Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

132
Faculteit Rechtsgeleerdheid Universiteit Gent Academiejaar 2014-2015 Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het vermoeden van onschuld Masterproef van de opleiding ‘Master in de rechten’ Ingediend door Jennifer Van Rompay (studentennr. 00800255) Promotor: Prof. Dr. PH. TRAEST Commissaris: Dr. T. GOMBEER

Transcript of Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

Page 1: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

Faculteit Rechtsgeleerdheid

Universiteit Gent

Academiejaar 2014-2015

Mediatisering van de rechtsbedeling:

invloed op het vermoeden van onschuld

Masterproef van de opleiding

‘Master in de rechten’

Ingediend door

Jennifer Van Rompay

(studentennr. 00800255)

Promotor: Prof. Dr. PH. TRAEST

Commissaris: Dr. T. GOMBEER

Page 2: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...
Page 3: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

« Si l'on s'habitue au spectacle de pseudo-procès dans les médias, il peut en résulter à long

terme des conséquences néfastes à la reconnaissance des tribunaux comme les organes

qualifiés pour juger de la culpabilité ou de l'innocence quant à une accusation pénale. »

Europees Hof voor de Rechten van de Mens, Worm t. Oostenrijk, 1997.

Page 4: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...
Page 5: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

i

DANKWOORD

Heel wat mensen hebben bijgedragen tot de verwezenlijking van deze masterproef. Een

woord van dank is dus zeker op zijn plaats voor hun steun, inzet en vertrouwen.

In de eerste plaats zou ik mijn dank willen betuigen aan mijn promotor Prof. Dr. PHILIP

TRAEST voor de kans die ik heb gekregen om dit werk te schrijven en voor zijn begeleiding

gedurende dit proces. Daarnaast waren zijn colleges uit de verschillende opleidingsonderdelen

een bron aan informatie.

Ook mijn commissaris Dr. TESSA GOMBEER wil ik bedanken voor de opmerkingen en het

deskundig advies. Ik kon steeds bij haar terecht met al mijn vragen.

Ik zou ook graag mijn ouders bedanken voor hun voortdurende steun. In het bijzonder een

woord van dank aan mijn moeder die mij steeds met raad en daad bijstond.

Jennifer Van Rompay, 18 mei 2015.

Page 6: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

ii

INHOUDSOPGAVE

INLEIDING ............................................................................................................................... 1

I. Probleemstelling en afbakening .......................................................................................... 1

II. Opbouw .............................................................................................................................. 2

DEEL I. DE RELATIE TUSSEN JUSTITIE/HET GERECHT EN DE PERS ......................... 4

Hoofdstuk I. Vertroebelde relatie ........................................................................................ 4

Hoofdstuk II. Zoeken naar een evenwicht tussen een aantal rechten .................................... 6

Afdeling I. Het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie .......................... 6

Afdeling II. Het recht op privacy ..................................................................................... 10

i) Herkenbaarheidsinformatie ....................................................................................... 11

ii) Het recht op afbeelding ............................................................................................ 15

iii) Het recht op vergetelheid ........................................................................................ 17

Afdeling III. Het vermoeden van onschuld ....................................................................... 19

i) Definitie ................................................................................................................. 19

ii) Ratione personae .................................................................................................... 20

iii) Aard van de aantijgingen ....................................................................................... 21

iv) De pers en het vermoeden van onschuld ................................................................ 21

DEEL II. DE INFORMATIEVERSTREKKING VAN HET GERECHT NAAR DE PERS . 30

Hoofdstuk I. Fase van het vooronderzoek ............................................................................ 30

Afdeling I. Het vooronderzoek ......................................................................................... 30

Afdeling II. Principe: geheim karakter ............................................................................. 30

Afdeling III. Uitzondering: informatieverstrekking aan de pers....................................... 33

i) Ratio legis ................................................................................................................. 33

ii) Werkwijze ................................................................................................................ 35

iii) Wettelijke vereisten ................................................................................................ 40

iv) Modaliteiten ............................................................................................................ 43

v) Beperkingen op de informatieverstrekking .............................................................. 43

Hoofdstuk II. Fase van het onderzoek ter terechtzitting ....................................................... 47

Afdeling I. Openbaarheid van terechtzitting en uitspraak ................................................ 47

Afdeling II. De magistraat: recht op vrije meningsuiting of plicht tot discretie? ............. 50

Afdeling III. De persrechter: mededelingen betreffende hangende strafzaken ................. 53

Page 7: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

iii

DEEL III. GERECHTSVERSLAGGEVING .......................................................................... 56

Hoofdstuk I. Beperkingen ..................................................................................................... 57

Afdeling I. Algemene beperkingen ................................................................................... 58

i) Algemene zorgvuldigheidsnorm ............................................................................... 58

ii) Vermoeden van onschuld ......................................................................................... 60

iii) Recht op privacy ..................................................................................................... 61

Afdeling II. Fase van het vooronderzoek .......................................................................... 62

Afdeling III. Fase van het onderzoek ter terechtzitting .................................................... 62

i) Principe: openbaarheid .............................................................................................. 62

ii) Beperkingen ............................................................................................................. 63

iii) De audiovisuele media in het gerechtsgebouw en in de zittingszaal ...................... 65

Hoofdstuk II. Gebreken ........................................................................................................ 68

Afdeling I. Kleine en onschuldige fouten ......................................................................... 68

Afdeling II. Gebrek aan kennis van het recht en regels van de procedure ....................... 68

Afdeling III. Onzorgvuldige berichtgeving ...................................................................... 69

Afdeling IV. Gebrek aan objectiviteit ............................................................................... 70

Afdeling V. Sensatiejournalistiek ..................................................................................... 70

Afdeling VI. Schendingen van het onderzoeksgeheim ..................................................... 70

Afdeling VII. Inbreuken op het vermoeden van onschuld ................................................ 71

Afdeling VII. Inbreuken op het recht op privacy .............................................................. 71

Hoofdstuk III. Gevolgen ....................................................................................................... 72

Afdeling I. Publieke veroordeling van de betrokkenen .................................................... 72

Afdeling II. Gevaar voor de partijdigheid van de rechter ................................................. 72

Afdeling III. Gebrek aan vertrouwen in de justitie ........................................................... 73

Afdeling IV. Strafprocedurele gevolgen ........................................................................... 73

Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie ............................................................................ 75

Afdeling I. Verklaring der rechten en plichten van de journalist...................................... 75

Afdeling II. Code van journalistieke beginselen ............................................................... 76

Afdeling III. Code van de raad voor de journalistiek ....................................................... 77

DEEL IV. RECHTSBESCHERMING TEGEN ONGEOORLOOFDE

GERECHTSJOURNALISTIEK .............................................................................................. 79

Hoofdstuk I. Kortgedingprocedure ....................................................................................... 79

Hoofdstuk II. Burgerrechtelijke procedures ......................................................................... 83

Page 8: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

iv

Hoofdstuk III. Strafrechtelijke procedures ........................................................................... 88

Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie: Raad voor de Journalistiek ............................... 90

Hoofdstuk V. Herstelmaatregelen ........................................................................................ 91

Afdeling I. Recht van antwoord ........................................................................................ 91

i) Gedrukte media ......................................................................................................... 92

ii) Audiovisuele media ................................................................................................. 95

iii) Effect ....................................................................................................................... 97

Afdeling II. Recht van mededeling ................................................................................... 98

Hoofdstuk VII. Remedies voor een betere bescherming van het vermoeden van onschuld 99

Afdeling I. Wetsvoorstellen uit het verleden .................................................................... 99

Afdeling II. Het vermoeden van onschuld als subjectief recht ....................................... 101

Afdeling III. Contempt of court-regeling ........................................................................ 103

Afdeling IV. Nood aan een wettelijke regeling .............................................................. 104

CONCLUSIE ......................................................................................................................... 108

BIBLIOGRAFIE .................................................................................................................... 110

I. Wetgeving ....................................................................................................................... 110

II. Rechtspraak .................................................................................................................... 111

III. Rechtsleer ..................................................................................................................... 115

Page 9: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

1

INLEIDING

I. Probleemstelling en afbakening

1. De geschreven pers net als de audiovisuele media zijn tegenwoordig niet meer weg te

denken uit het dagelijkse leven, zodat hun macht niet te onderschatten valt. De pers neemt een

belangrijke functie op in een democratie. De pers heeft als taak het publiek te informeren over

zaken van algemeen belang en vervult in die zin de functie van waakhond van de democratie.

Deze zaken van algemeen belang omvatten onder meer het reilen en zeilen van het gerecht.

2. Journalisten steunen zich hiervoor op hun recht op vrijheid van meningsuiting,

waaraan een grote bescherming wordt toegekend door het Europees Hof voor de Rechten van

de Mens. De uitoefening van dit recht is echter niet onbegrensd. Dit volgt duidelijk uit het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat onder bepaalde voorwaarden,

beperkingen op het recht op vrije meningsuiting toelaat.

3. De beperkingen lijken de dag van vandaag in de vergeethoek te zijn geraakt. Heel wat

berichtgeving beperkt er zich niet toe om het publiek te informeren over hangende

rechtszaken, maar schendt ook de rechten van verdachten en beklaagden. Enerzijds wordt het

leven van individuen die verwikkeld zijn in een strafzaak te grabbel gegooid, anderzijds

worden verdachten en beklaagden door de pers als schuldig voorgesteld alvorens hun schuld

is vastgesteld: hun namen worden genoemd en vervolgens in verband gebracht met bepaalde

feiten. Bijgevolg worden het recht op privacy en het vermoeden van onschuld van verdachten

en beklaagden met de voeten getreden.

4. De onschuldpresumptie is één van de fundamenteelste beginselen van een rechtstaat

opdat een rechtszaak in de rechtbank zou gevoerd worden en niet in de pers. Als dit beginsel

wordt geschonden door vooringenomen berichtgeving, kan men zich afvragen of het recht op

een eerlijk proces waarop iedere verdachte recht heeft, niet wordt aangetast. Als berichtgeving

in de pers en audiovisuele media zich uitspreekt over de schuld van een persoon, beïnvloedt

dit niet alleen de publieke opinie. Niet alleen het publiek, maar ook de rechters die ten gronde

moeten oordelen over de schuld van een persoon lezen de desbetreffende publicaties en

bekijken de desbetreffende uitzendingen. Zodoende komt de onpartijdigheid van de

rechterlijke macht in het gedrang. Er zal een afweging tussen de verschillende rechten moeten

gebeuren.

Page 10: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

2

5. In deze verhandeling zal de verhouding tussen de mediatisering van de

strafrechtsbedeling en het vermoeden van onschuld worden onderzocht. Wordt het vermoeden

van onschuld, dat deel uitmaakt van het recht op een eerlijk proces, beïnvloed door de

berichtgeving in de pers ? Is het recht op vrije meningsuiting van de pers te verzoenen met het

vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces?

II. Opbouw

6. Het onderzoek is een literatuur- en rechtspraakstudie dat is opgebouwd aan de hand

van vier luiken.

7. In het eerste deel wordt de gespannen verstandhouding tussen het gerecht en de pers

gesitueerd. Er bestaat voornamelijk een vertroebelde relatie tussen deze actoren omdat er zich

een afweging van verschillende rechten en belangen opdringt. Er zal verdere duiding gegeven

worden wat deze rechten precies inhouden en hoe zij ten op zichte van elkaar dienen

afgewogen te worden. In dit kader worden het recht op vrije meningsuiting en de persvrijheid,

het recht op bescherming van het privéleven, het vermoeden van onschuld en het recht op een

eerlijk proces uitgebreid bestudeerd.

8. Vervolgens zal in het tweede deel de informatieverstrekking van het gerecht naar de

pers toe bestudeerd worden. Hierbij zal geanalyseerd worden hoe deze

informatiedoorstroming functioneert en aan welke restricties deze onderworpen is. De analyse

zal onderverdeeld worden in twee fases: de fase van het vooronderzoek enerzijds en de fase

van het onderzoek ter terechtzitting anderzijds. Gelet op de onderzoeksvraag, zal bijzondere

aandacht verleend worden aan de rol van het vermoeden van onschuld binnen de

informatieverstrekking.

9. Het derde deel zal besteed worden aan de gerechtsverslaggeving. De algemene

beperkingen zullen behandeld worden, net als de beperkingen eigen aan het vooronderzoek en

het onderzoek ter terechtzitting. Zowel de gebreken die de berichtgeving van de pers vertoont

als de gevolgen die deze gebreken teweegbrengen zullen aan bod komen. Uiteindelijk zal de

rol van de journalistieke deontologie in het kader van gerechtsverslaggeving toegelicht

worden.

10. Tenslotte zal in het laatste deel worden nagegaan welke middelen ter beschikking

staan om op te treden tegen onrechtmatige verslaggeving. Nadat de bestaande routes worden

Page 11: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

3

overlopen die men kan bewandelen, wordt er ingegaan op de voorstellen die reeds werden

gesuggereerd om het vermoeden van onschuld beter te beschermen.

Page 12: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

4

DEEL I. DE RELATIE TUSSEN JUSTITIE/HET GERECHT EN DE PERS

Hoofdstuk I. Vertroebelde relatie

11. Om het spanningsveld tussen justitie en de pers beter te situeren, is het noodzakelijk

een goed zicht te hebben op de rol die deze actoren vervullen en hun respectievelijke

kenmerken.1

12. Zowel justitie als de pers leveren een belangrijke bijdrage aan de democratie en de

burgers die er deel van uitmaken.2 Voor de burger zijn rechtszekerheid, kennis en inzicht in

het maatschappelijk gebeuren onontbeerlijk. Zij vervullen echter verschillende opdrachten,

waardoor ze in elkaars vaarwater terechtkomen.3

« Les juges sont les gardiens de la liberté individuelle et les journalistes les porteurs

nécessaires du droit de communiquer les idées et les informations » 4

13. Justitie beschermt burgers tegen de aantasting van hun rechten en vrijheden door

andere burgers en organisaties, terwijl de pers de burgers informeert over het functioneren van

het gerechtelijk apparaat. Wanneer de werkzaamheden bij het gerecht stroef lopen, zal de pers

eventuele willekeur, onrecht of disfuncties duiden. De pers vervult hiermee haar functie van

waakhond van de democratie.5 Niettemin moet justitie de pers wijzen op haar plichten en

verantwoordelijkheden bij de uitoefening van de vrijheid van meningsuiting en informatie. Er

stellen zich bepaalde grenzen in dit verband.6

14. De respectievelijke taken van de pers en het gerecht verklaren hun spanningsrelatie,7

alsook de botsing tussen fundamentele rechten die deze taken teweegbrengen. Het is

belangrijk voor een democratische samenleving dat er sprake is van een vrije en kritische

berichtgeving. De pers streeft dan ook de vrijheid van meningsuiting na, terwijl het gerecht

1 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten

en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid

van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 2 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 23; D. VOORHOOF,

De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 11. 3 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 23. 4 H. LECLERC en J.M. THEOLLEYRE, Les médias et la justice, Liberté de la presse et respect du droit, Parijs,

CFPJ, 1996, 15-16; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998,

23. 5 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 11. 6 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 12. 7 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 14.

Page 13: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

5

particulieren beschermt tegen de aantasting van individuele rechten zoals het recht op een

eerlijk proces en het recht op bescherming van het privéleven.8 9

15. Verder is het spanningsveld tussen de pers en het gerecht te wijten aan hun

respectievelijke structurele en beleidsmatige kenmerken.10 Bij de pers primeert snelheid,

welke vaak gepaard gaat met oppervlakkige actualiteitsverslaggeving. Het gerecht

daarentegen werkt traag en reflectief, met geformaliseerde procedures en heeft de

rechtvaardigheid als streefdoel.11 Terwijl de pers erop gericht is gerechtelijke informatie

openbaar te maken en aan het publiek ter beschikking te stellen, gaat het gerecht discreet te

werk.12

16. Bovendien hebben deze actoren een totaal andere organisatie. Justitie is één enkel

overheidsapparaat, dat strikt hiërarchisch gestructureerd is. De verschillende media

daarentegen zijn met elkaar verwikkeld in een concurrentiestrijd.13

17. De pers net als het gerecht beogen een adequate waarheidsvinding, maar de

journalistieke waarheid stemt niet altijd overeen met de juridische waarheid. De journalistieke

waarheid is een relatieve waarheid. Het is evolutief en hangt af van de omvang van de

informatie waarover journalisten beschikken. Naarmate zij meer informatie vergaren zal de

8 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 11-12. 9 Zie infra. 10 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 24; D.

VOORHOOF, Actuele vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen, Kluwer

rechtswetenschappen, 1992, 211; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning

Boudewijnstichting, 1998, 14; D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en

goede naam van magistraten en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als

beperking op de vrijheid van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 11 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 24-25; F. VOETS,

“Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001, (31) 31; D. VOORHOOF, Actuele

vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen, Kluwer rechtswetenschappen, 1992, 211;

D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 14; D.

VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten en

het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid van

expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 12 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 17; D.

VOORHOOF, Actuele vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen, Kluwer

rechtswetenschappen, 1992, 211; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning

Boudewijnstichting, 1998, 14; D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en

goede naam van magistraten en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als

beperking op de vrijheid van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 217. 13 F. VOETS, “Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001, (31) 31.

Page 14: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

6

waarheid mee evolueren. Daartegenover staat de juridische waarheid die tot uiting komt in het

gezag van gewijsde en zich tot eenieder uitstrekt.14

18. Dit betekent echter niet dat deze spanningsrelatie problematisch is. Er is een bepaalde

mate van conflict nodig opdat elk zijn maatschappelijke functie zou kunnen uitoefenen. Zo

stelt een memorandum van Magistraat en Maatschappij, d.i. een onafhankelijke vereniging

van maatschappijkritische magistraten:15 “pers en justitie kunnen (mogen zelfs) geen vrienden

worden: hooguit zijn ze ‘des frères ennemis’ tussen wie een – meedogenloze maar correcte –

dialoog op gang moet gehouden worden om wezenlijke belangen, die alle fundamenteel zijn

in een democratische rechtstaat in evenwicht te houden”.16

Hoofdstuk II. Zoeken naar een evenwicht tussen een aantal rechten

19. De persvrijheid wordt zowel door het recht als door de journalistieke deontologie als

een fundamenteel recht beschouwd. Niettemin wordt dit recht wel ingeperkt door andere

essentiële waarden.17 Zo dienen het recht op vrije meningsuiting van de pers en het recht op

informatie van de bevolking afgewogen te worden tegen het recht op privacy, het vermoeden

van onschuld en het recht op een eerlijk proces.18

Afdeling I. Het recht op vrije meningsuiting en het recht op informatie

20. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de Belgische Grondwet

garanderen de vrijheid van meningsuiting en hiermee ook de persvrijheid als fundamentele

vrijheidsrechten.19 In dit verband dient ook het recht op informatie van de burger gesitueerd te

worden dat onder meer informatie over rechtszaken behelst.20 Er bestaat geen rechtstreekse

14 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 12; F. VOETS,

“Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001, (31) 31-32. 15 W. THIERY, “Magistratuur & Maatschappij pleit voor hervorming van Justitie”, 14 september 2010,

http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/09/14/magistratuur-maatschappij-pleit-voor-hervorming-van-

justitie-0. 16 D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 15. 17 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2, 4, http://www.presse-justice.be/home.php. 18 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 303. 19 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 27; D. VOORHOOF, “De vrijheid van

meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht.

De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 28. 20 D. VOORHOOF, “Van pers- en uitingsvrijheid naar communicatievrijheid” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J.

OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987,

(143) 156; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4, 2, http://www.presse-justice.be/home.php.

Page 15: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

7

wettelijke basis voor het recht op informatie, maar het is nauw verbonden met het recht op

vrije meningsuiting en het recht op vrije drukpers.21

21. De vrijheid van meningsuiting behoort tot de kern van de democratie. Het is op

zichzelf een grondrecht maar staat ook wezenlijk in dienst van de bewaking en de naleving

van andere rechten en vrijheden.22 De pers steunt op dit recht om haar rol als ‘public

watchdog’ te vervullen.23 Artikel 10 §1 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de

Mens formuleert het principe waarop de expressievrijheid van de pers steunt.24 De bepaling

luidt als volgt:

“een ieder heeft recht op vrijheid van meningsuiting. Dit recht omvat de vrijheid een

mening te koesteren en de vrijheid om inlichtingen of denkbeelden te ontvangen of

door te geven, zonder inmenging van overheidswege en ongeacht grenzen. Dit artikel

belet Staten niet radio-, omroep-, bioscoop- of televisieondernemingen te onderwerpen

aan een systeem van vergunningen”.25

22. Het recht om informatie bekend te maken en te uiten wordt beschermd, alsook het

recht om deze informatie te verspreiden en te ontvangen.26 Hieronder vallen niet enkel

meningen, opinies en denkbeelden, maar ook informatie, gegevens en inlichtingen.27

21 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 274. 22 D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.

Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 854; D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de

vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten: jaarboek

1995/96 van het Interuniversitair centrum mensenrechten, Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 111-112. 23 D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.

Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 860. 24 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 290; H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT,

Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 375; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht,

Brussel, Larcier, 2014, 38. 25 Art. 10 §1 EVRM; J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen

gerecht en pers”, RW 1995-96, afl. 9, (273) 276; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014,

38. 26 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,

2009, 375; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 38; D. VOORHOOF, “De vrijheid van

meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht.

De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 28;

D. VOORHOOF, “De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M.

VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 30. 27 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM

MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten: jaarboek 1995/96 van het Interuniversitair centrum mensenrechten,

Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 116.

Page 16: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

8

23. Naast hun vrijheid van expressie, heeft de pers als plicht de maatschappij te

informeren, inclusief over rechtszaken. Zo blijkt uit het arrest Sunday Times t. Verenigd

Koninkrijk.28 De Britse rechter had in casu aan de Sunday Times het verbod opgelegd om een

artikel te publiceren betreffende een rechtszaak die binnenkort voor de rechtbank zou

behandeld worden. Het publicatieverbod was gebaseerd op de Britse rechtsfiguur van

‘contempt of court’ omdat de informatie het proces dreigde te beïnvloeden en vormde aldus

een belediging van het hof.29 Dit verbod werd evenwel als strijdig beoordeeld met artikel 10

van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens door het Europees Hof voor de

Rechten van de Mens omdat het niet noodzakelijk werd geacht in een democratische

samenleving, rekening houdende met verschillende relevante factoren. Volgens het Europees

Hof moet de pers de mogelijkheid hebben om kritisch te berichten over rechtszaken die een

maatschappelijk belang vertonen en dat het publiek ook het recht heeft om hierover

geïnformeerd te worden.30 Zo stipuleert het Europees Hof:

« On s’accorde en général à penser que les tribunaux ne sauraient fonctionner dans le

vide. Ils ont compétence pour régler les différends, mais il n’en résulte point

qu’auparavant ceux-ci ne puissent donner lieu à discussion ailleurs, que ce soit dans

des revues spécialisées, la grande presse ou le public en général. En outre, si les

médias ne doivent pas franchir les bornes fixées aux fins d’une bonne administration

de la justice il leur incombe de communiquer des informations et des idées sur les

questions dont connaissent les tribunaux tout comme sur celles qui concernent

d’autres secteurs d’intérêt public. A leur fonction consistant à en communiquer

s’ajoute le droit, pour le public, d’en recevoir.» 31

24. Het belang van de vrijheid van de justitiële berichtgeving wordt bovendien benadrukt

in de rechtspraak met betrekking tot artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van

de Mens. Het Europees Hof hanteert als criterium het adagium ‘justice must not only be done,

it must also be seen to be done’. Hieruit volgt het principe van de openbaarheid en de

28 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979. 29 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 37-38; X, Vademecum voor journalisten. Pers

en gerecht: deel 4, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 30 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 45; D. VOORHOOF, “Van pers- en

uitingsvrijheid naar communicatievrijheid” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.

VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (143) 157. 31 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979, §65.

Page 17: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

9

controleerbaarheid van de rechtspraak voor de burgers en de publieke opinie.32 De pers

vervult een belangrijke rol door haar verslaggeving over de werking van het gerechtelijk

apparaat. Door de openbaarheid van de rechtspraak kan de pers toezicht uitoefenen of een

rechterlijke beslissing al dan niet arbitrair is en of het werd uitgesproken nadat alle elementen

van het dossier in acht werden genomen.33 Dit inzicht in het functioneren van het gerecht

draagt bij tot een groter vertrouwen in het gerecht.34

25. Het basisprincipe is een maximale vrijheid van meningsuiting en het ongehinderd

kunnen doorgeven en ontvangen van denkbeelden en informatie, zonder inmenging van

overheidswege.35 Dit betekent echter niet dat er geen beperkingen bestaan. Er kan dus ook

niet ongelimiteerd gerechtelijke informatie worden verspreid. De meeste mensenrechten en

fundamentele vrijheden hebben immers een relatieve waarde.36 Overeenkomstig artikel 10 §2

van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens is inmenging in de uitoefening van

de vrijheid van meningsuiting toegelaten op voorwaarde dat de inmenging bij de wet is

bepaald, ze is ingegeven door een of meer oogmerken die rechtmatig zijn overeenkomstig

artikel 10 §2 van het Verdrag en zij in een democratische samenleving nodig is om die

oogmerken te bereiken.37

26. De pers beschermt dus als waakhond de naleving van andere rechten en vrijheden.

Bijvoorbeeld wordt gerapporteerd over de wijze waarop de overheden omgaan met burgers en

hoe de verschillende machten binnen de samenleving hun macht uitoefenen. De media kunnen

niettemin ook een bedreiging vormen voor bepaalde mensenrechten.38 Zo kunnen er

conflicten ontstaan tussen het recht op persvrijheid enerzijds en het recht op privacy en het

32 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten

en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid

van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 229. 33 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 34-35. 34 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,

308. 35 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM

MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,

Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 112-113. 36 J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers”, RW

1995-96, afl. 9, (273) 278. 37 J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers”, RW

1995-96, afl. 9, (273) 279; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 39; D. VOORHOOF,

“Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.),

Mensenrechten: jaarboek 1995/96 van het Interuniversitair centrum mensenrechten, Antwerpen, Maklu, 1996,

(111) 126. 38 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM

MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,

Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 112-113.

Page 18: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

10

vermoeden van onschuld anderzijds. Uit de belangenafweging die hieruit volgt kunnen er ook

beperkingen ontstaan. Er moet bijgevolg gezocht worden naar een aanvaardbaar evenwicht

tussen die vrijheid en de andere rechten en vrijheden.39

Afdeling II. Het recht op privacy

27. Naast het voorgenoemde recht van vrije meningsuiting zijn er, zoals reeds vermeld,

tevens een aantal grenzen. Het recht op vrije meningsuiting wordt o.m. begrensd door het

recht op privacy. Het recht op informatie waarborgt de openbaarmaking van gegevens, terwijl

het recht op privacy zich verzet tegen het openbaar maken ervan.40

28. Het recht op privacy wordt beschermd in artikel 8 van het Europees Verdrag voor de

Rechten van de Mens en artikel 22 van de Grondwet. Zij stipuleren dat elke persoon recht

heeft op de eerbiediging van zijn persoonlijk leven en gezinsleven.41

29. Het is echter geen absoluut recht. Een schending ervan is niet altijd onrechtmatig.

Enerzijds bepaalt artikel 22 van de Grondwet dat beperkingen mogelijk zijn in de gevallen en

onder de voorwaarden door de wet bepaald.42 Artikel 8 §2 van het Europees Verdrag voor de

Rechten van de Mens voorziet anderzijds in een escapeclausule volgens hetwelk inmenging

door het openbaar gezag niet is toegelaten tenzij het gerechtvaardigd is voor de vrijwaring van

bepaalde belangen die noodzakelijk zijn in een democratische samenleving.43 Dergelijke

inmenging moet bij wet voorzien zijn.44 Het verschil met de Grondwet is dat in het Europees

Verdrag voor de Rechten van de Mens de criteria worden aangereikt waarmee de legitimiteit

van eventuele wettelijke uitzonderingen op het recht op privacy moet worden beoordeeld.45

39 J. VELU, “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers”, RW

1995-96, afl. 9, (273) 282-283. 40 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 274. 41 Art. 8 EVRM; art. 22 GW; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN

(ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273)

274; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 259; H. GRAUX, J. DUMORTIER

en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 17-18; A. LUYTEN, Pers,

politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 111. 42 Art. 22 GW; H. GRAUX, J. DUMORTIER, F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule,

UGA, 2009, 18. 43 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 276; H. GRAUX en J.

DUMORTIER, F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 18. 44 Art. 8 §2 EVRM. 45 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,

2009, 18.

Page 19: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

11

30. Daarnaast moet geduid worden dat, hoewel iedereen recht op privacy heeft, publieke

personen zich toleranter zullen moeten opstellen.46

31. Het spreekt voor zich dat de vrijheid van expressie en informatie van de pers

regelmatig botst met het recht op privacy. Geen van beide rechten primeert zodat zij elk een

begrenzing van de draagwijdte van de ander vormen.47 Er dient dus een evenwicht te worden

gezocht waarbij een zinvolle hoeveelheid persoonlijke informatie kan worden bekendgemaakt

zonder een al te verregaande inbreuk op de rechten van het individu te tolereren.48 Het

criterium dat bij deze afweging moet gehanteerd worden is de mate waarin de berichtgeving

redelijkerwijs noodzakelijk is voor het algemeen belang.49 De privé-sfeer wordt dus mede

geïnterpreteerd in het licht van de informatiebehoeften van een democratische samenleving.50

32. Als de privacy van een persoon wordt geschonden en het criterium van het algemeen

belang niet in acht wordt genomen, kan deze inbreuk gerechtelijk worden gesanctioneerd.51

Om de privacy te vrijwaren is het belangrijk dat de pers niet onbeperkt kan berichten in

verband met gerechtelijke dossiers.52 53

i) Herkenbaarheidsinformatie

33. De interesse van de pers voor de werkzaamheden van het gerecht is steeds meer

toegenomen. In het kader van de berichtgeving over gerechtelijke aangelegenheden heeft de

pers grote belangstelling voor de persoonlijke gegevens van verdachten (tijdens het

vooronderzoek) en beklaagden (tijdens de openbare behandeling van de zaak). Het publiek is

immers meer geboeid door gerechtsverslaggeving indien er namen worden genoemd of foto’s

46 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 327; P. DELTOUR, “Media,

gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 18; D. VOORHOOF, Handboek

mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 237. 47 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,

2009, 377. 48 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 327; O. DE THEUX, « La liberté

d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation »,

Ann.dr.Louvain 2002, (287) 303; H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de

praktijk, Kortrijk-Heule, UGA, 2009, 372. 49 F. WOUTERS, “Privacy in strafzaken. De spanning tussen de bescherming van de privacy en het

informatierecht van de massamedia naar aanleiding van het strafproces”, Jura Falc. 1975-76, (289) 294. 50 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 299. 51 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 275. 52 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 282. 53 Zie randnummers 134 ev.

Page 20: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

12

van de betrokkenen worden getoond. Daarenboven krijgt de pers via identiteitsgegevens

toegang tot verdere informatie. Door middel van deze gegevens kunnen buren, kennissen of

getuigen worden opgespoord en kan bijkomende achtergrondinformatie worden vergaard.54

34. Hoewel de pers gerechtigd is om informatie te verstrekken aan het publiek over

gerechtelijke aangelegenheden, dient er op gewezen te worden dat er over veel rechtszaken

kan gerapporteerd worden zonder de naam van de verdachte of de beklaagde te noemen,

zonder het publiceren van foto’s of het uitzenden van beeldmateriaal waarop de betrokkenen

herkenbaar zijn en dit met eerbiediging van de persvrijheid en het recht op informatie. Zo

kunnen verslaggevers volstaan met de vermelding van de initialen of de aanduiding van

enkele algemene gegevens zoals het beroep, de leeftijd, de woonplaats enzovoort. Echter kan

in bepaalde gevallen de publicatie van deze summiere gegevens ook niet aangewezen zijn

aangezien zij bij een bepaald deel van het publiek tot identificatie kunnen leiden van de

betrokken persoon.55

35. Tot op heden bestaat er geen strafrechtelijk verbod op het identificeren van verdachten

of veroordeelden in de pers.56 Er werden reeds verschillende wetsvoorstellen ingediend met

het oog op een algemeen verbod van het noemen van namen door de pers van personen tegen

wie een gerechtelijk onderzoek loopt of een strafproces hangende is. Zo werd voorgesteld om

bij wet te verbieden dat de identiteit van personen die vervolgd worden, worden

bekendgemaakt tot zij worden veroordeeld.57 Een dergelijk verbod zou een zeer verregaande

54 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 349. 55 D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op privacy” in X, Privacy

(Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het kader van de vijftigste

verjaardag van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van Buitenlandse

Zaken, 1999, (176) 177; F. WOUTERS, “Privacy in strafzaken. De spanning tussen de bescherming van de

privacy en het informatierecht van de massamedia naar aanleiding van het strafproces”, Jura Falc. 1975-76,

(289) 299. 56 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de

‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt

de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 92; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van

verdachten tijdens het vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia

strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 350; D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving,

openbaarheid van rechtspraak en het recht op privacy” in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie

“Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het kader van de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring

voor de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1999, (176) 176. 57 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 350; D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op privacy”

in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het kader van

de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van

Buitenlandse Zaken, 1999, (176) 176.

Page 21: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

13

impact op de persvrijheid tot gevolg hebben aangezien dit aan de pers de mogelijkheid

ontneemt om identiteitsgegevens bekend te maken in aangelegenheden van algemeen

maatschappelijk belang.58

36. Overeenkomstig de Code van de Raad voor de Journalistiek moeten journalisten

evenwel het privéleven van personen respecteren en het niet verder aantasten dan

noodzakelijk is in het maatschappelijk belang van de berichtgeving.59

37. De Raad voor de Journalistiek heeft daarenboven in 2010 de Richtlijn over

identificatie in een gerechtelijke context uitgevaardigd waarin journalisten worden

aangespoord om terughoudend te zijn bij het identificeren van een verdachte, een

veroordeelde of een slachtoffer. Wanneer een verdachte, een veroordeelde of een slachtoffer

door woord, tekst of beeld wordt geïdentificeerd, moeten journalisten een afweging te maken

tussen het recht van het publiek op informatie en het recht op privacy van de persoon die het

voorwerp uitmaakt van de berichtgeving. 60

38. Naargelang de situatie kan de journalist kiezen voor een volledige identificatie, voor

een beperkte identificatie of voor het niet bekendmaken van de identiteitsgegevens. In de

richtlijn wordt voor elke situatie de oplossing aangereikt die de voorkeur verdient. Het dient

als hulpmiddel voor de belangenafweging tussen het recht op informatie en het recht op

privacy.61

39. Jegens verdachten is beperkte identificatie uitzonderlijk mogelijk en kan er van

volledige identificatie slechts sprake zijn onder specifieke voorwaarden. Er moet in het

algemeen uiterst voorzichtig opgetreden worden wanneer er twijfel is over de betrokkenheid

van de verdachte. Een verdachte geniet immers het vermoeden van onschuld, hetgeen ook

58 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 350-351; D. VOORHOOF, “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op

privacy” in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27 november 1998 in het

kader van de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring voor de Rechten van de Mens), Brussel,

Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1999, (176) 176-177. 59 Art. 23 van de Code van de Raad voor de Journalistiek,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf. 60 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke

verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain

De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 74. 61 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 74.

