Magna Charta Webinars
-
Upload
academie-voor-de-rechtspraktijk -
Category
Documents
-
view
240 -
download
5
description
Transcript of Magna Charta Webinars
-
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk
Postbus 13346 | 3507 LH Utrecht | T 030 220 10 70 | F 030 220 53 27
magnacharta.avdrwebinars.nl
W E B I N A R S
A C T U A L I T E I T E N O M G E V I N G S R E C H T D E E L I
SPREKER MR. T.E.P.A. LAM, ADVOCAAT HEKKELMAN ADVOCATEN N.V.
22 MEI 2013 09:00 11:15 UUR
WEBINAR 01 019
-
In samenwerking met vier advocatenkantoren verzorgt de Academie voor de Rechtspraktijk eenreeks webinars waarin de meest recente uitspraken van de Hoge Raad op verschillende rechts-gebieden worden behandeld. Al vanaf oktober 2013 kunt u elke maand deze colleges volgen.Elke eerste vrijdag van de maand worden door specialisten de belangrijkste uitspraken van demaand daarvr met u besproken.
ProgrammaWebinar 1: 4 oktober 2013 12:00 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 2: 1 november 2013 12:00 14:15 uur Ekelmans & Meijer AdvocatenWebinar 3: 6 december 2013 12:00 14:15 uur Pels Rijcken & Droogleerver FortuijnWebinar 4: 3 januari 2014 12:00 14:15 uur BarentsKrans N.V.Webinar 5: 7 februari 2014 12:00 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 6: 7 maart 2014 12:00 14:15 uur Ekelmans & Meijer AdvocatenWebinar 7: 4 april 2014 (afwijkend tijdstip) 11:00 13:15 uur Pels Rijcken & Droogleerver FortuijnWebinar 8: 2 mei 2014 12:00 14:15 uur BarentsKrans N.V.Webinar 9: 6 juni 2014 12:00 14:15 uur NautaDutilh N.V.Webinar 10: 4 juli 2014 12:00 14:15 uur Ekelmans & Meijer Advocaten
SprekersMr. F.E. Vermeulen, advocaat NautaDutilh N.V.Prof. mr. B.F. Assink, advocaat NautaDutilh N.V. Mr. B.F.L.M. Schim, advocaat NautaDutilh N.V.Mr. R.J. van Galen, advocaat NautaDutilh N.V.Mr. D. Rijpma, advocaat Ekelmans & Meijer AdvocatenMr. A. van Staden ten Brink, advocaat Ekelmans & Meijer AdvocatenMr. K. Teuben, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. S.M. Kingma, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. M.W. Scheltema, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. M.E.M.G. Peletier, advocaat Pels Rijcken & Droogleerver Fortuijn N.V.Mr. J.C. van Nass, advocaat BarentsKrans N.V.
Bezoek onze website voor meer informatie: www.magnacharta.avdrwebinars.nlT 030 - 220 10 70 | F 030 - 220 53 27E [email protected]
Magna Charta is onderdeel van de Academie voor de Rechtspraktijk
Magna Charta Webinars
Uitspraken Hoge Raad besproken
W E B I N A R S
LIVE & ON DEMAND
-
Inhoudsopgave
Mr. T.E.P.A. Lam
Jurisprudentie
Vzr. Rb. Den Haag 10 maart 2011, LJN: BP9765 p. 5
AbRS 20 februari 2013, LJN: BZ1650 p. 10
Vzr. Rb. Middelburg 10 februari 2011, LJN: BP3923 p. 19
Vzr. Rb. Breda 27 juni 2012, LJN: BX0943 p. 24
Rb. s-Hertogenbosch 19 november 2012, LJN: BY4613 p. 27
Vzr. Rb. Utrecht 21 september 2012, LJN: BX8440 p. 30
Rb. Almelo 19 september 2012, LJN: BX8015 p. 42
AbRS 3 oktober 2012, LJN: BX8977 p. 47
AbRS 1 september 2010, LJN: BN5725 p. 52
AbRS 21 maart 2012, LJN: BV9516 p. 56
AbRS 23 februari 2011, LJN: BP5374 p. 61
AbRS 2 mei 2012,LJN: BW4511 p. 69
AbRS 20 februari 2013, LJN: BZ1634 p. 74
AbRS 11 april 2012, LJN: BW1595 p. 78
AbRS 5 december 2012, LJN: BY5087 p. 86
Rb. s-Hertogenbosch 19 oktober 2011, LJN: BU1267 p. 91
Rb. Maastricht 17 oktober 2012, LJN: BY1088 p. 95
Vzr. Rb. s-Hertogenbosch 19 december 2011, LJN: BU8835 p. 101
Vzr. Rb. Amsterdam 14 augustus 2012, LJN: BY0452 p. 105
Vzr. Rb. s-Hertogenbosch 17 september 2012, LJN: BX7505 p. 110
Rb. s-Hertogenbosch 13 november 2012, LJN: BY4596 p. 116
AbRS 21 november 2012, LJN: BY3691 p. 125
Rb. Den Haag 4 juli 2012, LJN: BX2179 p. 134
Vz. AbRS 30 november 2010, LJN: BO6805 p. 138
AbRS 22 december 2010, LJN: BO8258 p. 141
AbRS 2 mei 2012, LJN: BW4518 p. 144
AbRS 8 februari 2012, LJN: BV3229 p. 148
AbRS 16 mei 2012, LJN: BW5955 p. 154
Rb. Utrecht 7 november 2011, LJN: BU5170 p. 158
AbRS 10 april 2013, LJN: BZ7663 p. 161
AbRS 29 juni 2011, LJN: BQ9624 p. 165
AbRS 8 februari 2012, LJN: BV3229 p. 172
AbRS 29 juni 2011, LJN: BQ9624 p. 178
Vzr. Rb. s-Hertogenbosch 30 december 2011, LJN: BU9737 p. 185
AbRS 3 oktober 2012, LJN: BX8978 p. 192
-
AbRS 27 december 2012, LJN: BY7345 p. 208
AbRS 6 februari 2013, LJN: BZ0749 p. 213
AbRS 24 oktober 2012, LJN: BY0988 p. 217
AbRS 20 maart 2012, LJN: BZ4953 p. 221
AbRS 10 oktober 2012, LJN: BX9727 p. 226
Vzr. Rb. Middelburg 28 juli 2011, LJN: BR5731 p. 234
Rb. Midden-Nederland 28 februari 2013, LJN: BZ2682 p. 240
AbRS 12 september 2012, LJN: BX7117 p. 247
Vz. AbRS 30 maart 2012, LJN: BW0750 p. 251
AbRS 4 april 2012, LJN: BW0743 p. 254
AbRS 11 april 2012, LJN: BW1560 p. 259
AbRS 18 april 2012, LJN: BW3023 p. 263
AbRS 8 augustus 2012, LJN: BX3911 p. 268
AbRS 3 oktober 2012, LJN: BX8968 p. 274
AbRS 6 maart 2013, LJN: BZ3375 p. 282
AbRS 6 maart 2013, LJN: BZ3374 p. 290
AbRS 15 maart 2013, LJN: BZ3951 p. 295
AbRS 2 mei 2012, LJN: BW4563 p. 302
AbRS 2 mei 2012, LJN BW4515 p. 309
AbRS 5 september 2012, LJN BX6496 p. 316
AbRS 27 juli 2011, LJN: BR3250 p. 326
AbRS 31 oktober 2012, LJN: BY1743 p. 331
AbRS 2 mei 2012, LJN: BW4561 p. 363
AbRS 1 augustus 2012, LJN: BX3299 p. 430
AbRS 22 augustus 2012, LJN: BX5276 p. 443
-
5
LJN: BP9765,Voorzieningenrechter Rechtbank 's-Gravenhage , AWB 11/1802
BESLU
Datum uitspraak: 10-03-2011
Datum publicatie: 31-03-2011
Rechtsgebied: Bouwen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Omgevingsvergunning tijdelijk bouwwerk. Voorbereidende
werkzaamheden. Geen onlosmakelijke samenhang met rest van het
project. Mogelijke tekorten besluitvorming naar verwachting in
bezwaar herstelbaar. Belangenafweging schorsingsverzoek.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
VOORZIENINGENRECHTER VAN DE RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector bestuursrecht
Afdeling 1
Reg.nr.: AWB 11/1802 BESLU
UITSPRAAK ingevolge artikel 8:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb)
Op het verzoek om een voorlopige voorziening van
[A], en een viertal anderen, wonende en gevestigd te [plaats], verzoekers,
ten aanzien van het besluit van 20 januari 2011 van burgemeester en wethouders van
Den Haag / Directie Bouwen, Toezicht en Dienstverlening, verweerder.
Derde partij: Gemeente Den Haag, Dienst Stadsbeheer, gevestigd te Den Haag,
vergunninghouder.
I ZITTING
Bij besluit van 20 januari 2011 heeft verweerder een gevraagde omgevingsvergunning
verleend voor het tijdelijk plaatsen van twee kabels- en leidingsbruggen ter hoogte van
Noordwal/Veenkade tegenover nr 27 en Tousssaintkade tegenover nr 3, te Den Haag, ten
behoeve van het terugbrengen gracht met bruggen ondergrondse parkeergarage voor
een periode van twee jaar met de daarbij behorende gewaarmerkte twee tekeningen en
drie foto's.
Tegen dit besluit hebben verzoekers bij brief van 16 februari 2011 bezwaar gemaakt.
Bij brief van 17 februari 2011 hebben verzoekers de voorzieningenrechter verzocht om
een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebbende stukken overgelegd.
Het verzoek is op 3 maart 2011 ter zitting behandeld.
Namens alle verzoekers is verschenen verzoeker [B].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [C], bijgestaan door
[D] en [E].
II OVERWEGINGEN
De voorzieningenrechter kan, indien tegen een besluit voorafgaand aan een mogelijk
beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt, op verzoek een voorlopige voorziening
-
6
treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Het
oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor een beslissing in beroep.
Op 1 oktober 2010 is de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) in werking
getreden. Met de inwerkingtreding van de Invoeringswet Wabo zijn op diezelfde datum
diverse bepalingen van de Wet op de ruimtelijke ordening (Wro) en de Woningwet (Wow)
gewijzigd. Aangezien de aanvraag om bouwvergunning dateert van na 1 oktober 2010,
zijn in dit geval de bepalingen van de Wabo, de Wro en de Wow van toepassing zoals
deze sedert 1 oktober 2010 luiden.
