Mindset een review studie

93
KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN Onderzoekscentrum voor Opleidingsdidactiek Mindset Een review studie. Masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in de Psychologie Door Pieter Vleugels o.l.v. Prof. Dr. F. Dochy 2008-2009

description

 

Transcript of Mindset een review studie

Page 1: Mindset   een review studie

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE

WETENSCHAPPEN

Onderzoekscentrum voor Opleidingsdidactiek

Mindset

Een review studie.

Masterproef aangeboden tot

het verkrijgen van de graad van

Master in de Psychologie

Door

Pieter Vleugels

o.l.v. Prof. Dr. F. Dochy

2008-2009

Page 2: Mindset   een review studie
Page 3: Mindset   een review studie

KATHOLIEKE UNIVERSITEIT LEUVEN

FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE

WETENSCHAPPEN

Onderzoekscentrum voor Opleidingsdidactiek

Mindset

Een review studie.

Masterproef aangeboden tot

het verkrijgen van de graad van

Master in de Psychologie

Door

Pieter Vleugels

o.l.v. Prof. Dr. F. Dochy

2008-2009

Page 4: Mindset   een review studie

Pieter, Vleugels, Mindset: een review studie.

Masterproef aangeboden tot het verkrijgen van de graad van Master in de Psychologie.

Examenperiode augustus 2009.

Leiding: Prof. Dr. F. Dochy (promotor).

Deze literatuur review heeft als doel een stand van zaken te geven van de literatuur in

verband met het concept ‘mindset’, de specifieke cognitieve oriëntatie die samenhangt

met het vervolledigen van verschillende soorten taken bij doelgericht handelen.

Er werd naar literatuur gezocht in een aantal uitgebreide literatuurdatabases (ERIC

(CSA), PsycINFO, Academic Search Premier, EconLit), met als trefwoord mindset. Op

basis van de resultaten van deze zoektocht werd met behulp van de sneeuwbalmethode

verder gezocht naar relevante bronnen. Literatuur die voldeed aan het inclusiecriterium

– empirische studies en theoretisch gericht onderzoek met als belangrijkste focus

mindset – werden weerhouden. De gevonden literatuur wordt gekaderd binnen het brede

theoretische kader van het ‘Rubicon Model of Action Phases’ (Heckhausen &

Gollwitzer, 1986, 1987), dat dominant is in de literatuur betreffende mindset.

Vooreerst wordt er dieper ingegaan op het concept mindset en wordt een

terminologisch kader geboden. Er wordt een link gelegd tussen mindset en de actiefasen

van het Rubicon Model en er wordt dieper ingegaan op het ontstaan van het mindset-

concept. Vervolgens wordt een overzicht gegeven van de gevonden literatuur en de

belangrijkste variabelen die mindset beïnvloeden. Met het Rubicon Model als

uitgangspunt wordt er achtereenvolgens dieper ingegaan op (1) de verschillen tussen de

deliberatieve mindset en implementele mindset en de gevolgen hiervan; (2) de kracht

van implementatie-intenties; en (3) literatuur in verband met een verscheidenheid aan

mindsets die niet rechtstreeks volgen uit het Rubicon Model. Indien een relevante

aanvulling op het model mogelijk is, wordt het model aangepast.

Als conclusie wordt de kern van deze bespreking bondig en kritisch samengevat.

Daarnaast worden aanbevelingen voor verder onderzoek gedaan en praktische

implicaties besproken.

Page 5: Mindset   een review studie

i

Woord vooraf

Dit korte voorwoord wil ik gebruiken om enkele mensen te bedanken die mij hebben

bijgestaan bij het schrijven van deze masterproef. In de eerste plaats gaat mijn dank uit

naar mijn promotor Prof. Dr. F. Dochy die het schrijven van deze masterproef op een

goede manier begeleid heeft. Daarnaast zou ik graag mijn twee lezers, Tinnie en Mark,

willen bedanken voor de precisie waarmee ze de tekst hebben nagelezen en voor het

geduld dat ze daarvoor hebben opgebracht. Ik zou ook graag mijn ouders willen

bedanken voor het grenzeloze vertrouwen, ook toen ik toch nog een beetje extra tijd

nodig bleek te hebben voor het schrijven van deze masterproef … Als laatste bedank ik

graag mijn lief Katrien voor haar oneindige steun en mijn vrienden Wiksie, Joop en

Danni, voor het brengen van heel erg veel plezier in mijn leven.

Page 6: Mindset   een review studie

ii

Inhoudsopgave

Woord vooraf ................................................................................................................................. i

Inhoudsopgave .............................................................................................................................. ii

Lijst met tabellen ........................................................................................................................... v

Lijst met figuren ............................................................................................................................vi

1. Algemene inleiding ................................................................................................................ 1

2. Methode ................................................................................................................................ 4

2.1. Narrative review ............................................................................................................ 4

2.2. Inclusiecriteria ............................................................................................................... 4

2.3. Literatuur search ........................................................................................................... 5

3. Het Rubicon Model of Action Phases .................................................................................... 7

3.1. Situering van het Rubicon Model of Action Phases ...................................................... 7

3.2. Uitwerking van het model ............................................................................................. 9

3.2.1. Predecisionele fase .............................................................................................. 11

3.2.2. Postdecisionele / preactionele fase .................................................................... 12

3.2.3. Actionele fase ...................................................................................................... 13

3.2.4. Postactionele fase ............................................................................................... 14

3.2.5. Opmerkingen bij het model ................................................................................ 15

3.3. Mindset ....................................................................................................................... 16

3.3.1. Historische achtergrond van het mindset-concept ............................................. 17

3.3.2. Mindsets gerelateerd aan actiefasen .................................................................. 18

3.4. Besluit .......................................................................................................................... 22

4. Verschillen tussen de deliberatieve en implementele mindset .......................................... 23

4.1. Experimentele inductie van de deliberatieve en implementele mindset ................... 23

4.2. Cognitieve tuning naar taakcongruente informatie .................................................... 24

4.3. Gekleurde verwerking van informatie gerelateerd aan de haalbaarheid en

wenselijkheid van het doel...................................................................................................... 26

4.4. Verwerking van relevante en irrelevante informatie .................................................. 27

4.5. Recent onderzoek in verband met deliberatieve en implementele mindsets ............ 28

4.5.1. Illusies en optimisme ........................................................................................... 29

4.5.2. Gedrag ................................................................................................................. 32

4.5.3. Sociale angst ........................................................................................................ 34

Page 7: Mindset   een review studie

iii

4.5.4. Attitudesterkte .................................................................................................... 34

4.5.5. Zelfevaluatie ........................................................................................................ 35

4.6. Besluit .......................................................................................................................... 36

5. De kracht van implementatie-intenties .............................................................................. 37

5.1. Doelintenties versus implementatie-intenties ............................................................ 37

5.2. ‘Als-dan’ plannen: onderliggende mechanismen ........................................................ 40

5.2.1. ‘Als’-proces .......................................................................................................... 41

5.2.2. ‘Dan’-proces ........................................................................................................ 42

5.3. Voor- en nadelen van het ‘als’-proces ........................................................................ 45

5.3.1. Voordelen van het ‘als’-proces ............................................................................ 45

5.3.2. Nadelen van het ‘als’-proces ............................................................................... 46

5.4. Voor- en nadelen van het ‘dan’-proces ....................................................................... 47

5.4.1. Voordelen van het ‘dan’-proces .......................................................................... 47

5.4.2. Nadelen van het ‘dan’-proces ............................................................................. 49

5.5. Moderatoren van de effecten van implementatie-intenties ...................................... 50

5.6. Andere voor- en nadelen van implementatie-intenties .............................................. 52

5.7. Besluit .......................................................................................................................... 54

6. Andere mindsets ................................................................................................................. 56

6.1. Stereotypering ............................................................................................................. 56

6.2. Abstracte en concrete mindsets ................................................................................. 57

6.3. Een verscheidenheid aan mindsets ............................................................................. 58

6.4. Besluit .......................................................................................................................... 60

7. Aanbevelingen en aandachtspunten voor verder onderzoek ............................................. 62

7.1. Onderzoek in verband met het Rubicon Model of Action Phases .............................. 62

7.2. Onderzoek in verband met de verschillen tussen de deliberatieve en implementele

mindset.................................................................................................................................... 63

7.3. Onderzoek in verband met implementatie-intenties ................................................. 64

8. Algemeen besluit ................................................................................................................. 66

9. Referenties .......................................................................................................................... 68

10. Bijlagen ............................................................................................................................... I

Bijlage 1: compacte weergave van searches met zoekmachines .............................................. I

Bijlage 2: Effecten van de deliberatieve en implementele mindset: contrastering en

relevante literatuur .................................................................................................................. III

Page 8: Mindset   een review studie

iv

Page 9: Mindset   een review studie

v

Lijst met tabellen

Tabel 1 Kenmerken van de narratieve en systematische review

Tabel 2 Compacte weergave van searches met zoekmachines

Tabel 3 Effecten van de deliberatieve en implementele mindset: contrastering en

relevante literatuur

Page 10: Mindset   een review studie

vi

Lijst met figuren

Figuur 1 Overzichtsfiguur: het Rubicon Model of Action Phases.

Figuur 2 Overzichtsfiguur: implementatie-intenties.

Page 11: Mindset   een review studie

1

1. Algemene inleiding

Marcel Proust zei ooit: ‘All our decisions are made in a state of mind that is not going to

last’. Hiermee raakt de Proust de kern van onderzoek in verband met mindset, de

specifieke cognitieve oriëntatie die samenhangt met het vervolledigen van verschillende

soorten taken bij doelgericht handelen. In deze masterproef wordt gepoogd een stand

van zaken te geven van de literatuur in verband met mindset.

Deze literatuur in verband met mindsets en gerelateerde constructen kan voor het

grootste deel gekaderd worden binnen de ‘actie-motivatiepsychologie’. Er wordt binnen

dit onderzoeksdomein in hoofdzaak ingegaan op vragen in verband met de controle van

actie. Ook het onderzoek in verband met het ‘Rubicon Model of Action Phases’ (het

model dat als uitgangspunt dient bij de bespreking van het concept ‘mindset’,

Gollwitzer, 1990; Heckhausen, 1987b; 1989; Heckhausen & Gollwitzer, 1986, 1987)

kan binnen het actieperspectief op het handelen gesitueerd worden. Het concept ‘actie’

wordt binnen dit perspectief gedefinieerd als ‘alle activiteiten die gericht zijn op een

bepaald doel’. Het Rubicon Model situeert zich meer specifiek binnen de categorie

‘zelfregulatietheorieën’. Dit zijn theorieën die analyseren hoe individuen problemen in

verband met de implementatie van doelen oplost (Gollwitzer & Moskowitz, 1996).

Het doel van deze masterproef is een stand van zaken te geven van het onderzoek in

verband met mindset. We hebben dit doel geconcretiseerd door middel van een aantal

onderzoeksvragen:

� Wat is het verband tussen het Rubicon Model of Action Phases en mindset?

� Wat zijn de verschillen tussen de deliberatieve mindset en de implementele

mindset?

� Wat zijn implementatie-intenties en wat zijn hun kenmerken?

� Over welke mindsets die niet rechtstreeks volgen uit het Rubicon Model is er sprake

in wetenschappelijk onderzoek en wat is de waarde ervan?

In wat volgt zullen we een kort overzicht geven van de hoofdstukken. Dit overzicht

geeft de lezer op een snelle manier een indruk van de inhoud van deze masterproef. In

hoofdstuk 2 presenteren we de methodologie van deze review. Er wordt dieper ingegaan

op de gebruikte review-methode, de criteria voor inclusie worden besproken, en de

zoektocht naar literatuur wordt beschreven.

Page 12: Mindset   een review studie

2

Na dit methodologische hoofdstuk gaan we in hoofdstuk 3 dieper in op het Rubicon

Model of Action Phases. Dit model beschouwt het handelingsverloop als een temporeel,

horizontaal pad, dat start met de verlangens van een persoon en eindigt met een

evaluatie van de bekomen uitkomsten. Het model stelt dat er vier verschillende,

opeenvolgende fasen zijn bij doelgericht handelen: de predecisionele fase, de

postdecisionele fase, de actionele fase en de postactionele fase. Uit deze fasen volgen op

een logische manier vier mindsets: de deliberatieve mindset, de implementele mindset,

de actionele mindset, en de evaluatieve mindset. De kenmerken van elk van deze

mindsets wordt besproken.

In hoofdstuk vier, vijf, en zes gaan we in op een aantal fenomenen die nauw

verbonden zijn met het concept ‘mindset’. We zoomen nader in op de verschillen tussen

de deliberatieve en implementele mindset in het vierde hoofdstuk. Beide mindsets

hebben verschillende effecten die bestudeerd worden in een verscheidenheid aan

domeinen, zoals romantische relaties, prestatiemotivatie, sociale vergelijking,

persistentie van gedrag enz. We bespreken relevante publicaties en pogen een overzicht

van het uitgevoerde onderzoek te geven.

Hoofdstuk vijf heeft implementatie-intenties als onderwerp. In de predecisionele fase

wordt aan de gevormde doelintentie vaak een implementatie-intentie (of ‘als-dan’ plan)

toegevoegd. We bespreken in dit vijfde hoofdstuk de voor- en nadelen van het als-

gedeelte en het dan-gedeelte en van implementatie-intenties als geheel. Ook bespreken

we de onderliggende processen van het als-gedeelte en het dan-gedeelte. Als laatste

gaan we dieper in op mogelijke moderatoren van de effecten van deze implementatie-

intenties.

In hoofdstuk zes wordt onderzoek in verband met andere mindsets behandeld. Het

gaat hier over mindsets die niet rechtstreeks voortvloeien uit het Rubicon Model of

Action Phases. Het onderzoek dat hier besproken wordt, heeft betrekking op een grote

verscheidenheid aan onderzoeksonderwerpen. De gemeenschappelijke factor is het

gebruik van het concept ‘mindset’.

Deze masterproef wordt afgesloten met een zevende hoofdstuk, waarin

aanbevelingen en aandachtspunten voor toekomstig onderzoek gepresenteerd worden.

Als laatste volgt het achtste hoofdstuk, waarin een algemeen besluit gepresenteerd

Page 13: Mindset   een review studie

3

wordt. Hierin wordt kritisch teruggekeken naar de onderzoeksvragen en besproken of

deze vragen een afdoende antwoord hebben gekregen.

Page 14: Mindset   een review studie

4

2. Methode

2.1.Narrative review

Er werd de keuze gemaakt te werken met de ‘narratieve review’ methode. Deze

methode is in essentie een kwalitatieve beschrijving van de bevindingen uit de

literatuur. Een voordeel van deze methode is het feit dat ze de mogelijkheid biedt een

uitgebreid onderwerp te bespreken. De narratieve review zet aan om het hele

onderzoeksonderwerp te bespreken en alle delen ervan kritisch te bespreken (website

Educational Research Review).

De belangrijkste reden waarom niet voor een systematische review gekozen werd, is

het feit dat de beperkte focus en voorgeschreven methoden van de systematische review

niet toelaten het onderwerp mindset uitgebreid te bespreken (Collins & Fauser, 2005).

Het is interessant om een aantal kenmerken van beide typen reviews op een rijtje te

zetten. Op die manier wordt onze keuze voor de narratieve review nog beter

onderbouwd. In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van beide typen reviews.

Tabel 1

Kenmerken van de narratieve en systematische review

Narratieve review Systematische review

� onderzoek dat uitgebreide bespreking vraagt � onderzoek met beperkte focus

� eerder kwalitatief � eerder kwantitatief

� geen vaste regels � strikt protocol

wel duidelijke zoekcriteria minimale bias

wel duidelijke criteria voor inclusie transparantie

2.2. Inclusiecriteria

Alvorens op zoek te gaan naar literatuur is het van belang de inclusiecriteria vast te

leggen. Deze criteria bepalen welke publicaties opgenomen worden in de analyse. Er

werden drie inclusiecriteria vastgelegd:

1. De publicaties mogen zowel empirische studies als theoretisch gericht

onderzoek zijn.

Page 15: Mindset   een review studie

5

2. De focus van de publicaties moet mindset zijn. Literatuur die een duidelijke

verband heeft met mindset wordt eveneens opgenomen (bijvoorbeeld literatuur

i.v.m. implementatie-intenties).

3. De gebruikte mindsets moeten logisch volgen uit het Rubicon Model of Action

Phases. Het gaat hier zowel over mindsets die rechtstreeks volgen uit het model

(bijvoorbeeld de deliberatieve mindset), als over mindsets die gebaseerd zijn op

het onderzoek i.v.m. het Rubicon Model, maar er een minder rechtstreekse

verband mee hebben (bijvoorbeeld de abstracte versus concrete mindset).

2.3.Literatuur search

Er werden twee zoekacties naar literatuur ondernomen: een eerste eind 2007 en een

tweede begin 2009. Daarbij werden een aantal databases gescreend: de Education

Resources Information Center (ERIC) database, PsycINFO (gepubliceerd door de

American Psychological Association), EconLit (gepubliceerd door de American

Economic Association), en FRANCIS (gecreëerd door INIST-CNRS). Als trefwoord

werd ‘mindset’ gebruikt. De literatuur werd geselecteerd op basis van het lezen van de

abstracts.

Na het lezen van de abstracts leverde de eerste zoektocht een selectie van 6

publicaties op. Hierna werd de sneeuwbalmethode gebruikt. De referenties van de

geselecteerde publicaties werden doorgenomen op zoek naar aanvullende publicaties. Er

werd ook op zoek gegaan naar extra literatuur op de webpagina’s van relevante auteurs.

Dit leverde 19 bijkomende publicaties op.

Voor de tweede zoektocht werd dezelfde procedure gevolgd. De screening van

databases leverde weinig bijkomende publicaties op: er werden slechts 1 publicatie

geselecteerd. Voor de tweede maal werd de sneeuwbalmethode toegepast met een

gevoelige uitbreiding van de literatuur als resultaat. De sneeuwbalmethode en een

tweede zoektocht naar aanvullende literatuur op de webpagina’s van relevante auteurs

leverde 40 bijkomende publicaties op.

In totaal werden na twee uitgebreide zoektochten 66 artikels weerhouden. Deze

studies werden gebruikt als uitgangspunt voor deze narratieve review. Bij de

zoektochten valt op dat er weinig publicaties rechtstreeks via de databanken gevonden

Page 16: Mindset   een review studie

6

worden. De meeste publicaties worden via de sneeuwbalmethode en via webpagina’s

van relevante auteurs gevonden.

Een overzicht van alle relevante searches is terug te vinden in bijlage 1 (tabel 2).

Page 17: Mindset   een review studie

7

3. Het Rubicon Model of Action Phases

3.1.Situering van het Rubicon Model of Action Phases

Het Rubicon Model of Action Phases kan men situeren binnen het actie-perspectief

t.o.v. menselijk gedrag. Het concept actie wordt binnen dit perspectief gedefinieerd als

‘alle activiteiten die gericht zijn op een bedoeld doel’ (Achtziger & Gollwitzer, 2008).

Actie wordt hier dan ook gecontrasteerd met aangeleerde gewoonten en automatische

responsen. Het actie-perspectief kan in zijn geheel dan ook gecontrasteerd worden met

het behavioristische perspectief op menselijk gedrag.

Vanuit dit behavioristisch perspectief op menselijk gedrag spelen intenties of doelen

die door het individu zelf gesteld worden geen rol bij doelgericht gedrag. Behavioristen

analyseren geen interne doelen of doelstellingsprocessen. Voor de behaviorist is

doelgericht gedrag gemakkelijk te herkennen aan de hand van een aantal observeerbare

kenmerken. Een voorbeeld van een kenmerk is persistentie van het gedrag tot het doel

bereikt is.

Doelen zijn volgens de behavioristen specificaties van krachtige incentives. Deze

incentives zijn objecten en gebeurtenissen die het gedrag van een organisme radicaal en

betrouwbaar beïnvloeden. Of een object of gebeurtenis gezien wordt als een doel of

incentive is primair afhankelijk van het perspectief van de onderzoeker op het gedrag

van het organisme. Een bepaalde incentive wordt een doel, wanneer een onderzoeker

deze incentive selecteert als referentiepunt voor de beschrijving van het gedrag. Een

voorbeeld kan hier verhelderend werken. Wanneer een behaviorist stelt dat voedsel een

doel is voor het hongerige organisme, betekent dit niets meer dan (1) dat het bekend is

dat voedsel een incentive is voor dit organisme, en (2) dat de onderzoeker ervoor

gekozen heeft het gedrag van het organisme te beschrijven in relatie tot voedsel in plaats

van in relatie tot om het even welk ander object of om het even welke andere

gebeurtenis (Gollwitzer & Moskowitz, 1996).

Het referentiepunt bij een actie-perspectief daarentegen is wél het interne,

subjectieve doel. Doelgericht gedrag wordt bestudeerd in relatie tot doelen die

nagestreefd worden door een bepaald individu (Gollwitzer & Moskowitz, 1996). Een

belangrijke vraag is hier welke invloed het stellen van doelen heeft op gedrag.

Page 18: Mindset   een review studie

8

De actie-motivatiepsychologie houdt zich in hoofdzaak bezig met het onderwerp

actiecontrole. Actiepsychologisch onderzoek heeft aangetoond dat een sterke motivatie

om een bepaalde uitkomst te bekomen of een bepaald gedrag te stellen normaal gezien

niet volstaat om tot implementatie van dat gedrag te komen en het doel te realiseren

(Gollwitzer & Bargh, 1996; Heckhausen, 1989; Kuhl, 1983). Het succesvol bekomen

van doelen vereist vaak een goede toepassing van verscheidene actiecontrolestrategieën

(bijvoorbeeld het formuleren van ‘als-dan’-plannen).

Een belangrijk gegeven in de motivatiepsychologie is het onderscheid tussen het

stellen van doelen en het nastreven van doelen. Dit onderscheid werd onder andere door

Kurt Lewin geëxpliciteerd (Lewin, Dembo, Festinger, & Sears, 1944). Het nastreven

van doelen bestaat uit gedrag dat gericht is op bestaande doelen en gaat in hoofdzaak

over de beweging naar een gekozen doel. Bij het stellen van doelen wordt de vraag

gesteld welke doelen een persoon zal kiezen. Hierbij wordt ingegaan op de verwachte

waarde van de beschikbare keuzealternatieven. Lewin geeft aan dat het stellen van

doelen en het nastreven van doelen geleid worden door verschillende psychologische

principes. Deze verschillen leiden tot twee theoretische perspectieven. Bij het stellen

van doelen stelt Lewin een ‘verwachting x waarde’- model voor. Het nastreven van

doelen daarentegen wordt gekaderd binnen de ‘theory of tension systems’, waar Lewin

op zoek gaat naar de krachten die een persoon in de richting van een bepaald doel

bewegen (Gollwitzer, 1996).

Onderzoekers na Lewin die doelgericht gedrag bestudeerden, legden zich vooral toe

op onderzoek in verband met het stellen van doelen. Zo ontwikkelde Atkinson (1957)

een formeel model van ‘risk taking’ dat het mogelijk maakt de motivationele tendens te

berekenen om taken van verschillende moeilijkheidsgraad te kiezen. Net als Lewin

maakte Atkinson het onderscheid tussen het stellen van doelen en het nastreven van

doelen. Met zijn risk taking -model probeerde Atkinson beide binnen één model in te

passen. Het model impliceert namelijk dat de motivationele tendens die ervoor zorgt dat

een individu een bepaalde taak kiest (stellen van doelen) zowel de inspanning die een

individu levert wanneer hij werkt aan de gekozen taak als de kwaliteit van de bekomen

prestatie zal verklaren (nastreven van doelen). Empirische studies slaagden er echter

maar zelden in deze implicatie te bevestigen (Gollwitzer, 1996).