Page 22: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

14

moet blijken uit de berichtgeving.62 Beperkte identificatie omvat het vermelden van de

voornaam, de beginletter van de familienaam, de leeftijd en de woonplaats. Het antwoord op

de vraag of en in welke mate deze gevens worden vermeld moet afhangen het respect voor het

vermoeden van onschuld, de ernst van de feiten, de stand van het onderzoek en het

maatschappelijk belang om over de feiten te berichten.63

40. Volledige identificatie en herkenbare beelden daarentegen zijn slechts mogelijk indien

(i) een ernstig maatschappelijk belang de volledige identificatie rechtvaardigt, (ii) de

verdachte een publiek figuur is en het maatschappelijk belang zijn identificatie rechtvaardigt,

(iii) de verdachte voortvluchtig is en de politie of het gerecht een opsporingsbericht heeft

verspreid met volledige identiteitsgegevens en/of herkenbare beelden, (iv) de verdachte

voortvluchtig is en een gevaar voor de samenleving vormt, (v) het volledige identificeren een

waarschuwing kan betekenen voor mogelijke nieuwe slachtoffers, (vi) de schuld bij ernstige

misdrijven aannemelijk is gemaakt, bijvoorbeeld door een bekentenis, een betrapping op

heterdaad of door informatie uit betrouwbare bron, (vii) de verdachte zelf met zijn verhaal

naar buiten komt en geen bezwaar maakt tegen verdere identificatie. Volledige identificatie

kan slechts plaatsvinden onder één van bovenstaande voorwaarden mits de redactie dit

motiveert. 64

41. Ook bij veroordeelden is beperkte identificatie eventueel mogelijk en mogen zij

slechts volledig geïdentificeerd worden onder specifieke voorwaarden, net als bij verdachten.

Journalisten dienen in het algemeen terughoudend te zijn met identiteitsgegevens van

veroordeelden met het oog op hun herintegratie in de maatschappij, hun reclassering of het

lange tijdsverloop na de veroordeling. Met dien verstande kunnen hun voornaam, de

beginletter van hun familienaam, hun leeftijd en woonplaats eventueel worden vermeld, maar

de opportuniteit van de bekendmaking en de mate waarin moeten ook afhangen van de ernst

van de feiten, de stand van de procedure en het maatschappelijk belang om over de feiten te

berichten. Slechts in vier gemotiveerde gevallen zijn volledige identificatie en herkenbare

beelden toegestaan, namelijk indien (i) het maatschappelijk belang de volledige identificatie

rechtvaardigt, (ii) de veroordeelde een publiek persoon is en het maatschappelijk belang zijn

volledige identificatie rechtvaardigt, (iii) de ernst van de feiten de volledige identificatie

62 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 63 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 64 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf.

Page 23: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

15

rechtvaardigt of (iv) indien de veroordeelde zelf met zijn verhaal naar buiten komt en geen

bezwaar maakt tegen volledige identificatie.65

42. De richtlijn is ook van toepassing op minderjarigen. Net zoals bij verdachten en

veroordeelden is beperkte identificatie mogelijk, maar in geval van minderjarigen moet er bij

beperkte identificatie uiterst terughoudend worden opgetreden. Volledige identificatie

daarentegen is niet toegestaan.66

43. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft verder bepaald dat het

bekendmaken van privacygegevens slechts mogelijk is indien hierdoor een bijdrage wordt

geleverd aan het maatschappelijk belang. Het recht op privacy en de persvrijheid dienen

daarom telkens tegenover elkaar afgewogen te worden, maar bij gerechtsverslaggeving moet

steeds terughoudendheid in acht worden genomen.67

ii) Het recht op afbeelding

44. Het recht op afbeelding is een persoonlijkheidsrecht dat het gebruik door derden van

herkenbare afbeeldingen van personen inperkt. Een individu wordt beschermd tegen iedere

ongewilde aantasting van zijn beeltenis door een derde, zowel met betrekking tot het maken

van de afbeelding als met betrekking tot het gebruik ervan.68 Op supranationaal niveau wordt

het recht op afbeelding beschermd door artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten

van de Mens, artikel 17 BUPO-verdrag en artikel 16 van het Internationaal Verdrag voor de

Rechten van het Kind. Op nationaal niveau wordt het beschermd door artikel 22 van de

Grondwet.69 De afbeelding wordt door de rechtspraak als een verlengstuk van de

persoonlijkheid beschouwd. Daarom krijgt het recht op afbeelding juridische bescherming als

een persoonlijkheidsrecht.70 Daarnaast is ook artikel 10 van de Auteurswet van belang.71

65 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 66 Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in gerechtelijke context,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf. 67 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 75. 68 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 125. 69 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 869. 70 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 240. 71 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 869.

Page 24: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

16

45. Als basisprincipe geldt dat de foto van persoon niet mag worden gepubliceerd zonder

diens uitdrukkelijke toestemming.72 Wanneer toelating wordt gegeven tot het maken van een

foto impliceert dit nog niet de toelating tot het verspreiden en gebruiken van de foto, evenmin

als de publicatie ervan. Wanneer een persoon afgebeeld wordt zonder zijn toelating of

wanneer een toegelaten afbeelding voor niet-toegestane doeleinden wordt gebruikt, kan de

betrokkene aanspraak maken op schadevergoeding. Deze persoon dient hiertoe niet het bewijs

te leveren van fout, schade en causaal verband.73 Het is in beginsel voldoende dat vaststaat dat

het bewijs van de toestemming niet werd gegeven.74

46. Zoals de meeste rechten is ook het recht op afbeelding niet absoluut en kent het

uitzonderingen, namelijk in het kader van de actualiteitsverslaggeving. Bijgevolg kunnen

noch publieke personen noch particulieren die in een actualiteit van algemeen belang

betrokken zijn, zich beroepen op een absoluut recht op afbeelding.75 Er wordt geoordeeld dat

het recht op afbeelding van een persoon moet wijken voor de noodzaak aan informatie over

actualiteit.76 Op grond van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

heeft de pers het recht om foto’s van een verdachte te publiceren voor zover de rechtszaak

waarover de pers rapporteert een relevant maatschappelijk belang heeft of de verdachte een

publiek persoon is.77 Een persoon kan daarna echter uit de schijnwerpers treden.78 Er moet

wel over gewaakt worden dat het maken en/of publiceren van een foto van een verdachte met

respect voor het vermoeden van onschuld geschiedt.79

47. Er kan echter opgemerkt worden dat beelden van een persoon die verwikkeld is in een

gerechtelijke procedure, vaak gebruikt worden om de smerige details van een zaak uit te

smeren en in te spelen op de emoties van het publiek. Het beeld van een persoon wordt

automatisch geassocieerd met de zaak waarin deze verschijnt, zelfs indien deze later

72 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 322; D. VOORHOOF, Handboek

mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 239-240. 73 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 239-240. 74 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 872. 75 P. DE HERT en R. SAELENS, “Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 710; R. VERSTRAETEN, “Recht en

mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN

ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier,

2009, (1) 5. 76 Brussel 15 september 2006, NjW 2007, 80-82, noot E. BREWAEYS; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij

gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber

amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71. 77 Antwerpen 8 februari 1999, AJT 1998-99, 789-807, noot D. VOORHOOF; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij

gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber

amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse,

Limal, Anthemis, 2012, 354. 78 Zie randnummer 48 ev. 79 L. DIERICKX, Het recht op afbeelding, Antwerpen, Intersentia, 2005, 193.

Page 25: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

17

vrijgesproken wordt. Dit zal vanzelfsprekend belangrijke gevolgen hebben voor het sociale

leven van de betrokkene. In dergelijk geval zal de informatie niet meer in het algemeen

belang zijn.80

iii) Het recht op vergetelheid

48. Het recht op vergetelheid kan als volgt gedefinieerd worden: “een persoon die op een

gegeven moment in zijn leven, op al dan niet vrijwillige wijze, bepaalde gebeurtenissen met

actualiteitswaarde heeft meegemaakt, heeft na verloop van een zekere tijdspanne er recht op

dat deze feiten niet meer worden onthuld of in herinnering worden gebracht.81 Het kan

beschouwd worden als een onderdeel van het recht op privacy dat het recht op een

teruggetrokken en anoniem leven veronderstelt.82 Personen die door een rechterlijke

beslissing zijn veroordeeld, vallen uiteraard onder deze definitie.

49. Er is geen enkele wet die de pers verplicht om het verleden van (ex-)veroordeelden te

ontzien. Het recht op vergetelheid is dan ook een praetoriaanse creatie.83 Het recht op

vergetelheid hangt evenwel nauw samen met het recht op bescherming van het privé-leven.

Daarom vindt het haar grondslag in de bepalingen die het recht op privacy omvatten, namelijk

artikel 22 van de Grondwet en artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de

Mens.84 Zo is een inbreuk op het recht op privacy gerechtvaardigd op grond van het algemeen

belang. Een persoon kan door een rechtszaak in de publieke aandacht komen, maar kan er

daarna uittreden. Dit is waar het recht op vergetelheid speelt. Het beoogt twee doelstellingen.

Enerzijds wil een ex-veroordeelde die ooit in de actualiteit heeft gestaan en nadien in de

vergetelheid is geraakt daar ook blijven. Anderzijds heeft een ex-veroordeelde na het uitzitten

van zijn straf recht op reïntegratie in de maatschappij en dit kan door het oprakelen van

vroegere feiten bemoeilijkt worden. Voor herintegratie in de maatschappij is het recht op

80 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 46. 81 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 305, voetnoot 70. 82 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 298; S. HOEBEKE en B. MOUFFE,

Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 508-509. 83 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 298; S. HOEBEKE en B. MOUFFE,

Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 510. 84 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 18; A.

STROWEL, « Le droit à l’oubli du condamné : après le moment du compte rendu, vient le temps du silence » in

PH. GÉRARD, F. OST en M. VAN DE KERCHOVE, L’accélération du temps juridique, Brussel, Publication des

Facultés universitaires Saint-Louis, 2000, (737) 741; K. LEMMENS, “Sic transit gloria mundi: over vergeten en

vergaan in het recht” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van

het interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu, 2000-2001, (45) 53.

Page 26: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

18

vergetelheid een absolute voorwaarde.85 Soms wordt door de rechtspraak een afweging

gemaakt tussen het recht op vergetelheid van een veroordeelde en het belang om de feiten

terug op te rakelen.86

50. Van het recht op vergetelheid kan worden afgeweken wanneer het enerzijds gaat om

het opnieuw verspreiden van gegevens die reeds waren onthuld ten tijde van de feiten waarop

de veroordeling is gebaseerd en wanneer er anderzijds een actuaal belang is bij deze tweede

verspreiding.87 Dit geldt eveneens voor het recht op afbeelding wanneer het door een

gedetineerde wordt ingeroepen. Het recht op vergetelheid zal niet gelden voor zover de

nieuwe openbaarmaking van hun afbeelding kadert in de verslaggeving omtrent een ernstig

maatschappelijk onderwerp.88 Een illustratie van een zaak waarin het recht op vergetelheid

wel gold is een vonnis van de rechtbank van Brussel.89 De zender RTL-TVI en de minister

van Justitie werden veroordeeld wegens schending van het recht op afbeelding van de

gevangene. In de jaren tachtig waren van de gevangene beelden en foto’s gemaakt van zijn

betrokkenheid bij een spectaculaire ontsnappingspoging. RTL-TVI maakte in de jaren

negentig een reconstructie van de ontsnapping, aangevuld met sfeerbeelden uit de jaren

tachtig. RTL-TVI had echter geen toelating gevraagd aan de gevangene voorafgaand aan de

uitzending en het maatschappelijk belang van de uitzending was heel beperkt. Bijgevolg was

het recht op vergetelheid van de gevangene geschonden. Daarnaast werd de minister van

Justitie veroordeeld voor de toelating die hij had gegeven aan de zender om opnames te

maken van de strafinrichting waar de gevangene verbleef.90

85 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 299; K. LEMMENS, “Sic transit

gloria mundi: over vergeten en vergaan in het recht” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.),

Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu,

2000-2001, (45) 48. 86 A. STROWEL, « Liberté de rappeler des faits contre droit au silence: les contretemps de la presse» (noot onder

Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, (785) 789. 87 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 72-73; S.

HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 509; K. LEMMENS, “Sic transit gloria

mundi: over vergeten en vergaan in het recht” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.),

Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu,

2000-2001, (45) 55. 88 A. STROWEL, « Liberté de rappeler des faits contre droit au silence: les contretemps de la presse» (noot onder

Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, (785) 789; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier,

2014, 249. 89 Rb. Brussel 20 september 2001, AM 2002/1, 77-82, noot D. VOORHOOF. 90 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 299; P. DE HERT en R. SAELENS,

“Recht op afbeelding”, TPR 2009, (867) 909-910.

Page 27: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

19

51. De Raad voor de Journalistiek oordeelde dat naarmate er meer tijd verstreek een

veroordeelde meer recht verwierf om niet meer met naam of met een afbeelding

geïdentificeerd te worden.91 Maar er bestaan wel uitzonderingen. Bijvoorbeeld, wanneer

iemand door de feiten waarvoor hij is veroordeeld een publiek figuur is geworden die tot het

collectieve geheugen is gaan behoren en hij na zijn veroordeling zelf de belangstelling heeft

opgezocht.92

52. Er dient tenslotte opgemerkt te worden dat het recht op vergetelheid ingebed zit in het

strafprocesrecht, zij het onder andere vormen, zoals de verjaring en amnestie.93

Afdeling III. Het vermoeden van onschuld

i) Definitie

53. Het vermoeden van onschuld, dat door het Hof van Cassatie als een fundameteel

rechtsbeginsel wordt beschouwd,94 wordt verwoord in artikel 6 §2 van het Europees Verdrag

voor de Rechten van de Mens en luidt als volgt: “eenieder die wegens een strafbaar feit wordt

vervolgd, wordt voor onschuldig gehouden totdat zijn schuld volgens de wet bewezen

wordt.95 Het principe wordt eveneens vermeld in artikel 14 §2 van het Internationaal Verdrag

inzake burgerrechten en politieke rechten.96

54. Het vermoeden van onschuld staat voortdurend in interactie met het recht op een

eerlijk proces en vormt een essentieel aspect van de rechten van verdediging.97

55. De onschuldpresumptie omvat verschillende aspecten. Een persoon mag niet schuldig

worden verklaard als zijn schuld niet is vastgesteld tijdens een procedure waarin hij zijn

procesrechten op grond van artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens

91 Raad voor de journalistiek 20 juni 2013, P. t/ TV Oost,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201309.pdf; E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke

verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain

De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 83. 92 Raad voor de journalistiek 8 september 2011, Horion t/ Het Laatste Nieuws,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201114.pdf; Raad voor de journalistiek 8 september 2011

Horion t/ Het Nieuwsblad, http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201113.pdf. 93 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 510. 94 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 39. 95 Art. 6 §2 EVRM. 96 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 36. 97 R. VERSTRAETEN en PH. TRAEST, “Het recht van verdediging in de onderzoeksfase”, NC 2008, (85) 90.

Page 28: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

20

heeft kunnen laten gelden.98 Het vermoeden van onschuld geldt zolang er geen uitspraak is

gedaan over de grond van de zaak.99 Het vermoeden van onschuld heeft verder ook betrekking

op de bewijslast. De beklaagde wordt ervan ontheven zijn onschuld te bewijzen. Het openbaar

ministerie moet immers het bewijs leveren van de strafbare feiten. Daaruit volgt dat enige

twijfel in het voordeel speelt van de beklaagde en gaat deze laatste vrijuit (in dubio pro

reo).100

ii) Ratione personae

56. De eerbiediging van het vermoeden van onschuld rust op alle vertegenwoordigers van

de overheid : zij moeten zich er dus van onthouden te verklaren dat een persoon schuldig is

aan een misdrijf alvorens de schuld door een rechtbank wettelijk is vastgesteld.101 De

instanties die belast zijn met het vooronderzoek in strafzaken102 mogen zich bijgevolg niet

uitspreken over de schuld van de verdachte, noch mag de rechter ten gronde zich over de

schuld van de betrokkene uitspreken alvorens hij over de grond van de zaak heeft beslist.103

Zo oordeelde het Hof van Cassatie dat een onderzoeksrechter die, in een verslag aan de

procureur des Konings over de voorliggende zaak, een verdachte de vermoedelijke dader

noemt, het vermoeden van onschuld schendt.104

98 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 470; K. RIMANQUE en B. DE SMET,

Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Een overzicht op basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu,

2000, 116; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011,

701. 99 K. RIMANQUE en B. DE SMET, Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Een overzicht op basis van artikel

6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2000, 116. 100 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 470; K. LEMMENS en S. VAN

DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K.

LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008,

(123) 126; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation

précaire”, R.D.P. 2003, (33) 37-38; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la

justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 34; M. TROUSSE, « Qu’est-ce que la présomption

d’innocence?», Juger. Justice et médias. Les mirages de la justice virtuelle 1995, (38) 39; C. VAN DEN

WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 699. 101 EHRM, Allenet de Ribemont v. France, 1995; ECRM, Krause v. Switzerland, 1978; P. DE HERT, “Artikel 6

§2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar,

Antwerpen, Intersentia, 2004, (519) 543-544; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal,

Anthemis, 2012, 472; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une

cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 36; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN

ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over

mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 11. 102 Zoals het openbaar ministerie, de onderzoeksrechter en de onderzoeksgerechten. 103 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 701-702. 104 Cass. 23 november 2006, JT 2007, 34, noot B. DEJEMEPPE; E. BREWAEYS, “Verdachte is geen vermoedelijke

dader”, De Juristenkrant 2007, 7, err. De Juristenkrant 2007, afl. 145, 6.

Page 29: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

21

57. Er bestaat een nauwe band tussen het vermoeden van onschuld en het recht op een

behandeling door een onafhankelijke en onpartijdige rechter.105 Zo schendt een rechter, die

partijdig is en blijk geeft van vooringenomenheid met betrekking tot de zaak die hij moet

beoordelen, het vermoeden van onschuld.106

iii) Aard van de aantijgingen

58. Eerst en vooral moet beklemtoond worden dat niet elke perspublicatie het vermoeden

van onschuld schendt. Het is niet omdat de pers verslag uitbrengt over een hangende

rechtszaak dat daarmee het vermoeden van onschuld wordt geschonden. Het vermoeden van

onschuld wordt niet geschonden door het publiceren van persoonsgegevens van verdachten of

beklaagden.107 Er is ook geen sprake van een schending in geval van verklaringen die blijk

geven van een verdenking in hoofde van een bepaalde persoon. Anders is het geval wanneer

de verklaringen de schuld van de verdachte als een vaststaand gegeven invullen of minstens

van aard zijn het pubiek ertoe aan te zetten geloof te hechten aan de schuld van de verdachte

of op de beoordeling van de feiten door de bevoegde rechterlijke colleges vooruitlopen.108 Als

deze publieke verklaringen een ontoelaatbare invloed uitoefenen op het gerecht dat zich moet

uitspreken over de schuld van een persoon met als gevolg dat het recht op een eerlijk proces

in het gedrang komt, wordt het vermoeden van onschuld geschonden. Artikel 6 §2 van het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt miskend en een veroordeling van de

pers is gerechtvaardigd.109

iv) De pers en het vermoeden van onschuld

59. Er is geen enkele wettelijke bepaling110 die de pers verplicht om het vermoeden van

onschuld van verdachten of beklaagden te respecteren. Niettegenstaande zet zowel de

105 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des

procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,

Limal, Anthemis, 2008, (123) 126; K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux

chiens de garde!, Brussel, Larcier, 2004, 280. 106 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 51. 107 D. VOORHOOF, “De buurman-seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media”, De Juristenkrant

2010, 11. 108 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 52; S. HOEBEKE

en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 475; F. KUTY, Justice pénale et procès équitable,

Brussel, Larcier, 2011, 252. 109 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 39; D. VOORHOOF, “De buurman-seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media”,

De Juristenkrant 2010, 11. 110 Of er al dan niet noodzaak is aan een wettelijke bepaling wordt besproken in hoofdstuk VII.

Page 30: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

22

Europese als de Belgische rechtspraak de pers wel aan om met het vermoeden van onschuld

rekening te houden.111

60. Aanvankelijk poneerde de Europese Mensenrechtencommissie dat een perscampagne

het vermoeden van onschuld en het verloop van een strafzaak kan ondermijnen, maar meende

dat het bewijs moest geleverd worden van een effectieve invloed op het strafproces. De

Europese Mensenrechtencommissie is evenwel nooit tot de vaststelling gekomen dat er

effectief sprake was van een dergelijke invloed in een concrete zaak en heeft dus nooit tot een

inbreuk op het recht op een eerlijk proces besloten.112

61. Nadien is gebleken dat het Europees Hof voor de Rechten van de Mens een reëel

belang hecht aan de eerbiediging van het vermoeden van onschuld door de pers113 en dat het

Hof het vermoeden van onschuld in overweging neemt als rechtvaardiging voor de

persvrijheid te beperken.114 Het belangrijkste arrest hieromtrent is het arrest Worm t.

Oostenrijk,115 waarbij het Europees Hof voor de Rechten van de Mens uitdrukkelijk heeft

bevestigd dat ook journalisten het vermoeden van onschuld, zoals in artikel 6 van het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens wordt verwoord, moeten eerbiedigen.

62. De feiten die aan de basis liggen van deze zaak, kunnen als volgt worden samengevat:

de journalist Alfred Worm had een aantal artikelen gepubliceerd over een voormalig minister

van Financiën die werd vervolgd voor frauduleuze praktijken. In deze artikelen had de

journalist, voorafgaand aan het vonnis van de rechtbank, duidelijk een standpunt ingenomen

over de schuld van de beklaagde. Hij bekrisiseerde de houding die de beklaagde ter zitting

111 EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014; EHRM, Falter Zeitschriften v. Austria, 2007; EHRM, Tourancheau en

July v. France, 2005; EHRM, Craxi (n° 1) v. Italy, 2002; EHRM, Du Roy en Malaurie v. France, 2000; EHRM,

Constantinescu v. Romania, 2000; EHRM, Worm v. Austria, 1997; Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-

560; Brussel 31 mei 2005, AM 2005, afl. 4, 322-327; Rb. Brussel 16 december 2003, JLMB 2004, 793-799; Rb.

Brussel 25 juni 2002, AM 2004, afl. 4, 367-372; Rb. Brussel 25 april 2000, AM 2000, 466-468; X, Vademecum

voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4, 23, http://www.presse-justice.be/home.php. 112 ECRM, Magharian v. Switzerland, 1997; ECRM, Baragiola v. Switzerland, 1993; ECRM, Hauschildt v.

Denmark, 1986; ECRM, Corociani, Palmiotti, Tanassi en Lefebvre d’Ovidio v. Italy, 1980; ECRM, Ensslin,

Baader en Raspe v. Germany, 1978; ECRM, X v. Austria, 1963; J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect

de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009/1-2, (65) 83; T.

GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 62; K. LEMMENS

en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès” in M. ISGOUR,

K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008,

(123) 133. 113 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté

d’expression, AM 2009/1-2, (65) 79. 114 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté

d’expression, AM 2009/1-2, (65) 83. 115 EHRM, Worm v. Austria, 1997.

Page 31: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

23

had aangenomen en probeerde de lezer te overtuigen dat de beklaagde schuldig was. De

journalist werd daarom in Oostenrijk veroordeeld wegens “verboden beïnvloeding van een

lopende strafprocedure”116. Het Europees Hof oordeelde dat de veroordeling van de journalist

in casu geen schending uitmaakte van artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten

van de Mens en dat de veroordeling voldoet aan de voorwaarden gesteld in het tweede lid van

artikel 10.117 Vervolgens oordeelde het Europees Hof dat perscommentaren op hangende

rechtszaken niet tot gevolg mogen hebben dat het recht op een eerlijk proces in het gedrang

komt. De vrijheid van meningsuiting van de pers wordt aldus beperkt door de rechten van de

anderen,118 namelijk het vermoeden van onschuld en het recht op een eerlijk proces. De

berichtgeving van journalisten over hangende rechtszaken wordt ook beperkt door het belang

van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht, zelfs indien er geen concrete

bewijzen voor handen liggen van enige beïnvloeding van de betrokken rechtscolleges en zelfs

indien er geen reële invloed op het geding is geweest. Het loutere risico dat het recht op een

eerlijk proces in het gedrang komt door de berichtgeving is voldoende. Uit het arrest Worm t.

Oostenrijk volgt dat gerechtsverslaggevers onrechtstreeks het vermoeden van onschuld in acht

moeten nemen.119 Berichtgeving over hangende rechtszaken moet in gematigde bewoordingen

worden opgesteld en alle facetten van de zaak moeten belicht worden, zonder dat de

verslaggevers partij kiezen.120 Het is echter te betreuren dat het Hof haar beoordeling heeft

gesteund vanuit het belang dat het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht

gevrijwaard blijft. Daarbij heeft het Hof nagelaten om de eerbiediging van het recht op een

eerlijk proces met inbegrip van de onschuldpresumptie vanuit de eerbiediging van rechten van

individuen te bestuderen. Had het Hof dit wel gedaan, dan had men kunnen opmaken hoe men

116 Krachtens artikel 23 van de Oostenrijkse wet met betrekking tot de media is het strafbaar om na een

inbeschuldigingstelling en voor het vonnis in eerste aanleg in een strafprocedure, de waarschijnlijke uitkomst

van deze procedure of het gewicht van het bewijsmateriaal te bespreken op een zodanige manier dat de uitkomst

van de procedure erdoor kan beïnvloed worden. 117 E. BREMS, “Conflicten van mensenrechten : het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)” in X (ED.), Goed

procesrecht, goed procederen, XXIXe postuniversitaire cyclus Willy Delva 2002-2003, Mechelen, Kluwer,

2004, (413) 442; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la

médiatisation des procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK,

Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 134; D. VOORHOOF, “EHRM 29 augustus 1997”, AM 1997, (406)

406; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4, 23, http://www.presse-justice.be/home.php. 118 EHRM, Worm v. Austria, 1997, §50; B. VANLERBERGHE, “E.H.R.M. 29 augustus 1997”, RW 1998-99, (512)

513; D. VOORHOOF, “EHRM 29 augustus 1997”, AM 1997, (406) 406. 119 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 63. 120 B. VANLERBERGHE, “E.H.R.M. 29 augustus 1997”, RW 1998-99, (512) 513.

Page 32: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

24

het recht op vrije meningsuiting moet afwegen ten opzichte van het recht op een eerlijk

proces.121

63. Het arrest Worm t. Oostenrijk was zeker niet het enige arrest waarin het Europees Hof

belangstelling vertoont voor de inachtneming het vermoeden van onschuld door de pers.

64. Het arrest Du Roy en Malaurie t. Frankrijk122 brengt de in het arrest Worm t.

Oostenrijk uiteengezette principes in herinnering. Volgens het Hof mogen journalisten die

verslag uitbrengen over hangende strafrechtelijke procedures, de grenzen van een goede

rechtsbedeling niet overschrijden. Met deze gedachte moeten journalisten het vermoeden van

onschuld van verdachten in een strafzaak respecteren.123 Niettemin oordeelde het Hof in casu

dat de veroordeling van de journalisten een buitensporige inmenging op het recht op vrije

meningsuiting vormde gelet op het absolute en algemene karakter van het verbod van

publicatie.124 Gerechtsverslaggevers moeten immers bepaalde beperkingen in acht nemen

zoals het recht op een eerlijk proces en het vermoeden van onschuld. Deze beperkingen

hebben echter nooit tot gevolg dat de pers wordt verboden om verslag te brengen over

hangende rechtszaken. Ook het arrest Tourancheau en July t. Frankrijk125 sluit zich hierbij

aan en onderschrijft het standpunt dat zowel de goede naam en de rechten van anderen als het

gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht door de pers moeten worden

gerespecteerd bij de berichtgeving over lopende strafonderzoeken. In tegenstelling tot het

arrest Du Roy en Malaurie t. Franrkijk heeft het Europees Hof in casu geooordeeld dat het

gevaar voor beïnvloeding door de berichtgeving afdoende was bewezen en de veroordeling

van de betrokken journalisten niet strijdig was met artikel 10 van het Europees Verdrag.126 Uit

beide arresten volgt dat de berichtgeving van de pers tijdens het vooronderzoek in strafzaken

ook moet beantwoorden aan de principes die in het arrest Worm t. Oostenrijk naar voren

121 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des

procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,

Limal, Anthemis, 2008, (123) 134. 122 EHRM, Du Roy en Malaurie v. France, 2000. 123 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des

procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,

Limal, Anthemis, 2008, (123) 137; D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.),

Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 866. 124 S. BERBUTO en E. JACQUES, « Pers » in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en

bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2013 (losbl.), (25/01) 25/33; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK,

“La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F.

TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 136; D. VOORHOOF,

“Europees Hof verzet zich tegen inperking gerechtsverslaggeving”, De Juristenkrant 2000, 16. 125 EHRM, Tourancheau en July v. France, 2005. 126 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté

d’expression, AM 2009/1-2, (65) 84.

Page 33: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

25

waren geschoven. Het Worm-arrest behelsde namelijk de situatie van gerechtsverslaggeving

nadat het vooronderzoek reeds was afgesloten.127

65. Met het arrest Falter Zeitschriften t. Oostenrijk128 kende de rechtspraak een keerpunt.

Sindsdien gaat het Europees Hof na of er effectief een nadelige invloed is geweest op de

strafprocedure opdat het vermoeden van onschuld zou kunnen worden ingeroepen om een

beperking van gerechtsverslaggeving te rechtvaardigen.129 In deze zaak werd een journalist

door de nationale rechterlijke instanties veroordeeld omdat hij het vermoeden van onschuld

van een Oostenrijkse politicus had miskend die werd verdacht van machtsmisbruik. In de

betrokken publicatie had de journalist het ontslag van rechtsvervolging bekritiseerd en stelde

dat als de politicus zou zijn vervolgd, hij zou veroordeeld geweest zijn. Het Europees Hof

meende dat deze veroordeling artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de

Mens schond en dat het vermoeden van onschuld niet als legitieme beperkingsgrond kon

gelden, aangezien de aantijgingen van de journalist in casu het resultaat van de strafprocedure

niet meer kon beïnvloeden. Deze was immers stopgezet.130 Het Europees Hof grijpt met dit

arrest dus terug naar de rechtspraak van de Europese Mensenrechtencommissie. Om het

vermoeden van onschuld als legitieme beperkingsgrond op de persvrijheid te kunnen inroepen

moet er sprake zijn van een reële invloed op het strafproces.131 Deze zienswijze wordt

bevestigd in de arresten Dupuis t. Frankrijk,132 Campos Dâmaso t. Portugal,133 Laranjeira

Marques Da Silva t. Portugal134 en Pinto Coelho t. Portugal.135 Deze arresten betreffen, in

tegenstelling tot het arrest Falter Zeitschriften t. Oostenrijk, de berichtgeving van de pers

tijdens het vooronderzoek.136

127 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 63. 128 EHRM, Falter Zeitschriften v. Austria, 2007. 129 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 65. 130 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté

d’expression, AM 2009/1-2, (65) 82. 131 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté

d’expression, AM 2009/1-2, (65) 83; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence

face à la médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN

DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 140; T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving

tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van inmengingen in de expressie- en

informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 66. 132 EHRM, Dupuis v. France, 2007. 133 EHRM, Campos Dâmaso v. Portugal, 2008. 134 EHRM, Laranjeira Marques Da Silva v. Portugal, 2010. 135 EHRM, Pinto Coelho v. Portugal, 2011. 136 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 65.

Page 34: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

26

66. Het is dus geoorloofd voor de pers om te berichten over lopende strafzaken, maar de

pers moet, gelet op de eerbiediging van het vermoeden van onschuld, in haar verslaggeving

vermijden dat door haar commentaren een persoon veroordeeld wordt door de publieke opinie

vooraleer deze persoon strafrechtelijk veroordeeld is.137 Het risico bestaat namelijk dat deze

berichten, al dan niet opzettelijk, het recht op een eerlijk proces doorkruisen. Dit heeft tot

gevolg dat het vertrouwen van het publiek in de werking van het gerechtelijk apparaat wordt

ondermijnd.138 In een recent arrest stelt het Europees Hof opnieuw dat het publiek belang

heeft om geïnformeerd te worden over de werkzaamheden van het gerecht en de

strafrechtsbedeling139, maar voegt hieraan toe dat in het kader van de gerechtsverslaggeving

rekening moet worden gehouden met het recht van eenieder op een eerlijk proces zoals

gewaarborgd door artikel 6 van het Europees Verdrag, inclusief het recht op een onpartijdige

rechter.140

67. Ondanks het feit dat het Europees Hof de mogelijkheid erkent dat

gerechtsverslaggeving die het vermoeden van onschuld niet respecteert het recht op een

eerlijk proces in het gedrang kan brengen, heeft het Europees Hof nooit in een concreet geval

geoordeeld dat het recht op een eerlijk proces werd geschonden door publicaties van de pers.

De beklaagde dient immers te bewijzen dat de rechters daadwerkelijk zijn beïnvloed door de

uitlatingen van de pers. Het bewijs hiervan leveren is geen sinecure. Het Europees Hof heeft

bovendien systematisch het belang van het recht op vrije meningsuiting naar voren

geschoven.141 Hierop kan een kleine nuance aangebracht worden. In het reeds vermelde arrest

Tourancheau en July t. Frankrijk heeft het Europees Hof herinnert aan de principes die in het

137 S. HOEBEKE, “Abus de presse ou déni de justice”, AM 2003, (24) 27; R. VERSTRAETEN, “Recht en

mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN

ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier,

2009, (1) 11. 138 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 63. 139 EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014, §47; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 298. 140 EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014, §45. 141 B. DEJEMEPPE, “La présomption d’innocence entre réalité et fiction” in X, Liber Amicorum Paul Martens.

L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel, Larcier, 2007, (17) 37; J. VELAERS, De

beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 477.

Page 35: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

27

arrest Worm142 naar voren waren geschoven en heeft het Hof bepaald143 dat het bewijs wel

afdoende was geleverd.144

68. Een bijzondere zaak is het arrest Ruokanen t. Finland.145 In een artikel uit een

weekblad bracht een journalist verslag uit over de verkrachting van een jonge vrouw door een

speler van een baseballploeg, daarin bijgestaan door enkele van zijn teamgenoten. De jonge

vrouw had de verkrachting gerapporteerd bij de schooldirectie, maar had voorlopig nog geen

aangifte gedaan bij de politie. Nadat er vervolging werd ingesteld tegen de journalist en de

hoofdredacteur, werden zij veroordeeld tot een geldboete en tot een schadevergoeding aan elk

van de spelers. Het Europees Hof meende dat er in deze zaak geen schending was van artikel

10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens. Hoewel geen van de spelers als

verdachten bij naam waren genoemd, hadden bepaalde gevens uit het artikel hun identificatie

vergemakkelijkt met reputatieschade tot gevolg. Een ander doorslaggevend gegeven was dat

de zogenaamde verkrachtiging was voorgesteld als een feitelijke verklaring en niet als een

waardeoordeel, terwijl het politieonderzoek slechts gestart was na de publicatie van het

artikel. Uiteindelijk is er nooit strafvervolging ingesteld tegen de spelers. Het Hof was van

oordeel dat het artikel de rechten van de spelers had aangetast: enerzijds was het vermoeden

van onschuld van de spelers geschonden en anderzijds waren zij zwartgemaakt door

beweringen die niet gestaafd waren. Niettegenstaande heerste er geen unanimiteit binnen het

Hof. Twee dissenters argumenteerden dat de weegschaal te veel in het voordeel van het

vermoeden van onschuld en het recht op eer en goede naam was doorgeslagen.146

69. In deze zaak wordt het vermoeden van onschuld in een bredere context geplaatst. In

principe vindt de onschuldpresumptie slechts toepassing vanaf de aanvatting van de

strafprocedure of wanneer die aanvatting zeer imminent is. Natuurlijk is het probleem van de

vroegtijdige aanwijzing van schuld door de pers veel ruimer, zoals deze zaak aantoont.

