Metabolisme van dopeermiddelen - Ghent University · In deze masterproef wordt het fase I en fase...
Transcript of Metabolisme van dopeermiddelen - Ghent University · In deze masterproef wordt het fase I en fase...
Metabolisme van
dopeermiddelen
Wouter MORTHIER
Verhandeling ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master in de Biomedische Wetenschappen
Promotor: Prof. Dr. ir. Peter Van Eenoo
Begeleider: M.Sc. Lore Geldof en
Dr. Leen Lootens
Vakgroep: Klinische biologie,
microbiologie en immunologie
Academiejaar 2014-2015
Metabolisme van
dopeermiddelen
Wouter MORTHIER
Verhandeling ingediend tot
het verkrijgen van de graad van
Master in de Biomedische Wetenschappen
Promotor: Prof. Dr. ir. Peter Van Eenoo
Begeleider: M.Sc. Lore Geldof en
Dr. Leen Lootens
Vakgroep: Klinische biologie,
microbiologie en immunologie
Academiejaar 2014-2015
“De auteur en de promotor geven de toelating deze masterproef voor consultatie beschikbaar
te stellen en delen ervan te kopiëren voor persoonlijk gebruik. Elk ander gebruik valt onder
de beperkingen van het auteursrecht, in het bijzonder met betrekking tot de verplichting
uitdrukkelijk de bron te vermelden bij het aanhalen van resultaten uit deze masterproef.”
Datum
(handtekening student) (handtekening promotor)
Wouter Morthier Prof. Dr. ir. Peter Van Eenoo
Voorwoord
Deze masterproef werd uitgevoerd in het WADA-geaccrediteerde dopingcontrolelaboratorium
(DoCoLab) van de UGent. Ik was zeer enthousiast toen ik dit onderwerp toegewezen kreeg
als masterproef omdat ik mezelf ook als een sportman beschouw en veel interesse heb in alles
wat met sport gerelateerd is. Ik voelde me zeker gedreven toen ik vernam dat mijn promotor
Prof. Peter Van Eenoo een internationaal bekende dopingspecialist is, die zelfs af en toe eens
in het nieuws komt. Ondanks zijn drukke schema vond hij toch de tijd om me raad te geven
bij mijn masterproef en hielp hij bovendien mee om oplossingen te zoeken wanneer het
onderzoek even op een dood spoor belandde. Verder was deze professor altijd wel te vinden
voor een grapje tijdens de pauzes. Via deze weg bedank ik Peter om mij onder zijn hoede te
nemen in het laboratorium.
Tijdens deze masterproef heb ik geleerd dat het uitvoeren van wetenschappelijk onderzoek
niet zo vanzelfsprekend is. Er komen dikwijls hindernissen die je moet trachten te
overwinnen. Je hebt bovendien ook de nodige creativiteit nodig bij het zoeken naar
oplossingen. Ik wil dan ook Lore Geldof enorm bedanken om mij steeds te begeleiden bij
zowel mijn experimenteel werk in het labo als het schrijven van mijn masterproef. Ze had
dikwijls nuttige tips, en zonder haar steun zou het allemaal niet zo vlot verlopen zijn. Ik wil
ook ir. Wim Van Gansbeke specifiek bedanken voor de moeite die hij stak in het analyseren
van mijn component met GC-MS/MS. Ten slotte wil ik nog alle andere medewerkers van het
DoCoLab bedanken voor hun bijdrage in mijn onderzoeksonderwerp en voor het
optimaliseren van de sfeer tijdens en tussen het werken door. Ook Justine (medestudente uit
de opleiding biomedische wetenschappen) en Jochen (student biomedische
laboratoriumtechnologie) hebben bijgedragen tot de realisatie van dit werk.
Inhoudsopgave
Samenvatting ............................................................................................................................ 1
Summary ................................................................................................................................... 2
1. Inleiding ................................................................................................................................. 3
1.1 Doping in sport ............................................................................................................... 3
1.2 Selectieve Androgeen Receptor Modulatoren (SARMs) ............................................... 5
1.2.1 SARMs: anabolica interessant voor klinisch gebruik en dopingmisbruik ............ 5
1.2.2 LGD-4033 .............................................................................................................. 8
1.3 Gebruik van LC-MS en GC-MS voor detectie van metabolieten ................................. 9
1.3.1 Gebruik van chromatografie en massaspectrometrie ............................................ 9
1.3.2 Vloeistofchromatografie in combinatie met massaspectrometrie ....................... 11
1.3.3 Gaschromatografie in combinatie met massaspectrometrie ................................ 15
1.4 Bestuderen van het metabolisme .................................................................................. 17
1.5 Doelstelling ................................................................................................................... 19
2. Materialen en methoden .................................................................................................... 20
2.1 Producten en reagentia ................................................................................................. 20
2.2 Analyse van zuiverheid supplement LGD-4033 .......................................................... 20
2.3 In vitro incubatie met HLM en S9 ................................................................................ 21
2.4 Staalvoorbereiding: extractie en derivatisatie .............................................................. 22
2.5 Opvangen van fracties .................................................................................................. 23
2.6 Instrumentatie ............................................................................................................... 24
3. Resultaten ............................................................................................................................ 26
3.1 Analyse van zuiverheid van LGD-4033 supplement met LC-MS/MS en GC-MS ...... 26
3.2 Incubatiestalen met HLM en S9 fracties voor de studie van het fase I metabolisme ... 27
3.3 Incubatiestalen met HLM voor de studie van het fase II metabolisme ........................ 39
4. Bespreking ........................................................................................................................... 41
4.1 Analyse van zuiverheid van LGD-4033 supplement met LC-MS/MS en GC-MS ...... 41
4.2 Incubatiestalen met HLM en S9 fracties voor de studie van het fase I metabolisme ... 41
4.3 Incubatiestalen met HLM voor de studie van het fase II metabolisme ....................... 47
5. Algemeen besluit ................................................................................................................. 48
6. Referentielijst ...................................................................................................................... 49
Afkortingenlijst
AAS Anabole Androgene Steroïden
AIDS Acquired Immune Deficiency Syndrome
AR androgeenreceptor
CI Chemische Ionisatie
CID Collision-induced dissocation
CYP Cytochroom P450
Da Dalton
DBS dried blood spots
DHT dihydrotestosteron
DoCoLab dopingcontrolelaboratorium
EI Elektron Impact/ Elektron Ionisatie
EIC Extracted Ion Chromatogram
EPO erythropoëtine
GC Gas Chromatography
GST glutathione S-transferase
HCD high collision dissocation
HLM Humane lever microsomen
HPLC High Pressure Liquid Chromatography
HRE Hormone Respons Element
HRMS High Resolution Mass Spectrometry
Hsp90 heat shock protein 90
IAAF International Association of Athletics Federations
IOC Internationaal Olympisch Comité
IS Interne standaard
Ki Inhibitie constante
LC Liquid Chromatography
LGD Ligandrol
LLE Liquid-liquid extraction
m/z massa/lading verhouding
M+
Moleculair ion
M Metaboliet
MESm1G geglucuronideerd Mesterolone metaboliet1
MRM Multiple Reaction Monitoring
MS-MS Tandem Massaspectrometrie
MSTFA N-Methyl-N-(trimethylsilyl)trifluoroacetamide
NADPH Nicotinamideadeninedinucleotidefosfaat
NAT N-acetyl transferase
NLS neutral-loss scan
OFN Oxygen-free nitrogen
PC Parent Compound
PSA Prostate Specific Antigen
RPLC Reversed-phase liquid chromatography
RT Retentietijd
SARMs Selectieve Androgeen Receptor Modulatoren
SCID Severe Combined Immunodeficiency
SF steroid free
SIM Selected Ion Monitoring
SPE Solid-phase extraction
SRM Single Reaction Monitoring
ST sulfotransferase
TIC Total Ion Chromatogram
TMS Trimethylsilyl
UGT uridine diphosphoglucuronosyltransferase
uPA urokinase-type plasminogeen activator
VDC Gelijkspanning
VRF Radiofrequente wisselspanning
WADA Wereld Anti-Doping Agentschap
1
Samenvatting
Omwille van hun goede anabole werking in botweefsel en spierweefsel en hun geringe
androgene effecten zijn selectieve androgeen receptor modulatoren (SARMs) een interessante
klasse van dopingsubstanties die misbruikt worden door atleten. Sinds 2008 staan ze bijgevolg
op de lijst van het WADA met verboden middelen en methoden in sport. Het aantal SARMs
die geproduceerd worden als mogelijke therapeutica neemt toe, maar tegelijkertijd worden er
ook producten die deze dopingsubstantie bevatten illegaal aangeboden via het internet. Voor
dopincontrolelaboratoria is het belangrijk om metabolismestudies uit te voeren op deze nieuw
ontwikkelde substanties, zodat hun aanwezigheid in urine in de toekomst kan gedetecteerd
worden, en dus het eventueel misbruik door atleten kan aangetoond worden. Aangezien
humane excretiestudies ethisch niet verantwoord zijn vormen in vitro modellen zoals humane
levermicrosomen (HLM) een waardig alternatief.
In deze masterproef wordt het fase I en fase II (glucuronidatie) metabolisme van de SARM
LGD-4033 bestudeerd door incubatie met HLM, gevolgd door vloeistof-vloeistof extractie
(LLE) en detectie van de gevormde metabolieten door LC-MS(/MS), LC-HRMS en GC-
MS(/MS). De resultaten tonen dat er vijf fase I metabolieten kunnen gedetecteerd worden met
LC-MS/MS en LC-HRMS. Deze metabolieten zijn het duidelijkste zichtbaar bij full-scan in
negatieve modus. Op GC-MS(/MS) konden deze metabolieten echter niet duidelijk
gedetecteerd worden. Enkel de aanwezigheid van M1 kon afgeleid worden. Daarnaast werd
een bijkomende metaboliet (M6) gedetecteerd met GC-MS. Fase II metabolieten werden via
een directe detectie met LC-HRMS geanalyseerd en voor zowel LGD-4033 als M2 werden
glucuronide-conjugaten gedetecteerd.
Op basis van de fragmentionen en de berekening van exacte massa’s werd een hypothese
opgesteld over de structuur van de fase I metabolieten van LGD-4033. M1 wordt
vermoedelijk gevormd door hydroxylatie en vorming van een dubbele binding op de
pyrrolidinering van de molecule, M2 door hydroxylatie en opening van de pyrrolidinering ter
hoogte van het stikstofatoom. M3 en M4 zijn isomeren van elkaar. Uit de resultaten blijkt dat
er geen dihydroxylatie heeft plaatsgevonden bij M3 en M4. Een mogelijke modificatie is een
methoxylatie op de pyrrolidinering, wat een zeldzame modificatie is bij fase I metabolieten.
Om deze resultaten te bevestigen zou het interessant zijn om een in vivo excretiestudie met
bijvoorbeeld een chimeer muismodel uit te voeren.
2
Summary
Background
Selective androgen receptor modulators (SARMs) are an interesting class of doping
substances, due to their promising anabolic/androgenic dissociation. Since 2008 this class of
substances is registrated on the WADA prohibited list. New SARMs are developed as
potential therapeutics, but at the same time more of these substances appear in black market
products. It is necessary to study the metabolism of these new developed SARMs to detect
future misuse by athletes.
Methods
The metabolism of a commercially available supplement containing the SARM LGD-4033
was studied by incubation with human liver microsomes (HLMs). The formed metabolites
were detected and their structure was elucidated by performing LC-MS(/MS), LC-HRMS and
GC-MS(/MS).
Results
Five phase I metabolites could be detected by LC-(HR)MS(/MS). Based on the results of the
product-ion scan there could be assumed that M1 is formed by hydroxylation and the
formation of a double bond in the pyrrolidine ring of the molecule. The proposed structure for
M2 is formed by hydroxylation and opening of the pyrrolidine ring at the nitrogen atom,
M3/M4 are formed by a methoxylation, and M5 is formed by two hydroxylations. Another
metabolite (M6) was detected with GC-MS and is probably formed by the formation of a
double bond on the pyrrolidine ring. Both the parent compound and M2 could also be
detected as glucuronide-conjugates.
Conclusion
LGD-4033 metabolism was studied using HLMs. Five phase I metabolites were detectable by
LC-MS (M1-M5) and two by GC-MS (M1 and M6). The glucuronide-conjugates of the
parent compound and M2 were detected as phase II metabolites.
3
1. Inleiding
1.1 Doping in sport
Het gebruik van dopingmiddelen is geen recent fenomeen. Het bestond al vóór er sprake was
van georganiseerde sporten. Oude Griekse olympiërs in de 3de eeuw v.C. dronken
verschillende wijnbrouwsels, en aten hallucinogene paddenstoelen en sesamzaden in de hoop
hun prestaties te verbeteren. Daarnaast werden allerlei plantensoorten gebruikt om snelheid en
uithouding te verbeteren en om de pijn te verbergen bij geblesseerde atleten. Zelfs in deze tijd
werd doping al beschouwd als iets onethisch. Bij de Oude Grieken werden diegenen die
betrapt werden op het gebruik van deze middelen verkocht als slaven [1].
Het modern dopingtijdperk begon omstreeks 1900, met het illegaal gebruik van
“medicamenten” bij renpaarden. Het eerste misbruik op de olympische spelen werd
vastgesteld in 1904. Tot 1920 werden mengsels van strychnine, heroïne, cocaïne en caffeïne
vaak misbruikt door topatleten. In 1950 begon het olympisch team van de Sovjet-Unie te
experimenteren met testosteron om de kracht te verhogen. Daarna ontstonden steeds meer
dopingsubstanties. De vooruitgang in dopingstrategieën werd deels gedreven door verbeterde
detectiemethoden. Om de detectie te omzeilen worden steeds meer ingewikkelde
dopingtechnieken ontwikkeld. De “International Association of Athletics Federations”
(IAAF) was de eerste sportinstantie die in 1928 het gebruik van doping bij atleten verbood.
Maar deze instantie moest de atleten toen nog op hun woord vertrouwen [1].