Page 19: Mindset   een review studie

9

Onder andere om die reden voerden Klinger (1977) en Kuhl (1983) opnieuw het

onderscheid in tussen het stellen van doelen en het nastreven van doelen. De ‘theory of

current concerns’ van Klinger legt de focus op het nastreven van doelen. Kuhl maakt

een onderscheid tussen ‘keuzemotivatie-modellen’ en ‘controlemotivatie-modellen’. Hij

stelt dat keuzemotivatie-modellen gerelateerd zijn aan het stellen van doelen en

beschouwt Atkinsons risk taking-model als een voorbeeld van zulk een model. Kuhl

stelt zijn eigen theorie van het nastreven van doelen voor, de ’control theory’

(Gollwitzer, 1996).

Het Rubicon Model behoudt het onderscheid tussen het stellen van doelen en het

nastreven van doelen, maar vat beide in één theoretisch model. Op die manier kunnen

beide in relatie tot elkaar geanalyseerd worden (Gollwitzer, 1996).

Binnen de moderne doeltheorieën zijn er twee grote categorieën van theorieën: de

inhoudstheorieën van het nastreven van doelen en de zelfregulatietheorieën van het

nastreven van doelen. Inhoudstheorieën proberen verschillen in doelgerichte

gedragingen en hun gevolgen te verklaren in termen van wat door het individu als doel

gespecificeerd wordt. Er wordt verwacht dat verschillen in doelinhoud een groot effect

hebben op het gedrag. Zelfregulatietheorieën analyseren hoe het individu problemen in

verband met de implementatie van doelen oplost. Het afweren van afleidingen, het

vergroten van inspanningen wanneer er moeilijkheden optreden en het negotiëren van

conflicten tussen doelen zijn voorbeelden van zulke problemen (Gollwitzer &

Oettingen, 1998). Deze theorieën proberen de wilsprocessen te verklaren die de effecten

van doelen op het gedrag mediëren. Het Rubicon Model of Action Phases is binnen de

categorie ‘regulatietheorieën’ te situeren (Gollwitzer & Moskowitz, 1996).

3.2.Uitwerking van het model

Het Rubicon Model of Action Phases beschouwt het handelingsverloop als een

temporeel, horizontaal pad, dat start met de verlangens van een persoon en eindigt met

een evaluatie van de bekomen uitkomsten (Gollwitzer, 1990; Heckhausen, 1987b; 1989;

Heckhausen & Gollwitzer, 1986, 1987). Het model zoekt antwoorden op volgende

vragen:

� Hoe selecteren individuen hun doelen?

� Hoe plannen ze de uitvoering van deze doelen?

Page 20: Mindset   een review studie

10

� Hoe voeren ze deze plannen uit?

� Hoe evalueren ze hun inspanningen om een specifiek doel te bereiken?

Het model gaat zoals reeds vermeld verder dan het gebruikelijke onderscheid tussen

het stellen van doelen en het nastreven van doelen. Hoewel het model beide als aparte

problemen beschouwt, integreert het ze binnen één theoretisch model. Op die manier

worden ze geanalyseerd in relatie tot elkaar.

Het Rubicon Model is innovatief te noemen, omdat het duidelijke grenzen definieert

tussen motivationele en volitionele (d.w.z. met betrekking tot de wil) actiefasen. De drie

belangrijkste grenzen of overgangspunten zijn het nemen van een beslissing, de initiatie

van relevante acties en het afsluiten van deze acties. Motivatie wordt beschouwd als de

processen en fenomenen die aanwezig zijn bij het stellen van doelen. Volitionele

processen en fenomenen hebben betrekking op de vertaling van deze doelen in actie.

Het model stelt dat er vier verschillende, opeenvolgende fasen zijn bij doelgericht

handelen: een fase waar de potentiële positieve en negatieve gevolgen van verscheidene

niet-bindende wensen en actiealternatieven gedelibereerd worden (predecisionele fase),

een fase waar concrete strategieën worden gepland om de geselecteerde doelen te

bereiken (preactionele / postdecisionele fase), een fase waar deze strategieën worden

uitgevoerd (actionele fase), en uiteindelijk een fase waar de uitkomsten geëvalueerd

worden (evaluatieve fase). Deze fasen verschillen in termen van de taken die vervuld

moeten worden, vooraleer het individu kan overgaan naar een volgende fase en

uiteindelijk zijn doel kan realiseren. In wat volgt wordt ingegaan op de fenomenen die

typerend zijn voor elke fase.

Page 21: Mindset   een review studie

11

Figuur 1. Overzichtsfiguur: het Rubicon Model of Action Phases (gebaseerd op

Achtziger & Gollwitzer, 2008).

3.2.1. Predecisionele fase

Deze eerste fase wordt gekenmerkt door wensen en delibereren. Individuen moeten

erover delibereren, welke van hun vele wensen ze willen vervullen. Aangezien de noden

en motieven van individuen meer wensen produceren dan realiseerbaar is, wordt het

individu verplicht keuzes te maken. Men kan een voorkeur uitspreken voor bepaalde

wensen door rekening te houden met de criteria van haalbaarheid en wenselijkheid. Het

doel van de predecisionele fase is dus te beslissen welke van de vele wensen zullen

worden nagestreefd.

In verband met haalbaarheid kunnen individuen er bijvoorbeeld over nadenken of ze

de uitkomst geïmpliceerd door de wens zelf kunnen bekomen (door hun eigen

Page 22: Mindset   een review studie

12

activiteit). Een andere vraag die men zich hier kan stellen is of de situationele context

waarin men zich bevindt bevorderend of beperkend is. Daarnaast moet men zich

afvragen of men de noodzakelijke tijd en middelen heeft om de gewenste uitkomst na te

streven en of er zich gunstige opportuniteiten zullen voordoen om de gewenste uitkomst

na te streven.

De wenselijkheid van een uitkomst wordt bepaald door te kijken naar de verwachte

waarde van deze uitkomst. Hier kan men zich afvragen wat de gevolgen op korte en op

lange termijn zijn van het nastreven van het doel. Vervolgens dient de vraag zich aan

hoe positief of negatief deze gevolgen voor het individu zijn. Als laatste is het

belangrijk zich af te vragen wat de kans is dat deze gevolgen zich voordoen.

De motivationele variabelen van wenselijkheid en haalbaarheid doen denken aan de

‘Theory of Planned Behavior’ (TPB) van Ajzen (1985, 1988). Ajzen veronderstelt

eveneens dat de attitude ten opzichte van een handeling (de verwachte waarde ervan) en

de gepercipieerde beheersing van deze handeling (haalbaarheid) er samen voor zorgen

dat het individu overgaat tot actie. Het resultaat van deze beslissing is volgens het

Rubicon Model een doelintentie, terwijl de TPB spreekt van gedragsintenties.

Een goede beoordeling van de haalbaarheid en wenselijkheid van een gegeven wens

houdt ook in dat deze wens in relatie tot andere wensen gezien moet worden. Zo zou

een wens met veel aantrekkelijke gevolgen plots minder wenselijk kunnen worden, als

deze wens bekeken wordt in het kader van een meer omvattende wens (bvb: de wens

‘uit eten gaan in goede restaurants’ wordt minder wenselijk, wanneer deze gezien wordt

in het licht van de meer omvattende wens ‘een eigen huis kopen’). Of een wens zou

meer haalbaar kunnen worden, wanneer erover nagedacht wordt in relatie met de

realisatie van andere wensen (bvb: de wens van een drukbezet persoon ‘leren badminton

spelen’ zal meer haalbaar lijken, wanneer deze wens in relatie met de wens ‘een

uitgebreide vakantie nemen’ gezien wordt).

3.2.2. Postdecisionele / preactionele fase

Wanneer een bepaalde wens een hoge voorkeur heeft (d.w.z. grote wenselijkheid en

grote haalbaarheid), veronderstelt het model dat de vervulling van de wens vereist dat

deze wens wordt vertaald in een doelintentie. In dit model wordt gebruikt gemaakt van

de metafoor ‘crossing the Rubicon’, wat zoveel betekent als het punt waarop de

Page 23: Mindset   een review studie

13

deliberatie eindigt. Na het nemen van een beslissing, maar voor de initiatie van acties,

wordt verwacht dat er geen deliberatie van voor- en nadelen van het gekozen doel meer

gebeurt. Men is - sterk uitgedrukt - ‘beyond a point of no return’. Fenomenologisch

resulteert dit in een gevoel van vastberadenheid. De transformatie van een wens naar

een bindend doel resulteert in een gevoel van toewijding om dit doel in actie te vertalen.

Na het vormen van een doelintentie, gaat men over naar de postdecisionele of

preactionele fase. Individuen bevinden zich in deze fase in een soort van wachttoestand.

Plannen staat hier centraal. Plannen is vaak noodzakelijk, omdat nieuw gevormde

doelintenties niet onmiddellijk geïmplementeerd kunnen worden wanneer het individu

bezig is met andere activiteiten die eerst afgewerkt moeten worden, of wanneer er zich

geen geschikte gelegenheid voordoet om te handelen. Daarnaast gebeurt het bereiken

van een bepaald doel dikwijls in stappen, waardoor het individu vaak onderbroken

wordt.

In deze fase wordt een antwoord gegeven op de vragen wanneer en waar men begint

te handelen, hoe men zal handelen en hoe lang men zal handelen. Dit worden

implementatie-intenties genoemd. Deze implementatie-intenties hebben betrekking op

de initiatie, uitvoering en beëindiging van acties en helpen individuen om te gaan met

de moeilijkheden die zich kunnen voordoen wanneer men in de richting van de gestelde

doelen beweegt. Een voorbeeld hiervan is het feit dat mensen het vaak zeer moeilijk

vinden te starten met hun gedrag. Ze vertonen uitstelgedrag en missen op die manier

waardevolle kansen om hun doelgericht gedrag te starten. In dit geval helpen

implementatie-intenties om te starten met het noodzakelijk gedrag om de gestelde

doelen te bereiken. Verder in deze masterproef wordt een heel hoofdstuk geweid aan

deze implementatie-intenties.

3.2.3. Actionele fase

Of een doelintentie ook leidt tot het initiëren van relevante acties is afhankelijk van de

‘fiat tendency’ van de doelintentie. De sterkte van de fiat tendency van een doelintentie

is het product van de ‘volitional strength’ van de doelintentie en van de geschiktheid

van de situatie voor de initiatie van de doelintentie. Met volitional strength of

wilskracht bedoelt men de sterkte van de toewijding van een persoon aan de

implementatie van het gekozen doel. In het algemeen is de volitional strength een

Page 24: Mindset   een review studie

14

positieve functie van de overeenkomstige motivationele tendens (haalbaarheid en

wenselijkheid van het voorgenomen doel). Naast volitional strength speelt ook de

geschiktheid van de situatie een belangrijke rol. Sommige situaties zijn beter geschikt

voor de implementatie van bepaalde doelintenties dan andere. Als algemene regel zal de

doelintentie met de grootste fiat tendency uitgevoerd worden.

Het toevoegen van een implementatie-intentie aan de doelintentie leidt tot een betere

actie-initiatie. Implementatie-intenties leiden tot automatische en efficiënte actie-

initiatie wanneer de gespecificeerde situatie zich voordoet, zelfs in omstandigheden met

een hoge cognitieve belasting. Zo is gebleken dat opiaatverslaafden in een

ontwenningsfase en schizofrene patiënten voordeel halen uit het vormen van

implementatie-intenties. Daarnaast zijn de positieve effecten van implementatie-

intenties ook teruggevonden bij studenten bij wie cognitieve belasting experimenteel

geïnduceerd werd via een ‘dual task paradigm’. Het vormen van implementatie-intenties

vraagt dus niet veel aandachtsresources (Brandstätter, Lengfelder & Gollwitzer, 2001).

Het is belangrijk een duidelijk onderscheid te maken tussen een doelintentie en een

implementatie-intentie. Doelintenties specificeren een eindpunt in de vorm van ‘ik ben

van plan x te bereiken’. Wensen worden hier vertaald in bindende doelen.

Implementatie-intenties zijn onderliggend aan doelintenties. Ze specificeren het

wanneer, waar en hoe van responsen die tot het bereiken van het doel leiden, en nemen

de vorm aan ‘wanneer situatie y zich voordoet, zal ik respons z uitvoeren’ (Gollwitzer,

1999).

De focus binnen de actionele fase ligt op het nastreven van doelgerichte handelingen

en het tot een goed einde brengen van deze handelingen. Dit verloopt het beste wanneer

doelen op een vastberaden manier nagestreefd worden, wat betekent dat er een

verhoogde inspanning geleverd moet worden wanneer er zich moeilijkheden voordoen

en dat na elke onderbreking de doelgerichte handelingen hervat moeten worden.

3.2.4. Postactionele fase

In de laatste fase gaat men evalueren of het nastreven van het doel succesvol was. Voor

deze evaluatie moet men twee opeenvolgende vragen beantwoorden. Als eerste is er de

vraag of de bedoelde uitkomst bereikt is, zodat men kan stoppen met handelen en de

gewenste gevolgen kan afwachten. Daarnaast is er de vraag of de actuele waarde van

Page 25: Mindset   een review studie

15

het streven naar het doel overeenkomt met zijn verwachte waarde. Dit impliceert dat

men moet wachten op de gewenste gevolgen van de bekomen uitkomst, voor deze vraag

beantwoord kan worden. Pas na het beantwoorden van de eerste vraag bevindt men zich

in een positie waarin men de actuele met de gewenste waarde kan vergelijken. Als men

tevreden is met de uitkomst, kan het doel gedeactiveerd worden. Als men niet tevreden

is, kan men zijn aspiratieniveau verlagen en het doel deactiveren, of men kan het

originele aspiratieniveau behouden en zijn inspanningen om het doel te bereiken

vergroten.

De evaluatie die in deze fase gebeurt, kan een voordeel vormen in een toekomstige

deliberatie. Door de evaluatie zullen toekomstige schattingen van verwachte waarden

meer precies worden. Daarnaast kan de evaluatie ook de toekomstige planning van

individuen beïnvloeden. Als het individu bijvoorbeeld merkt dat de bekomen uitkomst

niet voldoet aan een bedoelde standaard of wanneer een bekomen uitkomst niet goed

genoeg is om tot gewenste gevolgen te leiden, kan het individu de doelintentie uitrusten

met nieuwe initiatie- en uitvoeringsintenties, en op die manier de kansen op een

succesvolle implementatie vergroten.

3.2.5. Opmerkingen bij het model

Het Rubicon Model kan tot misvattingen leiden als men het te letterlijk neemt.

Hieronder volgen een aantal opmerkingen in verband met mogelijke misvattingen

(Gollwitzer, 1990).

� Het model impliceert niet dat elke actie-initiatie direct voorafgegaan wordt door

deliberatie van de wenselijkheid en haalbaarheid van het onderliggende doel en het

vormen van een doelintentie (bvb: wanneer de initiatie van een actie een herneming

van activiteiten van ervoor is of wanneer de actie-initiatie uitgesteld was door een

gebrek aan gelegenheden om te handelen).

� Het model impliceert niet dat het vormen van een doelintentie noodzakelijk gevolgd

wordt door intense planning van waar, wanneer, hoe en hoe lang het gekozen doel

geïmplementeerd wordt. Er wordt eerder aangenomen dat dit alleen gebeurt wanneer

een vlotte implementatie van de doelintentie bedreigd wordt. Vaak kan gewoon een

beroep gedaan worden op min of meer automatische gedragingen.

Page 26: Mindset   een review studie

16

� Het model sluit een overlap tussen de actiefasen niet uit. In de predecisionele fase,

waar men delibereert over verschillende wensen, is het bijvoorbeeld mogelijk dat de

deliberatie onderbroken wordt, zodat acties in functie van andere doelen gepland,

geïnitieerd, vervolledigd of geëvalueerd kunnen worden.

� Het model gaat niet voorbij aan het feit dat het streven naar doelen hiërarchisch

georiënteerd is. Zo wordt er in het model een onderscheid gemaakt tussen

doelintenties en gedragsintenties. Gedragsintenties zijn aanvullingen voor

doelintenties en bevorderen de implementatie van de doelintenties. De vorming van

een doelintentie komt dus vóór de vorming van een gedragsintentie en deze

gedragsintentie wordt gerechtvaardigd door de doelintentie.

3.3.Mindset

Het ‘Rubicon Model of Action Phases’ impliceert dat doelgericht gedrag opgesplitst kan

worden in een reeks opeenvolgende fasen. Deze fasen beschrijven kwalitatief

verschillende psychologische fenomenen die overeenkomen met de verschillende

functies van elke fase. Het Rubicon Model is dus een structureel én functioneel model.

Met elk van de voorgaande fasen is een kenmerkende functie en taak verbonden:

� Predecisionele fase

o Functie: deliberatie.

o Taak: de best mogelijke keuze maken tussen een aantal potentiële

actiedoelen.

� Postdecisionele / pre-actionele fase

o Functie: voorbereiden en plannen.

o Taak: de initiatie van acties bevorderen die ervoor zorgen dat men dichter bij

het gekozen doel komt.

� Actionele fase

o Functie: actie.

o Taak: de acties op een efficiënte manier uitvoeren.

� Post-actionele fase

o Functie: evaluatie.

o Taak: proberen te bepalen of de bedoelde uitkomst en zijn gewenste

gevolgen bekomen zijn.

Page 27: Mindset   een review studie

17

Elk van deze functies hangt samen met een verschillende mindset, een vorm van

informatieverwerking die ideaal is voor de gegeven actiefasen. Het concept mindset

verwijst naar een gemoedstoestand die samenhangt met de aanname en uitvoering van

bepaalde taken. Samengevat worden deze mindsets gedefinieerd als fasetypische,

cognitieve oriëntaties die het vervolledigen van de taak bevorderen en een zekere

temporele stabiliteit hebben (Gollwitzer, 1990).

Het onderzoek naar mindset is gebaseerd op het idee dat er verschillende taken

moeten opgelost worden in elke fase van het Rubicon Model (Gollwitzer, 1990).

Aangenomen wordt dat elke fase samenhangt met een bepaalde mindset (d.w.z. met de

activatie van specifieke cognitieve procedures) die prestaties voor de gegeven taak

faciliteert. In wat volgt wordt dieper ingegaan op de verschillende mindsets. Maar eerst

wordt gekeken naar de geschiedenis van het mindset-concept.

3.3.1. Historische achtergrond van het mindset-concept

Het begrip mindset heeft een historische achtergrond die start aan het begin van de

twintigste eeuw (Gollwitzer, 1990). In 1904 rapporteerde Oskar Külpe, de grondlegger

van de Würzburg School (zie Boring, 1950, p. 401-406; Gibson, 1941; Humphrey,

1951, p. 30-131), zijn experimenten over wat hij benoemde als ‘abstractie’.

Participanten kregen nonsenslettergrepen te zien, elk geschreven in een verschillende

kleur. De instructies die de participanten ontvingen, vlak voor ze de lettergrepen

gepresenteerd kregen, varieerden over verschillende trials. De participanten kregen de

opdracht hun aandacht te richten op een bepaald aspect van het stimulus display (bvb:

de frequentie van een bepaalde letter of de positie van de kleuren). Onmiddellijk na de

presentatie kregen de participanten de instructie de oplossing voor hun opdracht geven.

Daarnaast vroeg de onderzoeker de participanten zich een aantal andere aspecten van de

presentatie te herinneren, waarvoor ze niet de instructie hadden gekregen er hun

aandacht op te richten. De resultaten van de studie toonden een drastisch effect van

instructie: wanneer de vragen van de onderzoeker gerelateerd waren aan de instructies

gegeven voor het bekijken van de presentatie, waren de participanten zeer accuraat in

hun antwoorden. Wanneer er echter een wanverhouding was (bvb: ze waren

geïnstrueerd hun aandacht te richten op de positie van de kleuren, maar werden

Page 28: Mindset   een review studie

18

gevraagd naar de frequentie van een bepaalde letter), waren de participanten zeer

inaccuraat.

Watt (1905), ook een aanhanger van de Würzburg School, spreekt in dit verband van

een Aufgabe (de instructies voor de presentatie), die bij het individu een

corresponderende Einstellung creëert (mindset). Deze Einstellung zou het individu

voorbereiden, zodat het stimulusmateriaal dat men gepresenteerd krijgt op een efficiënte

manier geanalyseerd wordt, resulterend in een goede uitvoering van de taak.

3.3.2. Mindsets gerelateerd aan actiefasen

3.3.2.1.Twee mindsets

In vroeger onderzoek in verband met het Rubicon Model of Action Phases werden twee

mindsets onderscheiden (Gollwitzer, 1987; Heckhausen, 1987b; Heckhausen &

Gollwitzer, 1986, 1987). De predecisionele fase en de postactionele fase werden als

gelijkaardig beschouwd, omdat in beide fasen de wenselijkheid en haalbaarheid van het

doel centraal staan. Omdat dit thema’s zijn die in de motivatiepsychologie centraal staan

(Atkinson, 1964), wordt hier gesproken van een motivationele mindset. Deze

motivationele mindset zou gekenmerkt worden door een zogenaamde

realiteitsoriëntatie. Motivatie vereist een accuraat beeld van de realiteit, omdat men

alleen zo incentives en probabiliteiten van succes of falen kan evalueren. Dit wil zeggen

dat men informatie op een niet-selectieve, ongekleurde manier verwerkt.

Ook de postdecisionele en de actionele fase werden als gelijkaardig beschouwd,

omdat in beide fasen de implementatie van het gekozen doel centraal staat. Omdat dit

thema centraal staat in de psychologie van de wil, wordt hier van een volitionele

mindset gesproken. Deze mindset zou gekenmerkt worden door een realisatieoriëntatie.

Hiermee bedoelt men dat informatie op een selectieve manier verwerkt wordt, gekleurd

in het voordeel van het te bekomen doel.

Deze conceptualisatie creëerde echter heel wat verwarring. De opdeling die men

maakte, liet weinig plaats voor nuances. Daarnaast slaagde de oorspronkelijke

conceptualisering er niet in de kracht van het mindset-concept volledig te benutten. Als

eerste vereist een toepassing van het concept op de actiefasen een kritische analyse van

de taken die individuen zichzelf opleggen in de verschillende actiefasen. Als tweede kan

Page 29: Mindset   een review studie

19

men, als men de taakeisen kent, hypothesen vormen over de unieke cognitieve

oriëntaties van de verschillende mindsets. De oorspronkelijke conceptualisering

ontmoedigt echter deze benadering, omdat het de predecisionele en postactionele fasen

samenvoegt. Daardoor ontkent men het idee dat er verschillende taken worden opgelost

in elk van deze actiefasen. Hetzelfde gaat op voor de samenvoeging van de

postdecisionele (preactionele) en actionele fasen. Daarom is men overgegaan op een

kader dat vier unieke mindsets of cognitieve oriëntaties onderscheidt, die

corresponderen met de vier actiefasen van het Rubicon Model en hun specifieke taken

(Gollwitzer, 1990).

3.3.2.2.Vier mindsets

Bij de beschrijving van deze vier mindsets hebben we ons gebaseerd op drie

overzichtspublicaties: een publicatie van Gollwitzer (1990), een publicatie van

Gollwitzer en Moskowitz (1996), en een publicatie van Achtziger en Gollwitzer (2008).

Deliberatieve mindset

De deliberatieve mindset is gerelateerd aan de postdecisionele actiefase. Daardoor is de

taak relevant voor deze mindset het stellen van doelen. Individuen die zich in deze

mindset bevinden, moeten beslissen welke van hun vele wensen ze willen vertalen in

actie. Dit doen ze door het wegen van de wenselijkheid en de haalbaarheid van hun

wensen, om op die manier de relatief meest aantrekkelijke en haalbare actiedoelen te

selecteren.

Deze mindset zou volgende kenmerken moeten hebben:

� Er moet cognitieve tuning zijn in de richting van informatie relevant voor het

beoordelen van haalbaarheid en wenselijkheid (d.w.z. voor het nemen van

beslissingen).

