Magna Charta Webinars

457
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 – 220 10 70 | F 030 – 220 53 27 magnacharta.avdrwebinars.nl WEBINARS ACTUALITEITEN OMGEVINGSRECHT DEEL I SPREKER MR. T.E.P.A. LAM, ADVOCAAT HEKKELMAN ADVOCATEN N.V. 22 MEI 2013 09:00 – 11:15 UUR WEBINAR 01 019

description

Omgevingsrecht

Transcript of Magna Charta Webinars

  • Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk

    Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 220 10 70 | F 030 220 53 27

    magnacharta.avdrwebinars.nl

    W E B I N A R S

    A C T U A L I T E I T E N O M G E V I N G S R E C H T D E E L I

    SPREKER MR. T.E.P.A. LAM, ADVOCAAT HEKKELMAN ADVOCATEN N.V.

    22 MEI 2013 09:00 11:15 UUR

    WEBINAR 01 019

  • In samenwerking met vier advocatenkantoren verzorgt de Academie voor de Rechtspraktijk eenreeks webinars waarin de meest recente uitspraken van de Hoge Raad op verschillende rechts-gebieden worden behandeld. Al vanaf oktober 2013 kunt u elke maand deze colleges volgen.Elke eerste vrijdag van de maand worden door specialisten de belangrijkste uitspraken van demaand daarvr met u besproken.

    ProgrammaWebinar 1: 4 oktober 2013 12:00 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 2: 1 november 2013 12:00 14:15 uur Ekelmans & Meijer AdvocatenWebinar 3: 6 december 2013 12:00 14:15 uur Pels Rijcken & Droogleerver FortuijnWebinar 4: 3 januari 2014 12:00 14:15 uur BarentsKrans N.V.Webinar 5: 7 februari 2014 12:00 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 6: 7 maart 2014 12:00 14:15 uur Ekelmans & Meijer AdvocatenWebinar 7: 4 april 2014 (afwijkend tijdstip) 11:00 13:15 uur Pels Rijcken & Droogleerver FortuijnWebinar 8: 2 mei 2014 12:00 14:15 uur BarentsKrans N.V.Webinar 9: 6 juni 2014 12:00 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 10: 4 juli 2014 12:00 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten

    SprekersMr. F.E. Vermeulen, advocaat NautaDutilh N.V.Prof. mr. B.F. Assink, advocaat NautaDutilh N.V. Mr. B.F.L.M. Schim, advocaat NautaDutilh N.V.Mr. R.J. van Galen, advocaat NautaDutilh N.V.Mr. D. Rijpma, advocaat Ekelmans & Meijer AdvocatenMr. A. van Staden ten Brink, advocaat Ekelmans & Meijer AdvocatenMr. K. Teuben, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. S.M. Kingma, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. M.W. Scheltema, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. J.C. van Nass, advocaat BarentsKrans N.V.

    Bezoek onze website voor meer informatie: www.magnacharta.avdrwebinars.nlT 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27E [email protected]

    Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk

    Magna Charta Webinars

    Uitspraken Hoge Raad besproken

    W E B I N A R S

    LIVE & ON DEMAND

  • Inhoudsopgave

    Mr. T.E.P.A. Lam

    Jurisprudentie

    Vzr. Rb. Den Haag 10 maart 2011, LJN: BP9765 p. 5

    AbRS 20 februari 2013, LJN: BZ1650 p. 10

    Vzr. Rb. Middelburg 10 februari 2011, LJN: BP3923 p. 19

    Vzr. Rb. Breda 27 juni 2012, LJN: BX0943 p. 24

    Rb. s-Hertogenbosch 19 november 2012, LJN: BY4613 p. 27

    Vzr. Rb. Utrecht 21 september 2012, LJN: BX8440 p. 30

    Rb. Almelo 19 september 2012, LJN: BX8015 p. 42

    AbRS 3 oktober 2012, LJN: BX8977 p. 47

    AbRS 1 september 2010, LJN: BN5725 p. 52

    AbRS 21 maart 2012, LJN: BV9516 p. 56

    AbRS 23 februari 2011, LJN: BP5374 p. 61

    AbRS 2 mei 2012,LJN: BW4511 p. 69

    AbRS 20 februari 2013, LJN: BZ1634 p. 74

    AbRS 11 april 2012, LJN: BW1595 p. 78

    AbRS 5 december 2012, LJN: BY5087 p. 86

    Rb. s-Hertogenbosch 19 oktober 2011, LJN: BU1267 p. 91

    Rb. Maastricht 17 oktober 2012, LJN: BY1088 p. 95

    Vzr. Rb. s-Hertogenbosch 19 december 2011, LJN: BU8835 p. 101

    Vzr. Rb. Amsterdam 14 augustus 2012, LJN: BY0452 p. 105

    Vzr. Rb. s-Hertogenbosch 17 september 2012, LJN: BX7505 p. 110

    Rb. s-Hertogenbosch 13 november 2012, LJN: BY4596 p. 116

    AbRS 21 november 2012, LJN: BY3691 p. 125

    Rb. Den Haag 4 juli 2012, LJN: BX2179 p. 134

    Vz. AbRS 30 november 2010, LJN: BO6805 p. 138

    AbRS 22 december 2010, LJN: BO8258 p. 141

    AbRS 2 mei 2012, LJN: BW4518 p. 144

    AbRS 8 februari 2012, LJN: BV3229 p. 148

    AbRS 16 mei 2012, LJN: BW5955 p. 154

    Rb. Utrecht 7 november 2011, LJN: BU5170 p. 158

    AbRS 10 april 2013, LJN: BZ7663 p. 161

    AbRS 29 juni 2011, LJN: BQ9624 p. 165

    AbRS 8 februari 2012, LJN: BV3229 p. 172

    AbRS 29 juni 2011, LJN: BQ9624 p. 178

    Vzr. Rb. s-Hertogenbosch 30 december 2011, LJN: BU9737 p. 185

    AbRS 3 oktober 2012, LJN: BX8978 p. 192

  • AbRS 27 december 2012, LJN: BY7345 p. 208

    AbRS 6 februari 2013, LJN: BZ0749 p. 213

    AbRS 24 oktober 2012, LJN: BY0988 p. 217

    AbRS 20 maart 2012, LJN: BZ4953 p. 221

    AbRS 10 oktober 2012, LJN: BX9727 p. 226

    Vzr. Rb. Middelburg 28 juli 2011, LJN: BR5731 p. 234

    Rb. Midden-Nederland 28 februari 2013, LJN: BZ2682 p. 240

    AbRS 12 september 2012, LJN: BX7117 p. 247

    Vz. AbRS 30 maart 2012, LJN: BW0750 p. 251

    AbRS 4 april 2012, LJN: BW0743 p. 254

    AbRS 11 april 2012, LJN: BW1560 p. 259

    AbRS 18 april 2012, LJN: BW3023 p. 263

    AbRS 8 augustus 2012, LJN: BX3911 p. 268

    AbRS 3 oktober 2012, LJN: BX8968 p. 274

    AbRS 6 maart 2013, LJN: BZ3375 p. 282

    AbRS 6 maart 2013, LJN: BZ3374 p. 290

    AbRS 15 maart 2013, LJN: BZ3951 p. 295

    AbRS 2 mei 2012, LJN: BW4563 p. 302

    AbRS 2 mei 2012, LJN BW4515 p. 309

    AbRS 5 september 2012, LJN BX6496 p. 316

    AbRS 27 juli 2011, LJN: BR3250 p. 326

    AbRS 31 oktober 2012, LJN: BY1743 p. 331

    AbRS 2 mei 2012, LJN: BW4561 p. 363

    AbRS 1 augustus 2012, LJN: BX3299 p. 430

    AbRS 22 augustus 2012, LJN: BX5276 p. 443

  • 5

    LJN: BP9765,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 11/1802

    BESLU

    Datum uitspraak: 10-03-2011

    Datum publicatie: 31-03-2011

    Rechtsgebied: Bouwen

    Soort procedure: Voorlopige voorziening

    Inhoudsindicatie: Omgevingsvergunning tijdelijk bouwwerk. Voorbereidende

    werkzaamheden. Geen onlosmakelijke samenhang met rest van het

    project. Mogelijke tekorten besluitvorming naar verwachting in

    bezwaar herstelbaar. Belangenafweging schorsingsverzoek.

    Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE

    Sector bestuursrecht

    Afdeling 1

    Reg.nr.: AWB 11/1802 BESLU

    UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)

    Op het verzoek om een voorlopige voorziening van

    [A], en een viertal anderen, wonende en gevestigd te [plaats], verzoekers,

    ten aanzien van het besluit van 20 januari 2011 van burgemeester en wethouders van

    Den Haag / Directie Bouwen, Toezicht en Dienstverlening, verweerder.

    Derde partij: Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer, gevestigd te Den Haag,

    vergunninghouder.

    I ZITTING

    Bij besluit van 20 januari 2011 heeft verweerder een gevraagde omgevingsvergunning

    verleend voor het tijdelijk plaatsen van twee kabels- en leidingsbruggen ter hoogte van

    Noordwal/Veenkade tegenover nr 27 en Tousssaintkade tegenover nr 3, te Den Haag, ten

    behoeve van het terugbrengen gracht met bruggen ondergrondse parkeergarage voor

    een periode van twee jaar met de daarbij behorende gewaarmerkte twee tekeningen en

    drie foto's.

    Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 februari 2011 bezwaar gemaakt.