De eerste echte dopingtesten bij atleten vonden plaats gedurende de Europese
kampioenschappen in 1966, en twee jaar later voerde het Internationaal Olympisch Comité
(IOC) de eerste dopingtesten in op de olympische winter- en zomerspelen. Het toevoegen van
de anabole steroïden aan de lijst met verboden middelen van het IOC resulteerde in een
verhoging van het aantal dopinggerelateerde diskwalificaties, vooral in krachtsporten zoals
werpen en gewichtheffen. Toen de strijd tegen steroïden en stimulantia resultaat begon op te
leveren, deed bloeddoping zijn intrede in de sport, en nog later erythropoëtine (EPO) [1].
Tijdens een rit in de Tour de France in 1998 vond de politie een groot aantal verboden
substanties, waaronder EPO. Dit dopingschandaal leidde tot een belangrijke herbeoordeling
van de rol van de overheid bij antidopingzaken. Het schandaal in de Tour de France belichtte
de nood aan een onafhankelijk en onbevooroordeeld internationaal agentschap die uniforme
standaarden voor de dopingstrijd kon invoeren en tevens het werk van sportorganisaties en
4
overheden kon coördineren. Het IOC nam het initiatief met het organiseren van de eerste
wereldconferentie over doping in sport in februari 1999 te Lausanne. Naar aanleiding van
deze conferentie werd later in hetzelfde jaar het Wereld Anti-Doping Agentschap (WADA)
opgericht [1].
WADA is een onafhankelijk, internationaal agentschap dat de wereld anti-doping code
publiceert. Dit laatste is het document dat de anti-doping richtlijnen in alle sporten en alle
landen harmoniseert. Daarnaast publiceert het WADA jaarlijks een lijst met middelen en
methoden die te allen tijde verboden zijn in sport. Hierbij wordt een onderscheid gemaakt
tussen middelen en methoden waarvan het gebruik zowel binnen als buiten competitie
verboden is, of enkel binnen competitie. Ten slotte was het WADA ook verantwoordelijk
voor de invoering van het “biologisch paspoort” bij atleten. Het principe hiervan is dat
bepaalde parameters van atleten opgevolgd worden in functie van de tijd om op deze manier
indirect dopingmisbruik bij atleten op te sporen. In het geval een atleet noodzakelijk een
verboden substantie moet nemen omwille van medische redenen, kan het WADA een
“uitzondering voor therapeutisch gebruik” toewijzen [1].
In de lijst van verboden middelen en methoden staan volgende categorieën:
- Verboden substanties (binnen en buiten competitie): 1) niet-goedgekeurde substanties
2) anabole middelen 3) peptidehormonen, groeifactoren, mimetica 4) β-2 agonisten 5)
hormonen en metabolische regulatoren 6) diuretica en maskerende middelen
- Verboden methoden (binnen en buiten competitie): 1) manipulatie van bloed en
bloedcomponenten 2) chemische en fysische manipulatie 3) gendoping
- Verboden binnen competitie: stimulantia, narcotica, cannabinoïden en
glucocorticoïden [2]
Laboratoria moeten erkend worden door het WADA om dopingcontroles uit te voeren. Dit
gebeurt door het verlenen van een accreditatie, dit is een formeel bewijs van de competentie
van het labo voor het uitvoeren van specifieke analyses. Wereldwijd zijn er ondertussen 32
WADA-geaccrediteerde laboratoria. Het dopingcontrolelaboratorium (DoCoLab) van de
UGent waar deze masterproef uitgevoerd werd, maakt hier deel van uit [3].
5
1.2 Selectieve Androgeen Receptor Modulatoren (SARMs)
1.2.1 SARMs: anabolica interessant voor klinisch gebruik en dopingmisbruik
In de endocrinologie tracht men vaak hormoondeficiëntieziekten te corrigeren door een
synthetisch analoog van het deficiënte hormoon toe te dienen aan de patiënt. De vervanging
van het deficiënte natuurlijke hormoon door een synthetisch hormoon is echter niet altijd de
beste optie. De redenen hiervoor zijn bijvoorbeeld een nadelig farmacokinetisch profiel, een
verminderde orale biobeschikbaarheid, of ongewenste biologische activiteiten van het
aangeboden hormoon. Steroïd vervangingstherapie aan de hand van synthetische anabole
androgene steroïden (AAS) werd gebruikt sinds de opheldering van de structuur van
testosteron in 1935. Er werd steeds meer gezocht naar beter geschikte en meer
weefselspecifieke anabole analogen, waardoor er duizenden steroïden ontwikkeld werden de
laatste 80 jaar. Deze werden voornamelijk ontwikkeld voor de behandeling van chronische
ziekten zoals AIDS en osteoporose. Daarnaast hadden deze substanties hun rol bij de
behandeling van hypogonadisme en de controle van de fertiliteit [4]. De nadelen van
testosteron zijn de lage orale biobeschikbaarheid van deze component (omwille van een
intensief first-pass metabolisme in de lever), en de conversie van testosteron naar
dihydrotestosteron (DHT) door het enzym 5α-reductase (in prostaat en huid), en naar
oestrogenen door aromatase (in vetweefsel, botweefsel en centraal zenuwstelsel) (figuur 1).
Figuur 1: Omzetting van testosteron naar DHT [5]
6
DHT is een bioactief steroïde dat zorgt voor een amplificatie van de androgene activiteit van
testosteron in verschillende weefsels. Uit het voorgaande volgt dat er nood was aan
synthetische analogen die enerzijds oraal actief zijn, en anderzijds geen substraten waren voor
5α-reductase en aromatase enzymen [4,6].
Er kwam een grote doorbraak in alternatieve medicatie met het ontwikkelen van de eerste
niet-steroïdale androgeenreceptor (AR) agonist in 1998, een analoog van bicalutamide. In de
daaropvolgende jaren werden verschillende SARMs gesynthetiseerd, waardoor er een grote
variëteit aan farmacoforen aanwezig is in de momenteel bestudeerde SARMs waaronder
arylpropionamides, quinolinones, tropanolol, tetrahydroquinoline, hydantoïne, thiophene,
phenyl-oxadiazol en steroïdderivaten. Meerdere van deze componenten zitten ondertussen in
fase II klinische trials [7].
De SARMs hebben uitgesproken anabole effecten ter hoogte van spier- en botweefsel, terwijl
er nauwelijks bijwerkingen, zoals androgene effecten in de prostaat, waar te nemen zijn. De
weefselspecificiteit is te wijten aan het feit dat SARMs binden met een hoge affiniteit aan de
AR, maar geen substraten zijn voor 5α-reductases en aromatases. Bijgevolg kan er geen
amplificatie van androgene effecten plaatsvinden in weefsels zoals de prostaat [4]. Hun
functionele groepen (bijvoorbeeld nitro- en hydroxylgroepen) bootsen de belangrijkste
ankermoleculen van testosteron en DHT voor de AR na, namelijk de 3-ketofunctie en de 17-
hydroxylfunctie. Bovendien worden ook de hydrofobe interacties van steroïden nagebootst.
Hieruit volgt dat de volledige signaalcascade net zoals bij AAS getriggerd wordt, wat leidt tot
een verhoogde biosynthese van proteïnen (figuur 2) [4,7].
Figuur 2: Triggering signaalcascade door SARM:
1) De ligand (het SARM) gaat door de celmembraan en bindt aan de steroïdhormoon receptor die een complex
vormt met het “heat shock protein 90 (hsp90)” 2) Na vrijlating van hsp90 homodimeriseert het ligand-
receptorcomplex dat zich zal vasthechten op het “Hormone Respons Element (HRE)” van het DNA. 3) Er treedt
genexpressie op waardoor uiteindelijk anabole effecten bekomen worden [7].
7
Ten slotte is gebleken uit receptorbinding studies dat binding van het ligand aan de AR
conformationele veranderingen veroorzaakt in het ligandbindingsdomein van de receptor.
Deze vormveranderingen in de receptor laten interactie toe met verscheidene cofactoren, wat
bijdraagt tot een weefselspecifieke genregulatie.
Omwille van hun goede weefselspecificiteit en hun minimale androgene effecten, maar
uitgesproken anabole effecten, vertonen deze anabole middelen een enorm therapeutisch
potentieel. Maar tegelijkertijd maken deze kenmerken SARMs interessant voor misbruik door
atleten die hun prestaties willen verbeteren [7]. Sinds januari 2008 staan SARMs op de
WADA lijst van verboden middelen en methoden in sport [8]. In de WADA lijst van 2015
vallen ze onder de categorie “S1: Anabolic agents”, waartoe ook de subcategorie “anabole
androgene steroïden (AAS)” behoort [2]. Ondanks het feit dat ze nog niet gebruikt worden in
de klinische praktijk, zijn sommige SARMs een bestanddeel van producten die illegaal
aangeboden worden via het internet [8].
Aangezien er steeds meer nieuwe soorten SARMs (zowel steroïdale als niet-steroïdale)
geproduceerd worden als mogelijke therapeutica, neemt hun aantal die door atleten kunnen
misbruikt worden eveneens toe. In 2010 verschenen de eerste afwijkende analytische
resultaten voor SARMs bij atleten. Daaruit bleek de noodzaak om voldoende adequate
detectiemethoden te ontwikkelen om het misbruik van nieuwe SARMs eveneens te kunnen
bewijzen. Er zijn voor een aantal componenten uit deze groep analytische testen ter
beschikking voor zowel plasma, opgedroogde bloedvlekken (dried blood spots “DBS”), als
urine. Hierbij wordt de intacte component gedetecteerd (plasma en DBS), ofwel de
belangrijkste metabolieten van de “parent compound” (urine) die geïdentificeerd werden in in
vitro en in vivo studies. Gezien de grote variëteit aan farmacoforen aanwezig in de momenteel
bestudeerde SARMs is het belangrijk om metabolisme studies uit te voeren en de
massaspectrometrische eigenschappen te bestuderen, zodat dopingcontrolelaboratoria deze
substanties vlot kunnen detecteren [9].
8
1.2.2 LGD-4033
In deze masterproef zal het metabolisme van één van de meest recent ontwikkelde SARMs
bestudeerd worden, namelijk LGD-4033 (Ligandrol). LGD-4033 werd ontwikkeld door
Ligand Pharmaceuticals. Het is een niet-steroïdaal, oraal SARM dat bindt aan de AR met een
hoge affiniteit (Ki van ongeveer 1nM) en selectiviteit. In dierenmodellen is aangetoond dat
LGD-4033 anabole activiteiten heeft in spierweefel, en anabole en antiresorptieve activiteiten
in botweefsel. Daarnaast toonde deze component een goede selectiviteit voor spier- tegenover
prostaatweefsel. Uit een klinische trial werd het groot anabool effect, met toename van de
vetvrije massa, van deze SARM al duidelijk. Bovendien wordt LGD-4033 relatief traag
afgebroken (halfwaardetijd: 24-36u). Daarnaast was er geen stijging van de merker voor
prostaatkanker, PSA, waar te nemen. Er waren echter ook enkele bijwerkingen van dit SARM
waar te nemen: een significante, dosisafhankelijke daling van het endogeen testosterongehalte
in het bloed en van HDL-cholesterol. Omwille van deze potentieel schadelijke effecten op
lange termijn, is het gebruik van SARMs in de kliniek nog niet goedgekeurd [10,11]. De
structuur van LGD-4033 is nog niet officieel bevestigd door Ligand Pharmaceuticals.
Verdelers op internet geven 4-(2-((S)-2,2,2-trifluoro-1-hydroxyethyl)pyrrolidin-1-yl)-2-
(trifluoromethyl)-benzonitrile als chemische naam op voor LGD-4033 (figuur 3), aangezien
deze structuur vermeld wordt in een patent met SARMs van Ligand Pharmaceuticals [9].
Figuur 3: Structuur van LGD-4033: 4-(2-((S) -2,2,2-trifluoro-1-hydroxyethyl)pyrrolidin-1-yl)-2-
(trifluoromethyl)-benzonitrile [9]
9
1.3 Gebruik van LC-MS en GC-MS voor detectie van metabolieten
1.3.1 Gebruik van chromatografie en massaspectrometrie
Chromatografie is een techniek die gebruikt wordt voor het scheiden van componenten in een
mengsel. Deze scheiding is het gevolg van een specifieke interactie van elke aanwezige
component met de stationaire en de mobiele fase die onderdeel zijn van een chromatograaf.
Elke component zal bijgevolg een bepaalde retentie vertonen bij het elueren uit de kolom van
de chromatograaf. Uit de verkregen resultaten (het chromatogram) kan afgeleid worden uit
welke componenten een mengsel is opgebouwd (mits enige voorkennis over de component)
en in welke hoeveelheiden (relatieve abundantie) de componenten aanwezig zijn. Bij een
kwalitatieve analyse gaat het enkel om de identificatie van de componenten aanwezig in het
monster. De parameter in het chromatogram die hierbij informatie verschaft is de retentietijd
of het retentievolume. Als men de hoeveelheid component wil weten, spreekt men van een
kwantitatieve analyse. Een maat hiervoor is de piekhoogte of de piekoppervlakte in het
chromatogram. In DoCoLab worden twee types chromatografen gebruikt:
vloeistofchromatografen (HPLC) en gaschromatografen (GC). Bij HPLC bestaat de mobiele
fase uit een vloeistof, bij GC uit een gas. De keuze tussen beiden hangt af van één of
meerdere eigenschappen waaraan monstercomponenten moeten voldoen. Zo zullen
componenten met een lage vluchtigheid, met aanwezigheid van neutrale, zeer polaire of
geladen ionogene groepen, en thermisch labiele componenten eerder geanalyseerd worden
met HPLC dan met GC.
Om een identificatie van onbekende componenten uit te voeren is het mogelijk om een
chromatograaf te combineren met een massaspectrometer. De koppeling van chromatografie
aan massaspectrometrie levert een krachtige methode voor kwalitatieve analyse op.