Verzoekers, zijnde bewoners en ondernemers met zicht op de vergunde bouwwerken,
stellen dat de vergunning ten onrechte niet als gefaseerde omgevingsvergunning is
verleend dan wel in strijd met het bepaalde in artikel 2.7, lid 1, van de Wabo ten
onrechte niet is gezien als ondeelbaar ten opzichte van de rest van de betrokken
handeling, te weten de realisatie van een parkeergarage VAB aldaar. Voorts stellen
verzoekers dat ten onrechte een reguliere voorbereidingsprocedure is doorlopen, in
plaats van een uitgebreide voorbereidings-procedure. Verder stellen verzoekers dat voor
wat betreft de realisatie van de parkeergarage VAB ten onrechte geen rekening is
gehouden met het bestemmingsplan "Rond de Sint Jacob", de verandering van de
bestemming en het feit dat sprake is van een Rijksstadsgezicht, en voorts dat ten
onrechte geen monumentenvergunning is verleend, en dat ten onrechte een Welstands-
en Monumentencommissieadvies ontbreekt. Tot slot voeren verzoekers aan dat
verweerder ten onrechte de agenda van de voornoemde commissie niet in de wijkkrant
heeft gepubliceerd en verweerder met het plan tot realisatie van de parkeergarage VAB
onvoldoende rekening heeft gehouden met de belangen van de omwonenden en ten
onrechte daarbij geen financile regeling heeft getroffen voor de ondernemers in de
omgeving van het project.
Verzocht wordt daarom de werkzaamheden die vergund zijn te schorsen en indien
schorsing niet mogelijk is verweerder te verplichten een behoorlijke financile regeling te
treffen voor de betrokken ondernemers.
Vooreerst overweegt de voorzieningenrechter dat verzoekers als bewoners en betrokken
ondernemers een spoedeisend belang hebben bij hun verzoek omdat de bouw met de
verleende vergunning mogelijk is geworden en inmiddels is begonnen.
De voorzieningenrechter oordeelt dat een gefaseerde omgevingsvergunning ingevolge
het bepaalde in artikel 2.5, lid 1, van de Wabo, op verzoek wordt verleend. Vaststaat dat
in deze geen dergelijke gefaseerde omgevingsvergunning is gevraagd, zodat niet
geoordeeld kan worden dat verweerder ten onrechte niet een dergelijke
omgevingsvergunning heeft verleend. De voorzieningenrechter oordeelt verder dat naar
zijn voorlopig oordeel in deze geen strijd optreedt met het bepaalde in artikel 2.7, lid 1,
van de Wabo. De omgevingsvergunning is als deelvergunning aangevraagd en verleend.
Dit is strijdig met het bepaalde in voornoemde bepaling indien sprake is van n feitelijke
handeling die onder meerdere vergunningscategorien als genoemd in artikel 2.1 lid 1 en
artikel 2.2 van de Wabo kan worden geschaard. Immers dan moet geoordeeld worden
dat de vergunningaanvrager ten onrechte geen betrekking heeft op alle van toepassing
zijnde categorien. Blijkens de wetsgeschiedenis (TK II 2006/07, 30 844, nr. 3, p. 93) is
sprake van n feitelijke handeling indien de activiteiten onlosmakelijke samenhang
vertonen.
In het voorliggende geval begrijpt de voorzieningenrechter verzoekers zo dat zij betogen
dat de realisatie van de parkeergarage VAB n feitelijke handeling betreft waarmee de
vergunde twee kabel- en leidingbruggen een onlosmakelijke samenhang vertonen. Die
conclusie wordt door de voorzieningenrechter niet gevolgd. De vergunde twee kabel- en
leidingbruggen zijn weliswaar ten behoeve van de realisatie van de werkzaamheden in
het kader van een te realiseren parkeergarage VAB, maar ze zijn er niet onlosmakelijk
-
7
aan verbonden. De handeling van de realisatie van de twee bruggen kan als zelfstandige
handeling worden gezien. De twee bruggen kunnen - feitelijk bezien - worden
gerealiseerd zonder de rest van het plan (parkeergarage VAB) ooit uit te voeren.
Het bouwplan voorziet - als eerder gesteld - in het tijdelijk (voor de duur van 2 jaar)
plaatsen van twee kabels- en leidingsbruggen ter hoogte van Noordwal/Veenkade
tegenover nr 27 en Tousssaintkade tegenover nr 3, te Den Haag, ten behoeve van het
terugbrengen gracht met bruggen ondergrondse parkeergarage.
Verweerder stelt zich op het standpunt dat er geen strijd is met de vigerende
bestemmingsplannen. Blijkens een bijlage bij het bestreden besluit (Bijlage E6) heeft
verweerder oorspronkelijk geoordeeld dat in deze alleen de bestemming "Water" als
genoemd in het bestemmingsplan "Westeinde e.o." in het geding was. Blijkens het
verhandelde ter zitting stelt verweerder thans dat er drie bestemmingsplannen betrokken
zijn bij de twee vergunde bouwwerken, naast het al genoemde plan ook het plan
"Zeeheldenbuurt" en "St. Jacobskerk e. o.". Feitelijk wordt volgens verweerder alleen
gebouwd in de bestemmingen "Water" van de bestemmingsplannen "Westeinde e.o." en
"St. Jacobskerk e.o.", omdat het bouwwerk alleen beperkt (0,5 meter) oversteekt op de
walkant.
Blijkens het verhandelde ter zitting is discussie mogelijk - nu de constructie voorziet in
een verbinding met de nutsleidingen die op de walkant vervolgens ondergronds
verdwijnen - over de vraag of de aan de bestemmingen "Water" grenzende
bestemmingen niet evenzeer bezien moeten worden bij de vergunning van het
voorliggende bouwplan.
Als van die noodzaak wordt uitgegaan - en de voorzieningenrechter heeft geen zekerheid
verkregen dat dit niet het geval is - zijn voor de beoordeling van de aanvraag mede
relevant de bestemmingen "Hoofdverkeersweg" en "Verblijfsstraat" van het
bestemmingsplan "St. Jacobskerk e.o." en de bestemmingen "Verkeer -2", "Waarde-
Archeologie" en Waarde-Cultuurhistorie" van het bestemmingsplan "Westeinde e.o.".
Deze bestemmingen zijn bij de vergunningverlening als gesteld niet beoordeeld. Wel is
verweerder van oordeel dat indien deze bestemmingen inderdaad ten onrechte niet zijn
beoordeeld, zij geen belemmering zullen zijn voor handhaving van de
omgevingsvergunning. Daartoe is door verweerder ter zitting verklaard dat de
bestemmingen weliswaar op een aantal punten een binnenplanse vrijstelling nodig
maken, maar dat verweerder verwacht dat dit in bezwaar kan worden gerepareerd.
Daarbij spreekt verweerder de verwachting uit dat er geen sprake zal blijken te zijn van
een onevenredige afbreuk aan de cultuurhistorische waarden van het beschermde
stadsgezicht (als genoemd in de betreffende planbepalingen), gezien de tijdelijke aard
van de bouwwerken. Tot slot in dit verband heeft verweerder betoogd dat geoordeeld is
dat geen aanlegvergunningen als genoemd in artikel 20 en 21 van de planbepalingen van
het bestemmingsplan "Westeinde e.o." nodig zijn, maar dat ook op dat aspect twijfel kan
rijzen gelet op de aard van het bouwwerk. In bezwaar kan dit volgens verweerder nader
worden bezien en zonodig gerepareerd, omdat juist op het vlak van de archeologische
waarden (vide artikel 20.2 onder c, van de betrokken planbepalingen) door verweerder al
de nodige rapportage is ontvangen. Ook op het vlak van de cultuurhistorische waarden
(vide artikel 21.3 onder c, van de betrokken planbepalingen) verwacht verweerder
zonodig herstelruimte, omdat sprake is van tijdelijke bouwwerken. Tot slot heeft
verweerder in dit verband gewezen op het bepaalde in artikel 25, ten eerste onder f, van
de planbepalingen van het bestemmingsplan "Westeinde e.o." waarbij een binnenplanse
vrijstellingsmogelijkheid is voorzien die een verruiming geeft van de in artikel 23, onder
g, van deze planbepalingen voorziene toestemming voor bouwen van nutsvoorzieningen,
weten tot een oppervlakte van 30m2 in plaats van tot 15 m2. Blijkens verklaring van
verweerder ter zitting zijn in deze bouwwerken van 12 en 18m2 vergund met een hoogte
van 1,74 m boven het waterpeil.
-
8
Uitgaande van verweerders oorspronkelijke vertrekpunt, dat alleen de bestemmingen
"Water" van de bestemmingsplannen Westeinde e.o." en "St. Jacobskerk e.o." van
toepassing zijn dient overigens te worden opgemerkt dat de betreffende planbepaling
van laatstgenoemd bestemmingsplan (neergelegd in artikel 32) spreekt van een
maximale hoogte van andere bouwwerken van 1,20 m. Onduidelijk is gebleven hoe de
eerder genoemde hoogte van het vergunde bouwwerk daaraan gerelateerd moet worden
(water als peil of walkant als peil of nog een andere insteek).
Al met al stelt de voorzieningenrechter vast dat in bezwaar diverse aspecten nader zullen
moeten worden bezien. Met dat uitgangspunt ligt de vraag voor of naar verwachting na
bezwaar het bestreden besluit zonder onrechtmatigheid in stand zal kunnen blijven. Als
die verwachting beperkt is kan bij weging van de betrokken belangen reden ontstaan de
gevraagde voorziening te treffen, zoals een schorsing van de vergunning tot de beslissing
op bezwaar. Desgevraagd heeft verweerder verklaard een belang te hebben bij het niet
treffen van een dergelijke voorziening omdat deze deelvergunning volgtijdelijk
samenhangt met het grotere project, te weten de realisatie van een gracht zonder
overkapping en een parkeergarage (VAB) aan welke realisatie verweerder een groot
belang hecht. Verzoekers belang bij het wel treffen van een dergelijke voorziening is
blijkens het gestelde ter zitting daarin gelegen dat voorkomen wordt dat door de
bouwwerkzaamheden aan de parkeergarage schade ontstaat voor bewoners en
ondernemers aldaar.
De voorzieningenrechter stelt vast dat dit laatste belang niet verbonden is aan de
voorliggende omgevingsvergunning. Dat belang kan aan de orde komen bij de verlening
van de omgevingsvergunning voor dat deel van het (totale) project. Als eerder is
overwogen ziet de voorzieningenrechter geen onlosmakelijke samenhang, ondanks de
aanwezige volgtijdelijke samenhang. Daarmee weegt het gestelde belang van de zijde
van verzoekers niet op tegen het gestelde belang aan de zijde van verweerder. Ter
zitting is voorts verklaard dat de constructie ook na realisatie - naar zijn aard - redelijke
eenvoudig kan worden verwijderd. Dat gegeven is relevant voor het geval in bezwaar
moet worden vastgesteld dat anders dan verweerders verwachting, bepaalde gebreken in
de vergunningverlening niet kunnen worden hersteld.