� Er moet een oriëntatie in de richting van onpartijdige en accurate

informatieverwerking zijn. Bij wenselijkheidsgerelateerde informatie moeten de

voor- en nadelen onpartijdig geanalyseerd worden. Het is belangrijk dat er

voldoende aandacht aan mogelijke negatieve gevolgen besteed wordt.

Haalbaarheidsgerelateerde informatie moet op een relatief objectieve, niet-

Page 30: Mindset   een review studie

20

illusionaire manier geanalyseerd worden. Haalbaarheidsinschattingen mogen niet

overdreven optimistisch of onnodig pessimistisch zijn.

� Er moet een verhoogde ‘open-mindedness’ of ontvankelijkheid zijn voor de

verwerking van beschikbare informatie.

Samengevat zouden de verschillende kenmerken van de cognitieve oriëntatie

geassocieerd met de deliberatieve mindset het nemen van goede (of realistische)

doelbeslissingen moeten faciliteren. Dit omdat de deliberatieve mindset ervoor zorgt dat

wensen (potentiële doelen) niet als meer wenselijk of haalbaar worden gepercipieerd

dan ze in feite zijn.

Implementele mindset

De implementele mindset is gerelateerd aan de postdecisionele of preactionele actiefase.

De voorbereiding van het nastreven van doelen is de taak die in deze fase vervuld dient

te worden. Deze mindset legt de nadruk op de essentiële elementen van plannen: hoe,

wanneer en waar (Gollwitzer, 1990; Gollwitzer & Bayer, 1999). De wenselijke aanpak

is wel afhankelijk van het type doel: als het doel voorzien is van een implementatie-

intentie, moet men alleen nog maar wachten op het geschikte moment. Wanneer een

potentieel goed moment zich aandient, moet men deze opportuniteit vergelijken met

diegene die gespecificeerd is binnen de implementatie-intentie. Indien er een match is,

volgt onmiddellijke initiatie van doelgericht gedrag. Een tweede type doel heeft geen

implementatie-intentie nodig, omdat het het karakter van een gewoonte heeft. Wanneer

zich een geschikt moment voordoet, wordt het doelgericht gedrag automatisch

geïnitieerd. Bij het derde en laatste type doel is er geen sprake van implementatie-

intenties of gewoonten. Hier is het dan ook noodzakelijk dat er een actieplan

geformuleerd wordt.

De implementele mindset zou volgende kenmerken moeten hebben:

� Er moet cognitieve tuning zijn naar informatie die relevant is voor wanneer, waar en

hoe te handelen.

� Er moet een soort van ‘closed-mindedness’ of beperkte ontvankelijkheid van

informatie zijn, zodat men zich kan concentreren op informatie relevant voor de

taakprestatie en bijkomstige of irrelevante informatie kan negeren.

Page 31: Mindset   een review studie

21

� Er moet een partijdige en optimistische analyse van informatie zijn.

Wenselijkheidsgerelateerde informatie moet op een partijdige manier verwerkt

worden. De voordelen van een gekozen alternatief moeten benadrukt worden.

Haalbaarheidsgerelateerde informatie moet geanalyseerd worden zodat er sprake is

van illusionair optimisme.

Al deze kenmerken van de implementele mindset zouden het bereiken van doelen

moeten faciliteren, omdat ze het individu toelaten op een efficiënte manier om te gaan

met de klassieke problemen van doelimplementatie.

Actionele mindset

De actionele mindset hangt samen met de actionele fase. De taak binnen deze fase is het

handelen in de richting van het doel op zulk een manier dat het doel bereikt wordt. Deze

mindset zou kenmerken moeten hebben van wat Csikszentmihalyi (1975) bestempelt als

een ‘flow’-ervaring. Men moet vermijden dat er onderbrekingen zijn, omdat elke storing

van de flow van acties het bereiken van het doel uitstelt. Er wordt alleen aandacht

geschonken aan die aspecten van het zelf en de omgeving die de handelswijze op dat

moment versterken. Daarnaast worden storende aspecten genegeerd. Hier zou men

cognitieve tuning in de richting van interne en externe cues moeten zien die de

handelswijze in de richting van het bereiken van het doel leiden.

De actionele mindset zou volgende kenmerken moeten hebben:

� Er moet closed-mindedness zijn voor alle informatie die zou kunnen aanzetten tot

een herevaluatie van de gekozen doelen, een herevaluatie van de gekozen

implementatiestrategie, of elke vorm van zelfevaluatie.

� Er moet cognitieve tuning zijn naar interne en externe cues die het

handelingsverloop leiden naar het bereiken van de doelen. Deze informatie moet zo

accuraat mogelijk zijn: er mag geen positief gekleurde evaluatie gebeuren.

De actionele mindset zou te voorschijn moeten komen wanneer individuen streven

naar het bereiken van hun doelen.

Page 32: Mindset   een review studie

22

Evaluatieve mindset

De evaluatieve mindset wordt verbonden met de postactionele fase. De te vervullen taak

in deze fase van het doelgerichte gedrag omvat het evalueren van uitkomsten en

gevolgen van het streven naar het doel, om op die manier na te gaan of de gewenste

uitkomst bereikt is en of de gewenste gevolgen bekomen zijn.

De evaluatieve mindset zou de volgende kenmerken moet hebben:

� Er moet cognitieve tuning zijn naar informatie die relevant is voor het beoordelen

van de kwaliteit van de uitkomst van de actie en naar informatie relevant voor de

feitelijke wenselijkheid van de gevolgen van deze uitkomst. Er wordt een

vergelijking gemaakt tussen wat bereikt (uitkomsten) en verkregen (gevolgen) is en

wat oorspronkelijk verwacht of bedoeld was.

� Er moet een oriëntatie zijn naar accurate en ongekleurde informatieverwerking.

� Er moet een comparatieve oriëntatie zijn: de bedoelde uitkomst en zijn gewenste

gevolgen worden vergeleken met de feitelijke uitkomst en zijn gevolgen.

3.4.Besluit

In dit hoofdstuk hebben we al eerste het Rubicon Model of Action Phases gekaderd in

het bredere domein van onderzoek in verband met doelen en doelgericht gedrag.

Vervolgens zijn we dieper ingegaan op de verschillende fasen van het model en hun

specifieke kenmerken. Als laatste hebben we het verband besproken tussen het Rubicon

Model en mindset en hebben we de verschillende mindsets die samenhangen met het

Rubicon Model besproken. In de volgende hoofdstukken gaan we achtereenvolgens

dieper in op de verschillen tussen de deliberatieve en implementele mindset,

implementatie-intenties, en andere mindsets (d.w.z. mindsets die niet rechtstreeks

volgen uit het Rubicon Model).

Page 33: Mindset   een review studie

23

4. Verschillen tussen de deliberatieve en implementele mindset

In dit hoofdstuk gaan we dieper in op een aantal kenmerken van de deliberatieve en

implementele mindset. Er wordt voor deze twee mindsets gekozen, omdat er bijna geen

onderzoek beschikbaar is over de actionele en evaluatieve mindset. Als eerste

beschrijven we hoe beide mindsets experimenteel geïnduceerd kunnen worden.

Vervolgens gaan we in op drie belangrijk kenmerken van de deliberatieve en

implementele mindset: (1) cognitieve tuning effecten; (2) verschillende manieren

waarop informatie gerelateerd aan de wenselijkheid en haalbaarheid van het doel wordt

verwerkt; en (3) verschillen in de verwerking van relevante en irrelevante informatie.

Als laatste gaan we in op recenter onderzoek i.v.m. beide mindsets.

4.1.Experimentele inductie van de deliberatieve en implementele mindset

Alvorens men de effecten van beide mindsets kan onderzoeken, moet men deze

mindsets induceren bij de proefpersonen met wie men werkt.

Een eerste en tevens de meest gebruikte manier om de mindsets experimenteel te

induceren werd aangereikt door Gollwitzer & Bayer (1999). Wanneer men een

deliberatieve mindset wil induceren, wordt vooreerst aan de participanten gevraagd

uitgebreid te delibereren over een onopgelost persoonlijk probleem (waarvoor ze nog

niet hebben beslist te handelen of niets te doen). Dit probleem wordt door de

participanten zelf aangereikt. Voorbeelden zijn ‘zal ik verhuizen naar een andere stad of

niet’ en ‘zal ik een nieuwe auto kopen of niet’. Vervolgens wordt aan de participanten

de opdracht gegeven de voor- en nadelen op korte en lange termijn van het al dan niet

nemen van de beslissing op te sommen en de kans in te schatten dat deze gevolgen zich

werkelijk voordoen. Op die manier worden de participanten sterk betrokken bij de

deliberatie. Wanneer men een implementele mindset wil induceren, zal men de

participanten vragen de implementatie van een reeds gekozen doel te plannen. Dit doel

wordt ook door de participanten zelf aangegeven. Voorbeelden zijn ‘ik ga naar een

andere stad verhuizen’ en ‘ik ga een nieuwe auto kopen’. Deze opdracht creëert een

implementele mindset. Vervolgens zal men de participanten vragen de vijf belangrijkste

stappen voor de implementatie van het doel op te lijsten en te specificeren wanneer,

waar en hoe ze elke stap zullen uitvoeren. Op die manier zorgt men dat de participanten

Page 34: Mindset   een review studie

24

sterk betrokken blijven bij het plannen. Als laatste stap zal men zowel de deliberatieve

als implementele participanten vragen een ogenschijnlijk ongerelateerde taak uit te

voeren. Deze taak is ontworpen om de veronderstelde contrasterende kenmerken van

beide mindsets te meten.

Gollwitzer & Kinney (1989) gebruiken nog een andere methode om de mindsets te

induceren. Wanneer men de deliberatieve mindset wil induceren, wordt aan de

participanten meegedeeld dat ze als doel hebben te beslissen welk van twee beschikbare

apparaten (A of B) ze willen gebruiken tijdens het tweede deel van het experiment. Ze

moeten deze beslissing baseren op het feit of ze het eenvoudiger vonden een lamp aan te

steken met apparaat A of B, want in het tweede deel van het experiment is het doel de

lamp zo vaak mogelijk aan te steken. Om deliberatie te bevorderen worden de

participanten aangezet voldoende af te wisselen tussen de twee apparaten. Wanneer men

de implementele mindset wil induceren, moeten participanten voor het starten van het

eerste deel van het experiment de sequentie van het wisselen tussen de apparaten

vastleggen (bvb: AAABB of BAABB). Om implementatie te bevorderen wordt het doel

benadrukt: de lamp zo vaak mogelijk aan steken.

4.2.Cognitieve tuning naar taakcongruente informatie

De deliberatieve en implementele mindset hebben een verschillende cognitieve focus:

het kiezen tussen doelen en het implementeren van een gekozen doel. Beide vertonen

cognitieve tuning naar taakcongruente informatie. De deliberatieve mindset leidt tot

cognitieve tuning naar informatie in verband met de haalbaarheid van de bedoelde

uitkomst en de wenselijkheid van de verwachte gevolgen. De gedachten zijn hier meer

gericht op actie-alternatieven dan op het bereiken van doelen. Deliberatieve personen

herinneren zich beter informatie gerelateerd aan de deliberatie van alternatieven dan

informatie gerelateerd aan de vervulling van doelgerichte handelingen. Daartegenover

lokt de implementele mindset cognitieve tuning uit naar informatie gerelateerd aan actie-

initiatie (wanneer, waar en hoe starten met actie). De gedachten zijn meer gericht op het

plannen van doelgericht gedrag dan op het nadenken over actie-alternatieven en het is

gemakkelijker informatie weer op te roepen die gerelateerd is aan het plannen van

acties.

Page 35: Mindset   een review studie

25

Deze hypothesen worden ondersteund door heel wat empirisch onderzoek. Er zijn

over het geheel beschouwd twee benaderingen mogelijk. Als eerste kan men zich

concentreren op de gedachten van participanten, terwijl ze zich in een deliberatieve of

implementele mindset bevinden. Men gaat er dan vanuit dat congruente gedachten vaker

voorkomen dan incongruente gedachten. De tweede benadering concentreert zich op de

bereidheid van participanten om taakcongruente informatie op te slaan en weer op te

halen.

Een voorbeeld van een experiment dat kadert binnen de eerste traditie werd

uitgevoerd door Gollwitzer, Heckhausen, en Steller (1990, studie 1). De deliberatieve en

implementele mindset werd geïnduceerd bij de participanten volgens de klassieke

inductie-methode. Vervolgens werd een gedeelte van drie sprookjes voorgelegd aan de

participanten. Elk van deze sprookjes eindigde op een punt waar het hoofdpersonage

een beslissing in verband met een doel moest nemen. Zo moest bijvoorbeeld in het

eerste sprookje de koning beslissen of hij ten oorlog trok of bij zijn dochter bleef om

haar te beschermen. De participanten moesten elk sprookje aanvullen met drie zinnen.

Er werd gekeken of de participanten een deliberatief of implementeel vervolg aan het

verhaal breiden. Een deliberatief vervolg zou bijvoorbeeld kunnen zijn: ‘de koning

dacht heel diep en lang na over wat hij zou doen’. ‘De koning beval zijn beste soldaat

zijn dochter te bewaken en trok ten oorlog’ is dan weer een voorbeeld van een

implementeel vervolg. De mindset van de participanten bleek een effect te hebben op

het vervolg dat ze aan de sprookjes breiden. Participanten die zich in een deliberatieve

mindset bevonden, verzonnen minder implementele en meer deliberatieve ideeën dan

implementele participanten. Delibereren en plannen creëerden dus verschillende

mindsets die zeer persistent zijn. Deze mindsets bleven hun effect behouden, ook al

gingen de participanten over naar een volgende, ongerelateerde taak (sprookjes

vervolledigen).

In een tweede studie (Gollwitzer, Heckhausen, & Steller, 1990, studie 2) werd

aangetoond dat mindset-congruente informatie beter opgeslagen en weer opgeroepen

wordt dan mindset-incongruente informatie. Deliberatieve en implementele mindsets

werden gecreëerd via een keuzeparadigma. Er moest een keuze gemaakt worden tussen

twee soorten creativiteitstests (zwart/wit vs. kleur). De deliberatieve mindset werd

gecreëerd door de slides van beide soorten creativiteitstests te laten zien, maar de

Page 36: Mindset   een review studie

26

participanten geen keuze te laten maken. De implementele participanten moesten wel

een keuze maken. Voor de keuze (voor deliberatieve participanten) en na de keuze (voor

implementele participanten) werd een herinneringstest uitgevoerd. De slides beeldden

verschillende personen af die piekerden over een persoonlijke beslissing (bijvoorbeeld

een oudere dame die nadacht over de voor- en nadelen van het feit dat haar

kleinkinderen de zomer bij haar doorbrachten). Bij elk van de slides werden ook

potentiële implementatieplannen vermeld, die specificeerden hoe de persoon het

doelgerichte gedrag kon starten (bijvoorbeeld ‘als ik beslis het te doen, dan moet ik

eerst … en dan …’). Uit de resultaten van de herinneringstest bleek dat deliberatieve

participanten de voor- en nadelen beter onthouden hadden dan de informatie over het

wanneer, waar en hoe van de implementatie. Voor de implementele participanten ging

het omgekeerde op. Als mogelijke verklaring voor deze bevindingen geeft men aan dat

mindsets een bepaald perspectief voorzien (Bobrow & Winograd, 1977) dat ervoor

zorgt dat bepaalde beschrijvingen gemakkelijk geconstrueerd kunnen worden. Zo zou

de deliberatieve mindset een voorkeur kunnen hebben voor beschrijvingen in de vorm

van voor- en nadelen. De deliberatieve mindset zou dus de constructie van

beschrijvingen kunnen bevorderen, als deze beschrijvingen informatie gerelateerd aan

verwachte waarden bevatten. De implementele mindset zou eerder de constructie van

beschrijvingen bevorderen die implementatiegerelateerde informatie bevatten.

De resultaten van deze twee experimenten tonen aan dat deliberatieve en

implementele mindsets het cognitief functioneren van individuen een bepaalde focus

meegeven, waardoor congruente gedachten meer toegankelijk worden en congruente

informatie effectiever verwerkt wordt. Daarnaast blijkt dat deze mindsets enige

stabiliteit doorheen de tijd hebben en generalisatie over situaties vertonen.

4.3.Gekleurde verwerking van informatie gerelateerd aan de haalbaarheid en

wenselijkheid van het doel

Als tweede kenmerk van mindsets komen verschillen in de manier van

informatieverwerking naar voor. In onderzoek van Gollwitzer en anderen (Heckhausen

& Gollwitzer, 1987, studie 2; Gollwitzer & Kinney, 1989) wordt verwacht dat

informatie gerelateerd aan de haalbaarheid en wenselijkheid van het doel op een andere

manier geanalyseerd wordt binnen de verschillende mindsets. Er wordt verondersteld

Page 37: Mindset   een review studie

27

dat informatie gerelateerd aan wenselijkheid in de deliberatieve mindset onpartijdig

beoordeeld wordt, waar deze informatie in de implementele mindset beoordeeld wordt

in het voordeel van het gestelde doel. Daarnaast wordt de haalbaarheid van het doel in

de deliberatieve mindset relatief accuraat beoordeeld, waar er in de implementele

mindset een meer optimistische beoordeling gebeurt, die de feitelijke haalbaarheid van

de bedoelde uitkomst kan overschatten.

Heckhausen en Gollwitzer (1987, studie 2) tonen aan dat participanten in de

deliberatieve mindset evenveel positieve als negatieve gevolgen overwegen. Daarnaast

ontdekten ze dat deliberatie een zeker patroon vertoonde: deliberatie startte met een

reflectie op de positieve gevolgen van het vervullen van het doel. Participanten gingen

echter snel over naar een reflectie op negatieve gevolgen. Ze speelden hun eigen

advocaat van de duivel. Er gebeurt dus een onpartijdige analyse van de wenselijkheid

van het gestelde doel.

Het onderzoek van Gollwitzer en Kinney (1989) handelt over de controle-illusie. In

twee experimenten wordt aangetoond dat een deliberatieve mindset toelaat een

realistisch beeld te vormen van verwachtingen van actie-uitkomsten (accurate inferentie

van controle), terwijl een implementele mindset leidt tot illusoir optimisme (illusie van

controle). De deliberatieve mindset zorgt er dus voor dat mensen geen onrealistisch

beeld vormen van de controle die ze hebben over oncontroleerbare gebeurtenissen.

Participanten die zich in een deliberatieve mindset bevinden analyseren de voor- en

nadelen van een doel op een onpartijdige manier en ze maken nauwkeurige

inschattingen van de kans op een bepaalde actie-uitkomst. Implementele participanten

overschatten deze kansen en vertonen illusoir optimisme.

4.4.Verwerking van relevante en irrelevante informatie

Openheid ten opzichte van informatie komt te voorschijn als derde onderscheidend

kenmerk van de deliberatieve en implementele mindset. Zo leidt de implementele

mindset tot een soort van ‘closed-mindedness’. Deelnemers die zich in de implementele

mindset bevinden laten geen afleiding door irrelevante informatie toe. Ze hebben een

exclusieve focus op informatie die relevant is voor het voltooien van de doelen. De

deliberatieve mindset leidt dan weer tot een verhoogde receptiviteit voor beschikbare

informatie.

Page 38: Mindset   een review studie

28

Een eerste experiment dat hier evidentie voor biedt, onderzocht de noun span van

participanten die zich in een deliberatieve of implementele mindset bevonden

(Heckhausen & Gollwitzer, 1987, studie 2). De breedte van deze noun span is een

goede indicator van de cognitieve verwerkingssnelheid. Tijdens een klassiek noun span

- experiment wordt aan de participanten een lijst woorden voorgelezen. Wanneer de

proefleider het laatste woord heeft voorgelezen, wordt aan de participanten gevraagd

alle woorden in de juiste volgorde te herhalen. Implementele participanten blijken een

kortere noun span te hebben dan deliberatieve participanten. Deliberatieve participanten

hebben dus een hogere verwerkingssnelheid van waargenomen informatie.

Andere studies bestudeerden de bereidheid van participanten om perifeer

gepresenteerde informatie (vs. centraal gepresenteerde informatie) te verwerken. Uit een

experiment van Gollwitzer, Bayer en Wasel (1998, studie 1) blijkt dat deliberatieve

participanten meer perifere informatie verwerken dan implementele participanten.

Uit onderzoek van Fujita, Gollwitzer & Oettingen (2007) komt eveneens naar voor

dat de twee mindsets verschillen met betrekking tot hun openheid ten opzichte van

incidentele informatie. De deliberatieve mindset leidt tot grotere selectieve verwerking

van informatie die incidenteel is ten opzichte van de eigen doelen.

Samengevat kan men stellen dat participanten die zich in een deliberatieve mindset

bevinden een grotere kans hebben afgeleid te worden door informatie die irrelevant is

voor het bereiken van het doel. Ze schenken bijvoorbeeld meer aandacht aan incidentele

informatie. Implementele participanten richten zich eerder op informatie die

rechtstreeks relevant is voor het bekomen van het doel. Bij hen is de aandacht centraal

gericht.

4.5.Recent onderzoek in verband met deliberatieve en implementele mindsets

In wat volgt zullen we een overzicht geven van recent onderzoek in verband met

mindset. Deze literatuur is op te delen in een aantal categorieën: onderzoek in verband

met (1) illusies en optimisme, (2) effecten op gedrag, (3) sociale angst, (4)

attitudesterkte, en (5) zelfevaluaties. Dit hoofdstuk zal gestructureerd worden aan de

hand van deze categorieën.

Page 39: Mindset   een review studie

29

4.5.1. Illusies en optimisme

Als eerste gaan we dieper in op de literatuur in verband met illusies en optimisme. Het

verband tussen de mindsets en romantische relaties is in dit verband uitgebreid

onderzocht. Mindset vertoont een verband met voorspellingen in verband met het

overleven van romantische relaties (Gagné & Lydon, 2001). Deze voorspellingen zijn

preciezer in een deliberatieve dan in een implementele mindset, en dit effect is sterker

voor langetermijn- dan voor kortetermijnvoorspellingen. Daarnaast zijn participanten in

een deliberatieve mindset niet pessimistisch en zijn participanten in een implementele

mindset overdreven optimistisch met betrekking tot de overlevingskansen van hun

relatie.

Gagné en Lydon (2001) onderzochten ook de modererende rol van

domeinspecificiteit (het doel is gerelateerd aan de romantische relatie vs. het doel is niet

gerelateerd aan de romantische relatie) en toewijding aan de relatie (laag vs. hoog). In

een eerste experiment werd gevonden dat mindset een invloed heeft op de

gepercipieerde superioriteit van de partner (d.w.z. de partner als meer positief zien dan

gemiddeld voor dezelfde sekse en leeftijd) en dat het doeldomein dit effect modereert:

wanneer de aandacht uitgaat naar een niet-relationeel doel werd er gevonden dat

participanten idealistische partnerpercepties meer vergroten in een implementele dan in

een deliberatieve mindset. Wanneer men de focus verlegt naar een relationeel doel,

worden deze idealistische partnerpercepties meer overdreven door deliberatieve dan

door implementele participanten. In een tweede experiment werd geobserveerd dat de

effecten van mindset (bij relationele doelen) gemodereerd worden door toewijding aan

de relatie: participanten met een hoge toewijding aan hun relatie vertonen significant

meer positieve percepties van hun partner in zowel de deliberatieve als implementele

mindset (in vergelijking met controleparticipanten). Bij participanten met een lage

toewijding verhoogt een implementele mindset positieve percepties van de partner (in

vergelijking met controleparticipanten). In de deliberatieve mindset wordt geen

verhoging van positieve percepties geobserveerd. Participanten met een hoge toewijding

‘verdedigen’ zich dus tegen de bedreiging van de deliberatieve mindset (waar zowel

voor- als nadelen in rekening worden gebracht) door de positieve percepties van de

partner te vergroten.

Page 40: Mindset   een review studie

30

In een laatste onderzoek werd nagegaan of de mindsets een effect hebben op de

predictieve validiteit van relatieconstructen (Gagné, Lydon & Bartz, 2003).

