geenbetaalde arbeid

Nee, ik heb (weer) een anderebaan

Ja, in dezelfde functie

Ja, maar in een andere functie

Page 19: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

19

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 2.8 – Op zoek naar andere baan na instroom? (N = 1.534)

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

Totaal

Nee, ik ben in het geheel niet op zoek Ja, ik kijk een beetje om me heen

Ja, ik ben intensief op zoek

Page 20: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

20

Mobiliteit in het primair onderwijs

3. Doorstroom

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de doorstroom (interne mobiliteit) van personeel in het primair

onderwijs. Intern mobiel personeel betreft het personeel dat gedurende het gehele jaar 2013 bij

dezelfde overheidswerkgever in dienst is geweest, maar in 2013 wel bij de werkgever van functie is

veranderd. Bijvoorbeeld vanwege een reorganisatie, of omdat zij op vrijwillige basis voor een

andere functie hebben gekozen. Eerst wordt ingegaan op de vraag in hoeverre personeel in het

primair onderwijs intern van functie is veranderd en in hoeverre dit vrijwillig is geweest (3.1).

Vervolgens wordt ingegaan op de kenmerken van personeel dat intern mobiel is geweest en van

personeel dat niet intern mobiel is geweest (3.2). Het hoofdstuk wordt afgesloten met een

beschrijving van de tevredenheid van intern mobiel personeel en personeel dat niet intern mobiel is

geweest (3.3).5

3.1 Intern mobiel of niet?

Uit figuur 3.1 blijkt dat het merendeel van het zittende personeel, bijna 94 procent, in 2013 niet

van functie is veranderd bij de werkgever. De interne mobiliteit in de sector is dan ook beperkt.

Wanneer er sprake is van doorstroom in de organisatie, gebeurt dit overwegend op vrijwillige basis

en slechts in beperkte mate vanwege een reorganisatie. Uitgesplitst naar functie geeft vooral het

management aan intern van functie te zijn veranderd. Ruim 13 procent van het management heeft

vrijwillig gekozen voor een andere functie, terwijl ruim 1 procent een andere functie heeft gekregen

vanwege een reorganisatie. Het overige management, ruim 85 procent, geeft aan niet intern van

functie te zijn veranderd. Ter vergelijking, onder het onderwijzend en onderwijsondersteunend

personeel is dit respectievelijk ruim 95 en ruim 93 procent.

Grafiek 3.1 – Is zittend personeel in 2013 bij de werkgever van functie veranderd? (N = 4.728)

Ook in POMO 2012 geeft slechts een beperkt deel van het personeel aan intern van functie te zijn

veranderd: 5 procent van het personeel geeft in dit onderzoek aan intern van functie te zijn

5 Omdat het bij personen die intern mobiel zijn gaat om relatief kleine aantallen, moeten de resultaten in dit hoofdstuk met enige voorzichtigheid worden geïnterpreteerd.

75% 80% 85% 90% 95% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

TotaalNee

Ja, ik heb wegens eenreorganisatie een anderefunctie gekregen

Ja, ik heb vrijwillig gekozenvoor een andere functie

Page 21: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

21

Mobiliteit in het primair onderwijs

veranderd. Dit percentage is, evenals in POMO 2014, iets hoger onder het management: 11

procent van het management heeft een andere baan gekregen bij dezelfde werkgever.

In vergelijking met de andere onderwijssectoren wordt enkel in het voortgezet onderwijs minder

frequent intern van functie veranderd. In het middelbaar beroepsonderwijs, hoger

beroepsonderwijs en wetenschappelijk onderwijs verandert het personeel vaker dan het personeel

in het primair onderwijs intern van functie. In het middelbaar beroepsonderwijs gebeurt dit in

verhouding relatief vaak vanwege een reorganisatie, terwijl in de andere twee sectoren

voornamelijk vrijwillig van functie wordt gewisseld.

Interne mobiliteit zorgt voor functie van hoger niveau

In meer dan de helft van de gevallen betekent de interne mobiliteit dat er een functie wordt

vervuld die qua niveau hoger is dan de oude functie (zie figuur 3.2). Vooral het management

promoveert naar een functie met een hoger niveau (ruim 80 procent). In ruim 14 procent van de

gevallen betekent de functiewisseling dat er een functie bekleed wordt met een lager niveau dan de

oude functie. Hier is vooral sprake van bij het onderwijzend personeel en het

onderwijsondersteunend personeel (respectievelijk ruim 16 en ruim 17 procent).

Grafiek 3.2 - Wat is het niveau van uw functie in vergelijking met het niveau van uw vorige functie? Het niveau van mijn huidige functie is … (N = 290)

3.2 Tevredenheid

Personeel dat intern van functie is veranderd vanwege een reorganisatie is naar verhouding relatief

ontevreden met de baan en de organisatie, alles bijeengenomen. Desondanks is nog steeds een

meerderheid (zeer) tevreden: ruim 71 procent is (zeer) tevreden met de baan, ruim 56 procent is

(zeer) tevreden met de organisatie (zie grafiek 3.3).