Al de overige bezwaren van verzoekers richten zich op activiteiten die niet zijn vergund
met de voorliggende (deel)vergunning. Reeds daarom kunnen zij geen gewicht in de
schaal leggen in het kader van het voorliggende verzoek. Overigens heeft verweerder nu
de omgevingsvergunning alleen nog ziet op de twee kabels- en leidingsbruggen niet ten
onrechte geen uitgebreide voorbereidingsprocedure doorlopen.
Tot slot voerden verzoekers aan dat verweerder ten onrechte de agenda van de
Welstands- en Monumentencommissieadvies niet in de wijkkrant heeft gepubliceerd. De
voorzieningenrechter stelt vast dat deze overigens door verweerder weersproken stelling
niet tot het treffen van de gevraagde voorziening aanleiding geeft. Overigens heeft
verweerder ter zitting toegezegd dat mocht er hangende bezwaar besloten worden advies
in te winnen, bezwaarmakers schriftelijk op de hoogte zullen worden gesteld van de
relevante gegevens.
Dat zou dan zien op het cultuurhistorische aspect omdat die commissie volgens
verweerder daarop adviseert. Het welstandsaspect zal - daarin volgt de
voorzieningenrechter verweerder - niet aan de orde hoeven te komen gelet op het
bepaalde in artikel 2.10, eerste lid, onder d, van de Wabo, nu het een
omgevingsvergunning betreft die tijdelijk is verleend.
Gelet op hetgeen vorenstaand is overwogen zal het verzoek om voorlopige voorziening
worden afgewezen.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
-
9
III BESLISSING
De voorzieningenrechter van de rechtbank 's-Gravenhage,
RECHT DOENDE:
wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. M.A. Dirks, voorzieningenrechter, in tegenwoordigheid van de
griffier mr. R. Hollestelle.
Uitgesproken in het openbaar op 10 maart 2011.
RECHTSMIDDEL
Tegen deze uitspraak kan geen hoger beroep worden ingesteld.
-
10
LJN: BZ1650, Raad van State , 201203031/1/R4
Datum uitspraak: 20-02-2013
Datum publicatie: 20-02-2013
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Eerste aanleg - meervoudig
Inhoudsindicatie: Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan
"MFA Gerkesklooster-Stroobos" vastgesteld.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
201203031/1/R4.
Datum uitspraak: 20 februari 2013
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak in het geding tussen:
[appellant] en anderen, allen wonend te Achtkarspelen,
en
1. de raad van de gemeente Achtkarspelen,
2. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Achtkarspelen,
verweerders.
Procesverloop
Bij besluit van 12 januari 2012 heeft de raad het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-
Stroobos" vastgesteld.
Bij besluit van 6 februari 2012 heeft het college aan de gemeente Achtkarspelen een
omgevingsvergunning verleend voor het bouwen van een Multifunctionele Accommodatie
(hierna: MFA) op het perceel Sarabos 9A te Stroobos, kadastraal bekend gemeente
Drogeham, sectie I, nummer 58.
Tegen deze besluiten hebben [appellant] en anderen beroep ingesteld.
De raad heeft een verweerschrift ingediend.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 15 november 2012, waar [appellant]
en anderen, vertegenwoordigd door mr. E. Wiarda, werkzaam bij Langhout en Wiarda
juristen en rentmeesters, en de raad en het college, vertegenwoordigd door drs. G.J.
Klont, mr. B.J.H. Zuur, beiden werkzaam bij de gemeente, en H. Raetzer, werkzaam bij
servicebureau "De Friese Wouden", zijn verschenen.
Overwegingen
1. Bij besluit van 7 april 2011 heeft de raad besloten toepassing te geven aan artikel
3.30, eerste lid, van de Wet ruimtelijke ordening (hierna: Wro) voor de voorbereiding en
bekendmaking van het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" (hierna: het
bestemmingsplan) voor het realiseren van een MFA en het besluit tot verlening van een
omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA op het perceel Sarabos 9A te
-
11
Stroobos, kadastraal bekend gemeente Drogeham, sectie I, nummer 58.
1.1. In artikel 3.30, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wro, zoals deze bepaling luidde
ten tijde van het nemen van het cordinatiebesluit, is bepaald dat bij besluit van de raad
gevallen of categorien van gevallen kunnen worden aangewezen waarin de
verwezenlijking van een onderdeel van het gemeentelijk ruimtelijk beleid het wenselijk
maakt dat de voorbereiding en bekendmaking van een bestemmingsplan wordt
gecordineerd met de voorbereiding en bekendmaking van nader aan te duiden, op
aanvraag of ambtshalve te nemen besluiten.
Het plan
2. Het plan voorziet onder meer in een bouwmogelijkheid voor een MFA tussen
Gerkesklooster en Stroobos in verband met de voorziene vestiging van een basisschool,
peuterspeelzaal, kinderopvang en jeugdhonk.
Woon- en leefklimaat
3. [appellant] en anderen richten zich tegen de vaststelling van het plandeel met de
bestemming "Maatschappelijk" dat voorziet in de MFA.
Zij betogen dat de realisatie van de MFA een ernstige aantasting van hun woon- en
leefklimaat met zich zal brengen. [appellant] en anderen voeren aan dat de raad ten
onrechte niet is uitgegaan van de indicatieve afstand behorend bij een rustige
woonomgeving zoals genoemd in de publicatie "Bedrijven en milieuzonering" van de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten uit 2009 (hierna: de VNG-brochure). [appellant]
en anderen vrezen onevenredige overlast te zullen ondervinden vanwege stemgeluid,
lawaai bij het binnengaan en verlaten van het jeugdhonk, het aantal verkeersbewegingen
dat de realisatie van de MFA met zich brengt en vanwege dichtslaande portieren. Hierbij
wijzen zij erop dat de bestemming "Maatschappelijk" een avondschool niet uitsluit.
3.1. De raad heeft bij de beoordeling of ter plaatse van de omliggende woningen een
goed woon- en leefklimaat kan worden gewaarborgd het plangebied en de gronden in de
omgeving aangemerkt als een gemengd gebied in de zin van de VNG-brochure. De raad
heeft zich op het standpunt gesteld dat bij realisering van het plan het woon- en
leefklimaat van [appellant] en anderen niet onevenredig wordt aangetast.
3.2. In bijlage 1 van de VNG-brochure wordt voor scholen, waaronder avondscholen,
kinderopvang en voor buurt- en clubhuizen een richtafstand van 30 m aanbevolen. Deze
afstand geldt ten opzichte van een rustige woonwijk of een vergelijkbaar omgevingstype,
zoals een rustig buitengebied. In de VNG-brochure is vermeld dat de richtafstanden uit
bijlage 1 met n afstandsstap kunnen worden verlaagd indien sprake is van een
omgevingstype gemengd gebied. De richtafstand van 30 m wordt in een dergelijk geval
10 m.
De VNG-brochure vermeldt over het omgevingstype gemengd gebied onder meer dat dit
een gebied is met een matige tot sterke functiemenging. Direct naast woningen komen
andere functies voor zoals winkels, horeca en kleine bedrijven. Volgens de VNG-brochure
behoren gebieden die direct langs de hoofdinfrastructuur liggen, eveneens tot het
omgevingstype gemengd gebied.
3.3. Ter zitting heeft de raad zijn standpunt dat zich in de directe nabijheid van het
plangebied naast woningen, verscheidene functies bevinden, zoals horeca en industrie,
nader toegelicht. [appellant] en anderen hebben niet aannemelijk gemaakt dat deze
toelichting onjuist is. Gelet hierop geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding
voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen
stellen dat de bij het plan mogelijk gemaakte MFA ligt in gemengd gebied als bedoeld in
-
12
de VNG-brochure, waardoor de richtafstand tussen de woningen van [appellant] en
anderen en de voorziene MFA met n afstandsstap kan worden verlaagd tot 10 m.
3.4. De dichtstbijzijnde woning van [appellant] en anderen is gelegen op ongeveer 20 m
van de gronden met de bestemming "Maatschappelijk" en op ongeveer 30 m van het deel
van die gronden dat is aangeduid als "bouwvlak".
Gelet hierop en in aanmerking genomen dat de raad heeft mogen uitgaan van een
richtafstand van 10 m, is de Afdeling van oordeel dat [appellant] en anderen niet
aannemelijk hebben gemaakt dat zij ten gevolge van de voorziene basisschool,
peuterspeelplaats en kinderopvang zodanige geluidhinder door stemgeluid zullen
ondervinden dat de raad deze met het oog op het woon- en leefklimaat ter plaatse van
de woningen van [appellant] en anderen niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen
achten.
Naar de akoestische gevolgen van het voorziene jeugdhonk op de omgeving is onderzoek
verricht, waarvan de resultaten zijn vervat in het rapport "Akoestisch onderzoek
Jeugdhonk, Brede School Gerkesklooster" (servicebureau "De Friese Wouden", 14
november 2011). In dit rapport staan onder meer aanbevelingen om geluid bij het
binnengaan en verlaten van het jeugdhonk zoveel mogelijk te beperken, waaronder het
realiseren van een ingang met een sluisconstructie. [appellant] en anderen hebben niet
aannemelijk gemaakt dat het akoestisch rapport dusdanige gebreken vertoont dat de
raad zich daarop niet in redelijkheid heeft kunnen baseren bij het vaststellen van het
plan. Gelet hierop en gelet op de aard en de omvang van de ontwikkeling in samenhang
bezien met de minimale afstand van het jeugdhonk tot de dichtstbijzijnde woning van
ongeveer 20 m geeft het aangevoerde de Afdeling geen aanleiding voor het oordeel dat
[appellant] en anderen ten gevolge van het voorziene jeugdhonk zodanige overlast zullen
ondervinden dat de raad die niet in redelijkheid aanvaardbaar heeft kunnen achten.
De Afdeling ziet voorts geen aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in
redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de realisatie van de MFA niet een
zodanige aantrekking van gemotoriseerd verkeer met zich brengt dat dit tot
onaanvaardbare overlast voor [appellant] en anderen leidt. Daarbij heeft de raad van
belang kunnen achten dat de MFA is voorzien op een centraal gelegen plek in het dorp
zodat veel kinderen en bezoekers van het jeugdjonk met de fiets of lopend zullen komen
en dat de MFA is gelegen in een 30 km/u gebied.