Beoordelingen van intimiteit en gepercipieerde toewijding van de partner die gemaakt

worden in een deliberatieve mindset, zijn sterker geassocieerd met het standhouden van

de relatie op een later tijdstip, dan wanneer dezelfde beoordelingen gemaakt worden in

een implementele mindset. De inschatting van de relatie door participanten die zich in

een deliberatieve mindset bevinden, is alleen positief wanneer op het moment van de

inschatting hun relatie succesvol verloopt. Bij participanten die zich in een

implementele mindset bevinden, zijn de inschattingen altijd positief, ongeacht of hun

relatie goed verloopt of niet. De rol van mindset in romantische relaties is dus adaptief:

in het algemeen is er een grote nood zich goed te voelen in de relatie, maar op het

moment dat er belangrijke beslissingen moeten genomen worden (deliberatieve

mindset), hebben partners de vaardigheid een meer realistische kijk aan te nemen.

Evidentie voor het verschil tussen de deliberatieve en implementele mindset met

betrekking tot de verwerking van voor- en nadelen, kwam naar voren in een studie door

Harmon-Jones en Harmon-Jones (2002, Studie 2). Zij onderzochten de effecten van

mindsets op de postdecisionele spreiding van alternatieven, een klassiek thema uit

onderzoek naar cognitieve dissonantie. Binnen deze traditie is gevonden dat na het

maken van een keuze tussen twee opties de gekozen optie positiever geëvalueerd wordt,

terwijl de niet-gekozen optie negatiever geëvalueerd wordt (Walster, 1964). Harmon-

Jones en Harmon-Jones hebben gevonden dat de implementele mindset postdecisionele

spreiding van alternatieven vergroot, terwijl de deliberatieve mindset deze verkleint.

Puca et al. (2004, 2007) hebben onderzoek gedaan naar het optimisme dat

kenmerkend is voor personen die zich in een implementele mindset bevinden. In een

reeks van experimenten (Puca, 2004) werd de hypothese getest dat postdecisionele

individuen (d.w.z. implementele individuen) optimistisch zijn op een manier die niet

leidt tot falen of teleurstelling. Een eerste experiment toont aan dat participanten die

zich in een deliberatieve mindset bevinden geen andere doelen stellen (lagere of hogere)

dan implementele participanten. Daarnaast werd geobserveerd dat implementele

participanten meer zelfzeker zijn met betrekking tot het behalen van hun doelen dan

deliberatieve participanten. Dit is een eerste vorm van evidentie dat implementele

participanten optimistisch kunnen zijn en mogelijk voordeel halen uit deze positieve

Page 41: Mindset   een review studie

31

verwachtingen. Een tweede experiment, waar een andere methode voor mindsetinductie

en ander testmateriaal werd gebruikt, repliceerde de bevindingen van het eerste

experiment. Een derde experiment gaf aan dat de subjectieve probabiliteitsdrempel

(d.w.z. de drempel waaronder participanten nooit succes voorspellen) hoger is voor

implementele participanten dan voor deliberatieve participanten. Wanneer expliciet naar

voorspellingen van prestaties werd gevraagd, werden geen verschillen vastgesteld. De

hogere drempel voor implementele participanten kan geïnterpreteerd worden als een

vorm van voorzichtigheid: het laat hen toe optimistisch te zijn zonder overdreven doelen

te stellen.

In vroeger onderzoek (Puca, 2001) werd reeds aangetoond dat deliberatieve

participanten een voorkeur hebben voor minder moeilijk taken en dat ze hun slaagkans

op toekomstige taken minder overschatten dan implementele participanten. De

deliberatieve participanten verwijzen ook meer naar hun vroegere prestaties, wanneer ze

het moeilijkheidsniveau van een taak selecteren of wanneer ze toekomstige prestaties

voorspellen (in vergelijking met implementele participanten). Belangrijk is wel dat de

deliberatieve en implementele participanten niet verschillen in de feitelijke prestatie

voor de taak. Samengevat kan men stellen dat mensen meer realistisch zijn wanneer ze

delibereren (in vergelijking met implementeren).

In later onderzoek in verband met sociale vergelijking wordt nogmaals aangetoond

dat optimisme na een beslissing niet blind is voor situationele vereisten (Puca &

Slavova, 2007). In het experiment werd geobserveerd dat de gepercipieerde superioriteit

van deliberatieve participanten ten opzichte van een vergelijkingstarget verkleind wordt

in vergelijking met implementele participanten. Er wordt eveneens aangetoond dat ook

implementele participanten hun optimisme in sommige gevallen kunnen verkleinen:

wanneer implementele participanten op de hoogte gebracht worden van het feit dat ze

moeten concurreren met het vergelijkingstarget, verkleinen ook zij hun gepercipieerde

superioriteit. Op die manier passen ook de implementele participanten zich aan de

situatie aan en behoeden ze zichzelf voor falen.

Onderzoek wijst dus uit dat het optimisme, dat kenmerkend is voor de implementele

mindset, zijn effect alleen maar uitoefent op de taak waarvoor het bedoeld is. Mindsets

generaliseren naar volgende taken, maar de implementele mindset verspreidt zijn

effecten op zulk een manier dat ze niet schadelijk zijn voor een volgende taak.

Page 42: Mindset   een review studie

32

Puca heeft nog meer onderzoek gedaan in verband met mindset. Puca en Schmalt

(2001) hebben onderzocht wat de invloed is van het prestatiemotief op spontane

gedachten in de predecisionele en postdecisionele actiefase. Succesgemotiveerde

participanten waren optimistisch na en pessimistisch voor het nemen van een beslissing.

Voor participanten die door faalangst gemotiveerd werden, bleek het omgekeerde op te

gaan: zij waren optimistisch voor en pessimistisch na het nemen van een beslissing. Dit

laatste mindsetpatroon is zeer disfunctioneel voor efficiënt prestatiegerelateerd gedrag.

Het prestatiemotief functioneert dus als een moderator voor de effecten van mindsets.

Aan de hand van nog twee andere experimenten onderzocht Puca (2005) het effect van

het prestatiemotief op probabiliteitsschattingen in predecisionele en postdecisionele

actiefasen. Het eerste experiment toont aan dat participanten die zich in een

implementele mindset bevinden toekomstige gebeurtenissen op een meer positieve

manier bekijken dan individuen die zich in een deliberatieve mindset bevinden. Dit gaat

echter alleen op voor individuen die succesgeoriënteerd zijn. Voor participanten die zich

bedreigd voelen te falen, treedt er een omkering op: wanneer deze participanten zich in

de deliberatieve mindset bevinden, schatten ze hun kansen hoger in dan wanneer ze zich

in de implementele mindset bevinden. Dit experiment is een bevestiging voor de

bevindingen die Puca en Schmalt reeds eerder deden (Puca & Schmalt, 2001). Het

tweede experiment is een herneming van het eerste experiment, maar met een andere

operationalisering van de subjectieve kans op succes van participanten. De bekomen

resultaten werden gerepliceerd in dit tweede experiment.

4.5.2. Gedrag

In onderzoek door Brandstätter en Frank (2002) werd door middel van drie

experimenten onderzocht of mindsets een effect hebben op persistentie bij doelgericht

handelen binnen gedragsconflictsituaties. Een gedragsconflictsituatie wordt hier

gedefinieerd als een situatie waarbij de gepercipieerde wenselijkheid laag is en de

gepercipieerde haalbaarheid hoog, of omgekeerd. Binnen de experimenten was de

opdracht het oplossen van een puzzel. Een gedragsconflictsituatie doet zich dan

bijvoorbeeld voor, wanneer de participanten het niet belangrijk vinden om de puzzel op

te lossen (lage wenselijkheid), maar het wel gemakkelijk vinden om hem op te lossen

(hoge haalbaarheid). Het eerste en het tweede experiment toonden aan dat in

Page 43: Mindset   een review studie

33

gedragsconflictsituaties participanten die zich in de implementele mindset bevonden

significant langer doorzetten dan deliberatieve participanten. In situaties zonder conflict

werd geen significant effect van de mindsets geobserveerd. Het derde experiment voegt

hieraan toe dat de implementele mindset ook tot een lagere persistentie kan leiden dan

de deliberatieve mindset, afhankelijk van de functionele waarde van persistentie in een

bepaalde situatie. Zo stapten implementele participanten sneller af van een gesteld doel

dan deliberatieve participanten, wanneer de kenmerken van het doel een gedragsconflict

impliceerden tussen doorgaan en stoppen met het nastreven van het doel. Wanneer er

geen sprake was van een gedragsconflict, bleven participanten uit beide mindsets even

lang doorgaan of stopten ze even snel.

Samenvattend kan gesteld worden dat de implementele mindset een effectief

zelfregulerend tool is, omdat het een flexibele respons toelaat ten opzichte van

situationele eisen. Deze mindset ondersteunt het efficiënt nastreven van een bepaald

doel via enerzijds het bevorderen van volharding waar nodig en anderzijds het beperken

van onnodige volharding, en dit afhankelijk van de mogelijke kenmerken van de

situatie.

Een studie uitgevoerd door Pösl (1994) toonde aan dat participanten die zich in een

implementele mindset bevonden sneller doelgericht gedrag initieerden dan

deliberatieve participanten. De snelheid waarmee acties geïnitieerd werden, werd

gemodereerd door de mate van gedragsconflict die de participanten ervoeren (keuze

tussen 2 gedragingen A en B vs. geen keuze). Alleen wanneer een gedragsconflict

ervaren werd, leverde de implementele mindset een voordeel op voor de initiatie van

acties. De ‘closed-mindedness’ die kenmerkend is voor de implementele mindset zorgde

er in dat geval voor dat participanten niet opnieuw begonnen met de deliberatie van

gedragsalternatieven. Wanneer er geen gedragsconflict aanwezig is, is er geen

deliberatie over alternatieven. Bijgevolg levert in het laatste geval de implementele

mindset geen voordeel op (Gollwitzer, 2003).

De deliberatieve en implementele mindsets kunnen ook leiden tot robuuste

verschillen in hoe een actie gepercipieerd en uitgevoerd wordt. Onderzoek door Armor

en Taylor (2003) wijst uit dat taakverwachtingen en voorspellingen van performantie

minder optimistisch zijn, wanneer men zich in de deliberatieve mindset bevindt dan

wanneer men zich in de implementele mindset bevindt. Daarnaast toonden zij aan dat

Page 44: Mindset   een review studie

34

deliberatieve participanten ook minder goed presteerden op de feitelijke taak dan

implementele participanten. De effecten van deliberatief en implementeel denken

kunnen bijgevolg ook hun invloed hebben op gedrag.

4.5.3. Sociale angst

Hiemisch et al. (2002) hebben twee experimenten uitgevoerd om de hypothese te testen

dat individuen die een hoge mate van sociale angst bezitten een omkering van mindsets

vertonen wanneer ze sociale situaties benaderen. Sociale angst doet zich voor wanneer

individuen het gevoel hebben dat ze in sociale situaties hun doelen niet kunnen

bereiken. Sociale angst wordt dus niet noodzakelijk veroorzaakt doordat individuen het

gevoel hebben een slechte indruk te maken (Schlenker & Leary, 1982; Leary &

Kowalski, 1995). In het tweede experiment werd gevonden dat participanten met een

hoge mate van sociale angst een omkering van de mindset vertoonden. Wanneer hen

gevraagd werd acties te plannen (in een sociale situatie), vertoonden zij een

deliberatieve mindset, wat ongepast was voor de actiefase waarin ze zich bevonden. Dit

werd aangegeven door een beter herkenning van informatie relevant voor deliberatie

dan informatie relevant voor implementatie in een herkenningstaak. En wanneer hen

gevraagd werd te delibereren, ontbrak de deliberatieve mindset. Deze resultaten geven

aan dat sociaal angstige mensen hun informatie op zulk een manier verwerken dat het

succesvol bereiken van hun doelen gehinderd wordt.

4.5.4. Attitudesterkte

Henderson et al. (2008) onderzochten of een implementele mindset een invloed heeft op

de sterkte van een attitude ten opzicht van objecten die niet gerelateerd zijn aan de actie

waar de mindset betrekking op heeft. Er werden vijf experimenten uitgevoerd om

evidentie voor deze stelling te verzamelen. Hieronder volgt een overzicht van de

resultaten van deze vijf experimenten:

� Experiment 1: Participanten die een beslissing genomen hebben over hoe ze zullen

handelen, gaven blijk van een meer extreme attitude ten opzichte van een onderwerp

ongerelateerd aan de beslissing (in vergelijking met participanten die nog geen

beslissing hadden genomen).

Page 45: Mindset   een review studie

35

� Experiment 2: Participanten die de implementatie van een beslissing planden,

vertoonden minder ambivalente attitudes ten opzichte van verscheidene

onderwerpen die ongerelateerd aan de beslissing waren (in vergelijking met

participanten die delibereerden of controleparticipanten).

� Experiment 3: Participanten die de implementatie van een beslissing planden,

vertoonden meer toegankelijke attitudes ten opzichte van verscheidene onderwerpen

die ongerelateerd aan de beslissing waren (in vergelijking met participanten die

delibereerden of controleparticipanten).

� Experiment 4: Wanneer implementele participanten een attitude uitten, was deze

attitude een betere predictor van zelfgerapporteerd gedrag een week later (in

vergelijking met deliberatieve of controle participanten).

� Experiment 5: Het effect van de implementele mindset op de sterkte van attitudes

ten opzichte van ongerelateerde onderwerpen is gedreven door een nadruk op

informatie die een reeds gemaakte beslissing steunt.

De resultaten bevestigen de hypothese: een implementele mindset vergroot de sterkte

van attitudes. Opvallend in deze lijn van onderzoek is dat de implementele mindset of

cognitieve oriëntatie generaliseert naar onderwerpen die werkelijk niets te maken

hebben met het nastreven van de oorspronkelijke doelen.

4.5.5. Zelfevaluatie

Onderzoek in verband met zelfevaluaties van individuen heeft aangetoond dat

individuen in een implementele mindset een oriëntatie vertonen naar positieve illusoire

zelfevaluaties, terwijl individuen die zich in een deliberatieve mindset bevinden eerder

accurate zelfevaluaties uitvoeren (Gollwitzer & Bayer, 1999).

Later onderzoek door Bayer en Gollwitzer (2005) heeft aangetoond dat dit effect

gemodereerd wordt door een laag versus hoog zelfbeeld. Participanten met een hoog

zelfbeeld vertoonden de verwachte mindset-effecten. Ze stellen realistische doelen en

streven op een persistente manier de implementatie van hun doelen na. In sterk contrast

hiermee vertoonden participanten met een laag zelfbeeld een omkering van de mindsets.

In de deliberatieve mindset gaan zij eerder op zoek naar informatie over hun sterktes,

terwijl ze in de implementele mindset op zoek gaan naar informatie over zowel sterktes

als zwaktes. Dit heeft als gevolg dat ze beperkt realistische doelen stellen (door vooral

Page 46: Mindset   een review studie

36

aandacht te schenken aan positieve aspecten) en daarnaast niet erg persistent zijn in de

implementatie van hun doelen.

Als laatste vonden Taylor en Gollwitzer (2005) dat deliberatie leidt tot een

negatievere gemoedstoestand, een groter gepercipieerd risico (dat negatieve

gebeurtenissen, zoals een auto-ongeval, zich zouden voordoen) en minder goede

zelfwaarderingen dan implementatie.

4.6.Besluit

Samenvattend kan gesteld worden dat er heel wat verschillen bestaan tussen de

deliberatieve en implementele mindset. Deze verschillen en verwijzingen naar relevante

literatuur in verband met deze verschillen en de effecten ervan kunnen overzichtelijk

worden teruggevonden in bijlage 2 (tabel 3).

De visie van Taylor en Gollwitzer (2005) op beide mindsets is een goede synthese

van de kenmerken ervan. Zij zien de deliberatieve mindset als een ‘window of realism’

dat toelaat op een goede en realistische wijze beslissingen te nemen. Dit venster

verdwijnt, wanneer overgegaan wordt naar de implementele mindset. Op dat moment

nemen positieve illusies de overhand.

Page 47: Mindset   een review studie

37

5. De kracht van implementatie-intenties

5.1.Doelintenties versus implementatie-intenties

Het concept ‘implementatie-intentie’ komt voort uit het Rubicon Model of Action

Phases (Gollwitzer, 1990; Gollwitzer & Bayer, 1999; Heckhausen & Gollwitzer, 1987).

Zoals we in het vorige hoofdstuk hebben gezien, wordt binnen dit model het streven

naar doelen temporeel georganiseerd in vier actiefasen: de predecisionele fase, de

postdecisionele (preactionele) fase, de actionele fase en de postactionele fase. De

predecisionele fase mondt uit in een doelintentie. Dit is een gewenste eindtoestand,

waaraan het individu zich toewijdt in de vorm van ‘Ik heb de intentie gedrag X uit te

voeren / uitkomst X te bekomen’. De doelintentie geeft het einde aan van de deliberatie

over welke gedragingen men zal stellen of welke uitkomsten men wil bekomen.

Samenvattend kan gesteld worden dat doelintenties gewenste eindtoestanden zijn die

nog niet bekomen zijn. Doelintenties zijn eigenlijk wat men gewoonlijk met de term

‘doel’ omschrijft.

Doelintenties moeten onderscheiden worden van implementatie-intenties. Een

doelintentie verwijst naar wat met poogt te bekomen. Een implementatie-intentie

specificeert daarentegen wanneer, waar en hoe men dit zal bekomen (Gollwitzer &

Sheeran, 2006). Voor we deze implementatie-intenties meer in detail bespreken, gaan

we in op doelintenties en op mogelijke problemen wanneer men alleen met doelintenties

werkt.

Binnen traditionele theorieën van doelgericht handelen wordt de doelintentie

beschouwd als de belangrijkste predictor van het bekomen van doelen (zie bijvoorbeeld

de ‘control theory’ (Carver & Scheier, 1982, 1998); sociaal cognitieve theorie (Bandura,

1991, 1997); doelstellingstheorie (Locke & Latham, 1990); ‘theory of planned

behavior’ (Ajzen, 1991); enz.). De basisassumptie binnen deze theorieën is dat de

sterkte van intenties een goede predictor is van de realisatie van deze intenties.

Uit heel wat onderzoek blijkt echter dat een doelintentie alleen onvoldoende is om tot

een realisatie van het doel tot komen. Er blijkt een kloof te bestaan tussen de

doelintentie en het uiteindelijke doel. Zo blijken zelfs zeer gemotiveerde individuen het

moeilijk te vinden hun doelen in actie te vertalen. Daarnaast zijn er nog een hele reeks

mogelijke hindernissen op de weg naar het bereiken van het doel.

Page 48: Mindset   een review studie

38

Volgens Gollwitzer en Sheeran (2006) zijn er vier problemen die ervoor kunnen

zorgen dat individuen hun doel niet bereiken en waar doelintenties alleen geen

oplossing voor bieden. Een eerste probleem is er niet in te slagen te starten met het

nastreven van doelen. Men moet eraan denken te handelen: vaak vergeten mensen

gewoon te handelen. Daarnaast moet men de kans grijpen te handelen, wanneer er zich

een opportuniteit aanbiedt. Die opportuniteit is vaak maar kort aanwezig. Vaak is er ook

een initiële tegenzin om te starten met handelen. Deze tegenzin komt vaak voor,

wanneer er een trade-off is tussen aantrekkelijke langetermijngevolgen en minder

aantrekkelijke kortetermijngevolgen. Zo zal bijvoorbeeld de sterke doelintentie om een

salade te bestellen, gevormd zijn op basis van cognitieve langetermijnoverwegingen

(een salade is gezond, voordelig). De kans is echter groot dat men niet anticipeert op de

overwegingen op korte termijn, die affectief van aard zijn (de salade wordt

gepercipieerd als smaakloos, onbevredigend).

Een tweede mogelijk probleem is het feit dat veel situationele contexten en

toestanden waar het individu zich in bevindt het potentieel in zich dragen om het

nastreven van doelen op een verkeerd spoor te zetten. Het individu moet het nastreven

van zijn doelen beschermen tegen ongewenste invloeden. Deze invloeden zijn

bijvoorbeeld het spontaan richten van aandacht op afleidende stimuli (bvb wanneer men

op het werk collega’s naar de koffieautomaat hoort wandelen, krijgt men zin om hen te

vergezellen, hoewel men de sterke doelintentie had een rapport af te werken) en het

stellen van gedragingen die ingaan tegen de doelintentie. Daarnaast spelen zich ook een

aantal fenomenen af die niet bewust beleefd worden. Bescherming van het nastreven

van het doel tegen deze invloeden is minder evident. Zo zal het fenomeen ‘social

loafing’ zich voordoen ondanks het vormen van de doelintentie ‘goed presteren’.

Mensen zijn zich vaak ook niet bewust van het feit dat hun gedrag geregeld geleid

wordt door doelen die rechtstreeks door de situationele context geactiveerd werden. Zo

stelt de ‘auto-motive theory’ (Bargh, 1990; Bargh & Gollwitzer, 1994) dat doelen die

een geschiedenis hebben van nagestreefd te worden in een bepaalde situatie, het

potentieel hebben rechtstreeks te worden geactiveerd door deze situatie, zonder dat een

bewuste intentie noodzakelijk is. Daarnaast is bescherming nodig tegen ongewenste

invloeden die hun oorsprong vinden in de persoon zelf. Voorbeelden hiervan zijn de

effecten van de gemoedstoestand op stereotypering (zie o.a. Gollwitzer & Bayer, 2000)

Page 49: Mindset   een review studie

39

en de impact van ego-depletion op prestaties op opeenvolgende taken (zie o.a.

Baumeister et al., 1998, studie 1).

Een derde probleem dat zich kan stellen bij het nastreven van doelen is het stoppen

met het nastreven van doelen indien dit nastreven van doelen onproductief gebleken is.

Onderzoek toont aan dat het niet eenvoudig is te stoppen met het nastreven van doelen,

wanneer zelfdefensieve bezorgdheden geactiveerd zijn: er wordt dan gesproken van

‘sunk costs’ (zie o.a. Arkes & Blumer, 1985), ‘entrapment’ (zie o.a. Brockner, Rubin, &

Lang, 1981), en ‘escalatie van toewijding’ (zie o.a. Tan & Yates, 2002).

Een vierde probleem heeft te maken met het feit dat individuen meerdere doelen

nastreven. Daardoor is het mogelijk dat wanneer individuen zeer veel energie in een

bepaald doel investeren, ze het succesvol nastreven van daaropvolgende doelen in

gevaar brengen. Voorbeelden hiervan zijn het fenomeen ‘ego-depletion’ (Baumeister et

al., 1998) en de ironische effecten van mentale controle (Wegner, 1994), waarbij een

‘rebound effect’ mogelijk is.

Het uitgangspunt is hier dat implementatie-intenties de mogelijkheid van mensen

verbeteren om het nastreven van doelen te initiëren, vol te houden en te stoppen. Er

wordt gehoopt dat op die manier de kans vergroot dat doelintenties succesvol

gerealiseerd worden. Men hoopt met andere woorden, door het gebruik van

implementatie-intenties, de kloof tussen doelintenties en het bereiken van het doel te

verkleinen.

We hebben ons voor het vervolg van dit hoofdstuk gebaseerd op een aantal

overzichtsteksten. Het gaat hier meer concreet over een tekst van Achtziger en

Gollwitzer (2008), een tekst van Gollwitzer en Sheeran (2006), een tekst van

Gollwitzer, Fujita, en Oettingen (2004), en een tekst van Parks-Stamm en Gollwitzer

(2009). Figuur 2 geeft op een schematische manier weer hoe het vervolg van het

hoofdstuk eruit ziet. We gaan als eerste in op de onderliggende mechanismen van ‘als-

dan’ plannen. Vervolgens verkennen we de voor- en nadelen van het ‘als’-proces en het

‘dan’-proces. Als laatste bekijken we de moderatoren van de effecten van

implementatie-intenties en bespreken we een aantal meer algemene voor- en nadelen

van implementatie-intenties.