Personeel dat vrijwillig van functie is veranderd, is daarentegen meer tevreden over de baan en de

organisatie. Ruim 84 procent geeft aan (zeer) tevreden te zijn met de baan, alles bijeengenomen,

terwijl ruim 69 procent (zeer) tevreden is met de organisatie.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

Totaal

veel lager dan mijn vorige functie een beetje lager dan mijn vorige functie

vergelijkbaar met mijn vorige functie een beetje hoger dan mijn vorige functie

veel hoger dan mijn vorige functie

Page 22: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

22

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 3.3 – Tevredenheid met baan, alles bijeengenomen en organisatie naar interne mobiliteit (% zeer tevreden, N = 4.728)

Mobiliteitswens beperkt bij niet intern mobiel personeel

Het personeel dat niet intern mobiel is geweest, geeft nauwelijks aan op zoek te zijn naar een

andere functie (zie grafiek 3.4). Ruim 80 procent van deze groep geeft aan niet op zoek te zijn, ten

opzichte van 74 procent van het personeel dat vrijwillig van functie is veranderd en ruim 63

procent van het personeel dat wegens een reorganisatie van functie is veranderd.

Personeel dat wegens een reorganisatie van functie is veranderd, is eerder op zoek naar een

andere baan bij een andere werkgever in dezelfde sector (ruim 15 procent) of een baan bij een

andere werkgever buiten of binnen de overheid (ruim 15 procent en ruim 8 procent). Personeel dat

niet intern mobiel is geweest en personeel dat vrijwillig van functie is veranderd, is eerder

geïnteresseerd in een baan bij dezelfde werkgever. Desondanks blijkt uit figuur 3.4 dat de

mobiliteitswens nagenoeg nihil is.

Grafiek 3.4 – Momenteel op zoek naar een andere functie? (meerdere antwoorden mogelijk, N = 4.728)

0%

10%

20%

30%

40%

50%

60%

70%

80%

90%

Baan, alles bijeengenomen Organisatie, alles bijeengenomen

Nee Ja, wegens een reorganisatie Ja, vrijwillig Totaal

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Weet niet/geen antwoord

Niet van toepassing doorstarten eigen bedrijf (ZZP)

Niet van toepassing in verbandmet pensioen

Ja, bij een andere werkgeverbinnen de overheid

Ja, bij een andere werkgeverbuiten de overheid

Ja, bij een andere werkgever indeze sector

Ja, bij dezelfde werkgever

Nee

Totaal

Ja, vrijwillig

Ja, wegens een reorganisatie

Nee

Page 23: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

23

Mobiliteit in het primair onderwijs

4. Uitstroom

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de uitstroom van personeel uit het primair onderwijs.

Uitstromend personeel is het personeel dat in 2013 van werkgever is veranderd of is gestopt met

werken. Eerst wordt ingegaan op kenmerken van personen uitstromen (4.1). Vervolgens wordt

ingegaan op de pushfactoren: welke motieven liggen aan het uitstromen ten grondslag? (4.2) In

paragraaf 4.3 komt aan de orde of personeel dat is uitgestroomd nog betaalde arbeid verricht na

uitstroom.

4.1 Wie stromen uit?

In 2013 zijn in totaal ruim 11.300 personen uitgestroomd uit het primair onderwijs.6 Uit POMO

blijkt dat bijna 70 procent van de uitstroom bestaat uit personen die werkzaam waren als

onderwijzend personeel. Zo’n 19 procent was werkzaam als ondersteunend personeel, ruim 12

procent als management. Van al het uitstromende personeel is ruim 39 procent 55 jaar of ouder.

Hiervan is een ruime meerderheid 60-plus. Ook 35-minners stromen relatief vaak uit: ruim 30

procent van de uitstroom uit het primair onderwijs bestaat uit personeel dat jonger is dan 35 jaar.

Ook in POMO 2012 was iets meer dan 30 procent van het uitstromend personeel 35-min.

Personeel met vast dienstverband stroomt uit

Van al het personeel dat het primair onderwijs verlaat, geeft ruim 64 procent aan een vast

dienstverband te hebben. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs stroomt naar verhouding relatief

veel personeel uit met een vast dienstverband. In het wetenschappelijk onderwijs wordt de

uitstroom daarentegen voornamelijk bepaald door personeel met een tijdelijk dienstverband zonder

uitzicht op een vast dienstverband.

Vooral het management in het primair onderwijs heeft overwegend een vast dienstverband op het

moment van uitstromen (ruim 94 procent, zie grafiek 4.1). Het onderwijzend personeel heeft,

evenals het onderwijsondersteunend personeel, eerder een tijdelijk contract zonder uitzicht op een

vast dienstverband (ruim 28 procent). In ongeveer vijf procent is er sprake van een tijdelijk

contract met uitzicht op een vast dienstverband.

De functieduur van het personeel dat uitstroomt, laat een soortgelijk beeld zien. Ruim 26 procent

van het personeel dat uitstroomt, is tussen de 0 – 2 jaar werkzaam in de functie. Mogelijk speelt

het aflopen van het tijdelijk contract een rol bij deze groep uitstromend personeel. Daarnaast is

ruim 25 procent van het uitstromend personeel meer dan 20 jaar werkzaam in de functie. Een

groot deel van dit personeel stroomt uit vanwege pensionering of vervroegd uittreden.