Iemand kan reeds, ten onrechte, door de pers als schuldig voor een misdrijf worden

bestempeld, ongeacht of er al dan niet sprake is van een op gang gebracht strafprocedure.

142 Door te verwijzen naar deze principes, blijkt dat het voldoende was om het bewijs te leveren van het risico

van beïnvloeding. 143 Er was echter geen unanimiteit over de beslissing binnen het Europees Hof zelf. Zie hierover D. VOORHOOF,

“Europees Hof opvallend verdeeld over veroordeling Libération”, De Juristenkrant 2005, 12. 144 J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté

d’expression, AM 2009/1-2, (65) 84. 145 EHRM, Ruokanen v. Finland, 2010. 146 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 314-315; X, “Recente arresten van het

E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/4, (364)

370-371.

Page 36: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

28

Dergelijke verklaringen kunnen ernstige reputatieschade tot gevolg hebben, hetgeen artikel 8

van het Europees Verdrag in het gedrang brengt. Een schending van het vermoeden van

onschuld door de pers kan dus, zoals in Ruokanen t. Finland, geformuleerd worden als een

schending van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.147 Ook in

Zollmann t. Verenigd Koninkrijk148 en Gourguénidzé t. Georgië149 heeft het Europees Hof

bevestigd dat burgers niet zomaar kunnen beschuldigd worden van het plegen van een

misdrijf, zelfs buiten de hypothese van een strafvervolging. Het tegendeel zou artikel 8 van

het Europees Verdrag miskennen.150

70. Er kan uit de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens

geconcludeerd worden dat gerechtsverslaggeving over hangende rechtszaken geoorloofd is en

bovendien een plicht is in het kader van een democratische samenleving.151 Hoewel sommige

auteurs152 het hiermee niet eens zijn, volgt klaarblijkelijk uit de rechtspraak153 dat de pers acht

moet slaan op het vermoeden van onschuld. Publicaties en uitzendingen die het vermoeden

van onschuld met de voeten treden, kunnen de publieke opinie en de opinie van de rechters

die over het geding moeten oordelen, in ernstige mate beïnvloeden. Dit laatste kan het recht

van eenieder op een eerlijk proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 van het Europees

Verdrag, in het gedrang brengen. Bijgevolg moet de pers zich ervan onthouden de afloop van

de strafprocedure te beïnvloeden.154 Hoewel het Europees Hof deze stelling hanteert, is het

Hof terughoudend om vast te stellen dat een beïnvloeding zich concreet heeft gerealiseerd en

hiermee een schending van het recht op een eerlijk proces te erkennen.

71. Tenslotte moet het worden opgemerkt dat het Europees Hof nooit een lidstaat heeft

veroordeeld wegens schending van artikel 6 van het Europees Verdrag ten gevolge van

bepaalde mediaberichtgeving. Lidstaten werden wel veroordeeld voor schendingen van het

vermoeden van onschuld naar aanleiding van publieke verklaringen of persmededelingen door

147 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,

17. 148 EHRM, Zollmann v. United Kingdom, 2003. 149 EHRM, Gourguénidzé v. Georgia, 2006. 150 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,

17; D. VOORHOOF, “Persvrijheid mag recht op privacy niet negeren”, De Juristenkrant 2006, 16. 151 Zie supra. 152 Zoals Jacques Englebert en Dirk Voorhoof. 153 Zie supra. 154 Inhoudelijk ligt de grens tussen toelaatbaar en ontoelaatbaar commentaar bij beweringen die tot vooroordelen

kunnen leiden, de kans verminderen op een eerlijk proces of het vertrouwen ondermijnen in de rol van de

rechterlijke macht bij de strafrechtspleging.

Page 37: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

29

justitiële overheden.155 Vermits de lidstaten partij zijn bij het Europees Verdrag kunnen er

geen verzoekschriften rechtstreeks tegen particulieren, zoals de pers, ingesteld worden

wegens schending van artikel 6 §2 van het Europees Verdrag. Zij zullen systematisch

onontvankelijk worden verklaard. Het Hof is in het verleden enkel nagegaan of de

veroordeling van de pers een te grote overheidsinmenging in het recht op vrije meningsuiting

uitmaakt.156

155 D. VOORHOOF, “De media en de verdachte”, De Juristenkrant 2012, 12. 156 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 36-37.

Page 38: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

30

DEEL II. DE INFORMATIEVERSTREKKING VAN HET GERECHT NAAR

DE PERS

72. Persvrijheid veronderstelt de vrijheid om informatie mee te delen aan anderen, maar

ook dat de pers zonder te veel hindernissen aan informatie kan geraken.157 De

gerechtsjournalist is in grote mate afhankelijk van de informatieverstrekking door het parket.

Deze gerechtelijke voorlichting is echter aan een aantal beperkingen onderworpen,158 zoals

hierna zal blijken.

73. Een strafproces kan onverdeeld worden in twee fasen. Vooreerst is er de fase van het

vooronderzoek en vervolgens is er de fase van het onderzoek ter terechtzitting. Gebaseerd op

deze onderverdeling zal de informatieverstrekking van het gerecht naar de pers toe,

bestudeerd worden.

Hoofdstuk I. Fase van het vooronderzoek

Afdeling I. Het vooronderzoek

74. Het vooronderzoek is de onderzoeksfase die het onderzoek ter terechtzitting

voorafgaat met het oog op de identificatie van de verdachte. Hierbij wordt nagegaan of er

voldoende bezwaren tegen deze verdachte aanwezig zijn.159

75. Het vooronderzoek kan twee vormen aannemen in België. Enerzijds is er het

opsporingsonderzoek, d.i. het onderzoek dat wordt gevoerd door de procureur des Konings en

zijn hulpofficieren, zonder de tussenkomst van de onderzoeksrechter. Anderzijds is er het

gerechtelijk onderzoek dat wordt gevoerd door de onderzoeksrechter op vordering van de

procureur des Konings. 160

Afdeling II. Principe: geheim karakter

76. Het vooronderzoek, ongeacht haar vorm, wordt gekenmerkt door haar geheim, niet-

tegensprekelijk en schriftelijk karakter. Het heeft dus een inquisitoir karakter.161 Het

inquisitoir karakter van het vooronderzoek werd echter afgezwakt door de wet van 12 maart

157 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 158 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 305-306. 159 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 558. 160 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 558-559. 161 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 559.

Page 39: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

31

1998 (hierna: de Wet Franchimont)162 waardoor de verdachte en het slachtoffer onder

bepaalde voorwaarden een inzagerecht verkrijgen.163

77. Sinds de Wet Franchimont wordt het geheim karakter van het vooronderzoek

uitdrukkelijk erkend in de artikelen 28quinquies §1 (opsporingsonderzoek) en 57 §1

(gerechtelijk onderzoek) van het Wetboek van Strafvordering.164 Deze bepalingen luiden als

volgt:

“Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het opsporingsonderzoek geheim.

Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het

opsporingsonderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt

gestraft met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek”.165

“Behoudens de wettelijke uitzonderingen is het gerechtelijk onderzoek geheim.

Eenieder die beroepshalve zijn medewerking dient te verlenen aan het gerechtelijk

onderzoek is tot geheimhouding verplicht. Hij die dit geheim schendt, wordt gestraft

met de straffen bepaald in artikel 458 van het Strafwetboek”.166

78. Dit geheim karakter impliceert dat informatie eigen aan het onderzoek geheim wordt

gehouden. De geheimhouding dekt alle onderzoeksverrichtingen en procedurehandelingen.167

79. Deze geheimhouding beoogt een drietal zaken. Ten eerste dient het geheim van het

onderzoek voor een goed verloop van het onderzoek en vermijdt belemmeringen (het belang

van het onderzoek). Zo zouden er essentiële bewijselementen kunnen verloren gaan door het

vroegtijdig informeren van het publiek. Daarnaast kan de publieke druk de sereniteit van het

onderzoek en de onafhankelijkheid van de onderzoeksrechter in gevaar brengen. Tenslotte

dient de geheimhouding ter bescherming van de verdachte. Onnodige publiciteit kan nadelig

162 Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek

en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998. 163 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 559. 164 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 344; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12

mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 235; A. LUYTEN, Pers, politie

en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 64; D. REYNDERS, “Politie, justitie en

perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de

pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,

afl. 2, (40) 41; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 10. 165 Art. 28quinquies §1 Sv. 166 Art. 57 §1 Sv. 167 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 16.

Page 40: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

32

zijn voor de verdachte in het licht van het vermoeden van onschuld. De verdachte kan reeds

als schuldig worden beschouwd door de publieke opinie wanneer er informatie in het kader

van het onderzoek wordt vrijgegeven. Dit kan zowel voor hem als voor zijn familie zeer

zware gevolgen hebben. Het geheim van het onderzoek beoogt dus ook het vermoeden van

onschuld te waarborgen en de bescherming van het privéleven en de goede naam. 168

80. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen het intern en het extern geheim

karakter naargelang de functie van de personen ten aanzien van wie de tijdens het

vooronderzoek gestelde daden niet mogen bekendgemaakt worden.169 Het intern geheim

karakter heeft ten aanzien van de verdachte tot gevolg dat hij in principe niet betrokken wordt

bij de onderzoeksverrichtingen, behalve bij de verrichtingen die hem betreffen en hij heeft

geen inzage in het strafdossier tijdens deze fase. Hetzelfde geldt voor het slachtoffer. De Wet

Franchimont heeft niettemin enkele milderingen doorgevoerd.170 Zo heeft iedereen die

ondervraagd wordt recht op een gratis kopie van zijn ondervraging.171 De

inverdenkinggestelde verdachte en het slachtoffer dat zich burgerlijke partij heeft gesteld

hebben het recht inzage te vragen in het strafdossier.172 Op het einde van het gerechtelijk

onderzoek hebben zij automatisch inzage in gans het strafdossier.173 Daarnaast wordt een

ruimer inzagerecht toegekend aan de verdachte die van zijn vrijheid werd beroofd.174 Wat het

extern geheim karakter betreft ten aanzien van het publiek en de pers, vinden alle

onderzoeksverrichtingen en procedurehandelingen in het geheim plaats, zonder dat het

168 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 482-483; L. HUYBRECHTS,

“Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 277; A. JACOBS, “Le secret de

l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale,

Liège, Université de Liège, 1998, (220) 227; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding,

Brussel, VUB press, 1998, 65; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen,

Antwerpen, Maklu, 2011, 560; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere

openheid van justitie”, AM 2000, (9) 9-10. 169 T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische analyse van

inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent, 2011-12, 17; A. JACOBS,

“Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la

procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 224; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en

strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 560; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-

gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 9. 170 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 560. 171 Art. 28quinquies §2 Sv.; art. 57 §2 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in

hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 560. 172 Art. 61ter Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,

2011, 560. 173 Art. 127 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,

2011, 560. 174 Art. 21-22 Voorlopige Hechteniswet; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen,

Antwerpen, Maklu, 2011, 560.

Page 41: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

33

publiek wordt toegelaten.175 Ook op dit beginsel bestaan er milderingen.176 Zo kan de

procureur des Konings onder strikte voorwaarden persmededelingen doen, net zoals de

gerechtelijke overheden van de politiediensten.177 Ook kan de advocaat, indien het belang van

zijn cliënt het vereist, aan de pers gegevens verstrekken mits eerbiediging van de regels van

het beroep en met inachtneming van het vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging

van de verdachte, het slachtoffer en derden, het privéleven en de waardigheid van personen.178

81. Deze informatieverstrekking als mildering op het extern geheim karakter van het

vooronderzoek staat in dit hoofdstuk centraal en zal hierna uitgebreider besproken worden.

Afdeling III. Uitzondering: informatieverstrekking aan de pers

82. Als uitzondering op het geheim karakter is er in beperkte mate informatieverstrekking

door de gerechtelijke overheden en de politiediensten mogelijk gedurende de fase van het

vooronderzoek.179 Waar dit voorheen mogelijk was ten gevolge van de ministeriële

omzendbrieven van 5 november 1897, 24 juli 1953, 9 april 1965 en 15 juni 1984, wordt de

grondslag hiervoor sinds de Wet Franchimont wettelijk verankerd.180

i) Ratio legis

83. Het wetsontwerp van de Wet Franchimont verwijst naar de ministeriële circulaire van

24 juli 1953 waarin de geoorloofdheid van persmededelingen wordt erkend. De motivering

hiervoor is enerzijds het erkennen van het maatschappelijk belang van de

informatieverspreiding door de pers en anderzijds de wens dat de gepubliceerde informatie

daarenboven correct zou zijn.181 Lekken in verband met informatie over het onderzoek zijn

175 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 176 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 177 Art.28quinquies §3 Sv.; art. 57 §3 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in

hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 178 Art. 28quinquies §4 Sv.; art. 57 §4 Sv.; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in

hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 561. 179 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 305; D. VOORHOOF, “Misdaad- en

justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”,

Orde dag 2001, (35) 36. 180 P. DELTOUR, “De wet-Franchimont en de pers. Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het

commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een ‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 139; D.

REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke

informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op

meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 40; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014,

305-306; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 18. 181 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het

gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 30-31.

Page 42: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

34

onvermijdbaar.182 Daarom heeft men voor het minste kwaad gekozen: “liever een

gereglementeerde vorm van informatieverspreiding van kwaliteit, dan officieuze

mededelingen langs verschillende kanalen”.183

84. Een absoluut geheim van het onderzoek wordt ook niet wenselijk geacht in een

democratische samenleving. Zo worden de rechten van de verdachte in belangrijke mate

beperkt door het geheim en niet-tegensprekelijk karakter van het onderzoek en wordt de

mogelijkheid tot controle op het gerecht beknot. Op voorwaarde dat het onderzoek ter

terechtzitting een openbaar karakter kreeg, werd het aanvaardbaar geacht dat het geheim van

het onderzoek een beperking van rechten voor de verdachte met zich meebracht. De rechter

ter terechtzitting moest erover waken dat elke nuttige opsporingshandeling in aanwezigheid

van de verdachte werd overgedaan. 184

85. De stijging van het aantal te berechten dossiers en de gerechtelijke achterstand leidden

echter tot een accentverschuiving van het onderzoek ter terechtzitting naar het vooronderzoek.

Het werd onmogelijk om alle onderzoeksdaden ter terechtzitting over te doen. Dit heeft tot

gevolg dat enkel nog de volledigheid en de regelmatigheid van de stukken uit het dossier ter

discussie staan ter terechtzitting.185 Onregelmatigheden kunnen niettemin enkel ter kennis van

de betrokkenen uit het dossier raken op grond van artikel 131 van het Wetboek van

Strafvordering. Aldus spreekt de raadkamer, als daartoe grond bestaat, de nietigheid uit van

de handeling en van een deel of van het geheel van de erop volgende rechtspleging, wanneer

zij een onregelmatig, verzuim of nietigheid vaststelt die invloed heeft op een handeling van

het onderzoek of op de bewijsverkrijging.186 Daarenboven onderzoekt de kamer van

inbeschuldigingstelling bij de regeling van de rechtspleging de regelmatigheid van de haar

182 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 10. 183 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het

gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 31. 184 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 10. 185 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 10. 186 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 10-11.

Page 43: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

35

voorgelegde procedure.187 Deze procedures verlopen in beginsel achter gesloten deuren,

hetgeen ertoe leidt dat het publiek er geen kennis van krijgt.188

86. Tenslotte geeft het vooronderzoek blijk van beleidskeuzes. Er worden prioriteiten

vastgelegd en bepaald welke zaken voorrang krijgen op andere zaken. Deze keuzes vereisen

evenwel een mogelijkheid tot controle.189

87. Het kan beaamd worden dat er controle mogelijk moet zijn op het functioneren van de

instellingen van een democratische samenleving, waaronder het gerecht. Dit is nog meer het

geval gelet op de belangrijke plaats die het vooronderzoek in het strafproces heeft

ingenomen.190 Met het oog op het recht op privacy van de verdachte dient opgemerkt te

worden dat een controle op de werking van deze instellingen niet vereist dat het publiek de

identiteits- en andere persoonlijke gegevens van een verdachte kent. De bekendmaking ervan

wordt bovendien als een vorm van bestraffing ervaren. Indien de verdachte nadien

veroordeeld wordt, leidt het tot het een extra bestraffing. Niettemin vertonen sommige

rechtszaken een groot maatschappelijk belang waardoor het niet mogelijk is om de identiteit

van de betrokkenen af te schermen.

ii) Werkwijze

88. De bevoegdheid tot persvoorlichting door het parket is toegewezen aan de procureur

des Konings. Hij kan gegevens aan de pers verstrekken indien het openbaar belang het

vereist.191 Hij dient hierbij te waken over de inachtneming van het vermoeden van onschuld,

187 Art. 235bis Sv.; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid

van justitie”, AM 2000, (9) 11. 188 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 11. 189 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 11. 190 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 15-16. 191 Art. 28quinquies §3 Sv.; art. 57 §3 Sv.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke

regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en

maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 115; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en

privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen,

Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 318; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten

tijdens het vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en

criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk

beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 278; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la

justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 38; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht,

een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 11; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in

ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over

mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 9; D. VOORHOOF,

Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 306; D. VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds

Page 44: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

36

de rechten van verdediging van de verdachte of inverdenkinggestelde, het slachtoffer en

derden, het privéleven en de waardigheid van personen.192 De identiteit van de in het dossier

genoemde personen moeten ook in de mate van het mogelijke niet vrijgegeven worden.193 Op

het basisprincipe van het geheim van het vooronderzoek wordt dus zowel bij het

opsporingsonderzoek als bij het gerechtelijk onderzoek in een uitzondering voorzien. Het

enige verschil is dat bij het gerechtelijk onderzoek de procureur des Konings vooraf de

toestemming moet bekomen van de onderzoeksrechter.194 De instemming strekt zich uit tot de

mededeling in het algemeen en niet tot elk afzonderlijk element van de mededeling.195 De

bevoegdheid van de procureur des Konings inzake informatieverstrekking doet niettemin een

aantal vragen rijzen. Zo blijft het parket de vervolgende partij, die in ogen van de verdediging

nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 36; D.

VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 17. 192 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 115; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het

vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,

Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la

justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 38; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht,

een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 11; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in

ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over

mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 9; D. VOORHOOF,

Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 306; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel,

Koning Boudewijnstichting, 1998, 17. 193 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 115; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het

vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,

Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la

justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 38; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel,

Larcier, 2014, 306; D. VOORHOOF, De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting,

1998, 17. 194 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 115; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het

vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,

Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 346; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M.

FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220)

254; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de

gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid

gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 44; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn

pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 11; D. VOORHOOF, De relatie

tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting, 1998, 17; X, Vademecum voor journalisten. Pers

en Gerecht: deel 3, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 195 D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de

gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid

gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 45.

Page 45: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

37

steeds een beetje partijdig zal zijn. Bovendien genieten verklaren die uitgaan van het openbaar

ministerie een zeker gezag.196

89. De gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van

procureurs-generaal betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijke

overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek197 heeft als doel een

aantal knelpunten te regelen en een praktische invulling te geven aan het wettelijk kader dat

door de Wet Franchimont werd ingevoerd.198 De wettelijke voorwaarden die de artikelen

28quinquies en 57 van het Wetboek van Strafvordering schetsen, werden immers restrictief

opgevat en beperkten de persvoorlichting vanuit de parketten. Deze omzendbrief moest er

daarom voor zorgen dat de informatiestroom van het gerecht naar de pers terug in goede

banen werd geleid.199 Er moet echter opgemerkt worden dat in de omzendbrief een

opheffingsbepaling is opgenomen, die bepaalt dat de ministeriële omzendbrieven van 27 juli

1953, 9 april 195 en 15 juni 1984 van toepassing blijven voor hetgeen niet geregeld is in de

omzendbrief van 30 april 1999.200

90. Deze omzendbrief bevestigt de bevoegdheid van de procureur des Konings inzake

informatieverstrekking aan de pers met betrekking tot vooronderzoeken.201 Wat het

gerechtelijk onderzoek betreft worden de persmededelingen niet door de onderzoeksrechter

zelf verstrekt, maar wel door de procureur des Konings met instemming van de

onderzoeksrechter.202 Op die manier wordt de onafhankelijkheid en de onpartijdigheid van de

onderzoeksrechter gewaarborgd.203

196 A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998

réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 255. 197 Gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal van 30

april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 198 Art. 2.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe

richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 199 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 13. 200 Art. 9 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 201 Art. 3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie

mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap

naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 202 Art. 57 §3 Sv.; art. 5 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van

procureurs-generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk

Page 46: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

38

91. Binnen zijn parket kan de procureur een of meer eerste substituten of substituten

aanwijzen om de functie van specifieke of permanente perswoordvoerder uit te oefenen.204 Dit

zijn persmagistraten die niet mogen verward worden met de persrechters en persraadsheren

die in de schoot van de eigenlijke rechterlijke macht functioneren.205 De procureur des

Konings blijft verantwoordelijk voor de informatie die aan de pers verstrekt wordt.206 De

procureur des Konings kan de uitoefening van deze functie ook delegeren aan de

perswoordvoerder van de politie, die daartoe is aangeduid door de korpschef van de betrokken

politiedienst na overleg met de procureur des Konings.207

92. Naargelang de categorie waartoe de zaak behoort, kan de perswoordvoerder van de

politie al dan niet beschikken over een permanente of een specifieke delegatie om de pers te

woord te staan.208 Voor wat betreft zaken die het voorwerp uitmaken van gespecialiseerde

overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “De

wet-Franchimont en de pers. Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het commissievoorstel

van 8-9 oktober 1998 voor een ‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 139; B. VANLERBERGHE, “De

nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 203 D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de

gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid

gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 44; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn

pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 14. 204 Art. 4.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; H. BOURRY, V. COTTYN en M.

HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende

verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 318; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De

gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een

geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 45; B.

VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000,

(9) 14; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 307-308. 205 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 2, http://www.presse-justice.be/home.php. 206 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 15. 207 Art. 4.2 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De

gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.

MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 138; H.

BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 318; P. DELTOUR,

“Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; D. REYNDERS, “Politie, justitie en

perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de

pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,

afl. 2, (40) 45; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 14; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 308; D. VOORHOOF,

“Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de

journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 36. 208 Art. 4.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De

gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.

MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 138.

Page 47: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

39

opdrachten van gerechtelijke politie zoals zware criminaliteit, corruptie en mensenhandel is

permanente delegatie niet mogelijk. Er moet steeds verwezen worden naar de bevoegde

procureur des Konings, maar het is mogelijk dat een perswoordvoerder van de politie een

specifieke opdracht krijgt inzake informatieverstrekking.209 Voor zaken die niet het voorwerp

uitmaken van gespecialiseerde opdrachten van gerechtelijke politie zoals verkeerszaken,

diefstallen en het opsporen van illegalen kan een door het parket gemachtigde

politiewoordvoerder de pers permanent inlichten. In geval van een gerechtelijk onderzoek

blijft het akkoord van de onderzoeksrechter altijd vereist.210 Tenslotte mogen

politieambtenaren de pers nooit uit eigen beweging waarschuwen met betrekking tot feiten die

net gebeurd zijn. Indien zij met een aantal vragen worden geconfronteerd, kunnen zij feitelijke

gegevens die door iedereen kunnen vastgesteld worden, meedelen. Dit zijn bijvoorbeeld

plaats, datum, uur, schade enzovoort.211 Zij kunnen ook manifest foutieve insinuaties

ontkennen.212 Gegevens van gerechtelijk belang die echter niet algemeen kunnen vastgesteld

worden door het publiek mogen niet meegedeeld worden aan de pers.213

209 Art. 4.3.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-

generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en

de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; D. REYNDERS, “Politie, justitie en

perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de

pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,

afl. 2, (40) 45; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 14; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 308. 210 Art. 4.3.2 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-

generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en

de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “Kanttekening:

justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De

gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een

geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 45; B.

VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000,

(9) 14-15. 211 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 139-140; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief

betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd

communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 46. 212 Art. 4.3.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-

generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en

de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De

gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.

MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 140; D.

REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke

informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op

meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap

naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 15. 213 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 139.

Page 48: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

40

iii) Wettelijke vereisten

93. De procureur des Konings dient steeds de wettelijke vereisten met betrekking tot de

informatieverstrekking in acht te nemen.214 De belangen van een goede rechtsbedeling

moeten afgewogen worden tegen de belangen van een goede informatiedoorstroming.215

Zowel de wet als de omzendbrief benadrukken dat de opportuniteit van de persmededelingen

moet worden beoordeeld in functie van het openbaar belang. Dit is zeer belangrijk: er kunnen

immers niet lichtzinnig inlichtingen worden verschaft. Er werd echter niet gepreciseerd wat

wordt verstaan onder ‘het openbaar belang’. Dit laat een communicatiebeleid van de parketten

toe. VANLERBERGHE meent dat het mogelijk moet zijn dat het parket in zaken die de publieke

opinie ernstig in beroering gebracht hebben, onjuiste informatie rechtzet en zelfs bijkomende

informatie geeft.216 Vele parketten zijn daartegen van oordeel dat de voorwaarde van het

openbaar belang-vereiste, hen verhindert nog langer informatie aan de pers te geven.217

94. Verder moet de procureur des Konings waken over de inachtneming van het

vermoeden van onschuld, de rechten van verdediging van de verdachte of

inverdenkinggestelde, het slachtoffer en derden en het recht op eerbied voor het privéleven en

de waardigheid van personen. Tenslotte mag voor zover als mogelijk de identiteit van de in

het dossier genoemde personen niet worden vrijgegeven.218 Zo verhindert het recht op privacy

dat het parket foto’s van verdachten doorgeeft aan de pers.219

214 Art. 6 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 215 P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 268; D. REYNDERS, “Politie,

justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking

aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles

2000, afl. 2, (40) 44; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid

van justitie”, AM 2000, (9) 15. 216 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 12; 217 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 12. 218 Art. 28quinquies §3 Sv.; art. 57 §3 Sv; B. DEJEMEPPE, “La présomption d’innocence entre réalité et fiction”

in X, Liber Amicorum Paul Martens. L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel,

Larcier, 2007, (17) 29-30; P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 269; L.

HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 278; A. JACOBS, “Le

secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure

pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 257-261; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering.

De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor

een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 44; D.

VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer

verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 36. 219 D. VOORHOOF, “Parket mag geen foto’s van verdachten doorgeven aan pers”, De Juristenkrant 2005, 13.

Page 49: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

41

95. Artikel 6 §2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens dat het

vermoeden van onschuld waarborgt, verhindert niet dat de overheden informatie verstrekken

over lopende strafonderzoeken aan het publiek. Deze bepaling vereist daarentegen wel dat er

bij deze informatieverstrekking alle discretie en terughoudendheid aan de dag gelegd worden

die de bescherming van het vermoeden van onschuld vereist.220 Wanneer een beklaagde als

schuldig wordt bestempeld, dan wordt ten eerste het publiek ertoe gebracht aan de schuld van

deze persoon te geloven en daarenboven wordt de latere beoordeling van de feiten door de

rechter beïnvloed.221 Deze discretieplicht impliceert dat namen niet te snel mogen worden

vrijgegeven en indien dit toch gebeurt, er reserves moeten toegevoegd worden.222

96. In de omzendbrief wordt benadrukt dat gelet op het vermoeden van onschuld, het

aangewezen is steeds te vermelden dat de betrokkene slechts verdacht wordt van bepaalde

feiten. Er kan ook vermeld worden dat een verdachte de feiten ontkent of een verschonings-

of rechtvaardigingsgrond inroept.223 De informatie moet objectief en correct zijn en op een

discrete manier verstrekt worden zonder een persoonlijk oordeel te vellen.224

97. Om te oordelen of er sprake is van een schending van het vermoeden van onschuld

moet er aan de ene kant onderzocht worden of door een bepaalde mededeling het publiek

ertoe gedreven wordt te geloven dat een persoon schuldig is. Aan de andere kant komt het

220 EHRM, Allenet de Ribemont v. France, 1995, §38; E. BREMS, “Conflicten van mensenrechten : het recht op

een eerlijk proces (art. 6 EVRM)” in X (ED.), Goed procesrecht, goed procederen, XXIXe postuniversitaire

cyclus Willy Delva 2002-2003, Mechelen, Kluwer, 2004, (413) 439; P. DE HERT, “Artikel 6 §2” in J. VANDE

LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia,

2004, (519) 543-544; B. DEJEMEPPE, “La présomption d’innocence entre réalité et fiction” in X, Liber Amicorum

Paul Martens. L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel, Larcier, 2007, (17) 31-

32; S. HOEBEKE, “Abus de presse ou déni de justice”, AM 2003, (24) 25; A. JACOBS, “Le secret de l’information

et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège,

Université de Liège, 1998, (220) 249; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een

grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 12. 221 EHRM, Allenet de Ribemont v. France, 1995, §41; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction”

in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998,

(220) 257; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 12. 222 P. DE HERT, “Artikel 6 §2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.

Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (519) 544. 223 Art. 7.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. DELTOUR, “Kanttekening: justitie

mag weer praten”, RW 1999-2000, (267) 269. 224 Art. 7.1 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999.

Page 50: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

42

vermoeden van onschuld evenzeer in het gedrang wanneer er door een bepaalde mededeling

druk zou kunnen ontstaan op de rechter om de beklaagde schuldig te verklaren.225

98. Er is echter geen sprake van dergelijke schending volgens de Europese Commissie

wanneer er louter feiten worden medegedeeld waarover geen betwisting kan bestaan, zoals het

feit dat er vermoedens bestaan, dat er klacht is neergelegd, dat een persoon aangehouden is,

dat hij bekend heeft, dat een huiszoeking heeft plaatsgevonden enzoverder.226

99. Het is evenwel anders wanneer de overheid niet enkel feiten, maar ook een

beoordeling van de feiten geeft. Dan is een schending waarschijnlijker. De procureur des

Konings mag geen inlichtingen verstrekken die door de partijen betwist worden, aangezien dit

de partijen in een minder gunstige positie zou plaatsen. Indien hen de gelegenheid zou worden

gegeven op deze inlichtingen te reageren, zou dit het probleem niet verhelpen want de

procureur des Konings geniet een groter gezag dan partijen.227 De beïnvloeding van de latere

beoordeling door de rechter of een jury zou niet kunnen vermeden worden.

100. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft in de zaken Shagin t.

Oekraïne228 en Petyo Petkov t. Bulgarije229 geoordeeld dat het vermoeden van onschuld werd

geschonden ten gevolge van persmededelingen door het parket. In beide zaken had de

procureur tijdens een persconferentie verklaringen afgelegd over een verdachte die bij de

publieke opinie de indruk wekten dat de procureur overtuigd was van de schuld van de

verdachte en bijgevolg dit als een vaststaand feit poneerde. Daarenboven konden deze

verklaringen de onafhankelijkheid van de rechterlijke macht in het gedrang brengen, volgens

het Hof. In beide zaken werd er rekening gehouden met de concrete bewoordingen van de

procureur.230

225 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 12-13. 226 ECRM Cengiz çiraklar v. Turkey, 1995; ECRM, Bricmont v. Belgium, 1986; ECRM, R.F. en S.F. v. Austria,

1985; ECRM, X v. Nederland, 1981; ECRM, Krause v. Switzerland, 1978. 227 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 13. 228 EHRM, Shagin v. Oekraine, 2009. 229 EHRM, Petyo Petkov v. Bulgaria, 2010. 230 D. VOORHOOF, “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van

meningsuiting en informatie)”, AM 2010/1, (69) 73; D. VOORHOOF, “Recente arresten van het E.H.R.M. in

verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/2, (197) 199.

Page 51: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

43

iv) Modaliteiten

101. Er kan voor geopteerd worden om informatie te verstrekken op vraag van de pers

(passieve informatieverstrekking) of de procureur des Konings kan zelf het initiatief hiertoe

nemen (actieve informatieverstrekking).231 De procureur des Konings kan actief naar buiten

treden wanneer een bepaald strafrechtelijk feit sterke beroering teweeg heeft gebracht in de

publieke opinie en/of wanneer het aangewezen is het publiek te informeren over het beleid in

dergelijke zaken. De procureur kan ook foutieve gegevens die verspreid zijn over een

vooronderzoek rechtzetten in het openbaar belang en eventueel in het belang van de

betrokkenen.232 Er kan hierbij gebruik gemaakt worden van verschillende

communicatietechnieken. Naargelang de aard en de specifieke elementen van elke zaak, van

haar aard en het evenwicht van de betrokken belangen wordt de gepaste

communicatietechniek233 aangewend.234

v) Beperkingen op de informatieverstrekking

102. Zoals reeds eerder vermeld worden strafonderzoeken van het parket, zowel

opsporingsonderzoeken als gerechtelijke onderzoeken, gedekt door het geheim van het

onderzoek met het oog op het zoeken naar de waarheid tijdens het vooronderzoek en het

231 Art. 7.2 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; P. BEKAERT, “De

gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en journalisten” in F.

MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, (109) 141; H.

BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 284; D. REYNDERS, “Politie,

justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking

aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles

2000, afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid

van justitie”, AM 2000, (9) 16. 232 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 141; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief

betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een geïntegreerd

communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE,

“De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM 2000, (9) 16, D.

VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 193. 233 On the record, off the record, background-informatie, embargo of een informatiestop. 234 Art. 7.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-generaal

van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en de

politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999; D. REYNDERS, “Politie, justitie en

perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de

pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,

afl. 2, (40) 46; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 16; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 309.

Page 52: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

44

respect voor het vermoeden van onschuld. Dit vooronderzoek heeft in beginsel een geheim

karakter.235

103. Het principe van het geheim karakter wordt beschermd via het beroepsgeheim en de

discretieplicht van de ambtenaren van het ministerie van justitie, van de magistratuur, van het

personeel van de parketten, de griffies en de politie.236 Overeenkomstig de artikelen 28 en 57

van het Wetboek van Strafvordering zijn de personen die beroepshalve hun medewerking

moeten verlenen aan een strafonderzoek gehouden tot geheimhouding.237 Hieronder vallen

derhalve niet enkel diegenen die gebonden zijn door het beroepsgeheim overeenkomstig

artikel 458 van het Strafwetboek,238 maar ook gerechtelijke stagiairs, gerechtsdeskundigen,

het onderhoudspersoneel, tolken enzovoort zijn gehouden door deze geheimhoudingsplicht.239

Indien er toch informatie wordt vrijgeven over een strafonderzoek, zijn deze personen

strafbaar op grond van artikel 458 van het Strafwetboek.240 Deze bepaling luidt als volgt:

235 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-justice.be/home.php. 236 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het

gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 30; P. DELTOUR, “De wet-Franchimont en de pers.

Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een

‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 143; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde

verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65; D. REYNDERS, “Politie, justitie en perswoordvoering. De

gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een

geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2, (40) 41; D.

VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 304. 237 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 114; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het

vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,

Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 344; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”,

NC 2012, (271) 277; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du

12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 235; A. LUYTEN, Pers,

politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65; D. REYNDERS, “Politie, justitie en

perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de

pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,

afl. 2, (40) 41; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 10; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-

justice.be/home.php. 238 A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998

réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 235. 239 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 344; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 277;

A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998

réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 236. 240 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 344; L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 277;

A. JACOBS, “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998

réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, (220) 267; A. LUYTEN, Pers, politie en

justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65; D. REYNDERS, “Politie, justitie en

perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de

pers: hefboom voor een geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000,

Page 53: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

45

“Geneesheren, heelkundigen, officieren van gezondheid, apothekers, vroedvrouwen en alle

andere personen die uit hoofde van hun staat of beroep kennis dragen van geheimen die hun

zijn toevertrouwd, en deze bekendmaken buiten het geval dat zij geroepen orden om in rechte

getuigenis af te leggen en buiten het geval dat de wet hen verplicht die geheimen bekend te

maken, worden gestraft met gevangenisstraf van acht dagen tot zes maanden en met geldboete

van 500 tot 2.500 euro.” 241 Er dient opgemerkt te worden dat niet enkel de personen die

gehouden zijn aan het beroepsgeheim in de zin van artikel 458 van het Strafwetboek, worden

gesanctioneerd maar alle personen die, ongeacht hun functies, kennis hebben genomen van

elementen aangaande het onderzoek.242

104. Ook politieambtenaren zijn gebonden door artikel 458 van het Strafwetboek. Deze

bepaling wordt verder geconcretiseerd door artikel 35 van de Wet op het Politieambt243

volgens hetwelk politieambtenaren aangehouden, gevangen of opgehouden personen, buiten

noodzaak, niet aan publieke nieuwsgierigheid mogen blootstellen. Zij mogen deze personen

zonder hun instemming niet onderwerpen of laten onderwerpen aan vragen van journalisten of

derden die vreemd zijn aan de zaak, noch van hen beeldopnamen maken of laten maken

behalve die welke bestemd zijn voor hun identificatie of voor andere door de bevoegde

gerechtelijke instantie vastgestelde doeleinden. Behalve om hun verwanten te verwittigen,

mogen zij de identiteit van de betrokken personen niet bekend maken zonder daartoe de

instemming van de bevoegde rechterlijke instantie te hebben gekregen.244 Inbreuken op deze

bepaling leiden tot disciplinaire maatregelen.245 Artikel 35 van de Wet op het Politieambt

geeft aan politiemensen niet het recht om de aanwezige leden van de pers op openbare

plaatsen of voor het publiek toegankelijke plaatsen weg te duwen of het werken onmogelijk te

maken. Hun activiteiten zijn grondwettelijk beschermd. Op de politieambtenaren rust

afl. 2, (40) 41; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 10; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-

justice.be/home.php. 241 Art. 458 Sw. 242 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 344; B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, (9) 10. 243 Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het opsporingsonderzoek en het

gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1, 30; P. DELTOUR, “De wet-Franchimont en de pers.

Een journalistieke kijk op de Wet van 12 maart 1998 en op het commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een

‘grote wet-Franchimont’”, Panopticon 1999, (138) 143; A. JACOBS, “Le secret de l’information et de

l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12 mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de

Liège, 1998, (220) 237; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-

justice.be/home.php. 244 Art. 35 van de wet van 5 augustus 1992 op het politieambt, BS 22 december 1992. 245 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 68.

Page 54: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

46

daarentegen wel de plicht om de aangehouden, gevangen of opgehouden personen - die van

het vermoeden van onschuld genieten - zo goed als mogelijk af te schermen, tenzij de

betrokken personen instemmen met mediablootstelling.246

105. Artikel 458 van het Strafwetboek impliceert dat personen die onderworpen zijn aan het

beroepsgeheim, gehouden zijn tot geheimhouding en zwijgplicht betreffende die zaken die zij

vernamen uit hoofde van hun beroep.247 Er bestaan echter problemen om dit ambtelijk geheim

af te dwingen. Er zijn immers personen die bij het proces betrokken zijn en niet gebonden zijn

aan het beroepsgeheim zoals verdachten en slachtoffers. Voor de medewerkers van het

gerecht die verdacht worden van schending van het beroepsgeheim volstaat het dus om de

schuld te leggen bij de beklaagde of de burgerlijke partij.248

106. Het is een feit dat de nieuwsgarende pers aast op de gerechtelijke informatie waarover

deze actoren beschikken.249 Het verzamelen van persoonlijke gegevens van verdachten is van

belang voor journalisten die aan gerechtelijke verslaggeving doen. Persartikels of reportages

hebben een grotere aantrekkingskracht bij het publiek als er een naam kan geplakt worden op

een verdachte of foto’s van diens woonplaats kunnen worden getoond. Deze gegevens vormen

ook een belangrijke schakel om aan bijkomende informatie te komen. Wanneer men de

identiteit van een verdachte kent, kan men diens familie, buren en kennissen opsporen voor

achtergrondinformatie te bekomen.250 Deze informatie heeft echter niets te maken met het

algemeen belang, maar wil het publiek eerder laten meelezen met de miserie van anderen. 251

Het is dus belangrijk te benadrukken dat de medewerkers van het gerecht en de

politieambtenaren zoveel mogelijk het recht op privacy van verdachten en het vermoeden van

onschuld waarop zij eveneens recht hebben, eerbiedigen.252 De procureur des Konings moet

het evenredigheidsbeginsel naleven zodat hij enkel die informatie mag vrijgeven die

noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken die hij met het verstrekken van informatie

nastreeft, zoals het rechtzetten van verkeerde inlichtingen of het publiek informeren over

belangrijke zaken. Maar, hoe betreurenswaardig dit ook is, de realiteit is dat het materieel

246 P. DE HERT, “Artikel 35 wet politieambt en beeldgaring van burgers door pers en politie”, Panopticon 1998,

(413) 420; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE

CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16

oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 5. 247 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 65. 248 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 66. 249 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 68-69. 250 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 69. 251 G. PUT, “De parketwoordvoerder tussen hamer en aambeeld”, De Juristenkrant 2011, (8) 9. 252 Zie randnummer 93 ev.

Page 55: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

47

onmogelijk is een strikte anonimiteit van personen te respecteren. Vaak beschikt de pers reeds

over informatie die door de procureur moet bevestigd of ontkend worden. Het is soms

noodzakelijk om identiteit van personen te vermelden om een einde te stellen aan

verdachtmakingen jegens verschillende personen. De regel blijft evenwel dat de identiteit van

personen niet vrijgegeven wordt.253

107. Er bestaan ook nog een aantal beperkingen ten aanzien van de informatieverstrekking

in zaken waarin minderjarigen betrokken zijn of zaken waarin sprake is van seksueel

geweld.254 Ten eerste zijn de publicatie en verspreiding van teksten, tekeningen, foto’s of

enigerlei beelden waaruit de identiteit kan blijken van minderjarigen die vervolgd worden of

tegen wie een maatregel is genomen, verboden.255 Ten tweede zijn de publicatie en

verspreiding van teksten, tekeningen, foto’s of enigerlei beelden waaruit de identiteit kan

blijken van een slachtoffer van seksueel geweld verboden, tenzij met schriftelijke

toestemming van het slachtoffer of met toestemming, ten behoeve van het

opsporingsonderzoek of het gerechtelijk onderzoek, van de procureur des Konings of van de

met het onderzoek belaste magistraat.256

Hoofdstuk II. Fase van het onderzoek ter terechtzitting

108. Wanneer de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling beslist dat er

voldoende bezwarende elementen aanwezig zijn tegen de verdachte om een beoordeling ten

gronde door een vonnisgerecht te rechtvaardigen, dan vangt de fase van het onderzoek ten

gronde aan. In tegenstelling tot het vooronderzoek, heeft het onderzoek ten gronde een

openbaar, tegensprekelijk en mondeling karakter.257

Afdeling I. Openbaarheid van terechtzitting en uitspraak

109. Overeenkomstig de Grondwet en het Europees Verdrag tot bescherming van de

Rechten van de Mens zijn de terechtzittingen van de rechtbanken en de uitspraken

openbaar.258 Alle verrichtingen vinden plaats in aanwezigheid van zowel de beklaagde als van

253 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 13. 254 Art. 6.2-6.3 van de gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-

generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de gerechtelijk overheden en

de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2 maart 1999. 255 Art. 433bis, lid 3 Sw. 256 Art. 378bis Sw. 257 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566. 258 Art. 6 EVRM; art. 148 GW; art. 149 GW; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal …

en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,

Page 56: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

48

het publiek259 en de vonnissen en arresten dienen in het openbaar te worden uitgesproken.260

De openbaarheid van de rechtspraak maakt controle op die rechtspraak mogelijk en zorgt voor

vertrouwen in de rechterlijke macht.261

110. De openbaarheid geldt enkel ten aanzien van de vonnisgerechten, maar niet ten

aanzien van de onderzoeksgerechten, die in principe geen uitspraak doen over de grond van

de zaak. Wanneer de raadkamer of de kamer van inbeschuldigingstelling de internering of de

opschorting bevelen en zich bijgevolg over de grond van de zaak uitspreken, vindt de zitting

achter gesloten deuren plaats, maar is de uitspraak openbaar.262

111. Op elk principe bestaan er uitzonderingen. Dit is bij het beginsel van openbaarheid

niet anders. Vermits de openbaarheid grondwettelijk verankerd is, dienen beperkingen bij wet

te zijn bepaald. De toegang tot de rechtszaal kan aan de pers en het publiek worden ontzegd

gedurende het gehele proces of een deel ervan op basis van verschillende gronden.263

112. Ten eerste kan er uitzonderlijk van het principe van openbaarheid worden afgeweken

ter bescherming van de openbare orde of de goede zeden.264 Er zal dus een belangenafweging

dienen gemaakt te worden tussen het recht op informatie van het publiek enerzijds en het

gevaar dat de openbaarheid kan veroorzaken anderzijds.

113. Vervolgens kan ter bescherming van minderjarigen achter gesloten deuren gezeteld

worden. De jeugdrechtbank kan zich tijdens de debatten ten allen tijde in raadkamer

terugtrekken om de deskundigen en de getuigen, de ouders, voogden of degenen die de

minderjarige onder hun bewaring hebben, te horen.265 Deze bepaling werd ingevoerd om te

beletten dat vertrouwelijke elementen uit het privé- en gezinsleven van de partijen worden

verspreid. Zo wordt het privé- en gezinsleven van de betrokkenen beschermd. In tegenstelling

tot andere wettelijke gronden, biedt artikel 57, lid 1 van de Jeugdbeschermingswet niet de

Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 31; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II,

Antwerpen, Maklu, 1991, 469; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 297. 259 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566. 260 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 297. 261 B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van justitie”, AM

2000, (9) 9; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991,

469. 262 Art. 9 Wet Bescherming Maatschappij; art. 6 Probatiewet; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en

strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 567. 263 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 299-300. 264 Art. 148 GW; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu,

1991, 469; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 299. 265 Art. 57, lid 1 van de wet 8 april 1965 betreffende de jeugdbescherming, gewijzigd door de wet van 13 juni

2006, BS 19 juli 2006.

Page 57: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

49

mogelijkheid om de gehele procedure in raadkamer te verwijzen. Het betreft enkel het

behandelen van persoonlijkheidsgegevens.266

114. Er kan ook worden bevolen dat de zaak met gesloten deuren wordt behandeld, indien

de vervolgingen zijn gegrond op de artikelen 372 tot 378 van het Strafwetboek met betrekking

tot aanranding van de eerbaarheid en verkrachting. Een van de partijen of het slachtoffer kan

hierom vragen met het oog op de bescherming van zijn persoonlijke levenssfeer.267 Deze

mogelijkheid vermijdt secundaire victimisering.268

115. Sinds de Wet Franchimont wordt een gedeelte van de betwistingen die normaliter voor

de vonnisrechter ten gronde worden aangebracht, door de raadkamer behandeld. De

raadkamer dient zich reeds tijdens het vooronderzoek uit te spreken over procedurefouten en

het dossier te zuiveren van eventuele nietigheden.269 De behandeling van procedurefouten

achter gesloten deuren heeft als doel het vertrouwen van het publiek in het gerecht te

bewaren. Vrijspraken wegens procedurefouten wekken bij de burger verontwaardiging op

zodat een behandeling achter gesloten deuren de voorkeur verdient. De pers kan de burger

hierover niet informeren waardoor een publieke controle op de bewijsgaring ontbreekt. 270

116. Het Europees Hof schuift de openbaarheid en de controleerbaarheid van de

rechtspraak door de burgers en de publieke opinie als richtinggevend basisprincipe naar

voren.271 Artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens verzekert eenieder

het recht op een eerlijk proces, inclusief de openbaarheid van de debatten.272 De externe

openbaarheid273 die hier deel van uitmaakt, heeft voornamelijk tot doel om het publiek en de

pers in staat te stellen toezicht uitoefenen op de strafrechtspleging.274 Achter deze

controlefunctie die ingegeven is door nobele motieven, kan echter ook een schadelijke

266 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (51) 87. 267 Art. 190, lid 2 Sv. 268 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (51) 88-89. 269 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht, strafprocesrecht en internationaal strafrecht, Antwerpen, Maklu,

2011, 619. 270 C. VAN DEN WYNGAERT en B. DE SMET, “ De sanctionering van vormverzuimen: een dissenting

opinion bij het voorstel van de Commissie Strafprocesrecht” in BELGISCH- LUXEMBURGSE UNIE VOOR

STRAFRECHT, Het tweede voorontwerp van de Commissie Strafprocesrecht, Gent, Mys & Breesch, 1997, 81-82. 271 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten

en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid

van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 229. 272 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 498. 273 De externe openbaarheid heeft betrekking op de openbare opinie, d.i. de publieke opinie en de pers. De

interne openbaarheid daarentegen heeft betrekking op de beklaagde. Hij krijgt automatisch inzage in het

strafdossier. 274 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 567.

Page 58: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

50

nieuwsgierigheid schuilen. Het publiek koestert een laakbare interesse voor het privé-leven

van de spilfiguren van het proces.275

117. Via het openbaarheidsprincipe van de terechtzittingen beschikt de pers bijgevolg over

de mogelijkheid om verslag uit te brengen van de eindfase van een procesverloop maar dient

bepaalde beperkingen in acht te nemen.276 277

Afdeling II. De magistraat: recht op vrije meningsuiting of plicht tot

discretie?

118. Overeenkomstig artikel 19 van de Grondwet is eenieder vrij om op elk gebied zijn

mening te uiten. Onrechtmatig gebruik hiervan kan slechts worden bestraft wanneer er sprake

is van een bij wet ingesteld misdrijf. Het recht op vrije meningsuiting wordt daarenboven

gewaarborgd door artikel 10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens.278

119. Ook magistraten kunnen aanspraak maken op het recht op vrije meningsuiting, maar

het tweede lid van artikel 10 voorziet mogelijke beperkingen ten aanzien van dit recht. Het

recht op vrije meningsuiting kan immers worden onderworpen aan bepaalde formaliteiten,

voorwaarden, beperkingen of sancties, welke bij wet worden voorzien en die in een

democratische samenleving nodig zijn om het gezag en de onpartijdigheid van de rechtelijke

macht te waarborgen.279 Ook het Europees Hof voor de Rechten van de Mens erkent dat

magistraten de bescherming genieten van het recht op vrije meningsuiting, maar geeft

tegelijkertijd aan de staten de macht om magistraten te onderwerpen aan een plicht tot

terughoudendheid.280

120. De vrijheid van meningsuiting van de magistraat kan dus op gespannen voet staan met

zijn plicht tot onpartijdigheid. Daarom gelden er een aantal beperkingen.

275 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 499-500. 276 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 298. 277 De mogelijkheden tot gerechtsverslaggeving en bijhorende beperkingen zullen in het volgende hoofstuk nader

besproken worden. 278 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 43. 279 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 104; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over

openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS

(eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 43-44. 280 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 101.

Page 59: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

51

121. Op grond van de plicht tot terughoudendheid dient de magistraat zich te gedragen op

een wijze die geen afbreuk doet aan de waardigheid van het ambt en op een manier die geen

vragen kan doen rijzen over zijn onafhankelijkheid en onpartijdigheid.281 Deze plicht is

ingegeven door het vertrouwen dat de magistraat bij het publiek moet opwekken.282 Als dat

vertrouwen wordt beschaamd of ontbreekt, werkt justitie niet naar behoren.283 De

onpartijdigheid van een magistraat kan ontleed worden in twee componenten. De subjectieve

onpartijdigheid vereist dat de rechter in een zaak waarover hij dient te oordelen, niet

vooringenomen is, noch vooroordelen heeft, en dat hij geen belang heeft bij de uitkomst

ervan. Deze onpartijdigheid wordt vermoed tot bewijs van het tegendeel. De objectieve

onpartijdigheid vereist dat er voldoende waarborgen zijn om ook een gerechtvaardigde vrees

op die punten uit te sluiten. Een behoorlijke rechtsbedeling waarborgt de rechtsonderhorigen

de behandeling van hun zaak door een onafhankelijke en onpartijdige rechter ten aanzien van

wie geen wettelijke of gewettigde verdenking bestaat.284 Deze principes van

onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechter staan immers garant voor een eerlijk

proces.285

122. De magistraat dient zich ook terughoudend op te stellen in het bekend maken van zijn

opvattingen. De magistraat mag een eigen mening hebben maar moet gematigd en

genuanceerd zijn in het uiten van zijn mening zodat de rechtszoekende niet de indruk krijgt

dat de magistraat bevooroordeeld is.286

281 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 100; F. KUTY, “Le devoir de réserve du

magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari 2003), JT 2005, (268) 268; A. OOMS en

A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P.

FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 44. 282 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 100. 283 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 105. 284 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 45. 285 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 101. 286 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,

http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus

2014), 7; F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18

februari 2003), JT 2005, (268) 268; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en

magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,

Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 45.

Page 60: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

52

123. Vervolgens verbiedt de discretieplicht aan de magistraat, buiten de motivering van zijn

beslissing, commentaar te geven op de zaken die aan zijn beoordeling zijn onderworpen. 287

Dit geldt zowel voor de weken dat de zaak in beraad is, net als ervoor en erna.288 Zelfs als zijn

beslissingen in de media of in de doctrine worden afgekeurd of hervormd in hoger beroep

moet hij zich hullen in stilzwijgen.289 Hij mag zich niet verantwoorden over de wijze waarop

hij een geding heeft beslecht.290 Ten allen tijde moet de sereniteit van het debat behouden

worden.291 De magistraat mag niet de indruk wekken dat hij zijn beslissingen baseert op

andere redenen dan de billijke en redelijke toepassing van de wet.292 Het Hof van Cassatie

beaamt de discretieplicht van de magistraat maar meent dat wanneer de magistraat toch

openbare verklaringen doet over de zaken die hij berecht, hieruit niet noodzakelijkerwijze kan

afgeleid worden dat hij partijdig is. Uit de verklaringen zelf moet blijken dat het onderzoek ter

terechtzitting partijdig zou zijn geweest of minstens dat deze verklaringen gelet op de

afwikkeling van de procedure een redelijke schijn van partijdigheid teweeg zou hebben

gebracht.293

124. De magistraat is ten slotte gebonden door het beroepsgeheim en moet vertrouwelijk

omspringen met de informatie waarvan hij kennis neemt in het raam van de uitoefening van

zijn functie.294 Hieronder vallen alle ontdekkingen of conclusies van de magistraat bij de

voorbereiding, behandeling of afhandeling van zaken en verder alle informatie waarover hij

287 EHRM, Buscemi v. Italy, 1999, §67; M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat

doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97)

103; F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari

2003), JT 2005, (268) 268-269; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en

magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,

Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 48. 288 F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari

2003), JT 2005, (268) 269. 289 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,

http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus

2014), 12; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in

C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 48. 290 M. DELOS en M. DOMS, “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in HOGE RAAD VOOR

JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (97) 103; J. VELAERS, De beperkingen van de

vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 486. 291 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 48. 292 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,

http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus

2014), 11. 293 F. KUTY, “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder Cass. 18 februari

2003), JT 2005, (268) 269. 294 HOGE RAAD VOOR DE JUSTITIE, “Gids voor de magistraten. Principes, waarden en kwaliteiten”,

http://www.arm-ccm.be/portal/page/portal/ARM/Publicaties/gids_magistraten.pdf (consultatie op 23 augustus

2014), 12; G. LONDERS, “Algemene inleiding – de deontologie van de magistraat. Een inleiding tot de

discussie”, in HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, (1) 14.

Page 61: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

53

beschikt vanuit zijn beroep, functie of opdracht.295 Indien een magistraat toch ongeoorloofde

mededelingen doet aan een journalist of een andere burger, maakt hij zich schuldig aan

schending van het beroepsgeheim, dat gesanctioneerd wordt door artikel 458 van het

Strafwetboek.296 Al wat op de openbare rechtszitting is bekendgemaakt of heeft

plaatsgegrepen en het vonnis dat in openbare terechtzitting moet uitgesproken worden, vallen

echter niet onder het beroepsgeheim.297

Afdeling III. De persrechter: mededelingen betreffende hangende

strafzaken

125. In een aantal rechtsinstanties is een lid van het gerecht aangesteld als persrechter om

aan de hierboven geschetste openbaarheid nog meer inhoud te geven.298 Er moet gestreefd

worden naar één persrechter per gerechtelijk arrondissement voor de verschillende

rechtbanken en één (persraadsheer) per ressort van de hoven van beroep.299 De persrechter is

een gewone rechter die naast zijn functie van zetelend magistraat de verantwoordelijkheid

draagt voor de communicatie en de contacten met de pers inzake hangende strafzaken.300

Deze persrechter, die onder gezag staat van de korpsoverste, mag niet verward worden met de

perswoordvoerders van het parket.301 302 Van zodra de zaak wordt gedagvaard of opgeroepen

via dagstelling neemt de persrechter zijn taak op. Hij is het aanspreekpunt van de pers tijdens

de fase van het onderzoek ter terechtzitting en dient de pers te woord te staan betreffende

zaken die de rechtspraak van het rechtscollege aanbelangen. Zijn aanstelling kan zowel door

295 L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 276; X, Vademecum

voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-justice.be/home.php. 296 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 25, http://www.presse-justice.be/home.php. 297 L. HUYBRECHTS, “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, (271) 276. 298 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 143; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 19, http://www.presse-

justice.be/home.php. 299 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 300 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),

Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, 319; A.

LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 88. 301 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 3, 19, http://www.presse-justice.be/home.php. 302 Zie supra.

Page 62: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

54

de korpsoverste als door de persrechter zelf beëindigd worden.303 Ook de korpsoverste kan

rechtstreeks met de pers communiceren.304

126. De opdracht tot informatieverstrekking van de persrechter bestaat uit een actief en een

passief luik. Ten eerste kan de persrechter op eigen initiatief algemene informatie over

wettelijke en andere regelingen binnen de rechtbank geven. Hij kan ook afspraken maken met

de perswoordvoerder van het parket en de advocaten in het geding. Hij kan eveneens op eigen

initiatief onjuiste of onvolledige informatie die reeds werd gepubliceerd verbeteren en

magistraten afschermen die met een zaak zijn belast.305 Ten tweede, wanneer de pers erom

vraagt, bestaan zijn werkzaamheden uit het toelichten van wat er zich op de openbare

terechtzitting heeft voorgedaan, het meedelen van de inhoud van de beslissingen met de

nodige objectieve toelichting, het meedelen van bepaalde handelingen die door magistraten

werden verricht zonder dat deze in de openbaarheid werden beslist of uitgesproken en het

maken van afspraken in verband met het nemen van foto’s, klank- of beeldopnames in de

zittingszaal.

127. In 2005 werden er gedragsregels opgesteld voor de relatie tussen het gerecht en de

pers.306 Zo moet de persrechter zich onthouden van elk waardeoordeel omtrent gerechtelijke

uitspraken.307 Hij mag ook geen beleidsmatige uitspraken doen. Hij moet zich dus bijzonder

terughoudend opstellen wanneer de uitspraak nog kan bestreden worden of bestreden

wordt.308 Verder mag hij de pers niet te woord staan over zaken waarin hij zelf zitting houdt

303 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 304 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf. 305 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 306 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf. 307 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 144; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy

en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 319. 308 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 144.

Page 63: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

55

of gehouden heeft. In dergelijke gevallen dient de korpsoverste immers een vervanger aan te

duiden.309

128. De informatie die de persrechter verstrekt aan de pers mag enkel slaan op vaststaande

gegevens. Wanneer bepaalde gegevens nog niet volledig vaststaan maar berusten op

vermoedens, dan moet hij dit duidelijk maken. Het vermoeden van onschuld is van wezenlijk

belang voor een billijk proces. De gegeven inlichtingen mogen de handhaving van dit

vermoeden niet in de weg staan, noch mogen zij het recht op privacy schenden. Dit heeft tot

gevolg dat de identiteit van de partijen of betrokken personen niet mag bekend gemaakt

worden. Dit geldt zowel voor de rechterlijke diensten als voor de pers. Er dient een gepaste

anonimisering plaats te vinden. Bijvoorbeeld worden namen of geografische gegevens gewist

en gebruikt men initialen. 310

309 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 144; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G.

VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu,

2007, (273) 319. 310 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 146.

Page 64: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

56

DEEL III. GERECHTSVERSLAGGEVING

129. Zoals reeds eerder werd vermeld, heeft de pers expressievrijheid op grond van de

Grondwet311 en het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens.312 De pers moet de

burger informeren over de res publica, d.i. alle zaken die als nieuwswaardig worden

beschouwd.313 De vrijheid van drukpers en het recht op vrije meningsuiting verlenen aan de

media het recht om verslag uit te brengen omtrent justitiele aangelegenheden en omtrent

zaken die hangende zijn voor een rechter. 314

« Que la liberté de la presse emport le droit d’exercer son contrôle sur l’œuvre

juridique de la magistrature, en ce compris des jugements, tombés dans le domaine

public par suite de leur lecture à l’audience, et qui peuvent faire l’objet d’une

appréciation et d’une discussion; qu’il ne suffit pas qu’une cause soit définitivement

jugée pour qu’elle ne puisse plus être critiquée. » 315

130. Het belang van gerechtsverslaggeving vertaalt zich in een aantal functies. Deze vorm

van verslaggeving is van cruciaal belang in een democratische samenleving gelet op de

waakhondfunctie van de pers.316 De pers moet aangelegenheden van algemeen belang zoals

311 Art. 19 en 25 GW. 312 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de

‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt

de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 81; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la

protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 290; A. LUYTEN,

Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 109. 313 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de

‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt

de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 82; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la

protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 291; T.

GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 349; K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la

médiatisation des procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK,

Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (123) 130; D. VOORHOOF, “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y.

HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (837) 854;

D. VOORHOOF, “De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J. CLEMENT en M.

VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (27) 29. 314 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 81; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel,

VUB press, 1998, 129-130; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 185. 315 Rb. Brussel 29 juni 1987, JT 1987, 685-688, noot F. RIGAUX; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel,

Larcier, 2003, 194. 316 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 16; D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor

een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De

gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 81-82;

A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 129-130; J.

Page 65: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

57

de activiteiten van het gerecht opsporen, systematiseren en verspreiden, zodat deze informatie

voor het publiek bevattelijk wordt en zodat het publiek zich een mening kan vormen en

controle kan uitoefenen.317 In die zin vormt de pers als het ware een vierde macht die een

controlefunctie uitoefent op het gerecht. Zo dienen gerechtsverslaggevers waarschuwingen te

uiten, problemen te signaleren en discussies op gang te brengen.318

131. Vervolgens heeft gerechtsverslaggeving een afschrikkende functie. Potentiële daders

worden ontmoedigd door de informatie die de pers verspreidt over de hoge pakkans en de

zware straffen ten aanzien van misdrijven. Het is ook een preventiemiddel daar potentiële

slachtoffers van bepaalde criminaliteitsvormen worden gesensibiliseerd en bewust gemaakt

van hun kwetsbare positie.319 De pers kan niettegenstaande ingeschakeld worden door het

gerecht om te helpen bij het ophelderen van onopgelost misdrijven door middel van

opsporingsberichten. Op die manier wordt een groot publiek bereikt.320

132. Gerechtsverslaggeving draagt ten slotte bij tot het uitlokken van maatschappelijke

discussies opdat wijzigingen op het beleidsniveau zouden doorgevoerd worden.321

Hoofdstuk I. Beperkingen

133. Het recht op vrije meningsuiting speelt immers een essentiële rol in een democratie.322

Zo genieten publicaties over rechtszaken die het algemeen belang raken, een hogere

VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 463; F. VOETS,

“Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.

VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 57. 317 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,

309. 318 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 16; D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor

een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De

gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 81-82;

A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 129-130; J.

VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 463; F. VOETS,

“Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.

VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 57. 319 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 130; F. VOETS,

“Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D.

VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen, Kluwer, 1987, (51) 57. 320 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 131. 321 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 82; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel,

VUB press, 1998, 131; F. VOETS, “Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S.

DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media, Antwerpen,

Kluwer, 1987, (51) 57. 322 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des

procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,

Limal, Anthemis, 2008, (123) 130.

Page 66: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

58

bescherming van het Europees Hof.323 Toch dienen de media bepaalde restricties in acht te

nemen, zo ook in het kader van gerechtsverslaggeving.324

134. Hierna volgt een onderscheid tussen de algemene beperkingen die steeds in acht

moeten genomen worden en de beperkingen die eigen zijn aan de fase waarbinnen de

gerechtsverslaggeving zich situeert, namelijk de fase van het vooronderzoek of de fase van

het onderzoek ter terechtzitting.

Afdeling I. Algemene beperkingen

135. Er worden bepaalde eisen gesteld met betrekking tot de gerechtsverslaggeving,

ongeacht de fase waarin de gerechtsverslaggeving plaatsvindt.

i) Algemene zorgvuldigheidsnorm

136. De pers moet zich in het kader van gerechtsverslaggeving niet beperken tot het geven

van informatie. De pers mag zich een mening vormen en commentaar bij een zaak geven,

zelfs indien deze meningen beledigen, schokken of storen.325 Niettegenstaande, moet het

onderscheid tussen de feiten en het commentaar van journalisten duidelijk te onderscheiden

zijn.326 Hoewel niet kan onderzocht worden of deze meningen juist zijn,327 mag er wel

verwacht worden dat een waardeoordeel op onbetwiste feiten steunt en dat persoon die het

waardeoordeel geeft te goeder trouw is.328 Daarnaast mogen waardeoordelen ook niet onnodig

grievend zijn.329 Journalisten moeten voldoende onderzoek voeren naar het bestaan van de

323 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid

van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 174; D.

VOORHOOF, “Het Europese ‘First Amendment” De Straatsburgse jurisprudentie over artikel 10 EVRM (1996-juli

1999), Mediaforum 1999, (304) 304. 324 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 110; D.

VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 194-198. 325 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het

gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 331. 326 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 8, http://www.presse-

justice.be/home.php. 327 De juistheid van een waardeoordeel kan niet bewezen worden. 328 EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997; K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu.

Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier, 2004, 382; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in

het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 331. 329 F. KUTY, Justice pénale et procès équitable, Brussel, Larcier, 2011, 245; K. LEMMENS, La presse et la

protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier, 2004, 383.

Page 67: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

59

feiten waarop zij hun waardeoordelen steunen en deze nauwkeurig controleren.330 Hieruit

volgt het principe van de vrijheid van (kritische) gerechtsverslaggeving.

137. Niettemin wordt deze vrijheid beperkt door de algemene zorgvuldigheidsnorm, die

iedere journalist in acht moet nemen.

138. Hoewel er geen strikte juistheid, geen wetenschappelijke accuraatheid of geen absolute

betrouwbaarheid van de gepubliceerde informatie kan worden vereist, moet een journalist zijn

informatie op zorgvuldige wijze vergaard hebben. Hij moet een minimum aan onderzoek

voeren en mag zich niet baseren op geruchten of op onbetrouwbare informatie.331 Net zoals

ieder normaal, voorzichtig en vooruitziend persoon moet een journalist zich ervoor hoeden

geruchten te verspreiden die derden schade kunnen berokkenen wanneer niet werd nagegaan

waar zij vandaan komen en in welke mate zij overeenstemmen met de waarheid.332 Evenmin

mogen berichten die manifest onjuist zijn, voorbarig zijn of waarvan het bewijs niet wordt of

niet kan worden geleverd, op voortvarende of lichtzinnige wijze gepubliceerd worden.333

139. De plicht tot zorgvuldigheid uit zich ook in het taalgebruik dat de journalist hanteert.

Uitspraken en meningen moeten met het gepaste voorbehoud334 worden geformuleerd.335

140. Een journalist heeft de plicht om zo exact, volledig en objectief mogelijke informatie

te verschaffen. Hij moet de grootste zorgvuldigheid aan de dag leggen, zowel bij de

nieuwsgaring als bij de publicatie ervan.336 Bijgevolg kunnen gebrek aan

waarheidsgetrouwheid, onnodig grievende aantijgingen, onzorgvuldigheid of inbreuken op de

330 EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997; EHRM, Prager en Oberschlivk v. Austria, 1995; B.

VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een

gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 175. 331 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71; D.

VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 220. 332 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 106; B.

TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P.

2003, (33) 76 ; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 7,

http://www.presse-justice.be/home.php. 333 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71; K.

LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier,

2004, 381; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 220. 334 Bijvoorbeeld het gebruik van de voorwaardelijke wijs, maar men mag hier niet mee overdrijven. Soms wordt

hiervan misbruik gemaakt. 335 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,

Larcier, 2004, 386; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 7,

http://www.presse-justice.be/home.php. 336 Brussel 20 september 2001, AM 2002, afl. 2, 524-527; Rb. Namen 23 september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-

515 ; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 76.

Page 68: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

60

privacy aanleiding geven tot een eis tot schadevergoeding vanwege de personen die zich

benadeeld of geschaad achten door bepaalde gerechtsverslaggeving.337

ii) Vermoeden van onschuld

141. De inachtneming van de algemene zorgvuldigheidsnorm heeft tot gevolg dat in het

kader van gerechtsverslaggeving er een bijzondere voorzichtigheid aan de dag moet worden

gelegd in relatie tot het vermoeden van onschuld van een verdachte of beklaagde.

142. De plicht tot objectiviteit en het respect voor de feiten nopen journalisten om het

vermoeden van onschuld in acht te nemen.338 Dit verhindert hen niet om over hangende

rechtszaken te berichten, maar het verplicht hen om de rechten van de gedingvoerende

partijen en van derden te eerbiedigen. Bijgevolg zullen inbreuken op het vermoeden van

onschuld en inbreuken op het privé-leven leiden tot burgerrechtelijke aansprakelijkheid.339 Zo

kan bijvoorbeeld het loutere gebruik van bepaalde titels en het daabij afdrukken van foto’s

een persoon die betrokken is in een gerechtelijke procedure, in diskrediet brengen.340

143. De rechtspraak van het Europees Hof en bepaalde Belgische rechtspraak341 zetten de

pers aan om rekening te houden met het recht op een eerlijk proces van procespartijen en het

vermoeden van onschuld. De berichtgeving mag derhalve niet tendentieus zijn, noch de lezer,

de kijker of de luisteraar ertoe aanzetten zich een dermate vaststaand oordeel over de zaak te

vormen, dat een andere beslissing van de rechter hem als een rechterlijke dwaling zou

overkomen.342 Er zal een afweging gebeuren tussen het belang van de rechtszaak en de

bijdrage tot het publiek debat enerzijds en de rechten van anderen anderzijds.343 Niettemin

moet worden opgemerkt dat niet elke perspublicatie het vermoeden van onschuld met de

voeten treedt.

337 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 71. 338 Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-560; Rb. Namen 23 september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-515; Rb.