Page 50: Mindset   een review studie

40

Figuur 2. Overzichtsfiguur: implementatie-intenties.

5.2. ‘Als-dan’ plannen: onderliggende mechanismen

Een implementatie-intentie is een plan om het bereiken van een doel te bevorderen. Om

een implementatie-intentie te vormen moet men (1) een respons identificeren die het

bereiken van het doel zal bevorderen (‘dan’-gedeelte), en (2) een gepaste situatie

voorzien om deze respons te initiëren (‘als’-gedeelte) (Gollwitzer & Sheeran, 2006).

Een voorbeeld werkt hier verhelderend. Een mogelijke implementatie-intentie in

functie van de doelintentie om meer te sporten, zou een gepast gedrag (bvb: de trap

nemen in plaats van de lift) linken aan een geschikte situationele context (bvb: op het

werk aan de deur van de lift staan wachten). Deze implementatie-intentie creëert dus

een sterke mentale link tussen de situatie ‘wachten aan de deur van de lift’ en de

doelgerichte respons ‘de trap naar boven nemen’ (Gollwitzer & Sheeran, 2006).

Individuen specificeren dus de geanticipeerde situaties of omstandigheden die een

bepaalde doelgerichte respons zullen triggeren. Implementatie-intenties hebben de

volgende vorm: ‘Als situatie X zich voordoet, dan zal ik respons Y uitvoeren!’. Ze

worden vaak als-dan plannen genoemd (Parks-Stamm & Gollwitzer, 2009).

Maar hoe werken implementatie-intenties eigenlijk? De twee componenten van een

implementatie-intentie (als en dan) hebben elk unieke effecten. De implementatie-

intentie bestaat dus uit twee processen (gerelateerd aan de twee componenten) die er

samen toe bijdragen dat deze implementatie-intentie het bereiken van doelen

vergemakkelijkt (Gollwitzer, 1993). Het als-gedeelte leidt tot een verhoogde

Page 51: Mindset   een review studie

41

toegankelijkheid van de kritische, gespecificeerde situatie. Het linken van een specifieke

doelgerichte respons aan de gespecificeerde situatie in het dan-gedeelte, leidt tot de

automatische initiatie van de respons, wanneer de specifieke situatie zich voordoet.

Door het vormen van implementatie-intenties kunnen mensen strategisch overgaan

van bewuste actie-initiatie, die een zekere inspanning vereist (geleid door doelintenties

in de actionele fase), naar een automatische ontlokking van hun doelgerichte responsen

door vooraf gespecificeerde situationele cues (via de implementatie-intentie die

gevormd werd in de preactionele fase).

5.2.1. ‘Als’-proces

Gollwitzer (1999) stelt dat het specificeren van een situatie die relevant is voor het doel,

de activatie van de mentale representatie van deze situatie zal vergroten. Op die manier

wordt deze situationele cue meer toegankelijk. Deze toegankelijkheidshypothese werd

getest door te onderzoeken of de cues gerelateerd aan de gespecificeerde situatie meer

toegankelijk waren voor individuen die implementatie-intenties gevormd hadden dan

voor individuen die alleen doelintenties gevormd hadden.

Aarts, Dijksterhuis, en Midden (1999) maakten gebruik van een lexicale decisietaak

om de toegankelijkheid van situationele cues te onderzoeken. In het onderzoek werd

eerst aan alle participanten de opdracht gegeven om halfweg tussen het labo en de

cafetaria een coupon af te halen (= doel). Er werd hen ook informatie gegeven over

situationele cues die mogelijkheden om hun doel uit te voeren zouden signaleren (er

werd een plannetje getoond, waar de locatie op aangeduid stond, aangevuld met

situationele cues, bijvoorbeeld een brandblusapparaat). Een tijd later werd hen ook

effectief de opdracht gegeven zich van het labo naar de cafetaria te verplaatsen.

Sommige participanten vulden hun doel aan met een implementatie-intentie, anderen

deden dit niet. Voor ze effectief hun doel probeerden na te streven, voerden alle

participanten een lexicale decisietaak uit. De resultaten toonden aan dat participanten

die een als-dan plan gevormd hadden, woorden gerelateerd aan situationele cues (bvb:

brandblusser) sneller herkenden dan participanten die alleen een doelintentie hadden.

Daarnaast vergrootte de gevormde implementatie-intentie de kans dat participanten hun

coupon gingen afhalen. Als laatste medieerde de verhoogde toegankelijkheid van de

woorden gebruikt in de lexicale decisietaak de relatie tussen het plannen en bereiken

Page 52: Mindset   een review studie

42

van de doelen. Samengevat kan gesteld worden dat deze studie de hypothese

ondersteunt dat het als-proces van implementatie-intenties de toegankelijkheid van

(mentale representaties van) situationele cues vergroot.

Ook Webb en Sheeran (2004) gaven evidentie voor de toegankelijkheidshypothese.

Zij maakten gebruik van een klassiek illusieparadigma. Participanten die hun

doelintentie aanvulden met een implementatie-intentie, lieten zich minder gemakkelijk

om de tuin leiden. Ze slaagden er beter in kritische cues te detecteren.

Gollwitzer et al. (2004a, in Gollwitzer & Sheeran, 2006) toonden ook nog aan dat er

spontaan aandacht wordt geschonken aan kritische cues, wanneer deze gepresenteerd

worden. Daarnaast worden deze kritische cues ook beter herinnerd.

Samengevat kan gesteld worden dat het vormen van een implementatie-intentie leidt

tot de inductie van een verhoogde gevoeligheid ten opzichte van de kritische situatie in

elke fase van informatieverwerking. Op die manier zijn individuen beter in staat

gespecificeerde cues te detecteren, aandacht te schenken aan deze cues en ze te

herinneren, wanneer men ze later opnieuw tegenkomt.

5.2.2. ‘Dan’-proces

Het specificeren van een doelgerichte respons in het dan-gedeelte van een

implementatie-intentie leidt tot een automatisering van de initiatie van het geplande

gedrag, wanneer men in contact komt met de situationele cue (gespecificeerd in het als-

gedeelte). Bargh (1994) spreekt over doelgericht gedrag dat kenmerken vertoont van

‘automaticiteit’. Automaticiteit is kenmerkend voor activiteiten die ‘overlearned’ zijn,

zoals bijvoorbeeld autorijden en typen. Ook de werking van gewoonten wordt

gekenmerkt door automaticiteit (Aarts & Dijksterhuis, 2000a,b; Sheeran et al., 2005a;

Wood et al., 2002). De belangrijkste kenmerken van deze strategische automaticiteit

zijn onmiddellijkheid, efficiëntie en initiatie zonder bewuste aandacht. We zullen de

belangrijkste evidentie voor elk van deze kenmerken kort overlopen.

Gollwitzer en Brandstätter (1997, studie 3) hebben evidentie aangebracht voor de

onmiddellijkheid van de respons die gespecificeerd wordt in het dan-gedeelte van de

implementatie-intentie. Zij observeerden dat implementatie-intenties de onmiddellijke

initiatie van doelgerichte actie faciliteren, wanneer de gespecificeerde situatie zich

voordoet. Aan de participanten werd gevraagd tegenargumenten aan te brengen (= doel)

Page 53: Mindset   een review studie

43

tegen een voorstander van discriminatie ten opzichte van buitenlanders in Duitsland (die

te zien was op een filmfragment). Aan sommige participanten werd ook gevraagd een

implementatie-intentie te vormen waarin ze specificeren hoe ze dit precies gaan

aanpakken. Resultaten toonden aan dat participanten die een implementatie-intentie

gevormd hebben sneller hun tegenargumenten aanbrengen dan participanten zonder

implementatie-intentie. Dus wanneer participanten hun tegenargumenten mentaal

gelinkt hebben aan de kritische situatie (confrontatie met voorstander discriminatie),

worden deze tegenargumenten ook sneller geuit. Ook Orbell en Sheeran (2000) brachten

evidentie aan voor de onmiddellijkheid van actie-initiatie via implementatie-intenties.

Zij deden dit via veldonderzoek in verband met patiënten die geopereerd waren aan een

gewricht en moesten revalideren. Ook hier blijkt dat participanten die een

implementatie-intentie gevormd hebben sneller het gewenste gedrag initiëren. Als

laatste vonden Webb en Sheeran (2004) dat het vormen van een implementatie-intentie

leidt tot meer accurate en snellere responsen ten opzichte van de gespecificeerde

situationele cue zonder dat dit leidt tot meer foute responsen ten opzichte van ambigue

of irrelevante stimuli.

Brandstätter et al. (2001, studie 3 en 4) hebben enig onderzoek uitgevoerd in verband

met de efficiëntie van de initiatie van responsen in het dan-gedeelte van implementatie-

intenties. Zij gebruikten een ‘go/no-go’-taak om dit kenmerk van automaticiteit te

testen. In deze taak moeten participanten zo snel mogelijk op een knop drukken,

wanneer er een nummer op een scherm verschijnt. Ze mogen echter niet drukken,

wanneer er een letter verschijnt. Aan sommige participanten werd gevraagd een

implementatie-intentie(s) te vormen. Meer concreet houdt deze implementatie-intentie

in dat ze extra snel zullen proberen op de knop te drukken, wanneer het cijfer ‘3’ op het

scherm verschijnt. Deze ‘go/no-go’-taak werd uitgevoerd in het kader van een dual task

paradigma, waarbij de taak eerder als secundaire taak beschouwd werd. Resultaten

toonden aan dat participanten die een implementatie-intentie gevormd hebben,

significant sneller reageren op het verschijnen van het nummer ‘3’, dan participanten

die alleen maar een doelintentie gevormd hebben. Dit effect verschijnt onafhankelijk

van de moeilijkheid van de primaire taak. De cognitieve eisen die de primaire taak aan

het individu stelt, hebben dus geen impact op de vastgestelde effecten van de

implementatie-intenties. Het stellen van het gedrag dat gespecificeerd is in het dan-

Page 54: Mindset   een review studie

44

gedeelte van de implementatie-intentie, in respons op het verschijnen van de

gespecificeerde situatie van het als-gedeelte, verbruikt zeer weinig cognitieve

hulpbronnen en is daardoor erg efficiënt.

Er werden ook experimenten uitgevoerd die de cognitieve belasting varieerden door

het selecteren van een bepaalde steekproef. Zo werkten Brandstätter et al. (2001, studie

1) bijvoorbeeld met heroïneverslaafden die aan het afkicken waren. De actiecontrole

van deze participanten is beperkt door de grote cognitieve belasting die het afkicken

veroorzaakt. Het vormen van implementatie-intenties voor het vervullen van een taak,

zorgt ervoor dat deze participanten er beter in slagen deze taak te vervullen, ondanks de

zware cognitieve belasting veroorzaakt door het afkicken. Lengfelder en Gollwitzer

(2001) bekwamen gelijkaardige resultaten bij patiënten met hersenschade aan de

frontale lob. Zij werkten met een ‘go/no-go’-taak zoals hierboven beschreven bij het

onderzoek van Brandstätter et al. uit 2001. Participanten die een implementatie-intentie

hebben gevormd, reageren significant sneller op de situationele cues dan

controleparticipanten.

Het derde en laatste kenmerk van de initiatie van het geplande gedrag, wanneer de

gespecificeerde situatie zich voordoet, is dat dit gedrag op een onbewuste manier

geïnitieerd wordt. Bayer en collega’s (2009) voerden twee studies uit om na te gaan of

implementatie-intenties ervoor kunnen zorgen dat individuen doelgericht reageren,

zonder er zich van bewust te zijn. In de twee studies werd met een

onrechtvaardigheidsparadigma of een categorisatietaak gewerkt. Kritische situaties

(gespecificeerd in het als-gedeelte) werden subliminaal gepresenteerd en er werd

nagegaan of deze situaties de voorbereiding (studie 1) en initiatie (studie 2) van het

geplande doelgerichte gedrag (gespecificeerd in het dan-gedeelte) beïnvloedden.

Resultaten tonen aan dat participanten die een implementatie-intentie gevormd hebben

na de subliminale presentatie van de kritische situaties hun acties sneller voorbereiden

en initiëren in vergelijking met controleparticipanten die geen doelintentie gevormd

hebben (studie 1) en participanten die alleen een doelintentie gevormd hebben (studie 1

en 2). Deze subliminale priming-effecten suggereren dat het doelgerichte gedrag dat

gespecificeerd wordt in een implementatie-intentie op gang gebracht wordt door de

situationele cue zonder dat het noodzakelijk is dat dit op een bewuste manier gebeurt.

Ook Sheeran et al (2005c) toonden aan dat individuen zich niet bewust moeten zijn van

Page 55: Mindset   een review studie

45

de onderliggende doelintentie (in dit geval het zo precies mogelijk oplossen van een

puzzel), opdat implementatie-intentie-effecten op prestaties zich zouden voordoen (een

grotere precisie en een snellere respons).

5.3.Voor- en nadelen van het ‘als’-proces

5.3.1. Voordelen van het ‘als’-proces

Het als-proces zorgt voor een verhoogde toegankelijkheid van de gespecificeerde

situationele cues. Dit brengt een aantal voordelen met zich mee (Parks-Stamm &

Golwitzer, 2009). Een eerste voordeel is dat de gespecificeerde situationele cues

gemakkelijker geïdentificeerd worden (zie o.a. Steller, 1992; Webb & Sheeran, 2004).

Daardoor helpt het als-gedeelte van een implementatie-intentie de participanten om

doelrelevante opportuniteiten te herkennen, wanneer deze zich voordoen. Deze

verbeterde identificatie van cues kan mogelijk ook een oplossing bieden voor het

probleem dat men er vaak niet in slaagt een doelrelevante opportuniteit aan te grijpen,

wanneer deze beschikbaar is (zie hoger 5.1.; Gollwitzer & Sheeran, 2006). Men spreekt

in dit verband van ‘short-fuse behaviors’: gedragingen die geïnitieerd moeten worden

binnen een bepaald tijdskader en die daardoor vaak niet gesteld worden, waardoor het

doel niet bereikt wordt (Dholakia & Bagozzi, 2003). In de studie van Dholakia en

Bagozzi wordt aangetoond dat individuen die een implementatie-intentie gevormd

hadden gemakkelijker een opportuniteit aangrijpen, wanneer deze maar kort aanwezig

is.

Een tweede voordeel van de verhoogde toegankelijkheid van situationele cues is dat

de geplande opportuniteiten zeer goed opnieuw opgeroepen kunnen worden. Onderzoek

door Achziger, Bayer, en Gollwitzer (2008) levert hier evidentie voor. Er werd aan de

participanten gevraagd implementatie-intenties te vormen voor het uitvoeren van een

experimentele taak (waar, wanneer en hoe). Vervolgens werd onmiddellijk of twee

dagen later een herinneringstest gegeven aan de participanten, waarbij ze alle

situationele cues die ze gekregen hadden moesten oproepen. De cues die gespecificeerd

waren in de implementatie-intentie werden beter herinnerd dan de cues die ze niet

gespecificeerd hadden, onafhankelijk van het tijdstip van de herinneringstest.

Page 56: Mindset   een review studie

46

Het feit dat de gespecificeerde opportuniteiten gemakkelijk opnieuw opgeroepen

kunnen worden, is interessant, wanneer deze opportuniteiten zich weinig voordoen. Het

vormen van implementatie-intenties zorgt ervoor dat de kans groter is dat deze

opportuniteiten worden aangegrepen (zie o.a. Orbell, Hodgkins, & Sheeran, 1997).

Een derde en laatste voordeel van de verhoogde toegankelijkheid van de situationele

cues in het als-gedeelte is dat deze situationele cues geobserveerd zullen worden,

ondanks het feit dat men met andere zaken bezig is. De verhoogde toegankelijkheid leidt

ertoe dat de gespecificeerde cues onder de aandacht komen te liggen en dat ze zelfs de

aandacht verstoren, wanneer deze elders op gericht is (zie o.a. Gollwitzer et al., 2002).

Daarnaast is de kans groter dat men situationele cues niet opmerkt, wanneer men

alledaagse gedragsscripten volgt die weinig aandacht ten opzichte van de omgeving

vereisen. De verhoogde toegankelijkheid leidt ertoe dat zelfs in deze omstandigheden

situationele cues toch opgemerkt worden (zie o.a. Aarts et al., 1999).

5.3.2. Nadelen van het ‘als’-proces

De verhoogde activatie van de situationele cue gespecificeerd in het als-gedeelte kan

ook nadelen met zich meebrengen (Parks-Stamm & Gollwitzer, 2009). Een eerste

probleem kan zich stellen, wanneer er verschillende mogelijke situaties of verschillende

geschikte opportuniteiten zijn waar men zich mee kan verbinden bij het nastreven van

een bepaald doel. Wanneer dan slechts één benadering van het doel verhoogd

geactiveerd wordt, kan dit een nadeel vormen voor het nastreven van het doel in het

algemeen. Parks-Stamm, Gollwitzer, en Oettingen (2007, studie 1) vonden dat

implementatie-intenties voordelige gevolgen hebben voor de identificatie van de

kritische cue, maar dat dit effect er eveneens voor zorgt dat de identificatie van

alternatieve cues minder effectief verloopt. Wanneer er dus verschillende manieren zijn

om een bepaald doel na te streven en men specificeert in de implementatie-intentie

slecht één of twee opportuniteiten, kan de verhoogde toegankelijkheid van de geplande

manier ervoor zorgen dat de aandacht niet gericht is op alternatieve manieren om te

handelen. Daardoor kan het nastreven van het doel op een minder efficiënte manier

verlopen.

Het plannen van het nastreven van een bepaald doel kan ertoe leiden dat andere,

gelijktijdig nagestreefde doelen benadeeld worden. De verhoogde toegankelijkheid van

Page 57: Mindset   een review studie

47

situationele cues gespecificeerd in het als-gedeelte kan in dit geval een nadeel vormen,

omdat deze cues automatisch de aandacht naar zich toetrekken, ook al zijn ze op dat

moment niet relevant voor het nastreven van het doel (zie o.a. Achtziger et al., 2008).

Dit nadeel kan echter genuanceerd worden. De mate waarin gedrag beïnvloed wordt

door een implementatie-intentie is afhankelijk van de activatie van het doel. Sheeran et

al. (2005) tonen aan dat het effect van implementatie-intenties op gedrag zich alleen

maar voordoet, wanneer het doel waar de implementatie-intentie betrekking op heeft,

geactiveerd is. Daardoor zal de verhoogde toegankelijkheid van de situationele cues,

gespecificeerd in het als-gedeelte van een implementatie-intentie, ervoor zorgen dat de

aandacht automatisch verschuift van het centrale doel naar deze situationele cues, enkel

wanneer het niet-centrale doel ook geactiveerd is.

5.4.Voor- en nadelen van het ‘dan’-proces

5.4.1. Voordelen van het ‘dan’-proces

Het dan-proces van een implementatie-intentie zorgt voor automaticiteit van het

geplande gedrag (onmiddellijk, efficiënt en onbewust). Via implementatie-intenties

worden geplande gedragingen eigenlijk een soort van gewoonten, die zonder inspanning

geïnitieerd kunnen worden (Aarts & Dijksterhuis, 2000). Dit levert een aantal voordelen

op voor het nastreven van doelen. Soms is de onmiddellijkheid van de respons bij het

nastreven van doelen belangrijk en voordelig. Een voorbeeld hiervan zijn de

zogenaamde ‘short-fuse behaviors’, die uitgevoerd moeten worden binnen een bepaald

tijdskader (Dholakia & Bagozzi, 2003). Als men bij dit soort gedragingen niet snel

genoeg reageert, bestaat de kans dat het tijdskader verloopt zonder dat het nastreven van

de doelen geïnitieerd werd.

Een tweede voordeel van de efficiëntie van de dan-respons is dat het met een

implementatie-intentie mogelijk is naar een doel toe te werken, zonder de cognitieve

vermoeidheid te ervaren die optreedt in het geval waarbij men enkel van een

doelintentie gebruik maakt. ‘Ego depletion’ is een fenomeen dat in deze context

relevant is. Deze toestand wordt veroorzaakt door het feit dat zelfcontrole een beperkte

hulpbron is. Daardoor leidt de uitoefening van zelfcontrole tot een vermindering van

deze resources, en dit leidt op zijn beurt tot een mogelijk falen van zelfregulatie

Page 58: Mindset   een review studie

48

(Muraven en Baumeister, 2000). In een studie van Muraven, Tice, en Baumeister (1998,

studie 2) wordt eerst aan participanten gevraagd bepaalde gedachten te onderdrukken,

wat een moeilijke zelfregulatietaak is. Resultaten tonen aan dat deze participanten een

volgende taak sneller opgeven, omdat de eerste taak een groot deel van de

zelfregulatieresources heeft opgesoupeerd. Onderzoek wijst echter uit dat het vormen

van implementatie-intenties leidt tot een reductie van deze ‘ego depletion’-effecten (zie

o.a. Webb & Sheeran, 2003; Bayer, Trötschel, Sumner, & Gollwitzer, 2006; Gollwitzer

& Sheeran, 2006).

Een derde voordeel van automaticiteit is het feit dat men niet moet nadenken over de

respons, wanneer men het gedrag uitvoert. Bayer et al. (2009) toonden aan dat zelfs

subliminaal gepresenteerde kritische cues de responsen gespecificeerd in het dan-

gedeelte konden activeren. Dit soort automaticiteit kan zeer handig zijn voor individuen

die zich in gevaarlijke situaties bevinden (bijvoorbeeld brandweermannen), waar het

maken van complexe beslissingen niet mogelijk is. Het kan in deze gevallen zinvol zijn

dat er vooraf implementatie-intenties gevormd worden. Op die manier wordt de juiste

respons automatisch uitgevoerd en moet men niet op het moment zelf een goede respons

formuleren.

Onderzoek uitgevoerd door Gilbert et al. (2008) toont aan dat actiecontrole door het

vormen van een doelintentie verschilt van actiecontrole waar naast een doelintentie ook

een implementatie-intentie gevormd wordt. Er wordt in de studie gebruik gemaakt van

fMRI-technologie, die het mogelijk maakt hersenactiviteit te registreren. Resultaten

tonen aan dat vooral het frontaal-pariëtaal netwerk geactiveerd wordt, wanneer

participanten in een ‘prospectieve geheugentaak’ alleen een doelintentie hebben

gevormd. Van dit netwerk is geweten dat het vooral geassocieerd is met het

werkgeheugen en cognitieve controle op een hoog niveau. Wanneer participanten

daarnaast ook een implementatie-intentie hebben gevormd, is vooral activatie van de

premotorische cortex zichtbaar, die eerder betrokken is in motorische planning van een

laag niveau. Dit onderzoek geeft aan dat de prefrontale cortex minder betrokken is bij

actiecontrole via implementatie-intenties, en dat die vorm van actiecontrole dus

grotendeels automatisch verloopt. Lengfelder en Gollwitzer (2001, zie hoger) kwamen

reeds tot gelijkaardige conclusies bij hun onderzoek in verband met patiënten met

frontale hersenletsels.

Page 59: Mindset   een review studie

49

In tegenstelling tot het als-gedeelte leveren de kenmerken van het dan-gedeelte geen

problemen op voor de uiting van alternatieve doelgerichte responsen, die even

instrumenteel kunnen zijn voor het bereiken van het doel als de respons gespecificeerd

in het dan-gedeelte van een implementatie-intentie (zie o.a. Parks-Stamm et al., 2007,

studie 2). Aangezien de uitvoering van de respons gespecificeerd in het dan-gedeelte

geen cognitieve resources opeist, is het voor het individu dat een implementatie-intentie

gevormd heeft net zo eenvoudig om alternatieve responsen te uiten, als voor individuen

die geen implementatie-intentie gevormd hebben.