6 Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, op www.arbeidenoverheid.nl

Page 24: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

24

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 4.1 – Type aanstelling voor uitstroom (N = 1.489)

4.2 Pushfactoren

Het personeel dat uitstroomt uit het primair onderwijs, doet dit hoofdzakelijk omdat zij zelf ontslag

hebben genomen (ruim 22 procent) of omdat het tijdelijk contract is afgelopen (ruim 21 procent,

zie grafiek 4.2). Slechts in een beperkt aantal gevallen is het personeel vertrokken bij de

werkgever omdat ze zelf de mogelijkheid om het tijdelijk contract te verlengen hebben afgewezen,

of omdat het personeel gedeeltelijk arbeidsongeschikt werd en de baan daardoor niet kon

behouden (0,6 procent en 2,5 procent). In vergelijking met POMO 2012 geeft het personeel in

POMO 2014 vaker aan uit te stromen vanwege het aflopen van het tijdelijk contract. Daarentegen

geeft het personeel in POMO 2012 meer aan uit te stromen omdat zij zelf ontslag hebben

genomen. Ook in andere onderwijssectoren wordt de organisatie relatief vaak verlaten vanwege

het aflopen van het tijdelijk contract, gevolgd door het zelf nemen van ontslag. Het aflopen van het

tijdelijk contract is vooral zichtbaar in het wetenschappelijk onderwijs (60 procent), terwijl zelf

ontslag nemen het meest vaak voorkomt in het hoger beroepsonderwijs (ruim een kwart).

Het management vertrekt, in vergelijking met het onderwijzend en onderwijsondersteunend

personeel, iets vaker op eigen initiatief: ruim 27 procent vertrekt omdat zij zelf ontslag hebben

genomen, ten opzichte van ruim 17 procent van het ondersteunend personeel en ruim 23 procent

van het onderwijzend personeel. Het management stroomt bovendien relatief vaak uit vanwege

vervroegd uittreden: ruim 25 procent. Dit komt onder de andere twee functies minder voor. Het

onderwijsondersteunend personeel kreeg daarentegen meer te maken met ontslag door een

reorganisatie (ruim 13 procent), maar de meest genoemde reden voor vertrek is bij zowel het

onderwijsondersteunend personeel als het onderwijzend personeel het aflopen van het tijdelijk

contract (23 procent en ruim 24 procent).

Wanneer we kijken naar de leeftijd van het uitstromend personeel, is bij jongeren het aflopen van

het tijdelijk contract de belangrijkste reden voor vertrek bij de werkgever (45 procent bij 35-

minners). Bij 55-plussers is het vervroegd uittreden, samen met pensionering, de belangrijkste

reden voor vertrek. Vervroegd uittreden zien we vooral bij de 62-, 63- en 64-jarigen.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

Totaal Vast dienstverband

Tijdelijk contract met uitzicht opeen vast dienstverband

Tijdelijk contract zonder uitzichtop een vast dienstverband

Dienstverband vanwege eenbijzondere regeling

Anders

Page 25: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

25

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 4.2 – Hoofdreden van vertrek bij werkgever? (N = 1.489)

Hoeveelheid werk reden voor uitstroom

Aan personeel dat zelf besloten heeft de organisatie te verlaten, is gevraagd welke pushfactoren

hieraan ten grondslag liggen. Uit grafiek 4.3 blijkt dat het personeel de werkgever hoofdzakelijk

verlaat vanwege onvrede over de hoeveelheid werk (ruim 46 procent), de wijze waarop door de

direct leidinggevende leiding wordt gegeven (ruim 38 procent) en de inhoud van het werk (38

procent). Onvrede over de mate van zelfstandigheid speelt nauwelijks een rol, evenals onvrede

over de wijze van beoordelen. In vergelijking met andere onderwijssectoren speelt de hoeveelheid

werk in de andere sectoren een minder sterke rol dan in het primair onderwijs. Ook speelt de

dreiging om de baan te verliezen in het primair onderwijs een sterkere rol dan in de andere

onderwijssectoren. Uitzondering hierop vormt het middelbaar beroepsonderwijs, waar ruim 16

procent aangeeft het (helemaal) eens te zijn met deze stelling.

0% 5% 10% 15% 20% 25% 30%

Anders

Verlening tijdelijk contract zelf afgewezen

Ik werd gedeeltelijk arbeidsongeschikt

Nieuwe baan/functie

Ik werd volledig arbeidsongeschikt

Ontslagen door werkgever

Ontslag door een reorganisatie

Ik ging met pensioen

Vervroegd uittreden

Mijn tijdelijk contract liep af

Ik nam zelf ontslag

Totaal Onderwijsondersteunend Management Onderwijzend personeel

Page 26: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

26

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 4.3 – Ik besloot mijn oude organisatie te verlaten omdat ik ontevreden was.. (percentage helemaal mee eens, N =348)

4.3 Verrichten van arbeid na uitstroom

Ruim 39 procent van het uitgestroomde personeel verricht na het verlaten van de oude baan geen

arbeid meer (zie grafiek 4.4).7 Het onderwijsondersteunend personeel geeft het meest vaak aan

geen betaalde arbeid meer te verrichten (ruim 44 procent), het management het minst vaak (36

procent). Over het algemeen vindt het overige uitgestroomde personeel wel relatief snel een

andere baan. Ruim 32 procent geeft aan bijna direct aansluitend op de oude baan een nieuwe baan

te hebben gevonden. Voor bijna 12 procent van het uitgestroomde personeel duurde de zoektocht

naar een nieuwe baan langer: zij vonden een baan na meer dan twee maanden.

55-plussers geven het meest vaak aan geen betaalde arbeid meer te verrichten na uitstroom, 35-

minners het minst vaak. Ook hebben zij, samen met 35 – 44 jarigen, over het algemeen eerder

een nieuwe baan aansluitend op de oude baan.

In vergelijking met de andere onderwijssectoren verricht het personeel na uitstroom uit het primair

onderwijs relatief vaak geen arbeid meer. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs is hier naar

verhouding relatief vaak sprake van. Daarnaast geven 55-plussers ook in de andere

onderwijssectoren vaak aan geen betaalde arbeid meer te verrichten na uitstroom uit de sector.

