Meer bloemen, meer bijen

3
25 Breedbeeld Meer bloemen, meer bijen Beleeftuinen voor gezondere bijen Tekst Bart Coenen Foto’s Peter Vande Moortele De toestand van de bijenweide is voor Peter Vande Moortele een constante zorg. De bijenweide is de plaats waar de honingbij haar voedsel verzamelt: een cirkelvormig gebied rond de bijenhal met een diameter van ongeveer 3 km. De bijenweide van Peter Vande Moortele bestaat voor het grootste gedeelte uit wat hij een “landbouwwoestijn” noemt. ‘Omdat landbouwers geen bijenweiden beheren maar akkers, zijn er voor de bijen en andere insecten minder bloemen beschikbaar. Privétuinen bieden geluk- kig nog wat soelaas. Het zijn oases van stuifmeel en voedsel voor de honingbij. Zonder deze tuinen zou ik niet kunnen imkeren’, zegt Peter Vande Moortele. Hij verwijst daarbij naar een fijne buurman met een bloeiende wilgenhaag. ‘Of ze nu een tuin hebben in de stad of op het platteland, mensen willen bloemen, spel en kleur in de tuin. Tuiniers willen tegenwoordig meer dan alleen maar een perfect geschoren buxushaag.’ Ook in het tuinontwerp is de “steriele” tuin op de terugweg. Vande Moortele noemt als voorbeelden van de nieuwe richting de architecten Menno Boer en Chris Ghyselen. Boer ontwerpt moderne tuinen met insectenhotellen en bewijst zo dat een modern ontwerp perfect een rijke biodiversiteit kan herbergen. Chris Ghy- selen uit Ursel ontwerpt eerder romanti- sche tuinen met veelkleurige borders die bestaan uit bijenplanten. Vande Moortele benadrukt meteen ook het belang van leven in de tuin voor kin- deren: ‘Voor kinderen maakt het niet uit of ze grote of kleine dieren vinden in de tuin. Spinnen, kevers … als er maar leven is. Worden ze wat ouder, dan weten kin- deren graag om welke soorten het gaat. We mogen niet de reflex hebben om te zeggen ‘dit dier moet hier weg’. Hij noemt het voorbeeld van de vlinderrupsen. ‘Ik zie minder vlinders en minder soorten vlinders dan toen ik klein was. Dat is een eenvoudige vaststelling. Kunnen we daar wat aan doen? Ja, ook op kleine lapjes grond kun je je eigen natuurreservaatje maken waar dieren volop kansen krijgen. Door alle aandacht voor de verdwijn- ziekte bij de bij stellen meer en meer mensen zich deze vraag. Tuinbezitters willen een tuin waar iets te zien is, waar er leven is, waar er meer aanwezig is dan een barbecueset. Comfort in combinatie met biodiversiteit.’ Geen gif als bottomline ‘In onze tuin moeten we streven naar een stabiel ecosysteem’, stelt de imker. ‘Een privétuin is in de eerste plaats een plek om van te genieten. En daar zijn almaar meer mensen mee bezig.’ Vande Moortele noemt het stijgende ledenaantal van Velt als voorbeeld. Aan zijn leerlingen geeft hij weleens de opdracht om een ontwerp te maken voor een bijen- of insectenvriendelijke tuin. ‘Of de bijen steken is vaak een van de eerste vragen. We gaan dan naar de bijenhal waar de leerlingen zelf vaststellen dat ze niet gestoken worden. Vervolgens leg ik mijn leerlingen uit wat de problemen zijn en wat een bijentuin is. Een bijentuin is vooral een plek waar bijen kunnen overleven. Gebruik dus geen gif. Dat is de bottomline en het is echt niet zo moeilijk. Particulieren gebruiken nog te vaak een dubbele dosis “voor de zekerheid”. Maar is er eigenlijk wel een reden om pesticiden te gebruiken? Omdat de plant niet mooi is? Misschien staat hij op de verkeerde plaats of hoort hij gewoonweg niet thuis in je tuin.’ Peter Vande Moortele stelt vast dat mensen naast een natuurlijke tuin ook een onderhoudsarme tuin willen. ‘Een onderhousarme ecovriendelijke tuin staat niet gelijk aan een verwilderde tuin. Dit is een onterechte angst die ik wil wegnemen. Ik krijg weleens de vraag welke drachtplanten je het best aanplant Peter Vande Moortele kreeg het imkeren er door zijn vader met de paplepel ingegoten. Hij geeft als bio-ingenieur les aan het Technisch Instituut Sint-Isidorius in Sint-Niklaas en is al enkele jaren lid van Velt. Dit artikel is een neerslag van zijn presentatie ‘Bloeiende tuinen’ op het symposium ‘Meer bloemen, meer bijen, meer biodiversiteit’ van 19 maart 2011.