5.4.2. Nadelen van het ‘dan’-proces

Het eerste en meest voor de hand liggende nadeel is dat de automaticiteit die eigen is

aan het dan-proces maakt dat het niet eenvoudig is te stoppen met een plan dat zich

onmiddellijk, efficiënt en onbewust voordoet en dat suboptimaal is voor het bereiken

van het doel. Wanneer aan participanten een plan wordt voorgesteld dat uiteindelijk niet

erg geschikt blijkt voor het bereiken van het doel, blijken participanten die een

implementatie-intentie hebben gevormd, dit plan moeilijker op te geven dan

participanten die alleen een doelintentie hebben gevormd (Jaudas, Achziger, &

Gollwitzer, 2006). Mogelijk blijft men vasthouden aan het plan, doordat de geplande

respons snel en onbewust wordt doorgevoerd. Daardoor wordt een nieuwe evaluatie van

het plan uitgesloten.

Een tweede mogelijk nadeel is dat geplande responsen kunnen worden doorgevoerd,

ook al is de situatie veranderd of is het doel niet meer aanwezig. Onderzoek van

Seehausen et al. (1994) toont echter aan dat gevormde implementatie-intenties

verdwijnen, wanneer men participanten vertelt dat ze het vooropgestelde doel niet meer

moeten bereiken. Daarnaast tonen Sheeran et al. (2005) aan dat de effecten van

implementatie-intenties zich alleen voordoen wanneer de doelintentie sterk geactiveerd

is.

Page 60: Mindset   een review studie

50

5.5.Moderatoren van de effecten van implementatie-intenties

Er zijn verschillende variabelen die de relatie tussen implementatie-intenties en het

bereiken van doelen modereren. Daarnaast zijn er bij de vorming van implementatie-

intenties ook een aantal moderatoren.

De moderatoren van de relatie tussen implementatie-intenties en het bereiken van

doelen, zijn op te delen in moderatoren die betrekking hebben op de kenmerken van het

uiteindelijke doel zelf en moderatoren die betrekking hebben op kenmerken van het

individu (Parks-Stamm & Gollwitzer, 2009).

Een eerste moderator, die betrekking heeft op de kenmerken van het doel, is de mate

waarin het doel een afspiegeling is van de feitelijke interesses en waarden van het

individu. Koestner en collega’s (2006) toonden aan dat implementatie-intenties, die

intrinsieke doelen vergezellen, efficiënter zijn dan implementatie-intenties die

betrekking hebben op extrinsieke doelen. Ook de moeilijkheid van het doel heeft een

invloed op de effecten van implementatie-intenties. Gollwitzer en Brandstätter (1997,

studie 1) hebben aangetoond dat moeilijke doelen meer baat hebben bij een

implementatie-intentie dan gemakkelijke doelen.

De activatie van het doel waar de implementatie-intentie betrekking op heeft, is een

tweede moderator van de effecten van implementatie-intenties. Zo toonden Seehausen

en collega’s (1994, in Parks-Stamm & Gollwitzer, 2009) aan dat de effecten van

implementatie-intenties verdwenen wanneer aan participanten werd verteld dat ze het

aangegeven doel niet meer moesten bereiken. Naast de activatie is ook de sterkte van

het onderliggende doel van belang. Sheeran en collega’s (2005, studie 1) toonden aan

dat implementatie-intenties geen gedrag voorspellen wanneer de doelintentie om te

studeren zwak was. Wanneer deze doelintentie matig sterk is, vergroot de voorspellende

kracht van implementatie-intenties. De voorspellende kracht van implementatie-

intenties is het grootst wanneer de doelintentie sterk is. Vroeger onderzoek door Orbell

et al. (1997) toonde reeds de modererende rol van de sterkte van het doel aan. Zij vroeg

aan participanten een implementatie-intentie te vormen voor het uitvoeren van een

zelfonderzoek van hun borsten in de komende maand. Deze implementatie-intentie had

alleen een effect wanneer ze betrekking had op een sterke doelintentie om een

zelfonderzoek van de borsten te doen.

Page 61: Mindset   een review studie

51

Er zijn ook een aantal moderatoren die betrekking hebben op kenmerken van het

individu. Deze komen goed tot uitdrukking bij personen met een verminderde

vaardigheid tot zelfregulatie. Zo genieten individuen die lijden aan schizofrenie,

individuen die zich in een afkickproces van heroïne bevinden en individuen met schade

aan de frontale hersendelen in even sterke mate van implementatie-intenties dan

controlesubjecten (Brandstätter et al, 2001, studies 1 en 2; Lengfelder & Gollwitzer,

2001, studie 2). Onderzoek naar kinderen met ADHD vertoont gelijkaardige resultaten

(Gawrilow & Gollwitzer, 2008). ADHD heeft onder andere als gevolg dat kinderen er

niet in slagen ongepaste responsen te onderdrukken. Gawrilow en Gollwitzer tonen

echter aan dat deze kinderen aanzienlijk beter presteren op ‘go/no-go’ taken en er beter

in slagen ongepaste responsen te onderdrukken, wanneer ze een implementatie-intentie

gevormd hebben.

Bij de vorming van implementatie-intenties zijn er ook een aantal relevante

moderatoren. Een eerste moderator is de anticipatie op moeilijkheden bij het nastreven

van het doel. Implementatie-intenties zullen efficiënter zijn wanneer individuen

moeilijkheden verwachten en deze moeilijkheden in het als-gedeelte linken aan

relevante doelgerichte handelingen in het dan-gedeelte (zie o.a. Stadler, Oettingen, &

Gollwitzer, 2009).

Een ‘concrete mindset’ zal het vormen van implementatie-intenties vermoedelijk

faciliteren (zie ook 6.2.; Freitas, Gollwitzer, & Trope, 2004). Deze concrete mindset legt

de nadruk op hoe de zaken worden aangepakt. Een abstract mindset legt de nadruk op

de redenen waarom bepaalde zaken worden aangepakt. Dit laatste soort mindset zal het

individu vermoedelijk afleiden bij het vormen van implementatie-intenties.

Ook bepaalde individuele kenmerken kunnen een modererende invloed uitoefenen op

het vormen van implementatie-intenties. Een mogelijke moderator is de (chronische)

vaardigheid om linken te vormen tussen geanticipeerde situaties (als) en geplande

gedragingen (dan). Grant, Gollwitzer, & Oettingen (2006, in Parks-Stamm &

Gollwitzer, 2009) hebben een test ontwikkeld om deze vaardigheid te meten. Deze

meting van de chronisch tendens om sterke als-dan verbindingen te vormen bij

implementatie-intenties, vertoont discriminante, convergente en predictieve validiteit en

een goede stabiliteit doorheen de tijd.

Page 62: Mindset   een review studie

52

5.6.Andere voor- en nadelen van implementatie-intenties

Wanneer we spreken over andere voor- en nadelen van implementatie-intenties,

verwijzen we naar voor- en nadelen die niet toe te wijzen zijn aan het ‘als’- of ‘dan’-

proces. Het gaat over de voor- en nadelen van het vormen van een als-dan plan op zich

voor het nastreven van doelen. We gaan in op twee voordelen van implementatie-

intenties: het verbeteren van disfunctionele gedachten en emotionele responsen, en het

veranderen van ongewenste gedragstendensen. Als laatste behandelen we een mogelijk

nadeel van implementatie-intenties: rigiditeit veroorzaakt door een gevoel van sociale

verplichting.

Een eerste voordeel in verband met het verbeteren van disfunctionele gedachten en

emotionele responsen is de constatering dat implementatie-intenties leiden tot een

verkleining van de ‘planning fallacy’. De planning fallacy houdt in dat individuen de

overtuiging hebben dat ze doelen sneller zullen vervullen dan ze feitelijk doen. Wanneer

ze echter een implementatie-intentie gevormd hebben, verdwijnt deze illusie (zie o.a.

Koole & Spijker, 2000; Kruger & Evans, 2004).

Disfunctionele motivationele gedachten kunnen verkleind worden door middel van

implementatie-intenties. Bayer & Gollwitzer (2007) toonden aan dat een beperkt geloof

in het eigen kunnen in verband met het oplossen van items op een intelligentietest

verbeterd kan worden door het vormen van implementatie-intenties met als vorm: “als

ik een nieuw item oplos, dan zal ik tegen mezelf zeggen: ik kan het oplossen!”.

Het toevoegen van een implementatie-intentie aan een emotieregulerend doel, maakt

deze doelen meer effectief (Schweiger Gallo, Keil, McCulloch, Rockstroh, &

Gollwitzer, 2009). In de studie door Schweiger et al. werden stimuli getoond die

walging (studie 1) of angst (studie 2) uitlokten. Walging of angst werden alleen

verminderd wanneer participanten naast een doelintentie ook een implementatie-intentie

hebben gevormd om hun walging of angst te onderdrukken. Bij participanten die alleen

een doelintentie gevormd hebben en bij controleparticipanten werd er geen

vermindering geobserveerd.

Implementatie-intenties kunnen disfunctionele gedachten ook verbeteren door het

blokkeren van de invloed van deze gedachten op de controle van actie. Zo vonden

Trötschel en Gollwitzer (2007), in het kader van een onderzoek naar onderhandelingen,

Page 63: Mindset   een review studie

53

dat wanneer aan onderhandelaars prosociale doelen worden meegegeven (bijvoorbeeld

om fair te zijn), deze doelen alleen bereikt worden wanneer ze vergezeld worden van

implementatie-intenties. Wanneer onderhandelaars alleen een doelintentie hebben

gevormd, worden de doelen niet bereikt. Deze effecten doen zich voor wanneer tijdens

de onderhandeling potentieel negatieve uitkomsten als verliezen gekaderd worden.

Implementatie-intenties blokkeren in dit geval deze kadering als verliezen, en zorgen er

op die manier voor dat de prosociale doelen bereikt worden.

Al het voorgaande heeft betrekking op het verbeteren van disfunctionele gedachten

en emotionele responsen. In wat volgt gaan we in op het veranderen van ongewenste

gedragstendensen.

Implementatie-intenties faciliteren het breken met oude (ongewenste) gewoonten en

het aannemen van nieuwe (gewenste) gewoonten (Holland, Aarts, & Langendam, 2006).

Holland et al. vonden dat implementatie-intenties die gericht waren op het vervangen

van niet-milieuvriendelijk gewoonten door de gewoonte om te recycleren, effectief zijn

voor het reduceren van ongewenst gedrag. De nieuwe gewoonte bleef zelfs twee

maanden na het experiment de oude gewoonte vervangen.

In een experiment van Cohen et al. (2008, studie 1) wordt aangetoond dat het vormen

van implementatie-intenties in de context van een taakwisselparadigma ertoe leidt dat

de kosten, geassocieerd met het wisselen van taak (verminderde prestatie op een

volgende taak), verminderd worden. Om tot een vermindering van deze kosten te

komen, moesten participanten het gevraagde gedrag voor de nieuwe taak specificeren en

dit gedrag koppelen aan de geanticipeerde kritieke cue om onmiddellijk te reageren op

de nieuwe taak.

In een volgende experiment van Cohen et al. (2008, studie 2) wordt aangetoond dat

het vormen van implementatie-intenties de effecten verminderd van de ruimtelijke

locatie in een Simon-taak. Dit gaat op voor de stimulus gespecificeerd in de

implementatie-intentie. De Simon taak is een vaak gebruikt paradigma. Er wordt

gebruik gemaakt van een congruentie-effect: wanneer bijvoorbeeld gevraagd wordt aan

participanten om op de linkerknop te drukken wanneer men links op het scherm een

figuur ziet en op de rechterknop wanneer er rechts op het scherm een figuur verschijnt,

is er sprake van stimulus-respons congruentie. Indien men links moet drukken voor een

figuur die rechts op het scherm verschijnt en rechts moet drukken voor een figuur die

Page 64: Mindset   een review studie

54

links op het scherm verschijnt, is er sprake van stimulus-respons incongruentie (Simon,

1990, in Cohen et al., 2007). Deze incongruentie leidt tot tragere prestaties en meer

fouten.

Een laatste voordeel van implementatie-intenties is dat ze de mogelijkheid in zich

dragen individuen te helpen bij het stoppen met een falend handelingspatroon.

Henderson et al. (2007) onderzochten de tendens van individuen om toegewijd te

blijven aan een falend handelingspatroon. De onderzoekers vroegen hun participanten

om ‘actie’ implementatie-intenties (d.w.z. als teleurstellende feedback, dan strategie

veranderen) of ‘reflectie’ implementatie-intenties (d.w.z. als teleurstellende feedback,

dan reflecteren op huidige strategie) te vormen. De resultaten toonden aan dat beide

implementatie-intenties ertoe leidden dat individuen niet bleven vasthouden aan een

falend handelingspatroon.

Als laatste behandelen we een mogelijk nadeel van implementatie-intenties: rigiditeit

veroorzaakt door een gevoel van sociale verplichting. Individuen kunnen het gevoel

hebben dat eens ze een bepaald plan gevormd hebben, ze ook moeten handelen zoals

gepland. Dit kan ervoor zorgen dat potentieel meer gunstige alternatieven niet meer

overwogen worden. Häfner (2000, in Parks-Stamm & Gollwitzer, 2009) voerde een

experiment uit om deze hypothese te testen. Aan participanten werd gevraagd om op het

einde van het experiment een vragenlijst in te vullen. Tijdens het experiment deden er

zich computerproblemen voor, waardoor de participanten vijf minuten moesten

wachten. Significant meer participanten in de ‘doelintentie’ conditie gebruikten de vijf

minuten pauze om de vragenlijst in te vullen dan participanten in de ‘implementatie-

intentie‘ conditie (57% versus 34%). De participanten die een implementatie-intentie

hadden gevormd, werden beperkt in het nastreven van hun doelen. Na het experiment

bleek dat de overgrote meerderheid (98%) de pauze als een goede opportuniteit zag om

de vragenlijst in te vullen. 38% had echter het gevoel dat de proefleider het niet goed

zou vinden, wanneer ze de vragenlijst tijdens de pauze invulden. Het gevoel van sociale

verplichting zorgde er dus voor dat het nastreven van doelen beperkt werd.

5.7.Besluit

Samenvattend kan gesteld worden dat implementatie-intenties een aantal van de

problemen die gesteld werden in het begin van dit hoofdstuk kunnen verhelpen.

Page 65: Mindset   een review studie

55

Implementatie-intenties overbruggen met andere woorden een gedeelte van de kloof

tussen intenties en gedrag: implementatie-intenties faciliteren het initiëren van het

nastreven van doelen, zorgen ervoor dat het nastreven van deze doelen afgeschermd

wordt van afleidingen, zorgen ervoor dat het onnodig nastreven van doelen tijdig

gestopt wordt, en brengen geen grote kosten met zich mee.

Page 66: Mindset   een review studie

56

6. Andere mindsets

In dit hoofdstuk zullen we onderzoek in verband met andere mindsets behandelen. Meer

concreet gaat het hier over mindsets die niet rechtstreeks voortvloeien uit het Rubicon

Model of Action Phases. Het onderzoek dat hier besproken wordt, heeft betrekking op

een grote verscheidenheid aan onderzoeksonderwerpen. De gemeenschappelijke factor

is het gebruik van het concept 'mindset'.

6.1.Stereotypering

Als eerste gaan we in op onderzoek in verband met stereotypering. Sassenberg en

Moskowitz (2005, studie 1 en 2) hebben in dit verband onderzoek uitgevoerd over de

automatische activatie van stereotypen. Er werden twee experimenten uitgevoerd,

waarbij het oproepen van een bepaalde mindset gevarieerd werd over participanten. Bij

Participanten werd creativiteit of bedachtzaamheid opgeroepen door hen te vragen drie

situaties te geven waarin ze zich creatief of bedachtzaam gedroegen. Na de priming van

mindsets werd een lexicale beslissingstaak voorgelegd aan alle participanten. In de

eerste studie werden foto’s van individuen van Afrikaanse en Europese origine getoond.

In de tweede studie werden woorden als prime gebruikt. De resultaten van beide studies

tonen aan dat de activatie van een ‘denk anders’-mindset, door een priming van

creativiteit, de automatische activatie van stereotypen (en associaties in het algemeen)

voorkomt.

Ook Hugenberg et al. (2006) hebben onderzoek uitgevoerd in verband met

stereotypering, meer specifiek stereotiepe beoordelingen. Drie studies onderzoeken hoe

een ‘inclusie’ en een ‘exclusie’ mindset op een verschillende manier tot stereotiepe

beslissingen leidt. Wanneer men een beslissing moet nemen, is het belangrijk te

bekijken hoe de verschillende keuzeopties gekaderd worden. Men spreekt van een

inclusiestrategie wanneer men geschikte opties selecteert uit een lijst van opties. Een

exclusiestrategie houdt in dat men ongeschikte opties elimineert en doorgaat met de

opties die overblijven. Normaal gezien zouden deze twee strategieën tot een identieke

keuzeset moeten leiden. Het onderzoek dat uitgevoerd werd in verband met beide

strategieën geeft echter aan dat individuen heel andere beslissingen nemen wanneer ze

zich in een exclusie of inclusie mindset bevinden. Het duidelijkste voorbeeld hiervan is

Page 67: Mindset   een review studie

57

het feit dat individuen die zich in een exclusie mindset bevinden met een substantieel

grotere keuzeset eindigen dan individuen die zich in een inclusie mindset bevinden. Dit

effect wordt de inclusie-exclusie discrepantie genoemd (IED: zie o.a. Yaniv & Schul,

1997, 2000, in Hugenberg et al., 2006). Een exclusie mindset leidde voor twee

verschillende doeldomeinen (studie 1: mannelijke en vrouwelijke politici; studie 2 en 3:

basketbalspelers van Afrikaanse en Europese origine) tot een hogere mate van

gevoeligheidsstereotypering (d.w.z. er moeite mee hebben een onderscheid te maken

tussen leden van een gestereotypeerde groep) en criteriumstereotypering (d.w.z. het

aannemen van verschillende criteria voor het beoordelen van leden van verschillende

groepen: zie Banaji & Greenwald, 1995, in Hugenberg et al., 2006).

De inclusie en exclusie mindset komen ook terug in onderzoek in verband met de

‘moral circle’ uitgevoerd door Laham (2009). Het begrip ‘moral circle’ heeft betrekking

op het gegeven dat individuen de neiging vertonen om grenzen af te bakenen. De moral

circle is de grens die getrokken wordt rond de entiteiten in onze wereld die morele

overweging waard zijn. Participanten die zich in een exclusie mindset bevonden, zoals

beschreven hierboven, genereerden een grotere moral circle dan participanten die zich

in een inclusie mindset bevonden. Daarnaast vertoonden participanten die zich in een

exclusie mindset bevinden een ‘spill-over’ effect op latere morele beoordelingen. Deze

participanten beoordeelden verscheidene ‘outgroups’ als meer waardig voor morele

overweging.

6.2.Abstracte en concrete mindsets

Freitas, Gollwitzer, & Trope (2004) hebben onderzocht wat de invloed is van ‘abstracte’

en ‘concrete’ mindsets op de anticipatie en het leiden van zelfregulerende inspanningen

van anderen. In twee studies werden, onafhankelijk van de beslissingsfase waarin

participanten zich bevonden, algemene abstracte en concrete mindsets geprimed.

Vervolgens werden de anticipaties op zelfregulerende inspanningen van anderen

(experimenten 1 en 2) en de geprefereerde manier waarop men deze zelfregulerende

inspanningen van anderen zou willen leiden (experiment 2) nagegaan. Het

zelfregulerende domein waarop hier de nadruk werd gelegd was zelfevaluatie. Een

abstracte mindset legt de nadruk op het doel van activiteiten. Deze mindset bevindt zich

op een hoger niveau van abstractie. Er wordt daarom verwacht dat participanten die zich

Page 68: Mindset   een review studie

58

in een abstracte mindset bevinden meer de nadruk leggen op lange termijn voordelen.

Een concrete mindset legt de nadruk op het concrete verloop van activiteiten. Deze

mindset bevindt zich op een lager niveau van abstractie. Van deze mindset wordt

verwacht dat participanten meer de nadruk leggen op onmiddellijke voordelen. De

resultaten van beide experimenten tonen aan dat participanten die zich in een abstracte

mindset bevinden, vaker anticiperen en suggereren dat anderen realistische feedback

(hoger niveau van abstractie en een langetermijn voordeel) zullen opzoeken (in

vergelijking met participanten die zich in een concrete mindset bevinden).

Torelli en Kaikati (2009) hebben eveneens onderzoek uitgevoerd naar de rol van

concrete en abstracte mindsets. De resultaten van de studies die zij uitvoerden, tonen

aan dat waarden een grotere invloed hebben op gedrag wanneer individuen zich in een

abstracte mindset bevinden (in vergelijking met de situatie waarin ze zich in een

concrete mindset bevinden). Een abstracte mindset heeft tot gevolg dat participanten

beoordelingen uiten en gedrag stellen dat consistent is met een brede waaier aan

waarden.

6.3.Een verscheidenheid aan mindsets

Het onderzoek dat we hier bespreken, heeft betrekking op een verscheidenheid aan

mindsets waar nog niet veel onderzoek naar uitgevoerd is. We zullen ons hier dan ook

beperken tot een korte toelichting van elke van de experimenten.

In onderzoek uitgevoerd door Bryan et al. (2009) wordt gesproken van een politieke

mindset. Zij onderzochten de effecten van ‘schema priming’ op liberaal-conservatieve

politieke posities. Stabiele factoren spelen een belangrijke rol bij het bepalen van de

politieke positie van individuen. Daarnaast hechten de meeste mensen ook belang aan

een mix van waarden en overtuigingen die deels congruent zijn met politiek

conservatisme en deels congruent met politiek liberalisme. De twee studies die werden

uitgevoerd, manipuleerden de relatieve saliëntie van schema’s over ‘persoonlijke

bijdrage’ en schema’s over ‘geluk’. Resultaten toonden aan dat participanten in de

‘geluk’ conditie meer steun gaven aan een liberale politiek dan participanten in de

‘persoonlijke bijdrage’ conditie. Deze resultaten illustreren dat een bepaalde mindset

(bijvoorbeeld: succes is het gevolg van persoonlijke bijdrage versus geluk) kan leiden

tot een bepaalde politieke positie.

Page 69: Mindset   een review studie

59

Maas en van den Bos (2009) hebben onderzocht hoe reacties op eerlijke en oneerlijke

gebeurtenissen gemodereerd worden door individuele verschillen in affectintensiteit. Zij

maken een onderscheid tussen een rationalistische en een experiëntiële mindset. De

rationalistische mindset wordt gekenmerkt door een rationalistische

informatieverwerking. Deze manier van informatieverwerking is analytisch en

informatie wordt verwerkt op een abstracte wijze. Deze mindset is gebaseerd op

logische oorzaak- en gevolgrelaties en ze vereist intentionele informatieprocessen. De

experiëntiële mindset wordt daarentegen gekenmerkt door experiëntiële manier van

informatieverwerking. Deze informatieverwerking verloopt op een eerder intuïtieve en

onbewuste manier. Informatie wordt op een concrete manier verwerkt. De resultaten

van twee experimenten tonen aan dat negatieve affectieve reacties ten opzichte van

eerlijke en oneerlijke gebeurtenissen vergroten voor individuen die zich in een

experiëntiële mindset bevinden (versus een rationalistische mindset) wanneer ze een

hoge affectintensiteit vertonen.

Kray, Galinsky, en Wong (2006) hebben onderzoek uitgevoerd naar de effecten van

de ‘counterfactual’ mindset. Deze mindset wordt gekenmerkt door een neiging om de

realiteit te vergelijken met wat zou kunnen geweest zijn. Een voorbeeld hiervan is

bijvoorbeeld de vraag: “hoe zou mijn leven zijn als ik met iemand anders getrouwd

was?”. Hierdoor wordt een relationele verwerkingsstijl bevorderd die gekenmerkt wordt

door de neiging om relaties en associaties tussen stimuli te zien. Resultaten van vijf

studies tonen aan dat deze mindset prestaties op taken bevordert die betrekking hebben

op de overweging van relaties en associaties (bijvoorbeeld: analytische taken die

betrekking hebben op logische relaties). Prestaties op taken die geheel nieuwe ideeën

vereisen (zonder beïnvloed te worden door logische associaties) werden echter beperkt

door de counterfactual mindset.