Echter, dit aandeel ligt in alle sectoren lager dan het aandeel in het primair onderwijs.

7 Personeel dat vervroegd uit is getreden of met pensioen is gegaan, heeft deze vraag niet voorgelegd gekregen.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

… over de mate van zelfstandigheid

… over de wijze van beoordelen

… over de samenwerking met collega`s

… er een dreiging was om mijn baan te verliezen

… over de beloning

… over de mate van invloed

… met de resultaatgerichtheid van de organisatie

… over de aandacht voor mijn welzijn

… over de ontwikkelingsmogelijkheden

… over de informatievoorziening/communicatie

… over de inhoud van het werk

… met de wijze van leiding geven

… met de hoeveelheid werk

Totaal Onderwijsondersteunend Management Onderwijzend personeel

Page 27: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

27

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 4.4 – Wordt er arbeid verricht na uitstroom uit het primair onderwijs? (N = 1.172)

Vooral werkzaam in primair onderwijs

Het personeel dat na uitstroom uit het primair onderwijs nog betaalde arbeid verricht, is over het

algemeen weer gaan werken in het primair onderwijs. Dit geldt voor bijna 63 procent van het

personeel dat weer betaalde arbeid verricht (zie tabel 4.1). Opvallend is dat het

onderwijsondersteunend personeel het minst vaak terugkeert in het primair onderwijs: 30,9

procent geeft aan weer betaalde arbeid in deze sector te verrichten. Een groter aandeel, ruim 31

procent, geeft aan in de gezondheids- en welzijnszorg te werken. Voor het onderwijzend personeel

en het management is het voortgezet onderwijs een relevante sector. Zo is ruim 8 procent van het

onderwijzend personeel en bijna 10 procent van het management na uitstroom uit het primair

onderwijs in deze sector gaan werken.

Tabel 4.1 – Top 3 sectoren werkzaam na uitstroom (N = 710)

Onderwijzend personeel

Management Onderwijsondersteunend Totaal

Primair onderwijs (70,2 procent)

Primair onderwijs (67,7 procent)

Gezondheids- en welzijnszorg (31,3 procent)

Primair onderwijs (62,8 procent)

Voortgezet onderwijs (8,6 procent)

Gezondheids- en welzijnszorg (12,6 procent)

Primair onderwijs (30,9 procent)

Gezondheids- en welzijnszorg (11,1 procent)

Overige zakelijke/commerciële dienstverlening (7,1 procent)

Voortgezet onderwijs (9,9 procent)

Overige zakelijke/commerciële dienstverlening (10,4 procent)

Voortgezet onderwijs (7,9 procent)

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

TotaalNee

Ja, (bijna) direct aansluitend opoude baan

Ja, na één of twee maanden

Ja, na meer dan twee maanden

Ja, in een baan die ik al voor debeëindiging had

Page 28: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

28

Mobiliteit in het primair onderwijs

5. Mobiliteitsintentie

Dit hoofdstuk geeft een beeld van de mobiliteitsintentie van zittend personeel in het primair

onderwijs. Zittend personeel is personeel dat gedurende het gehele jaar 2013 bij dezelfde

werkgever in dienst is geweest. Wel kunnen zij intern van functie zijn veranderd. Eerst wordt

ingegaan op de vraag in hoeverre zittend personeel op zoek is naar een andere baan en wie wel en

niet op zoek is (5.1). Vervolgens wordt ingegaan op de gewenste verblijfsduur in de huidige functie

en de gewenste verblijfduur bij de huidige werkgever (5.2).

5.1 Op zoek naar een andere baan?

Bijna 80 procent van het personeel in het primair onderwijs geeft aan niet op zoek te zijn naar een

andere functie. De mobiliteitsintentie van het zittende personeel is dan ook te omschrijven als

beperkt (zie grafiek 5.1). Het personeel dat aangeeft wel op zoek te zijn naar een andere functie, is

voornamelijk op zoek naar een andere functie bij dezelfde werkgever (ruim 6 procent) of bij een

andere werkgever in het primair onderwijs (6 procent). Er is onder het zittend personeel met een

mobiliteitswens dan ook vooral sprake van een intrasectorale mobiliteitswens (mobiliteit binnen de

eigen sector), terwijl de intersectorale mobiliteitswens (mobiliteit van de ene naar andere sector)

beperkt is.

Wanneer we kijken naar het contracttype, zien we dat het personeel met een tijdelijk

dienstverband eerder aangeeft op zoek te zijn naar een andere functie dan personeel met een vast

dienstverband. Van het personeel met een vast dienstverband geeft ruim 80 procent aan niet op

zoek te zijn naar een andere functie, onder personeel met een tijdelijk dienstverband is dit ruim 62

procent. Door personeel met een tijdelijk dienstverband wordt vooral een andere werkgever in

dezelfde sector geïnteresseerd gevonden.

In vergelijking met POMO 2012, geeft het personeel iets vaker aan op zoek te zijn naar een andere

functie. Als er gezocht wordt naar een andere functie, wordt er echter ook hoofdzakelijk gezocht

naar een functie in het primair onderwijs. Ook in vergelijking met andere onderwijssectoren geeft

het personeel in het primair onderwijs relatief vaak aan niet op zoek te zijn naar een andere

functie. Het personeel in het voortgezet onderwijs komt hierbij het dichtst in de buurt (ruim 77

procent is niet op zoek), terwijl het wetenschappelijk personeel het minst vaak niet op zoek is naar

een andere functie (ruim 63 procent).