Mede gelet op de verwachte geringe aantrekking van gemotoriseerd bestemmingsverkeer
en de aan de rand van het plangebied aan een strook grond toegekende bestemming
"Groen", welke bestemming parkeren niet toelaat, acht de Afdeling niet aannemelijk dat
[appellant] en anderen ernstige overlast zullen ondervinden vanwege dichtslaande
portieren.
Gelet op het vorenstaande hebben [appellant] en anderen niet aannemelijk gemaakt dat
de in het plan voorziene MFA een zodanige aantasting van het woon- en leefklimaat ter
plaatse van hun woningen met zich brengt dat de raad deze niet in redelijkheid
aanvaardbaar heeft kunnen achten.
Landschappelijke inpassing
4. [appellant] en anderen richten zich daarnaast tegen het plandeel met de bestemming
"Groen". Volgens [appellant] en anderen wordt de landschappelijke inpassing en de
beoogde bescherming van de privacy van omwonenden van de MFA onvoldoende
gewaarborgd door de planregeling van de bestemming "Groen", nu daarin niet de aanleg
van het beplantingsplan is voorgeschreven. Daarnaast voeren zij aan dat het
beplantingsplan ten onrechte niet voorziet in watercompensatie. Ten slotte vrezen
[appellant] en anderen voor een onevenredige aantasting van hun privacy nu de
-
13
bestemming "Groen" het mogelijk maakt dat langs de erfafscheidingen van hun percelen
paden worden aangelegd.
4.1. De raad acht het opnemen van een voorwaardelijke verplichting tot het uitvoeren
van het beplantingsplan in het plan niet noodzakelijk voor de ruimtelijke
aanvaardbaarheid van het plan. De raad wijst erop dat aan de verleende
omgevingsvergunning een voorschrift met betrekking tot de uitvoering van het
beplantingsplan is verbonden. De raad stelt zich op het standpunt dat voldoende ruimte
overblijft binnen het plangebied om watercompensatie te kunnen realiseren. Ten slotte
acht de raad, hoewel er geen plannen zijn voor de aanleg van paden, het wenselijk om
binnen de bestemming "Groen" enige flexibiliteit te behouden.
4.2. De Afdeling is van oordeel dat de raad het opnemen van een voorwaardelijke
verplichting tot uitvoering van het beplantingsplan in redelijkheid niet noodzakelijk heeft
kunnen achten met het oog op de ruimtelijke aanvaardbaarheid van het plan. Daarbij
neemt de Afdeling de afstand van de voorziene MFA tot de omliggende woningen van
minimaal ongeveer 20 m in aanmerking, alsmede de bestaande bebouwingsdichtheid in
de omgeving van het plangebied en de ligging van het plangebied in gemengd gebied. Op
basis hiervan heeft de raad voorts in redelijkheid de mogelijkheid om paden aan te
leggen ter plaatse van gronden met de bestemming "Groen" uit een oogpunt van privacy
aanvaardbaar kunnen achten.
Overigens is aan de verleende omgevingsvergunning het voorschrift verbonden dat het
ontwerp beplantingsplan Brede School Gerkesklooster Stroobos van september 2011
binnen een half jaar na oplevering van de MFA dient te worden uitgevoerd. Het
beplantingsplan geeft weer op welke locaties binnen het plangebied bomen en beplanting
moeten worden aangebracht.
4.3. In de waterparagraaf van de plantoelichting staat vermeld dat door het Wetterskip
Frysln is aangegeven dat ten gevolge van het plan 380 m aan verhard oppervlak moet
worden gecompenseerd. Zowel op de gronden waaraan de bestemming "Groen" is
toegekend als op de gronden met de bestemming "Water" of "Verkeer-Verblijfsgebied", is
het planologisch mogelijk om te voorzien in deze compensatie. Gezien de totale
oppervlakte van de gronden waar compensatie kan plaatsvinden, acht de Afdeling
aannemelijk dat naast de ruimte die nodig is voor de uitvoering van het beplantingsplan
voldoende ruimte overblijft om te kunnen voldoen aan de compensatieplicht. Gelet hierop
heeft de raad zich in redelijkheid op het standpunt kunnen stellen dat het
beplantingsplan niet behoefde te voorzien in watercompensatie.
Verbindingsweg
5. [appellant] en anderen richten zich voorts tegen het plandeel met de bestemming
"Verkeer-Verblijfsgebied". Zij vrezen dat de hieronder vallende verbindingsweg voor
fietsers en wandelaars in de toekomst als sluiproute wordt gebruikt door gemotoriseerd
verkeer en daardoor voor geluidsoverlast zorgt. In dit verband voeren zij aan dat niet is
uitgesloten dat in de toekomst de voorziene verbindingsweg op zodanige wijze wordt
vormgegeven dat deze ook kan worden gebruikt door andere weggebruikers dan alleen
fietsers en wandelaars. [appellant] en anderen vrezen dat het gebruik van de
verbindingsweg in de toekomst door gemotoriseerd verkeer tot een onevenredige
geluidbelasting op de gevels van hun woningen leidt.
[appellant] en anderen betogen daarnaast dat binnen het plandeel volgens het
beplantingsplan ten onrechte geen ruimte is gereserveerd om aan de
watercompensatieplicht te kunnen voldoen.
5.1. De raad stelt dat vooralsnog geen verbindingsweg voor gemotoriseerd verkeer in het
plangebied is voorzien omdat ten behoeve van de ontsluiting van het plangebied de
-
14
aanleg van een keerlus is beoogd. Niettemin heeft de raad het wenselijk geacht de
mogelijkheid open te houden om in de toekomst een verbindingsweg voor gemotoriseerd
verkeer aan te leggen indien mocht blijken dat de verkeerssituatie hiertoe noopt. De raad
stelt zich op het standpunt dat [appellant] en anderen geen onaanvaardbare
geluidsoverlast zullen ondervinden omdat op wegen in de omgeving van het plangebied
een maximumsnelheid van 30 km/u geldt, terwijl die ook zal gelden voor een eventueel
aan te leggen verbindingsweg.
5.2. [appellant] en anderen hebben niet betwist dat op de wegen in de omgeving van het
plangebied thans een maximumsnelheid van 30 km/u geldt. Ter zitting heeft de raad
verklaard dat indien de verbindingsweg in de toekomst toegankelijk wordt gemaakt voor
gemotoriseerd verkeer, ter plaatse een maximumsnelheid van 30 km/u zal gelden. Het
plangebied ligt in een gemengde omgeving en een weg voor wijkverkeer is in een
dergelijke omgeving niet ongebruikelijk. Gelet hierop geeft het aangevoerde geen
aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft
kunnen stellen dat het eventuele gebruik van een aan te leggen verbindingsweg door
gemotoriseerd verkeer niet tot onaanvaardbare geluidoverlast voor [appellant] en
anderen zal leiden.
Ten aanzien van het betoog met betrekking tot de watercompensatieplicht verwijst de
Afdeling naar hetgeen hierover onder 4.3 is overwogen.
Geluidzone-Industrie
6. [appellant] en anderen richten zich ten slotte tegen de vaststelling van artikel 10, lid
10.1, van de planregels. Zij voeren aan dat dit artikellid onduidelijk is. Volgens
[appellant] en anderen ontbreekt ten onrechte onder b het woordje "niet" als gevolg van
een kennelijke verschrijving waardoor een toename van geluidgevoelige objecten en
geluidgevoelige functies onbedoeld is toegestaan. Daarnaast is volgens [appellant] en
anderen ten onrechte de zinsnede "een industrieterrein" in de aanhef van het artikellid
niet nader geconcretiseerd.
6.1. De raad stelt zich op het standpunt dat de in artikel 10, lid 10.1, van de planregels
neergelegde planregeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie" voldoende duidelijk
is. Volgens de raad dient dit artikellid in samenhang te worden gelezen met lid 10.2 en
lid 10.3. Volgens de raad ontbreekt terecht het woordje "niet" en wordt met de zinsnede
"een industrieterrein" het terrein ten zuiden van het plangebied langs het Prinses
Margrietkanaal bedoeld.
6.2. Ingevolge artikel 10, lid 10.1, van de planregels zijn de gronden ter plaatse van de
aanduiding "geluidzone-industrie", naast de andere voor die gronden aangewezen
bestemmingen (basisbestemming) en met het oog op de geluidbelasting vanwege een
industrieterrein, tevens aangeduid voor:
a. de bescherming en instandhouding van de geluidruimte voor industrie;
b. het toenemen van het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies ten
opzichte van het bestaande aantal.
Ingevolge artikel 10, lid 10.2, van de planregels mogen in afwijking van het bepaalde in
de andere voor die gronden aangewezen bestemmingen in of op deze gronden geen
geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functie worden gebouwd dan wel opgericht.
Ingevolge artikel 10, lid 10.3, van de planregels kan het bevoegd gezag bij een
omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in het tweede lid, en toestaan dat
geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies worden gebouwd dan wel opgericht,
mits is aangetoond door middel van een deskundigenverklaring dat met het oog op de
-
15
geluidbelasting vanwege een industrieterrein kan worden voldaan aan de
geluidgrenswaarde dan wel een verkregen hogere grenswaarde.
6.3. De Afdeling stelt vast dat artikel 10, lid 10.1, aanhef en onder b, van de planregels
voorziet in de mogelijkheid dat op de gronden ter plaatse van de aanduiding "geluidzone-
industrie", het aantal geluidgevoelige objecten en geluidgevoelige functies toeneemt ten
opzichte van het bestaande aantal.
Uit artikel 10, lid 10.2 in samenhang gelezen met lid 10.3 van de planregels volgt dat
deze mogelijkheid wordt beperkt door de voorwaarde dat is aangetoond door middel van
een deskundigenverklaring dat met het oog op de geluidbelasting vanwege een
industrieterrein kan worden voldaan aan de voorkeursgrenswaarde dan wel een
verkregen hogere grenswaarde. De Afdeling volgt [appellant] en anderen dan ook niet in
hun betoog dat de planregeling voor de aanduiding "geluidzone-industrie", in zoverre
onduidelijk is en dat ten onrechte het woordje "niet" ontbreekt in artikel 10, lid 10.1,
onder b, van de planregels.