    Bij brief van 17 februari 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om

    een voorlopige voorziening te treffen.

    Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.

    Het verzoek is op 3 maart 2011 ter zitting behandeld.

    Namens alle verzoekers is verschenen verzoeker [B].

    Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C], bijgestaan door

    [D] en [E].

    II OVERWEGINGEN

    De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk

    beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening

  • 6

    treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het

    oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.

    Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking

    getreden. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wabo zijn op diezelfde datum

    diverse bepalingen van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet (Wow)

    gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van na 1 oktober 2010,

    zijn in dit geval de bepalingen van de Wabo, de Wro en de Wow van toepassing zoals

    deze sedert 1 oktober 2010 luiden.

    Verzoekers, zijnde bewoners en ondernemers met zicht op de vergunde bouwwerken,

    stellen dat de vergunning ten onrechte niet als gefaseerde omgevingsvergunning is

    verleend dan wel in strijd met het bepaalde in artikel 2.7, lid 1, van de Wabo ten

    onrechte niet is gezien als ondeelbaar ten opzichte van de rest van de betrokken

    handeling, te weten de realisatie van een parkeergarage VAB aldaar. Voorts stellen

    verzoekers dat ten onrechte een reguliere voorbereidingsprocedure is doorlopen, in

    plaats van een uitgebreide voorbereidings-procedure. Verder stellen verzoekers dat voor

    wat betreft de realisatie van de parkeergarage VAB ten onrechte geen rekening is

    gehouden met het bestemmingsplan "Rond de Sint Jacob", de verandering van de

    bestemming en het feit dat sprake is van een Rijksstadsgezicht, en voorts dat ten

    onrechte geen monumentenvergunning is verleend, en dat ten onrechte een Welstands-

    en Monumentencommissieadvies ontbreekt. Tot slot voeren verzoekers aan dat

    verweerder ten onrechte de agenda van de voornoemde commissie niet in de wijkkrant

    heeft gepubliceerd en verweerder met het plan tot realisatie van de parkeergarage VAB

    onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en ten

    onrechte daarbij geen financile regeling heeft getroffen voor de ondernemers in de

    omgeving van het project.

    Verzocht wordt daarom de werkzaamheden die vergund zijn te schorsen en indien

    schorsing niet mogelijk is verweerder te verplichten een behoorlijke financile regeling te

    treffen voor de betrokken ondernemers.

    Vooreerst overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers als bewoners en betrokken

    ondernemers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek omdat de bouw met de

    verleende vergunning mogelijk is geworden en inmiddels is begonnen.

    De voorzieningenrechter oordeelt dat een gefaseerde omgevingsvergunning ingevolge

    het bepaalde in artikel 2.5, lid 1, van de Wabo, op verzoek wordt verleend. Vaststaat dat

    in deze geen dergelijke gefaseerde omgevingsvergunning is gevraagd, zodat niet

    geoordeeld kan worden dat verweerder ten onrechte niet een dergelijke

    omgevingsvergunning heeft verleend. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat naar

    zijn voorlopig oordeel in deze geen strijd optreedt met het bepaalde in artikel 2.7, lid 1,

    van de Wabo. De omgevingsvergunning is als deelvergunning aangevraagd en verleend.

    Dit is strijdig met het bepaalde in voornoemde bepaling indien sprake is van n feitelijke

    handeling die onder meerdere vergunningscategorien als genoemd in artikel 2.1 lid 1 en

    artikel 2.2 van de Wabo kan worden geschaard. Immers dan moet geoordeeld worden

    dat de vergunningaanvrager ten onrechte geen betrekking heeft op alle van toepassing

    zijnde categorien. Blijkens de wetsgeschiedenis (TK II 2006/07, 30 844, nr. 3, p. 93) is

    sprake van n feitelijke handeling indien de activiteiten onlosmakelijke samenhang

    vertonen.

    In het voorliggende geval begrijpt de voorzieningenrechter verzoekers zo dat zij betogen

    dat de realisatie van de parkeergarage VAB n feitelijke handeling betreft waarmee de

    vergunde twee kabel- en leidingbruggen een onlosmakelijke samenhang vertonen. Die

    conclusie wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. De vergunde twee kabel- en

    leidingbruggen zijn weliswaar ten behoeve van de realisatie van de werkzaamheden in

    het kader van een te realiseren parkeergarage VAB, maar ze zijn er niet onlosmakelijk

  • 7

    aan verbonden. De handeling van de realisatie van de twee bruggen kan als zelfstandige

    handeling worden gezien. De twee bruggen kunnen - feitelijk bezien - worden

    gerealiseerd zonder de rest van het plan (parkeergarage VAB) ooit uit te voeren.

    Het bouwplan voorziet - als eerder gesteld - in het tijdelijk (voor de duur van 2 jaar)

    plaatsen van twee kabels- en leidingsbruggen ter hoogte van Noordwal/Veenkade

    tegenover nr 27 en Tousssaintkade tegenover nr 3, te Den Haag, ten behoeve van het

    terugbrengen gracht met bruggen ondergrondse parkeergarage.

    Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen strijd is met de vigerende

    bestemmingsplannen. Blijkens een bijlage bij het bestreden besluit (Bijlage E6) heeft

    verweerder oorspronkelijk geoordeeld dat in deze alleen de bestemming "Water" als

    genoemd in het bestemmingsplan "Westeinde e.o." in het geding was. Blijkens het

    verhandelde ter zitting stelt verweerder thans dat er drie bestemmingsplannen betrokken

    zijn bij de twee vergunde bouwwerken, naast het al genoemde plan ook het plan

    "Zeeheldenbuurt" en "St. Jacobskerk e. o.". Feitelijk wordt volgens verweerder alleen

    gebouwd in de bestemmingen "Water" van de bestemmingsplannen "Westeinde e.o." en

    "St. Jacobskerk e.o.", omdat het bouwwerk alleen beperkt (0,5 meter) oversteekt op de

    walkant.

    Blijkens het verhandelde ter zitting is discussie mogelijk - nu de constructie voorziet in

    een verbinding met de nutsleidingen die op de walkant vervolgens ondergronds

    verdwijnen - over de vraag of de aan de bestemmingen "Water" grenzende

    bestemmingen niet evenzeer bezien moeten worden bij de vergunning van het

    voorliggende bouwplan.

    Als van die noodzaak wordt uitgegaan - en de voorzieningenrechter heeft geen zekerheid

    verkregen dat dit niet het geval is - zijn voor de beoordeling van de aanvraag mede

    relevant de bestemmingen "Hoofdverkeersweg" en "Verblijfsstraat" van het

    bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o." en de bestemmingen "Verkeer -2", "Waarde-

    Archeologie" en Waarde-Cultuurhistorie" van het bestemmingsplan "Westeinde e.o.".

    Deze bestemmingen zijn bij de vergunningverlening als gesteld niet beoordeeld. Wel is

    verweerder van oordeel dat indien deze bestemmingen inderdaad ten onrechte niet zijn

    beoordeeld, zij geen belemmering zullen zijn voor handhaving van de

    omgevingsvergunning. Daartoe is door verweerder ter zitting verklaard dat de

    bestemmingen weliswaar op een aantal punten een binnenplanse vrijstelling nodig

    maken, maar dat verweerder verwacht dat dit in bezwaar kan worden gerepareerd.

    Daarbij spreekt verweerder de verwachting uit dat er geen sprake zal blijken te zijn van

    een onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het beschermde

    stadsgezicht (als genoemd in de betreffende planbepalingen), gezien de tijdelijke aard

    van de bouwwerken. Tot slot in dit verband heeft verweerder betoogd dat geoordeeld is

    dat geen aanlegvergunningen als genoemd in artikel 20 en 21 van de planbepalingen van

    het bestemmingsplan "Westeinde e.o." nodig zijn, maar dat ook op dat aspect twijfel kan

    rijzen gelet op de aard van het bouwwerk. In bezwaar kan dit volgens verweerder nader

    worden bezien en zonodig gerepareerd, omdat juist op het vlak van de archeologische

    waarden (vide artikel 20.2 onder c, van de betrokken planbepalingen) door verweerder al

    de nodige rapportage is ontvangen. Ook op het vlak van de cultuurhistorische waarden

    (vide artikel 21.3 onder c, van de betrokken planbepalingen) verwacht verweerder

    zonodig herstelruimte, omdat sprake is van tijdelijke bouwwerken. Tot slot heeft

    verweerder in dit verband gewezen op het bepaalde in artikel 25, ten eerste onder f, van

    de planbepalingen van het bestemmingsplan "Westeinde e.o." waarbij een binnenplanse

    vrijstellingsmogelijkheid is voorzien die een verruiming geeft van de in artikel 23, onder

    g, van deze planbepalingen voorziene toestemming voor bouwen van nutsvoorzieningen,

    weten tot een oppervlakte van 30m2 in plaats van tot 15 m2. Blijkens verklaring van

    verweerder ter zitting zijn in deze bouwwerken van 12 en 18m2 vergund met een hoogte

    van 1,74 m boven het waterpeil.

  • 8

    Uitgaande van verweerders oorspronkelijke vertrekpunt, dat alleen de bestemmingen

    "Water" van de bestemmingsplannen Westeinde e.o." en "St. Jacobskerk e.o." van

    toepassing zijn dient overigens te worden opgemerkt dat de betreffende planbepaling

    van laatstgenoemd bestemmingsplan (neergelegd in artikel 32) spreekt van een

    maximale hoogte van andere bouwwerken van 1,20 m. Onduidelijk is gebleven hoe de

    eerder genoemde hoogte van het vergunde bouwwerk daaraan gerelateerd moet worden

    (water als peil of walkant als peil of nog een andere insteek).