description

Peter Vande Moortele kreeg het imkeren er door zijn vader met de paplepel ingegoten. Hij geeft als bio-ingenieur les aan het Technisch Instituut Sint-Isidorius in Sint-Niklaas en is al enkele jaren lid van Velt. Dit artikel is een neerslag van zijn presentatie ‘Bloeiende tuinen’ op het symposium ‘Meer bloemen, meer bijen, meer biodiversiteit’ van 19 maart 2011. www.velt.nu

Transcript of Meer bloemen, meer bijen

25Breedbeeld

Meer bloemen, meer bijenBeleeftuinen voor gezondere bijen

Tekst bart coenen Foto’s peter Vande moortele

De toestand van de bijenweide is voor Peter Vande Moortele een constante zorg. De bijenweide is de plaats waar de honingbij haar voedsel verzamelt: een cirkelvormig gebied rond de bijenhal met een diameter van ongeveer 3 km. De bijenweide van Peter Vande Moortele bestaat voor het grootste gedeelte uit wat hij een “landbouwwoestijn” noemt. ‘Omdat landbouwers geen bijenweiden beheren maar akkers, zijn er voor de bijen en andere insecten minder bloemen beschikbaar. Privétuinen bieden geluk-kig nog wat soelaas. Het zijn oases van stuifmeel en voedsel voor de honingbij. Zonder deze tuinen zou ik niet kunnen imkeren’, zegt Peter Vande Moortele. Hij verwijst daarbij naar een fijne buurman met een bloeiende wilgenhaag. ‘Of ze nu een tuin hebben in de stad of op het platteland, mensen willen bloemen, spel en kleur in de tuin. Tuiniers willen tegenwoordig meer dan alleen maar een perfect geschoren buxushaag.’ Ook in het tuinontwerp is de “steriele” tuin op de terugweg. Vande Moortele noemt als voorbeelden van de nieuwe richting de architecten Menno Boer en Chris Ghyselen. Boer ontwerpt moderne tuinen met insectenhotellen en bewijst zo dat een modern ontwerp perfect een rijke biodiversiteit kan herbergen. Chris Ghy-

selen uit Ursel ontwerpt eerder romanti-sche tuinen met veelkleurige borders die bestaan uit bijenplanten.

Vande Moortele benadrukt meteen ook het belang van leven in de tuin voor kin-deren: ‘Voor kinderen maakt het niet uit of ze grote of kleine dieren vinden in de tuin. Spinnen, kevers … als er maar leven is. Worden ze wat ouder, dan weten kin-deren graag om welke soorten het gaat. We mogen niet de reflex hebben om te zeggen ‘dit dier moet hier weg’. Hij noemt het voorbeeld van de vlinderrupsen. ‘Ik zie minder vlinders en minder soorten vlinders dan toen ik klein was. Dat is een eenvoudige vaststelling. Kunnen we daar wat aan doen? Ja, ook op kleine lapjes grond kun je je eigen natuurreservaatje maken waar dieren volop kansen krijgen. Door alle aandacht voor de verdwijn-ziekte bij de bij stellen meer en meer mensen zich deze vraag. Tuinbezitters willen een tuin waar iets te zien is, waar er leven is, waar er meer aanwezig is dan een barbecueset. Comfort in combinatie met biodiversiteit.’

geen gif als bottomline‘In onze tuin moeten we streven naar een stabiel ecosysteem’, stelt de imker. ‘Een privétuin is in de eerste plaats een plek

om van te genieten. En daar zijn almaar meer mensen mee bezig.’ Vande Moortele noemt het stijgende ledenaantal van Velt als voorbeeld. Aan zijn leerlingen geeft hij weleens de opdracht om een ontwerp te maken voor een bijen- of insectenvriendelijke tuin. ‘Of de bijen steken is vaak een van de eerste vragen. We gaan dan naar de bijenhal waar de leerlingen zelf vaststellen dat ze niet gestoken worden. Vervolgens leg ik mijn leerlingen uit wat de problemen zijn en wat een bijentuin is. Een bijentuin is vooral een plek waar bijen kunnen overleven. Gebruik dus geen gif. Dat is de bottomline en het is echt niet zo moeilijk. Particulieren gebruiken nog te vaak een dubbele dosis “voor de zekerheid”. Maar is er eigenlijk wel een reden om pesticiden te gebruiken? Omdat de plant niet mooi is? Misschien staat hij op de verkeerde plaats of hoort hij gewoonweg niet thuis in je tuin.’