Page 29: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

29

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 5.1 – Is zittend personeel op zoek naar een andere functie? (meerdere antwoorden mogelijk, N =4.728)

Meer interesse in andere functie als deze wordt aangeboden

Ongeveer 46 procent van het personeel dat niet actief op zoek is naar een baan, is ook niet

geneigd mobiel te worden als een functie wordt aangeboden van een vergelijkbaar of hoger niveau

dan de huidige functie. Dit percentage ligt iets hoger dan het percentage in POMO 2012. Ruim 30

procent geeft aan hier wel interesse in te hebben als het gaat om een functie bij dezelfde

werkgever en nog eens 20 procent geeft aan hier interesse in te hebben als het gaat om een

functie bij een andere werkgever in het primair onderwijs (zie grafiek 5.2). In POMO 2012

bedroegen deze percentages bijna 30 procent en iets meer dan 20 procent en wijken daardoor niet

sterk af van de resultaten uit grafiek 5.2. Dit personeel is uit zichzelf dus niet geneigd mobiel te

worden, maar is hier wel in geïnteresseerd als er een andere functie wordt aangeboden. Ook in dit

geval is het personeel in het primair onderwijs redelijk ‘honkvast’: zij zijn vooral geïnteresseerd in

een baan in de eigen sector, al dan niet bij de eigen werkgever. Wel zijn zij eerder geneigd een

functie te accepteren buiten het primair onderwijs als deze wordt aangeboden dan wanneer zij zelf

zoeken naar een andere functie.

In vergelijking met de andere onderwijssectoren, geeft het personeel in het primair onderwijs

vaker aan geen interesse te hebben in een andere functie als hen een functie wordt aangeboden

van een vergelijkbaar of hoger niveau dan de huidige functie.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Weet niet/geen antwoord

Niet van toepassing in verband metstarten eigen bedrijf

Niet van toepassing in verband metpensioen

Ja, bij andere werkgever buiten deoverheid

Ja, bij andere werkgever binnen deoverheid

Ja, bij andere werkgever in deze sector

Ja, bij dezelfde werkgever

Nee

Totaal Onderwijsondersteunend Management Onderwijzend personeel

Page 30: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

30

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 5.2 – Indien zittend personeel niet actief op zoek is, hebben zij dan interesse in een andere functie (vergelijkbaar of hoger niveau) als deze wordt aangeboden? (meerdere antwoorden mogelijk, N = 3.776)

Personeel met vast dienstverband minder geïnteresseerd

Ook in het geval een andere functie wordt aangeboden, is personeel met een vast dienstverband

minder geïnteresseerd in een andere functie, in vergelijking met personeel met een tijdelijk

dienstverband. Zo geeft ruim 46 procent van het personeel met een vast dienstverband aan geen

interesse te hebben in een andere functie, ten opzichte van ruim 25 procent van het personeel met

een tijdelijk dienstverband.

5.2 Verblijfsduur functie en werkgever

Gemiddeld wil het personeel in het primair onderwijs nog 3,9 jaar de huidige functie vervullen.8 In

vergelijking met andere onderwijssectoren wil het personeel in het primair onderwijs gemiddeld

langer de huidige functie blijven vervullen dan personeel in andere onderwijssectoren. Dit blijkt

eveneens uit grafiek 5.3, waar we de gewenste verblijfsduur verder uitgesplitst hebben. Hieruit

blijkt dat ruim 29 procent van het onderwijsondersteunend personeel de functie nog 10 jaar of

langer wil blijven vervullen. Onder het onderwijzend personeel en management is dit

respectievelijk ruim 27 procent en ruim 12 procent. Het management geeft vaker aan de functie

maximaal drie jaar te willen vervullen.

8 Deze vraag is niet voorgelegd aan personeel dat niet op zoek is naar een andere baan vanwege pensionering of vanwege start eigen bedrijf of aan personen die geen antwoord/weet niet hebben geantwoord op deze vraag. Dit geldt ook voor de andere vragen in deze paragraaf.

0% 10% 20% 30% 40% 50% 60%

Weet niet/geen antwoord

Ja, bij een andere werkgever buiten deoverheid

Ja, bij een andere werkgever binnen deoverheid

Ja, bij een andere werkgever in dezesector

Ja, bij dezelfde werkgever

Nee

Totaal Onderwijsondersteunend Management Onderwijzend personeel

Page 31: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

31

Mobiliteit in het primair onderwijs

Grafiek 5.3 – Als het aan het zittend personeel ligt, hoe lang willen zij dan nog de huidige functie vervullen? (N = 4.657) 9

Langer bij werkgever blijven

Het personeel in het primair onderwijs wil over de gehele linie heen eerder van functie veranderen

dan dat zij van werkgever willen veranderen. Gemiddeld wil het personeel nog ruim 4 jaar bij de

werkgever blijven werken. Wanneer we dit gemiddelde afzetten tegen de gewenste gemiddelde

verblijfsduur in andere onderwijssectoren, blijkt dat het personeel in het primair onderwijs

gemiddeld het langst bij de werkgever wil blijven werken. Het management geeft de laagste

gewenste verblijfduur aan (3,9 jaar), het onderwijsondersteunend personeel de hoogste (4,2 jaar).

Dit beeld wordt bevestigd in grafiek 5.4.

Grafiek 5.4 – Als het aan het zittend personeel ligt, hoe lang willen zij dan nog bij de huidige werkgever willen werken? (N = )

9 Deze vraag is niet voorgelegd aan personeel dat niet op zoek is naar een andere functie in verband met pensioen of het starten van een eigen bedrijf. Dit geldt eveneens voor grafiek 5.4.