    Al met al stelt de voorzieningenrechter vast dat in bezwaar diverse aspecten nader zullen

    moeten worden bezien. Met dat uitgangspunt ligt de vraag voor of naar verwachting na

    bezwaar het bestreden besluit zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Als

    die verwachting beperkt is kan bij weging van de betrokken belangen reden ontstaan de

    gevraagde voorziening te treffen, zoals een schorsing van de vergunning tot de beslissing

    op bezwaar. Desgevraagd heeft verweerder verklaard een belang te hebben bij het niet

    treffen van een dergelijke voorziening omdat deze deelvergunning volgtijdelijk

    samenhangt met het grotere project, te weten de realisatie van een gracht zonder

    overkapping en een parkeergarage (VAB) aan welke realisatie verweerder een groot

    belang hecht. Verzoekers belang bij het wel treffen van een dergelijke voorziening is

    blijkens het gestelde ter zitting daarin gelegen dat voorkomen wordt dat door de

    bouwwerkzaamheden aan de parkeergarage schade ontstaat voor bewoners en

    ondernemers aldaar.

    De voorzieningenrechter stelt vast dat dit laatste belang niet verbonden is aan de

    voorliggende omgevingsvergunning. Dat belang kan aan de orde komen bij de verlening

    van de omgevingsvergunning voor dat deel van het (totale) project. Als eerder is

    overwogen ziet de voorzieningenrechter geen onlosmakelijke samenhang, ondanks de

    aanwezige volgtijdelijke samenhang. Daarmee weegt het gestelde belang van de zijde

    van verzoekers niet op tegen het gestelde belang aan de zijde van verweerder. Ter

    zitting is voorts verklaard dat de constructie ook na realisatie - naar zijn aard - redelijke

    eenvoudig kan worden verwijderd. Dat gegeven is relevant voor het geval in bezwaar

    moet worden vastgesteld dat anders dan verweerders verwachting, bepaalde gebreken in

    de vergunningverlening niet kunnen worden hersteld.

    Al de overige bezwaren van verzoekers richten zich op activiteiten die niet zijn vergund

    met de voorliggende (deel)vergunning. Reeds daarom kunnen zij geen gewicht in de

    schaal leggen in het kader van het voorliggende verzoek. Overigens heeft verweerder nu

    de omgevingsvergunning alleen nog ziet op de twee kabels- en leidingsbruggen niet ten

    onrechte geen uitgebreide voorbereidingsprocedure doorlopen.

    Tot slot voerden verzoekers aan dat verweerder ten onrechte de agenda van de

    Welstands- en Monumentencommissieadvies niet in de wijkkrant heeft gepubliceerd. De

    voorzieningenrechter stelt vast dat deze overigens door verweerder weersproken stelling

    niet tot het treffen van de gevraagde voorziening aanleiding geeft. Overigens heeft

    verweerder ter zitting toegezegd dat mocht er hangende bezwaar besloten worden advies

    in te winnen, bezwaarmakers schriftelijk op de hoogte zullen worden gesteld van de

    relevante gegevens.

    Dat zou dan zien op het cultuurhistorische aspect omdat die commissie volgens

    verweerder daarop adviseert. Het welstandsaspect zal - daarin volgt de

    voorzieningenrechter verweerder - niet aan de orde hoeven te komen gelet op het

    bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, nu het een

    omgevingsvergunning betreft die tijdelijk is verleend.

    Gelet op hetgeen vorenstaand is overwogen zal het verzoek om voorlopige voorziening

    worden afgewezen.

    Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

  • 9

    III BESLISSING

    De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,

    RECHT DOENDE:

    wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.

    Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de

    griffier mr. R. Hollestelle.

    Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2011.

    RECHTSMIDDEL

    Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.

  • 10

    LJN: BZ1650, Raad van State , 201203031/1/R4

    Datum uitspraak: 20-02-2013

    Datum publicatie: 20-02-2013

    Rechtsgebied: Bestuursrecht overig

    Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig

    Inhoudsindicatie: Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan

    "MFA Gerkesklooster-Stroobos" vastgesteld.

    Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    201203031/1/R4.

    Datum uitspraak: 20 februari 2013

    AFDELING

    BESTUURSRECHTSPRAAK

    Uitspraak in het geding tussen:

    [appellant] en anderen, allen wonend te Achtkarspelen,

    en

    1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,

    2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen,

    verweerders.

    Procesverloop

    Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-

    Stroobos" vastgesteld.

    Bij besluit van 6 februari 2012 heeft het college aan de gemeente Achtkarspelen een

    omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een Multifunctionele Accommodatie

    (hierna: MFA) op het perceel Sarabos 9A te Stroobos, kadastraal bekend gemeente

    Drogeham, sectie I, nummer 58.

    Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.

    De raad heeft een verweerschrift ingediend.

    De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2012, waar [appellant]

    en anderen, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout en Wiarda

    juristen en rentmeesters, en de raad en het college, vertegenwoordigd door drs. G.J.

    Klont, mr. B.J.H. Zuur, beiden werkzaam bij de gemeente, en H. Raetzer, werkzaam bij

    servicebureau "De Friese Wouden", zijn verschenen.

    Overwegingen

    1. Bij besluit van 7 april 2011 heeft de raad besloten toepassing te geven aan artikel

    3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor de voorbereiding en

    bekendmaking van het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" (hierna: het

    bestemmingsplan) voor het realiseren van een MFA en het besluit tot verlening van een

    omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA op het perceel Sarabos 9A te

  • 11

    Stroobos, kadastraal bekend gemeente Drogeham, sectie I, nummer 58.

    1.1. In artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, zoals deze bepaling luidde

    ten tijde van het nemen van het cordinatiebesluit, is bepaald dat bij besluit van de raad

    gevallen of categorien van gevallen kunnen worden aangewezen waarin de

    verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk

    maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan wordt

    gecordineerd met de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op

    aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten.

    Het plan

    2. Het plan voorziet onder meer in een bouwmogelijkheid voor een MFA tussen

    Gerkesklooster en Stroobos in verband met de voorziene vestiging van een basisschool,

    peuterspeelzaal, kinderopvang en jeugdhonk.

    Woon- en leefklimaat

    3. [appellant] en anderen richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de

    bestemming "Maatschappelijk" dat voorziet in de MFA.

    Zij betogen dat de realisatie van de MFA een ernstige aantasting van hun woon- en

    leefklimaat met zich zal brengen. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten

    onrechte niet is uitgegaan van de indicatieve afstand behorend bij een rustige

    woonomgeving zoals genoemd in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de

    Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). [appellant]

    en anderen vrezen onevenredige overlast te zullen ondervinden vanwege stemgeluid,

    lawaai bij het binnengaan en verlaten van het jeugdhonk, het aantal verkeersbewegingen

    dat de realisatie van de MFA met zich brengt en vanwege dichtslaande portieren. Hierbij

    wijzen zij erop dat de bestemming "Maatschappelijk" een avondschool niet uitsluit.

    3.1. De raad heeft bij de beoordeling of ter plaatse van de omliggende woningen een

    goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd het plangebied en de gronden in de

    omgeving aangemerkt als een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. De raad

    heeft zich op het standpunt gesteld dat bij realisering van het plan het woon- en

    leefklimaat van [appellant] en anderen niet onevenredig wordt aangetast.

    3.2. In bijlage 1 van de VNG-brochure wordt voor scholen, waaronder avondscholen,

    kinderopvang en voor buurt- en clubhuizen een richtafstand van 30 m aanbevolen. Deze

    afstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype,

    zoals een rustig buitengebied. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden uit

    bijlage 1 met n afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een

    omgevingstype gemengd gebied. De richtafstand van 30 m wordt in een dergelijk geval

    10 m.

    De VNG-brochure vermeldt over het omgevingstype gemengd gebied onder meer dat dit

    een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen

    andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Volgens de VNG-brochure

    behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot het

    omgevingstype gemengd gebied.

    3.3. Ter zitting heeft de raad zijn standpunt dat zich in de directe nabijheid van het

    plangebied naast woningen, verscheidene functies bevinden, zoals horeca en industrie,

    nader toegelicht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze

    toelichting onjuist is. Gelet hierop geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding

    voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen

    stellen dat de bij het plan mogelijk gemaakte MFA ligt in gemengd gebied als bedoeld in

  • 12

    de VNG-brochure, waardoor de richtafstand tussen de woningen van [appellant] en

    anderen en de voorziene MFA met n afstandsstap kan worden verlaagd tot 10 m.

    3.4. De dichtstbijzijnde woning van [appellant] en anderen is gelegen op ongeveer 20 m

    van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en op ongeveer 30 m van het deel

    van die gronden dat is aangeduid als "bouwvlak".

    Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raad heeft mogen uitgaan van een

    richtafstand van 10 m, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] en anderen niet

    aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van de voorziene basisschool,

    peuterspeelplaats en kinderopvang zodanige geluidhinder door stemgeluid zullen

    ondervinden dat de raad deze met het oog op het woon- en leefklimaat ter plaatse van

    de woningen van [appellant] en anderen niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen

    achten.