Peter Vande Moortele stelt vast dat mensen naast een natuurlijke tuin ook een onderhoudsarme tuin willen. ‘Een onderhousarme ecovriendelijke tuin staat niet gelijk aan een verwilderde tuin. Dit is een onterechte angst die ik wil wegnemen. Ik krijg weleens de vraag welke drachtplanten je het best aanplant

Peter Vande Moortele kreeg het imkeren er door zijn vader

met de paplepel ingegoten. Hij geeft als bio-ingenieur les

aan het Technisch Instituut Sint-Isidorius in Sint-Niklaas en

is al enkele jaren lid van Velt. Dit artikel is een neerslag van

zijn presentatie ‘Bloeiende tuinen’ op het symposium ‘Meer

bloemen, meer bijen, meer biodiversiteit’ van 19 maart 2011.

26 Breedbeeld

om insecten aan te trekken. Dat is een moeilijke vraag, want er is zoveel keuze. Voor de honingbij speelt het onderscheid tussen inheemse en uitheemse planten niet. Delicatere soorten zoals bepaalde vlinders en solitaire bijen hebben dan weer specifieke planten nodig. Ik heb geen eigen plantenlijst, omdat zo’n lijst altijd tekortschiet’. Voor wie zoekt naar uitgebreide plantenlijsten heeft Vande Moortele de volgende boekentips: Stappen naar een ecologische tuin van Velt en het Plantenvademecum van Arie Koster. Je kunt natuurlijk ook een kijkje nemen op www.velt.be/plantenzoeker.

Voedsel voor elk seizoenVande Moortele wijst nog op een specifiek probleem met sierplanten waarvan de bloemen gevuld zijn: ‘Veel sierplanten zijn gevuldbloemig en alle bloemdelen zijn vervangen door kroonblaadjes. Dat geeft mooie, dikke en volle bloemen, maar voor de bij valt er in zo’n bloem weinig te halen. Zulke planten laat je dus het best links liggen. Niet alleen wilde soorten, maar ook veel cultivars zijn geschikte voedsel-bronnen voor de bij.’ Welke planten zijn dan wel geschikt? De imker benadrukt het belang om in elk seizoen, van het vroege voorjaar tot het late najaar, voor bloeiende planten

te zorgen en schuift enkele persoonlijke favorieten naar voren. ‘De periode waarin bijen stuifmeel verzamelen begint al in het vroege voorjaar. Ze starten bij planten als het groot hoefblad, een vrij robuuste plant. Voor bijen is het een zeer inte-ressante voedselbron die nog als extra voordeel heeft dat de grote bladeren de bodem bedekken en dat is dan weer belangrijk om je tuin onderhoudsarm te houden. Op zonnige dagen in het voorjaar is de krokus een belangrijke stuifmeel-leverancier. Krokussen doen het ook goed onder hagen. De helleborus bloeit dan weer voornamelijk in de winter, maar haar bloei duurt tot in het voorjaar. Daar halen de bijen ook nog wat, al schakelen ze vanaf maart volop over op de boswilg (of katjeswilg) of kruisingen. Zolang het maar bloeit en veel stuifmeel geeft. Het gele stuifmeel wordt vanaf half maart massaal bij het volk binnengebracht. Maar let op: een plant geeft pas stuifmeel als hij op een goede plaats staat. Een lindeboom bijv. mag niet te droog staan, want dan brengt hij weinig kwalitatieve nectar voort.’ Daarnaast heeft ook de ma-nier waarop je je tuin beheert een invloed. ‘Als je meidoorn of een buxushaag in het najaar kort scheert, dan wordt die als drachtplant waardeloos. Buxus is eigenlijk een goede bijenplant, maar we scheren doorgaans de bloeiwijze weg. Laat die dus gewoon groeien.’