Met massaspectrometrie (MS) kan er informatie over de structuur van een molecule verkregen
worden. Massaspectrometrie is gebaseerd op het genereren van ionen in de gasfase
(ioniseren), de scheiding van de gevormde ionen op basis van hun massa-ladingsverhouding
(m/z) en de detectie van deze ionen. Een massaspectrum is een grafische weergave van de
intensiteiten van de gescheiden ionen in functie van hun m/z. Er bestaan verschillende
methoden om ionen te produceren voor MS, waarbij men vier klassen onderscheidt (tabel 1).
10
Tabel 1: Overzicht van de belangrijkste MS ionisatietechnieken [12]
Monstertoestand Klasse Ionisatiemethode
Gas/Damp Elektron ionisatie
(hard)
Elektron ionisatie
Gas/Damp Chemische ionisatie
(zacht)
Chemische ionisatie
Atmosferische –druk
chemische ionisatie
Vloeistof
of vaste stof
Desorptie ionisatie
(zacht)
Fast-atom bombardment
Liquid-SIMS
Veld desorptie
Plasma desorptie
Matrix-assisted laser
desorptie/ionisatie
Vloeistof/
oplossing
Vernevelingsionisatie
(zacht)
Thermospray ionisatie
Electrospray ionisatie
We onderscheiden zachte en harde ionisatiemethoden, en binnen de zachte ionisatietechnieken
zijn er verschillende mogelijkheden van ionisatie, namelijk langs chemische-, desorptie-, of
vernevelingsweg. Samengevat worden in een massaspectrum volgende pieken teruggevonden:
- Een piek afkomstig van de intacte molecule, dit kan een moleculair ion M+, een
gekationiseerde of geanioniseerde molecule ([M+H]+ of [M-H]
-), of een
meerwaardig geladen molecule zijn, afhankelijk van de gebruikte ionisatietechniek.
- Fragmentionen, dit zijn pieken te wijten aan de fragmentatie van de moleule.
- Isotooppieken
- Pieken ten gevolge van in het monster aanwezige verontreinigingen of ten gevolge
van gasfase-reacties in de ionenbron (bijvoorbeeld oplosmiddel-cluster ionen) [12].
11
1.3.2 Vloeistofchromatografie in combinatie met massaspectrometrie (LC-MS)
Reversed-phase vloeistofchromatografie (RPLC) is een belangrijk onderdeel van de hoge
druk vloeistofchromatografie (HPLC). Het principe is dat men gebruik maakt van een apolaire
(of minder polaire) stationaire fase en een polaire mobiele fase. Dit is het omgekeerde van
normale vloeistofchromatografie. De vloeistoffen worden gepompt vanuit één of meerdere
reservoirs, die gemengd de mobiele fase vormen. De pomp zorgt voor de voortstuwing van de
mobiele fase. Tussen de pomp en de kolom zit het injectiesysteem (een hogedrukkraan). Hier
wordt het monster in het chromatografische systeem gebracht. De kolom bestaat meestal uit
een rechte, roestvrij stalen buis waarin het stationaire fasemateriaal zich bevindt. De detector
reageert op de aanwezigheid van een component en geeft een elektrisch signaal, dat
geregistreerd wordt door een recorder of datasysteem (figuur 4).
Figuur 4: De onderdelen van een vloeistofchromatograaf (LC) [12].
De samenstelling van de mobiele fase is van belang bij LC-MS. De keuze hiervan wordt
voornamelijk bepaald door de aard van de te analyseren verbindingen. Daarom wordt bij LC-
MS geopteerd voor RPLC met als mobiele fase een mengsel van water en een organische
modifier (methanol of acetonitril). De organische modifier adsorbeert aan de stationaire fase,
en dient voor het conditioneren van de kolom (figuur 5).
12
Figuur 5: De C-18 keten als voorbeeld van een ligand voor de stationaire fase van RPLC [12].
Door een gradiëntelutie toe te passen waarbij de verhouding water/methanol steeds kleiner
wordt zullen de meer apolaire componenten van de apolaire stationaire fase naar de mobiele
fase overgaan en uiteindelijk ook elueren. Belangrijke voordelen van gradiëntelutie zijn de
relatief korte analysetijd en optimale omstandigheden voor de elutie en detectie van alle
stoffen aanwezig in het monster. Een nadeel is dat na beëindiging van een gradiënt de kolom
weer in de startconditie (samenstelling van de mobiele fase aan het begin van de gradiënt)
moet worden gebracht. Dit kost tijd en heeft een invloed op de levensduur van de kolom.
Nadat de gescheiden componenten uit de kolom elueren worden deze geïoniseerd in de
gasfase en de gevormde ionen worden nadien gedetecteerd door een massaspectrometer. Deze
overgang van LC naar MS gebeurt in deze masterproef door een elektrospray interface.
Elektrospray is zowel een vernevelings- als een ionisatietechniek. De meest voorkomende
ionen die hierbij gevormd worden zijn de geprotoneerde of gedeprotoneerde molecule,
natrium-, kalium-, ammonium- en acetaatadducten van de te analyseren verbinding.
De massa analysatoren die in DoCoLab gecombineerd worden met LC zijn triple-quadrupool
MS en HRMS (hoge resolutie MS). Dit zijn beiden tandem massaspectrometers. Een
quadrupool analysator bestaat uit vier hyperbolische of ronde staven, die parallel in de vorm
van een vierkant zijn geplaatst. Op de tegenover elkaar liggende staven wordt een positieve of
negatieve gelijkspanning (VDC) aangebracht, waarop een radiofrequente wisselspanning (VRF)
wordt gesuperponeerd (figuur 6).
13
Figuur 6: De quadrupool massa analysator [12].
De ionen worden in het quadrupool veld gebracht, waarna ze gaan oscilleren in een veld
loodrecht op de staven. Enkel ionen met een welbepaalde m/z zijn stabiel genoeg om de
quadrupool te passeren en de detector te bereiken. De andere ionen hebben een onstabiel
traject en worden ontladen op de staven. Bij een triple-quadrupool MS worden twee
quadrupolen achter elkaar geplaatst met tussenin een botsingscel (figuur 7).
Figuur 7: Schema van een triple-quadrupool MS [12].
Omdat er twee massaspectrometers gecombineerd worden, spreekt men van een MS/MS of
tandem MS systeem. In beide quadrupolen wordt een massagebied afgescand of kunnen ionen
met een welbepaalde m/z geselecteerd worden. Dit betekent dat men een single-quadrupool
MS kan gebruiken in de “full-scan” of “Selected Ion Monitoring (SIM)” modus. Het verschil
bij triple-quadrupool MS is dat er in de botsingscel via botsingen met neutrale gasatomen of
-moleculen een botsingsgeïnduceerde dissociatie (CID) van de ionen kan plaatsvinden. De
collisie-energie kan door de gebruiker zelf ingesteld worden. Als gevolg van deze
fragmentatie zijn een aantal bijkomende scan modi mogelijk bij MS/MS: precursor-ion scan,
product-ion scan, neutral-loss scan (NLS), selected reaction monitoring (SRM) en multiple
reaction monitoring (MRM) (tabel 2).
14
Tabel 2: Overzicht van de verschillende scan-modi en hun toepassingen [12].
Modus MS1 MS2 Applicatie
Product-ionen Selecterend Scannend Verkrijgen van structuurinformatie van
ionen met behulp van CID
Precursor ionen Scannend Selecterend Zoeken naar verbindingen die in CID alle
eenzelfde product-ion hebben
Neutral-loss Scannend Scannend Zoeken naar verbindingen die in CID
eenzelfde groep verliezen
Selective reaction Selecterend Selecterend Volgen van een monitoring (SRM)
specifieke reactie in CID
Bij een product-ion scan zal in de eerste quadrupool een ion met een welbepaalde m/z
geselecteerd worden, en worden na fragmentatie alle gevormde product-ionen gescand. Deze
modus laat toe om structuurinformatie af te leiden. In de precursor-ion scan modus wordt
uitgegaan van een gemeenschappelijk product-ion. Het product-ion wordt in quadrupool 2
geselecteerd, terwijl alle precursor-ionen afkomstig van dit product-ion gescand worden in
quadrupool 1. Het principe van SRM en MRM is dat respectievelijk één of meerdere transities
van precursor-ion naar product-ion gescand worden. Ten slotte is er de neutral-loss scan
modus, waarbij uitgegaan wordt van het gemeenschappelijk verlies van een bepaald neutraal
deel van het molecuul. In beide quadrupolen wordt gescand, maar met een vast verschil in
m/z. Er zal enkel een signaal waargenomen worden indien in quadrupool 1 een ion wordt
doorgelaten dat het ingestelde massaverschil verliest bij de fragmentatie.
Het principe van de ion trap is dat er door het aanbrengen van een wisselspanning op een
ringelektrode ionen in de ion trap worden opgeslagen. Door deze wisselspanning langzaam
aan te verhogen worden de trajecten van ionen met opeenvolgende m/z instabiel. Hierdoor
worden deze ionen uit de ion trap gestoten en kunnen ze gedetecteerd worden door een
electron multiplier (figuur 8). In tegenstelling tot een quadrupool filter worden hier juist de
ionen met een instabiel traject gedetecteerd. Bij een ion trap is het mogelijk om na de eerste
CID stap één van de product-ionen te selecteren en te gebruiken voor een tweede CID stap. Er
is bijgevolg (MS/MS)n mogelijk. Een nadeel t.o.v. een triple-quadrupool is dat geen
precursor-ion scan en neutral-loss scan kunnen toegepast worden.
15
Figuur 8: Schema van een ion trap analysator [12].
Voor de detectie van de ionen worden in alle massaspectrometers electron multipliers
gebruikt. De werking hiervan steunt op secundaire elektronen-emissie. De energierijke ionen
worden gebombardeerd op een bepaald metaaloppervlak, waardoor elektronen vrijkomen uit
dit oppervlak. Deze elektronen vallen op hun beurt weer in op een tweede oppervlak, waarbij
nog meer elektronen vrijkomen. Door het herhalen van dit proces kan het signaal versterkt
worden [12].
1.3.3 Gaschromatografie in combinatie met massaspectrometrie.
Gaschromatografie (GC) is specifiek voorbehouden aan vluchtige verbindingen of
verbindingen die vluchtig te maken zijn d.m.v. temperatuurverhoging. Een gaschromatograaf
bestaat uit een gascilinder of gasgenerator die beiden voorzien zijn van druk- of
flowregelaars, om voor een constante aanvoer van mobiele fase te zorgen. Een
injectiesysteem spuit het monster vervolgens op de kolom. De kolom hangt in een oven om de
monstercomponenten gasvormig te maken en te houden. Een capillaire kolom is gemaakt van
metaal of fused silica (puur kwartsglas). De stationaire fase is gecoat als een laagje (film) op
de binnenwand. Als mobiele fase wordt een draaggas zoals Helium gebruikt. Helium is het op
één na snelste draaggas en is tevens onbrandbaar en dus relatief veilig. De elutiesnelheid kan
geregeld worden via een temperatuurprogramma of door het debiet aan te passen. Hoe hoger
de temperatuur of het debiet, hoe sneller de componenten zullen elueren, maar hoe minder de
componenten van elkaar gescheiden worden (figuur 9).
16
Figuur 9: Schema van de onderdelen van een gaschromatograaf [13].
Bij GC-MS zorgt een interface tussen de gaschromatograaf en de ionenbron ervoor dat zoveel
mogelijk dampmoleculen de ionenbron bereiken, zonder dat het vacuüm in de
massaspectrometer wordt verstoord. Capillaire kolommen kunnen meestal direct aan de
ionenbron worden gekoppeld. Een interface is dus niet nodig.
Als ionisatietechnieken bij GC wordt in DoCoLab gewerkt met elektron-impact/elektron
ionisatie (EI) en chemische ionisatie (CI). Beide technieken gaan uit van ioniseren van
moleculen in de dampfase. Bij EI worden door een gloeidraad elektronen geëmitteerd die
monsterdamp bombarderen in de ionisatiekamer waardoor één of meerdere valentie-
elektronen van de monstermolecule worden verwijderd. Door het verlies van een elektron
wordt een molecuul met massa M omgezet in een positief geladen moleculair ion M+. De
vorming van negatieve ionen is bij EI verwaarloosbaar. Naast de vorming van positief
geladen ionen treedt bij veel verbindingen onder EI ook fragmentatie van de gevormde ionen
in kleinere deeltjes op. Daarom is deze harde ionisatiemethode geschikt voor het krijgen van
structuurinformatie van de te analyseren verbinding. Bij CI wordt in de ionenbron naast de
monsterdamp ook een reactiegas ingelaten. Het reactiegas wordt geïoniseerd door het te
beschieten met elektronen afkomstig van een filament. Door reacties van de gevormde
radicaal kationen met de overmaat reactiegas vormt zich het geprotoneerde reactiegas, dat op
zijn beurt weer reageert door een proton over te dragen aan de te analyseren verbinding. CI is
een zachte ionisatiemethode, er vindt bij CI veel minder fragmentatie plaats. CI geeft vooral
goede informatie over de moleculaire massa.
17
GC wordt in DoCoLab ook gecombineerd met single- en triple-quadrupool MS. Bij GC zijn
dezelfde scan modi met de MS mogelijk als bij LC [13].
Als men het fase II metabolisme wil bestuderen, kan dit indirect gebeuren met behulp van
GC-MS(/MS) door het vergelijken van de vrije of ongeconjugeerde fractie metabolieten (fase
I) met de totale fractie metabolieten (fase I en II). Bij voorkeur wordt echter gewerkt met LC-
MS/MS, aangezien men hierbij de geconjugeerde metabolieten rechtstreeks kan analyseren.