    Naar de akoestische gevolgen van het voorziene jeugdhonk op de omgeving is onderzoek

    verricht, waarvan de resultaten zijn vervat in het rapport "Akoestisch onderzoek

    Jeugdhonk, Brede School Gerkesklooster" (servicebureau "De Friese Wouden", 14

    november 2011). In dit rapport staan onder meer aanbevelingen om geluid bij het

    binnengaan en verlaten van het jeugdhonk zoveel mogelijk te beperken, waaronder het

    realiseren van een ingang met een sluisconstructie. [appellant] en anderen hebben niet

    aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport dusdanige gebreken vertoont dat de

    raad zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren bij het vaststellen van het

    plan. Gelet hierop en gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling in samenhang

    bezien met de minimale afstand van het jeugdhonk tot de dichtstbijzijnde woning van

    ongeveer 20 m geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat

    [appellant] en anderen ten gevolge van het voorziene jeugdhonk zodanige overlast zullen

    ondervinden dat de raad die niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.

    De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in

    redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van de MFA niet een

    zodanige aantrekking van gemotoriseerd verkeer met zich brengt dat dit tot

    onaanvaardbare overlast voor [appellant] en anderen leidt. Daarbij heeft de raad van

    belang kunnen achten dat de MFA is voorzien op een centraal gelegen plek in het dorp

    zodat veel kinderen en bezoekers van het jeugdjonk met de fiets of lopend zullen komen

    en dat de MFA is gelegen in een 30 km/u gebied.

    Mede gelet op de verwachte geringe aantrekking van gemotoriseerd bestemmingsverkeer

    en de aan de rand van het plangebied aan een strook grond toegekende bestemming

    "Groen", welke bestemming parkeren niet toelaat, acht de Afdeling niet aannemelijk dat

    [appellant] en anderen ernstige overlast zullen ondervinden vanwege dichtslaande

    portieren.

    Gelet op het vorenstaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat

    de in het plan voorziene MFA een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat ter

    plaatse van hun woningen met zich brengt dat de raad deze niet in redelijkheid

    aanvaardbaar heeft kunnen achten.

    Landschappelijke inpassing

    4. [appellant] en anderen richten zich daarnaast tegen het plandeel met de bestemming

    "Groen". Volgens [appellant] en anderen wordt de landschappelijke inpassing en de

    beoogde bescherming van de privacy van omwonenden van de MFA onvoldoende

    gewaarborgd door de planregeling van de bestemming "Groen", nu daarin niet de aanleg

    van het beplantingsplan is voorgeschreven. Daarnaast voeren zij aan dat het

    beplantingsplan ten onrechte niet voorziet in watercompensatie. Ten slotte vrezen

    [appellant] en anderen voor een onevenredige aantasting van hun privacy nu de

  • 13

    bestemming "Groen" het mogelijk maakt dat langs de erfafscheidingen van hun percelen

    paden worden aangelegd.

    4.1. De raad acht het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot het uitvoeren

    van het beplantingsplan in het plan niet noodzakelijk voor de ruimtelijke

    aanvaardbaarheid van het plan. De raad wijst erop dat aan de verleende

    omgevingsvergunning een voorschrift met betrekking tot de uitvoering van het

    beplantingsplan is verbonden. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende ruimte

    overblijft binnen het plangebied om watercompensatie te kunnen realiseren. Ten slotte

    acht de raad, hoewel er geen plannen zijn voor de aanleg van paden, het wenselijk om

    binnen de bestemming "Groen" enige flexibiliteit te behouden.

    4.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad het opnemen van een voorwaardelijke

    verplichting tot uitvoering van het beplantingsplan in redelijkheid niet noodzakelijk heeft

    kunnen achten met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij

    neemt de Afdeling de afstand van de voorziene MFA tot de omliggende woningen van

    minimaal ongeveer 20 m in aanmerking, alsmede de bestaande bebouwingsdichtheid in

    de omgeving van het plangebied en de ligging van het plangebied in gemengd gebied. Op

    basis hiervan heeft de raad voorts in redelijkheid de mogelijkheid om paden aan te

    leggen ter plaatse van gronden met de bestemming "Groen" uit een oogpunt van privacy

    aanvaardbaar kunnen achten.

    Overigens is aan de verleende omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het

    ontwerp beplantingsplan Brede School Gerkesklooster Stroobos van september 2011

    binnen een half jaar na oplevering van de MFA dient te worden uitgevoerd. Het

    beplantingsplan geeft weer op welke locaties binnen het plangebied bomen en beplanting

    moeten worden aangebracht.

    4.3. In de waterparagraaf van de plantoelichting staat vermeld dat door het Wetterskip

    Frysln is aangegeven dat ten gevolge van het plan 380 m aan verhard oppervlak moet

    worden gecompenseerd. Zowel op de gronden waaraan de bestemming "Groen" is

    toegekend als op de gronden met de bestemming "Water" of "Verkeer-Verblijfsgebied", is

    het planologisch mogelijk om te voorzien in deze compensatie. Gezien de totale

    oppervlakte van de gronden waar compensatie kan plaatsvinden, acht de Afdeling

    aannemelijk dat naast de ruimte die nodig is voor de uitvoering van het beplantingsplan

    voldoende ruimte overblijft om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht. Gelet hierop

    heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het

    beplantingsplan niet behoefde te voorzien in watercompensatie.

    Verbindingsweg

    5. [appellant] en anderen richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming

    "Verkeer-Verblijfsgebied". Zij vrezen dat de hieronder vallende verbindingsweg voor

    fietsers en wandelaars in de toekomst als sluiproute wordt gebruikt door gemotoriseerd

    verkeer en daardoor voor geluidsoverlast zorgt. In dit verband voeren zij aan dat niet is

    uitgesloten dat in de toekomst de voorziene verbindingsweg op zodanige wijze wordt

    vormgegeven dat deze ook kan worden gebruikt door andere weggebruikers dan alleen

    fietsers en wandelaars. [appellant] en anderen vrezen dat het gebruik van de

    verbindingsweg in de toekomst door gemotoriseerd verkeer tot een onevenredige

    geluidbelasting op de gevels van hun woningen leidt.

    [appellant] en anderen betogen daarnaast dat binnen het plandeel volgens het

    beplantingsplan ten onrechte geen ruimte is gereserveerd om aan de

    watercompensatieplicht te kunnen voldoen.

    5.1. De raad stelt dat vooralsnog geen verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer in het

    plangebied is voorzien omdat ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied de

  • 14

    aanleg van een keerlus is beoogd. Niettemin heeft de raad het wenselijk geacht de

    mogelijkheid open te houden om in de toekomst een verbindingsweg voor gemotoriseerd

    verkeer aan te leggen indien mocht blijken dat de verkeerssituatie hiertoe noopt. De raad

    stelt zich op het standpunt dat [appellant] en anderen geen onaanvaardbare

    geluidsoverlast zullen ondervinden omdat op wegen in de omgeving van het plangebied

    een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, terwijl die ook zal gelden voor een eventueel

    aan te leggen verbindingsweg.

    5.2. [appellant] en anderen hebben niet betwist dat op de wegen in de omgeving van het

    plangebied thans een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Ter zitting heeft de raad

    verklaard dat indien de verbindingsweg in de toekomst toegankelijk wordt gemaakt voor

    gemotoriseerd verkeer, ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/u zal gelden. Het

    plangebied ligt in een gemengde omgeving en een weg voor wijkverkeer is in een

    dergelijke omgeving niet ongebruikelijk. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen

    aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft

    kunnen stellen dat het eventuele gebruik van een aan te leggen verbindingsweg door

    gemotoriseerd verkeer niet tot onaanvaardbare geluidoverlast voor [appellant] en

    anderen zal leiden.

    Ten aanzien van het betoog met betrekking tot de watercompensatieplicht verwijst de

    Afdeling naar hetgeen hierover onder 4.3 is overwogen.

    Geluidzone-Industrie

    6. [appellant] en anderen richten zich ten slotte tegen de vaststelling van artikel 10, lid

    10.1, van de planregels. Zij voeren aan dat dit artikellid onduidelijk is. Volgens

    [appellant] en anderen ontbreekt ten onrechte onder b het woordje "niet" als gevolg van

    een kennelijke verschrijving waardoor een toename van geluidgevoelige objecten en

    geluidgevoelige functies onbedoeld is toegestaan. Daarnaast is volgens [appellant] en

    anderen ten onrechte de zinsnede "een industrieterrein" in de aanhef van het artikellid

    niet nader geconcretiseerd.

    6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in artikel 10, lid 10.1, van de planregels

    neergelegde planregeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie" voldoende duidelijk

    is. Volgens de raad dient dit artikellid in samenhang te worden gelezen met lid 10.2 en

    lid 10.3. Volgens de raad ontbreekt terecht het woordje "niet" en wordt met de zinsnede

    "een industrieterrein" het terrein ten zuiden van het plangebied langs het Prinses

    Margrietkanaal bedoeld.

    6.2. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de

    aanduiding "geluidzone-industrie", naast de andere voor die gronden aangewezen

    bestemmingen (basisbestemming) en met het oog op de geluidbelasting vanwege een

    industrieterrein, tevens aangeduid voor:

    a. de bescherming en instandhouding van de geluidruimte voor industrie;

    b. het toenemen van het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies ten

    opzichte van het bestaande aantal.

    Ingevolge artikel 10, lid 10.2, van de planregels mogen in afwijking van het bepaalde in

    de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen in of op deze gronden geen

    geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functie worden gebouwd dan wel opgericht.