Voor zover niet nader is aangeduid op welk industrieterrein de planregeling betrekking
heeft overweegt de Afdeling dat in de nabijheid van het plangebied alleen het gezoneerd
industrieterrein Stroobos aanwezig is, dat is gelegen ten zuiden van het plangebied langs
het Prinses Magrietkanaal. Gelet hierop ziet de Afdeling geen grond voor het oordeel dat
het feit dat de zinsnede "een industrieterrein" niet nader is geconcretiseerd ertoe leidt
dat een rechtsonzekere situatie ontstaat.
Gelet op het vorenstaande ziet de Afdeling in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding
voor het oordeel dat de raad zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de in
artikel 10, lid 10.1, van de planregels neergelegde regeling voor de aanduiding
"geluidzone-industrie" uit een oogpunt van rechtszekerheid aanvaardbaar is.
Conclusie
7. In hetgeen [appellant] en anderen hebben aangevoerd ziet de Afdeling geen
aanleiding voor het oordeel dat de raad zich niet in redelijkheid op het standpunt heeft
kunnen stellen dat het plan strekt ten behoeve van een goede ruimtelijke ordening.
In het aangevoerde wordt evenmin aanleiding gevonden voor het oordeel dat het besluit
tot vaststelling van het plan anderszins is voorbereid of genomen in strijd met het recht.
Het beroep is in zoverre ongegrond.
Omgevingsvergunning
8. De omgevingsvergunning van 6 februari 2012 voor de activiteit bouwen is verleend
voor een MFA voor de vestiging van een basisschool, peuterspeelzaal, kinderopvang en
jeugdhonk binnen het plandeel "Maatschappelijk" van het bestemmingsplan "MFA
Gerkesklooster-Stroobos".
Toetsingskader
9. [appellant] en anderen betogen dat het college in het besluit tot verlening van de
omgevingsvergunning er ten onrechte van is uitgegaan dat er sprake was van een
aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef en onder a,
van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) in plaats van in artikel
2.1, aanhef en onder c, van de Wabo, nu de aangevraagde activiteit in strijd was met het
op dat moment geldende bestemmingsplan.
9.1. Het college stelt zich op het standpunt dat het er terecht van is uitgegaan dat sprake
-
16
was van een aanvraag om een omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, aanhef
en onder a, van de Wabo. Volgens het college moest gelet op de cordinatieregeling de
aanvraag voor de omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA niet worden
getoetst aan het op het moment van de aanvraag geldende bestemmingsplan maar aan
het met de omgevingsvergunning samenhangende bestemmingsplan "MFA
Gerkesklooster-Stroobos".
9.2. Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo is het verboden zonder
omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk
bestaat uit het bouwen een bouwwerk.
Ingevolge artikel 2.1, eerste lid, onder c, van de Wabo is het verboden zonder
omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk
bestaat uit het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een
bestemmingsplan.
9.3. De omgevingsvergunning voor het bouwen van de MFA is aangevraagd op 22 juli
2011. Het bestemmingplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" is vastgesteld op 12 januari
2012 en de omgevingsvergunning is verleend op 6 februari 2012. Zoals de Afdeling
eerder heeft overwogen (uitspraak van 23 mei 2012 in zaak nr. 201109858/1/R1) blijkt
uit de wetsgeschiedenis (Kamerstukken II 2007/08, 31 295, nr. 7, blz. 25) dat een
bestemmingsplan dat ingevolge artikel 3.30, eerste lid, onder b, van de Wro gelijktijdig
wordt voorbereid met de bouwaanvraag, toetsingskader wordt voor die aanvraag. Hieruit
volgt naar het oordeel van de Afdeling dat, anders dan [appellant] en anderen
veronderstellen, het bestemmingsplan "MFA Gerkesklooster-Stroobos" het toetsingskader
vormde voor de aangevraagde omgevingsvergunning en niet het bestemmingsplan dat
gold ten tijde van de aanvraag. Gelet hierop ziet de Afdeling in hetgeen door [appellant]
en anderen is aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat het college er ten
onrechte vanuit is gegaan dat sprake was van een aanvraag voor een activiteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, van de Wabo.
Onlosmakelijke samenhang
10. [appellant] en anderen betogen dat het college er ten onrechte van is uitgegaan dat
er geen onlosmakelijke samenhang bestaat als bedoeld in artikel 2.7 van de Wabo tussen
het bouwen en het brandveilig in gebruik nemen van de MFA. Gelet hierop zijn
[appellant] en anderen van mening dat ten onrechte geen omgevingsvergunning is
aangevraagd voor het brandveilig in gebruik nemen van de MFA.
10.1. Het college stelt zich op het standpunt dat geen onlosmakelijke samenhang bestaat
tussen de activiteit bouwen en de activiteit het brandveilig in gebruik nemen van de MFA
en daarom niet vereist is dat de omgevingsvergunning voor het brandveilig in gebruik
nemen van de MFA tegelijkertijd wordt aangevraagd met de aanvraag voor de
omgevingsvergunning voor het bouwen. Het college stelt voorts dat de aanvraag voor
het bouwen van de MFA is getoetst aan de brandveiligheidseisen die het ten tijde van de
aanvraag geldende Bouwbesluit 2003 stelt, en dat de eisen voor het brandveilig gebruik
nader ingevuld worden voor de verlening van de omgevingsvergunning voor het
brandveilig in gebruik nemen van de MFA.
10.2. Ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo draagt de aanvrager van een
omgevingsvergunning die betrekking heeft op een activiteit die behoort tot verschillende
categorien activiteiten als bedoeld in de artikelen 2.1 en 2.2, onverminderd het
bepaalde in artikel 2.10, tweede lid, er zorg voor dat de aanvraag betrekking heeft op elk
van die activiteiten.
Ingevolge artikel 2.1 van de Wabo, is het verboden zonder omgevingsvergunning een
project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
-
17
a. het bouwen van een bouwwerk,
()
d. het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk in met het oog op de
brandveiligheid bij algemene maatregel van bestuur aangewezen categorien gevallen.
Ingevolge artikel 2.2., eerste lid, onder b, van het Besluit omgevingsrecht worden als
categorien van gevallen als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder d, van de wet onder
meer aangewezen het in gebruik nemen of gebruiken van een bouwwerk waarin
dagverblijf zal worden verschaft aan meer dan 10 personen jonger dan 12 jaar.
10.3. Het bouwen van de MFA is een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder
a, van de Wabo. Het brandveilig in gebruik nemen van de MFA is een activiteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d, van de Wabo, nu de vestiging van
de basisschool en de peuterspeelplaats in de MFA is voorzien voor 128 kinderen en de
kinderopvang voor 18 kinderen.
11. De Afdeling overweegt dat het bouwen van de MFA en het brandveilig in gebruik
nemen van de MFA geen activiteiten zijn die onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn als
bedoeld in artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo. Het bouwen van de MFA gaat vooraf aan
het brandveilig in gebruik nemen van de MFA en is aldus fysiek daarvan te
onderscheiden. Gelet hierop bestaat geen aanleiding voor het oordeel dat de aanvraag
ingevolge artikel 2.7, eerste lid, van de Wabo ook betrekking zou moeten hebben op de
activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder d van die wet. Het betoog
faalt.
Geluidzone-industrie
12. [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel 10,
lid 10.1, onder b, van de planregels is verleend nu op de gronden ter plaatse van de
aanduiding "geluidzone-industrie" het aantal geluidgevoelige objecten en functies niet
mogen toenemen.
12.1. De Afdeling overweegt onder verwijzing naar 6.3 dat, anders dan [appellant] en
anderen betogen, uit artikel 10, lid 10.1, onder b, van de planregels niet volgt dat het
aantal geluidgevoelige objecten en functies niet mag toenemen. Reeds hierom faalt het
betoog.
Goede ruimtelijke ordening
13. [appellant] en anderen betogen dat de omgevingsvergunning in strijd met artikel
2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, van de Wabo is verleend, nu de activiteit
waarvoor de omgevingsvergunning is verleend, in strijd is met een goede ruimtelijke
ordening.
13.1. Ingevolge artikel 2.12, eerste lid, aanhef en onder a, onder 3, kan de
omgevingsvergunning, voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als
bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, indien de activiteit in strijd is met het
bestemmingsplan of de beheersverordening, slechts worden verleend, indien de activiteit
niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en de motivering van het besluit een
goede ruimtelijke onderbouwing bevat.
13.2. Dit betoog is, gelet op de tekst van de onder 13.1 weergegeven bepaling, gestoeld
op de vooronderstelling dat de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in
artikel 2.1, eerste lid, onder c. Zoals volgt uit hetgeen de Afdeling hiervoor heeft
-
18
overwogen onder 9.3 is deze vooronderstelling onjuist. Reeds hierom kan dit betoog niet
slagen.
Conclusie
14. Het beroep van [appellant] en anderen is ongegrond voor zover gericht tegen het
besluit van 6 februari 2012.
Proceskosten
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
Recht doende in naam der Koningin:
verklaart het beroep ongegrond.
Aldus vastgesteld door mr. W.D.M. van Diepenbeek, voorzitter, en drs. W.J. Deetman en
mr. D.J.C. van den Broek, leden, in tegenwoordigheid van mr. W. van Steenbergen,
ambtenaar van staat.
w.g. Van Diepenbeek w.g. Van Steenbergen
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 20 februari 2013
528-678.
-
19
LJN: BP3923, Rechtbank Middelburg , Awb 11/88
Datum uitspraak: 10-02-2011
Datum publicatie: 10-02-2011
Rechtsgebied: Bouwen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: wabo, omgevingsvergunning voor de activiteiten bouwen en slopen in
beschermd stads- en dorpsgezicht
Vindplaats(en): MENR 2011, 108 m. nt. Van den Broek
Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK MIDDELBURG
Sector bestuursrecht
AWB nummer: 11/88 VV
Uitspraak van de voorzieningenrechter voor bestuursrechtelijke zaken
op het verzoek om toepassing van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (voorlopige voorziening)
inzake
[naam 1]
wonende te [plaats],
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Middelburg,
verweerder.
I. Procesverloop
Bij besluit van 15 november 2010, kenmerk nr. 2010/10924, verzonden 16 november
2010, heeft verweerder aan [naam 2] een omgevingsvergunning verleend voor de
activiteit bouwen ten behoeve van het vervangen van de voorgevel en het dak van het pand [adres 1] te [plaats]. De openbare bekendmaking heeft plaatsgevonden door
publicatie in De Faam van 24 november 2010.