Fiedler et al. (2005) maken een onderscheid tussen een open mindset en een gesloten

mindset. Ze doen dit in het kader van een onderzoek naar spontante trekinferenties.

Fiedler et al. gaan er vanuit dat er een mentale episode ontstaat die gekenmerkt wordt

door een interpretatieprobleem wanneer een gedragsprime (met een subjectpersoon en

objectpersoon, bijvoorbeeld een afbeelding van een man die een vrouw aanvalt met een

mes) getoond wordt aan een individu. Zo lang deze mentale episode blijft bestaan,

worden mentale resources gewijd aan de oplossing van het interpretatieprobleem. Dit

Page 70: Mindset   een review studie

60

creëert een drukke mindset die een actieve aanmaak van inferenties (getriggerd door de

gedragsprime) steunt. Er is sprake van een open mindset. De mentale episode wordt

gesloten wanneer er een interpretatie voor de prime wordt gevonden. De priming

periode is dan ook afgelopen. Er is vanaf dan sprake van een gesloten mindset. Mentale

hulpbronnen worden ergens anders ingezet en er worden niet langer inferenties afgeleid.

In onderzoek van Karoly en Newton (2006) is er sprake van een benaderingsmindset

en een vermijdingsmindset. Er wordt onderzocht wat de impact is van beide mindsets op

prestaties, zelfregulerende cognitie, en affect in een multi-taak omgeving. Een

benaderingsmindset is gericht op succes, terwijl een vermijdingsmindset gericht is op de

mogelijkheid te falen. De resultaten van het experiment, waarbij participanten met de

auto rijden in een simulator, tonen aan dat de vermijdingsmindset leidt tot een minder

goed verspreide aandacht, meer voorzichtigheid en verminderde

performantievariabiliteit (d.w.z. meer controle) wanneer er gereden wordt op veilige en

rechte stukken weg, lagere zelfrapporteringen van inspanning, en meer negatief affect

(in vergelijking met een benaderingsmindset).

6.4.Besluit

Na het overlopen van de literatuur over ‘andere’ mindsets kan men zich de vraag stellen

of dit onderzoek een toegevoegde waarde heeft naast het onderzoek in verband met het

Rubicon Model en implementatie-intenties.

Het onderzoek in verband met stereotypering van Sassenberg en Moskowitz (2005)

is alvast veelbelovend. De kracht van dit onderzoek schuilt in het feit dat de

automatische activatie van stereotypen kan worden tegengegaan door middel van een

relatief eenvoudige mentale procedure (de mindset ‘denk anders’). Deze mentale

procedure draagt de mogelijkheid in zich om activatie van stereotypen voor eenders

welke sociale categorie tegen te gaan, terwijl vroegere interventies en mechanismen die

het probleem van automatische activatie van stereotypen probeerden op te lossen zich

richtten op een zeer specifieke sociale categorie.

Het onderzoek in verband met abstracte en concrete mindsets (Freitas et al., 2004;

Torelli & Kaikati, 2009) ziet deze mindsets in hoofdzaak als een verhoogde

toegankelijkheid van cognitieve operaties. Dit onderzoek is interessant omdat ze bewust

de keuze maken om de abstracte en concrete mindsets waar sprake van is los te

Page 71: Mindset   een review studie

61

koppelen van de beslissingsstatus van individuen (in tegenstelling tot de mindsets waar

sprake van is bij het Rubicon Model).

Samenvattend kan gesteld worden dat het onderzoek dat hier besproken is een aantal

interessante implicaties heeft voor het onderzoek in verband met mindset. Het meeste

onderzoek baseert zich op het mindset-concept dat gebruikt wordt in het Rubicon Model

en geeft er vervolgens een eigen invulling aan. Er is echter geen onderzoek dat het

Rubicon Model fundamenteel in vraag stelt of dat aanvullingen op het model biedt.

Page 72: Mindset   een review studie

62

7. Aanbevelingen en aandachtspunten voor verder onderzoek

In dit hoofdstuk gaan we in op een aantal aanbevelingen en aandachtspunten voor

verder onderzoek. Er zal daarbij gebruik worden gemaakt van drie categorieën

onderzoek waarop deze aanbevelingen betrekking hebben: (1) algemeen onderzoek in

verband met het Rubicon Model of Action Phases, (2) onderzoek in verband met de

verschillen tussen de deliberatieve en de implementele mindset, en (3) onderzoek in

verband met implementatie-intenties.

7.1.Onderzoek in verband met het Rubicon Model of Action Phases

Achtziger & Gollwitzer (2008) geven aan dat er twee mogelijke paden zijn voor

toekomstig onderzoek in verband met het Rubicon Model. Enerzijds zal men moeten

pogen nog meer zelfregulatiestrategieën (naast bijvoorbeeld implementatie-intenties) te

identificeren, om op die manier de moeilijkheden in verband met het nastreven van

doelen beter te verhelpen. Anderzijds moet het onderzoek voldoende aandacht besteden

aan alle actiefasen. Op dit moment ligt de nadruk vooral op de predecisionele en de

postdecisionele / preactionele fase. In toekomstig onderzoek zou kunnen worden

nagegaan welke zelfregulatiestrategieën kunnen bijdragen aan de postactionele fase

(waar bereikte doelen geëvalueerd worden). Deze zelfregulatiestrategieën zouden nuttig

kunnen zijn voor het nastreven van doelen in de toekomst. Ook de actionele fase heeft

nog niet de aandacht gekregen die ze verdient. Onderzoek uitgevoerd door Gollwitzer

en Rohloff (1999) is een uitzondering op de regel. Zij gaan dieper in op de snelheid van

het nastreven van doelen (meer specifiek de effecten snelheidsdiscrepanties), een

relevant thema voor de actionele fase.

Freitas et al. (2004) leggen de nadruk op het belang van het behouden van een

duidelijk conceptueel onderscheid tussen mindsets en gerelateerde constructen. Zo

zouden doelen als synoniem voor mindsets gebruikt kunnen worden. Een voorbeeld dat

het tegendeel bewijst, is het feit dat de toegankelijkheid van mindsets gradueel

verminderd, terwijl doelen toegankelijk blijven tot ze vervuld worden.

Page 73: Mindset   een review studie

63

7.2.Onderzoek in verband met de verschillen tussen de deliberatieve en

implementele mindset

Een probleem dat vaak terugkomt bij onderzoek in verband met de verschillen tussen de

deliberatieve en implementele mindset is het feit dat er in vele gevallen geen

controlegroep gebruikt wordt. Zo is Puca (2004) zich bij haar onderzoek in verband met

optimisme bewust van het feit dat ze geen controlegroep gebruikt die zich noch in de

predecisionele, noch in de postdecisionele fase bevindt. Als reden voor het ontbreken

van een controlegroep geeft Puca aan dat participanten zich erg vaak reeds in een

predecisionele of postdecisionele fase bevinden (met betrekking tot een situatie in het

echte leven) wanneer ze in de laboratoriumsituatie stappen.

Ook Henderson et al. (2008) zijn zich bewust van een gelijkaardig probleem bij hun

onderzoek in verband met de effecten van de implementele mindset op de sterkte van

attitudes. Zij gebruiken wél drie condities: een neutrale conditie (controle), een

deliberatieve mindset conditie, en een implementele mindset conditie. Problematisch

hier is dat er vaak geen verschillen worden gevonden tussen de neutrale conditie en de

deliberatieve mindsets conditie. De auteurs vermelden daarnaast een interessante

observatie: sommige studies, binnen de traditie van het Rubicon Model, vinden geen

verschillen tussen de neutrale en de deliberatieve mindset conditie (Brandstätter &

Frank, 2002, studie 1; Gagné & Lydon, 2001a, studie 3; 2001b, studie 2; Harmon-Jones

& Harmon-Jones, 2002, studie 2; Taylor & Gollwitzer, 1995, studies 1 en 2), andere

studies vinden geen verschillen tussen de implementele mindset conditie en de neutrale

conditie (Fujita et al., 2007, studie 3; Gollwitzer & Kinney, 1989, studie 2; Heckhausen

& Gollwitzer, 1987, studie 2; Taylor & Gollwitzer, 1995, studie 1), en nog andere

studies vinden verschillen tussen de drie condities (Armor & Taylor, 2003, inleidende

studie; Gagné & Lydon, 2001b, studie 1; Taylor & Gollwitzer, 1995, studie 1). Als

verklaring voor deze inconsistente bevindingen, wijzen Henderson et al. op het

mogelijke bestaan van een individuele verschilvariabele in de chronische voorkeur voor

een deliberatieve of implementele mindset. Onderzoek door Grant, Gollwitzer, &

Oettingen (2006) wijst in deze richting, maar verder onderzoek is wenselijk.

Puca (2001, 2004) wijst op nog een andere beperking van veel onderzoek in verband

met mindset. Het feit dat de inductie van mindsets in een laboratoriumcontext gebeurt,

Page 74: Mindset   een review studie

64

zorgt ervoor dat wanneer participanten een gesteld doel uiteindelijk niet bereiken, dit

geen al te grote kosten met zich meebrengt. Het gebruik van een doel uit het echte leven

zou zeer waarschijnlijk meer interessante resultaten opleveren. Vanuit een ethisch

standpunt kan het induceren van mindsets die een invloed hebben op het stellen van

doelen die belangrijk kunnen zijn voor uitkomsten in het echte leven echter

problematisch zijn.

Een fenomeen dat nog niet de aandacht heeft gekregen die het verdient, is de

omkering van mindsets. Onderzoek van Hiemisch et al. (2002) toont aan dat er zulk een

omkering van mindsets optreedt in de context van sociale angst. Puca (2005) observeert

eveneens een omkering van mindsets wanneer participanten gericht zijn op falen (versus

succesgeoriënteerd). In beide gevallen houdt deze omkering in dat participanten een

deliberatieve mindset aannemen wanneer ze zaken moeten plannen en een implementele

mindset wanneer er van hen verwacht wordt dat ze delibereren over verschillende

opties. Verder onderzoek zou kunnen ingaan op de precieze oorzaak van deze

omkering: welk doel wordt er gediend wanneer de mindsets worden omgekeerd?

7.3.Onderzoek in verband met implementatie-intenties

Achtziger en Gollwitzer (2008) zouden het onderzoek in verband met implementatie-

intenties in de toekomst graag zien verschuiven van onderzoek met de nadruk op

motivationele en wilsprocessen naar onderzoek met een nadruk op cognitieve en

neurologische aspecten. Het onderzoek in verband met implementatie-intenties kan er

een voordeel uit halen om zijn licht op te steken bij onderzoek in verband met het

prospectief geheugen (zie o.a. Chasteen, Park, & Schwarz, 2001; McDaniel, Howard, &

Butler, 2008). Dit cognitief onderzoek gaat de processen na in verband met de opslag

van intenties in het langetermijngeheugen en het weer terug ophalen van deze intenties

uit hetzelfde geheugen. Daarnaast worden de verschillende componenten van het

werkgeheugen onderzocht (bijvoorbeeld het ‘central executive’, de ‘phonological loop’,

en de ‘episodic buffer’, zie o.a. Baddely, 2000).

Ook neurologisch onderzoek kan zijn bijdrage leveren aan het onderzoek in verband

met implementatie-intenties. Er is al een beperkte hoeveelheid onderzoek uitgevoerd

met behulp van neurologische beeldvorming (zie o.a. Lengfelder & Gollwitzer, 2001;

Achtziger et al., 2009), maar het volledige potentieel ervan is nog niet benut.

Page 75: Mindset   een review studie

65

Toekomstig onderzoek zou zich kunnen richten op vraag naar de precieze locatie van de

functionele systemen in de hersenen die verantwoordelijk zijn voor de effecten van

implementatie-intenties.

Page 76: Mindset   een review studie

66

8. Algemeen besluit

We zullen ons bij het vormen van dit algemeen besluit baseren op de mate waarin we

een antwoord hebben kunnen geven op de onderzoeksvragen die aan het begin van deze

masterproef geformuleerd werden. De eerste vraag die we ons stelden, ging over het

verband tussen het Rubicon Model of Action Phases en mindset. Bij de beschrijving van

Rubicon Model in hoofdstuk drie werd uitgelegd dat dit model uit vier fasen bestaat, en

dat uit deze vier fasen op een logische manier vier mindsets volgen.

Uit de bestudering van de relevant literatuur bleek dat er heel wat verschillen zijn

tussen de deliberatieve en de implementele mindset. Deze verschillen hebben

betrekking op een grote verscheidenheid aan domeinen. In hoofdstuk vier zijn we dieper

ingegaan op deze verschillen. Na het behandelen van dit hoofdstuk wordt een goed

antwoord gegeven op de vraag naar de verschillen tussen beide mindsets.

In hoofdstuk vijf zijn we dieper ingegaan op implementatie-intenties. We hebben de

twee gedeelten (als en dan) van implementatie-intenties uitgebreid besproken, en we

zijn dieper ingegaan op de kenmerken en effecten van implementatie-intenties als

geheel. De vraag naar wat implementatie-intenties zijn en wat kenmerkend is voor deze

implementatie-intenties is bij deze op een goede manier beantwoord.

Bij onze doorlichting van de literatuur in verband met mindset zijn we ook gestoten

op een aantal typen mindsets die niet rechtstreeks volgen uit het Rubicon Model. We

hebben het onderzoek in verband met deze mindsets kort toegelicht in het zesde

hoofdstuk. De wetenschappelijke waarde van deze mindsets mag echter niet overdreven

worden. Veel onderzoek bevindt zich nog in een vroeg stadium van ontwikkeling. Een

aantal onderzoekspistes zijn echter veelbelovend en vragen om meer onderzoek.

Samenvattend kan gesteld worden dat het onderzoek naar mindset zich in een ver

gevorderd stadium van ontwikkeling bevindt. In onze ogen is vooral het onderzoek in

verband met implementatie-intenties veelbelovend. De bruikbaarheid van deze

eenvoudige ‘als-dan’ plannen valt niet te onderschatten. Op een brede verscheidenheid

aan domeinen bieden zich toepassingsmogelijkheden aan: op klinisch vlak (bijvoorbeeld

behandeling van fobieën), op vlak van gezondheid (bijvoorbeeld bevorderen van

gezondheidsgedragingen, zoals zelfcontrole van de borsten), op maatschappelijk vlak

(bijvoorbeeld het bevorderen van antiracistische gedragingen), enz. Daarnaast willen we

Page 77: Mindset   een review studie

67

ook de nadruk leggen op de mogelijkheden voor verder onderzoek. Er zijn nog vele

open pistes om onderzoek te doen in verband met mindset. Vooral de mogelijkheid om

de neurowetenschappen te betrekken bij het onderzoek in verband met mindset is

veelbelovend.

Page 78: Mindset   een review studie

68

9. Referenties

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000a). Habits as knowledge structures: Automaticity in

goal-directed behavior. Journal of Personality and Social Psychology, 78, 53-63.

Aarts, H., & Dijksterhuis, A. (2000b). On the automatic activation of goal-directed

behavior: The case of travel habit. Journal of Environmental Psychology, 20, 75-82.

Aarts, H., Dijksterhuis, A., & Midden, C. (1999). To plan or not to plan? Goal

achievement or interrupting the performance of mundane behaviors. European

Journal of Social Psychology, 29, 971-979.

Achtziger, A., & Gollwitzer, P. M. (2008). Motivation and volition in the course of

action. In J. Heckhausen & H. Heckhausen (Eds.), Motivation and action, (pp. 272-

295). London: Cambridge University Press.

Achtziger, A., Bayer, U. C., & Gollwitzer, P. M. (2008). Committing to implementation

intentions: Attention and memory effects for selected situational cues. Manuscript

submitted for publication.

Achtziger, A., Fehr, T., Oettingen, G., Gollwitzer, P. M., & Rockstroh, B. (2009).

Strategies of intention formation are reflected in continuous MEG activity. Social

Neuroscience, 4 (1), 11-27.

Ajzen, I. (1985). From intentions to actions: A theory of planned behavior. In J. Kuhl &

J. Beckmann (Eds.), Action control: From cognition to behavior (pp. 11-39). Berlin:

Springer-Verlag.

Ajzen, I. (1988). Attitudes, personality, and behavior. Chicago: Dorsey Press.

Ajzen, I. (1991). The theory of planned behavior. Organizational Behavior and Human

Decision Processes, 50, 179-211.

Arkes, H. R., & Blumer, C. (1985). The psychology of sunk cost. Organizational

Behavior and Human Performance, 35, 129-140.

Armor, D. A., & Taylor, S. E. (2003). The effects of mindset on behavior: self-

regulation in deliberative and implemental frames of mind. Personality and Social

Psychology Bulletin, 29 (1), 86-95.

Atkinson, J. W. (1957). Motivational determinants of risk-taking behavior.

Psychological Review, 64, 359-372.

Page 79: Mindset   een review studie

69

Atkinson, J.W. (1964). An introduction to motivation. Princeton, New Jersey: Van

Nostrand.

Baddeley, A. (2000). Short-term and working memory. In Tulving, E., Craik, F.I.M.

(Eds.), The Oxford handbook of memory (pp. 77–92). New York: Oxford University

Press.

Banaji, M. R., & Greenwald, A. G. (1995). Implicit gender stereotyping in judgments of

fame. Journal of Personality and Social Psychology, 68, 181-198.

Bandura, A. (1991). Self-regulation of motivation through anticipatory and self-reactive

mechanisms. In R. A. Dienstbier (Ed.), Nebraska symposium on motivation:

Perspectives on motivation (Vol. 38, pp. 69-164). Lincoln, NE: University of

Nebraska Press.

Bandura, A. (1997). Self-efficacy: The exercise of control. New York: W. H. Freeman.

Bargh, J. A. (1990). Auto-motives: Preconscious determinants of social interaction. In

E. T. Higgins & R. M. Sorrentino (Eds.), Handbook of motivation and cognition:

Foundations of social behavior (Vol. 2, pp. 93-130). New York: Guilford Press.

Bargh, J. A. (1994). The four horsemen of automaticity: Awareness, intention,

efficiency, and control. In R. S. Wyer, Jr., & T. K. Srull (Eds.), Handbook of social

cognition (Vol. 10, pp. 1-61). Mahwah, NJ: Erlbaum.

Bargh, J. A., & Gollwitzer, P. M. (1994). Environmental control over goal-directed

action. Nebraska Symposium on Motivation, 41, 71-124.

Baumeister, R. F., Bratlavsky, E., Muraven, M., & Tice, D. M. (1998). Ego-depletion:

Is the active self a limited resource? Journal of Personality and Social Psychology,

74, 1252-1265.

Bayer, U. C., & Gollwitzer, P. M. (2005). Mindset effects on information search in self-

evaluation. European Journal of Social Psychology, 35, 313-327.

Bayer, U. C., & Gollwitzer, P. M. (2007). Boosting scholastic test scores by willpower:

The role of implementation intentions. Self and Identity, 6, 1-19.

Bayer, U. C., Achtziger, A., Gollwitzer, P. M., & Moskowitz, G. B. (2009). Responding

to subliminal cues: Do if-then plans facilitate action preparation and initiation

without conscious intent? Social Cognition, 27 (2), 183-201.

Page 80: Mindset   een review studie

70

Bayer, U. C., Tröschel, R., Sumner, M., & Gollwitzer, P. M. (2006). Self-regulation by

implementation intentions is void of ego depletion and rebound. Manuscript

submitted for publication.

Bobrow, D. G., & Winograd, T. (1977). An overview of KRL, a knowledge

representation language. Cognitive Science, 1, 3-46.

Boring, E. G. (1950). A history of experimental psychology. New York: Appleton-

Century-Crofts.

Brandstätter, V., & Frank, E. (2002). Effects of deliberative and implemental mindsets

on persistence in goal-directed behavior. Personality and Social Psychology Bulletin,

28, 1366-1378.

Brandstätter, V., Lengfelder, A., & Gollwitzer, P. M. (2001). Implementation intentions

and efficient action initiation. Journal of Personality and Social Psychology, 81 (5),

946-960.

Brockner, J., Rubin, J. Z., & Lang, E. (1981). Face-saving and entrapment. Journal of

Experimental Social Psychology, 17, 68-79.

Bryan, C. J., Dweck, C. S., Ross, L., Kay, A. C., & Mislavsky, N. O. (2009). Political

mindset: Effects of schema priming on liberal-conservative political positions.

Journal of Experimental Social Psychology, 45, 890-895.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (1982). Control theory: A useful conceptual framework

for personality-social, clinical, and health psychology. Psychological Bulletin, 92,

111-135.

Carver, C. S., & Scheier, M. F. (1998). On the self-regulation of behavior. Cambridge,

UK: University Press.

Chasteen, A. L., Park, D. C., & Schwarz, N. (2001). Implementation intentions and

facilitation of prospective memory. Psychological Science, 12, 457–461.

Cohen, A. L., Bayer, U. C., Jaudas, A., & Gollwitzer, P. M. (2008). Self-regulatory

strategy and executive control: Implementation intentions modulate task switching

and Simon task performance. Psychological Research, 72, 12-26.

Collins, J. A., & Fauser, B. C. J. M. (2005). Balancing the strengths of systematic and

narrative reviews. Human Reproduction Update, 11 (2), 103-104.

Csikszentmihalyi, M. (1975). Beyond boredom and anxiety. San Francisco: Jossey-

Bass.

Page 81: Mindset   een review studie

71

Dholakia, U., & Bagozzi, R. P. (2003). As time goes by: How goal and implementation

intentions influence enactment of short-fuse behaviors. Journal of Applied Social

Psychology, 33, 889-922.

Educational Research Review. (2009). An author’s guide to writing articles and reviews

for Educationa lResearch Review. Opgehaald op 3 augustus, 2009, van

http://www.elsevier.com/framework_products/promis_misc/edurevguidetowriting.pd

f

Fiedler, K., Schenck, W., Watling, M., & Menges, J. I. (2005). Priming trait inferences

through pictures and moving pictures: The impact of open and closed mindsets.

Journal of Personality and Social Psychology, 88 (2), 229-244.

Freitas, A. L., Gollwitzer, P. M., & Trope, Y. (2004). The influence of abstract and

concrete mindsets on anticipating and guiding others‘ self-regulatory efforts. Journal

of Experimental Social Psychology, 40, 739-752.

Fujita, K., Gollwitzer, P. M., & Oettingen, G. (2007). Mindsets and pre-conscious open-

mindedness to incidental information. Journal of Experimental Social Psychology,

43, 48-61.

Gagné, F. M., & Lydon, J. E. (2001a). Mind-set and close relationships : when bias

leads to (in)accurate predictions. Journal of Personality and Social Psychology, 81

(1), 85-96.

Gagné, F. M., & Lydon, J. E. (2001b). Mindset and relationship illusions : the

moderating effects of domain specificity and relationship commitment. Personality

and Social Psychology Bulletin, 27, 1144-1155.

Gagné, F. M., Lydon, J. E., & Bartz, J. A. (2003). Effects of mindset on the predictive

validity of relationship constructs. Canadian Journal of Behavioural Science, 35 (4),

292-304.

Gawrilow, C., & Gollwitzer, P. M. (2008). Implementation intentions facilitate response

inhibition in children with ADHD. Cognitive Therapy and Research, 32, 261-280.

Gibson, J. J. (1941). A critical review of the concept of set in contemporary

experimental social psychology. Psychological Bulletin, 38, 781-817.

Gilbert, S. J., Gollwitzer, P. M., Cohen, A. -L., Oettingen, G., & Burgess, P. W. (2008).

Separable brain systems supporting cued vs. self-initiated realization of delayed

intentions. Manuscript submitted for publication.

Page 82: Mindset   een review studie

72

Gollwitzer, P. M. (1990). Action phases and mind-sets. In E. T. Higgins & R. M.

Sorrentino (Eds.), Handbook of motivation and cognition (Vol. 2, pp. 53-92). New

York: Guilford Press.