    Ingevolge artikel 10, lid 10.3, van de planregels kan het bevoegd gezag bij een

    omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het tweede lid, en toestaan dat

    geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies worden gebouwd dan wel opgericht,

    mits is aangetoond door middel van een deskundigenverklaring dat met het oog op de

  • 15

    geluidbelasting vanwege een industrieterrein kan worden voldaan aan de

    geluidgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde.

    6.3. De Afdeling stelt vast dat artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels

    voorziet in de mogelijkheid dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone-

    industrie", het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies toeneemt ten

    opzichte van het bestaande aantal.

    Uit artikel 10, lid 10.2 in samenhang gelezen met lid 10.3 van de planregels volgt dat

    deze mogelijkheid wordt beperkt door de voorwaarde dat is aangetoond door middel van

    een deskundigenverklaring dat met het oog op de geluidbelasting vanwege een

    industrieterrein kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een

    verkregen hogere grenswaarde. De Afdeling volgt [appellant] en anderen dan ook niet in

    hun betoog dat de planregeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie", in zoverre

    onduidelijk is en dat ten onrechte het woordje "niet" ontbreekt in artikel 10, lid 10.1,

    onder b, van de planregels.

    Voor zover niet nader is aangeduid op welk industrieterrein de planregeling betrekking

    heeft overweegt de Afdeling dat in de nabijheid van het plangebied alleen het gezoneerd

    industrieterrein Stroobos aanwezig is, dat is gelegen ten zuiden van het plangebied langs

    het Prinses Magrietkanaal. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat

    het feit dat de zinsnede "een industrieterrein" niet nader is geconcretiseerd ertoe leidt

    dat een rechtsonzekere situatie ontstaat.

    Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding

    voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in

    artikel 10, lid 10.1, van de planregels neergelegde regeling voor de aanduiding

    "geluidzone-industrie" uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is.

    Conclusie

    7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen

    aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft

    kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.

    In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit

    tot vaststelling van het plan anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.

    Het beroep is in zoverre ongegrond.

    Omgevingsvergunning

    8. De omgevingsvergunning van 6 februari 2012 voor de activiteit bouwen is verleend

    voor een MFA voor de vestiging van een basisschool, peuterspeelzaal, kinderopvang en

    jeugdhonk binnen het plandeel "Maatschappelijk" van het bestemmingsplan "MFA

    Gerkesklooster-Stroobos".

    Toetsingskader

    9. [appellant] en anderen betogen dat het college in het besluit tot verlening van de

    omgevingsvergunning er ten onrechte van is uitgegaan dat er sprake was van een

    aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a,

    van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in plaats van in artikel

    2.1, aanhef en onder c, van de Wabo, nu de aangevraagde activiteit in strijd was met het

    op dat moment geldende bestemmingsplan.

    9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het er terecht van is uitgegaan dat sprake

  • 16

    was van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef

    en onder a, van de Wabo. Volgens het college moest gelet op de cordinatieregeling de

    aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA niet worden

    getoetst aan het op het moment van de aanvraag geldende bestemmingsplan maar aan

    het met de omgevingsvergunning samenhangende bestemmingsplan "MFA

    Gerkesklooster-Stroobos".

    9.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder

    omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk

    bestaat uit het bouwen een bouwwerk.

    Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder

    omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk

    bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een

    bestemmingsplan.

    9.3. De omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA is aangevraagd op 22 juli

    2011. Het bestemmingplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" is vastgesteld op 12 januari

    2012 en de omgevingsvergunning is verleend op 6 februari 2012. Zoals de Afdeling

    eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 mei 2012 in zaak nr. 201109858/1/R1) blijkt

    uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2007/08, 31 295, nr. 7, blz. 25) dat een

    bestemmingsplan dat ingevolge artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wro gelijktijdig

    wordt voorbereid met de bouwaanvraag, toetsingskader wordt voor die aanvraag. Hieruit

    volgt naar het oordeel van de Afdeling dat, anders dan [appellant] en anderen

    veronderstellen, het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" het toetsingskader

    vormde voor de aangevraagde omgevingsvergunning en niet het bestemmingsplan dat

    gold ten tijde van de aanvraag. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen door [appellant]

    en anderen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten

    onrechte vanuit is gegaan dat sprake was van een aanvraag voor een activiteit als

    bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.

    Onlosmakelijke samenhang

    10. [appellant] en anderen betogen dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat

    er geen onlosmakelijke samenhang bestaat als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo tussen

    het bouwen en het brandveilig in gebruik nemen van de MFA. Gelet hierop zijn

    [appellant] en anderen van mening dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is

    aangevraagd voor het brandveilig in gebruik nemen van de MFA.

    10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen onlosmakelijke samenhang bestaat

    tussen de activiteit bouwen en de activiteit het brandveilig in gebruik nemen van de MFA

    en daarom niet vereist is dat de omgevingsvergunning voor het brandveilig in gebruik

    nemen van de MFA tegelijkertijd wordt aangevraagd met de aanvraag voor de

    omgevingsvergunning voor het bouwen. Het college stelt voorts dat de aanvraag voor

    het bouwen van de MFA is getoetst aan de brandveiligheidseisen die het ten tijde van de

    aanvraag geldende Bouwbesluit 2003 stelt, en dat de eisen voor het brandveilig gebruik

    nader ingevuld worden voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het

    brandveilig in gebruik nemen van de MFA.

    10.2. Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt de aanvrager van een

    omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende

    categorien activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2, onverminderd het

    bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk

    van die activiteiten.

    Ingevolge artikel 2.1 van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een

    project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:

  • 17

    a. het bouwen van een bouwwerk,

    ()

    d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de

    brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorien gevallen.

    Ingevolge artikel 2.2., eerste lid, onder b, van het Besluit omgevingsrecht worden als

    categorien van gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de wet onder

    meer aangewezen het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin

    dagverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar.

    10.3. Het bouwen van de MFA is een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder

    a, van de Wabo. Het brandveilig in gebruik nemen van de MFA is een activiteit als

    bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, nu de vestiging van

    de basisschool en de peuterspeelplaats in de MFA is voorzien voor 128 kinderen en de

    kinderopvang voor 18 kinderen.

    11. De Afdeling overweegt dat het bouwen van de MFA en het brandveilig in gebruik

    nemen van de MFA geen activiteiten zijn die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn als

    bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Het bouwen van de MFA gaat vooraf aan

    het brandveilig in gebruik nemen van de MFA en is aldus fysiek daarvan te

    onderscheiden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag

    ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo ook betrekking zou moeten hebben op de

    activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d van die wet. Het betoog

    faalt.

    Geluidzone-industrie

    12. [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 10,

    lid 10.1, onder b, van de planregels is verleend nu op de gronden ter plaatse van de

    aanduiding "geluidzone-industrie" het aantal geluidgevoelige objecten en functies niet

    mogen toenemen.

    12.1. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar 6.3 dat, anders dan [appellant] en

    anderen betogen, uit artikel 10, lid 10.1, onder b, van de planregels niet volgt dat het

    aantal geluidgevoelige objecten en functies niet mag toenemen. Reeds hierom faalt het

    betoog.

    Goede ruimtelijke ordening

    13. [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel

    2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo is verleend, nu de activiteit

    waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, in strijd is met een goede ruimtelijke

    ordening.

    13.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, kan de

    omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als

    bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het

    bestemmingsplan of de beheersverordening, slechts worden verleend, indien de activiteit

    niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een

    goede ruimtelijke onderbouwing bevat.

    13.2. Dit betoog is, gelet op de tekst van de onder 13.1 weergegeven bepaling, gestoeld

    op de vooronderstelling dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in

    artikel 2.1, eerste lid, onder c. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling hiervoor heeft

  • 18

    overwogen onder 9.3 is deze vooronderstelling onjuist. Reeds hierom kan dit betoog niet

    slagen.

    Conclusie

    14. Het beroep van [appellant] en anderen is ongegrond voor zover gericht tegen het

    besluit van 6 februari 2012.

    Proceskosten

    15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

    Beslissing

    De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State

    Recht doende in naam der Koningin:

    verklaart het beroep ongegrond.

    Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en

    mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen,

    ambtenaar van staat.

    w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen

    voorzitter ambtenaar van staat

    Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013

    528-678.

  • 19

    LJN: BP3923, Rechtbank Middelburg , Awb 11/88

    Datum uitspraak: 10-02-2011

    Datum publicatie: 10-02-2011

    Rechtsgebied: Bouwen

    Soort procedure: Voorlopige voorziening

    Inhoudsindicatie: wabo, omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en slopen in

    beschermd stads- en dorpsgezicht

    Vindplaats(en): MENR 2011, 108 m. nt. Van den Broek

    Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    RECHTBANK MIDDELBURG

    Sector bestuursrecht

    AWB nummer: 11/88 VV

    Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken

    op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet

    bestuursrecht (voorlopige voorziening)

    inzake

    [naam 1]

    wonende te [plaats],

    verzoeker,

    tegen

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg,

    verweerder.

    I. Procesverloop

    Bij besluit van 15 november 2010, kenmerk nr. 2010/10924, verzonden 16 november

    2010, heeft verweerder aan [naam 2] een omgevingsvergunning verleend voor de

    activiteit bouwen ten behoeve van het vervangen van de voorgevel en het dak van het pand [adres 1] te [plaats]. De openbare bekendmaking heeft plaatsgevonden door

    publicatie in De Faam van 24 november 2010.