Bovendien heeft de analyse met LC-MS/MS het voordeel dat er geen derivatiestap nodig is,
wat wel het geval is bij GC-MS(/MS). Enerzijds zorgt deze derivatisatie ervoor dat de
componenten meer apolair worden. Anderzijds maakt dit de stoffen vluchtiger en thermisch
stabieler, waardoor hun gaschromatografische eigenschappen verbeteren. In het DoCoLab
gebruikt men een TMS (trimethylsilyl)-derivatisatiemengsel. Dit is een mengsel van N-
methyl-N-trimethylsilyltrifluoroacetamide (MSTFA), NH4I en ethaanthiol. Hierdoor worden
de hydroxyl- en ketogroepen van de component omgezet in respectievelijk TMS-ether en
TMS-enol derivaten [14, 15].
1.4 Bestuderen van het metabolisme
Biotransformatie van medicamenten is een belangrijke factor die de therapeutische en
toxische effecten van een medicament bepaalt. Zo kan het leiden tot detoxificatie en excretie
van geneesmiddelen, maar ook tot activatie. Biotransformatie of metabolisatie gebeurt in veel
verschillende weefsels zoals de longen, huid, nieren en de darmen. De lever is echter het
belangrijkste orgaan [16].
Er worden twee stappen in het metabolisatieproces onderscheiden: fase I en fase II reacties.
Fase I reacties zijn reducties en oxidaties (oa. hydroxylaties) die zorgen voor een verhoogde
polariteit en excretie van de drug. Fase I metabolieten zijn niet noodzakelijk inactief. Fase II
reacties worden daarentegen als echte “detoxificatiereacties” beschouwd, omdat de conjugatie
van polaire groepen leidt tot inactivatie van de drug en de eliminatie vereenvoudigt.
Glucuronidatie is de belangrijkste conjugatiereactie bij zoogdieren. Andere conjugatiereacties
die voorkomen zijn sulfatatie, methylatie, acetylatie, en conjugatie met aminozuren of
glutathion [17]. De biotransformatie van een bepaalde drug zal één van deze twee fasen of
beide fasen doorlopen. De cytochroom P450 (CYP) superfamilie van enzymen speelt een
belangrijke rol bij fase I reacties en is voornamelijk aanwezig in de lever. De belangrijkste
fase II enzymen zijn uridine diphosphoglucuronosyltransferase (UGT), N-acetyl transferase
(NAT), glutathione S-transferase (GST), en sulfotransferase (ST) [16].
18
Om het hepatisch metabolisme van anabole substanties zoals SARMs te bestuderen kunnen
verschillende in vitro systemen gebruikt worden, zoals geïsoleerde hepatocyten, levercoupes,
getransfecteerde cellijnen of subcellulaire fracties waaronder microsomen [17]. Het doel
hierbij is om een modelsysteem te gebruiken met een sterke voorspellingsgraad voor in vivo
humane biotransformatie [16]. Humane excretiestudies met designer drugs zijn immers
ethisch niet verantwoord, omwille van de ongekende bijwerkingen. Het gebruik van in vivo
diermodellen biedt het voordeel dat alle mogelijke transformaties van een drug kunnen
bestudeerd worden en dat ze op deze manier representatief zijn voor de humane in vivo
situatie. Er zijn echter een aantal nadelen aan verbonden ook. Dierexperimenten vereisen
voldoende middelen. De identificatie van urinaire metabolieten is vaak onderhevig aan
interferentie en kost bovendien veel tijd. Ten slotte is het niet evident om de mechanismen
van het metabolisme te bestuderen zoals de betrokken enzymen. Als alternatief voor
dierexperimenten kunnen in vitro modellen gebruikt worden. Enkele nadelen van in vitro
modellen zijn de ethische kwesties omtrent de weefselvoorziening, het gebrek aan een intact
biologisch systeem en het gebrek aan een voldoende hoge in vitro - in vivo correlatie [18].
Deze modellen laten vooral een kwalitatieve analyse toe van de bestudeerde processen, en
vormen een voorbereiding op het gebruik van een in vivo diermodel. Een complete
vervanging van diermodellen door in vitro modellen blijkt niet realistisch te zijn [16]. De in
vivo resultaten moeten bovendien altijd voorrang krijgen op de in vitro resultaten, indien er
verschillende resultaten vastgesteld worden tussen beide systemen. Toch blijken in vitro
modellen nuttig te zijn, omdat ze het aantal dierexperimenten reduceren en
metabolismestudies doorgaans eenvoudiger maken.
Humane lever microsomen (HLMs) zijn het meest populaire in vitro model voor
metabolisatiestudies. Ze zijn in grote mate beschikbaar, goedkoop, eenvoudig te gebruiken, en
geven een goede indicatie van de in vivo metabolische CYP enzym en Uridine 5'-diphospho-
glucuronosyltransferase (UGT) enzym activiteiten. Lever microsomen bestaan uit vesikels
afkomstig van het endoplasmatisch reticulum van hepatocyten, bekomen door verschillende
opeenvolgende centrifugaties. Een nadeel van microsomen is dat ze niet kunnen gebruikt
worden voor kwantitatieve predicties. De reden hiervoor is dat ze een overvloed aan CYP en
UGT enzymen bevatten en deze enzymen hier niet in competitie gaan met andere enzymen,
zoals in vivo wel het geval is. Dit leidt tot een grote overschatting van de biotransformatie.
Anderzijds blijven, door afwezigheid van de meeste fase II enzymen zoals NAT, GST en ST
en door afwezigheid van cytosolische cofactoren, bepaalde metabolieten die in een intacte
lever gevormd worden onopgemerkt. Daarom zijn microsomen vooral nuttig om fase I
19
reacties te bestuderen en om eventuele glucuronidatiereacties (fase II) te bestuderen. Ten
slotte moet vermeld worden dat de biotransformatie in microsomen niet beïnvloed wordt door
‘drug transporters’, wat wel het geval is in de intacte lever [16, 17]. Door gebruik te maken
van HLMs kunnen metabolieten van SARMs gegenereerd worden, die nadien bruikbaar zijn
als referentiematerialen bij de opsporing van deze SARMs in het kader van dopingcontrole
[9].
Om een meer compleet metabolisch profiel te bekomen, zou men gebruik kunnen maken van
humane S9 leverfracties. Deze bezitten zowel fase I als fase II activiteit. Daarentegen hebben
deze S9 fracties een veel lagere enzymactiviteit dan microsomen, aangezien deze minder
opgezuiverd zijn. Rekening houdend met deze specifieke kenmerken worden de microsomen
en S9 fracties best aanvullend gebruikt [16]. Uit humane in vitro metabolismestudies met
HLMs en S9 fracties is reeds gebleken dat deze klasse van dopingsubstanties fase I en fase II
metabolisatiereacties ondergaan. De meest voorkomende fase I modificaties waren
hydroxylatie, defenylatie, demethylatie en deacetylatie, terwijl glucuronidatie en sulfatatie de
voornaamste fase II modificaties inhielden [8].
1.5 Doelstelling
In deze masterproef zal het metabolisme bestudeerd worden van “LGD-4033”. Omwille van
de prestatiebevorderende effecten van dit nieuw type SARM en doordat het reeds verkocht
wordt op de zwarte markt, is het ook beschikbaar voor atleten voor eventueel misbruik. Om
deze evoluties op te kunnen volgen is het belangrijk dat dopingcontrolelaboratoria deze
component kunnen detecteren. Omdat er meestal één of meerdere metabolieten van een
dopingsubstantie in urine gedetecteerd worden en omdat de metabolieten over het algemeen
langer opspoorbaar zijn is het belangrijk om het metabolisme van LGD-4033 te bestuderen.
Aan de hand van in vitro incubaties met HLM en detectie door GC-MS(/MS), LC-MS/MS en
LC-HRMS zal een predictie gemaakt worden van de voornaamste metabolieten gevormd uit
LGD-4033.
20
2. Materialen en methoden
2.1 Producten en reagentia
Het supplement van LGD-4033 werd aangekocht via het internet. Triamterene en
triamcinolone (controle van verschuiving retentietijd) kwamen respectievelijk van Smith
Kline en Cyanamid. Methandiënone (positieve controle) werd verkregen via het NMI. Als
interne standaarden (IS) werden 17α-methyltestosteron (Organon, Oss, Nederland) en
sibutramine (TRC) gebruikt. MSTFA en ethaanthiol (derivatisatiemengsel) komen
respectievelijk van Karl Bucher (Waldstetten, Duitsland) en Acros (Geel, België).
Ammoniumiodide (NH4I) voor het derivatisatiemengsel en natriumsulfaat (Na2SO4) voor de
droging werden aangekocht bij Merck (Darmstadt, Duitsland). Methanol (stopzetten
enzymreactie) en diëthylether (extractie) komen van Fisher Scientific (Loughborough, UK).
De ethanol voor het oplossen van LGD-4033 komt van Biosolve (Valkenswaard, Nederland).
De mobiele fases die gebruikt werden voor LC bestonden uit methanol en water (J.T. Baker,
Deventer Nederland), azijnzuur (Merck) en ammoniumacetaat (Biosolve). Air Liquide
(Bornem, België) is de leverancier van de gassen gebruikt voor de GC-MS analyse. Voor de
incubatiestudie werd gebruik gemaakt van HLM afkomstig van 20 à 30 gepoolde donoren en
gepoolde humane S9 leverfracties. De microsomen, S9, cofactoren (NADPH regenererend
systeem en de UGT reactie mix (UDPGA en alamethicine), en de fosfaatbuffer (pH 7,4) voor
de in vitro studies werden aangekocht bij Corning (Amsterdam, Nederland). De
carbonaatbuffer (pH 9,5) voor de LLE bestaat uit NaHCO3/K2CO3 (beide van Merck) in
verhouding 2/1.
2.2 Analyse van zuiverheid supplement LGD-4033
Vooraleer het metabolisme van LGD-4033 te bestuderen, werd eerst de zuiverheid van het
supplement LGD-4033 getest met zowel LC-MS/MS als GC- MS. Hiervoor werd 20 µl van
het supplement LGD-4033 (100 µg/ml) opgelost in 180 µl mobiele fase (H2O/methanol
50/50) voor analyse met LC. Voor de GC-MS analyse werd 20 µl LGD-4033 ingedampt
onder zuurstofvrije stikstofstroom (OFN) en werd nadien 100 µl derivatisatiemengsel
toegevoegd (zie sectie 2.4: staalvoorbereiding).
21
2.3 In vitro incubatie met HLM en S9
Na het controleren van de zuiverheid van LGD-4033, werd het fase I metabolisme bestudeerd.
Er werden verschillende epjes voorbereid (positieve controle, negatieve controle, blanco staal,
incubatiestaal) bij verschillende incubatietijden (2, 4, 6 en 18 uur). Bij de positieve controle
wordt een component (methandiënone) waarvan het in vitro metabolisme gekend is
geïncubeerd met HLM of S9 leverfracties. Dit dient om na te gaan of de in vitro
metabolisatiereactie correct is doorgegaan. De negatieve controle is een staal met HLM of S9
leverfracties waarin geen LGD-4033 aanwezig is, en het blanco staal bevat enkel LGD-4033
zonder microsomen/ S9 leverfracties. De microsomen en S9 leverfracties die bij -80°C
bewaard worden, werden eerst ontdooid op ijs. Aan alle epjes werd 226 µl fosfaatbuffer (0,1
M, pH 7,4) toegevoegd. Dit komt overeen met de fysiologische pH in het lichaam.
Vervolgens werd 15 µl van een NADPH regenererend systeem (10 mM) toegevoegd.
NADPH dient als cofactor voor de energievoorziening van de CYP enzymen die grotendeels
verantwoordelijk zijn voor het fase I metabolisme. Dit systeem wordt bekomen door het
samenvoegen van 12,5 µl van een oplossing A en 2,5 µl van een oplossing B. Oplossing A
bevat NADP+ en glucose-6-fosfaat, oplossing B bevat glucose-6-fosfaat dehydrogenase. Dit
enzym zal in aanwezigheid van zijn substraat glucose-6-fosfaat NADP+ omzetten naar
NADPH, dat hierdoor steeds opnieuw kan gebruikt worden door de CYP enzymen. Aan de
epjes met de positieve controle werd 2,5 µl methandiënone (4 mg/ml) toegevoegd als
referentiestandaard. Bij de negatieve controle epjes werd 2,5 µl ethanol in plaats van substraat
toegevoegd. Aan alle andere epjes werd 100 µl LGD-4033 (100 µg/ml) toegevoegd en na
indampen heropgelost in 2,5 µl ethanol. Dit mengsel van NADPH, fosfaatbuffer en substraat
werd gedurende 5 minuten bij 37°C geïncubeerd (Eppendorf Thermomixer). Nadien werd de
CYP reactie geïnitieerd door aan alle epjes behalve de blanco stalen 6,5 µl HLM of S9 fractie
(20 mg/ml proteïne) toe te voegen en na vortexen te incuberen gedurende 2, 4, 6 en 18 uur.
Aan de blanco stalen werd 6,5 µl fosfaatbuffer (0,1 M, pH 7,4) toegevoegd in plaats van
HLM. De incubatiestalen werden bij elke incubatietijd telkens in drievoud opgenomen. De
incubatiestalen met S9 fractie werden enkel gedurende 4 en 18 uur geïncubeerd.
Voor de studie van het fase II metabolisme (glucuronidatie) door middel van HLM werd dit
protocol wat aangepast. Om glucuronidatie door HLM te initiëren is het immers nodig om
uridine diphosphate glucuronic acid (UDPGA) als cofactor samen met de poriënvormende
component alamethicine toe te voegen. UDPGA zorgt ervoor dat de glucuronidegroep voor
het uitvoeren van de glucuronidatie aanwezig is. Hiervoor dient 70 µl UGT reactie mix
22
toegevoegd te worden (20 µl oplossing A met UDPGA (25 mM) en 50 µl oplossing B met
Tris-HCl (250 mM), MgCl2 (40 mM), alamethicine (0.125 mg/ml)). Er werd ook 171 µl
gedestilleerd water (in plaats van fosfaatbuffer) toegevoegd. LGD-4033 werd op dezelfde
manier en aan dezelfde concentratie toegevoegd als hierboven beschreven voor de fase I
experimenten.