Luik 27 mei 1998, JLMB 1998, 1125-1133; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis,

2012, 490; F. KUTY, Justice pénale et procès équitable, Brussel, Larcier, 2011, 245. 339 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces

in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 175. 340 Rb. Brussel 29 juni 1987, JT 1987, 685-688, noot F. RIGAUX; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel,

Larcier, 2003, 195-196. 341 Zie voetnoot 111. 342 EHRM, Worm v. Austria, 1997; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht,

doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 456. 343 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces

in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 175.

Page 69: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

61

iii) Recht op privacy

144. Journalisten dienen bij hun verslaggeving rekening te houden met het recht op privacy

overeenkomstig het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, de Grondwet en Code

van de Raad voor de Journalistiek.344 Individuen die verwikkeld zijn in een rechtszaak zullen

bepaalde inmengingen door de pers in hun recht op privacy moeten dulden.345 Deze

inmengingen zijn echter niet onbegrensd.

145. Zoals reeds eerder vermeld is er geen strafrechtelijk verbod op het vermelden van de

identiteit van een verdachte of een betichte, maar kan er in de meeste gevallen bericht worden

over een rechtszaak zonder de identiteit of andere herkenbaarheidsinformatie te vermelden.

Een journalist moet er bijgevolg op toezien dat deze informatie niet te snel wordt

gepubliceerd.346

146. Gerechtsverslaggeving vereist enig voorbehoud en dus worden er grenzen gesteld.

Bijgevolg kunnen journalist niet zomaar de reputatie van burgers in opspraak brengen door

hen te beschuldigen van het plegen van misdrijven.347 Verder mag een journalist niet ter

ontspanning van zijn lezers de bekendgemaakte gegevens uit het privéleven onderwerpen aan

een ludieke en vervormende commentaar.348

147. Er moet, zoals het arrest Craxi t. Italië (n° 2)349 illustreert, een onderscheid gemaakt

worden tussen maatschappelijke relevante informatie, zoals de gegevens die verbonden zijn

met de feiten waarvoor iemand wordt vervolgd en de bijkomende informatie die het verhaal

kleurt maar weinig aan de essentie toevoegt. Deze laatste bevatten meestal persoonlijke

gegevens die veeleer tegemoetkomen aan de maatschappelijke zucht naar sensatie dan aan het

maatschappelijk belang om het publiek te informeren.350 Dergelijke verwijzingen naar het

privé-leven van een persoon die geen direct of noodzakelijk verband vertonen met de feiten

344 Art. 22 GW; art. 23 van de Code van de raad voor de journalistiek,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-

liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 111. 345 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,

Larcier, 2004, 416. 346 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 4: gerechtelijke verslaggeving, 11,

http://www.presse-justice.be/home.php. 347 EHRM, Ruokanen v. Finland, 2010; EHRM, Zollmann v. United Kingdom, 2003; K. LEMMENS en B.

TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012, 17. 348 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 471. 349 EHRM, Craxi v. Italy (n° 2), 2003. 350 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 327.

Page 70: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

62

waarvoor de persoon wordt vervolgd, houden een schending van het privé-leven en maken

een fout uit in hoofde van de journalist.351

Afdeling II. Fase van het vooronderzoek

148. Het vooronderzoek is overeenkomstig het Wetboek van Strafvordering geheim.352

Hieruit volgt dat de berichtgeving inzake opsporings- en gerechtelijke onderzoeken moeilijker

ligt dan de verslaggeving inzake de openbare terechtzitting, de procesdebatten en de

rechterlijke uitspraak.353

149. Journalisten zijn evenwel niet gebonden door het geheim van het onderzoek.354 Ze

zijn echter gehouden tot bepaalde voorzichtigheidsregels gelet op het geheim karakter van het

vooronderzoek.355

150. Wanneer de pers gegevens uit het strafrechtelijk vooronderzoek publiceert, kan dit de

eer en de goede naam en het privéleven van een verdachte of betichte ernstig schaden. De

vermelding van de identiteit van de betrokkene heeft steeds een stigmatiserend effect, ook al

volgt er nadien een vrijspraak. Door de media-aandacht kan ook het vermoeden van onschuld

op de helling komen te staan.356 Journalisten moeten oog hebben voor deze rechten.

Afdeling III. Fase van het onderzoek ter terechtzitting

i) Principe: openbaarheid

151. De pers heeft toegang tot de openbare terechtzittingen357 en elk vonnis in wordt

openbare zitting uitgesproken.358 359 In een democratische rechtsstaat is het in het openbaar

351 Rb. Brussel 25 april 2000, AM 2000, 466-468. 352 Art. 28quinquies §1 Sv.; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 304. 353 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 304. 354 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 116; T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het

vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie,

Antwerpen, Maklu, 2010, (343) 348; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012,

484-485. 355 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 116. 356 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 465. 357 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 120.

Page 71: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

63

belang dat er recht wordt gesproken in alle openheid, dat de publieke opinie verneemt op

welke wijze de rechterlijke macht haar opdracht vervult en dat daardoor ook een zekere

democratische controle360 kan worden uitgeoefend op de rechtspraak.361 Op grond van artikel

10 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens heeft de pers recht op toegang tot

de openbare terechtzitting. Gerechtsverslaggeving vindt dus een rechtsgrond in artikel 6, lid 1

van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens teneinde het fair trial-principe te

verwezenlijken.362

152. De pers mag zich dus naar de openbare terechtzitting begeven en de informatie die ze

door het louter bijwonen van de terechtzitting heeft verkregen, doorgeven. Deze informatie

heeft betrekking op de namen van procespartijen, de aard van de zaak, de middelen die door

de partijen worden ingeroepen. De vrije meningsuiting van de pers naar aanleiding van een

openbare terechtzitting kan evenwel beperkt worden overeenkomstig de voorwaarden in

artikel 10 §2 van het Europees Verdrag.363

ii) Beperkingen

153. De openbaarheid van de terechtzittingen is niet absoluut. Bijgevolg dient de pers in

haar verslaggeving bepaalde restricties in acht te nemen.364

154. Wanneer de gerechtelijke debatten met gesloten deuren verlopen, mag er geen verslag

over uitgebracht worden.365 Het betreft de debatten in de raadkamer of de debatten die na

uitspraak op grond van artikel 148 van de grondwet achter gesloten deuren verlopen omdat de

openbaarheid van de debatten gevaar oplevert voor de openbare orde of de goede zeden.366 De

toegang tot de rechtszaal kan ook aan de pers en het publiek worden ontzegd gedurende het

358 Art. 149 GW. 359 Voor een gedetailleerde bespreking inzake het recht op inzage en om een afschrift te krijgen van vonnissen en

arresten en de beperkingen hierop wordt verwezen naar “B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het

gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, blz.332-349”. 360 Het is belangrijk dat de pers wantoestanden in het justitiële apparaat aankaart en becommentarieert. 361 P. SCHOUTEN, Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer, Deventer, 2011, 64;

J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 469. 362 D. VOORHOOF, “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam van magistraten

en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht als beperking op de vrijheid

van expressie en informatie”, Panopticon 1989, (217) 230. 363 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,

328-329. 364 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 299. 365 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 469. 366 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 121; C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,

2011, 566.

Page 72: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

64

gehele proces of een deel ervan in het belang van de bescherming van het privéleven van de

partijen of wanneer openbaarheid de belangen van de rechtspraak zou schaden.367 Deze

uitzonderingsgrond steunt op artikel 6 van het Europees Verdrag van de Rechten van de

Mens.368

155. Verder bestaan er enkele concrete beperkingen op de verslaggeving van de

terechtzittingen.

156. Het is verboden voor de pers de gerechtelijke debatten inzake echtscheiding weer te

geven.369 De overtreding van dit verbod wordt gesanctioneerd met een geldboete of een

gevangenisstraf. 370

157. De publicatie en verspreiding van het verslag van de debatten voor de

jeugdgerechten371 en de onderzoeksrechter door middel van boeken, pers, film, radio, televisie

of op enige andere wijze zijn eveneens verboden. Daarenboven is het niet geoorloofd om de

identiteit van de minderjarigen die vervolgd worden of tegen wie een

jeugdbeschermingsmaatregel is genomen, te publiceren. Hetzelfde geldt voor teksten,

tekeningen, foto’s of beelden waaruit de identiteit van de minderjarige kan blijken.372 Onder

voorbehoud van hiervoor genoemde regels, is het wel toegelaten de motieven en het

beschikkend gedeelte van de in openbare terechtzitting uitgesproken rechterlijke beslissing

367 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566; D.

VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 201, 299. 368 C. VAN DEN WYNGAERT, Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu, 2011, 566. 369 Art. 1270 Ger.W.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 124; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding,

Brussel, VUB press, 1998, 111; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II,

Antwerpen, Maklu, 1991, 470; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN

ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie?

Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 3; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht,

Brussel, Larcier, 2014, 300. 370 Art. 1270 Ger.W.; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press,

1998, 111; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 300. 371 Zowel de jeugdkamers der hoven van beroep als de jeugdrechtbanken. 372 Art. 433bis Sw.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 122; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding,

Brussel, VUB press, 1998, 111; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II,

Antwerpen, Maklu, 1991, 469; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 300-301.

Page 73: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

65

uiteen te zetten.373 De ratio van deze regeling is het feit dat de mediabelangstelling voor deze

gerechtelijke zaken de toekomst van de kinderen zou hypothekeren.374

158. Betreffende seksuele misdrijven is het verboden teksten, tekeningen, foto’s en

enigerlei beelden of geluidsfragmenten waaruit de identiteit kan blijken van het slachtoffer

van de misdrijven (d.i. herkenbaarheidsinformatie) inzake aanranding van de eerbaarheid en

verkrachting, te publiceren en te verspreiden door middel van boeken, pers, film, radio,

televisie of enige andere wijze. Als uitzondering hierop vormt de schriftelijke toestemming

van het slachtoffer of de toestemming van de procureur des Konings of van de met het

onderzoek belaste magistraat.375

159. Tenslotte worden aan de geoorloofdheid van de verslaggeving over de debatten

bepaalde eisen gesteld. Het verslag van de terechtzitting dient een getrouwe weergave te zijn

van de debatten. Zo moeten de hoofdlijnen en de algemene teneur van het proces tot uiting

komen. Partijdige berichtgeving is uit den boze. 376 Inbreuken leiden tot de aansprakelijkheid

van de journalist.377

iii) De audiovisuele media in het gerechtsgebouw en in de zittingszaal

160. Een en ander kan nog worden uiteengezet met betrekking tot de aanwezigheid van de

media in de zittingszaal.

161. De gedragsnormen van 20 januari 2005 die reeds besproken werden bij de

uiteenzetting over de informatieverstrekking van het gerecht aan de pers, reglementeren ook

373 Art. 433bis, lid 2 Sw.; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 122. 374 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 111. 375 Art. 378bis Sw.; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998,

110-111; R. VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE

CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16

oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 3; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 302. 376 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 470. 377 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 500.

Page 74: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

66

het gebruik van camera’s op de terechtzitting.378 Hieruit blijkt dat er nog enige

terughoudendheid is omtrent de aanwezigheid van camera’s op een zitting.379

162. Er mogen geen geluid-, film-, foto- of televisieopnamen gemaakt worden binnen het

gerechtsgebouw, tenzij met toestemming van de beheerder van het gebouw. Deze

toestemming kan ook verleend worden door de persrechter indien deze bevoegdheid door de

beheerder werd gedelegeerd.380 Indien er dergelijke toelating werd bekomen, doet dit in geen

geval afbreuk aan de individuele rechten van personen met betrekking tot het gebruik van

beeld-, foto- en geluidsmateriaal in de pers.381

163. Binnen de zittingszaal zijn beeld- en geluidsopnamen in principe niet toegelaten om

elke vorm van beïnvloeding te voorkomen. Er werd echter aan de voorzitter de mogelijkheid

toegekend om dit verbod te modelleren indien dit vereist wordt voor een goede

rechtsbedeling. Hij kan hiervoor overleggen met de korpschef en met de persrechter. De

voorzitter is niettemin degene die de beslissing neemt. Er kunnen bepaalde afwijkingen

overeengekomen worden voor het opnemen van de voorlezing van de uitspraken of voor het

binnentreden van de leden van de rechtbank of van het hof, of voor het filmen, met

toestemming, van de beklaagde, in een assisenzaak.382

164. Indien de voorzitter toelating geeft aan de pers om in de zittingszaal te filmen, moet de

pers nog steeds respect opbrengen voor het recht op privacy van de verdachte en zijn

378 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en

meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia,

2011, (29) 36. 379 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36. 380 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 147; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy

en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 312. 381 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 148; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy

en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 313. 382 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 148-149; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal …

en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht,

Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36.

Page 75: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

67

familieleden.383 Deze toestemming strekt zich ook niet uit tot het filmen of fotograferen van

verdachten of inverdenkinggestelden in de boeien. Voor het maken van opnamen van

advocaten en andere rechtshulpverleners moet voorafgaand hun toestemming verkregen

worden. Niet-vaste procesdeelnemers zoals procespartijen, beklaagden, benadeelden,

verbalisanten, getuigen, deskundigen, reclasseringsambtenaren en tolken enzovoort mogen

tijdens de zitting niet worden gefilmd of gefotografeerd, tenzij deze personen hiervoor

voorafgaandelijk de toestemming hebben gegeven.384

165. In geen geval mogen interviews afgenomen worden in de zittingszaal, noch voor, noch

na de terechtzitting. Ook mag er niet gefilmd, gefotografeerd of opgenomen worden na de

uitspraak in de zittingszaal.385

166. Hieruit volgt dat het maken van audiovisuele opnamen ter terechtzitting in principe

verboden is, tenzij er toestemming wordt verleend. Dit verbod, dat een inmenging in het recht

op vrije meningsuiting uitmaakt, wordt geoorloofd geacht omdat zij tot doel heeft een eerlijk

proces te waarborgen, met inbegrip van het vermoeden van onschuld, beïnvloeding van de

rechterlijke macht te vermijden en het recht op privacy te eerbiedigen. Zelfs indien men

toelating bekomt moet de pers nog steeds deze rechten respecteren.

167. De aanwezigheid van de schrijvende pers en de audiovisuele media in de zittingszaal

wordt dus gekaderd in hun functie van ‘public watchdog’.386 De concrete uitwerking hiervan

heeft evenwel een aantal nadelen. Ten eerste heeft dit een behoorlijke aantasting van het recht

383 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 314. 384 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor

advocaten, magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij,

Gent, Story Publishers, 2012, (109) 149; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G.

VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu,

2007, (273) 314-315; A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en

meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia,

2011, (29) 36. 385 Gedragsnormen van 20 januari 2005 voor de relatie tussen gerecht en pers,

http://www.justwatch.be/Justwatch.be/Varia_files/Gedragsnormen%20voor%20de%20relatie%20tussen%20gere

cht%20en%20pers1.pdf; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),

Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 314; A.

OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36. 386 EHRM, Thoma v. Luxemburg, 2001; EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997; A. OOMS en A.

WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C. DECLERCK, P.

FOUBERT en A. OOMS (EDS.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 36-37.

Page 76: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

68

op privacy van de betrokkenen tot gevolg,387 waaronder de beklaagde(n). Daarnaast kan de

aanwezigheid van camera’s tijdens het proces het gedrag van de procespartijen, van de

raadslieden en zelfs van de rechters beïnvloeden. Zo kunnen zij bijvoorbeeld sterke uitspraken

doen om indruk te maken op het grote publiek of elementen verzwijgen of hun houding

aanpassen uit angst voor het publiek en de media.388

Hoofdstuk II. Gebreken

168. Het belang van de gerechtelijke verslaggeving belet niet dat daaraan ook bepaalde

onwenselijke effecten zijn verbonden.389

Afdeling I. Kleine en onschuldige fouten

169. Dagelijks kan men in de pers kleine en onschuldige fouten terugvinden betreffende

een verkeerd gebruik van de juridische terminologie. Bijvoorbeeld spreekt men van vonnissen

daar waar men arresten bedoelt of vice versa. Vaak verwart men een arrestatie door de politie

met een plaatsing onder aanhoudingsmandaat door de onderzoeksrechter.390 Dit zijn juridische

onjuistheden die storend zijn, maar niet van dien aard zijn dat ze het publiek kunnen

misleiden.391 De oorzaak van deze vergissingen is te wijten aan het gebrek aan kennis van

gerechtelijke procedures. Er is een tekort aan opleiding en begeleiding terzake voor

journalisten. Niettemin kunnen nonchalance of tijdsgebrek ook redenen vormen voor deze

kleinere fouten. Dit kan worden opgelost door zelfstudie, begeleiding vanuit de redactie en het

ter beschikking hebben van het nodige wetgevend materiaal.392

Afdeling II. Gebrek aan kennis van het recht en regels van de procedure

170. De gerechtelijke verslaggeving kenmerkt zich ook door een gebrek aan kennis van het

recht en in het bijzonder van bepaalde fundamentele strafprocedurele regels. Er wordt niet

veel aandacht besteed aan de regelmatigheid van een procedure. Het gevolg hiervan is dat er

te weinig essentiële zaken met betrekking tot de werking van het strafonderzoek en de

387 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 37. 388 A. OOMS en A. WIJNANTS, “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en meningen …” in C.

DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht, Antwerpen, Intersentia, 2011, (29) 37. 389 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83. 390 D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28, (937) 937; A. LUYTEN, Pers,

politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 131-132. 391 D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28, (937) 937. 392 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 131-132.

Page 77: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

69

strafprocedure aan het publiek worden toegelicht. Bovendien wordt ook nagelaten het belang

van deze regels uit te leggen.393

Afdeling III. Onzorgvuldige berichtgeving

171. Wanneer de journalist zijn informatie haalt uit één enkele bron, zonder dat die

beperking uitdrukkelijk vermeld wordt en zonder dat de juistheid van de beweringen van die

bron zijn getoetst, is er sprake van onzorgvuldige berichtgeving. Zonder veel kritische zin

worden de beweringen van één enkele partij als persbericht overgenomen.394 Deze

gerechtelijke verslaggeving is veel minder onschuldig aangezien het publiek in dergelijk geval

ten onrechte de idee kan krijgen dat die informatie objectief en juist is, hetgeen hun verdere

beoordeling definitief kan determineren. 395 Dit betekent niet dat een journalist niet eenzijdig

mag zijn, maar dan moet hij dat voldoende doen blijken.396

172. Verder is er ook sprake van onzorgvuldige berichtgeving wanneer een journalist uit

beperkte informatie voortijdig een aantal conclusies trekt of suggereert. Zelfs wanneer die

conclusies enkel bij wijze van hypothese worden geformuleerd, kunnen zij de publieke opinie

op het verkeerde been brengen, bijvoorbeeld als zij de schuld van een verdachte of een

beklaagde als een vaststaand gegeven poneren.397 Als de terechtzittingen meerdere dagen of

weken duren, maar de journalist zijn verslaggeving beperkt omdat hij de zittingen niet

systematisch heeft bijgewoond, maakt dit een onzorgvuldigheid uit.398

393 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 86-87; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl.

28, (937) 939. 394 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 15; D.

D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE

PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 937; D. VOORHOOF, “Persvrijheid mag recht op privacy niet negeren”, De Juristenkrant 2006, 16. 395 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 937. 396 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 16-17. 397 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 83-84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl.

28, (937) 937-938. 398 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 938.

Page 78: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

70

173. Ten slotte omvat onachtzaamheid de uitgebreide verslaggeving van processen in eerste

aanleg, terwijl men nalaat over de behandeling van dezelfde zaken in hoger beroep en in

cassatie verslag uit te brengen.399

Afdeling IV. Gebrek aan objectiviteit

174. Wanneer een journalist in expliciete of impliciete bewoordingen zijn voorkeur voor

een bepaalde procespartij uitspreekt, maakt dit een tekortkoming uit van de deontologische

regels. De verslaggeving vertoont in dergelijk geval een gebrek aan objectiviteit.400 Wanneer

de journalist daarenboven de schuld van een persoon laat uitschijnen, vooraleer een

rechterlijke uitspraak heeft plaatsgevonden, wordt het vermoeden van onschuld

geschonden.401

Afdeling V. Sensatiejournalistiek

175. Een ander gebrek die kan voorkomen in de gerechtelijke verslaggeving kan

omschreven worden als sensatiejournalistiek, d.i. wanneer een criminele aangelegenheid op

vrij emotionele wijze wordt bericht en aan de lezer zoveel mogelijk pijnlijke details worden

gegeven. De journalist probeert zijn lezer het gevoel te geven dat de journalist zelf en via

hem, ook de lezer, getuige is geweest van de feiten. 402

Afdeling VI. Schendingen van het onderzoeksgeheim

176. In het kader van de schending van het onderzoeksgeheim ligt de problematiek van de

perslekken centraal. De term ‘perslekken’ is echter verkeerd gekozen omdat het niet de pers is

die geheime gerechtelijke informatie doorgeeft, maar de personen betrokken bij de

rechtsgang.403 404

399 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 12; D.

D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN DE

PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 938. 400 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 938. 401 Art. 6 §2 EVRM. 402 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 87; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 940. 403 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 132-135-136.

Page 79: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

71

Afdeling VII. Inbreuken op het vermoeden van onschuld

177. In de berichtgeving worden namen van verdachten genoemd, zij worden aan bepaalde

feiten gelinkt en bijgevolg reeds publiekelijk worden veroordeeld alvorens het vooronderzoek

is afgerond en de zaak al dan niet wordt doorverwezen naar de rechtbank.405

178. Wanneer een persoon door de pers als schuldig wordt beschouwd, nog voor dat het

gerecht de kans heeft gekregen zich over de zaak uit te spreken, wordt het vermoeden van

onschuld geschonden.406 Zo’n voorveroordeling door de pers kan uitermate schadelijk zijn.

Deze verklaringen kunnen immers de rechters beïnvloeden waardoor hun onpartijdigheid

wordt aangetast en hiermee het recht op een eerlijk proces van de verdachte/beklaagde in het

gedrang brengen.407 408

179. Daarom moet de pers met het oog op de eerbiediging van het vermoeden van

onschuld, de objectiviteitsregels naleven en grondig onderzoek voeren vooraleer er iets wordt

gepubliceerd.409

Afdeling VII. Inbreuken op het recht op privacy

180. Naast inbreuken op het vermoeden van onschuld, zijn er ook inbreuken op het recht op

bescherming van het privé-leven. Zo is er heel wat berichtgeving die de volledige naam van

verdachten vermeldt of de betrokkenen minstens identificeerbaar maakt.410 Verder is het in

beeld brengen van verdachten een duidelijk voorbeeld waarbij de privacy van verdachten met

de voeten wordt getreden.411 Deze inbreuken hebben negatieve gevolgen op het privé- en

beroepsleven van verdachten en beklaagden die op zichzelf als een straf worden ervaren.412

404 Vermits deze problematiek omvangrijk is en niet voldoende aanleunt bij de onderzoeksvraag van deze

masterproef, wordt hier niet verder op ingegaan. 405 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 67. 406 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 84; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 938; S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 475. 407 J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 476. 408 Zie supra. 409 Zie supra. 410 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 87; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 939-940; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 66-

67; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 45. 411 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 66-67. 412 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 67.

Page 80: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

72

Hoofdstuk III. Gevolgen

Afdeling I. Publieke veroordeling van de betrokkenen

181. Veronachtzaming van de onschuldpresumptie kan leiden tot een publieke

veroordeling.413 De gevolgen van deze gebreken in de gerechtelijke verslaggeving worden

immers in de eerste plaats gedragen door degenen die door de berichtgeving geviseerd zijn.

De betrokkenen voelen zich veroordeeld door de publieke opinie. Dit wordt als een aparte

straf ervaren, die vaak verregaander is dan een eventueel rechterlijke veroordeling. Zij is ook

onherstelbaar, zelfs in geval van vrijspraak.414 In geval van een veroordeling bemoeilijkt zij in

ernstige mate de reïntegratie en reclassering van de betrokkene.415 Daarnaast kan een te grote

aandacht van de pers voor een zaak tot gevolg hebben dat een proces eigenlijk in de pers

gevoerd wordt (‘trial by media’).416

Afdeling II. Gevaar voor de partijdigheid van de rechter

182. De publieke veroordeling door de pers kan in bepaalde gevallen tot gevolg hebben dat

de magistraten die over de zaak moeten oordelen niet meer in staat zijn om de feiten in alle

sereniteit en objectiviteit en zonder vooringenomenheid te beoordelen.417 Wanneer de

berichtgeving door de pers tot gevolg heeft dat het gezag en de onpartijdigheid van de

rechterlijke macht wordt aangetast, zorgt dit ervoor dat het proces niet meer eerlijk kan

verlopen. Zodoende worden de rechten van verdediging ondermijnd.418

413 P. SCHOUTEN, Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer, Deventer, 2011, 53. 414 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 88; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 940. 415 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 88. 416 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,

314. 417 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 88-89; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl.

28, (937) 940; P. SCHOUTEN, Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer,

Deventer, 2011, 53; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten

KULeuven, 1999, 314. 418 S. BERBUTO, “Rechten van verdediging” in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht, strafvordering en

bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2002 (losbl.), (R66/01) R66/14.

Page 81: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

73

Afdeling III. Gebrek aan vertrouwen in de justitie

183. Wanneer de gerechtelijke verslaggeving gebreken vertoont, kan dat tot gevolg hebben

dat de publieke opinie het gerecht niet meer vertrouwt.419 Bijvoorbeeld als de omvangrijke

media-aandacht voor een zaak de onpartijdigheid van een rechter aantast. Als processen in de

pers gevoerd worden, kan dat voor gevolg hebben dat de rechtbanken niet meer aanvaard

worden als het forum waar over schuld of onschuld beslist wordt.420

Afdeling IV. Strafprocedurele gevolgen

184. Elke schending van het vermoeden van onschuld leidt niet automatisch tot de

nietigheid van een procedure. In het ene geval kan de schending gemakkelijk hersteld worden,

in het andere geval zal men nog steeds met schade kampen. Daarom kan in bepaalde situaties

de onontvankelijkheid de enige passende remedie zijn. Bijvoorbeeld, wanneer door de

aantasting van het vermoeden van onschuld het eerlijk proces op onherstelbare421 wijze werd

geschonden.422

185. Volgens het Hof van Cassatie vormt de miskenning van het vermoeden van onschuld

in hoofde van de publieke opinie echter geen schending op van artikel 6 §2 van het Europees

Verdrag voor de Rechten van de Mens in hoofde van de rechter.423

186. Het Hof van Cassatie stelt dat de verplichting om het vermoeden van onschuld te

eerbiedigen rust op rechters die over de gegrondheid van de aanklacht moeten oordelen. De

loutere omstandigheid dat het vermoeden van onschuld in de publieke opinie is miskend heeft

volgens het Hof van Cassatie niet tot gevolg dat de rechter het algemeen rechtsbeginsel heeft

miskend. Er wordt geoordeeld dat, hoewel de berichtgeving in de pers de rechter of een jury

kan bereiken, dit geenszins resulteert in een onherstelbare aantasting van het recht op een

eerlijk proces. Tijdens de behandeling van de zaak worden alle gegevens onderzocht en aan

de tegenspraak van partijen onderworpen. Op dat moment kan de beschuldigde zijn recht van

419 D. D’HOOGHE, “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J. CLEMENT en M. VAN

DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen media, gerecht en politiek, Groot-

Bijgaarden, Globe, 1995, (81) 89; D. D’HOOGHE,“Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28,

(937) 941. 420 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,

455. 421 Wanneer de navolgende of hogere rechtsmacht de toestand niet meer kan rechttrekken. 422 R. VERSTRAETEN en PH. TRAEST, “Het recht van verdediging in de onderzoeksfase”, NC 2008, (85) 90. 423 Cass. 15 december 2004, P.04.1189.F; J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le respect de la présomption

d’innocence est incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009/1-2, (65) 78; R. VERSTRAETEN, Handboek

strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 848.

Page 82: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

74

verdediging uitoefenen. De beschuldigde kan de nadelige berichtgeving door de media

ontkrachten en de voor hem voordelige gegevens voorleggen. Het tegensprekelijk karakter

van de rechtspleging kan een eventuele aanvankelijke beïnvloeding van de openbare opinie

ongedaan maken.424

187. De onschuldpresumptie die op de rechterlijke autoriteiten rust, wordt niet geschonden

door het gegeven dat er over een rechtszaak wordt bericht in de pers.425 De strafvordering is

dus niet noodzakelijk onontvankelijk omdat een rechtszaak het voorwerp uitmaakt van

gerechtsverslaggeving.426 Er wordt immers vanuit gegaan dat berichtgeving over hangende

rechtszaken geen schijn van partijdigheid creëert.427

188. Bijgevolg zal er de facto nooit tot de onontvankelijkheid van de strafvordering worden

besloten wanneer de pers veelvuldig bericht over een hangende rechtszaak noch wanneer de

pers het vermoeden van onschuld met de voeten treedt, aangezien het Hof van Cassatie meent

dat deze berichtgeving de onpartijdigheid van de rechter niet in twijfel trekt en bijgevolg het

recht op een eerlijk niet in het gedrang wordt gebracht.

189. De vraag of de schending van het vermoeden van onschuld door de pers zou moeten

leiden tot de onontvankelijkheid van de strafvordering is een moeilijke kwestie. Een positief

antwoord zou de werking van het gerechtelijk apparaat vertragen. Toch zou men

strafprocedurele gevolgen moeten voorzien. Het volstaat niet om bij de straftoemeting

rekening te houden met het gegeven van overvloedige media-aandacht of vooringenomen

berichtgeving. Een rechter zal immers nooit toegeven dat hij hierdoor daadwerkelijk werd

beïnvloed.

424 Cass. 19 februari 2008, P.07.1648.N, T. Strafr. 2008, afl. 2, 110-111; J. ENGLEBERT, “Imposer à la presse le

respect de la présomption d’innocence est incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009/1-2, (65) 78; T.

GOMBEER, “Mediahetze leidt niet tot onontvankelijkheid strafvordering”, Juristenkrant 2008, 6; R.

VERSTRAETEN, “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE

CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16

oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, (1) 12. 425 Corr. Kortrijk 23 oktober 2007, T. Strafr. 2007, afl. 6, 407-414. 426 T. GOMBEER, “Mediahetze leidt niet tot onontvankelijkheid strafvordering”, Juristenkrant 2008, 6; 427 Cass. 27 februari 2008, RW 2008-2009, 1-2; Cass. 19 februari 2008, P.07.1648.N, T. Strafr. 2008, afl. 2, 110-

111; Corr. Kortrijk 23 oktober 2007, T. Strafr. 2007, afl. 6, 407-414.

Page 83: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

75

Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie

190. Er zijn initiatieven gekomen vanuit journalistenverenigingen om de relatie tussen pers

en justitie te reguleren.428

191. De regels en voorschriften inzake journalistieke deontologie zijn o.m. opgenomen in

de Internationale code van de IFJ, de Verklaring der rechten en plichten van de journalisten en

specifiek voor wat België betreft de Code van journalistieke beginselen. Gemeenschappelijk

aan deze ‘regelgeving’ is het uitgangspunt dat de persvrijheid de voornaamste waarborg is

voor de vrijheid van meningsuiting, zonder dewelke de bescherming van de andere

fundamentele burgerrechten niet kan gewaarborgd worden. De pers moet het recht hebben

ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en commentaren te publiceren teneinde de

vorming van de publieke opinie te verzekeren. 429

Afdeling I. Verklaring der rechten en plichten van de journalist

192. Deze verklaring werd aangenomen te München in 1971 door de afgevaardigden van de

journalistenbonden van de toenmalige lidstaten van de Europese Gemeenschap en is daarna

aangenomen door de Internationale Federatie van Journalisten op het congres van Istanbul in

1972.430 Het werd enkel door journalisten opgesteld waardoor er aandacht wordt besteed aan

de vraag naar onafhankelijkheid van nieuwsredacties ten opzichte van de eigen redactie.431

Het is een beroepsethische gedragscode die van toepassing is op alle journalisten, namelijk

iedereen die journalistiek werk verricht dat aan een publiek wordt gericht.432

193. De verklaring vermeldt de grenzen binnen dewelke de journalist zijn opdracht dient te

vervullen. Een van de essentiële plichten van een journalist is om bij het opzoeken en

becommentariëren van gebeurtenissen, rekening te houden met de waarheidsgetrouwheid en

objectiviteit van zijn stukken. Indien de gepubliceerde informatie onjuist is gebleken, moet hij

ze rechtzetten. Hij moet het recht op privacy en het beroepsgeheim eerbiedigen. Hij mag zich

ook niet schuldig maken aan laster en eerroof. Hij mag daarnaast geen oneerlijke methodes

428 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 284. 429 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 678-679. 430 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 284; P. MARTENS, Mediarecht

voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 122. 431 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-

justice.be/home.php. 432 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285.

Page 84: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

76

aanwenden om informatie, foto’s en documenten te bekomen. Daartegenover staan een aantal

rechten waarop de journalist zich kan beroepen. Hij heeft het recht elke ondergeschiktheid te

weigeren die in strijd zou zijn met zijn contract. Ook kan hij niet verplicht worden een

beroepsdaad te stellen of een opinie te uiten in strijd met zijn overtuiging. 433

194. Vermits de verklaring een gedragscode is en geen recht, wordt de naleving ervan niet

gegarandeerd door een rechtscollege. De handhaving wordt echter afgedwongen door de

journalistieke sector zelf, d.i. de Raad voor de Journalistiek.434

Afdeling II. Code van journalistieke beginselen

195. De Code van journalistieke beginselen werd aangenomen in 1982 door de Algemene

Vereniging van Beroepsjournalisten in België, de Belgische Vereniging van Dagbladuitgevers

en de Nationale Federatie van Informatieweekbladen.435 In tegenstelling tot de Verklaring der

rechten en plichten van de journalist is de Code opgesteld door zowel uitgevers als

journalisten. Door hun mede-ondertekening hebben de uitgevers de deontologische principes

uitdrukkelijk erkend zodat de journalist de naleving ervan kunnen afdwingen van hun

werkgevers. 436

196. In de Code wordt er een afweging gemaakt tussen de verplichtingen van de

journalisten ten opzichte van het publiek en hun rechten, en de voorwaarden die aanwezig

moeten zijn opdat de pers optimaal zou kunnen functioneren als betrouwbare

informatieverstrekker. Het heeft tot doel de vrijheid en integriteit van de pers te vrijwaren. De

pers moet het recht hebben om ongehinderd gegevens te verzamelen en informatie en

commentaren te publiceren om de vorming van de publieke opinie te verzekeren,437 maar

dient andere fundamentele rechten van de mens te respecteren.438 Zo dient de individuele

vrijheid en privacy te worden gerespecteerd en moet iedere ongeoorloofde inmenging in

persoonlijke pijn en smart vermeden te worden. Er moet een onderscheid gemaakt worden

433 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285; X, Vademecum voor

journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 12, http://www.presse-justice.be/home.php. 434 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285. 435 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285. 436 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-

justice.be/home.php. 437 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 285. 438 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-

justice.be/home.php.