    Bij besluit van 15 december 2010, kenmerk nr. 2010/19042, verzonden 15 december

    2010, heeft verweerder aan [naam 2] een omgevingsvergunning verleend voor het

    slopen van een bouwwerk in beschermd stadsgezicht ten behoeve van het slopen van de

    gevels van het pand, een gedeelte van de kap, dakpannen en dakbeschot op het perceel

    [adres 1] te [plaats]. Publicatie van deze vergunning heeft plaatsgevonden in

    De Faam van 29 december 2010.

    Bij besluit van 25 januari 2011, kenmerk 2010/19042/HKo, heeft verweerder dit besluit

    gewijzigd door hier alsnog de deelactiviteit slopen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) aan

    toe

    te voegen.

  • 20

    Verzoeker heeft bij brief van 17 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen de verleende

    omgevingsvergunningen.

    Bij brief van 31 januari 2011 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige

    voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van verweerder tot het verlenen van

    een omgevinsvergunning voor de activiteit slopen bouwwerk op het perceel [adres 1] met kenmerk 2010/1942/HKo.

    Het verzoek is op 7 februari 2011 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon

    verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden

    R.J.H. Kwekkeboom en E.W.J. Salhuteru. Tevens is ter zitting verschenen

    vergunninghouder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Ossewaarde (advocaat te

    Middelburg) en [naam 3], uitvoerder bij Aannemingsbedrijf A. Otte & Zn. B.V. te

    Nieuwdorp.

    II. Overwegingen

    1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen

    een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk

    beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de

    voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op

    verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de

    betrokken belangen, dat vereist.

    1.2.Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het

    geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de

    voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de

    beslissing in die procedure.

    2. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat zijn bezwaarschrift en het verzoek om

    voorlopige voorziening geacht moeten worden zowel betrekking te hebben op de

    omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als op de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen, nu de ene activiteit niet zonder de andere kan worden uitgevoerd.

    3.1. Voor zover het betreft de activiteit bouwen is de op 15 november 2010 verleende vergunning gepubliceerd in het plaatselijkse weekblad De Faam van 24 november 2010.

    Het daartegen gerichte bezwaarschrift is echter buiten de in artikel 6:7, van de Awb

    bepaalde termijn van zes weken ingediend. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij

    het huis-aan-huis weekblad De Faam onregelmatig ontvangt en dat de gemeentelijke

    website, waar de verleende vergunningen tevens op worden gepubliceerd, regelmatig

    achterloopt. Naar zijn mening kan het hem dan ook niet worden verweten dat hij buiten

    de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt.

    3.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het feit dat verzoeker het betrokken

    huis-aan-huis-blad De Faam met de publicatie van voornoemde vergunning van 15

    november 2010 niet zou hebben ontvangen, onvoldoende reden om te oordelen dat

    sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het lag op de weg van

    verzoeker, die dit weekblad kennelijk altijd slecht bezorgd heeft gekregen, tijdig

    maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat hij de beschikking kreeg over de

    informatie betreffende de lopende procedure ter zake van het naastgelegen pand. Met

    [naam 2], eigenaar van het perceel [adres 1], heeft hij immers in de zomermaanden van

    2010 contact gehad over de eventuele verkoop van zijn eigen pand (nummer [adres 2])

    aan [naam 2]. Partijen hebben deze besprekingen afgebroken, omdat hun ideen over de

    waarde van het pand van verzoeker te ver uiteen lagen Het voornemen in nummer

    [adres 1] op de begane grond een wok-restaurant te vestigen is aan verzoeker van meet

    af aan bekend gemaakt, zodat hij extra alert had moeten zijn op de daarmee

  • 21

    samenhangende procedures.

    De stelling van verzoeker dat de website van verweerder achterloopt, heeft verweerder

    ter zitting gemotiveerd betwist. Nu verzoeker zijn stelling op dit punt niet nader heeft

    onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter ook op dit punt geen aanleiding om tot een

    verschoonbare termijnoverschrijding te concluderen.

    3.3. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker in

    zijn bezwaar, voor zover dit is gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit

    bouwen, wegens termijnoverschrijding niet kan worden ontvangen. Daargelaten de vraag of er in dit opzicht sprake is van een spoedeisend belang, nu eerst de gevels en

    het dak gesloopt dienen te worden voordat aan de opbouw toegekomen kan worden, is

    de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat er geen aanleiding bestaat terzake een

    voorlopige voorziening te treffen.

    De voorzieningenrechter overweegt voorts het volgende.

    4. Ingevolge het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo is

    het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat

    geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads-

    of dorpsgezicht.

    In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat, voor zover

    ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning

    of ontheffing is vereist om een bouwwerk te slopen, een zodanige bepaling geldt als

    verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat,

    uit te voeren zonder omgevingsvergunning.

    Ingevolge het bepaalde in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening van de

    gemeente Middelburg - voor zover van belang - is het verboden bouwwerken te slopen

    zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde gezag.

    Een zodanige vergunning is op grond van het tweede lid niet vereist indien naar redelijke

    schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m, tenzij het slopen

    mede betreft het verwijderen van asbest.

    Op grond van het bepaalde in artikel 8.1.6, aanhef en onder b, van de gemeentelijke

    Bouwverordening moet een omgevingsvergunning voor het slopen worden geweigerd

    indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen

    onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een

    voldoende peil kan worden gewaarborgd.

    5. Vast staat dat het perceel [adres 1] is gelegen in het beschermde stads- en

    dorpsgezicht van de stad [plaats]. Blijkens de aanvraag bedraagt de geschatte

    hoeveelheid sloopafval ongeveer 22 m. Er is dan ook vergunning vereist op grond van

    artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo en op grond van artikel 2.2,

    eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.

    6. Het pand van verzoeker grenst aan het pand [adres 1] te [plaats]. Verzoeker vreest

    dat door het slopen onomkeerbare schade aan zijn pand zal ontstaan in de vorm van

    onder meer scheurvorming en problemen met de afvoer van hemelwater van nummer

    [adres 1] via zijn dakterras. Verder wordt op of zelfs over de erfgrens gebouwd. Ook

    wordt niet gegarandeerd dat er geen asbest in de te slopen delen van nummer [adres 1]

    zit.

    7.1. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de zijde van verweerder en de door

    [naam 2] ingeschakelde uitvoerder van de sloopwerkzaamheden, stelt de

    voorzieningenrechter vast dat alvorens wordt begonnen met de sloop van de gevel en het

    dak, de muur tussen het pand van verzoeker en [adres 1] zal worden doorgezaagd. Dat

  • 22

    betekent dat het betreffende pand niet langer zal vastzitten aan verzoekers woning op

    het moment dat begonnen wordt met de daadwerkelijke sloop. De te slopen gevel is

    gebouwd met staal-profielen die nadien zijn opgevuld. Deze constructie is volgens de

    uitvoerder stabiel, hetgeen blijkt uit het feit dat het pand bijna geen scheuren in de gevel

    kent.

    7.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aangetoond dat de stabiliteit

    van verzoekers woning in gevaar zal komen door het - naar eveneens ter zitting is

    bevestigd - handmatig slopen van de gevel en het dak van het pand [adres 1], nu de

    stabiliteit van nummer [adres 1] niet aan het buurpand wordt ontleend. In dit verband

    hecht de voorzieningenrechter waarde aan het feit dat verweerder het

    sloopveiligheidsplan ter toetsing heeft voorgelegd aan Raadgevend Ingenieursburo F.

    Koch B.V. te Goes. Dit bureau heeft geadviseerd om extra stabiliteitsvoorzieningen aan

    te brengen door schoren en/of jukken te plaatsen en, zo nodig, zwaardere stempels aan

    te brengen in de fase waarin de voorgevel ontbreekt. Deze aanbevelingen zijn opgevolgd

    door alsnog ongeveer 20 duw- en trekschoren te plaatsen, hetgeen door verweerder is

    gecontroleerd en akkoord bevonden. Gelet hierop en bij gebreke aan een wettelijke

    verplichting daartoe, kan aan de door verzoeker verdedigde stelling dat hoe dan ook

    berekeningen hadden moeten worden uitgevoerd om de stabiliteit van de constructie aan

    te tonen, worden voorbij gegaan.

    7.3. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is gebleken dat de

    vergunninghouder te allen tijde bereid is te overleggen met verzoeker, rekening te

    houden met zijn wensen ( de optie van het bouwen van een extra muur op de plaats van

    de snede is ter zitting besproken) en extra voorzieningen zal treffen op het gebied van de

    waterafvoer, zodra blijkt dat dit nodig is. Een bestaande, door de uitvoerder

    geconstateerde en door verzoeker overigens ontkende lekkage, zal bovendien worden

    aangepakt zo dit nodig mocht blijken. De loodslabben aan het platte dak van verzoeker

    worden in beginsel niet verwijderd en de afvoer van het platte dak van verzoeker blijft

    zitten. Nadien wordt een waterdichte afsluiting geplaatst en tot dat moment worden

    passende voorzieningen getroffen.

    De aanwezigheid van asbest is van de zijde van verweerder ontkend, zodat hieraan bij

    gebreke van een begin van bewijs van de zijde van verzoeker betreffende dit punt,

    voorbij kan worden gegaan. Bouwen op/in de erfgrens is een privaatrechtelijke

    aangelegenheid die het bestek van deze voorziening te buiten gaat. Dit zou slechts

    anders kunnen zijn, wanneer met stukken aangetoond wordt dat de rechten van

    verzoeker met voeten worden getreden.