De fase II reacties werden eveneens geïnitieerd door het toevoegen van 6.5 µL HLM (20
mg/ml proteïne) en werden vervolgens gedurende 2u geïncubeerd bij 37°C.
Om zowel het fase I als het fase II metabolisme te bestuderen werden naast de UGT
cofactoren ook de NADPH cofactoren toegevoegd. Hiervoor werden eerst de fase I reacties
geïnitieerd door de NADPH cofactoren, enkel oplossing B van de UGT reactie mix, 156 µL
gedestilleerd water en de HLM gedurende 2u te incuberen bij 37°C. Vervolgens werden de
fase II reacties geïnitieerd door het toevoegen van oplossing A van de UGT reactie mix. De
epjes werden vervolgens nog 2 bijkomende uren geïncubeerd (totale incubatietijd van 4u). Bij
deze fase II experimenten werden naast het incubatiestaal met LGD-4033 eveneens
controlestalen (negatief, blanco en positief) geïncubeerd.
Om de enzymreacties, zowel fase I als fase II, stop te zetten werd 250 µl ijskoude methanol
toegevoegd aan de epjes en na 15 minuten afkoelen in een ijsbad werden ze gecentrifugeerd
gedurende 5 minuten bij 4°C (12000 g, Universal 32R - Hettich Zentrifugen).
2.4 Staalvoorbereiding: extractie en derivatisatie
Na de in vitro fase I incubatiereacties door middel van HLM of S9 fracties werd een vloeistof-
vloeistof (LLE) extractie uitgevoerd. Deze extractie had als doel om de testcomponent en zijn
eventueel gevormde metabolieten uit hun matrix te extraheren. Bij de fase II incubatiestalen
werd deze extractie niet uitgevoerd te worden, aangezien een directe analyse van
geglucuronideerde metabolieten met LC-MS mogelijk is.
Na het centrifugeren werd 400 µl van de bovenste fase afgenomen en overgebracht in een
klein sovirelbuisje voor LLE of rechtstreeks in een vial voor de directe analyse met LC-MS.
Er werd nadien 50 µl 17α-methyltestosteron als interne standaard (IS) toegevoegd. Deze IS
dient toegevoegd te worden om te corrigeren voor mogelijke meetfouten of
onnauwkeurigheden bij het pipetteren tijdens de staalvoorbereiding, of om relatieve
retentietijden te bepalen. De stalen, waarop een LLE uitgevoerd moest worden, werden
23
vervolgens ingedampt onder een OFN. Hierdoor wordt de nog aanwezige methanol
(stopzetten enzymreactie) verwijderd. Methanol zou immers kunnen interfereren bij de
extractie. De eigenlijke extractie bestond uit het toevoegen van 1 ml vloeibare carbonaatbuffer
(pH 9,5) en 5 ml diëthylether. De buizen werden dan 20 minuten gerold en vervolgens 5
minuten gecentrifugeerd bij 2500 toeren (1500 g, Eppendorf centrifuge 5810). De bovenste
(organische) fase werd nadien overgebracht in een nieuwe sovirelbuis, waarna ze gedroogd
werd door 100 mg Na2SO4 toe te voegen en over te gieten in een andere sovirelbuis.
Uiteindelijk werden de geëxtraheerde stalen terug ingedampt onder OFN.
Voor stalen die met GC-MS dienden geanalyseerd te worden, werd na het droogdampen
onder OFN 100 µl van een trimethylsilyl(TMS)-derivatiseringsmengsel toegevoegd. Dit is
een mengsel van N-Methyl-N-(trimethylsilyl)trifluoroacetamide (MSTFA), NH4I en
ethaanthiol (500/4/2). Bij deze derivatisatie werden de stalen gedurende 1 uur in een oven
geplaatst bij 80±5°C. Het doel van dit proces is om de vluchtigheid, de thermische stabiliteit
van de componenten, en eveneens de chromatografische scheiding te verbeteren. Tijdens deze
fase worden hydroxyl- en ketofuncties omgezet naar respectievelijk TMS-ether en TMS-enol
derivaten. Nadien werd 50 µl overgebracht in vials met insert voor GC-MS analyse. Voor
analyse met LC-MS is geen derivatiseringsstap nodig en werden de stalen opgelost in 200 µl
mobiele fase (methanol/H2O 50/50) en vervolgens overgebracht in vials.
2.5 Opvangen van fracties
Met als doel meer informatie over de structuur van de gedetecteerde metabolieten met LC-
MS/MS te bekomen, werden verschillende fracties van het eluens afkomstig van zowel de
negatieve, blanco, als 4 uur incubatiestalen gecollecteerd. Om eventuele verschuivingen van
de retentietijden van de voordien gevonden metabolieten in de incubatiestalen na te gaan werd
triamcinolone/triamterene aan de stalen toegevoegd. Aan de hand van de retentietijden van de
gevonden metabolieten in deze 4 uur incubatiestalen, werden de tijdstippen vastgelegd
waarop de fracties verzameld werden. In totaal werden er 8 fracties verzameld uit zowel het
negatief, blanco als 4 uur incubatiestaal. Deze fractiecollectie werd telkens in drievoud
uitgevoerd. In alle 3 epjes (negatief, blank, 4 uur incubatiestaal) werd eerst 20 µl
triamcinolone toegevoegd als referentie en 200 µl mobiele fase. Het eerste deel van het eluens
ging van de kolom naar de detector. Vanaf fractie 1 tot en met 8 werd op de vastgelegde
24
tijdstippen het eluens uit de kolom naar de “waste” (in plaats van naar de detector) geleid en
daar opgevangen in opeenvolgende proefbuisjes voor de opeenvolgende fracties.
2.6 Instrumentatie
Na de in vitro incubaties en de extractie werden de stalen geanalyseerd met LC-MS/MS.
Hiervoor werd gebruik gemaakt van de TSQ Quantum Discovery MAX triple quadrupool
massaspectrometer. Dit toestel werd aangekocht bij Thermo Scientific. Er werd een mobiele
fase op basis van methanol (mobiele fase A) en water (mobiele fase B) gebruikt. Beide
oplossingen bevatten 1 mM ammoniumacetaat en 0,1% azijnzuur aangevuld met
respectievelijk methanol en water. Bij de start van de analyse bestond de mobiele fase voor
30% uit methanol en voor 70% uit water. Na acht minuten werd overgeschakeld op 55%
methanol en 45% water. Deze verhouding werd aangehouden tot 29,5 minuten. Op dit tijdstip
steeg het percentage methanol tot 95%. Na 31 minuten werd opnieuw de oorspronkelijke
verhouding ingesteld (30% methanol en 70% water). Met deze verhouding werd de analyse
van het staal dan afgewerkt. Het debiet bedroeg 250 µl/minuten, het injectievolume 20 µl, en
de injectiemodus werd ingesteld op “no waste”. De analyse van één staal duurde 35 minuten.
De massaspectrometer werd enerzijds gebruikt in de full-scan modus, waarbij gescand werd
van m/z 30-1500. Anderzijds werd ook een NLS (verlies van HF, m/z 20 en verlies van
acetaat, m/z 60) toegepast. Hierbij werd het massagebied m/z 200-600 afgescand. De full-scan
werd uitgevoerd in zowel negatieve als positieve modus, de NLS enkel in negatieve modus.
Verder werd ook een product-ion scan uitgevoerd van M1 tot en met M5 in zowel negatieve
modus (m/z 351, 355, 367 en 369) als positieve modus (m/z 353, 357, 369 en 371). Bij elk
van deze precursor-ionen werd een collisie-energie van 10, 20, 30, 40 en 50 eV toegepast en
werd het massagebied m/z 30-600 afgescand. Daarnaast werd ook gebruik gemaakt van een
LC-MS toestel met een hoge resolutie massaspectrometer (HRMS), meer bepaald een
Exactive benchtop Orbitrap-based MS en een Q-Exactive MS (Thermo Scientific) bij een
resolutie van respectievelijk 50 000 en 70 000. De LC kolom voor zowel LC-MS/MS als LC-
HRMS was een SunFire™ C18 kolom (50 × 2,1 mm, interne diameter: 3,5 μm) van Waters
(AH Etten-Leur, Nederland). Er werd opnieuw 20 µl staal geïnjecteerd. De LC condities
(mobiele fase en gradiënt) waren hetzelfde als bij LC-MS/MS. Op het Exactive toestel werd
een full-scan uitgevoerd in het gebied m/z 100-2000 in positieve en negatieve modus.
Bovendien werd ook een ‘high collission dissocation (HCD)’ met een collisie-energie van 20
25
eV binnen het gebied m/z 50-500 (positieve en negatieve modus) uitgevoerd. De tijd nodig
voor de analyse van één staal bedroeg 30,5 minuten. Op het Q-Exactive toestel werd ook een
product-ion scan uitgevoerd in positieve en negatieve modus waarbij dezelfde collisie-
energieën en precursor-ionen geselecteerd werden als op het LC-MS/MS toestel.
Ten slotte werden ook analyses uitgevoerd met GC-MS en GC-MS/MS. Hiervoor werd
gebruik gemaakt van een Agilent 6890 gaschromatograaf en een Agilent 5973
massaspectrometer (GC-MS) of een Agilent 7890 gaschromatograaf met een Agilent 7000
massaspectrometer (GC-MS/MS). Er werd telkens 1 µl van het staal geïnjecteerd door een
autosampler met een split/splitless-injector. De gaschromatograaf was uitgerust met een JW
Ultra-1 capillaire kolom (afmetingen: 17m x 200 µm, interne diameter: 0,11 µm). Dit is een
fused silica kolom met als stationaire fase dimethylpolysiloxaan. Als mobiele fase werd
Helium gebruikt. Bij GC-MS/MS werd gewerkt met CI, waarbij ammoniak als ionisatiegas
fungeerde. Het gasdebiet bedroeg 1,0 ml/minuut en de gasdruk 16,24 psi en 0,89402 psi bij
GC-MS en GC-MS/MS respectievelijk. De scheiding werd geregeld door een
temperatuurprogramma. De initiële temperatuur was 120 °C bij GC-MS en 90 °C bij GC-
MS/MS. Het ingestelde temperatuurprogramma verschilde tussen GC-MS en GC-MS/MS. Bij
GC-MS steeg de temperatuur tot 180 °C aan een snelheid van 70 °C/minuut. Dan nam de
temperatuur toe aan een snelheid van 4 °C/minuut tot 234 °C, en uiteindelijk werd de
temperatuur verhoogd met 30 °C/minuut tot 300 °C. Deze finale temperatuur werd 2 minuten
aangehouden. Bij GC-MS/MS werd de temperatuur eerst verhoogd tot 125 °C aan 70
°C/minuut, daarna tot 194 °C aan 35°C/minuut, tot 215 °C aan 10 °C/minuut, tot 250 °C aan
20 °C/minuut, tot 275 °C aan 30 °C/minuut en ten slotte tot 320 °C aan 75 °C/minuut. Hierbij
werd de finale temperatuur 1,3 minuten aangehouden. De totale analysetijd van één staal was
18,76 minuten voor GC-MS en 9,35 minuten voor GC-MS/MS. De GC single-quadrupool
massaspectrometer scande het gebied m/z 50-800.
26
3. Resultaten
3.1 Analyse van zuiverheid van LGD-4033 supplement met LC-MS/MS en GC-MS
Alvorens het metabolisme van LGD-4033 te bestuderen, werd de zuiverheid van zijn
supplement nagegaan door het te analyseren in full-scan modus op LC-MS/MS en GC-MS.
Hieruit blijkt dat LGD-4033 elueert na een RT van 17,4 min op LC-MS/MS en een RT van
5,1 min bij GC-MS (figuur 10 en 11). Bovendien bedroeg het massaverschil tussen de
theoretische massa en de experimentele massa van LGD-4033 bij de full-scan analyse op LC-
HRMS respectievelijk 3,81 en 2,77 ppm in geprotoneerde en gedeprotoneerde vorm, wat
aanvaardbaar is (tabel 3). Het massaverschil is hier weergegeven in ‘parts per million (ppm)’
Figuur 10: Chromatogrammen (TIC) en massaspectrum (full-scan in negatieve modus) op LC-MS/MS van LGD-
4033.
TIC
(negatieve modus) Full-scan MS in negatieve modus
TIC
(positieve modus)
27
Figuur 11: Chromatogram (TIC) en massaspectrum (full-scan) van LGD-4033 (na TMS-derivatisatie) op GC-
MS
3.2 Incubatiestalen met HLM en S9 fracties voor de studie van het fase I metabolisme
Bij de in vitro studie van het fase I metabolisme van LGD-4033 werden zowel 2u, 4u, 6u en
18u incubatiestalen met HLM geanalyseerd, bovendien werden ook een 4u en een 18u
incubatiestaal met humane S9 leverfracties geanalyseerd. Er werd zowel een full-scan (in
positieve en negatieve modus) als een NLS uitgevoerd op LC-MS/MS. Om de pieken in het
chromatogram op te sporen die specifiek zijn voor metabolieten, werden de incubatiestalen
vergeleken met blanco stalen en met negatieve stalen. Bij de incubatie van de positieve
controle werd er naast methandiënone zelf bovendien een piek gedetecteerd van zijn
gehydroxyleerde metaboliet (6β-hydroxymethandienone) bij full-scan in positieve modus
(m/z 317). Dit is een indicatie dat de metabolisatiereactie met HLM correct is verlopen. De IS
(17α-methyltestosteron) had een RT van 15,6 min, zoals te verwachten is op basis van zijn
gekende chromatografische eigenschappen. Het “Total Ion Chromatogram (TIC)” met de
gedetecteerde metabolieten staat weergegeven in figuur 12 en 13.