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

Totaal

Maximaal 1 jaar 1 tot 3 jaar

3 tot 5 jaar 5 tot 10 jaar

10 jaar of langer Weet niet/geen antwoord

0% 20% 40% 60% 80% 100%

Onderwijzend personeel

Management

Onderwijsondersteunend

Totaal

Maximaal 1 jaar 1 tot 3 jaar

3 tot 5 jaar 5 tot 10 jaar

10 jaar of langer Weet niet/geen antwoord

Page 32: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

32

Mobiliteit in het primair onderwijs

6. Conclusie

In deze rapportage is antwoord gegeven op verschillende mobiliteitsvraagstukken:

Instroom: Wie gaan werken in het primair onderwijs? Welke kenmerken hebben deze

personen, hun contracten en wat zijn beweegredenen om in te stromen in het primair

onderwijs? Werkt het instromend personeel na enige tijd nog in de sector en/of hebben zij

een mobiliteitswens?

Doorstroom: Welk personeel is intern van functie veranderd en wie niet? Is de doorstroom

vrijwillig of vanwege een reorganisatie? Hoe tevreden is personeel dat intern van functie

veranderd?

Uitstroom: Wie verlaten het primair onderwijs? Waarom verlaten zij het primair onderwijs

en gaan zij, na uitstroom, opnieuw in de sector werken?

Mobiliteitsintentie: Heeft het zittend personeel in het primair onderwijs een

mobiliteitswens? Hoe lang willen zij nog in hun functie blijven werken?

Deze vraagstukken zijn beantwoord met behulp van de resultaten van het Personeels- en

Mobiliteitsonderzoek (POMO). In POMO worden verschillende vragen gesteld over een aantal

belangrijke thema’s op het gebied van arbeidszaken, zoals werkbeleving en tevredenheid. Deze

vragen worden voorgelegd aan instromend, uitstromend en zittend personeel in alle

overheidssectoren. Dit biedt de mogelijkheid om met behulp van POMO meerdere

mobiliteitsvraagstukken te beantwoorden en deze vanuit verschillende perspectieven te belichten.

Instroom

Wie gaan werken in het primair onderwijs?

In 2013 zijn in totaal ruim 13.200 personen ingestroomd in het primair onderwijs. Een ruime

meerderheid van het instromend personeel, ruim 75 procent, gaat werken als onderwijzend

personeel. Een eveneens ruime meerderheid is vrouw. Onder het onderwijzend personeel stromen

naar verhouding relatief veel jongeren in, terwijl onder het directiepersoneel vooral 45-plussers

instromen.

Situatie voor instroom

Een kleine meerderheid van het personeel is voor instroom al (gedeeltelijk) werkend. Dit geldt met

name voor het management. Het personeel dat al werkend is, is over het algemeen al eerder

werkzaam in het primair onderwijs. Zij verlaten de oude werkgever hoofdzakelijk uit eigen

beweging of omdat hun tijdelijke contract afloopt. Op dit vlak verschilt het primair onderwijs van

de andere onderwijssectoren: daar is het personeel in mindere mate al werkzaam in dezelfde

sector voordat zij instromen.

Type aanstelling en beweegredenen

Van al het instromend personeel krijgt 13 procent een vast dienstverband. Het is vooral het

management dat relatief vaak een vast dienstverband krijgt. Zowel het onderwijzend als het

onderwijsondersteunend personeel krijgt vaker een tijdelijk contract aangeboden, vaak zonder

uitzicht op een vast dienstverband. In andere onderwijssectoren krijgt het personeel over het

Page 33: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

33

Mobiliteit in het primair onderwijs

algemeen ook niet direct een vast dienstverband. Het aandeel dat wel direct een vast

dienstverband krijgt, schommelt tussen de 24 procent in het middelbaar beroepsonderwijs en 11

procent in het wetenschappelijk onderwijs. Wel krijgt het personeel vaker dan in het primair

onderwijs een tijdelijk dienstverband met uitzicht op een vast dienstverband. Uitzondering hierop

vormt het wetenschappelijk onderwijs, waar het personeel over het algemeen een tijdelijk

dienstverband krijgt zonder uitzicht op een vast dienstverband. In vergelijking met POMO 2012 en

2010, is het aandeel instromers met een vast dienstverband in het primair onderwijs wel

afgenomen.

Onder personeel dat instroomt, is de inhoud van het werk de belangrijkste reden om voor de baan

te kiezen. Ook de samenwerking met collega’s speelt een belangrijke rol, evenals de mate van

zelfstandigheid. De beloning en het feit dat de baan promotie betekent spelen daarentegen minder

vaak een rol. Ook in andere onderwijssectoren speelt de inhoud van het werk een belangrijke rol.

In tegenstelling tot het primair onderwijs, zijn in deze sectoren ook de

loopbaanontwikkelingsmogelijkheden een belangrijke reden om voor de baan te kiezen.

Tevredenheid

Het instromende personeel is overwegend tevreden met de baan: ruim 82 procent is (zeer)

tevreden met de baan, alles bijeengenomen. Iets minder tevreden zijn zij over de organisatie: ruim

69 procent van het instromende personeel geeft aan hier (zeer) tevreden over te zijn. Wanneer we

nader inzoomen op verschillende baanaspecten, blijkt het personeel het meest tevreden over de

samenwerking met collega’s, de mate van zelfstandigheid en de inhoud van het werk. Het minst

tevreden zijn zij over de loopbaanontwikkelingsmogelijkheden en de beloning.