    8. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de

    veiligheid van de nabijgelegen woning van verzoeker voldoende is gewaarborgd, zodat er

    geen grond bestond de gevraagde sloopvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid,

    onder a, van de Wabo te weigeren. Ook overigens is niet gebleken dat op onterechte

    gronden gebruik gemaakt is van de in artikel 2.16 van de Wabo neergelegde

    discretionaire bevoegdheid de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,

    onder h, van de Wabo te verlenen. Onder deze omstandigheden is voor het treffen van

    een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek zal worden afgewezen.

    III. Uitspraak

    De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg

  • 23

    wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

    Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente als voorzieningenrechter, in

    tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier en op 10 februari 2010 in het

    openbaar uitgesproken.

    Griffier, Voorzieningenrechter,

    Afschrift verzonden op:

  • 24

    LJN: BX0943,Voorzieningenrechter Rechtbank Breda , 12/2798

    Datum uitspraak: 27-06-2012

    Datum publicatie: 10-07-2012

    Rechtsgebied: Bestuursrecht overig

    Soort procedure: Voorlopige voorziening

    Inhoudsindicatie: Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene

    bepalingen omgevingsrecht vervallen en is de vergunningplicht voor

    het slopen van gebouwen uit de gemeentelijke bouwverordening

    geschrapt. Daarna is op verzoek van het parochiebestuur de op 28

    februari 2012 verleende vergunning bij besluit van verweerder van 20

    april 2012 weer ingetrokken. Intussen heeft verzoekster zich op 19

    maart 2012 gewend tot verweerder met het verzoek om de Heilig

    Hartkerk op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Vaststaat

    dat verweerder nimmer een kennisgeving van het voornemen tot

    aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument heeft

    doen uitgaan en dat reeds daarom geen sprake is van

    voorbescherming op grond van artikel 4 van de Erfgoedverordening.

    Met het schrappen van de vergunningplicht uit de gemeentelijke

    bouwverordening is het slopen van het kerkgebouw los van de verplichte melding dat het sloopafval meer dan 10 m3 zal bedragen of

    dat asbest zal worden verwijderd - niet publiekrechtelijk genormeerd.

    Het slopen van het kerkgebouw moet dan ook worden aangemerkt als

    feitelijk handelen.

    Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    RECHTBANK BREDA

    Sector bestuursrecht

    zaaknummer: AWB 12 / 2798 BESLU

    uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

    [verzoekster], verzoekster,

    gemachtigde: [gemachtigde]

    en

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder.

    Procesverloop

    Bij besluit van 27 maart 2012, verzonden 5 april 2012 (bestreden besluit), heeft

    verweerder het verzoek van verzoekster om de Heilig Hartkerk aan de [adres] te Etten-

    Leur aan te wijzen als gemeentelijk monument, afgewezen.

    Tegen dit besluit heeft verzoekster op 4 mei 2012 een bezwaarschrift ingediend.

    Tevens heeft zij op 20 juni 2012 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012.

    Verzoekster is verschenen bij gemachtigde [gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten

    vertegenwoordigen door [woordvoerders verweerder]. Derde-partij [naam derde-partij]

  • 25

    is gehoord bij monde van gemachtigden [gemachtigden].

    Overwegingen

    1. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende naar voren

    gekomen.

    Met het oog op de mogelijke rol van de Heilig Hartkerk in de ruimtelijke visie op het

    gebied rondom [adres] en [adres] heeft verweerder op 5 augustus 2011 aan de

    gemeentelijke monumentencommissie verzocht te adviseren omtrent de monumentale

    waarde van het kerkgebouw. Op 4 oktober 2011 heeft de monumentencommissie

    geconcludeerd dat de Heilig Hartkerk cultuurhistorische en monumentale waarden bezit

    die aanwijzing als gemeentelijk monument rechtvaardigen. Verweerder is niet

    overgegaan tot aanwijzing maar heeft bij besluit van 28 februari 2012 de door [naam

    derde-partij] aanvraagde omgevingsvergunning voor het slopen van het kerkgebouw

    verleend.

    Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen

    omgevingsrecht vervallen en is de vergunningplicht voor het slopen van gebouwen uit de

    gemeentelijke bouwverordening geschrapt. Daarna is op verzoek van het

    parochiebestuur de op 28 februari 2012 verleende vergunning bij besluit van verweerder

    van 20 april 2012 weer ingetrokken. Intussen heeft verzoekster zich op 19 maart 2012

    gewend tot verweerder met het verzoek om de Heilig Hartkerk op de gemeentelijke

    monumentenlijst te plaatsen.

    Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.

    2. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven

    aan de in artikel 3 van de Erfgoedverordening Etten-Leur neergelegde

    aanwijzingsprocedure. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van

    verzoekster niet de monumentencommissie geraadpleegd en door de verwijzing naar de

    eerdere procedure is verweerder ongemotiveerd afgeweken van het positieve advies van

    de monumentencommissie. Verzoekster is van mening dat de Heilig Hartkerk op grond

    van artikel 4 van de Erfgoedverordening Etten-Leur voorbescherming geniet en heeft de

    voorzieningenrechter daarom verzocht een zodanige voorziening te treffen dat de

    sloopwerkzaamheden stilliggen totdat er duidelijkheid is over de monumentale status van

    het kerkgebouw.

    3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan

    de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,

    op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de

    betrokken belangen, dat vereist.

    De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een

    verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het

    bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te

    zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het

    bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in

    verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.

    Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de

    bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een

    voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.

    4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening Etten-Leur (hierna: de

    Erfgoedverordening) kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende,

    een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.

    Artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening bepaalt dat het college advies aan de

    monumentencommissie vraagt voordat het college over de aanwijzing een besluit

    neemt.

  • 26

    Artikel 4 van de Erfgoedverordening regelt de zogeheten voorbescherming:

    Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het

    voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de

    aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het

    monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van

    overeenkomstige toepassing.

    5. Naar verweerder heeft erkend is naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster niet

    overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening advies gevraagd aan de

    monumentencommissie. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder

    aldus dat hij uit praktische overwegingen heeft verwezen naar de eerdere procedure, die

    heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de sloop van het

    kerkgebouw en de belangenafweging die daaraan ten grondslag heeft gelegen. De

    voorzieningenrechter is van oordeel dat deze handelwijze op gespannen voet staat met

    het in artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening neergelegde voorschrift en acht

    niet uitgesloten dat het desbetreffende bezwaar van verzoekster gegrond verklaard zal

    worden. Dit kan echter niet leiden tot het treffen van de door verzoekster gevraagde

    voorlopige voorziening. Vaststaat dat verweerder nimmer een kennisgeving van het

    voornemen tot aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument heeft doen

    uitgaan en dat reeds daarom geen sprake is van voorbescherming op grond van artikel 4

    van de Erfgoedverordening. Met het schrappen van de vergunningplicht uit de

    gemeentelijke bouwverordening is het slopen van het kerkgebouw los van de verplichte melding dat het sloopafval meer dan 10 m3 zal bedragen of dat asbest zal worden

    verwijderd - niet publiekrechtelijk genormeerd. Het slopen van het kerkgebouw moet dan

    ook worden aangemerkt als feitelijk handelen. Dit betekent dat het bestreden besluit

    geen grondslag biedt voor het treffen van een voorziening die er op gericht is verweerder

    te gelasten de sloop tegen te houden. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.

    Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat, indien en voor zover het verzoek

    van verzoekster er op is gericht om de eigenaar van het kerkgebouw te gelasten de sloop

    stil te leggen totdat er (meer) duidelijkheid is over de monumentale status van het

    kerkgebouw, dit verzoek, als zijnde gericht op het feitelijk (niet) handelen, niet-

    ontvankelijk verklaard zou dienen te worden.

    6. Nu het verzoek wordt afgewezen is er geen aanleiding voor een veroordeling van

    verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.

    Beslissing

    De voorzieningenrechter:

    - wijst het verzoek af .

    Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van

    mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.

    De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.

    P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter

    Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2012

    Rechtsmiddel

    Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.

  • 27

    LJN: BY4613, Rechtbank 's-Hertogenbosch , AWB 12/3712

    Datum uitspraak: 19-11-2012

    Datum publicatie: 29-11-2012

    Rechtsgebied: Bestuursrecht overig

    Soort procedure: Voorlopige voorziening

    Inhoudsindicatie: De enkele mededeling dat de sloopmelding is ontvangen en volledig is,

    is geen besluit. Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening

    daartegen is gericht, verklaart de voorzieningenrechter het niet-

    ontvankelijk. Tegen de aanvullende voorwaarde dat de sloop moet

    worden uitgevoerd door een gecertificeerd deskundig bedrijf () staat wel een rechtsmiddel open maar dit is een apart besluit. Het verzoek

    om voorlopige voorziening wordt voor het overige afgewezen. Het

    gebouw is geen rijksmonument of gemeentelijk monument en geniet

    geen voorbescherming. Het is weliswaar aangeduid als karakteristiek gebouw maar daaraan is binnen de geldende bestemming geen voorschrift verbonden. De sloop is daarom niet vergunningplichtig op

    grond van de Wabo. Omdat er geen onlosmakelijke samenhang

    bestaat tussen de sloopmelding en de omgevingsvergunning voor

    bouwen kan het pand worden gesloopt zonder dat een

    omgevingsvergunning voor bouwen is verleend dan wel in werking is

    getreden.