1 6 0 1 8 0 2 0 0 2 2 0 2 4 0 2 6 0 2 8 0 3 0 0 3 2 0 3 4 0 3 6 0 3 8 0 4 0 0
0
2 0 0 0
4 0 0 0
6 0 0 0
8 0 0 0
1 0 0 0 0
1 2 0 0 0
1 4 0 0 0
1 6 0 0 0
1 8 0 0 0
2 0 0 0 0
2 2 0 0 0
2 4 0 0 0
m / z - - >
A b u n d a n c e
S c a n 2 4 8 ( 5 . 0 5 6 m in ) : R E F - L G D . D
2 3 9
3 1 3
1 9 7
1 7 0
2 2 01 8 5 3 9 52 8 51 5 5 3 2 8 4 1 02 5 1 2 6 9 2 9 9 3 4 33 5 53 6 72 0 9 3 8 0
TIC
Full-scan MS
28
Figuur 12: Chromatogram (TIC) met LC-MS van een 6u incubatiestaal met HLM (rechts) en vergelijking met
een blanco staal (links). De vier gedetecteerde metabolieten en de parent compound zijn aangeduid op het
bovenste chromatogram (full-scan in negatieve modus), de IS op het onderste chromatogram (full-scan in
positieve modus).
Het chromatogram van de incubatiestalen toonde aan dat er vier pieken terug te vinden zijn,
die specifiek zijn voor metabolieten van LGD-4033. Zoals uit figuur 12 kan afgeleid worden,
zijn deze metabolieten het duidelijkst te zien bij een full-scan in negatieve modus. De
retentietijden van de metabolieten zijn weergegeven in tabel 3.
29
Ook in het chromatogram dat opgenomen werd in NLS modus met verlies van acetaat konden
dezelfde vier metabolieten gedetecteerd worden als in full-scan modus (figuur 13).
Figuur 13: Chromatogram (TIC) op LC-MS/MS van een 4u incubatiestaal met HLM, opgenomen in NLS met
verlies van acetaat (negatieve modus). De vier metabolieten zijn aangeduid.
De overeenkomstige massa’s van de vier metabolieten en de parent compound (PC) zijn
weergegeven in tabel 3. Hieruit kan afgeleid worden dat de fase I metabolisatiereactie een
toename in massa van respectievelijk 14, 18 en 30 Da teweegbrengt. Dit in combinatie met de
meest voorkomende fase I reacties beschreven in de literatuur leidt tot de hypothese dat M1
gevormd wordt door hydroxylatie en vorming van een dubbele binding, M2 door hydroxylatie
en reductie met opening van de pyrrolidinering, en M3/M4 door twee hydroxylaties en
vorming van een dubbele binding.
Vervolgens werden op basis van deze brutoformules de exacte massa’s van de vier
metabolieten berekend met behulp van de Xcalibur software (LC-MS) en werd het
massaverschil (in ppm) bepaald tussen deze theoretische massa’s en de experimentele massa’s
30
in het LC-HRMS (Exactive) massaspectrum van de incubatiestalen. Dit massaverschil werd
berekend voor enkele adductionen van de metabolieten. Ook voor de parent compound en de
IS werd dit gedaan. De resultaten staan weergegeven in tabel 3. Een massaverschil tot 10 ppm
wordt aanvaard.
Naar aanleiding van de poster van Sobolevsky T et al. waarin het metabolisme van LGD-4033
via in vitro en in vivo studies onderzocht werd, werd eveneens een herevalutatie van de data
uitgevoerd. Hierbij werd naast het vergelijken van de TIC van de HLM incubatiestalen met
deze van de controlestalen, eveneens “Extracted Ion Chromatograms” (EIC) vergeleken
(figuur 14). De ionen die in deze EIC opgevraagd werden zijn gebaseerd op
metabolisatiereacties die reeds beschreven zijn in de literatuur: oxidaties (bijvoorbeeld
hydroxylatie), reductie, combinaties van deze, ...[19, 20]
Figuur 14: EIC van M1, M2, M3/M4 en M5 in een blanco staal (links) en een 4u incubatiestaal met HLM
(rechts) op LC-HRMS in gedeprotoneerde modus.
M1
M2
M3/M4
M5
31
Tabel 3: Vergelijking tussen theoretische en experimentele massa's van de vijf metabolieten en de parent
compound van LGD-4033. De IS is 17α-methyltestosteron.
Component Chemische
formule
Adduct ion Theoretische
m/z
Experimentele
m/z
Massa
deviatie
(ppm)
RT
(min)
IS C20H30O2
[M+H]+ 303.2318567 303.23178 0.25
17.95 [M+K]
+ 341.1877386 341.18768 0.17
[M+Na]+ 325.2138014 325.21387 0.21
[M+NH4]+ 320.2584058 /
LGD-4033 C14H12F6N2O
[M-H]- 337.0781055 337.07712 2.77
19.26
[M+CH3COO]- 397.0992349 397.09988 1.88
[M+H]+ 339.0926588 339.09174 3.81
[M+K]+
377.0485407 377.04755 2.63
[M+Na]+ 361.0746035 361.07370 2.50
[M+NH4]+ 356.1192079 356.11859 1.74
M1 C14H10F6N2O2
[M+CH3COO]- 411.0784994 411.07834 0.39
9.55 [M-H]- 351.0573701 351.05734 0.09
[M+H]+ 353.0719233 353.07184 0.24
M2 C14H14F6N2O2
[M+CH3COO]- 415.1097995 415.11005 0.60
10.44 [M-H]- 355.0886702 355.08868 0.03
[M+H]+ 357.1032234 357.10309 0.37
M3/M4
C14H10F6N2O3
[M+CH3COO]- 427.0734140 / /
17.22/
17.77
[M-H]- 367.0522847 367.08841 98
(>10ppm)
[M+H]+ 369.0668379 / /
C15H14F6N2O2
[M+CH3COO]- 427.1097995 427.10910 1.41
[M-H]- 367.0886702 367.08840 0.74
[M+H]+ 369.1032234 369.10300 0.60
M5 [19] C14H12F6N2O3
[M-H]- 369.0679347 369.06769 0.66
10.67 [M+CH3COO]-
429.0890640 / /
[M+H]+ 371.0824880 371.08197 1.40
Uit tabel 3 blijkt dat het massaverschil tussen de theoretische en experimentele massa voor
M3 en M4 te groot is, zodat de vooropgestelde fase I reactie (2 hydroxylaties en vorming van
een dubbele binding) voor deze metabolieten niet aanvaard kan worden. Daarom werd een
nieuwe verklaring voor metabolieten 3 en 4 gezocht. Met behulp van de Xcalibur software op
de Exactive werd een nieuwe brutoformule gegenereerd met een massa die de experimentele
massa zo dicht mogelijk benadert, rekening houdend met de hoeveelheid fluor- en
stikstofatomen die LGD-4033 bevat. De brutoformule C15H14F6N2O2 (afwijking: -0,709 ppm)
was het meest waarschijnlijk. Dit betekent dat er aan de brutoformule van LGD-4033 CH2O
wordt toegevoegd.
Vervolgens werd een product-ion scan in negatieve en positieve modus uitgevoerd op LC-
MS/MS en Q-Exactive, om na te gaan welke fragmenten van LGD-4033 gevormd worden,
om zo fragmentatiepatronen bij de metabolieten te kunnen verklaren. De belangrijkste
fragmentionen van LGD-4033 in negatieve modus hadden een massa van 170, 239 en 267 Da.
32
In positieve modus hadden de belangrijkste fragmentionen een massa van 199, 213, 220 en
240 Da. Er werd getracht om de gevonden fragmentionen te verklaren op basis van de
veronderstelde structuur van LGD-4033 zoals die weergegeven staat in figuur 3. Met behulp
van het programma “ChemBioDraw (Athena UGent) werd deze structuur op verschillende
manieren gesplitst tot fragmenten, waarvan de massa’s overeenkomen met deze van de
gevonden fragmentionen in het massaspectrum (figuur 15, A en B).
Nadien werd het referentiestaal van LGD-4033 ook geanalyseerd met LC-HRMS (Exactive en
Q-Exactive) om meer informatie af te leiden uit de massa’s van de fragmentionen. Hierbij
werd een fragmentatie uitgevoerd bij verschillende collisie-energieën (10, 20, 30, 40 en 50
eV). Aan de hand van de brutoformule van de vooropgestelde fragmenten (figuur 15, A en B)
werden de exacte massa’s bepaald van deze theoretische fragmenten. Vervolgens werd het
massaverschil berekend tussen de theoretische fragmenten en de experimenteel gedetecteerde
fragmenten in het HCD massaspectrum (tabel 4). Een massaverschil tot 10 ppm wordt
aanvaard.
Met als doel meer structuurinformatie over de metabolieten te bekomen, werd het
fragmentatiepatroon van de vijf metabolieten bestudeerd. Dit gebeurde in eerste instantie door
een product-ion scan uit te voeren op LC-MS/MS en LC-HRMS, waarbij zowel de
gedeprotoneerde metabolieten (m/z 351, 355, 367 en 369) als de geprotoneerde metabolieten
(m/z 353, 357, 369 en 371) als precursor-ion geselecteerd werden (figuur 15, A en B) . Elk
precursor-ion werd gefragmenteerd bij verschillende collisie-energieën: 10, 20, 30, 40 en 50
eV.
33
Figuur 15 A: Product-ion scan massaspectra in negatieve modus (LC-MS/MS) van de parent compound en
metabolieten M1, M2, M3/M4 en M5. De MS van de parent compound, M1 en M3/M4 zijn opgenomen bij een
collisie-energie van 20 eV, die van M2 en M5 bij een collisie-energie van 30 eV. De overeenkomstige
fragmenten zijn aangeduid in de structuur van LGD-4033.
Product-ion MS van LGD-4033
Product-ion MS van M1
Product-ion MS van M2
Product-ion MS
van M3/M4
Product-ion MS van M5
34
Figuur 15 B: Product-ion scan massaspectra in positieve modus van de vijf metabolieten en de parent compound
op Q-Exactive. De MS van parent compound, M1 en M3/M4 zijn opgenomen bij een collisie-energie van 40 eV,
die van M2 en M5 bij een collisie-energie van 30 eV. De fragmenten zijn aangeduid in de structuur van LGD-
4033.
Product-ion MS van
LGD-4033
Product-ion MS van M1
Product-ion MS van M2
Product-ion MS van M3/M4 Product-ion MS van M5
35
Om meer te weten te komen over het soort modificatie van de verschillende metabolieten
werden ook product-ion scans van de 4u en 18u incubatiestalen uitgevoerd met LC-HRMS
(zowel op Exactive als Q-Exactive). Op basis van de brutoformule die gekoppeld is aan
fragment 1, 2, 3 en 7 van LGD-4033 met inclusie van de verschillende hypothetische
metabolisatiereacties werden exacte massa’s berekend. Vervolgens werden deze theoretische
massa’s opnieuw vergeleken met de experimentele massa’s uit het massaspectrum. Hetzelfde
werd gedaan voor fragment 1, 2, 3, 4, 5, 6 en 7 van de parent compound (tabel 4).
Tabel 4: Fragmenten van LGD-4033 met en zonder modificatie gedetecteerd in het HRMS massaspectrum (Q-
exactive in negatieve en positieve modus) van de vijf metabolieten
Component Chemische formule Adduct
ion
Theoretische
m/z
Experimentele
m/z
Massa
deviatie
(ppm)
LGD-4033
A) Fragment 1
B) Fragment 2
C) Fragment 3
D) Fragment 4
E) Fragment 5
F) Fragment 6
G) Fragment 7
[M-H]-
170.0223071
267.0750709
239.0801563
239.0790595
199.0477594
213.0634094
240.0868845
220.0806563
170.02274
267.07590
239.04446
239.07875
199.04760
213.06316
240.08658
220.08050
2.55
3.10
149.37
1.29
0.80
1.17
1.27
0.71
[M+H]+
M1
A) C13H10F3N2O2
B) C8H1F3NO
C) C12H8F3N2O
D) Fragment 1
E) Fragment 2
F) Fragment 3
G) Fragment 7
H) C12H8F2N2O
[M-H]-
281.0543354
184.0004748
253.0583240
170.0223071
267.0750709
239.0790595
220.0806563
234.0599208
281.05438
/
253.02316
170.02219
/
239.08023
/
234.05969
0.16
/
139.13
0.69
/
4.90
/
0.99 [M+H]+
M2
A) C13H14F3N2O2
B) C8H5F3NO
C) C12H12F3N2O
D) Fragment 1
E) Fragment 2
F) Fragment 3
[M-H]-
285.0856356
188.0317750
257.0896242
170.0223071
267.0750709
239.0790595
285.08581
/
257.09091
170.02237
/
239.07893
0.61
/
5.00
0.37
/
0.54
36
G) Fragment 7
H) C12H12F2N2O [M+H]
+
220.0806563
238.0912210
/
/
/
/
M3/M4
A) C13H9F3N2O3
C14H14F3N2O2
B) C9H5F3NO
C) C13H12F3N2O
D) Fragment 1
E) Fragment 2
F) Fragment 3
G) Fragment 7
H) C13H12F2N2O
[M-H]-
297.0492500
297.0856356
200.0317750
269.0896242
170.0223071
267.0750709
239.0790595
220.0806563
250.0912210
297.08557
297.08557
/
/
170.02213
/
/
/
/
122
0.22
/
/
1.04
/
/
/
/ [M+H]
+
M5
A) C13H11F3N2O3
B) C8H4F3NO2
C) C12H11F3N2O2
D) Fragment 1
E) Fragment 2
F) Fragment 3
G) Fragment 7
H) C12H10F2N2O2
[M-H]-
299.0649001
202.0121363
271.0699855
170.0223071
267.0750709
239.0790595
220.0806563
252.0704855
299.06445
/
/
/
/
/
/
/
1.51
/
/
/
/
/
/
/ [M+H]
+
De fragmentionen met m/z 281, 285 en 297 en 299 van respectievelijk M1, M2, M3/M4 en
M5 zoals in tabel 4 weergegeven wordt, blijken allemaal uit fragment 2 van LGD-4033 (m/z
267) te bestaan. Het massaverschil tussen enerzijds de theoretische massa die berekend werd
uit de brutoformule van fragment 2 met zijn specifieke metabolisatiereactie, en anderzijds de
experimentele massa’s van hun product-ionen is immers aanvaardbaar. Daarnaast werd dit
fragment niet als aparte massa teruggevonden in hun product-ion scan massaspectrum. De
massa van fragment 1 van LGD-4033 (m/z 170) is wel terug te vinden in het massaspectrum
van de product-ionen, behalve voor M5. Bovendien kon fragment 3 (m/z 239) van LGD-4033
gedetecteerd worden bij de product-ion scan van M1 en M2. In positieve modus konden
dezelfde fragmenten echter niet gedetecteerd worden met LC-HRMS. Naar aanleiding van de
poster van Sobolevsky et al. [19] werd het fragment met m/z 220 met en zonder inclusie van
de metabolische modificatie in positieve modus opgevraagd met Q-Exactive (figuur 15 B).