Bij besluit van 15 december 2010, kenmerk nr. 2010/19042, verzonden 15 december
2010, heeft verweerder aan [naam 2] een omgevingsvergunning verleend voor het
slopen van een bouwwerk in beschermd stadsgezicht ten behoeve van het slopen van de
gevels van het pand, een gedeelte van de kap, dakpannen en dakbeschot op het perceel
[adres 1] te [plaats]. Publicatie van deze vergunning heeft plaatsgevonden in
De Faam van 29 december 2010.
Bij besluit van 25 januari 2011, kenmerk 2010/19042/HKo, heeft verweerder dit besluit
gewijzigd door hier alsnog de deelactiviteit slopen bouwwerk als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (hierna: Wabo) aan
toe
te voegen.
-
20
Verzoeker heeft bij brief van 17 januari 2011 bezwaar gemaakt tegen de verleende
omgevingsvergunningen.
Bij brief van 31 januari 2011 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige
voorziening te treffen ten aanzien van het besluit van verweerder tot het verlenen van
een omgevinsvergunning voor de activiteit slopen bouwwerk op het perceel [adres 1] met kenmerk 2010/1942/HKo.
Het verzoek is op 7 februari 2011 behandeld ter zitting. Verzoeker is daar in persoon
verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden
R.J.H. Kwekkeboom en E.W.J. Salhuteru. Tevens is ter zitting verschenen
vergunninghouder, bijgestaan door zijn gemachtigde mr. J. Ossewaarde (advocaat te
Middelburg) en [naam 3], uitvoerder bij Aannemingsbedrijf A. Otte & Zn. B.V. te
Nieuwdorp.
II. Overwegingen
1.1. Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen
een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk
beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de
voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op
verzoek een voorlopige voorziening treffen, indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, dat vereist.
1.2.Voor zover daarbij de toetsing door de voorzieningenrechter meebrengt dat het
geschil in de bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de
voorzieningenrechter daaromtrent een voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de
beslissing in die procedure.
2. Ter zitting heeft verzoeker gesteld dat zijn bezwaarschrift en het verzoek om
voorlopige voorziening geacht moeten worden zowel betrekking te hebben op de
omgevingsvergunning voor de activiteit bouwen als op de omgevingsvergunning voor de activiteit slopen, nu de ene activiteit niet zonder de andere kan worden uitgevoerd.
3.1. Voor zover het betreft de activiteit bouwen is de op 15 november 2010 verleende vergunning gepubliceerd in het plaatselijkse weekblad De Faam van 24 november 2010.
Het daartegen gerichte bezwaarschrift is echter buiten de in artikel 6:7, van de Awb
bepaalde termijn van zes weken ingediend. Verzoeker heeft daartoe aangevoerd dat hij
het huis-aan-huis weekblad De Faam onregelmatig ontvangt en dat de gemeentelijke
website, waar de verleende vergunningen tevens op worden gepubliceerd, regelmatig
achterloopt. Naar zijn mening kan het hem dan ook niet worden verweten dat hij buiten
de wettelijke termijn bezwaar heeft gemaakt.
3.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het feit dat verzoeker het betrokken
huis-aan-huis-blad De Faam met de publicatie van voornoemde vergunning van 15
november 2010 niet zou hebben ontvangen, onvoldoende reden om te oordelen dat
sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het lag op de weg van
verzoeker, die dit weekblad kennelijk altijd slecht bezorgd heeft gekregen, tijdig
maatregelen te treffen om te bewerkstelligen dat hij de beschikking kreeg over de
informatie betreffende de lopende procedure ter zake van het naastgelegen pand. Met
[naam 2], eigenaar van het perceel [adres 1], heeft hij immers in de zomermaanden van
2010 contact gehad over de eventuele verkoop van zijn eigen pand (nummer [adres 2])
aan [naam 2]. Partijen hebben deze besprekingen afgebroken, omdat hun ideen over de
waarde van het pand van verzoeker te ver uiteen lagen Het voornemen in nummer
[adres 1] op de begane grond een wok-restaurant te vestigen is aan verzoeker van meet
af aan bekend gemaakt, zodat hij extra alert had moeten zijn op de daarmee
-
21
samenhangende procedures.
De stelling van verzoeker dat de website van verweerder achterloopt, heeft verweerder
ter zitting gemotiveerd betwist. Nu verzoeker zijn stelling op dit punt niet nader heeft
onderbouwd, ziet de voorzieningenrechter ook op dit punt geen aanleiding om tot een
verschoonbare termijnoverschrijding te concluderen.
3.3. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verzoeker in
zijn bezwaar, voor zover dit is gericht tegen de omgevingsvergunning voor de activiteit
bouwen, wegens termijnoverschrijding niet kan worden ontvangen. Daargelaten de vraag of er in dit opzicht sprake is van een spoedeisend belang, nu eerst de gevels en
het dak gesloopt dienen te worden voordat aan de opbouw toegekomen kan worden, is
de voorzieningenrechter dan ook van oordeel dat er geen aanleiding bestaat terzake een
voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter overweegt voorts het volgende.
4. Ingevolge het bepaalde in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo is
het verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat
geheel of gedeeltelijk bestaat uit het slopen van een bouwwerk in een beschermd stads-
of dorpsgezicht.
In artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo is bepaald dat, voor zover
ingevolge een bepaling in een provinciale of gemeentelijke verordening een vergunning
of ontheffing is vereist om een bouwwerk te slopen, een zodanige bepaling geldt als
verbod om een project voor zover dat geheel of gedeeltelijk uit die activiteiten bestaat,
uit te voeren zonder omgevingsvergunning.
Ingevolge het bepaalde in artikel 8.1.1, eerste lid, van de Bouwverordening van de
gemeente Middelburg - voor zover van belang - is het verboden bouwwerken te slopen
zonder of in afwijking van een vergunning van het bevoegde gezag.
Een zodanige vergunning is op grond van het tweede lid niet vereist indien naar redelijke
schatting de hoeveelheid sloopafval niet meer zal bedragen dan 10 m, tenzij het slopen
mede betreft het verwijderen van asbest.
Op grond van het bepaalde in artikel 8.1.6, aanhef en onder b, van de gemeentelijke
Bouwverordening moet een omgevingsvergunning voor het slopen worden geweigerd
indien de bescherming van nabijgelegen bouwwerken in verband met het slopen
onvoldoende is gewaarborgd en ook door het stellen van voorschriften niet op een
voldoende peil kan worden gewaarborgd.
5. Vast staat dat het perceel [adres 1] is gelegen in het beschermde stads- en
dorpsgezicht van de stad [plaats]. Blijkens de aanvraag bedraagt de geschatte
hoeveelheid sloopafval ongeveer 22 m. Er is dan ook vergunning vereist op grond van
artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder h, van de Wabo en op grond van artikel 2.2,
eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo.
6. Het pand van verzoeker grenst aan het pand [adres 1] te [plaats]. Verzoeker vreest
dat door het slopen onomkeerbare schade aan zijn pand zal ontstaan in de vorm van
onder meer scheurvorming en problemen met de afvoer van hemelwater van nummer
[adres 1] via zijn dakterras. Verder wordt op of zelfs over de erfgrens gebouwd. Ook
wordt niet gegarandeerd dat er geen asbest in de te slopen delen van nummer [adres 1]
zit.
7.1. Gelet op de ter zitting gegeven toelichting van de zijde van verweerder en de door
[naam 2] ingeschakelde uitvoerder van de sloopwerkzaamheden, stelt de
voorzieningenrechter vast dat alvorens wordt begonnen met de sloop van de gevel en het
dak, de muur tussen het pand van verzoeker en [adres 1] zal worden doorgezaagd. Dat
-
22
betekent dat het betreffende pand niet langer zal vastzitten aan verzoekers woning op
het moment dat begonnen wordt met de daadwerkelijke sloop. De te slopen gevel is
gebouwd met staal-profielen die nadien zijn opgevuld. Deze constructie is volgens de
uitvoerder stabiel, hetgeen blijkt uit het feit dat het pand bijna geen scheuren in de gevel
kent.
7.2. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is niet aangetoond dat de stabiliteit
van verzoekers woning in gevaar zal komen door het - naar eveneens ter zitting is
bevestigd - handmatig slopen van de gevel en het dak van het pand [adres 1], nu de
stabiliteit van nummer [adres 1] niet aan het buurpand wordt ontleend. In dit verband
hecht de voorzieningenrechter waarde aan het feit dat verweerder het
sloopveiligheidsplan ter toetsing heeft voorgelegd aan Raadgevend Ingenieursburo F.
Koch B.V. te Goes. Dit bureau heeft geadviseerd om extra stabiliteitsvoorzieningen aan
te brengen door schoren en/of jukken te plaatsen en, zo nodig, zwaardere stempels aan
te brengen in de fase waarin de voorgevel ontbreekt. Deze aanbevelingen zijn opgevolgd
door alsnog ongeveer 20 duw- en trekschoren te plaatsen, hetgeen door verweerder is
gecontroleerd en akkoord bevonden. Gelet hierop en bij gebreke aan een wettelijke
verplichting daartoe, kan aan de door verzoeker verdedigde stelling dat hoe dan ook
berekeningen hadden moeten worden uitgevoerd om de stabiliteit van de constructie aan
te tonen, worden voorbij gegaan.
7.3. Voorts acht de voorzieningenrechter van belang dat ter zitting is gebleken dat de
vergunninghouder te allen tijde bereid is te overleggen met verzoeker, rekening te
houden met zijn wensen ( de optie van het bouwen van een extra muur op de plaats van
de snede is ter zitting besproken) en extra voorzieningen zal treffen op het gebied van de
waterafvoer, zodra blijkt dat dit nodig is. Een bestaande, door de uitvoerder
geconstateerde en door verzoeker overigens ontkende lekkage, zal bovendien worden
aangepakt zo dit nodig mocht blijken. De loodslabben aan het platte dak van verzoeker
worden in beginsel niet verwijderd en de afvoer van het platte dak van verzoeker blijft
zitten. Nadien wordt een waterdichte afsluiting geplaatst en tot dat moment worden
passende voorzieningen getroffen.
De aanwezigheid van asbest is van de zijde van verweerder ontkend, zodat hieraan bij
gebreke van een begin van bewijs van de zijde van verzoeker betreffende dit punt,
voorbij kan worden gegaan. Bouwen op/in de erfgrens is een privaatrechtelijke
aangelegenheid die het bestek van deze voorziening te buiten gaat. Dit zou slechts
anders kunnen zijn, wanneer met stukken aangetoond wordt dat de rechten van
verzoeker met voeten worden getreden.