Gollwitzer, P. M. (1993). Goal achievements: The role of intentions. European Review

of Social Psychology, 4, 141-185.

Gollwitzer, P. M. (1999). Implementation intentions: strong effects of simple plans.

American Psychologist, 54 (7), 493-503.

Gollwitzer, P. M. (2003). Why we thought that action mind-sets affect illusions of

control. Psychological Inquiry, 14 (3&4), 261-269.

Gollwitzer, P. M., & Bargh, J. A. (Eds.). (1996). The psychology of action: Linking

cognition and motivation to behavior. New York: Guilford Press.

Gollwitzer, P. M., & Bayer, U. (1999). Deliberative versus implemental mindsets in the

control of action. In S. Chaiken & Y. Trope (Eds.), Dual-process theories in social

psychology. New York: Guilford Press.

Gollwitzer, P. M., & Bayer, U. C. (2000, Oktober). Becoming a better person without

changing the self. Paper gepresenteerd op de ‘Self and Indentity Pre-Conference’ van

de ‘Annual Meeting of the Society of Experimental Social Psychology’. Atlanta,

Georgia.

Gollwitzer, P. M., & Brandstätter, V. (1997). Implementation intentions and effective

goal pursuit. Journal of Personality and Social Psychology, 73, 186-199.

Gollwitzer, P. M., & Kinney, R. F. (1989). Effects of deliberative and implemental

mind-sets on illusion of control. Journal of Personality and Social Psychology, 56,

531-542.

Gollwitzer, P. M., & Moskowitz, G. B. (1996). Goal effects on action and cognition. In

E. T. Higgins & A. W. Kruglanski (Eds.), Social psychology. Handbook of basic

principles, (pp. 361-399). New York: Guilford Press.

Gollwitzer, P. M., & Oettingen, G. (1998). The emergence and implementation of

health goals. Psychology and Health, 13, 678-715.

Gollwitzer, P. M., & Rohloff, U. B. (1999). The speed of goal pursuit. In R. S. Wyer

(Ed.), Advances in Social Cognition (Vol. 12, pp. 147-159). Hillsdale, New Jersey:

Erlbaum.

Page 83: Mindset   een review studie

73

Gollwitzer, P. M., & Sheeran, P. (2006). Implementation intentions and goal

achievement: A meta-analysis of effects and processes. Advances in Experimental

Social Psychology, 38, 69-119.

Gollwitzer, P. M., Bayer, U. C., Steller, B., & Bargh, J. A. (2004a). Delegating control

to the environment: Perception, attention, and memory for pre-selected behavioral

cues. Manuscript under review.

Gollwitzer, P. M., Bayer, U., & Wasel, W. (1998). Deliberative versus implemental

mindsets: The issue of openmindedness. Ongepubliceerd manuscript, Universität

Konstanz, Konstanz, Duitsland.

Gollwitzer, P. M., Fujita, K., & Oettingen, G. (2004). Planning and the implementation

of goals. In R. F. Baumeister & K. D. Vohs (Eds.), Handbook of self-regulation:

Research, theory, and applications (pp. 211-228). New York: Guilford Press.

Gollwitzer, P. M., Heckhausen, H., & Steller, B. (1990). Deliberative and implemental

mind-sets: cognitive tuning toward congruous thoughts and information. Journal of

Personality and Social Psychology, 59 (6), 1119-1127.

Grant, H., Gollwitzer, P. M., & Oettingen, G. (2006). Individual differences in the self-

regulation of goal-striving by forming implementation intentions. Ongepubliceerd

manuscript, Lehigh University, Bethlehem, Pennsylvania.

Häfner, S. (2000). Machen Vorsätze rigide?: Eine experimentelle Studie zum Erkennen

und Nutzen günstiger Handlungsgelegenheiten [Do implementation intentions make

a person rigid?: An experimental study on seizing good opportunities to act].

Ongepubliceerde masterproef, University of Konstanz, Konstanz, Germany.

Harmon-Jones, E., & Harmon-Jones, C. (2002). Testing the action-based model of

cognitive dissonance: the effect of action orientation on postdecisional attitudes.

Personality and Social Psychology Bulletin, 28, 711-723.

Heckhausen, H. (1987b). Wishing-weighing-willing. In H. Heckhausen, P. M.

Gollwitzer, & F. E. Weinert (Eds.), Jenseits des Rubikon: Der Wille in den

Humanwissenschaften (pp. 3-9). Heidelberg: Springer-Verlag.

Heckhausen, H. (1989). Motivation und Handeln, 2., völlig überarbeitete und ergänzte

Auflag. Berlin Heidelberg: Springer-Verlag.

Heckhausen, H., & Gollwitzer, P. M. (1986). Information processing before and after

the formation of an intent. In F. Klix & H. Hagendorf (Eds.), In memoriam Hermann

Page 84: Mindset   een review studie

74

Ebbinghaus: Symposium on the structure and function of human memory (pp. 1071-

1082). Amsterdam: Elsevier/North-Holland.

Heckhausen, H., & Gollwitzer, P. M. (1987). Thought contents and cognitive

functioning in motivational versus volitional states of mind. Motivation and Emotion,

11, 101-120.

Henderson, M. D., de Liver, Y., & Gollwitzer, P. M. (2008). The effects of an

implemental mind-set on attitude strength. Journal of Personality and Social

Psychology, 94 (3), 396-411.

Henderson, M. D., Gollwitzer, P. M., & Oettingen, G. (2007). Implementation

intentions and disengagement from a failing course of action. Journal of Behavioral

Decision Making, 20, 81-102.

Hiemisch, A., Ehlers, A., & Westermann, R. (2002). Mindsets in social anxiety: a new

look at selective information processing. Journal of Behavior Therapy and

Experimental Psychiatry, 33, 103-114.

Holland, R. W., Aarts, H., & Langendam, D. (2006). Breaking and creating habits on

the working floor: A field-experiment on the power of implementation intentions.

Journal of Experimental Social Psychology, 42, 776-783.

Hugenberg, K., Bodenhausen, G. V., & McLain, M. (2006). Framing discrimination:

Effects of inclusion versus exclusion mind-sets on stereotypic judgments. Journal of

Personality and Social Psychology, 91 (6), 1020-1031.

Humphrey, G. (1951). Thinking. London: Methuen.

Jaudas, A., Achtziger, A., & Gollwitzer, P. M. (2006). Bedingungen der effektiven

Nutzung von Vorsätzen [Determinants of the effective use of implementation

intentions]. Paper presented at the 48th Meeting of Experimental Psychologists,

Mainz, Germany.

Karoly, P., & Newton, C. (2006). Effects of approach and avoid mindsets on

performance, self-regulatory cognition, and affect in a multi-task environment.

Cognitive Therapy and Research, 30, 355-376.

Koestner, R., Horberg, E. J., Gaudreau, P., Powers, T., Di Dio, P., Bryan, C., et al.

(2006). Bolstering implementation plans for the long haul: The benefits of

simultaneously boosting self-concordance or self-efficacy. Personality and Social

Psychology Bulletin, 32, 1547-1558.

Page 85: Mindset   een review studie

75

Koole, S., & Van ‘t Spijker, M. (2000). Overcoming the planning fallacy through

willpower: Effects of implementation intentions on actual and predicted task

completion times. European Journal of Social Psychology, 30, 873-888.

Kray, L. J., Galinsky, A. D., & Wong, E. M. (2006). Thinking within the box: The

relational processing style elicited by counterfactual mind-sets. Journal of

Personality and Social Psychology, 91 (1), 33-48.

Kruger, J., & Evans, M. (2004). If you don’t want to be late, enumerate: Unpacking

reduces the planning fallacy. Journal of Experimental Social Psychology, 40, 586-

594.

Kuhl, J. (1983). Motivation, conflict, and action control. Berlin, Germany: Springer.

Laham, S. M. (2009). Expanding the moral circle: Inclusion and exclusion mindsets and

the circle of moral regard. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 250-253.

Leary, M. R., & Kowalski, R. M. (1995). The self-presentation model of social phobia.

In R. G. Heimberg, M. Liebowitz, D. Hope, & F. Schneier (Eds.), Social phobia:

Diagnosis, assessment, and treatment (pp. 94-112). New York: Guilford Press.

Lengfelder, A., & Gollwitzer, P. M. (2001). Reflective and reflexive action control in

patients with frontal brain lesions. Neuropsychology, 15, 80-100.

Lewin, K., Dembo, T., Festinger, L., & Sears, P. (1944). Level of aspiration. In J. Junt

(Ed.), Personality and behaviour disorders. New York: Ronald Press.

Locke, E. A., & Latham, G. P. (1990). A theory of goal setting and task performance.

Englewood Cliffs, NJ: Prentice Hall.

Maas, M., & van den Bos, K. (2009). An affective-experiential perspective on reactions

to fair and unfair events: Individual differences in affect intensity moderated by

experiential mindsets. Journal of Experimental Social Psychology, 45, 667-675.

McDaniel, M. A., Howard, D. C., & Butler, K. M. (2008). Implementation intentions

facilitate prospective memory under high attention demands. Memory & Cognition,

36, 716–724.

Orbell, S., & Sheeran, P. (2000). Motivational and volitional processes in action

initiation: A field study of the role of implementation intentions. Journal of Applied

Social Psychology, 30, 780-797.

Page 86: Mindset   een review studie

76

Orbell, S., Hodgkins, S., & Sheeran, P. (1997). Implementation intentions and the

theory of planned behavior. Personality and Social Psychology Bulletin, 23, 945-

954.

Parks-Stamm, E. J., Gollwitzer, P. M., & Oettingen, G. (2007). Action control by

implementation intentions: Effective cue detection and efficient response initiation.

Social Cognition, 25, 247-264.

Parks-Stamm, E., & Gollwitzer, P. M. (2009). Goal implementation: The benefits and

costs of if-then planning. In G. B. Moskowitz & H. Grant (Eds.), The psychology of

goals (pp. 362-391). New York: Guilford Press.

Pösl, I. (1994). Wiederaufnahme unterbrochener Handlungen: Effekte der

Bewusstseinslagen des Abwägens und Planens [Mind-set effects on the resumption

of disrupted activities]. Ongepubliceerde masterproef, Universiteit van Munchen,

Munchen, Duitsland.

Puca, R. M. (2001). Preferred difficulty and subjective probability in different action

phases. Motivation and Emotion, 25 (4), 307-326.

Puca, R. M. (2004). Action phases and goal setting: being optimistic after decision

making without getting into trouble. Motivation and Emotion, 28 (2), 121-145.

Puca, R. M. (2005). The influence of the achievement motive on probability estimates

in pre- and postdecisional action phases. Journal of Research in Personality, 39, 245-

262.

Puca, R. M., & Schmalt, H. -D. (2001). The influence of the achievement motive on

spontaneous thoughts in pre- and postdecisional action phases. Personality and

Social Psychology Bulletin, 27, 302-308.

Puca, R. M., & Slavona, I. (2007). Mindsets and social comparison: Being aware of the

competitor. Psychology Science, 49 (1), 44-57.

Sassenberg, K., & Moskowitz, G. B. (2005). Don’t stereotype, think different!

Overcoming automatic stereotype activation by mindset priming. Journal of

Experimental Social Psychology, 41, 506-514.

Schlenker, B. R., & Leary, M. R. (1982). Social anxiety and self-representation: A

conceptualization model. Psychological Bulletin, 92, 641-669.

Page 87: Mindset   een review studie

77

Schweiger Gallo, I., Keil, A., McCulloch, K. C., Rockstroh, B., & Gollwitzer, P. M.

(2009). Strategic automation of emotion regulation. Journal of Personality and

Social Psychology, 96 (1), 11-31.

Seehausen, R., Bayer, U., & Gollwitzer, P. M. (1994). Experimentelle Arbeiten zur

vorsätzlichen Handlungsregulation. Paper presented at the biannual meeting of the

German Psychological Association, Hamburg, Germany.

Sheeran, P., Aarts, H., Custers, R., Rivas, A. J., Webb, T. L., & Cooke, R. (2005a). The

goal-dependent automaticity of drinking habits. British Journal of Social Psychology,

44, 47-64.

Sheeran, P., Webb, T. L., & Gollwitzer, P. M. (2005). The interplay between goal

intentions and implementation intentions. Personality and Social Psychology

Bulletin, 31, 87-98.

Simon, J. R. (1990). The effects of an irrelevant directional cue on human information

processing. In R. W. Proctor & T. G. Reeve (Eds.), Stimulus–response compatibility:

An integrated perspective (pp. 31–86). Amsterdam: North-Holland.

Stadler, G., Oettingen, G., & Gollwitzer, P. M. (2009). Physical activity in women:

Effects of a self-regulation intervention. American Journal of Preventive Medicine,

36 (1), 29-34.

Steller, B. (1992). Implementation intentions and the detection of good opportunities to

act. Munich, Germany: tuduv Verlagsgesellschaft.

Tan, H. T., & Yates, J. F. (2002). Financial budgets and escalation effects.

Organizational Behavior and Human Decision Processes, 87, 300-322.

Taylor, S. E., & Gollwitzer, P. M. (1995). Effects of mindset on positive illusions.

Journal of Personality and Social Psychology, 69 (2), 213-226.

Torelli, C. J., & Kaikati, A. M. (2009). Values as predictors of judgments and

behaviors: The role of abstract and concrete mindsets. Journal of Personality and

Social Psychology, 96 (1), 231-247.

Trötschel, R., & Gollwitzer, P. M. (2007). Implementation intentions and the willful

pursuit of goals in negotiations. Journal of Experimental Social Psychology, 43, 579-

598.

Page 88: Mindset   een review studie

78

Walster, E. (1964). The temporal sequence of post-decision processes. In L. Festinger.

Conflict, decision, and dissonance (pp. 112-128). Stanford, California: Stanford

University Press.

Watt, H. J. (1905). Experimentelle Beiträge zu einer Theorie des Denkens [Experiments

on a theory of thinking]. Archiv für die gesamte Psychologie, 4, 289-436.

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2003). Can implementation intentions help to overcome

ego-depletion? Journal of Experimental Social Psychology, 39, 279-286.

Webb, T. L., & Sheeran, P. (2004). Indentifying good opportunities to act:

Implementation intentions and cue discrimination. European Journal of Social

Psychology, 34, 407-419.

Wegner, D. M. (1994). Ironic processes in mental control. Psychological Review, 101,

34-52.

Wood, W., Quinn, J. M., & Kashy, D. (2002). Habits in everyday life: The thought and

feel of action. Journal of Personality and Social Psychology, 83, 1281-1297.

Yaniv, I., & Schul, Y. (1997). Elimination and exclusion procedures in judgement.

Journal of Behavioral Decision Making, 10, 211-220.

Yaniv, I., & Schul, Y. (2000). Acceptance and elimination procedures in choice:

Noncomplementarity and the role of implied status quo. Organizational Behavior

and Human Decision Processes, 82, 293-313.

Page 89: Mindset   een review studie

I

10. Bijlagen

Bijlage 1: compacte weergave van searches met zoekmachines

Tabel 2

Compacte weergave van searches met zoekmachines

Datum Zoekmachine Zoektermen Hits

28 oktober 2007 ERIC (CSA) mindset 209

mindset, goal pursuit 0

goal pursuit 16

ERIC (EBSCO) mindset (all fields) 269

mindset (title) 22

Eric (SP) mindset (all fields) 200

mindset (title) 13

Eric (USDE) mindset (all fields) 211

mindset (title) 13

Francis (CSA) mindset (all fields) 17

PsycINFO mindset (all fields) 382

mindset (subject) 55

mindset (title) 38

SSCI (WoS) mindset (subject) 278

mindset (title) 71

Sociological Abstracts mindset (subject) 140

mindset (title) 11

ERIC janssens, steven AND kelchtermans, geert 1

ERIC (CSA) mindset (subject) OR mindsets (subject) 272

9 december 2007 PsycInfo groupthink (all fields) 185

groupthink (subject) 99

20 april 2008 PsycINFO epistemological theories (subject) 115

ERIC (CSA) ‘epistemological theories’ (subject) 15

21 april 2008 PsycINFO subjective theories (subject) 293

‘subjective theories’ (subject) 23

ERIC (CSA) ‘subjective theories’ (subject) 13

PsycINFO ‘cognitive bias’ (subject) 517

‘cognitive bias’ (title) 135

ERIC (CSA) ‘cognitive bias’ (subject) 27

‘cognitive bias’ (title) 12

PsycINFO beliefs (subject) 20007

Page 90: Mindset   een review studie

II

beliefs (title) 9056

ERIC (CSA) beliefs (subject) 14775

beliefs (title) 2553

ERIC (CSA) ‘personal beliefs’ (subject) 211

ERIC (CSA) ‘global mindset’ (subject) 5

PsycINFO ‘global mindset’ (subject) 3

EconLit ‘mindset’ (subject) 55

25 april 2008 Academic Search Premier ‘mindset’ (title) 199

27 september 2008 ERIC (CSA) ‘global mindset’ (subject) 18

PsycINFO ‘global mindset’ (subject) 6

ERIC (CSA) ‘global mindset’ (title) 0

PsycINFO ‘global mindset’ (title) 5

EconLit ‘global mindset’ (title) 3

Academic Search Premier ‘global mindset’ (title)

9 november 2008 Francis (CSA) ‘global mindset’ (subject) 2

London School of Economics ‘global mindset’ (subject) 0

Academic Search Premier ‘global mindset’ (subject) 0

‘global mindset’ (title) 5

29 april 2009 PsycINFO ‘mental models’ (title) 483

ERIC (CSA) ‘mental models’ (title) 134

2 mei 2009 PsycINFO ‘mindset’ (title) 48

ERIC (CSA) ‘mindset’ (title) 17

PsycINFO ‘mind-set’ (title) 18

ERIC (CSA) ‘mind-set’ (title) 14

Academic Search Premier ‘mindset’ (title) 174

Francis (CSA) ‘mindset’ (title) 15

Academic Search Premier ‘mind-set’ (title) 157

Francis (CSA) ‘mind-set’ (title) 5

Page 91: Mindset   een review studie

III

Bijlage 2: Effecten van de deliberatieve en implementele mindset: contrastering en relevante literatuur

Tabel 3

Effecten van de deliberatieve en implementele mindset: contrastering en relevante literatuur

Mindset Relevante literatuur

Deliberatieve Mindset Implementele Mindset

cognitieve tuning naar taakcongruente informatie

cognitieve tuning naar informatie i.v.m. haalbaarheid bedoelde uitkomst en wenselijkheid verwachte gevolgen

cognitieve tuning naar informatie i.v.m. de initiatie van acties (wanneer, waar, hoe)

Gollwitzer, Heckhausen & Steller, 1990, studie 1; Gollwitzer, Heckhausen & Steller, 1990, studie 2

meer deliberatieve gedachten meer implementele gedachten Gollwitzer, Heckhausen & Steller, 1990, studie 1

deliberatieve informatie beter opgeslagen en terug opgeroepen

implementele informatie beter opgeslagen en terug opgeroepen

Gollwitzer, Heckhausen & Steller, 1990, studie 2

gekleurde verwerking van

informatie gerelateerd aan

haalbaarheid / wenselijkheid

van het doel

informatie gerelateerd aan wenselijkheid wordt op een

onpartijdig wijze beoordeeld (positief en negatieve

gevolgen worden in dezelfde mate overwogen)

informatie gerelateerd aan wenselijkheid wordt partijdig

beoordeeld, ten voordele van het gestelde doel

Heckhausen & Gollwitzer, 1987, studie 2

accurate beoordeling van de haalbaarheid van het doel optimistische beoordeling van de haalbaarheid van het

doel (mogelijke overschatting van feitelijke haalbaarheid)

Gollwitzer & Kinney, 1989

realistisch beeld controle controle-illusie Gollwitzer & Kinney, 1989

verwerking van relevante en

irrelevante informatie

open-mindedness t.o.v. alle soorten informatie closed-mindedness: voorkeur voor informatie die

relevant is voor het bereiken van het gestelde doel

Heckhausen & Gollwitzer, 1987, studie 2

aandacht centraal en perifeer gericht, ook incidentele info wordt verwerkt.

aandacht centraal gericht Gollwitzer, Bayer & Wasel, 1998, studie 2; Fujita, Gollwitzer & Oettingen, 2007

illusies & optimisme

→ romantische relaties preciezere voorspellingen overlevingskans romantische relatie (in vergelijking met IMS) /

Gagné & Lydon, 2001

Page 92: Mindset   een review studie

IV

niet pessimistisch t.o.v. overlevingskansen romantische relatie

overdreven optimistisch t.o.v. overlevingskansen romantische relatie

Gagné & Lydon, 2001

/

meer vergroten van idealistische partnerpercepties, als

over niet-relationeel doel gaat (in vergelijking met DMS)

Gagné & Lydon, 2001

meer vergroten van idealistische partnerpercepties, als over relationeel doel gaat en als hoge toewijding aan

relatie (in vergelijking met IMS) /

Gagné & Lydon, 2001

beoordelingen intimiteit en gepercipieerde toewijding van de partner gemaakt in DMS sterker geassocieerd met

standhouden relatie op later tijdstip (in vergelijking met

IMS)

/

Gagné, Lydon & Bartz, 2003

→ verwerking van voor- en

nadelen

verkleining postdecisionele spreiding van alternatieven vergroting postdecisionele spreiding van alternatieven Harmon-Jones & Harmon-Jones, 2002, studie 2

→ optimisme /

meer zelfzeker m.b.t. behalen van doelen (in vergelijking

met DMS)

Puca, 2004

/

hogere subjectieve probabiliteitsdrempel (in vergelijking

met DMS)

Puca, 2004

voorkeur voor minder moeilijke taken, overschatten slaagkans voor toekomstige taken minder, meer rekening

houden met vroegere prestaties (in vergelijking met IMS)

/

Puca, 2001

kleinere gepercipieerde superioriteit t.o.v. anderen (in

vergelijking met IMS), gelijke gepercipieerde

superioriteit t.o.v. anderen wanneer competitie (in

vergelijking met IMS)

/

Puca, 2001

Gedrag /

hogere persistentie van doelgericht handelen in

gedragsconflictsituaties (in vergelijking met DMS)

Brandstätter & Frank, 2002

/

lagere persistentie indien doelgericht handelen geen zin heeft (in vergelijking met DMS)

Brandstätter & Frank, 2002

/

sneller doelgericht gedrag initiëren in

gedragsconflictsituaties (in vergelijking met DMS)

Pösl, 1994

minder optimistische taakverwachtingen en

voorspellingen van prestatie én minder goede feitelijke

prestatie (in vergelijking met IMS) /

Armor & Taylor, 2003

Page 93: Mindset   een review studie

V

Sociale angst individuen met een hoge mate van sociale angst vertonen

geen deliberatieve mindset wanneer hen gevraagd wordt

te delibereren tussen verschillende mogelijke acties in een sociale situatie

individuen met een hoge mate van sociale angst vertonen

een deliberatieve mindset wanneer hen gevraagd wordt

acties in een sociale situatie te plannen

Hiemisch et al., 2002

Attitudesterkte

/

meer extreme attitude t.o.v. onderwerpen ongerelateerd

aan de beslissing die leidde tot de IMS (in vergelijking

met DMS)

Henderson et al., 2008

/

minder ambivalente en meer toegankelijke attitudes t.o.v.

onderwerpen ongerelateerd aan de beslissing die leidde

tot de IMS (in vergelijking met DMS)

Henderson et al., 2008

/

wanneer attitude uiten, was deze attitude een betere

predictor voor gedrag een week later (in vergelijking met

DMS)

Henderson et al., 2008

Zelfevaluatie oriëntatie naar accurate zelfevaluaties oriëntatie naar positieve illusoire zelfevaluaties Gollwitzer & Bayer, 1999

negatievere gemoedstoestand, groter gepercipieerd risico

en minder goede zelfwaardering (in vergelijking met

IMS) /

Taylor & Gollwitzer, 1995