    Vindplaats(en): Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    RECHTBANK s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht

    zaaknummer: AWB 12/3712

    proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19

    november 2012 in de zaak tussen

    Stichting Behoud Erfgoed Oirschot, te Oirschot, verzoekster

    (gemachtigden: F. Adriaanse en T. Pel),

    en

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot, verweerder

    (gemachtigde: mr. J. Klinkenberg).

    Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [plaats],

    gemachtigde: [gemachtigde A] en [gemachtigde B].

    Procesverloop

    Bij brief verzonden op 23 oktober 2012 heeft verweerder aan [derde-partij] medegedeeld

    dat op 27 september 2012 een melding is ontvangen voor het slopen van een

    bedrijfsruimte op het perceel [perceel] te [plaats] en hieraan een voorwaarde verbonden

    ingevolge artikel 1.29 van het Bouwbesluit.

    Verzoekster heeft bij verweerder tegen voornoemde brief bezwaar gemaakt. Zij heeft de

    voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.

  • 28

    Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Verzoekster is

    verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten

    vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen bij gemachtigden.

    Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

    Beslissing

    De voorzieningenrechter

    - verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, voor zover het is

    gericht tegen de mededeling dat de sloopmelding is ontvangen en volledig is;

    - wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.

    Overwegingen

    De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.

    Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen

    omgevingsrecht (Wabo) vervallen en is de vergunningplicht voor het slopen van

    gebouwen uit de gemeentelijke bouwverordening geschrapt. Hiervoor is de procedure

    inzake melding in artikel 1.26 van het Bouwbesluit opgenomen.

    De voorzieningenrechter stelt voorop dat met het schrappen van de vergunningplicht uit

    de gemeentelijke bouwverordening, het slopen van het pand - los van de verplichte

    melding dat het sloopafval meer dan 10 m zal bedragen of dat asbest zal worden

    verwijderd - niet publiekrechtelijk is genormeerd. Aan de enkele mededeling dat de

    melding volledig is en voldoet aan de indieningsvereisten zijn geen rechtsgevolgen

    verbonden. In de brief van verweerder wordt echter niet alleen een mededeling gedaan,

    er wordt tevens een aanvullende voorwaarde verbonden, namelijk dat de sloop moet

    worden uitgevoerd door een gecertificeerd deskundig bedrijf en dat het

    asbestverwijderinsgcertificaat van het bedrijf wordt verzonden aan verweerder ter

    goedkeuring, vr aanvang van de sloopwerkzaamheden.

    Volgens de voorzieningenrechter is deze voorwaarde echter een apart besluit. Deze

    situatie kan namelijk worden vergeleken met de acceptatie van een melding ingevolge

    artikel 8:41 van de Wet milieubeheer en de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te

    stellen in een concreet geval. Tegen de acceptatie van een melding staat geen

    rechtsmiddel open (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad

    van State van 16 oktober 1997, LJN: ZF2964), tegen het besluit omtrent het

    maatwerkvoorschrift wel.

    Daarom is verweerders brief voor zover hierin de mededeling wordt gedaan dat de

    melding volledig is, niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste

    lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aldus staat hiertegen geen beroep, en mitsdien

    geen bezwaar, open.

    Het door verzoekster ingediende bezwaar zal naar voorlopig oordeel van de

    voorzieningenrechter door verweerder dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.

    Voor zover het bezwaar van eiseres tevens is gericht tegen het standpunt van

    verweerder ter zitting dat er geen omgevingsvergunning voor het verstoren van een

    rijks- of gemeentelijk monument dan wel het gebruik in strijd met het bestemmingsplan

    noodzakelijk is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.

  • 29

    Het betreffende pand is geen rijksmonument of gemeentelijk monument. Het pand geniet

    evenmin voorbescherming op basis van de Monumentenwet of de gemeentelijke

    monumentenverordening. Daarom is geen vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid

    onder f dan wel artikel 2.2, eerste lid onder b van de Wabo, nodig. Er is geen

    sloopverbod als genoemd in artikel 3.3 onder b van de Wet ruimtelijke ordening

    opgenomen. Aan de aanduiding karakteristiek gebouw is binnen de geldende bestemming geen voorschrift verbonden. De sloop is daarom evenmin in strijd met het

    bestemmingsplan en er is geen vergunning nodig op basis van artikel 2.1, eerste lid

    onder c, van de Wabo. Dat betekent dat de derde-partij geen (extra) vergunning nodig

    heeft om tot sloop over te gaan. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen. De

    voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de inhoudelijke afweging of sprake is van

    een monument.

    Eiseres stelt verder dat de sloop pas een aanvang kan nemen als de

    omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw op de betreffende locatie in

    werking is getreden.

    De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen onlosmakelijke samenhang bestaat

    tussen de sloopmelding en de omgevingsvergunning voor bouwen. Het pand kan worden

    gesloopt, zonder dat een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend dan wel in

    werking is getreden. Ook hierin is geen aanleiding gelegen voor het treffen van een

    voorziening die er op gericht is verweerder te gelasten de sloop tegen te houden.

    Nu het verzoek wordt afgewezen is er geen aanleiding voor een veroordeling van

    verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten of vergoeding van het

    betaalde griffierecht.

    Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in

    aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar

    uitgesproken op 19 november 2012.

    griffier voorzieningenrechter

    Afschrift verzonden aan partijen op:

    Rechtsmiddel

    Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

  • 30

    LJN: BX8440,Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht , : SBR 12/2350, SBR

    12/2348, SBR 12/2411 en SBR 12/2410

    Datum uitspraak: 21-09-2012

    Datum publicatie: 27-09-2012

    Rechtsgebied: Bouwen

    Soort procedure: Voorlopige voorziening

    Inhoudsindicatie: 2 maal verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep, Wabo,

    omgevingsvergunning voor slopen, bouwen, strijdig gebruik en het

    maken/veranderen van een uitrit, verweerder heeft niet goed

    onderzocht en niet goed gemotiveerd of het opslaan van houtsnippers

    een vergunningplichtige activiteit betreft, beroepen gegrond en

    vernietiging bestreden besluit, afwijzing verzoeken om voorlopige

    voorziening.

    Vindplaats(en): JM 2012, 141 m. nt. T. van der Meulen

    Rechtspraak.nl

    Uitspraak

    RECHTBANK UTRECHT

    Sector bestuursrecht

    zaaknummers: SBR 12/2350, SBR 12/2348, SBR 12/2411 en SBR 12/2410

    uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2012 op het beroep en het

    verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

    in de zaken SBR 12/2348 en SBR 12/2350:

    Stichting Natuur en Milieufederatie Utrecht (NMU), te Utrecht, eiseres,

    (gemachtigde: ing. A.W. Korste, werkzaam bij de NMU),

    en

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder,

    (gemachtigde: A. den Braven, werkzaam bij de gemeente Montfoort),

    in de zaken SBR 12/2410 en SBR 12/2411:

    [eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], en [eiser 4],

    allen te [woonplaats], eisers,

    (gemachtigde: mr.drs. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht),

    en

    het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder,

    (gemachtigde: A. den Braven, werkzaam bij de gemeente Montfoort).

    Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen: [derde-partij], te Montfoort,

    (gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint, advocaat te Sassenheim).

    Procesverloop

    Bij besluit van 29 mei 2012 (verzonden op 6 juni 2012) heeft verweerder aan [derde-

  • 31

    partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van

    bestaande bebouwing, de bouw van een bedrijfsruimte en de bouw van een opslagplaats

    voor houtsnippers, ten behoeve van de vestiging van een loonbedrijf op het perceel

    [adres] te [woonplaats] (het perceel) zulks in afwijking van het toegestane planologische

    gebruik.

    Eiseres en eisers hebben tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld.

    Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te

    treffen.

    Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van de NMU (eiseres) zijn

    geregistreerd onder procedurenummers SBR 12/2348 en SBR 12/2350. Het beroep en

    het verzoek om voorlopige voorziening van eisers zijn geregistreerd onder

    procedurenummers SBR 12/2410 en SBR 12/2411.

    Het onderzoek ter zitting heeft in alle vier de zaken plaatsgevonden op 29 augustus

    2012. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Eisers zijn met uitzondering van [eiser 2] allen ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is

    verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.

    Overwegingen

    1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat

    nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken. De

    voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet

    bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening,

    maar ook op de beroepen.

    Ontvankelijkheid

    2. Zoals ook ter zitting aan de orde is gesteld, ziet de voorzieningenrechter zich in het

    kader van de vraag naar de ontvankelijkheid van eiseres en eisers in hun beroep en

    verzoek ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiseres en eisers als belanghebbende(n)

    bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.

    Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan:

    degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.

    Ten aanzien van rechtspersonen worden ingevolge het derde lid van dit artikel als hun

    belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun

    doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.

    3. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader allereerst naar de jurisprudentie van de

    Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waaruit blijkt dat indien

    een bestreden omgevingsvergunning meer dan n toestemming als bedoeld in de

    artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat, per

    toestemming dient te worden bepaald of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend

    belanghebbende is (zie de uitspraak van 13 april 2011, LJN: BQ1081).

    Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht dat verweerder

    bij het thans bestreden besluit aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft

    verleend voor de activiteiten het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en het maken of veranderen van een uitweg als bedoeld in