In het voorjaar worden de bijen “econo-misch actief ”, waarmee imkers bedoelen dat ze honing beginnen te produceren. Peter Vande Moortele: ‘Ze storten zich dan op bloeiende fruitbomen als ap-pel, pruim en peer. Het bijenvolk moet voldoende sterk zijn om deze periode aan te vatten. Daarom is het stuifmeel in het vroege voorjaar zo belangrijk. In de zomer bloeit alles massaal. Zorg ervoor dat je border is dichtgegroeid. Dan krijg je minder onkruid. Sedum, echinacea en zelfs een doorgeschoten broccoli kun-nen je hierbij helpen. Veel koolplanten moeten goed of laat worden bestoven en bijen doen dat zeer goed. Ik heb zelf wat broccolizaad geoogst en in de border uitgezaaid. Voor het najaar zijn klimop en sedum belangrijke planten. Sedum bloeit ook in deze periode, zeker als je hem iets vroeger, rond einde mei, snoeit. Dan valt de sedum trouwens ook minder open en blijft hij compacter en mooier.’

27Breedbeeld

Tot slot houdt Vande Moortele nog een vurig pleidooi voor de brandnetel. ‘In tuinen moet de brandnetel weg. Alsof we niet kunnen verdragen dat hij er staat. Toch voorzie ik in mijn tuin wat plekjes waar brandnetels kunnen groeien. Heel wat vlinderrupsen, zoals die van de dagpauwoog en kleine vos, eten ervan.

Als je wat plaats hebt voor brandnetels, laat ze dan zeker staan. Achter je tuinhuis bijvoorbeeld… Heb je niet veel plaats, bijvoorbeeld slechts een binnenplaatsje in de stad, zet dan bijvoorbeeld wat bies-look. Veel insecten fourageren erop en het is lekker in slaatjes. Ook op kleine opper-vlakten kunnen we het verschil maken.’

beestenboelSolitaire en honingbijen, hommels, wespen en zweefvliegen hebben een aantal ken-merken gemeen waardoor ze niet altijd even gemakkelijk uit elkaar te houden zijn. Veel mensen zijn bang om gestoken te worden, maar dat is lang niet altijd terecht. Een kort overzicht van enkele bestuivers en hun gedrag.

HoningbijDe honingbij is licht behaard, bruinzwart en leeft van nectar en stuifmeel. De honing-bij leeft in een kolonie die de winter overleeft. Alleen de vrouwtjes hebben een angel. Ze steken alleen maar wanneer ze zich bedreigd voelen.

Solitaire bijSolitaire bijen zijn licht tot sterk behaard. Ze voeden zich met nectar en stuifmeel. Ook bij de solitaire bij heeft alleen het vrouwtje een angel. Ze steekt pas in uiterst bedreigende situaties, bijv. wanneer verplettering dreigt.

HommelDe hommel is sterk behaard. Deze beharing vormt vaak fel gekleurde banden. De hommel leeft van nectar en stuifmeel in een kolonie, maar in tegenstelling tot de honingbij overleeft enkel de bevruchte koningin die in de lente een nieuw volk sticht. Alleen de vrouwtjes hebben een angel, maar ze zijn eerder zachtaardig en steken alleen als je ze vastneemt.

WespWespen hebben geen beharing en zijn fel geel-zwart gekleurd. Ze voeden zich met nectar en organisch afval. De larven worden gevoed met insectenlarven, spinnen… Wespen leven in een kolonie. Net als bij de hommel overleven enkel de bevruchte koninginnen. Zij stichten in de lente een nieuw volk. Alleen de vrouwtjes hebben een angel. Ze zijn eerder agressief en steken wanneer ze zich bedreigd voelen.

HoornaarDe hoornaar heeft een roodachtig borststuk en is tot meer dan twee keer zo groot als een gewone wesp. Zij is beduidend minder agressief dan de wesp en zachtaardig zolang je uit een straal van 5 m van het nest blijft. Als ze steekt, is het pijnlijker dan bij andere wespen, maar ze steekt minder snel. De hoornaar vangt andere insecten en likt het sap van beschadigde bomen. Je vindt hem op gevallen fruit, maar hij komt niet af op zoetigheden. Hoornaarkolonies zijn zelden groter dan 1000 exemplaren en leven één seizoen.

ZweefvliegZweefvliegen zijn meestal licht behaard en vaak geel-zwart van kleur. Ze leven van nectar en stuifmeel; de larven worden gevoed met (blad)luizen of organisch afval. Zweefvliegen leven solitair. Ze kunnen niet steken.

Bronnen: Kris Struyf, bioloog Natuurcentrum Zwin, ‘Een beestig bijenboeltje’, provincie Oost-Vlaanderen

en Wikipedia.

Van boven naar onder: honingbij, solitaire bij, gewone aardhommel, wesp, hoornaar en pyjamazweefvlieg. Foto’s (cc): Björn Appel, tpjunier, Jeff De Longe, Thomas Bresson, Richard Batz, Arend Vermazeren