Page 85: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

77

tussen de weergave van de feiten en de commentaren. Indien de gepubliceerde informatie

foutief blijkt te zijn, moet zij rechtgezet worden.439

Afdeling III. Code van de raad voor de journalistiek

197. Tot 2010 werden inbreuken op de journalistieke beroepsethiek beoordeeld op grond

van twee referentiedocumenten, namelijk de Internationale Verklaring van de Plichten en

Rechten van de Journalist en de Code van de Journalistieke Beginselen.440 Deze

expliciteerden op hun beurt de Code van Bordeaux uit 1954, d.i. een standaardwerk over het

werk en de werkwijze van journalisten. Vermits de journalistiek enkele grote evoluties heeft

ondergaan, was er nood aan een meer actuele code.441

198. De VZW Raad voor de Journalistiek heeft vervolgens in 2010 de regels van de

journalistieke beroepsethiek opgenomen in de Code van de raad voor de journalistiek, waarin

zowel de journalistenverenigingen, de uitgeversfederaties als de grote mediahuizen

vertegenwoordigd zijn.442 Het geldt sindsdien als een leidraad voor de behandeling van vragen

en klachten.443

199. De basisbeginselen van de journalistiek worden vertaald in 27 artikelen, die niet enkel

journalistieke plichten toelichten, maar ook het recht op informatie verdedigen en de vrijheid

van journalisten om hun werk te doen.444

200. Er wordt echter benadrukt dat deze beroepsethische minimumregels niet noodzakelijk

samenvallen met de wetgeving en rechtspraak over de persvrijheid en de beperkingen ervan.

Hieruit volgt dat een ethische tekortkoming niet automatisch neerkomt op een fout in de zin

van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Met andere woorden, wanneer de Raad voor de

Journalistiek een beroepsethische tekortkoming vaststelt, houdt dit geen enkele erkenning in

van de juridische aansprakelijkheid van de betrokkene, noch in de burgerrechtelijke zin, noch

in de strafrechtelijke zin.445

439 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 13, http://www.presse-

justice.be/home.php. 440 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 696; X, “Nieuwe Code Raad voor de

Journalistiek”, 8 oktober 2010, http://www.fondspascaldecroos.org/nieuwe-code-raad-journalistiek. 441 X, “Nieuwe Code Raad voor de Journalistiek”, 8 oktober 2010, http://www.fondspascaldecroos.org/nieuwe-

code-raad-journalistiek. 442 X, Journalistieke code, http://www.rvdj.be/journalistieke-code. 443 X, Raad stelt eigen code voor, http://www.rvdj.be/nieuws/raad-stelt-eigen-code-voor. 444 X, Raad stelt eigen code voor, http://www.rvdj.be/nieuws/raad-stelt-eigen-code-voor. 445 X, Journalistieke code, http://www.rvdj.be/journalistieke-code.

Page 86: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

78

201. In het kader van gerechtsverslaggeving is vooral artikel 23 van de code

vermeldenswaardig. Op grond van dit artikel dient de journalist het privéleven van personen

te respecteren en niet verder aan te tasten dan noodzakelijk in het licht van het

maatschappelijk. Verder moet hij in het bijzonder omzichtig omgaan met mensen in een

maatschappelijk kwetsbare situatie, zoals minderjarigen, slachtoffers van criminaliteit,

rampen en ongevallen, en hun familie.446 Ter verduidelijking werd de ‘Richtlijn over

identificatie in een gerechtelijke context’447 uitgevaardigd.

202. Ondanks het spijtige gegeven dat de eerbiediging van het vermoeden van onschuld

niet expliciet werd opgenomen in de Code van de raad voor de journalistiek, blijkt dat de

Raad er enigszins mee rekening houdt.448 Het wordt ook door sommige rechtspraak als een

deontologische plicht beschouwd. Op zijn minst wordt geoordeeld dat het respect voor het

vermoeden van onschuld de verplichting tot objectiviteit verstrengt, welke op zichzelf een

deontologische verplichting is.449

446 Art. 23 van de Code van de raad voor de journalistiek,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf. 447 Zie randnummer 37 ev. 448 Raad voor de journalistiek 12 februari 2015, Duyck t/ De Krant van West-Vlaanderen,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/1445.%20Beslissing%20Duyck%20tegen%20De%20Krant%20van%2

0West-Vlaanderen.pdf; 449 Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-560; Luik 30 juni 1997, JLMB 1998, 9-17; Rb. Namen 23

september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-515; Rb. Luik 27 mei 1998, JLMB 1998, 1125-1133.

Page 87: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

79

DEEL IV. RECHTSBESCHERMING TEGEN ONGEOORLOOFDE

GERECHTSJOURNALISTIEK

203. De vrijheid van meningsuiting en persvrijheid hebben zowel een actief bestanddeel als

een negatief bestanddeel. Het actief bestanddeel omvat het recht om meningen, opinies en

denkbeelden te uiten en te publiceren. Daartegenover staat de afweerfunctie die in deze

vrijheidsrechten vervat zit. Aan de overheid wordt een onthoudingsplicht opgelegd om

preventieve maatregelen ten aanzien van de pers- en uitingsvrijheid. Wel kunnen misbruiken

van de pers- en uitingsvrijheid die bij wet strafbaar zijn gesteld, repressief gesanctioneerd

worden.450 Met andere woorden, elke maatregel die ertoe strekt om preventief het aanbod van

opinies en informatie in de samenleving te beperken, aan voorwaarden te onderwerpen of

onder controle te krijgen, is strijdig met de grondwet. Dit betekent echter niet dat de pers niet

a posteriori kan verantwoordelijk gesteld worden voor wat ze schrijft.451 Zowel op

strafrechtelijk als op civielrechtelijk vlak kan de pers ter verantwoording worden geroepen

voor hetgeen ze reeds heeft geschreven en uitgezonden.452

Hoofdstuk I. Kortgedingprocedure

204. Overeenkomstig artikel 584 van het Gerechtelijk Wetboek doet de voorzitter van de

rechtbank in eerste aanleg, in alle gevallen die hij spoedeisend acht, bij voorraad uitspraak in

alle zaken, behalve die welke de wet aan de rechtelijke macht onttrekt.453 Het kortgeding

betreft dus in wezen rechtspraak in een spoedeisend geval.454 Vermits de situatie slechts

voorlopig kan geregeld worden via deze procedure,455 is de uitspraak van de rechter in

kortgeding niet bindend voor de rechter ten gronde.456

205. Er kan op deze kortgedingprocedure een beroep worden gedaan door rechtszoekenden

die de verdere publicatie van een boek of persartikels of de uitzending van een

televisiereportage willen verhinderen omwille van vermeende inbreuken op journalistieke

450 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 27. 451 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 106. 452 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 106. 453 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 93; X, Vademecum voor journalisten. Pers en

Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 454 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 115. 455 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-

justice.be/home.php. 456 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 115; X,

Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php.

Page 88: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

80

zorgvuldigheid, het recht op afbeelding, het recht op privacy of het vermoeden van

onschuld.457

206. De toepassing van het kortgeding tegen de pers is omstreden. Overeenkomstig artikel

25 van de grondwet is de drukpers vrij en is preventieve censuur verboden,458 zowel door een

ingreep vanwege de overheid als vanwege de rechter.459 Een maatregel is van preventieve

aard indien zij van kracht wordt voorafgaand aan de publicatie van een persartikel of de

uitzending van een televisiereportage.460 Het Hof van Cassatie heeft in een arrest van 29 juni

2000 beslist dat de rechter in kortgeding het verbod kan opleggen tot verdere verspreiding van

een publicatie, zonder daarmee de Grondwet te schenden.461 De voorwaarde is dat de

publicatie reeds gedrukt, verspreid en verkocht werd vooraleer het kan worden teruggetrokken

uit de handel. Het heeft geen belang of de vermeende inbreuk van strafrechtelijke of

burgerrechtelijke aard is.462 Er is dus maar sprake van preventieve censuur als er nog geen

verspreiding is van de desbetreffende publicatie.463

457 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 318; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde

verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 115; D. VOORHOOF, “Uitzendverbod Telefacts via eenzijdig

verzoekschrift: ongrondwettig en strijdig met EVRM”, RW 2013-14, nr. 40, (1562), 1562; D. VOORHOOF,

Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 61; D. VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds

nadrukkelijker roep om meer verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 41; X,

Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 458 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de

‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt

de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 93; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la

protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 318; F. JONGEN,

« Préventif, répressif ou curatif ? Le juge des référés et la liberté des médias en Belgique », AM 2013/5, (332)

335; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-

justice.be/home.php. 459 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 20; O. DE

THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur et la

réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 320. 460 F. JONGEN, « Préventif, répressif ou curatif ? Le juge des référés et la liberté des médias en Belgique », AM

2013/5, (332) 335. 461 Cass. 29 juni 2000, C.98.0530.F, http://www.juridat.be; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse

face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 324-325;

D. VOORHOOF, “De journalistieke vrijheid en de tussenkomst van de rechter: censuur of noodzaak in een

democratische samenleving?” in X, Censuur. Referaten van het colloquium van 16 mei 2003, Brussel, Larcier,

2003, (71) 72; D. VOORHOOF, “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer

verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, (35) 42; X, Vademecum voor journalisten. Pers

en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 462 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-

justice.be/home.php. 463 Cass. 29 juni 2000, C.98.0530.F, http://www.juridat.be; Rb. Antwerpen 13 februari 2007, NjW 2007, 609-

610, noot EB; O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et

de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 325; D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te

schofferen”, De Morgen 15 november 2009,

http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-

schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014).

Page 89: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

81

207. Gelet op het repressief karakter van zo’n verbod, gaat sommige rechtspraak ervan uit

dat er geen verspreidingsverbod meer kan opgelegd worden omdat een kortgedingprocedure

bedoeld is om schade van een bepaalde omvang, dan wel ernstige ongemakken te voorkomen

en niet om hen te herstellen.464 Dit standpunt is onterecht, aangezien het langer ter

beschikking stellen van een schadelijke publicatie de rechten van de betrokkene verder kan

aantasten.465

208. Wat betreft het uitzendverbod van een televisieprogramma heeft het Hof van Cassatie

bepaald dat een televisieprogramma geen vorm van meningsuiting is door middel van de

gedrukte geschriften (drukpers) en dus niet onder de toepassing van artikel 25 van de

grondwet (drukpersvrijheid) valt.466 Er was dus niets dat zich verzette tegen een rechterlijk

verbod, na procedure in kortgeding, van een aangekondigd televisieprogramma.467 In de zaak

RTBF t. België besloot het Europees Hof echter dat een uitzendverbod van een aangekondigde

televisiereportage als een vorm van preventieve maatregel geen voldoende steun vindt in de

Belgische wetgeving en daarom in strijd is met artikel 10 van het Europees Verdrag voor de

Rechten van de Mens.468

209. Het Hof van Cassatie zal dus zijn rechtspraak van de voorbije 25 jaar, waarbij het

censuurverbod niet van toepassing wordt geacht voor de audiovisuele media, aan de kant

moeten schuiven. De huidige stand van zaken in België is dat er, gelet op de artikelen 19 en

25 van de Grondwet, geen wettelijke basis is om voorafgaand aan enige openbaarmaking,

464 Antwerpen 8 maart 2004, NjW 2004, afl. 67, 450-451, noot EB; Voorz. Rb. Brussel (KG) 24 maart 2005, JT

2005, 583-584; Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 3 februari 1999, AM 1999, 281; Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 13

april 1979, RW 1978-79, 2024, noot J. DEMEYER; C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de

persoonlijke levenssfeer als waakhond van de ‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media

in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 93-94. 465 C. BAEKELAND, “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van de

‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische rechtsstaat. Wie bewaakt

de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, (81) 93-94. 466 Cass. 2 juni 2006, C.03.0211.F, http://www.juridat.be; D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te

schofferen”, De Morgen 15 november 2009,

http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-

schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014). 467 D. VOORHOOF, “Censuurverbod beschermt alle media”, http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-

beschermt-alle-media (consultatie op 10 september 2014). 468 EHRM, RTBF v. Belgium, NjW 2011, 539-545, noot EB; D. VOORHOOF, “Censuurverbod beschermt alle

media”, http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-beschermt-alle-media (consultatie op 10 september

2014).

Page 90: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

82

verspreiding of uitzending een rechterlijk verbod op te leggen.469 Natuurlijk kan

onrechtmatige berichtgeving bestraft worden, nadat ze werden gepleegd, alleen niet ervoor.470

210. In gevallen van volstrekte noodzaak kan de rechter in kortgeding een voorlopige

beslissing uitspreken op eenzijdig verzoekschrift.471 In dergelijk geval wordt de partij tegen

wie een klacht wordt ingediend niet verwittigd van de procedure en kan zijn recht op

tegenspraak niet uitoefenen.472 Zo beslist de rechter enkel en alleen op basis van het

bewijsmateriaal dat de eiser aanbrengt. De snelheid en efficiënte van de rechterlijke

tussenkomst op eenzijdig verzoekschrift heeft ertoe geleid dat ook in mediazaken steeds vaker

een beroep wordt gedaan op deze procedure om een publicatieverbod te verkrijgen of de

uitzending van een televisieprogramma te verhinderen.473 Achteraf bestaat wel de

mogelijkheid van derdenverzet en cassatieberoep tegen de uitspraak op eenzijdig

verzoekschrift.474

211. Er stellen zich echter een probleem met betrekking tot deze eenzijdige procedure. Men

kan zich afvragen of een publicatieverbod en een verbod tot uitzending een voorlopige

maatregel uitmaken. Een dergelijke rechterlijke beslissing komt er de facto op neer dat de

hoofdredacteur of het medium zelf moeten procederen om alsnog de uitzending of de

publicatie door te voeren. Dat men moet procederen om een uitzending of publicatie te

bemachtigen staat op gespannen voet met het principe van persvrijheid. Via het derdenverzet,

het rechtsmiddel tegen een beslissing op eenzijdig verzoek, komt de zaak opnieuw bij

dezelfde rechtsinstantie. Vaak gaat het om dezelfde rechter. Indien hij het publicatie- of

uitzendverbod zou opheffen, zou hij zichzelf tegenspreken. Maar dit betekent echter niet dat

zo’n verbod nooit wordt opgeheven.475

469 D. VOORHOOF, “Censuurverbod beschermt alle media”, http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-

beschermt-alle-media (consultatie op 10 september 2014). 470 EHRM, RTBF v. Belgium, 2011, NjW 2011, 539-545, noot EB. 471 Art. 584, derde lid Ger.W.; P. DAUW, Burgerlijk procesrecht: basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia,

2010, 344. 472 P. DAUW, Burgerlijk procesrecht: basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 344; D. VOORHOOF,

Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 93-94 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2:

de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 473 D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,

http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-

schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014). 474 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 94. 475 D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,

http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-

schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014).

Page 91: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

83

212. DIRK VOORHOOF meent dat in veel gevallen een rechterlijk bevel tot rectificatie kan

volstaan of een verplichte inlassing van een mededeling waaruit blijkt dat een artikel of

reportage het voorwerp is van een rechtsgeding of door de betrokkene als lasterlijk of

beledigend wordt beschouwd.476 Niettegenstaande kan aangevoerd worden dat de

verspreiding van een publicatie of de uitzending van een reportage, schade berokkent aan de

betrokkene. Oordelen worden snel gemaakt waardoor rectificaties of bijkomende

mededelingen achteraf vaak nutteloos zijn. Een bepaalde beknotting van de persvrijheid lijkt

daarom zeker op zijn plaats met het oog op de bescherming van het vermoeden van onschuld.

Niettemin moet aan de pers en de media de gelegenheid gegeven te worden hun juridisch

verweer uiteen te zetten.

Hoofdstuk II. Burgerrechtelijke procedures

213. De grondslag voor de burgerlijke aansprakelijkheid van de media zit vervat in de

algemene aansprakelijkheidsregels van de artikelen 1382 tot 1384 van het Burgerlijk

Wetboek. Op basis van deze wettelijke bepalingen kan er worden opgetreden tegen

onrechtmatige publicaties en onzorgvuldige publicaties.477

214. De artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek formuleren de principes van de

burgerrechtelijke of aquiliaanse aansprakelijkheid. Overeenkomstig deze bepalingen dient

ieder die door een handeling of een nalatigheid een ander schade berokkent, deze schade te

vergoeden.478 De fout kan bestaan in de schending van een wet, of in een schending van de

zorgvuldigheidsnorm. De zorgvuldigheidsnorm is een praetoriaanse creatie die is ontwikkeld

om ervoor te zorgen dat wie schade lijdt die niet is veroorzaakt door de overtreding van een

wet, maar door ander laakbaar gedrag, ook rechtens een vergoeding kan vorderen. De

rechtspraak hanteert hierbij het criterium van de goede huisvader, geplaatst in dezelfde

feitelijke omstandigheden als de veroorzaker van de schade.479 Uiteraard gelden deze

476 D. VOORHOOF, “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,

http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-persvrijheid-en-hoe-ze-te-

schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014). 477 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 303; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde

verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 114; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 204 ;

X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 8, http://www.presse-justice.be/home.php. 478 X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 8, http://www.presse-

justice.be/home.php. 479 D. DE PRINS, “De burgerlijke rechter en de persvrijheid”, RW 2000-01, nr. 39, (1445) 1452.

Page 92: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

84

bepalingen ook voor de journalist. Hij wordt geacht zich steeds te gedragen als een normaal

zorgvuldig en omzichtig journalist, geplaatst in dezelfde feitelijke omstandigheden.480

215. Vermits het criterium van de goede huisvader vaag is, laat het de rechter een grote

vrijheid bij het beoordelen van de vraag of er al dan niet sprake is van een fout in hoofde van

een journalist.481 De rechter moet oordelen of de journalist, gehandeld heeft zoals een ‘bonus

pater familias’ in gelijkaardige omstandigheden zou hebben gehandeld. Het in het geding

zijnde gedrag wordt getoetst aan het typegedrag dat, door de maatschappij verwacht wordt

van een zorgvuldig optredende informatieverstrekker, in dezelfde feitelijke

omstandigheden.482 Hoewel de bepalingen uit de journalistieke codes en richtlijnen juridisch

niet afdwingbaar zijn, kan de rechter deze richtlijnen als criteria gebruiken als hij moet

oordelen of een journalist volgens de normale beroepsgebruiken heeft gehandeld of

zorgvuldig tewerk is gegaan.483

216. De artikelen 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek vormen de voornaamste

rechtsgrond op basis waarvan de pers aansprakelijk kan worden gesteld voor inbreuken op het

vermoeden van onschuld. Het behoort namelijk tot de taak van een normaal zorgvuldig en

omzichtig journalist om de objectiviteitsregels na te leven en grondig onderzoek te voeren.

Verder behoort het ook niet tot de taak van de pers om een persoon die verwikkeld is in een

strafrechtelijk onderzoek te veroordelen, maar integendeel informatie te verschaffen over de

werking van het gerecht, inclusief over hangende rechtszaken. Het verschaffen van deze

informatie vereist niet dat de rechten van een verdachte of een beklaagde, zoals het

vermoeden van onschuld, met de voeten worden getreden. Daarom lijkt het verantwoord om,

gelet op het recht op een eerlijk proces,484 het recht op vrije meningsuiting van de pers te

beperken. Indien de rechten van een verdachte of beklaagde ernstig werden geschonden, moet

het mogelijk zijn voor de rechter om hieraan een halt toe te roepen door middel van een

veroordeling. Het recht op vrije meningsuiting primeert immers niet op het recht op een

eerlijk proces. Beide rechten dienen zorgvuldig te worden afgewogen. Indien journalisten

480 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 75-76; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 8,

http://www.presse-justice.be/home.php. 481 D. DE PRINS, “De burgerlijke rechter en de persvrijheid”, RW 2000-01, nr. 39, (1445) 1452-1453. 482 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS

(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 140; B.

VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een

gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 173; J. VELAERS, De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting

deel II, Antwerpen, Maklu, 1991, 210. 483 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 126. 484 Met inbegrip van het vermoeden van onschuld en het recht op een onpartijdige rechter.

Page 93: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

85

zorgvuldig te werk gaan, kunnen zij hun waakhondfunctie en hun informatieopdracht perfect

vervullen, zonder hiermee de rechten van anderen te schaden. Er wordt immers niet van de

pers verlangd dat zij niet bericht over hangende perszaken, maar wel dat zij dit doet met

eerbied voor de rechten van verdediging.

217. Vermits een veroordeling van de pers door de burgerlijke rechter een inmenging vormt

in het recht op vrije meningsuiting, zoals gewaarborgd door artikel 10 §1 van het Europees

Verdrag voor de Rechten van de Mens, moet het voldoen aan de voorwaarden gesteld in

artikel 10 §2 van het Europees Verdrag. De berichtgeving van de media kan dus beperkt

worden, voor zover drie voorwaarden vervuld zijn.485

218. Ten eerste moet een beperking op de vrijheid van meningsuiting in de wet voorzien

zijn. Deze wet moet voldoende toegankelijk en nauwkeurig geformuleerd zijn.486 Het wordt

aangenomen dat de journalist geacht wordt de grenzen van de journalistieke vrijheid in het

kader van de burgerlijke aansprakelijkheid te kennen. Er mag immers van journalisten, die

specialisten zijn in hun vakgbied, dat zij zich informeren over de toepasselijke wetgeving en

de draagwijdte ervan.487 Verder wordt algemeen aanvaard dat de zorgvuldigheidsregel en

zorgvuldigheidscriteria zoals ze in de Belgische rechtspraak worden gehanteerd voldoende

toegankelijk en voorzienbaar zijn gelet op de omvangrijke rechtspraak terzake.488

219. Vervolgens moet dergelijke beperking aansluiten bij een in artikel 10 §2 van het

Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens opgesomde doelstelling. Deze doelstellingen

omvatten de bescherming van de rechten van anderen, het waarborgen van het gezag en de

onpartijdigheid van de rechterlijke macht, het voorkomen van de verspreiding van

vertrouwelijke mededelingen, het beschermen van de openbare veiligheid en het voorkomen

485 K. LEMMENS en S. VAN DROOGHENBROECK, “La présomption d’innocence face à la médiatisation des

procès” in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit,

Limal, Anthemis, 2008, (123) 131 ; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 206-207; D.

VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM

MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,

Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 120. 486 Art. 10 §2 EVRM; T. GOMBEER, Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een

juridische analyse van inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten UGent,

2011-12, 38; D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM

MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,

Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 120. 487 B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999,

391-392; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk

proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 172. 488 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces

in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 172; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier,

2014, 206.

Page 94: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

86

van wanordelijkheden en strafbare feiten.489 Artikel 10 §2 van het Europees Verdrag vermeldt

niet expliciet het recht op een eerlijk proces of het vermoeden van onschuld. Niettemin

implicieert de vermelding van ‘de rechten van anderen’ dat zowel het recht op een eerlijk

proces als de onschuldpresumptie als beperkingsgrond kunnen ingeroepen worden. Daarnaast

kan ook de beperkingsgrond van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht

ingeroepen worden om beperkingen op het vrije op vrije meningsuiting van de pers te

rechtvaardigen.490 Het niet eerbiedigen van de onschuldpresumptie kan een onrechtmatige

beïnvloeding van de rechterlijke macht met zich meebrengen, hetgeen het recht op een eerlijk

proces in het gedrang brengt.

220. Tenslotte moet de beperking noodzakelijk zijn in een democratische samenleving. De

rechtspraak van het Europees Hof toont aan dat deze voorwaarde het decisieve

beoordelingscriterium vormt aangaande de toelaatbaarheid van een overheidsbeperking ten

aanzien van de expressievrijheid.491 Het is in de eerste plaats de nationale overheden die

moeten oordelen of een beperking noodzakelijk is om de doelstelling te bereiken. Zij zijn

hiervoor het best geplaatst. Dit zal achteraf getoetst worden door het Europees Hof, dat zal

nagaan of de inmenging beantwoordt aan een dwingende sociale behoefte en of deze

proportioneel is met het nagestreefde doel. Het Hof zal onderzoeken of de redenen die de

overheid opgeeft ter verantwoording van de inmenging, pertinent en voldoende zijn.492 Indien

de publicatie bijdraagt tot een discussie over een vraagstuk van algemeen belang, zal de

beoordeling door het Europees Hof over de noodzaak van een inmenging strenger zijn.493

221. Om het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke macht te vrijwaren, die deel

uitmaken van het recht op een eerlijk proces moet de pers de onschuldpresumptie respecteren.

489 Art. 10 §2 EVRM; H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M.

DEBAENE en P. SOENS (EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005,

(109) 130; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 300. 490 P. DE HERT, “Artikel 6 §2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM. Deel 2.

Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, (519) 547; K. LEMMENS en S. VAN

DROOGHENBROECK, « La présomption d’innocence face à la médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K.

LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008,

(123) 132. 491 Art. 10 §2 EVRM; D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR

CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten

1995-96, Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 120. 492 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS

(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 132; B.

VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 390. 493 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS

(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 133; B.

VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces in een

gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 174.

Page 95: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

87

De rechterlijke macht kan aldus beschermd worden tegen persberichten over hangende

rechtszaken die bij voorbaat een oordeel vellen zonder eerbied voor de wettelijke

bewijsmiddelen of met inmenging in de rechtsbedeling, ontstaat het gevaar dat er processen in

de pers worden gevoerd, wat onverenigbaar is met de goede rechtsbedeling.494

222. Een absoluut en algemeen publicatieverbod van gerechtsverslaggeving is niet

toegestaan,495 maar gelet op voorgaande voorwaarden is het wel mogelijk om onzorgvuldige

gerechtsslaggeving te sanctioneren door een gerechtelijke veroordeling.

Gerechtsverslaggeving moet streven naar een striktere meer objectieve en onpartijdige

benadering.496 Het niet inachtnemen van deze beginselen, net als het schenden van de

onschuldpresumptie, gaan de grenzen van zorgvuldige journalistiek te buiten en dragen niets

bij aan discussies van algemeen belang. Integendeel, zij proberen de discussie in een bepaalde

richting te sturen. Het is echter niet aan de pers om iemand te veroordelen, maar aan de

rechterlijke macht.

223. De burgerlijke rechtbanken zijn bevoegd om vorderingen tot schadeloosstelling in dit

verband te behandelen en kunnen hierbij als sanctie een schadevergoeding opleggen.497 De

rechtbanken kunnen eventueel de publicatie van de beslissing onder verbeurte van een

dwangsom in een of meer media gelasten.498 De berechting door de burgerlijke rechter is een

geschikt instrument om ongeorloofde publicaties te beteugelen in een samenleving waar de

rechtsverhoudingen sterk geëconomiseerd zijn.499

224. Met betrekking tot artikel 1382 kan er nog een onderscheid gemaakt worden. Wanneer

een inbreuk op de zorgvuldigheidsplicht tegelijk een strafrechtelijke tekortkoming uitmaakt is

er sprake van quasi-delictuele aansprakelijkheid. Gaat het daarbij om een persmisdrijf, dan

speelt de getrapte aansprakelijkheid. Gaat het niet om een persmisdrijf, dan vindt de getrapte

aansprakelijkheid geen toepassing, bijvoorbeeld de publicatie van beelden van

494 EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het

gerecht, doctoraatsthesis Rechten KULeuven, 1999, 455. 495 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS

(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 136. 496 H. VANDENBERGHE, “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M. DEBAENE en P. SOENS

(EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck & Brussel, Larcier, 2005, (109) 146. 497 M. ISGOUR, « La presse, sa liberté et ses responsabilités » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F.

TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, (73) 109; X, Vademecum voor

journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 498 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 313; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2:

de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 499 B. DELBECKE EN K. LEMMENS, “Honderdvijftig jaar perszaken voor de burgerlijke rechter”, De Juristenkrant

2013, 13.

Page 96: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

88

auteursrechtelijk beschermde werken. Ook wanneer er sprake is van een onrechtmatige daad

die geen strafrechtelijke inbreuk uitmaakt, is de getrapte aansprakelijkheid niet van

toepassing. Voorbeelden hiervan zijn het niet respecteren van het vermoeden van onschuld of

het recht op vergetelheid.500

225. De getrapte verantwoordelijkheid houdt in dat de uitgever, de drukker en de

verspreider niet aansprakelijk kunnen gesteld worden voor zover de auteur bekend is en zijn

woonplaats in België heeft. Indien de auteur zijn artikel niet heeft ondertekend, dan kan de

uitgever vervolgd worden voor drukpersmisdrijven. Indien dit niet mogelijk is, dan volgt de

drukker en uiteindelijk de verspreider.501

226. Een publicatie kan dus onrechtmatig zijn, ongeacht of er sprake is van een inbreuk op

een strafbepaling of niet. Enerzijds maakt een inbreuk op een strafbepaling automatisch een

fout uit in de zin van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek. Anderzijds wordt de

onrechtmatigheid van een publicatie getoetst vanuit het perspectief van een normaal

zorgvuldige journalist502.503

Hoofdstuk III. Strafrechtelijke procedures

227. De Grondwet voorziet een bijzonder regime voor drukpersmisdrijven, namelijk

voorrang van rechtsmacht en zij worden berecht door het hof van assisen.504

228. De wetgever heeft niet gespecificeerd wat onder de definitie van een drukpersmisdrijf

valt. Het betreft een misdadige gedachte die openbaar gemaakt wordt door middel van de

pers.505 Bijgevolg moeten de volgende vier bestanddelen cumulatief aanwezig zijn om te

kunnen spreken van een drukpersmisdrijf: (a) onrechtmatige toepassing van de vrije

meningsuiting, (b) schuldig gedrag zoals dit door de strafwet is bepaald, (c) toe te schrijven

500 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 18; X, Vademecum voor

journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 9, http://www.presse-justice.be/home.php. 501 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 18. 502 Zie supra. 503 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 207-208. 504 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 128; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy

en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287; A. LUYTEN,

Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113. 505 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287.

Page 97: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

89

aan de geschreven pers en (d) op daadwerkelijke wijze openbaar gemaakt.506 Het gaat om een

zeer beperkte groep van misdrijven. Dit is vooral te wijten aan de uitsluiting van moderne

media zoals radio en televisie en de uitsluiting van racistische en xenofobe meningen in

artikel 150 van de Grondwet.507 Als de voorgaande constitutieve bestanddelen van het

misdrijf aanwezig zijn, kunnen laster en eerroof (art. 443 Sw.), schriftelijke beledigingen (art.

448 Sw.), zedenschendende geschriften (art. 383 Sw.), kwaadwillige en publieke aanranding

van de bindende kracht der wetten of van het grondwettelijk gezag van de Koning (decreet

van 20 juli 1831 op de drukpers) vervolgd en eventueel bestraft worden omdat ze een

persmisdrijf uitmaken.508 Iemand van een misdrijf beschuldigen of deze persoon als schuldig

voorstellen voordat diens schuld door een rechterlijke instantie is vastgesteld kan in bepaalde

omstandigheden gekwalificeerd worden als laster en eerroof.509

229. Sinds de Tweede Wereldoorlog zijn geen vervolgingen meer ingesteld voor het hof

van assisen voor drukpersmisdrijven, op twee510 uitzonderingen na.511 512 Er is dus sprake van

een feitelijke depenalisering van drukpersmisdrijven. Dit heeft geleid tot een toename aan

burgerlijke procedures tegen strafbare perspublicaties voor de rechtbank van eerste aanleg

506 H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule, UGA,

2009, 374; A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113; P.

MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 26; D. VOORHOOF, Handboek

mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 105. 507 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287; B. DELBECKE,

“Persmisdrijven voor de jury in België: van constitutionele waarborg naar gerechtelijk fossiel”, TvMR 2010, nr.

3, (7) 7; H. GRAUX, J. DUMORTIER en F. VANHAUWAERT, Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-Heule,

UGA, 2009, 374; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 105-106. 508 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 127-128; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),

Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287; A.

LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113; P. MARTENS,

Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 31. 509 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,

Larcier, 2004, 426. 510 In 2014 stonden Frédéric Lavachery en Jean Nicolas terecht omdat zij in hun boek lasterlijke uitspraken

hebben gedaan over voormalig minister Paul Vanden Boeynants. 511 Dit is te wijten aan de zware assisenprocedure voor deze misdrijven. Men wenst zoveel mogelijk tijdrovende

en moeilijke processen te voorkomen. 512 B. DELBECKE, “Persmisdrijven voor de jury in België: van constitutionele waarborg naar gerechtelijk fossiel”,

TvMR 2010, nr. 3, (7) 7.

Page 98: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

90

(quasi-delictuele aansprakelijkheid).513 Op grond van de artikelen 1382 en 1382 van het

Burgerlijk Wetboek kunnen journalisten op burgerrechtelijk niveau aangesproken worden.514

230. De inbreuken die via de drukpers gepleegd worden maar niet kunnen gekwalificeerd

worden als drukpersmisdrijven kunnen door de correctionele rechtbank worden berecht. Dit is

het geval voor publicaties die geen strafbare opinie uitdrukken en voor louter technische

misdrijven, zoals het publiceren van foto’s van minderjarigen (art. 433bis Sw.), de heling van

documenten of inbreuken op het recht van antwoord.515 De notie ‘drukpersmisdrijf’ in geval

van strafbare meningsuiting via radio en televisie wordt door de rechtspraak niet uitgebreid tot

de sector van de audiovisuele media. Strafbare meningsuitingen die via het internet worden

verspreid, worden wel als drukpersmisdrijf beschouwd.516

Hoofdstuk IV. Journalistieke deontologie: Raad voor de Journalistiek

231. Oorspronkelijk werd in 1995 de Raad voor Deontologie met als beroepsinstantie het

College voor Deontologie opgericht door de Algemene Vereniging van Beroepsjournalisten

met als doel toe te zien op de naleving van de deontologische principes uit de Verklaring der

rechten en plichten van de journalist en de Code van journalistieke beginselen. De raad

behandelde klachten en gaf adviezen.517 De opvolger van dit toezichtsorgaan kwam in 2002

omdat de organisatie en de adviespraktijk van de bestaande Raad aan kritiek onderhevig was,

namelijk de Raad voor de Journalistiek.518 Het is gebaseerd op zelfregulering, zonder enig

wettelijk kader.519 De Raad is een onafhankelijke instelling, bestaande uit zowel journalisten

als niet-journalisten, die vragen en klachten over de journalistieke beroepspraktijk behandelt.

513 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 128; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 76. 514 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 128. 515 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 287-288; A. LUYTEN, Pers,

politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 113; D. VOORHOOF, Handboek

mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 201. 516 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 105-106. 517 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290: X, Vademecum voor

journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 14, http://www.presse-justice.be/home.php. 518 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 686. 519 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 138; D. VOORHOOF,

Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 689.

Page 99: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

91

De werkzaamheden van de Raad voor de Journalistiek bestaan uit een drievoudige opdracht:

een informerende, een bemiddelende en een beslechtende functie.520

232. Als de deontologische regels worden geschonden, kan er bij de Raad een klacht

worden ingediend. Er zal eerst een voorstel tot bemiddeling plaatsvinden om het conflict zo

veel mogelijk minnelijk te regelen.521 Dit kan bijvoorbeeld door een verduidelijking, een

spontaan excuus of een rechtzetting.522 Slaagt de bemiddeling niet, dan zal de Raad een

beslissing nemen en daar publiciteit aan geven.523 Daarenboven kan de Raad een medium

verplichten een excuus of rechtzetting te publiceren.524 Het betreft een morele sanctie, geen

straf, die andere journalisten ervan moet weerhouden dezelfde overtredingen van de

journalistieke regels te begaan. Het heeft met andere woorden een preventieve werking.525

Hoofdstuk V. Herstelmaatregelen

Afdeling I. Recht van antwoord

233. Het recht van antwoord526 dient beschouwd te worden als een aanvulling en een

correctief op de grondwettelijk gewaarborgde persvrijheid. Op grond van het recht van

antwoord heeft elke burger of organisatie het recht om te reageren tegen of naar aanleiding

520 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 160-161; H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),

Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290; E.

BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.),

Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73; P. DELTOUR,

“Media, gerecht en (on)veiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 21; P. MARTENS,

Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 138; X, Vademecum voor journalisten. Pers

en Gerecht: deel 2: de pers, 14-15, http://www.presse-justice.be/home.php. 521 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290; E. BREWAEYS,

“Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht

bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73; D. VOORHOOF, Handboek

mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 693; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 15,

http://www.presse-justice.be/home.php. 522 E. BREWAEYS, “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE

(EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73. 523 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290; E. BREWAEYS,

“Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht

bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die Keure, 2011, (67) 73; D. VOORHOOF, Handboek

mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 693; X, Vademecum voor journalisten. Pers en Gerecht: deel 2: de pers, 15,

http://www.presse-justice.be/home.php. 524 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 451. 525 H. BOURRY, V. COTTYN en M. HAERENS, “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.), Privacy en strafrecht :

nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu, 2007, (273) 290. 526 Het recht van antwoord wordt geregeld in de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8

juli 1961, zoals gewijzigd door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele

middelen, BS 15 maart 1977.

Page 100: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

92

van bepaalde informatie die een aantasting van zijn eer en zijn goede naam vormt, alsmede

om verspreide onthullingen recht te zetten. 527

234. Deze vorm van rechtsbescherming is interessant omdat ze kan worden uitgeoefend

onverminderd de andere rechtsmiddelen die ter beschikking staan. Bijvoorbeeld kan men

tegelijk of naderhand ook een procedure inleiden op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk

Wetboek.528

235. Er is een onderscheid met betrekking tot een aantal punten tussen het recht van

antwoord in de gedrukte media en het recht van antwoord in de audiovisuele media.

i) Gedrukte media

236. In principe kan iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die in een persartikel of

periodiek geschrift met naam is genoemd of impliciet is aangewezen, een recht van antwoord

eisen.529 Geen enkele categorie van personen is van het recht van antwoord uitgesloten530 en

het heeft geen belang of het desbetreffende geschrift een krenkend of foutief karakter heeft.531

237. Op deze ruime toegang tot het recht van antwoord geldt één uitzondering. Het recht

van antwoord op een wetenschappelijke, artistieke of letterkundige kritiek kan slechts

uitgeoefend worden in twee gevallen. De repliek moet gericht zijn op de rectificatie van een

zakelijk element, d.i. een onjuist bericht rechtzetten, of als doel hebben een aantasting van de

eer af te weren en zo te reageren op een lasterlijke of beledigende publicatie. In alle andere

gevallen volstaat de loutere vermelding van de naam of de voldoende impliciete aanwijzing

van degene die het antwoord wenst te vorderen. 532

238. De antwoordtekst dient inhoudelijk aan bepaalde voorwaarden te voldoen. Zo moet het

antwoord in onmiddellijk verband staan met de bestreden tekst, het mag niet beledigend zijn

527 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 312; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier,

2014, 275-276. 528 A. LUYTEN, Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998, 117; D.

VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 278. 529 Art. 1, lid 1 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd

door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;

P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 277. 530 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 277. 531 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 277. 532 Art. 1, lid 2 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd

door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;

D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 278.

Page 101: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

93

of in strijd zijn met de wetten of de goede zeden, het mag niet zonder noodzaak derden in de

zaak betrekken en het moet opgesteld zijn in dezelfde taal als het artikel waartegen men

reageert.533

239. Indien niet aan deze (limitatieve) voorwaarden is voldaan, kan het recht van antwoord

geweigerd worden. Ten eerste dient het antwoord in onmiddellijk verband te staan met de

bestreden tekst.534 Indien een aantal passages van het antwoord niet in onmiddellijk verband

staan met het bestreden artikel, maakt dit geen voldoende grond uit om het recht van

antwoord te weigeren maar indien het antwoord zich tot een aantal opmerkingen naast de

kwestie beperkt, kan het recht van antwoord wel geweigerd worden.535 Vervolgens mag het

antwoord niet beledigend zijn of in strijd zijn met de wetten (bvb. racismewetgeving) of de

goede zeden. Het antwoord mag ook geen derden zonder noodzakelijkheid in de zaak

betrekken.536 Ten slotte mag het antwoord niet in een andere taal opgesteld zijn dan die van

het oorspronkelijk geschrift,537 het mag een bepaalde omvang niet overschrijden538 en de

vordering tot een recht van antwoord dient binnen een termijn van 3 maanden te gebeuren na

publicatie van het artikel waarop men repliceert.539

240. De uitgever moet echter omzichtig omspringen met een weigering van het recht van

antwoord. De uitgever kan op klacht of op rechtstreekse dagvaarding strafrechtelijk

veroordeeld worden indien achteraf voor de rechter zou blijken dat de uitgever ten onrechte

533 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 279. 534 Art. 3, 1° van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd

door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;

P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 279-280. 535 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 280. 536 Art. 3, 2° en 3° van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals

gewijzigd door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15

maart 1977; P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten,

magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent,

Story Publishers, 2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 279. 537 Art. 3, 4° van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd

door de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977;

P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 132. 538 Art. 2 van de wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd door de

wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977; P.

BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 280. 539 P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 132; D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 280.

Page 102: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

94

van oordeel was dat het gevorderde antwoord in strijd was met de wet. Deze veroordeling

bestaat uit een geldboete, onverminderd de mogelijkheid van veroordeling tot een

schadevergoeding. Daarnaast beveelt de rechtbank de opneming van het recht van antwoord.

De uitgever kan ook veroordeeld worden indien hij de wettelijke verplichtingen inzake de

plaatsing van het recht van antwoord540 niet naleeft. 541

241. De verplichting tot publicatie van de antwoordtekst kan verder ook worden

afgedwongen via de burgerlijke rechter, onverminderd de mogelijkheid van een veroordeling

tot het betalen van een schadevergoeding wegens de onrechtmatige weigering of niet-

wetsconforme inlassing.542

242. Er is discussie omtrent de mogelijkheid of de voorzitter van de rechtbank van eerste

aanleg, zetelend in kortgeding, kan kennis nemen van een spoedeisend verzoek tot opname

van een recht van antwoord in de gedrukte pers.

243. Een strekking in de rechtspraak is van oordeel dat deze mogelijkheid te rechtvaardigen

valt op grond van artikel 18 van de wet van 23 juni 1961543 krachtens hetwelk de

bodemgedingen inzake het recht van antwoord door de rechtbanken en hoven met voorrang

boven alle andere zaken worden behandeld. Deze bepaling maakt immers geen voldoende

alerte publicatie van de antwoordtekst mogelijk. Vanuit de rechtspraak544 worden er strenge

eisen gesteld aan de mogelijkheid om via kortgeding de publicatie van een antwoordtekst in

de gedrukte media af te dwingen. Zo moet de rechter zetelend in kortgeding545 nagaan of er

geen enkele twijfel kan bestaan over de wettelijke verplichting tot inlassing van de

antwoordtekst en of de rechtmatigheid van de antwoordtekst niet zal tegengesproken worden

door de rechter ten gronde.546

244. Een andere strekking in de rechtspraak wijst deze bevoegdheid van de

kortgedingrechter af, steunend op artikel 18 van de wet van 23 juni 1961 en artikel 1039 van

het Gerechtelijk Wetboek. Enerzijds moet er voorrang verleend worden aan bodemgedingen

inzake het recht van antwoord en anderzijds mag de rechter in kortgeding geen uitspraak ten

540 Voorbeelden hiervan zijn: het recht van antwoord ergens onopvallend publiceren in een klein lettertype tussen

advertenties, het recht van antwoord onderbreken of aanvullen met eigen tussenvoegingen. 541 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 282. 542 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 282. 543 Wet van 23 juni 1961 betreffende het recht van antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd door de wet van 4

maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS 15 maart 1977. 544 Voorz. Rb. Brussel (KG) 19 oktober 2009, AM 2010/5, 569-571. 545 Hoewel de rechter zetelend in kortgeding slechts voorlopige maatregelen neemt, anticipeert hij als het ware

op de beslissing van de rechter ten gronde. 546 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 283.

Page 103: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

95

gronde doen over de al dan niet wettelijkheid van de antwoordtekst of over de al dan niet

rechtmatigheid van de weigeringsbeslissing tot publicatie. 547

ii) Audiovisuele media

245. Het recht van antwoord voor Vlaamse audiovisuele media wordt, in tegenstelling tot

de andere gemeenschappen548, gereguleerd door het Vlaamse decreet van 27 maart 2009

betreffende radio-omroep en televisie.549

246. Deze wetgeving wijkt op een aantal punten af van het wettelijk stelsel betreffende het

recht van antwoord voor de periodieke geschriften.

247. Het audiovisueel recht van antwoord is zowel van toepassing op de radio- en

televisieuitzendingen van de openbare omroep als op degene van de particuliere omroepen.550

248. Iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon van wie de rechtmatige belangen, namelijk

aanzien en reputatie, zijn aangetast door een onjuiste bewering tijdens de uitzending van een

programma, heeft het recht om een verzoek tot gratis opname van een antwoord in te

dienen.551 Negatieve opinies of waardeoordelen geven niet aanleiding tot een recht van

antwoord op de Vlaamse radio- en televisieomroepen. In tegenstelling tot het recht van

antwoord voor de gedrukte pers, wordt voor het recht van antwoord op de Vlaamse radio en

televisie vereist dat er een aantasing van rechtmatige belangen. Het recht van antwoord bij

Vlaamse audiovisuele media is dus beperkter dan in de geschreven pers.552 Bijvoorbeeld kan

een aantasting van het vermoeden van onschuld slechts ingeroepen worden als aantasting van

de eer als de eiser kan bewijzen dat de omstreden uitzending een concrete invloed heeft gehad

op een eventuele strafrechtelijke vervolging.553

249. De antwoordtekst dient aan dezelfde inhoudelijke voorwaarden te voldoen als voor de

gedrukte pers.554 Zowel voor de gedrukte pers als voor de audiovisuele media is het antwoord

547 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 283-284. 548 De regels van de federale wet van 23 juni 1961 blijven van toepassing op Franstalige radio- en

televisieuitzendingen. 549 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 550 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 175. 551 Art. 104 §2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 552 D. VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant

2003, 13; D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003,

afl. 5, (407) 407. 553 Voorz. Rb. Brussel (KG) 17 april 2009, AM 2010/1, 103-106. 554 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 286.

Page 104: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

96

kosteloos.555 Het antwoord voor de gedrukte pers dient in het eerste nummer binnen drie

dagen na indiening gepubliceerd worden nadat de ingestuurde tekst bij de redactie van de

krant of het tijdschrift is aangekomen.556 Bij de audiovisuele media moet het antwoord in de

eerstvolgende uitzending van hetzelfde type uitgezonden worden. De verzoeker krijgt

evenwel geen rechtstreekse toegang tot de uitzending.557 Er bestaat geen verbod van repliek,

noch voor de redactie van periodieke geschriften noch voor de omroep bij audiovisuele

media. Zij kunnen een repliek geven op het recht van antwoord, al kan deze repliek op zich

aanleiding geven tot een nieuw recht van antwoord.558

250. Zowel de gedrukte pers als de audiovisuele media kunnen het antwoordrecht weigeren

indien het niet in overeenstemming is met de wettelijke bepalingen. De redactie van een

geschrift hoeft de weigering niet mee te delen aan te vrager. Dit is wel verplicht voor de

verantwoordelijke van een radio- of televisieomroep: zowel de weigering als de opgave van

de redenen moeten bij aangetekend schrijven verstuurd worden.559 De hoofdredacteur van een

radio- of televisieomomroep of de redacteur van het programma kan ook een tegenvoorstel

formuleren, met opgave van tekst en motivering.560 Een weigering dient zorgvuldig te worden

afgetoetst aan de wettelijke bepalingen.561

251. Het recht van antwoord op audovisuele media kan, net als bij de geschreven pers,

worden uitgeoefend onverminderd de andere rechtsmiddelen.562 Er is evenwel door de wet in

een bijzondere procedure voorzien indien de (hoofd)redacteur niet overgaat tot uitzending van

het recht van antwoord of de voorschriften niet volgt inzake het tegenvoorstel of de

weigering. Wanneer er niet of in onvoldoende mate aan het verzoek is tegemoet gekomen,

kan de zaak aanhangig gemaakt worden bij de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg.

Deze procedure verloopt zoals een procedure in kortgeding. In tegenstelling tot de procedure

in kortgeding beslist de rechter over de grond van de zaak en in laatste aanleg. Er kunnen drie

soorten beslissingen worden genomen: ofwel wordt de vordering afgewezen omdat het recht

555 Art. 1, lid 1 wet van 23 juni 1961 betreffende het recht van antwoord, BS 8 juli 1961; art. 104 §2 decreet van

27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 556 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 281. 557 Art. 109 §1 lid 1 en lid 4 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30

april 2009. 558 D. VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant

2003, 13; D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003,

afl. 5, (407) 407. 559 Art. 110 §1 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 560 Art. 110 §2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009. 561 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 180. 562 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 286.

Page 105: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

97

van antwoord niet voldoet aan de wetttelijke voorwaarden, ofwel wordt de omroep verplicht

tot uitzending van de integrale tekst van het gevorderde recht van antwoord, ofwel bepaalt de

rechter zelf de inhoud van de uit te zenden antwoordtekst. De rechter kan evenwel geen

bijkomende verplichtingen opleggen aan de omroep in verband met de wijze van voorlezing

of uitzending van de antwoordtekst.563

iii) Effect

252. Het recht van antwoord wordt beschouwd als een fundamenteel recht dat een

noodzakelijk tegengewicht vormt voor de macht van de pers.564 Niettemin bestaat er tussen de

pers en de burger een grote asymmetrie. Hoewel het recht van antwoord voorzien is door de

wet, kan de pers de toepassing ervan in ruime mate bepalen.565

253. Het vorderen van een recht van antwoord roept namelijk enige wrevel op bij de pers,

omdat dit ervaren wordt als een lichte inbreuk op de persvrijheid. De pers stelt meestal een

rectificatie voor wanneer het gaat om foute gepubliceerde informatie of wordt er een

lezersbrief of een redactioneel artikel met een wederwoord van de eiser gepubliceerd. Hoewel

eisers hier vaak genoegen mee nemen, is deze praktijk niet in overeenstemming met de wet.

Wanneer de voorwaarden zijn vervuld, is de pers verplicht het recht van antwoord te

publiceren op eenvoudige vraag van de eiser. De pers mag niet weigeren en wordt niet geacht

een andere oplossing voor te stellen. Zij houdt evenwel de lijst aan eisen voor het recht van

antwoord als stok achter de deur.566

254. Verder wordt het antwoord nooit met dezelfde belangstelling of met dezelfde snelheid

als de eerste publicatie ter beschikking gesteld. Bovendien gaat het publiek ervan uit dat er

geen rook is zonder vuur en bijgevolg zal elk vermoeden, elke veronderstelling of

beschuldiging publiekelijk geuit ten aanzien van een persoon een blijvende smet op zijn

reputatie nalaten, ook indien deze achteraf niet gegrond blijken,567 zodat het recht van

antwoord geen doeltreffend middel lijkt.

563 Art. 111 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009; D.

VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13;

D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 288-289. 564 D. VOORHOOF, Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 276. 565 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 315. 566 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 56. 567 O. DE THEUX, « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie privée et de l’honneur

et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, (287) 315.

Page 106: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

98

Afdeling II. Recht van mededeling

255. Het recht van mededeling is een belangrijke innovatie die in 2003568 werd

geïntroduceerd in Vlaanderen. Het beoogt een bevestiging en versterking van het vermoeden

van onschuld naar aanleiding van misdaad- en gerechtsverslaggeving op radio en televisie.569

256. Het recht van mededeling houdt in dat een natuurlijke persoon of een rechtspersoon

die op radio of televisie als verdachte, beklaagde of beschuldigde expliciet genoemd werd,

herkenbaar in beeld werd gebracht of impliciet werd aangewezen, kan eisen dat de omroep

kosteloos een mededeling uitzendt als er een seponering, definitieve buitenvervolgingstelling

of vrijspraak volgt.570 Dit recht ontstaat pas indien er geen verzet, beroep of voorziening in

cassatie meer mogelijk is tegen de rechterlijke uitspraak.571 Als de strafvordering echter

vervallen is, bijvoorbeeld door verjaring, ontstaat er geen recht van mededeling.572 Er dient

bovendien geen mededeling te worden opgenomen indien het medium zelf vrijwillig een

bevredigende rechtzetting heeft gedaan.573

257. In tegenstelling tot het recht van antwoord, moet er bij het recht van mededeling geen

sprake zijn van een repliek op een onjuist bericht. De loutere vermelding als verdachte,

beklaagde of beschuldige in een uitzending op radio of televisie is een onvoldoende reden om

568 Decreet van 18 juli 2003 houdende wijziging van sommige bepalingen van de decreten betrffende de radio-

omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wat de invoering betreft van het recht op informatie

via radio en televisie en houdende instelling van een recht van antwoord en een recht van mededeling ten

aanzien van radio en televisie, BS 3 september 2003. 569 P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D. VOORHOOF, “Recht

van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13; D. VOORHOOF,

“Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5, (407) 407. 570 Art. 113 §2, lid 1 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009;

P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 136; P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D.

VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13;

D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5,

(407) 407. 571 Art. 115 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009; P.

MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D. VOORHOOF, “Nieuwe

regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5, (407) 407. 572 Art. 114, lid 2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009; P.

MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55. 573 Art. 113 §2, lid 2 Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009;

P. BEKAERT, “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten, magistraten en

journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en maatschappij, Gent, Story Publishers,

2012, (109) 136; P. MARTENS, Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 55; D.

VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant 2003, 13;

D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003, afl. 5,

(407) 407.

Page 107: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

99

achteraf, bij vrijspraak of buitenvervolgingstelling, van het recht van medeling gebruik te

maken.574

Hoofdstuk VII. Remedies voor een betere bescherming van het vermoeden van onschuld

258. De gebreken die gerechtsverslaggeving vertoont, kunnen vermeden worden door te

investeren in een betrouwbare gerechtsverslaggeving.575 Er moet hiertoe nadruk gelegd

worden op de naleving van de deontologische codes.576 Met het oog op naleving zouden er

dwingende tuchtsancties in het leven moeten worden geroepen bij inbreuken op de

deontologische codes. Deze oplossing strekt zich echter enkel uit tot de beroepsjournalisten.

Het zou geen remedie zijn voor personen die geen beroepsjournalist zijn en in hun

berichtgeving het vermoeden van onschuld van verdachten schenden.577

259. Er moet verder aandacht besteed worden aan rekrutering. Op de redacties moeten

geschoolde personen in dienst worden genomen, waaronder sommige kennis hebben van het

juridisch gebeuren. De mogelijkheid moet ook bestaan voor journalisten om zich bij te

scholen.578

Afdeling I. Wetsvoorstellen uit het verleden

260. In 2010 werd een wetsvoorstel579 ingediend dat wilde tegemoetkomen aan de

bekommernis voor de schadelijke invloed die een verklaring door de pers over iemand’s

(on)schuld kan hebben op het latere verloop van een proces.580 De vigerende wetgeving en

rechtspraak werden als ontoereikend beschouwd.581 Het voorstel strekte ertoe om aan de

voorzitter van de rechtbank, zetelend zoals in kortgeding, de mogelijkheid te geven om de

media bijkomende beperkingen op te leggen in functie van de bescherming van het

574 D. VOORHOOF, “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”, De Juristenkrant

2003, 13; D. VOORHOOF, “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”, AM 2003,

afl. 5, (407) 407. 575 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 13. 576 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, (33) 50. 577 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,

http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart

2015). 578 P. DELTOUR, “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001, (9) 13; B.

TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P.

2003, (33) 50. 579 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het vermoeden van

onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001. 580 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het vermoeden van

onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001, 3. 581 Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het vermoeden van

onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001, 4.

Page 108: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

100

vermoeden van onschuld van de verdachte.582 Door een aanvulling op artikel 587, eerste lid

van het Gerechtelijk Wetboek583 zou de voorzitter van de rechtbank ten gronde zoals in

kortgeding, een gevorderde maatregel van rechtzetting, stopzetting of verwijdering van

berichtgeving, teksten of beelden die het vermoeden van onschuld schenden, kunnen

bevelen.584

261. Het wetsvoorstel kende zowel voorstanders585 als tegenstanders586. De voorstanders

wezen op de gebreken van het huidige maatregelenarsenaal waarop de rechtszoekende, wiens

vermoeden van onschuld wordt geschonden door de pers, beroep kan doen.587 Het

wetsvoorstel zou als voordeel gehad hebben dat het bestaande recht op het vermoeden van

onschuld effectief en via een efficiënte procedure kon afgedwongen worden.588

262. Volgens de tegenstanders daarentegen vertoonde het wetsvoorstel heel wat gebreken.

DIRK VOORHOOF wees er ten eerste op dat het vermoeden van onschuld in eerste instantie

voor de jusitiële instanties gold, en niet voor de pers gelet op de rechtspraak van het Europees

Hof. Vervolgens meende hij dat de notie ‘vermoeden van onschuld’ te vaag werd

gedefinieerd. Het werd verward met allerlei vormen van onrechtmatige journalistiek

waartegen reeds kon worden optreden op grond van artikel 1382 van het Burgerlijk Wetboek.

Kortom, het wetsvoorstel zou geen goede afweging maken tussen het vermoeden van

onschuld en de persvrijheid. LEO NEELS meende dat het vermoeden van onschuld ook door de

pers zou moeten gerespecteerd worden, maar dat de problemen terzake moesten opgelost

worden door een verandering in attitude bij pers en gerecht.589 590 Uiteindelijk werd het

wetsvoorstel van de tafel geveegd.

582 D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1, (7) 7. 583 Dit artikel regelt de aangelegdheden waarin de voorzitter van de rechtbank van eerste aanleg optreedt zetelend

zoals in kort geding. 584 D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1, (7) 8. 585 Bijvoorbeeld rechter Béatrice Taevernier en professor mensenrechten Koen Lemmens. 586 Bijvoorbeeld de professoren mediarecht Dirk Voorhoof en Leo Neels. 587 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,

http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart

2015); K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant

2012, 17. 588 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,

17. 589 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,

http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart

2015); D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1, (7) 8-9. 590 Voor een meer gedetaileerde bespreking: zie D. VOORHOOF, “De media, de verdachte en het vermoeden van

onschuld”, AM 2012, afl. 1, 7-12.

Page 109: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

101

263. Daarnaast werden in het verleden reeds een aantal initiatieven591 genomen om in

strafzaken het noemen van namen door de pers te verbieden. Zo werd o.a. voorgesteld om in

het Strafwetboek een artikel in te lassen op grond waarvan de media die berichten over

personen die voor een misdrijf worden vervolgd, de identiteit van deze personen niet mogen

bekendmaken tot aan de rechterlijke beslissing. Een dergelijk verbod zou echter in strijd zijn

met de beginselen van de openbaarheid van de terechtzitting en de vrijheid van

meningsuiting.592 Bovendien wordt identificatie niet vermeden door het weglaten van namen.

Afdeling II. Het vermoeden van onschuld als subjectief recht

264. In de rechtsleer593 gaan er stemmen op om het vermoeden van onschuld als een

subjectief recht in te schrijven in de wetgeving. In dergelijk geval zou er een horizontale

werking toegekend worden aan het vermoeden van onschuld zodat ieder individu wordt

beschermd tegen eenieder die publieke uitlatingen uit over diens schuld voor enige

rechterlijke beslissing.594

265. De inspiratie voor deze regeling kan gevonden worden in het Franse recht. In het

Franse wetgeving is het vermoeden van onschuld en meer bepaald het recht op eerbiediging

van het vermoeden van onschuld ingeschreven in het Burgerlijk Wetboek. Artikel 9.1 van het

Franse Burgerlijk Wetboek verheft het vermoeden van onschuld tot een

persoonlijkheidsrecht.595 De bepaling luidt als volgt:

« Chacun a droit au respect de la présomption d'innocence. Lorsqu'une personne est,

avant toute condamnation, présentée publiquement comme étant coupable de faits

faisant l'objet d'une enquête ou d'une instruction judiciaire, le juge peut, même en

591 Wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer 1984-85, 1123/1;

wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer 1985-86, 81/1. 592 T. GOMBEER, « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het vooronderzoek in

strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht en criminologie, Antwerpen, Maklu,

2010, (343) 349; B. VANLERBERGHE, Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten

KULeuven, 1999, 414-415. 593 J. DE WIT, “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart 2012,

http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld (consultatie op 31 maart

2015); K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,

Larcier, 2004, 427; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une

cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 33-85. 594 K. LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel,

Larcier, 2004, 427 ; B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une

cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, (33) 34. 595 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 471; B. TAEVERNIER, “La

présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 40 ; K.

LEMMENS, La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de garde!, Brussel, Larcier,

2004, 282.

Page 110: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

102

référé, sans préjudice de la réparation du dommage subi, prescrire toutes mesures,

telles que l'insertion d'une rectification ou la diffusion d'un communiqué, aux fins de

faire cesser l'atteinte à la présomption d'innocence, et ce aux frais de la personne,

physique ou morale, responsable de cette atteinte. » 596

266. De invoering van het vermoeden van onschuld in het Burgerlijk Wetboek zou de

onschuldpresumptie verheven tot een subjectief recht, waarvan de schending een fout oplevert

die de aansprakelijkheid van de dader teweeg brengt. De fout zou, net als in Frankrijk, bestaan

uit een verslag of een publicatie die de situatie voorstelt alsof een betrokkene schuldig is. De

minste verwarring die hieromtrent wordt gezaaid zou voldoende zijn om een fout uit te

maken.597

267. Sinds de Franse wet van 15 juni 2000598 kan artikel 9.1 van het Franse Burgerlijk

Wetboek ingeroepen worden, ook al is er nog geen strafvervolging ingesteld.599 In Frankrijk

werd aan deze bepaling het verbod toegevoegd om beelden uit te zenden van geboeide

personen die nog niet het voorwerp hebben uitgemaakt van een rechterlijke beslissing,

aangezien deze beelden het vermoeden van onschuld van een persoon kunnen aantasten.

Daarenboven mogen geen opiniepeilingen e.d. met betrekking tot de schuld van een persoon

die verwikkeld is in een strafprocedure, gepubliceerd worden. 600 Er bestaat in het Belgische

recht een gelijkaardige bepaling, namelijk artikel 35 van de wet op het politieambt.

Overeenkomstig deze bepaling mogen politieambtenaren aangehouden, gevangen of

opgehouden personen, buiten noodzaak, niet aan publieke nieuwsgierigheid mogen

blootstellen. Behoudens toestemming van deze personen, mogen o.a. geen beeldopnames

gemaakt worden van hen door de pers.601 Deze bepaling richt zich echter tot de ambtenaren

van de politie, en niet tot de pers.602

596 Art. 9.1 Code Civil français. 597 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 471; B. TAEVERNIER, “La

présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 41 ; J. VÉLU,

« Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht en pers », RW 1995-96,

(273) 303. 598 Loi n° 2000-516 du 15 juin 2000 renforçant la protection de la présomption d'innocence et les droits des

victimes, http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000765204. 599 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, 40. 600 Art. 35ter de la loi du 29 juillet 1881 sur la liberté de la presse,

http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000877119; B. TAEVERNIER, “La

présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 41. 601 Zie supra. 602 S. HOEBEKE en B. MOUFFE, Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 496.

Page 111: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

103

Afdeling III. Contempt of court-regeling

268. In tegenstelling tot onze wetgeving, kent het Britse recht een misdrijf dat ‘contempt of

court’ wordt genoemd. Ten gevolge van het Sunday Times t. Verenigd Koninkrijk-arrest van

het Europees Hof, werd in het Britse recht “the Contempt of Court Act” geïntroduceerd.603

269. Contempt of court heeft tot doel om over het gezag en de onpartijdigheid van de

rechterlijke macht te waken. Er moet immers vermeden worden dat het publiek de indruk zou

krijgen dat de jury, alsook de rechter beïnvloed wordt en zo het vertrouwen in de rechterlijke

macht wordt verloren.604

270. In de Contempt of Court Act 1981 is een ‘strict liability rule’ ingevoerd op grond

waarvan iedere inmenging in het verloop van een bepaalde procedure contempt of court is,

ongeacht of er opzet was om de goede werking van het gerecht aan te tasten.605 Het is van

toepassing op publicaties, d.i. elke mededeling in welke vorm ook, die gericht is tot het

publiek of een gedeelte van het publiek, voor zover er vervolging is ingesteld. Er kan evenwel

enkel sprake zijn van contempt of court indien de publicatie een substantieel risico inhoudt

dat het recht op een eerlijk proces in een bepaalde procedure ernstig belemmerd of geschaad

wordt.606 Deze regeling maakt het dus mogelijk om de pers aansprakelijk te stellen voor

publicaties die het recht op een eerlijk proces van een verdachte, beklaagde, in gedrang kan

brengen.

271. De ‘strict liability rule’ wordt enigszins gemilderd. Er is geen sprake van contempt of

court in drie gevallen:

- Als de uitgever niet op de hoogte was van de vervolging;

- Wanneer het verslag waarheidsgetrouw de debatten weergeeft, op voorwaarde dat het

verslag te goeder trouw wordt gepubliceerd;

603 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, 43 ; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een

eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 168-169. 604 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces

in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 168. 605 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, 43 ; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een

eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 169. 606 B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een eerlijk proces

in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 169-170.

Page 112: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

104

- Wanneer het een artikel betreft die waarheidsgetrouw aangelegenheden van algemeen

belang behandelt en het risico op beïnvloeding bijkomstig is.607

Afdeling IV. Nood aan een wettelijke regeling

272. De onschuldpresumptie is omschreven in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de

Rechten van de Mens. Er is geen interne bepaling die de naleving van het vermoeden van

onschuld voorschrijft. Gelet op de directe werking van het Europees Verdrag608, kan artikel 6

worden ingeroepen voor Belgische rechtscolleges. Principieel beschouwt men de eerbiediging

van het vermoeden van onschuld als een verplichting voor de gerechtelijke en publieke

overheden. Zoals reeds gezien zet het Europees Hof ook de pers aan om met dit fundamenteel

rechtsbeginsel rekening te houden. Hoewel het Europees Hof een duw in de goede richting

geeft, is er geen wettelijke bepaling die de pers daadwerkelijk dwingt om het vermoeden van

onschuld te respecteren.

273. Tot op heden worden inbreuken op het vermoeden van onschuld door de pers

gesanctioneerd op grond van artikel 1382 en 1383 van het Burgerlijk Wetboek. Dit zijn

belangrijke artikels in de Belgische rechtsorde, maar kennen veel beoordelingsvrijheid toe aan

de rechter. Het zal van de individuele rechter afhangen of berichtgeving die het vermoeden

van onschuld met de voeten treedt, als onzorgvuldig gedrag wordt bestempeld of niet. Men

kan in de Belgische rechtspraak uitspraken terugvinden die schendingen van het vermoeden

van onschuld door de pers als een onrechtmatige daad beschouwen,609 maar dit is slechts een

minderheid. Daarom is er nood aan een wettelijke bepaling die het vermoeden van onschuld

daadwerkelijk beschermt en bij voorkeur als een subjectief recht invoert voor elk individu.

Hierdoor zouden indivduen een meer doeltreffend rechtsmiddel hebben om op te treden tegen

inbreuken.

274. De noodzaak voor dergelijke bepaling is te verantwoorden door de fundamentele

beginselen van een democratie en een rechtstaat.

607 B. TAEVERNIER, “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une cohabitation précaire”,

R.D.P. 2003, 43 ; B. VANLERBERGHE, “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op een

eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, (167) 170. 608 C. VAN DEN WYNGAERT, Kennismaking met de rechten van de verdediging in strafzaken, Antwerpen, Maklu,

2003, 3. 609 Zie voetnoot ….

Page 113: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

105

275. Ieder individu heeft recht op een onafhankelijke en onpartijdige rechter. Deze

onafhankelijkheid en onpartijdigheid worden vermoed. Het tegenbewijs leveren is geen

evidentie.

276. Men moet echter de perceptie in gedachte houden. Magistraten zijn net als eenieder

individuen die kennis nemen van de berichtgeving in de pers. Zij werken immers niet in een

ivoren toren, noch is dit wenselijk. De oordeelsvorming van de magistraat wordt ook niet

automatisch aangetast door de berichtgeving in de pers. Niet iedere perspublicatie is immers

van dien aard dat het de onpartijdigheid van een rechter aantast. Als de pers echter laat

verstaan of duidelijk poneert dat een verdachte of een beklaagde schuldig is, ontstaat de

indruk dat deze beweringen enigszins een rol spelen in de beoordeling van een rechtszaak.

Het is aannemelijk dat een magistraat op basis van berichtgeving die het vermoeden van

onschuld schendt, een bepaalde perceptie van een rechtszaak en van bepaalde personen

ontwikkelt. De berichtgeving kan dus wel degelijk een invloed hebben. Men maakt immers

steeds een beoordeling op basis van de kennis dat men heeft. Hiertoe behoort dus ook de

informatie die men krijgt in de pers. Hoewel strikt genomen enkel de elementen uit het

strafdossier van belang mogen zijn, is het een moeilijke oefening om de berichtgeving in de

pers uit de gedachten te wissen. Er ontstaat een schijn dat de onzorgvuldige berichtgeving

invloed heeft gehad op het oordeel van de magistraat. Dit ondergraaft het vertrouwelijk in het

gerechtelijk apparaat.

277. Justice must not only be done, it must also be seen to be done. Er mag geen twijfel

bestaan omtrent de onpartijdigheid van een magistraat. Daarom is er nood aan een wettelijke

grondslag die het vermoeden van onschuld van een verdachte of een beklaagde beschermt

tegen inbreuken, dit zowel door de overheid als door de pers.

278. Het vermoeden van onschuld verheffen tot een subjectief recht zou de pers niet

verhinderen om hangende strafprocedures te becommentariëren. Het is zeker niet de

bedoeling om de informatieopdracht van de pers te beteugelen of te beknotten. De pers moet

verslag kunnen uitbrengen over hangende rechtszaken in het kader van haar rol als “public

watchdog” binnen een democratie. Gerechtelijke verslaggeving vereist echter niet dat de pers

zich uitlaat over de (on)schuld van een verdachte of een beklaagde in een strafprocedure.

Dergelijke berichtgeving getuigt van onzorgvuldig handelen in hoofde van de pers. De

magistraat moet zich immers onbevangen een oordeel kunnen vormen op basis van de

Page 114: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

106

elementen in het strafdossier, in een strafprocedure waarbij de procespartijen hun rechten van

verdediging hebben kunnen doen gelden.

279. Gerechtsverslaggeving met respect voor het vermoeden van onschuld. Het is noch

censuur noch een onlegitimeerde beperking op de persvrijheid. Persvrijheid veronderstelt niet

het ongelimiteerd uiten van gedachten en meningen. Beperkingen moeten evenwel

beantwoorden aan de drie voorwaarden die het Europees Verdrag voor de Rechten van de

Mens voorschrijft.610 De voorgestelde regelgeving zou bij wet voorzien zijn611 en

beantwoorden aan één van de in artikel 10 §2 vermelde beperkingsgronden van het Europees

Verdrag. De bescherming van de onschuldpresumptie dient enerzijds om het gezag en de

onpartijdigheid van de rechterlijke macht te waarborgen, maar is anderzijds ook één van de

rechten van verdediging. Dergelijke maatregel is bovendien noodzakelijk binnen een

democratische samenleving.

280. Ten eerste is de onschuldpresumptie een fundamenteel rechtsbeginsel binnen het

strafprocesrecht en de naleving van de rechten van verdediging is cruciaal, zeker in

strafzaken. De bescherming van het vermoeden van onschuld heeft als doel aan eenieder een

eerlijk proces te garanderen.