De stalen werden eveneens geanalyseerd door middel van directe injectie op LC-MS om
eventuele zure metabolieten te kunnen detecteren. Dezelfde metabolieten werden echter
gedetecteerd bij analyse van de incubatiestalen zonder een extractiestap.
37
Nadien werd besloten om verschillende fracties van de in vitro stalen te collecteren met LC en
deze fracties vervolgens te analyseren met zowel LC-MS als GC-MS, met als doel meer
structuurinformatie van de vijf metabolieten te bekomen. Vooraf werd een controle
uitgevoerd van de retentietijden van metabolieten, parent compound, en twee
referentiecomponenten (triamterene en triamcinolone). Aan het 4u incubatiestaal, blanco staal
en negatief staal werd uiteindelijk triamcinolone toegevoegd om een mogelijke verschuiving
van de retentietijden na te gaan. Er werden 8 verschillende fracties gecollecteerd van zowel
het 4u incubatiestaal, negatief staal en het blanco staal. De fractiecollectie gebeurde in
drievoud per staal. De tijdstippen waarop de verschillende fracties gecollecteerd werden en de
aanwezige componenten zijn weergegeven in tabel 5. De vier metabolieten en de parent
compound werden in hun respectievelijke fracties gedetecteerd bij full-scan analyse op LC-
MS/MS.
Tabel 5: Resultaten fractiecollectie
Fractie Tijdstip collectie (min) Aanwezige component GC-MS analyse
RT (min) m/z na
TMS-derivatisatie
1 7-8,5 4,55 463, 389, 347, 147, 73
2 8,5-10,1 M1 / /
3 9,6-11 M2 / /
4 11-14 / /
5 14-15,3 M3 / /
6 15,3-17,2 M4 5,114
15,617 (IS)
503, 350, 335, 239, 197
446, 301, 73
7 17,2-19,5 PC 5,106 410, 239, 197, 170, 77
8 19,5-25 / /
Ten slotte werden de gecollecteerde fracties ook geanalyseerd via GC-MS(/MS), alsook de 4u
en 18u incubatiestalen. De massa’s van M1, M2, M3/M4 na derivatisatie met TMS
(respectievelijk m/z 496, 500, 440 (methoxylatie) en 584 (twee hydroxylaties en reductie
dubbele binding)) werden niet gedetecteerd in het massaspectrum van hun overeenkomstige
fracties. De massa van de parent compound (m/z 410) werd daarentegen wel gedetecteerd
(tabel 5). De incubatiestalen (4u en 18u) en de controlestalen werden eveneens geanalyseerd
met GC-MS zonder voorgaande fractiecollectie. Hierbij kon wel de aanwezigheid van M1
38
afgeleid worden en in het 4u incubatiestaal werd bovendien een bijkomende metaboliet M6
gedetecteerd (tabel 6).
Tabel 6: Resultaten analyse incubatiestalen met GC-MS
Retentietijd Massa’s Staal Metaboliet
5,34 253,197, 170 4u en 18u incubatiestaal M1
6,891 170, 237, 341, 408 4u incubatiestaal M6
Bij de analyse met GC-MS/MS werden geen bijkomende metabolieten gedetecteerd.
39
3.3 Incubatiestalen met HLM voor de studie van het fase II metabolisme
Na het vergelijken van een fase I+II incubatiestaal met HLM met een fase I+II blanco staal en
een fase II incubatiestaal kon de glucuronidatie van enkele van de voorheen gedetecteerde
fase I metabolieten waargenomen worden (figuur 16). Enkel voor de parent compound en M2
konden alle opgevraagde adductionen van het geglucuronideerde metaboliet gedetecteerd
worden met een voldoende grote abundantie. Voor M1 konden geen adductionen
teruggevonden worden. Voor M3/M4 en M5 konden enkel het gedeprotoneerde en het
geprotoneerde geglucuronideerd metaboliet respectievelijk gedetecteerd worden met een lage
abundantie (tabel 7).
Figuur 16: Chromatogrammen (EIC) in full-scan modus van de geglucuronideerde fase I metabolieten
gedetecteerd in een fase I+II incubatiestaal van LGD-4033 met HLM (rechts) en vergelijking met een fase I+II
blanco staal (links). De geglucuronideerde parent compound en M1, M2 en M3/M4 zijn weergegeven in
gedeprotoneerde vorm, M5 in geprotoneerde vorm.
40
Tabel 7: Vergelijking tussen theoretische en experimentele massa's van enkele adductionen van potentieel
geglucuronideerde metabolieten
Component Chemische
formule
Adduct ion Theoretische
m/z
Experimentele
m/z
Massa
deviatie
(ppm)
RT
(min)
LGD-4033G C20H20F6N2O7
[M+H]+ 515.1247466 515.12512 0.72
4.65 [M-H]
- 513.1101934 513.11011 0.16
[M+Na]+
537.1066913 537.10693 0.45
[M+NH4]+
532.1512957 532.15155 0.47
M1G
C20H18F6N2O8
[M+H]+ 529.1040112 / /
/ [M-H]
- 527.0894579 /
[M+Na]+ 551.0859558 /
[M+NH4]+ 546.1305603 /
M2G
C20H22F6N2O8
[M+H]+ 533.1353113 533.13507 0.45
3.48 [M-H]
- 531.1207580 531.12067 0.17
[M+Na]+ 555.1172560 555.11682 0.79
[M+NH4]+ 550.1618604 550.16162 0.44
M3/M4G
C21H22F6N2O8
[M+H]+ 545.1353113 /
4.12
[M-H]- 543.1207580 543.12091 0.28
[M+Na]+ 567.1172560 /
[M+NH4]+ 562.1618604 /
[M+CH3COO]- 603.1418873 /
M5G
C20H20F6N2O9
[M+H]+ 547.1145758 547.11664 3.77
3.88 [M-H]
- 545.1000226 /
[M+Na]+ 569.0965205 /
[M+NH4]+ 564.1411249 /
41
4. Bespreking
4.1 Analyse van zuiverheid van LGD-4033 supplement met LC-MS/MS en GC-MS
De analyse van het supplement diende om na te gaan of LGD-4033 hierin aanwezig is, en om
mogelijke contaminaties vast te stellen. Zowel op LC-MS(/MS), LC-HRMS en GC-MS(/MS)
kon LGD-4033 gedetecteerd worden en werden er geen contaminaties vastgesteld. Wat de
analyse met LC-MS/MS betreft, werd LGD-4033 zowel in full-scan modus als in NLS modus
gedetecteerd. Er werd zowel een NLS met verlies van fluor als met verlies van acetaat
uitgetest. Enkel de laatste liet echter een goede detectie van de parent compound toe. Bij de
full-scan analyses met LC-MS/MS was deze component het duidelijkst zichtbaar in de
negatieve modus. In het full-scan MS in negatieve modus kon een kleine piek gedetecteerd
worden van de gedeprotoneerde molecule (m/z 337) en een grotere piek van het acetaatadduct
van de molecule (m/z 397). Het massaverschil tussen de theoretische massa’s van de
verschillende adductionen van LGD-4033 en de experimentele massa’s in het LC-HRMS
massaspectrum was steeds kleiner dan 5 ppm. Aangezien een massadeviatie tot 10 ppm
aanvaardbaar is, toont deze analyse aan dat deze SARM vrij accuraat kan gedetecteerd
worden. In het GC-MS massaspectrum was er naast de massa (m/z 410) van de
gederivatiseerde parent compound (door TMS: toename in massa van 72 Da) ook een piek bij
m/z 395 waarneembaar, afkomstig van het verlies van een methylgroep van TMS.
4.2 Incubatiestalen met HLM en S9 fracties voor de studie van het fase I metabolisme
Bij de in vitro incubatie van LGD-4033 met humane levermicrosomen waarbij NADPH als
cofactor werd gebruikt, werden er vijf fase I metabolieten gedetecteerd op LC-MS/MS en LC-
HRMS. In figuur 13 zijn de resultaten weergegeven van een 6u incubatiestaal met HLM.
Dezelfde fase I metabolieten konden ook gedetecteerd worden bij de 2u, 4u en 18u HLM en
4u en 18u S9 leverfractie incubatiestalen. De metabolieten M1, M2, M3 en M4 vertoonden
net zoals de parent compound de hoogste gevoeligheid bij full-scan in negatieve modus en
NLS. Zowel de gedeprotoneerde molecule als het acetaatadduct werden gedetecteerd, maar
het acetaatadduct ion vertoonde in overeenstemming met LGD-4033 zelf de hoogste
abundantie. De toename in massa ten gevolge van de fase I metabolisatie bedraagt
respectievelijk 14 Da (M1), 18 Da (M2) en 30 Da (M3/M4). Op basis van deze toename in
massa en de meest voorkomende fase I modificaties die beschreven zijn in de literatuur, werd
een hypothese opgesteld over de fase I modificatie van de vier metabolieten. M1 zou gevormd
42
worden door hydroxylatie en vorming van een dubbele binding, M2 door hydroxylatie en
reductie van een dubbele binding, en M3/M4 door twee hydroxylaties en vorming van een
dubbele binding. Aangezien M3 en M4 dezelfde massa maar een verschillende retentietijd
vertonen, zijn dit vermoedelijk isomeren van elkaar. Dit betekent dat ze dezelfde
brutoformule hebben, maar een licht verschillende structuur.
Bij de product-ion scan in negatieve modus van de LGD-4033 molecule waren er drie
specifieke fragmenten waarneembaar met een m/z waarde van respectievelijk 170 (fragment
1), 267 (fragment 2) en 239 (fragment 3). Deze product-ionen werden door Thevis en
Schänzer reeds beschreven, bovendien werden de klievingsplaatsen voor fragment 1 en 2
bepaald [9]. De aanwezigheid van deze drie fragmenten werd bovendien bevestigd met LC-
HRMS. Het massaverschil tussen de experimentele massa en de theoretische massa van
fragment 3 in negatieve modus met HCD (149 ppm) was echter hoger dan de aanvaardbare
limiet van 10 ppm. Het massaverschil van dit fragment in positieve modus met HCD (1,29
ppm) bleek echter binnen de aanvaardbare grens te liggen. Bovendien was het massaverschil
voor fragmenten 4, 5, 6 en 7 uit de poster van Sobolevsky et al. [19] ook telkens lager dan 5
ppm. Volgens deze onderzoekers kan er na in vitro incubatie van LGD-4033 met HLM en na
orale inname van LGD-4033 door een mannelijke proefpersoon een dihydroxy metaboliet
gedetecteerd worden met LC-HRMS. Deze metaboliet blijkt dus belangrijk te zijn voor
humane excretiestudies. De aanwezigheid van deze metaboliet, M5, werd in deze masterproef
bevestigd. Wanneer de adductionen van M5 opgevraagd werden aan de hand van hun exacte
massa bleek er immers een piek voor te komen bij RT 10,7 minuten. Bovendien was het
massaverschil tussen de theoretische en experimentele massa’s aanvaardbaar. Het humaan
belang van de andere gedetecteerde metabolieten in deze masterproef is moeilijk te
achterhalen, aangezien in de studie van Sobolevsky et al. LC-MS enkel in positieve modus
werd toegepast.
Het moleculair ion van de vijf metabolieten kon niet gedetecteerd worden met GC-MS in de
incubatiestalen en in de fracties. Enkel de detectie van M1 in de incubatiestalen kan afgeleid
worden door de aanwezigheid van een fragmention met m/z 253. Dit kan wijzen op fragment
3 van LGD-4033 met de modificatie van M1. Misschien zijn de metabolieten niet vluchtig
genoeg of zijn ze thermisch niet stabiel genoeg, zelfs niet na derivatisatie met TMS. Een
andere mogelijke verklaring is dat ze zodanig sterk gefragmenteerd worden bij EI, dat enkel
nog fragmenten zichtbaar zijn in het massaspectrum. Er werd echter wel een bijkomende
metaboliet M6 gedetecteerd. M6 vertoonde een fragment ion met m/z 237, wat doet
43
vermoeden dat er een dubbele binding in fragment 3 van LGD-4033 gevormd wordt, en een
piek bij m/z 408, wat kan wijzen op het verlies van 2 H-atomen van de gederivatiseerde
parent compound. Op basis van deze assumptie zou M6 de voorloper kunnen zijn van M1,
aangezien er aangenomen wordt dat M1 ontstaat door hydroxylatie en vorming van een
dubbele binding. De fase I metabolieten van LGD-4033 die gevormd worden door incubatie
met HLMs, blijken alleszins beter opspoorbaar te zijn met LC-MS(/MS) dan met GC-
MS(/MS).
Het verschil in exacte massa op LC-HRMS tussen de theoretische en experimentele massa
geeft bijkomende evidentie voor de bewering dat M1 gevormd wordt door hydroxylatie en
vorming van een dubbele binding, of door vorming van een ketogroep. Fragment 1 (massa
170) wordt steeds teruggevonden bij de product-ionen en fragment 2 (massa 267) komt niet
afzonderlijk voor in het massaspectrum. Fragmenten 2 en 3 met hydroxylatie en vorming van
een dubbele binding worden daarentegen wel teruggevonden (m/z 281 en 253). Daarnaast is
er eveneens een product-ion met m/z 237 terug te vinden. Dit verschil in massa van 16 Da ten
opzichte van m/z 253 kan wijzen op het verlies van een hydroxylgroep. De massa 237 kan
afkomstig zijn van fragment 3 (massa 239) waarop een dubbele binding is gevormd. Hieruit
volgt dat de hierboven beschreven modificatie moet gebeuren op het pyrrolidinegedeelte van
de LGD-4033 molecule (figuur 17). Uit de resultaten van de product-ion scan van M1 in
positieve modus kan de positie van de modificatie nog nauwkeuriger vastgelegd worden.