8. Gelet op het voorgaande acht de voorzieningenrechter het aannemelijk dat de
veiligheid van de nabijgelegen woning van verzoeker voldoende is gewaarborgd, zodat er
geen grond bestond de gevraagde sloopvergunning als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid,
onder a, van de Wabo te weigeren. Ook overigens is niet gebleken dat op onterechte
gronden gebruik gemaakt is van de in artikel 2.16 van de Wabo neergelegde
discretionaire bevoegdheid de omgevingsvergunning als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid,
onder h, van de Wabo te verlenen. Onder deze omstandigheden is voor het treffen van
een voorlopige voorziening geen aanleiding, zodat het verzoek zal worden afgewezen.
III. Uitspraak
De voorzieningenrechter van de Rechtbank Middelburg
-
23
wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W. Ente als voorzieningenrechter, in
tegenwoordigheid van mr. M.H.Y. Snoeren-Bos, griffier en op 10 februari 2010 in het
openbaar uitgesproken.
Griffier, Voorzieningenrechter,
Afschrift verzonden op:
-
24
LJN: BX0943,Voorzieningenrechter Rechtbank Breda , 12/2798
Datum uitspraak: 27-06-2012
Datum publicatie: 10-07-2012
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene
bepalingen omgevingsrecht vervallen en is de vergunningplicht voor
het slopen van gebouwen uit de gemeentelijke bouwverordening
geschrapt. Daarna is op verzoek van het parochiebestuur de op 28
februari 2012 verleende vergunning bij besluit van verweerder van 20
april 2012 weer ingetrokken. Intussen heeft verzoekster zich op 19
maart 2012 gewend tot verweerder met het verzoek om de Heilig
Hartkerk op de gemeentelijke monumentenlijst te plaatsen. Vaststaat
dat verweerder nimmer een kennisgeving van het voornemen tot
aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument heeft
doen uitgaan en dat reeds daarom geen sprake is van
voorbescherming op grond van artikel 4 van de Erfgoedverordening.
Met het schrappen van de vergunningplicht uit de gemeentelijke
bouwverordening is het slopen van het kerkgebouw los van de verplichte melding dat het sloopafval meer dan 10 m3 zal bedragen of
dat asbest zal worden verwijderd - niet publiekrechtelijk genormeerd.
Het slopen van het kerkgebouw moet dan ook worden aangemerkt als
feitelijk handelen.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK BREDA
Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12 / 2798 BESLU
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen
[verzoekster], verzoekster,
gemachtigde: [gemachtigde]
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Etten-Leur, verweerder.
Procesverloop
Bij besluit van 27 maart 2012, verzonden 5 april 2012 (bestreden besluit), heeft
verweerder het verzoek van verzoekster om de Heilig Hartkerk aan de [adres] te Etten-
Leur aan te wijzen als gemeentelijk monument, afgewezen.
Tegen dit besluit heeft verzoekster op 4 mei 2012 een bezwaarschrift ingediend.
Tevens heeft zij op 20 juni 2012 verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 juni 2012.
Verzoekster is verschenen bij gemachtigde [gemachtigde]. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door [woordvoerders verweerder]. Derde-partij [naam derde-partij]
-
25
is gehoord bij monde van gemachtigden [gemachtigden].
Overwegingen
1. Uit de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting is het volgende naar voren
gekomen.
Met het oog op de mogelijke rol van de Heilig Hartkerk in de ruimtelijke visie op het
gebied rondom [adres] en [adres] heeft verweerder op 5 augustus 2011 aan de
gemeentelijke monumentencommissie verzocht te adviseren omtrent de monumentale
waarde van het kerkgebouw. Op 4 oktober 2011 heeft de monumentencommissie
geconcludeerd dat de Heilig Hartkerk cultuurhistorische en monumentale waarden bezit
die aanwijzing als gemeentelijk monument rechtvaardigen. Verweerder is niet
overgegaan tot aanwijzing maar heeft bij besluit van 28 februari 2012 de door [naam
derde-partij] aanvraagde omgevingsvergunning voor het slopen van het kerkgebouw
verleend.
Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht vervallen en is de vergunningplicht voor het slopen van gebouwen uit de
gemeentelijke bouwverordening geschrapt. Daarna is op verzoek van het
parochiebestuur de op 28 februari 2012 verleende vergunning bij besluit van verweerder
van 20 april 2012 weer ingetrokken. Intussen heeft verzoekster zich op 19 maart 2012
gewend tot verweerder met het verzoek om de Heilig Hartkerk op de gemeentelijke
monumentenlijst te plaatsen.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder dit verzoek afgewezen.
2. Verzoekster heeft aangevoerd dat verweerder geen juiste toepassing heeft gegeven
aan de in artikel 3 van de Erfgoedverordening Etten-Leur neergelegde
aanwijzingsprocedure. Verweerder heeft naar aanleiding van de aanvraag van
verzoekster niet de monumentencommissie geraadpleegd en door de verwijzing naar de
eerdere procedure is verweerder ongemotiveerd afgeweken van het positieve advies van
de monumentencommissie. Verzoekster is van mening dat de Heilig Hartkerk op grond
van artikel 4 van de Erfgoedverordening Etten-Leur voorbescherming geniet en heeft de
voorzieningenrechter daarom verzocht een zodanige voorziening te treffen dat de
sloopwerkzaamheden stilliggen totdat er duidelijkheid is over de monumentale status van
het kerkgebouw.
3. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak,
op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de
betrokken belangen, dat vereist.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat bij het nemen van een beslissing op een
verzoek om voorlopige voorziening een voorlopig oordeel over de rechtmatigheid van het
bestreden besluit een belangrijke rol speelt. Verder dient deze beslissing het resultaat te
zijn van een belangenafweging, waarbij moet worden bezien of uitvoering van het
bestreden besluit voor verzoekster een onevenredig nadeel met zich zou brengen in
verhouding tot het door een onmiddellijke uitvoering van dat besluit te dienen belang.
Voor zover de beoordeling van dit verzoek meebrengt dat het geschil in de
bodemprocedure wordt beoordeeld, heeft het oordeel van de voorzieningenrechter een
voorlopig karakter en is dat niet bindend voor de beslissing in die procedure.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Erfgoedverordening Etten-Leur (hierna: de
Erfgoedverordening) kan het college, al dan niet op aanvraag van een belanghebbende,
een monument aanwijzen als gemeentelijk monument.
Artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening bepaalt dat het college advies aan de
monumentencommissie vraagt voordat het college over de aanwijzing een besluit
neemt.
-
26
Artikel 4 van de Erfgoedverordening regelt de zogeheten voorbescherming:
Met ingang van de datum waarop de eigenaar van een monument de kennisgeving van het
voornemen tot aanwijzing als gemeentelijk monument ontvangt tot het moment dat de
aanwijzing en registratie als bedoeld in artikel 7 plaatsvindt, dan wel vaststaat dat het
monument niet wordt geregistreerd, zijn de artikelen 10 tot en met 14 van
overeenkomstige toepassing.
5. Naar verweerder heeft erkend is naar aanleiding van de aanvraag van verzoekster niet
overeenkomstig artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening advies gevraagd aan de
monumentencommissie. De voorzieningenrechter begrijpt het standpunt van verweerder
aldus dat hij uit praktische overwegingen heeft verwezen naar de eerdere procedure, die
heeft geleid tot het verlenen van de omgevingsvergunning voor de sloop van het
kerkgebouw en de belangenafweging die daaraan ten grondslag heeft gelegen. De
voorzieningenrechter is van oordeel dat deze handelwijze op gespannen voet staat met
het in artikel 3, tweede lid, van de Erfgoedverordening neergelegde voorschrift en acht
niet uitgesloten dat het desbetreffende bezwaar van verzoekster gegrond verklaard zal
worden. Dit kan echter niet leiden tot het treffen van de door verzoekster gevraagde
voorlopige voorziening. Vaststaat dat verweerder nimmer een kennisgeving van het
voornemen tot aanwijzing van het kerkgebouw als gemeentelijk monument heeft doen
uitgaan en dat reeds daarom geen sprake is van voorbescherming op grond van artikel 4
van de Erfgoedverordening. Met het schrappen van de vergunningplicht uit de
gemeentelijke bouwverordening is het slopen van het kerkgebouw los van de verplichte melding dat het sloopafval meer dan 10 m3 zal bedragen of dat asbest zal worden
verwijderd - niet publiekrechtelijk genormeerd. Het slopen van het kerkgebouw moet dan
ook worden aangemerkt als feitelijk handelen. Dit betekent dat het bestreden besluit
geen grondslag biedt voor het treffen van een voorziening die er op gericht is verweerder
te gelasten de sloop tegen te houden. Dit verzoek zal daarom worden afgewezen.
Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter op dat, indien en voor zover het verzoek
van verzoekster er op is gericht om de eigenaar van het kerkgebouw te gelasten de sloop
stil te leggen totdat er (meer) duidelijkheid is over de monumentale status van het
kerkgebouw, dit verzoek, als zijnde gericht op het feitelijk (niet) handelen, niet-
ontvankelijk verklaard zou dienen te worden.
6. Nu het verzoek wordt afgewezen is er geen aanleiding voor een veroordeling van
verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek af .
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Peters, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van
mr. P.H.M. Verdonschot, griffier.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 27 juni 2012.
P.H.M. Verdonschot, griffier T. Peters, voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 juli 2012
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep open.
-
27
LJN: BY4613, Rechtbank 's-Hertogenbosch , AWB 12/3712
Datum uitspraak: 19-11-2012
Datum publicatie: 29-11-2012
Rechtsgebied: Bestuursrecht overig
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: De enkele mededeling dat de sloopmelding is ontvangen en volledig is,
is geen besluit. Voor zover het verzoek om voorlopige voorziening
daartegen is gericht, verklaart de voorzieningenrechter het niet-
ontvankelijk. Tegen de aanvullende voorwaarde dat de sloop moet
worden uitgevoerd door een gecertificeerd deskundig bedrijf () staat wel een rechtsmiddel open maar dit is een apart besluit. Het verzoek
om voorlopige voorziening wordt voor het overige afgewezen. Het
gebouw is geen rijksmonument of gemeentelijk monument en geniet
geen voorbescherming. Het is weliswaar aangeduid als karakteristiek gebouw maar daaraan is binnen de geldende bestemming geen voorschrift verbonden. De sloop is daarom niet vergunningplichtig op
grond van de Wabo. Omdat er geen onlosmakelijke samenhang
bestaat tussen de sloopmelding en de omgevingsvergunning voor
bouwen kan het pand worden gesloopt zonder dat een
omgevingsvergunning voor bouwen is verleend dan wel in werking is
getreden.