281. Verder bestaat er nog geen regeling die het vermoeden van onschuld beschermt tegen

onzorgvuldige berichtgeving. Hoewel inbreuken reeds kunnen gesanctioneerd worden op

grond van de zorgvuldigheidsnorm, is deze wettelijke grondslag niet geschikt gelet op de

grote beoordelingsvrijheid van de rechter terzake. De huidige wetgeving is dus ontoereikend

om snel, trefzeker en doelmatig op te treden wanneer het beginsel van het vermoeden van

onschuld wordt geschonden.612 De bestaande maatregelen kunnen pas aangewend worden als

het kwaad reeds is geschied. Als men het vermoeden van onschuld verheft tot een

fundamenteel rechtsbeginsel moet men hieraan adequate bescherming verbinden. De

structurele onafhankelijkheid en onpartijdigheid van de rechterlijke macht zijn op zich geen

waarborg tegen gevoeligheid van magistraten voor de publieke opinie.613

610 Art. 10 §2 EVRM. 611 Een formele wet verdient de voorkeur. 612 K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De Juristenkrant 2012,

17; K. LEMMENS en B. TAEVERNIER, “Een efficiëntere bescherming van het vermoeden van onschuld: een

noodzaak in een mediabeheerste maatschappij”, AM 2012/4, (277) 279. 613 D. VOORHOOF, “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR CENTRUM

MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum mensenrechten 1995-96,

Antwerpen, Maklu, 1996, (111) 151.

Page 115: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

107

282. Tot slot is dergelijke maatregel noodzakelijk gelet op de toenemende mediatisering

van rechtszaken. Men moet streven naar kwaliteitsvolle journalistiek die kritisch reflecteert,

informeert maar niet veroordeelt.

Page 116: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

108

CONCLUSIE

283. Gerechtsverslaggeving is een zaak van belangenafweging. Het recht op vrije

meningsuiting en de persvrijheid zijn een van de fundamenteelste beginselen van een

democratie. Op deze rechten steunt de pers om te berichten over zaken van algemeen belang,

zoals hangende rechtszaken. De pers heeft hiertoe niet enkel het recht maar ook de plicht

zoals bleek uit het Sunday Times t. Verenigd Koninkrijk-arrest van het Europees Hof. Het

belang van gerechtsverslaggeving mag echter niet onderschat worden. Het is belangrijk dat

het publiek wordt geïnformeerd over de werking van het gerecht. Daarnaast moeten

wantoestanden en onregelmatigheden worden aangeklaagd. Evenwel heeft niet iedere

rechtszaak dezelfde nieuwswaarde.

284. Sommige berichtgeving beperkt er zich niet toe om over hangende rechtszaken te

informeren, maar schendt daarenboven bepaalde rechten van verdachten en van beklaagden,

zoals het recht op een eerlijk proces, het vermoeden van onschuld en het recht op privacy.

Ook deze rechten zijn niet absoluut, waardoor een belangenafweging zich opdringt.

285. Het vermoeden van onschuld is een fundamenteel beginsel van strafprocesrecht maar

is ook wezenlijk voor een democratie. Het is een onderdeel van het recht op een eerlijk

proces, zoals gewaarborgd door artikel 6 §2 van het Europees Verdrag voor de Rechten van

de Mens.

286. Het dringt zich eerst en vooral op aan de gerechtelijke en publieke overheden. Een

adequate informatieverstrekking draagt bij tot het vertrouwen van de bevolking in de

gerechtelijke instellingen. Als men de bepalingen in verband met de informatieverstrekking

van het gerecht aan de pers van naderbij bekijkt, stelt men vast dat informatieverstrekking

dient te geschieden met het oog op het openbaar belang maar dat het vermoeden van onschuld

moet gerespecteerd worden. De nodige discretie en reserve moet ook aan de dag worden

gelegd om de rechten van verdachten of beklaagden niet in het gedrang te brengen. Helaas is

de manier waarop het vermoeden van onschuld moet gerespecteerd worden niet concreet

uitgewerkt.

287. Hoewel in ons huidig rechtstelsel een inbreuk op het vermoeden van onschuld door de

pers niet specifiek strafbaar wordt gesteld, zetten zowel de Europese als de Belgische

rechtspraak de pers aan om met het vermoeden van onschuld rekening te houden. Het wordt

zelfs als een deontologische plicht beschouwd. Perspublicaties of media-uitzendingen die het

Page 117: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

109

vermoeden van onschuld schenden kunnen immers het recht op een eerlijk proces in het

gedrang brengen. Dergelijke vooringenomen berichtgeving kan het publiek ertoe brengen

geloof te hechten aan de schuld van een persoon en nadien invloed uitoefenen op de rechter

die zich moet uitspreken over de schuld van een persoon. Rechters maken deel uit van het

publiek dat de informatie verneemt,614 met dat verschil dat zij een oordeel moeten vellen over

de schuld van een persoon. Als de berichtgeving (de onpartijdigheid van) de rechters

daadwerkelijk beïnvloedt, kunnen beschuldigden niet meer genieten van een eerlijk proces.

Het is echter heel moeilijk hiervan het bewijs te leveren.

288. Tot op heden worden inbreuken gesanctioneerd op grond van de artikelen 1382 en

1383 van het Burgerlijk Wetboek. Daarnaast kan men een procedure instellen wegens laster

en eerroof of het recht van antwoord opeisen. Dit wapenarsenaal is echter ontoereikend om

een fundamenteel beginsel zoals het vermoeden van onschuld te beschermen of inbreuken

erop te sanctioneren. Men kan slechts optreden als de inbreuk reeds werd gepleegd. Ook de

kortgedingprocedure brengt geen soelaas omdat er bepaalde beperkingen gelden en preventief

optreden is niet mogelijk gelet op het verbod op censuur.

289. Het vermelden van de identiteit van een verdachte of een beklaagde botst frontaal met

het recht op privacy. Er is echter geen strafrechtelijk verbod op het noemen van namen. Wel

wordt de pers aangemoedigd om terughoudend te zijn bij het identificeren van een verdachte,

een beklaagde of een veroordeelde. Er moet ook worden vermeld dat naast de identiteit,

steeds meer persoonlijke gegevens worden bekendgemaakt. De bekendmaking van deze

gegevens is in principe slechts toegelaten als hierdoor een bijdrage wordt geleverd aan het

maatschappelijk belang. Opnieuw worden inbreuken gesanctioneerd krachtens de bepalingen

van het Burgerlijk Wetboek. Het behoeft geen betoog dat het publiceren van de identiteit of

persoonlijke gegevens immense gevolgen heeft voor het privé- en beroepsleven van

verdachten en hun omgeving. Het informeren van het publiek over hangende rechtszaken is

evenwel mogelijk zonder het publiceren van dergelijke gegevens.

290. Kortom, verdachten en beschuldigen in strafzaken genieten onvoldoende bescherming

tegen de pers. Persvrijheid, hoe belangrijk ook, veronderstelt niet het schenden van het

vermoeden van onschuld. Het moet dus oog hebben voor andere rechten en vrijheden.

Daarom verdient het aanbeveling dat de wetgever zou optreden om aan het vermoeden van

onschuld de bescherming te geven die het verdient.

614 Rechters zitten namelijk niet in een ivoren toren. Het tegendeel zou ook niet wenselijk zijn.

Page 118: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

110

BIBLIOGRAFIE

I. Wetgeving

INTERNATIONALE VERDRAGEN

Verdrag van 4 november 1950 tot bescherming van de rechten van de mens en de

fundamentele vrijheden, BS 19 augustus 1955.

Internationaal Verdrag van 19 december 1966 inzake burgerrechten en politieke rechten, BS 6

juli 1983.

BELGISCHE WETGEVING

Gecoördineerde grondwet, BS 19 februari 1994.

Wet van 12 maart 1998 tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het

opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, BS 2 april 1998.

Wet van 5 augustus 1992 betreffende de wet op het politieambt, BS 22 december 1992.

Wet van 20 juli 1990 betreffende de voorlopige hechtenis, BS 14 augustus 1990.

Wet van 8 april 1965 op de jeugdbescherming, gewijzigd door de wet van 13 juni 2006, BS 19

juli 2006.

Wet van 1 juli 1964 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen en de

gewoontemisdadigers, BS 17 juli 1964.

Wet van 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964.

Wet van 23 juni 1961 betreffende het recht tot antwoord, BS 8 juli 1961, zoals gewijzigd door

de wet van 4 maart 1977 betreffende het recht tot antwoord in de audiovisuele middelen, BS

15 maart 1977.

Strafwetboek van 8 juni 1867, BS 9 juni 1867.

Wetboek van strafvordering van 17 november 1808, BS 6 september 1967.

Vlaams decreet van 27 maart 2009 betreffende radio-omroep en televisie, BS 30 april 2009.

Decreet van 18 juli 2003 houdende wijziging van sommige bepalingen van de decreten

betreffende de radio-omroep en de televisie, gecoördineerd op 25 januari 1995, wat de

Page 119: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

111

invoering betreft van het recht op informatie via radio en televisie en houdende instelling van

een recht van antwoord en een recht van mededeling ten aanzien van radio en televisie, BS 3

september 2003.

Gezamenlijke omzendbrief van de minister van Justitie en het College van procureurs-

generaal van 30 april 1999 betreffende de informatieverstrekking aan de pers door de

gerechtelijk overheden en de politiediensten gedurende de fase van het vooronderzoek, BS 2

maart 1999.

FRANSE WETGEVING

Code Civil.

Loi n° 2000-516 du 15 juin 2000 renforçant la protection de la présomption d'innocence et les

droits des victimes,

http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000765204.

Loi du 29 juillet 1881 sur la liberté de la presse,

http://www.legifrance.gouv.fr/affichTexte.do?cidTexte=JORFTEXT000000877119.

PARLEMENTAIRE STUKKEN

Wetsvoorstel tot wijziging van artikel 587 van het Gerechtelijk Wetboek ten einde het

vermoeden van onschuld te beschermen, Parl. St. Kamer 2010-2011, 464/001.

Wetsontwerp tot verbetering van de strafrechtspleging in het stadium van het

opsporingsonderzoek en het gerechtelijk onderzoek, Parl. St. Kamer, 1996-97, nr. 857/1.

Wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer

1985-86, 81/1.

Wetsvoorstel betreffende de bescherming van de privacy van verdachten, Parl. St. Kamer

1984-85, 1123/1.

II. Rechtspraak

EUROPESE RECHTSPRAAK

EHRM, A.B. v. Switzerland, 2014.

EHRM, Pinto Coelho v. Portugal, 2011.

EHRM, RTBF v. Belgium, 2011, NjW 2011, 539-545, noot EB.

Page 120: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

112

EHRM, Ruokanen v. Finland, 2010.

EHRM, Petyo Petkov v. Bulgaria, 2010.

EHRM, Laranjeira Marques Da Silva v. Portugal, 2010.

EHRM, Shagin v. Oekraine, 2009.

EHRM, Campos Dâmaso v. Portugal, 2008.

EHRM, Dupuis v. France, 2007.

EHRM, Falter Zeitschriften v. Austria, 2007

EHRM, Gourguénidzé v. Georgia, 2006.

EHRM, Tourancheau en July v. France, 2005.

EHRM, Zollmann v. United Kingdom, 2003.

EHRM, Craxi v. Italy (n° 2), 2003.

EHRM, Craxi (n° 1) v. Italy, 2002.

EHRM, Thoma v. Luxemburg, 2001.

EHRM, Du Roy en Malaurie v. France, 2000.

EHRM, Buscemi v. Italy, 1999.

EHRM, Worm v. Austria, 1997.

EHRM, De Haes en Gijsels v. Belgium, 1997.

EHRM, Prager en Oberschlivk v. Austria, 1995.

EHRM, Allenet de Ribemont, 1995.

EHRM, Sunday Times v. United Kingdom, 1979.

ECRM, Magharian v. Switzerland, 1997.

ECRM Cengiz çiraklar v. Turkey, 1995;

ECRM, Krause v. Switzerland, 1978.

Page 121: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

113

ECRM, Baragiola v. Switzerland, 1993.

ECRM, Bricmont v. Belgium, 1986.

ECRM, Hauschildt v. Denemark, 1986.

ECRM, R.F. en S.F. v. Austria, 1985.

ECRM, X v. Nederland, 1981.

ECRM, Corociani, Palmiotti, Tanassi en Lefebvre d’Ovidio v. Italy, 1980.

ECRM, Krause v. Switzerland, 1978.

ECRM, Ensslin, Baader en Raspe v. Germany, 1978.

ECRM, X v. Austria, 1963.

BELGISCHE RECHTSPRAAK

Cass. 27 februari 2008, RW 2008-2009, 1-2.

Cass. 19 februari 2008, P.07.1648.N, T. Strafr. 2008, afl. 2, 110-111.

Cass. 23 november 2006, JT 2007, 34, noot B. DEJEMEPPE.

Cass. 2 juni 2006, C.03.0211.F.

Cass. 15 december 2004, P.04.1189.F.

Cass. 29 juni 2000, C.98.0530.F.

Luik 30 juni 2010, AM 2010, afl. 5-6, 551-560

Brussel 15 september 2006, NjW 2007, 80-82, noot E. BREWAEYS.

Brussel 31 mei 2005, AM 2005, afl. 4, 322-327.

Antwerpen 8 maart 2004, NjW 2004, afl. 67, 450-451, noot EB.

Brussel 20 september 2001, AM 2002, afl. 2, 524-527.

Antwerpen 8 februari 1999, AJT 1998-99, 789-807, noot D. VOORHOOF

Luik 30 juni 1997, JLMB 1998, 9-17.

Page 122: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

114

Rb. Namen 23 september 2008, AM 2008, afl. 6, 509-515.

Corr. Kortrijk 23 oktober 2007, T. Strafr. 2007, afl. 6, 407-414.

Rb. Antwerpen 13 februari 2007, NjW 2007, 609-610, noot EB.

Rb. Brussel 16 december 2003, JLMB 2004, 793-799.

Rb. Brussel 25 juni 2002, AM 2004, afl. 4, 367-372.

Rb. Brussel 20 september 2001, AM 2002/1, 77-82, noot D. VOORHOOF.

Rb. Brussel 25 april 2000, AM 2000, 466-468.

Rb. Luik 27 mei 1998, JLMB 1998, 1125-1133.

Rb. Brussel 29 juni 1987, JT 1987, 685-688, noot F. RIGAUX.

Voorz. Rb. Brussel (KG) 19 oktober 2009, AM 2010/5, 569-571.

Voorz. Rb. Brussel (KG) 17 april 2009, AM 2010/1, 103-106.

Voorz. Rb. Brussel (KG) 24 maart 2005, JT 2005, 583-584.

Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 3 februari 1999, AM 1999, 281.

Voorz. Rb. Antwerpen (KG) 13 april 1979, RW 1978-79, 2024, noot J. DEMEYER

RAAD VOOR DE JOURNALISTIEK

Raad voor de journalistiek 12 februari 2015, Duyck t/ De Krant van West-Vlaanderen,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/1445.%20Beslissing%20Duyck%20tegen%20De%2

0Krant%20van%20West-Vlaanderen.pdf.

Raad voor de journalistiek 20 juni 2013, P. t/ TV Oost,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201309.pdf;

Raad voor de journalistiek 8 september 2011, Horion t/ Het Laatste Nieuws,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201114.pdf.

Raad voor de journalistiek 8 september 2011, Horion t/ Het Nieuwsblad,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/beslissing201113.pdf.

Page 123: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

115

III. Rechtsleer

BOEKEN

CLEMENT, J. EN VAN DE PUTTE, M., De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding

tussen media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995,150 p.

DAUW, P., Burgerlijk procesrecht: basis met schema’s, Antwerpen, Intersentia, 2010, 505 p.

DIERICKX, L., Het recht op afbeelding, Antwerpen, Intersentia, 2005, 345 p.

HOEBEKE, S. en MOUFFE, B., Le droit de la presse, Limal, Anthemis, 2012, 910 p.

GOMBEER, T., Gerechtsverslaggeving tijdens het vooronderzoek in strafzaken. Een juridische

analyse van inmengingen in de expressie- en informatievrijheid, doctoraatsthesis Rechten

UGent, 2011-12, 327 p.

GRAUX, H., DUMORTIER, J. en VANHAUWAERT, F., Privacywetgeving in de praktijk, Kortrijk-

Heule, UGA, 2009, 439 p.

KUTY, F., Justice pénale et procès équitable, Brussel, Larcier, 2011, 849 p.

LECLERC, H. en THEOLLEYRE, J.M., Les médias et la justice, Liberté de la presse et respect du

droit, Parijs, CFPJ, 1996, 154 p.

LEMMENS, K., La presse et la protection juridique de l’individu. Attention aux chiens de

garde!, Brussel, Larcier, 2004, 603 p.

LUST, S. en LUYPAERS, P. (EDS.), Recht & Media in een democratische rechtsstaat. Wie

bewaakt de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, 109 p.

LUYTEN, A., Pers, politie en justitie : een haat-liefde verhouding, Brussel, VUB press, 1998,

213 p.

MARTENS, P., Mediarecht voor journalisten, Antwerpen, Garant Uitgevers, 2005, 165 p.

ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN

ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie? Referatenboek congres 16 oktober 2008,

Gent, Larcier, 2009, 19 p.

Page 124: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

116

RIMANQUE, K. en DE SMET, B., Het recht op een behoorlijke rechtsbedeling. Een overzicht op

basis van artikel 6 EVRM, Antwerpen, Maklu, 2000, 178 p.

SCHOUTEN, P., Trial by media. Wie beschermt de verdachte in een mediaproces?, Kluwer,

Deventer, 2011, 245 p.

VAN DEN WYNGAERT, C., Strafrecht en strafprocesrecht in hoofdlijnen, Antwerpen, Maklu,

2011, 1277 p.

VAN DEN WYNGAERT, C., Kennismaking met de rechten van de verdediging in strafzaken,

Antwerpen, Maklu, 2003, 71 p.

VANLERBERGHE, B., Openbaarheid en openheid in het gerecht, doctoraatsthesis Rechten

KULeuven, 1999, 637 p.

VELAERS, J., De beperkingen van de vrijheid van meningsuiting, Antwerpen, Maklu, 1991,

907 p.

VERSTRAETEN, R., Handboek strafvordering, Antwerpen, Maklu, 2007, 1193 p.

VOORHOOF, D., Actuele vraagstukken van mediarecht: doctrine en jurisprudentie, Antwerpen,

Kluwer rechtswetenschappen, 1992, 891 p.

VOORHOOF, D., De relatie tussen media en justitie, Brussel, Koning Boudewijnstichting,

1998, 40 p.

VOORHOOF, D., Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2014, 755 p.

VOORHOOF, D., Handboek mediarecht, Brussel, Larcier, 2003, 478 p.

BIJDRAGEN IN VERZAMELWERKEN

BAEKELAND, C., “Het recht op eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer als waakhond van

de ‘mediacratie’” in S. LUST en P. LUYPAERS (EDS.), Recht & media in een democratische

rechtsstaat. Wie bewaakt de waakhond?, Brugge, die Keure, 2010, 81-109.

BEKAERT, P., “De gerechtsverslaggeving: deontologische en wettelijke regels voor advocaten,

magistraten en journalisten” in F. MOEYKENS (ED.), Praktijkjurist XVIII – strafrecht en

maatschappij, Gent, Story Publishers, 2012, 109-161.

Page 125: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

117

BERBUTO, S. en JACQUES, E., « Pers » in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht,

strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2013 (losbl.), 25/01-25/38.

BERBUTO, S., “Rechten van verdediging” in X, Postal Memorialis. Lexicon strafrecht,

strafvordering en bijzondere wetten, Mechelen, Kluwer, 2002 (losbl.), R66/01-R66/27.

BOURRY, H., COTTYN, V. en HAERENS, M., “Pers en privacy” in G. VERMEULEN (ED.),

Privacy en strafrecht : nieuwe en grensoverschrijdende verkenningen, Antwerpen, Maklu,

2007, 273-328.

BREMS, E., “Conflicten van mensenrechten : het recht op een eerlijk proces (art. 6 EVRM)” in

X (ED.), Goed procesrecht, goed procederen, XXIXe postuniversitaire cyclus Willy Delva

2002-2003, Mechelen, Kluwer, 2004, 413-461.

BREWAEYS, E., “Fatsoenregels bij gerechtelijke verslaggeving” in A. DE NAUW, F. DERUYCK

en M. ROZIE (EDS.), Het strafrecht bedreven. Liber amicorum Alain De Nauw, Brugge, die

Keure, 2011, 67-83.

DE HERT, P., “Artikel 6 §2” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM.

Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 519-582.

DEJEMEPPE, B., “La présomption d’innocence entre réalité et fiction” in X, Liber Amicorum

Paul Martens. L’humanisme dans la résolution des conflits. Utopie ou réalité?, Brussel,

Larcier, 2007, 17-39.

DELOS, M. en DOMS, M., “De terughoudendheid van de magistraat: wat doe je ermee?” in

HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant, 2009, 97-120.

D’HOOGHE, D., “Pleidooi voor een verantwoordelijke gerechtelijke verslaggeving” in J.

CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen

media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, 81-94.

GOMBEER, T., « Do’s en don’ts van het noemen van namen van verdachten tijdens het

vooronderzoek in strafzaken » in L. PAUWELS en G. VERMEULEN (EDS.), Actualia strafrecht

en criminologie, Antwerpen, Maklu, 2010, 343-361.

ISGOUR, M., « La presse, sa liberté et ses responsabilités » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A.

STROWEL, F. TULKENS en S. VAN DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis,

2008, 73-122.

Page 126: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

118

JACOBS, A., “Le secret de l’information et de l’instruction” in M. FRANCHIMONT, La loi du 12

mars 1998 réformant la procédure pénale, Liège, Université de Liège, 1998, 220-286.

LEMMENS, K. en VAN DROOGHENBROECK, S., “La présomption d’innocence face à la

médiatisation des procès » in M. ISGOUR, K. LEMMENS, A. STROWEL, F. TULKENS en S. VAN

DROOGHENBROECK, Médias et droit, Limal, Anthemis, 2008, 123-178.

LEMMENS, K., “Sic transit gloria mundi: over vergeten en vergaan in het recht” in

INTERUNIVERSITAIR CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het

interuniversitair centrum mensenrechten 2000-2001, Antwerpen, Maklu, 2000-2001, 45-70.

LONDERS, G., “Algemene inleiding – de deontologie van de magistraat. Een inleiding tot de

discussie” in HOGE RAAD VOOR JUSTITIE, Naar een positieve deontologie, Brussel, Bruylant,

2009, 1-21.

OOMS, A. en WIJNANTS, A., “Over openbaarheid in de rechtszaal … en magistraten en

meningen …” in C. DECLERCK, P. FOUBERT en A. OOMS (eds.), Geheimen in het recht,

Antwerpen, Intersentia, 2011, 29-51.

STROWEL, A., « Le droit à l’oubli du condamné : après le moment du compte rendu, vient le

temps du silence » in PH. GÉRARD, F. OST en M. VAN DE KERCHOVE, L’accélération du temps

juridique, Brussel, Publication des Facultés universitaires Saint-Louis, 2000, 737-748.

VANDENBERGHE, H., “Over civiele persaansprakelijkheid. Een stand van zaken” in M.

DEBAENE en P. SOENS (EDS.), Aansprakelijkheidsrecht. Actuele tendensen, De Boeck &

Brussel, Larcier, 2005, 109-155.

VAN DEN WYNGAERT, C. en DE SMET, B., “ De sanctionering van vormverzuimen: een

dissenting opinion bij het voorstel van de Commissie Strafprocesrecht” in BELGISCH-

LUXEMBURGSE UNIE VOOR STRAFRECHT, Het tweede voorontwerp van de Commissie

Strafprocesrecht, Gent, Mys & Breesch, 1997, 59-84.

VERSTRAETEN, R., “Recht en mediatisering” in ORDE VAN ADVOCATEN VAN ANTWERPEN EN

VLAAMSE CONFERENTIE VAN BALIE VAN ANTWERPEN (ED.), Over mediatisering van justitie?

Referatenboek congres 16 oktober 2008, Gent, Larcier, 2009, 1-16.

Page 127: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

119

VOETS, F., “Vrouwe Justitia en de pers: een maagd belaagd” in E. BREWAEYS, S. DESMET, J.

OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe media,

Antwerpen, Kluwer, 1987, 51-65.

VOORHOOF, D., “Artikel 10” in J. VANDE LANOTTE en Y. HAECK (EDS.), Handboek EVRM.

Deel 2. Artikelsgewijze commentaar, Antwerpen, Intersentia, 2004, 837-1060.

VOORHOOF, D., “De journalistieke vrijheid en de tussenkomst van de rechter: censuur of

noodzaak in een democratische samenleving?” in X, Censuur. Referaten van het colloquium

van 16 mei 2003, Brussel, Larcier, 2003, 71-95.

VOORHOOF, D., “Gerechtsverslaggeving, openbaarheid van rechtspraak en het recht op

privacy” in X, Privacy (Teksten en rapporten van het Seminarie “Privacy” van 26 en 27

november 1998 in het kader van de vijftigste verjaardag van de Universele Verklaring voor

de Rechten van de Mens), Brussel, Ministerie van Buitenlandse Zaken, 1999, 176-214.

VOORHOOF, D., “Artikel 10 EVRM en de vrijheid van de media” in INTERUNIVERSITAIR

CENTRUM MENSENRECHTEN (ED.), Mensenrechten. Jaarboek van het interuniversitair centrum

mensenrechten 1995-96, Antwerpen, Maklu, 1996, 111-143.

D. VOORHOOF, “De vrijheid van meningsuiting en de garingsvrijheid van de journalist” in J.

CLEMENT en M. VAN DE PUTTE, De vierde macht. De gespannen driehoeksverhouding tussen

media, gerecht en politiek, Groot-Bijgaarden, Globe, 1995, 27-42.

VOORHOOF, D., “Van pers- en uitingsvrijheid naar communicatievrijheid” in E. BREWAEYS, S.

DESMET, J. OPDEBEECK, F. VOETS, D. VOORHOOF, Persvrijheid, omroeprecht en nieuwe

media, Antwerpen, Kluwer, 1987, 143-194.

TIJDSCHRIFTEN

BREWAEYS, E., « Verdachte is geen vermoedelijke dader”, Juristenkrant 2007, 7? err. De

Juristenkrant 2007, afl. 145, 6.

DE HERT, P. en SAELENS, R., “Recht op afbeelding”, TPR 2009, 867-917.

DE HERT, P., “Artikel 35 wet politieambt en beeldgaring van burgers door pers en politie”,

Panopticon 1998, 413-441.

Page 128: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

120

DELBECKE, B. en LEMMENS, K., “Honderdvijftig jaar perszaken voor de burgerlijke rechter”,

Juristenkrant 2013, 13.

DELBECKE, B., “Persmisdrijven voor de jury in België: van constitutionele waarborg naar

gerechtelijk fossiel”, TvMR 2010, nr. 3, 7-10.

DELTOUR, P., “De wet-Franchimont en de pers. Een journalistieke kijk op de Wet van 12

maart 1998 en op het commissievoorstel van 8-9 oktober 1998 voor een ‘grote wet-

Franchimont’”, Panopticon 1999, 138-150.

DELTOUR, P., “Media, gerecht en onveiligheid. Hoe rechtvaardig is de pers?”, Orde dag 2001,

9-22.

DELTOUR, P., “Kanttekening: justitie mag weer praten”, RW 1999-2000, 268-271.

DE PRINS, D., “De burgerlijke rechter en de persvrijheid”, RW 2000-01, nr. 39, 1445-1456.

DE THEUX, O., « La liberté d’expression de la presse face à la protection civile de la vie

privée et de l’honneur et la réputation », Ann.dr.Louvain 2002, 287-348.

D’HOOGHE, D., “Het proces van de pers over het proces”, RW 1993-94, afl. 28, 937-946.

ENGLEBERT, J., “Imposer à la presse le respect de la présomption d’innocence est

incompatible avec la liberté d’expression, AM 2009, afl. 1-2, 65-91.

GOMBEER, T., “Mediahetze leidt niet tot onontvankelijkheid strafvordering”, Juristenkrant

2008, 6.

HOEBEKE, S., “Abus de presse ou déni de justice”, AM 2003, 24-30.

HUYBRECHTS, L., “Notities betreffende het gerechtelijk beroepsgeheim”, NC 2012, 271-285.

JONGEN, F., « Préventif, répressif ou curatif ? Le juge des référés et la liberté des médias en

Belgique », AM 2013/5, 332-347.

KUTY, F., “Le devoir de réserve du magistrat dans ses relations avec la presse” (noot onder

Cass. 18 februari 2003), JT 2005, 268-270.

LEMMENS, K. en TAEVERNIER, B., “Media en vermoeden van onschuld: het kan beter”, De

Juristenkrant 2012, 17.

Page 129: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

121

LEMMENS, K. en TAEVERNIER, B., “Een efficiëntere bescherming van het vermoeden van

onschuld: een noodzaak in een mediabeheerste maatschappij”, AM 2012/4, 277-279.

PUT, G., “De parketwoordvoerder tussen hamer en aambeeld”, De Juristenkrant 2011, 8-9.

REYNDERS, D., “Politie, justitie en perswoordvoering. De gezamenlijke omzendbrief

betreffende de gerechtelijke informatieverstrekking aan de pers: hefboom voor een

geïntegreerd communicatiebeleid gestructureerd op meerdere niveaus?”, Vigiles 2000, afl. 2,

40-46.

STROWEL, A., « Liberté de rappeler des faits contre droit au silence: les contretemps de la

presse» (noot onder Rb. Namen 17 november 1997), JLMB 1998, 785-791.

TAEVERNIER, B., “La présomption d’innocence et la médiatisation de la justice: une

cohabitation précaire”, R.D.P. 2003, 33-85.

TROUSSE, M., « Qu’est-ce que la présomption d’innocence?», Juger. Justice et médias. Les

mirages de la justice virtuelle 1995, 38-47.

B. VANLERBERGHE, “De nieuwe richtlijn pers-gerecht, een stap naar een grotere openheid van

justitie”, AM 2000, 9-17.

VANLERBERGHE, B., “E.H.R.M. 29 augustus 1997”, RW 1998-99, 512-513.

VANLERBERGHE, B., “Gerechtsverslaggeving: de vrijheid van meningsuiting en het recht op

een eerlijk proces in een gespannen verhouding”, P&B 1995, 167-180.

VELU, J., “Beschouwingen over de Europese regelgeving inzake betrekkingen tussen gerecht

en per”, RW 1995-96, afl. 9, 273-308.

VERSTRAETEN, R. en TRAEST, PH., “Het recht van verdediging in de onderzoeksfase”, NC

2008, 85-105.

VOETS, F., “Gewijzigde mediacontext stopt oude vragen in nieuw kleedje”, Orde dag 2001,

31-34.

VOORHOOF, D., “Uitzendverbod Telefacts via eenzijdig verzoekschrift: ongrondwettig en

strijdig met EVRM”, RW 2013-14, nr. 40, 1562.

Page 130: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

122

VOORHOOF, D., “De media, de verdachte en het vermoeden van onschuld”, AM 2012, afl. 1,

7-12.

VOORHOOF, D., “De media en de verdachte”, De Juristenkrant 2012, 12.

VOORHOOF, D., “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M.

(vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/2, 197-201.

VOORHOOF, D., “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M.

(vrijheid van meningsuiting en informatie)”, AM 2010/1, 69-83.

VOORHOOF, D., “De buurman-seriemoordenaar, het vermoeden van onschuld en de media”,

De Juristenkrant 2010, 11.

VOORHOOF, D., “Persvrijheid mag recht op privacy niet negeren”, Juristenkrant 2006, 16.

VOORHOOF, D., “Europees Hof opvallend verdeeld over veroordeling Libération”, De

Juristenkrant 2005, 12.

VOORHOOF, D., “Parket mag geen foto’s van verdachten doorgeven aan pers”, Juristenkrant

2005, 13.

VOORHOOF, D., “Recht van antwoord op radio en televisie voortaan op Vlaamse wijze”,

Juristenkrant 2003, 13.

VOORHOOF, D., “Nieuwe regels betreffende recht van antwoord in Vlaams omroepdecreet”,

AM 2003, afl. 5, 407.

VOORHOOF, D., “Misdaad- en justitieberichtgeving: de steeds nadrukkelijker roep om meer

verantwoordelijkheidsbesef in de journalistiek”, Orde dag 2001, 35-44.

VOORHOOF, D., “Europees Hof verzet zich tegen inperking gerechtsverslaggeving”, De

Juristenkrant 2000, 16.

VOORHOOF, D., “Het Europese ‘First Amendment” De Straatsburgse jurisprudentie over

artikel 10 EVRM (1996-juli 1999), Mediaforum 1999, 304-313.

VOORHOOF, D., “EHRM 29 augustus 1997, Worm t. Oostenrijk”, AM 1997, 406.

Page 131: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

123

VOORHOOF, D., “Media en gerechtsverslaggeving. De bescherming van de eer en goede naam

van magistraten en het waarborgen van het gezag en de onpartijdigheid van de rechterlijke

macht als beperking op de vrijheid van expressie en informatie”, Panopticon 1989, 217-237.

VOORHOOF, D., “Censuurverbod beschermt alle media”,

http://www.journalist.be/nieuws/censuurverbod-beschermt-alle-media (consultatie op 10

september 2014).

WOUTERS, F., “Privacy in strafzaken. De spanning tussen de bescherming van de privacy en

het informatierecht van de massamedia naar aanleiding van het strafproces”, Jura Falc. 1975-

76, 289-303.

X, “Recente arresten van het E.H.R.M. in verband met artikel 10 E.V.R.M. (vrijheid van

meningsuiting en informatie)”, AM 2010/4, 364-376.

DEONTOLOGISCHE BEPALINGEN

Code van de raad voor de journalistiek,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/journalistieke-code.pdf.

Richtlijn van 15 april 2010 van de Raad voor de Journalistiek over de identificatie in

gerechtelijke context van de Raad voor de Journalistiek,

http://www.rvdj.be/sites/default/files/pdf/richtlijn201007.pdf.

KRANTENARTIKELS

DE WIT, J., “De perswet over het vermoeden van onschuld”, Gazet van Antwerpen 9 maart

2012, http://www.gva.be/cnt/aid1132598/de-perswet-over-het-vermoeden-van-onschuld

(consultatie op 31 maart 2015).

DAYEZ, B., « La justice fait de l’audience », L.B.B. 27 maart 2002,

http://www.lalibre.be/debats/opinions/la-justice-fait-de-l-audience-

51b877c9e4b0de6db9a6e123 (consultatie op 14 maart 2015).

THIERY, W., “Magistratuur & Maatschappij pleit voor hervorming van Justitie”, 14 september

2010, http://www.dewereldmorgen.be/artikels/2010/09/14/magistratuur-maatschappij-pleit-

voor-hervorming-van-justitie-0.

Page 132: Mediatisering van de rechtsbedeling: invloed op het ...

124

VOORHOOF, D., “De persvrijheid en hoe ze te schofferen”, De Morgen 15 november 2009,

http://www.demorgen.be/dm/nl/2461/Opinie/article/detail/1029484/2009/11/15/De-

persvrijheid-en-hoe-ze-te-schofferen.dhtml (consultatie op 10 september 2014).

ANDERE ONLINEBRONNEN

X, Vademecum voor journalisten. Pers en gerecht, http://www.presse-justice.be/home.php.

X, “Nieuwe Code Raad voor de Journalistiek”, 8 oktober 2010,

http://www.fondspascaldecroos.org/nieuwe-code-raad-journalistiek.

X, Journalistieke code, http://www.rvdj.be/journalistieke-code.

X, Raad stelt eigen code voor, http://www.rvdj.be/nieuws/raad-stelt-eigen-code-voor.