Fragmenten 4 ( m/z 199) en 5 (m/z 213) van LGD-4033 komen immers apart voor in het
product-ion scan massaspectrum van M1, terwijl de massa van fragment 7 (m/z 220) niet
apart voorkomt. De massa van fragment 7 met inclusie van de fase I modificatie (m/z 234)
kon wel gedetecteerd worden.
44
Figuur 17: Tentatieve structuren van M1 met aanduiding van de belangrijkste fragmenten, in A vorming van een
ketofunctie, in B een hydroxylatie en vorming van een dubbele binding op de pyrrolidinering van LGD-4033
Ook voor M2 geeft de berekening van de exacte massa en vergelijking met de experimentele
massa bijkomend bewijs voor de hypothese dat M2 gevormd wordt door hydroxylatie en
reductie van een dubbele binding. Aangezien ook bij deze metaboliet steeds fragment 1 van
LGD-4033 wordt gedetecteerd, laat dit vermoeden dat de modificatie ook hier in het
pyrrolidinegedeelte van de molecule moet plaatsvinden. Dit vermoeden wordt nog versterkt
door het voorkomen van m/z waarden 257 en 285, wat overeenkomt met de massa’s van
fragmenten 3 en 2 met inclusie van de modificatie. In het massaspectrum van de product-
ionen van M2 wordt eveneens een ion met m/z 267 teruggevonden. Dit verschil in massa van
18 Da, in vergelijking met het ion met m/z 285, zou kunnen wijzen op het verlies van water.
Aangezien de modificatie waarschijnlijk plaatsvindt op het pyrrolidinegedeelte van de
molecule is de reductie van een dubbele binding niet mogelijk. Een mogelijke verklaring voor
deze metaboliet kwam er naar aanleiding van een conferentie waarop Sobolevsky et al. een
structuurvoorstel deden voor M2. De reductie zou namelijk kunnen wijzen op de opening van
de pyrrolidinering ter hoogte van het stikstofatoom (figuur 18). Voor deze metaboliet konden
fragmenten 4 (m/z 199) en 5 (m/z 213) ook gedetecteerd worden in positieve modus.
Fragment 7 werd zowel met inclusie van de modificatie (m/z 238) als zonder inclusie ervan
(m/z 220) niet gedetecteerd, waardoor geen nauwkeuriger informatie over de positie van de
modificatie kon afgeleid worden uit deze resultaten.
45
Figuur 18: Tentatieve structuur van M2 met aanduiding van de belangrijkste fragmenten, opening van de
pyrrolidinering en een hydroxylatie op het pyrrolidinegedeelte
M3 en M4 zijn moeilijk te verklaren op basis van de meest voorkomende fase I reacties die
reeds beschreven zijn in de wetenschappelijke literatuur. De resultaten van de fragmentatie
tonen ook hier aan dat er geen modificatie gebeurt op fragment 1 van LGD-4033. Het
product-ion met m/z 237 laat vermoeden dat er een dubbele binding gevormd wordt op
fragment 3 (m/z 239). Anderzijds wijst het product-ion met m/z 335 op het verlies van twee
hydroxylgroepen van de gedeprotoneerde molecule van M3/M4. Uitgaande van deze
informatie zou er verondersteld kunnen worden dat M3/M4 gevormd wordt door twee
hydroxylaties en de vorming van een dubbele binding, wat overeenkomt met een toename in
massa van 30 Da. Wanneer de exacte massa van de brutoformule horende bij deze modificatie
(C14H10F6N2O3) vergeleken wordt met de experimentele massa blijkt het massaverschil (98
ppm) te groot om aanvaardbaar te zijn. Daarom werd gezocht naar een nieuwe verklaring voor
M3/M4. In de sectie resultaten werd al aangegeven dat de brutoformule C15H14F6N2O2
gegenereerd werd uit de experimentele massa van M3/M4 op LC-HRMS. Dit betekent dat er
ten opzichte van de brutoformule van LGD-4033 CH2O wordt toegevoegd. Uit het
artikelsupplement van Domínguez-Romero J et al. [20] bleek een modificatie van de
brutoformule met CH2O overeen te komen met een methoxylatie. Een methoxylatie werd
bovendien al beschreven bij het metabolisme van Estradiol, waarbij de aromatische ring eerst
gehydroxyleerd wordt, en nadien een methylatie ondergaat [21]. Hoewel dit type fase I
modificatie uitermate zeldzaam is en normaal enkel op de aromatische ring plaatsvindt, lijkt
dit toch de meest aannemelijke verklaring te zijn voor M3/M4 (figuur 19). Bij de product-ion
scan in positieve modus van M3/M4 konden opnieuw fragmenten 4 (m/z 199) en 5 (m/z 213)
van LGD-4033 gedetecteerd worden. Fragment 7 met en zonder inclusie van de modificatie
(m/z 250 en m/z 220 respectievelijk) werd hier echter niet gedetecteerd. Deze resultaten
kunnen de positie van de methoxylatie bijgevolg niet bevestigen.
46
Figuur 19: Tentatieve structuur van M3/M4, een methoxylatie op pyrrolidinering
Voor M5 werden bij product-ion scan in positieve modus op Q-Exactive de fragmenten met
m/z 167, 187 en 234 uit de poster van Sobolevsky et al. [19] gedetecteerd. Dit bevestigt de
door deze onderzoekers voorgestelde modificatie voor M5, namelijk een dihydroxylatie op de
pyrrolidinering. Daarbovenop werd bij product-ion scan in negatieve modus op Q-Exactive
een fragment met m/z 299 gedetecteerd. Dit zou fragment 2 (m/z 267) van LGD-4033 met
inclusie van twee hydroxylgroepen kunnen zijn. Fragment 1 van LGD-4033 met (m/z 202) en
zonder inclusie van de modificatie (m/z 170) werden echter niet gedetecteerd.
47
4.3 Incubatiestalen met HLM voor de studie van het fase II metabolisme
Zoals in figuur 16 is weergegeven werd het gedeprotoneerde (PC, M2, M3/M4) of
geprotoneerde (M5) geglucuronideerde fase I metaboliet gedetecteerd in de incubatiestalen
met HLM waaraan de fase I en II cofactoren werden toegevoegd. Enkel voor M1 werd geen
enkel adduction van het geglucuronideerde metaboliet gedetecteerd. Deze geglucuronideerde
metabolieten werden niet gedetecteerd in het blanco staal. Het is echter weinig waarschijnlijk
dat M3/M4 en M5 geglucuronideerd worden, aangezien slechts één adduction te detecteren is,
in tegenstelling tot M2 waarbij zowel het geprotoneerde, gedeprotoneerde geglucuronideerde
metaboliet als zijn natrium- en kaliumadducten duidelijk waar te nemen zijn (tabel 7).
Bovendien werd door Sobolevsky et al. [19] na de in vivo humane excretiestudie de
geglucuronideerde PC van LGD-4033 en de ongeconjugeerde metaboliet M5 in urine
gedetecteerd.
48
5. Algemeen besluit
Bij het metabolisme van de SARM LGD-4033 door middel van een in vitro model op basis
van humane lever microsomen werden er zes verschillende fase I metabolieten gedetecteerd.
De fase I metabolieten zijn het duidelijkst te detecteren met LC-MS. Vijf metabolieten
werden immers gedetecteerd door analyse van de incubatiestalen met deze techniek (M1-M5).
Enkel M1 werd zowel met LC-MS als GC-MS gedetecteerd. Door de analyse met GC-MS
werd de aanwezigheid van een extra metaboliet M6 vastgesteld. Een overzicht van alle
metabolieten gedetecteerd met beide technieken en hun tentatieve fase I modificatie is
weergegeven in tabel 8. M1, M3/M4 en M5 werden ook gedetecteerd op de EIC in de blanco
stalen met LC-HRMS maar niet in het referentiestaal met LGD-4033. Hierdoor kan er
besloten worden dat ze niet te wijten zijn aan contaminatie van het LGD-4033 supplement,
maar kan er ook niet uitgesloten worden dat ze uitsluitend enzymatisch gevormd worden. Hun
abundantie was echter meer dan 10 keer lager in de blanco stalen dan in de HLM
incubatiestalen (figuur 14). M2 werd uitsluitend gedetecteerd op het EIC in het HLM
incubatiestaal, en is dus zeker een fase I metaboliet. Bovendien werden M2 en M5 ook reeds
na een in vivo humane excretiestudie in urine gedetecteerd [19]. Uit de in vitro studie van het
fase II metabolisme van LGD-4033 kan besloten worden dat de parent compound en M2
geglucuronideerd worden. Om de resultaten van de fase I en fase II metabolieten te kunnen
bevestigen zou het interessant zijn om in vivo excretiestudies van deze SARM bij muizen uit
te voeren.
Tabel 8: Overzicht van het metabolisme van LGD-4033 na incubatie met HLMs en detectie door LC-MS of GC-
MS. De aanduiding ‘ν’ betekent dat het metaboliet kon gedetecteerd worden.
Component Massadeviatie
t.o.v. PC
Fase I modificatie Glucuronidatie LC-
MS
GC-
MS
LGD-4033 / / (parent compound) ν ν ν
M1 +14 hydroxylatie en vorming
dubbele binding
OF
hydroxylatie en vorming van
een ketofunctie
ν ν
M2 +18 hydroxylatie en opening
pyrrolidinering
ν ν
M3 +30 methoxylatie ν
M4 +30 methoxylatie ν
M5 +32 twee hydroxylaties ν
M6 -2 vorming dubbele binding ν
49
6. Referenties
[1] Reardon C, Creado S (2014). Drug Abuse in Athletes. Substance Abuse and Rehabilitation 5: 95-105.
[2] https://www.wada-ama.org/en/media/news/2014-09/wada-publishes-2015-prohibited-list#.VE-
dD_cVH4g
[3] https://www.wada-ama.org/en/who-we-are/anti-doping-community/accredited-approved-laboratories
[4] Thevis M, Schänzer W (2010). Synthetic anabolic agents: steroids and nonsteroidal selective androgen
receptor modulators. Handbook of Experimental Pharmacology (Thieme D, Hemmersbach P)
Uitgeverij Springer 195: 99–126.
[5] http://www.chemischefeitelijkheden.nl/uploads/magazines/h058.pdf
[6] Gao W, Dalton JT (2007). Ockham’s razor and selective androgen receptor modulators (SARMs): are we
overlooking the role of 5α-reductase? Molecular Interventions 7(1): 10-13.
[7] Thevis M, Thomas A et al. (2009). Emerging drugs: mechanism of action, mass spectrometry and doping
control analysis. Journal of Mass Spectrometry : 44: 442–460.
[8] De Rijke E, Essers ML et al. (2013). Selective androgen receptor modulators: in vitro and in vivo
metabolism and analysis. Food additives & contaminants: Part A 30(9): 1517–1526.
[9] Thevis M, Schänzer W (2014). Analytical approaches for the detection of emerging therapeutics and non-
approved drugs in human doping controls. Journal of Pharmaceutical and Biomedical Analysis 101: 66-
83.
[10] http://www.ergogenics.org/anderhalve-kilo-vetvrije-massa-erbij-na-drie-weken-kuren-met-lgd-4033.html
[11] Basaria S, Collins L et al. (2013). The safety, pharmacokinetics, and effects of LGD-4033, a novel
nonsteroidal oral, selective androgen receptor modulator, in healthy young men. The Journals of
Gerontology. Series A, Biological Sciences and Medical Sciences 68(1): 87–95.
[12] Lipschitz C, Baars B et al.(1997). Chromatografie in de praktijk:gaschromatografie. Uitgeverij Ten
Hagen en Stam.
[13] Chromatografie in de praktijk: gaschromatografie (1995). Uitgeverij Ten Hagen en Stam.
[14] Kicman A, Gower D (2003). Anabolic steroids in sport: biochemical, clinical and analytical perspectives.
Annals of Clinical Biochemistry 40: 321-356.
[15] Gomes R, Meredith W et al. (2009). Analysis of conjugated steroid androgens: deconjugation,
derivatisation and associated issues. Journal of Pharmaceutical and Biomedical Analysis, 49(5) : 1133–
1140.
[16] Brandon E, Raap C et al. (2003). An update on in vitro test methods in human hepatic drug
biotransformation research: pros and cons. Toxicology and Applied Pharmacology 189 (3): 233–246.
[17] Jia L, Liu X (2007). The conduct of drug metabolism studies considered good practice (II): in vitro
experiments. Current Drug Metabolism 8 (8): 822-829.
[18] Scarth J, Spencer H et al. (2010). The use of in vitro technologies coupled with high resolution accurate
mass LC-MS for studying drug metabolism in equine drug surveillance. Drug Testing and Analysis 2: 1–
10.
[19] Sobolevsky T, Dikunets M, Dudko G, Rodchenkov G (2015). Metabolism study of selective androgen
receptor modulator LGD-4033. Poster (14) van Manfred Donike Workshop, 33rd Cologne workshop on
dope analysis (01/03/2015-06/03/2015).
[20] Domínguez-Romero J, García-Reyes J et al. (2013). Combined data mining strategy for the systematic
identification of sport drug metabolites in urine by liquid chromatography time-of-flight mass
spectrometry (Supplementary Data). Analytica chimica acta 761: 1–10.
[21] Martucci C, Fishman J (1993). P450 ENZYMES OF ESTROGEN METABOLISM. Pharmacology &
Therapeutics 57: 237–257.