Situatie na instroom

Het merendeel van het personeel dat is ingestroomd, is ten tijde van het onderzoek nog steeds

werkzaam bij dezelfde werkgever. Het management is het meest vaak werkzaam in dezelfde

functie, terwijl het onderwijsondersteunend personeel vaker aangeeft geen betaalde arbeid meer te

verrichten. Wel geeft een deel van het personeel aan op zoek te zijn naar een andere baan, al dan

niet intensief. In vergelijking met POMO 2012 is het personeel bovendien iets vaker intensief op

zoek naar een andere baan.

Doorstroom

Intern mobiel of niet?

Het merendeel van het zittende personeel, bijna 94 procent, geeft aan in 2013 niet van functie te

zijn veranderd bij de werkgever. De interne mobiliteit in de sector is dan ook beperkt. Wanneer er

sprake is van interne mobiliteit, is dit over het algemeen op vrijwillige basis. In meer dan de helft

van de gevallen betekent de interne mobiliteit dat er een functie wordt aangenomen die qua niveau

hoger is dan de oude functie. In vergelijking met de andere onderwijssectoren wordt enkel in het

voortgezet onderwijs minder frequent intern van functie veranderd.

Personeel dat niet intern mobiel is, geeft het minst vaak aan op zoek te zijn naar een andere

functie. Personeel dat vanwege een reorganisatie van functie is veranderd, is juist vaker op zoek

naar een andere baan. Indien er gezocht wordt naar een baan, is er voornamelijk interesse in een

baan bij een andere werkgever in dezelfde sector.

Uitstroom

Wie stromen uit?

In 2013 zijn in totaal ruim 11.300 personen uitgestroomd uit het primair onderwijs. Bijna 70

Page 34: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

34

Mobiliteit in het primair onderwijs

procent van het uitstromende personeel was werkzaam als onderwijzend personeel. Een groot deel

van het personeel, ruim 39 procent, is 55 jaar of ouder. Ook 35-minners stromen relatief vaak uit.

Een groot deel van het uitstromend personeel heeft een dienstverband. Het onderwijzend

personeel en onderwijsondersteunend personeel hebben echter vaker dan het management een

tijdelijk contract, doorgaans zonder uitzicht op een vast dienstverband. De functieduur van het

uitstromende personeel laat een soortgelijk beeld zien: ruim een kwart van het uitstromende

personeel is tussen de 0 – 2 jaar werkzaam in de functie. Daarnaast is een groot deel meer dan 20

jaar werkzaam in de functie. Bij de eerstgenoemde groep speelt het aflopen van het tijdelijk

contract een rol, bij de laatstgenoemde groep gaat het vaak om pensionering of vervroegd

uittreden. Ook in het middelbaar beroepsonderwijs stroomt naar verhouding relatief veel personeel

uit met een vast dienstverband. In het wetenschappelijk onderwijs wordt de uitstroom daarentegen

voornamelijk bepaald door personeel met een tijdelijk dienstverband zonder uitzicht op een vast

dienstverband.

Beweegredenen

Uitstroom vindt hoofdzakelijk plaats omdat personeel zelf ontslag heeft genomen of omdat het

tijdelijk contract afloopt. Het management vertrekt vaak op eigen initiatief, of vanwege vervroegd

uittreden. Het onderwijzend personeel en het ondersteunend personeel krijgen daarentegen vaker

te maken met uittreden vanwege het aflopen van het tijdelijk contract. In vergelijking met POMO

2012 geeft het personeel meer aan uit te stromen vanwege het aflopen van het tijdelijk contract.

Het personeel in POMO 2012 geeft daarentegen meer zelf ontslag te hebben genomen.

Het personeel dat zelf beslist uit te stromen, doet dit voornamelijk vanwege onvrede over de

hoeveelheid werk, de wijze waarop door de direct leidinggevende leiding wordt gegeven en de

inhoud van het werk. In vergelijking met andere onderwijssectoren speelt de hoeveelheid werk in

de andere sectoren een minder sterke rol dan in het primair onderwijs.

Werk na uitstroom?

Over het algemeen vindt het uitgestroomde personeel dat nog beschikbaar is voor de arbeidsmarkt

na uitstroom redelijk snel weer een andere baan. Voor bijna 12 procent van het uitgestroomde

personeel duurde de zoektocht langer: zij vonden een baan na meer dan twee maanden. Het zijn

vooral de 55-plussers die moeite hebben met het vinden van een baan aansluitend op de oude

baan.

Het personeel dat na uitstroom nog betaalde arbeid verricht, is over het algemeen weer gaan

werken in het primair onderwijs. Het onderwijsondersteunend personeel keert het minst vaak terug

in het primair onderwijs en gaat vaker in de gezondheids- en welzijnszorg werken.

Mobiliteitsintentie

Op zoek naar een andere functie?

Slechts een beperkt deel van het zittend personeel in het primair onderwijs geeft aan op zoek te

zijn naar een andere functie. Het onderwijzend personeel geeft vaker dan het management en

onderwijsondersteunend personeel aan niet op zoek te zijn naar een andere functie. Personeel dat

meer dan 20 jaar de huidige functie vervult, is minder vaak geïnteresseerd in een andere functie,

gevolgd door personeel dat 11 – 20 jaar de huidige functie vervult. Als personeel interesse heeft in

een andere functie, gaat het voornamelijk om een andere functie bij dezelfde werkgever of bij een

andere werkgever in dezelfde sector. Er is dan ook vooral sprake van een intrasectorale

mobiliteitswens. In vergelijking met POMO 2012, geeft het personeel iets vaker aan op zoek te zijn

naar een andere functie. Als er gezocht wordt naar een andere functie, wordt er echter ook

hoofdzakelijk gezocht naar een functie in het primair onderwijs.