Vindplaats(en): Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK s-HERTOGENBOSCH Sector bestuursrecht
zaaknummer: AWB 12/3712
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van 19
november 2012 in de zaak tussen
Stichting Behoud Erfgoed Oirschot, te Oirschot, verzoekster
(gemachtigden: F. Adriaanse en T. Pel),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Oirschot, verweerder
(gemachtigde: mr. J. Klinkenberg).
Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen: [derde-partij], te [plaats],
gemachtigde: [gemachtigde A] en [gemachtigde B].
Procesverloop
Bij brief verzonden op 23 oktober 2012 heeft verweerder aan [derde-partij] medegedeeld
dat op 27 september 2012 een melding is ontvangen voor het slopen van een
bedrijfsruimte op het perceel [perceel] te [plaats] en hieraan een voorwaarde verbonden
ingevolge artikel 1.29 van het Bouwbesluit.
Verzoekster heeft bij verweerder tegen voornoemde brief bezwaar gemaakt. Zij heeft de
voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
-
28
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 november 2012. Verzoekster is
verschenen, bijgestaan door haar gemachtigden. Verweerder heeft zich laten
vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is verschenen bij gemachtigden.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.
Beslissing
De voorzieningenrechter
- verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk, voor zover het is
gericht tegen de mededeling dat de sloopmelding is ontvangen en volledig is;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening voor het overige af.
Overwegingen
De voorzieningenrechter geeft hiervoor de volgende motivering.
Per 1 april 2012 is artikel 2.2, eerste lid, sub a, van de Wet algemene bepalingen
omgevingsrecht (Wabo) vervallen en is de vergunningplicht voor het slopen van
gebouwen uit de gemeentelijke bouwverordening geschrapt. Hiervoor is de procedure
inzake melding in artikel 1.26 van het Bouwbesluit opgenomen.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat met het schrappen van de vergunningplicht uit
de gemeentelijke bouwverordening, het slopen van het pand - los van de verplichte
melding dat het sloopafval meer dan 10 m zal bedragen of dat asbest zal worden
verwijderd - niet publiekrechtelijk is genormeerd. Aan de enkele mededeling dat de
melding volledig is en voldoet aan de indieningsvereisten zijn geen rechtsgevolgen
verbonden. In de brief van verweerder wordt echter niet alleen een mededeling gedaan,
er wordt tevens een aanvullende voorwaarde verbonden, namelijk dat de sloop moet
worden uitgevoerd door een gecertificeerd deskundig bedrijf en dat het
asbestverwijderinsgcertificaat van het bedrijf wordt verzonden aan verweerder ter
goedkeuring, vr aanvang van de sloopwerkzaamheden.
Volgens de voorzieningenrechter is deze voorwaarde echter een apart besluit. Deze
situatie kan namelijk worden vergeleken met de acceptatie van een melding ingevolge
artikel 8:41 van de Wet milieubeheer en de mogelijkheid om maatwerkvoorschriften te
stellen in een concreet geval. Tegen de acceptatie van een melding staat geen
rechtsmiddel open (zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad
van State van 16 oktober 1997, LJN: ZF2964), tegen het besluit omtrent het
maatwerkvoorschrift wel.
Daarom is verweerders brief voor zover hierin de mededeling wordt gedaan dat de
melding volledig is, niet aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste
lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Aldus staat hiertegen geen beroep, en mitsdien
geen bezwaar, open.
Het door verzoekster ingediende bezwaar zal naar voorlopig oordeel van de
voorzieningenrechter door verweerder dan ook niet-ontvankelijk worden verklaard.
Voor zover het bezwaar van eiseres tevens is gericht tegen het standpunt van
verweerder ter zitting dat er geen omgevingsvergunning voor het verstoren van een
rijks- of gemeentelijk monument dan wel het gebruik in strijd met het bestemmingsplan
noodzakelijk is, overweegt de voorzieningenrechter het volgende.
-
29
Het betreffende pand is geen rijksmonument of gemeentelijk monument. Het pand geniet
evenmin voorbescherming op basis van de Monumentenwet of de gemeentelijke
monumentenverordening. Daarom is geen vergunning ingevolge artikel 2.1, eerste lid
onder f dan wel artikel 2.2, eerste lid onder b van de Wabo, nodig. Er is geen
sloopverbod als genoemd in artikel 3.3 onder b van de Wet ruimtelijke ordening
opgenomen. Aan de aanduiding karakteristiek gebouw is binnen de geldende bestemming geen voorschrift verbonden. De sloop is daarom evenmin in strijd met het
bestemmingsplan en er is geen vergunning nodig op basis van artikel 2.1, eerste lid
onder c, van de Wabo. Dat betekent dat de derde-partij geen (extra) vergunning nodig
heeft om tot sloop over te gaan. Het verzoek zal in zoverre worden afgewezen. De
voorzieningenrechter komt daarom niet toe aan de inhoudelijke afweging of sprake is van
een monument.
Eiseres stelt verder dat de sloop pas een aanvang kan nemen als de
omgevingsvergunning voor het bouwen van een gebouw op de betreffende locatie in
werking is getreden.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat er geen onlosmakelijke samenhang bestaat
tussen de sloopmelding en de omgevingsvergunning voor bouwen. Het pand kan worden
gesloopt, zonder dat een omgevingsvergunning voor bouwen is verleend dan wel in
werking is getreden. Ook hierin is geen aanleiding gelegen voor het treffen van een
voorziening die er op gericht is verweerder te gelasten de sloop tegen te houden.
Nu het verzoek wordt afgewezen is er geen aanleiding voor een veroordeling van
verweerder in de door verzoekster gemaakte proceskosten of vergoeding van het
betaalde griffierecht.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.H.M. Verhoeven, voorzieningenrechter, in
aanwezigheid van mr. A.F. Hooghuis, griffier. De beslissing is in het openbaar
uitgesproken op 19 november 2012.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.
-
30
LJN: BX8440,Voorzieningenrechter Rechtbank Utrecht , : SBR 12/2350, SBR
12/2348, SBR 12/2411 en SBR 12/2410
Datum uitspraak: 21-09-2012
Datum publicatie: 27-09-2012
Rechtsgebied: Bouwen
Soort procedure: Voorlopige voorziening
Inhoudsindicatie: 2 maal verzoek om voorlopige voorziening hangende beroep, Wabo,
omgevingsvergunning voor slopen, bouwen, strijdig gebruik en het
maken/veranderen van een uitrit, verweerder heeft niet goed
onderzocht en niet goed gemotiveerd of het opslaan van houtsnippers
een vergunningplichtige activiteit betreft, beroepen gegrond en
vernietiging bestreden besluit, afwijzing verzoeken om voorlopige
voorziening.
Vindplaats(en): JM 2012, 141 m. nt. T. van der Meulen
Rechtspraak.nl
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummers: SBR 12/2350, SBR 12/2348, SBR 12/2411 en SBR 12/2410
uitspraak van de voorzieningenrechter van 21 september 2012 op het beroep en het
verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen
in de zaken SBR 12/2348 en SBR 12/2350:
Stichting Natuur en Milieufederatie Utrecht (NMU), te Utrecht, eiseres,
(gemachtigde: ing. A.W. Korste, werkzaam bij de NMU),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder,
(gemachtigde: A. den Braven, werkzaam bij de gemeente Montfoort),
in de zaken SBR 12/2410 en SBR 12/2411:
[eiser 1], [eiser 2], [eiser 3], en [eiser 4],
allen te [woonplaats], eisers,
(gemachtigde: mr.drs. H.A. Samuels Brusse-van der Linden, advocaat te Utrecht),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Montfoort, verweerder,
(gemachtigde: A. den Braven, werkzaam bij de gemeente Montfoort).
Als derde-partij heeft aan de gedingen deelgenomen: [derde-partij], te Montfoort,
(gemachtigde: mr. J.J.M. van Lint, advocaat te Sassenheim).
Procesverloop
Bij besluit van 29 mei 2012 (verzonden op 6 juni 2012) heeft verweerder aan [derde-
-
31
partij] (vergunninghouder) een omgevingsvergunning verleend voor het slopen van
bestaande bebouwing, de bouw van een bedrijfsruimte en de bouw van een opslagplaats
voor houtsnippers, ten behoeve van de vestiging van een loonbedrijf op het perceel
[adres] te [woonplaats] (het perceel) zulks in afwijking van het toegestane planologische
gebruik.
Eiseres en eisers hebben tegen het bestreden besluit rechtstreeks beroep ingesteld.
Daarnaast hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te
treffen.
Het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van de NMU (eiseres) zijn
geregistreerd onder procedurenummers SBR 12/2348 en SBR 12/2350. Het beroep en
het verzoek om voorlopige voorziening van eisers zijn geregistreerd onder
procedurenummers SBR 12/2410 en SBR 12/2411.
Het onderzoek ter zitting heeft in alle vier de zaken plaatsgevonden op 29 augustus
2012. Namens eiseres is haar gemachtigde verschenen. Eisers zijn met uitzondering van [eiser 2] allen ter zitting verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Derde-partij is
verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Overwegingen
1. Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat
nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken. De
voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) niet alleen uitspraak op de verzoeken om voorlopige voorziening,
maar ook op de beroepen.
Ontvankelijkheid
2. Zoals ook ter zitting aan de orde is gesteld, ziet de voorzieningenrechter zich in het
kader van de vraag naar de ontvankelijkheid van eiseres en eisers in hun beroep en
verzoek ambtshalve geplaatst voor de vraag of eiseres en eisers als belanghebbende(n)
bij het bestreden besluit kunnen worden aangemerkt.
Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb wordt onder belanghebbende verstaan:
degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken.
Ten aanzien van rechtspersonen worden ingevolge het derde lid van dit artikel als hun
belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun
doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
3. De voorzieningenrechter verwijst in dit kader allereerst naar de jurisprudentie van de
Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) waaruit blijkt dat indien
een bestreden omgevingsvergunning meer dan n toestemming als bedoeld in de
artikelen 2.1 en 2.2 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) bevat, per
toestemming dient te worden bepaald of degene die een rechtsmiddel heeft aangewend
belanghebbende is (zie de uitspraak van 13 april 2011, LJN: BQ1081).
Ter zitting heeft de gemachtigde van verweerder desgevraagd toegelicht dat verweerder
bij het thans bestreden besluit aan vergunninghouder een omgevingsvergunning heeft
verleend voor de activiteiten het bouwen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo, het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo, het slopen van een bouwwerk als bedoeld in artikel 2.2, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wabo en het maken of veranderen van een uitweg als bedoeld in