Page 35: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

35

Mobiliteit in het primair onderwijs

Ongeveer de helft van het personeel dat niet actief op zoek is naar een andere baan is ook niet

geneigd mobiel te worden als een functie wordt aangeboden van een vergelijkbaar of hoger niveau

dan de huidige functie.

Verblijfsduur functie en werkgever

Gemiddeld wil het personeel in het primair onderwijs nog 3,9 jaar de huidige functie vervullen. Het

management geeft de laagste gemiddelde verblijfsduur aan, het onderwijsondersteunend personeel

de hoogste.

Het personeel wil iets eerder van functie wisselen dan dat zij van werkgever willen veranderen:

gemiddeld wil het personeel nog ruim 4 jaar bij de werkgever werken. Ook hier geldt dat het

management de laagste gemiddelde verblijfsduur aangeeft en het onderwijsondersteunend

personeel de hoogste.

Page 36: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

36

Mobiliteit in het primair onderwijs

7. Bijlage

Instromend personeel

Tabel B1 Verdeling respons instromend personeel naar functie

Functie Aantal Percentage

Onderwijzend personeel 1.162 75,8%

Onderwijsondersteunend personeel 305 19,9%

Management 67 4,4%

Totaal 1.534

100,0%

Tabel B2 Verdeling respons zittend personeel naar leeftijd

Functie Aantal Percentage

Jonger dan 35 jaar 963 62,8%

35 – 44 jaar 249 16,2%

45 – 54 jaar 213 13,9%

55 jaar en ouder 108 7,1%

Totaal 1.534 100,0%

Tabel B3 Verdeling respons zittend personeel naar type dienstverband

Functie Aantal Percentage

Vast dienstverband 200 13,0%

Tijdelijk dienstverband 1.074 70,0%

Overig dienstverband 260 16,9%

Totaal 1.534 100,0%

Page 37: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

37

Mobiliteit in het primair onderwijs

Zittend personeel

Tabel B4 Verdeling respons zittend personeel naar functie

Functie Aantal Percentage

Onderwijzend personeel 3.235 68,4%

Onderwijsondersteunend personeel 866 13,3%

Management 627 18,3%

Totaal 4.728 100,0%

Tabel B5 Verdeling respons zittend personeel naar leeftijd

Functie Aantal Percentage

Jonger dan 35 jaar 1.346 28,5%

35 – 44 jaar 1.017 21,5%

45 – 54 jaar 1.163 24,6%

55 jaar en ouder 1.202 25,4%

Totaal 4.728 100,0%

Tabel B6 Verdeling respons zittend personeel naar functieduur

Functie Aantal Percentage

0 – 2 jaar 555 11,7%

3 – 5 jaar 830 17,6%

6 – 10 jaar 1.088 23,0%

11 – 20 jaar 1.301 27,5%

Meer dan 20 jaar 954 20,2%

Totaal 4.728 100,0%

Tabel B7 Verdeling respons zittend personeel naar type dienstverband

Functie Aantal Percentage

Vast dienstverband 4.512 95,4%

Tijdelijk dienstverband 190 4,0%

Overig dienstverband 26 0,6%

Totaal 4.728 100,0%

Page 38: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

38

Mobiliteit in het primair onderwijs

Uitstromend personeel Tabel B8 Verdeling respons uitstromend personeel naar functie

Functie Aantal Percentage

Onderwijzend personeel 1.040 69,8%

Onderwijsondersteunend personeel 278 18,6%

Management 172 11,5%

Totaal 1.489 100,0%

Tabel B9 Verdeling respons zittend personeel naar leeftijd

Functie Aantal Percentage

Jonger dan 35 jaar 460 30,9%

35 – 44 jaar 209 14,0%

45 – 54 jaar 233 15,6%

55 jaar en ouder 587 39,4%

Totaal 1.489 100,0%

Tabel B10 Verdeling respons zittend personeel naar functieduur

Functie Aantal Percentage

0 – 2 jaar 396 26,6%

3 – 5 jaar 226 15,1%

6 – 10 jaar 182 12,3%

11 – 20 jaar 306 20,5%

Meer dan 20 jaar 379 25,5%

Totaal 1.489 100,0%

Tabel B11 Verdeling respons zittend personeel naar type dienstverband

Functie Aantal Percentage

Vast dienstverband 965 64,8%

Tijdelijk dienstverband 454 30,5%

Overig dienstverband 71 4,8%

Totaal 1.489 100,0%

Page 39: MOBILITEIT IN HET PRIMAIR ONDERWIJS · Mobiliteit kan een antwoord bieden op deze vraagstukken. Het primair onderwijs heeft traditioneel echter een relatief gesloten arbeidsmarkt.

Arbeidsmarktplatform Primair Onderwijs2

ARBEIDSMARKTPLATFORM PRIMAIR ONDERWIJS

PostadresPostbus 556

2501 CN Den Haag

BezoekadresLange Voorhout 132514 EA Den Haag

T 070 376 58 10

www.arbeidsmarktplatformpo.nlinfo@ arbeidsmarktplatformpo.nl

www.arbeidsmarktplatformpo.nl

ARBEIDSMARKTPLATFORM PRIMAIR ONDERWIJS is het kennis-en expertisecentrum van de arbeidsmarkt in het primair onderwijs. Samen met de sector bevordert het een gezonde arbeidsmarkt.