Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

21
Levensbeschrijving van mijn grootvader Desirderius Lecluse, 14- 01-1847 tot 17-07-1935 en gegevens van mijn grootmoeder Lucia Maria Lecluse-Kessels, 18-10-1843 tot 19-12-1915 Van deze man weet ik heel wat meer als mijn overgroot vader, omdat ik hem persoonlijk goed gekend heb en alles en alles wat ik van mijn overgroot vader schreef heb ik van mijn grootvader vernomen. Toen mijn grootvader stierf op 17-01-1935 was ik 24 jaar. Grootvader is ruim 88 jaar geworden en was net zo’n sterke man als mijn vader. In het jaar 1847 wanneer hij geboren werd was het alles behalve rooskleurig gesteld met de economie. In dat jaar was het voor het eerst sedert eeuw echte hongersnood, doordat meer dan drie kwart van de aardappeloogst (toen het hoofd voedsel) door een geheime schimmelziekte was vernietigd. Duizenden verzwakte mensen stierven aan de verwoestende cholera-epidemieën. Voorts trad voor het eerst in dat jaar de griep de kop op, welke ook veel dodelijke slachtoffers maakten. Verder verdienden de arbeiders toen “ te veel om te sterven en te weinig om te leven”.

description

Grootvader van Armand Lecluse Overgrootvader van Paul Martin Otto Jean Lecluse. Beschreven door Armand Lecluse

Transcript of Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

Page 1: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

Levensbeschrijving van mijn grootvader Desirderius Lecluse, 14-01-1847 tot 17-07-1935 en

gegevens van mijn grootmoeder Lucia Maria Lecluse-Kessels, 18-10-1843 tot 19-12-1915

Van deze man weet ik heel wat meer als mijn overgroot vader, omdat ik hem persoonlijk goed gekend heb en alles en alles wat ik van mijn overgroot vader schreef heb ik van mijn grootvader vernomen. Toen mijn grootvader stierf op 17-01-1935 was ik 24 jaar. Grootvader is ruim 88 jaar geworden en was net zo’n sterke man als mijn vader. In het jaar 1847 wanneer hij geboren werd was het alles behalve rooskleurig gesteld met de economie. In dat jaar was het voor het eerst sedert eeuw echte hongersnood, doordat meer dan drie kwart van de aardappeloogst (toen het hoofd voedsel) door een geheime schimmelziekte was vernietigd. Duizenden verzwakte mensen stierven aan de verwoestende cholera-epidemieën. Voorts trad voor het eerst in dat jaar de griep de kop op, welke ook veel dodelijke slachtoffers maakten. Verder verdienden de arbeiders toen “ te veel om te sterven en te weinig om te leven”. Gedreven door wanhoop zochten dan ook vele duizenden hun heil in de landverhuizing, voornamelijk naar Amerika. Het zal derhalve wel op waarheid berusten dat mijn grootvader mij vertelde, dat er in hun gezin heel wat gewerkt en geploeterd is om zestien monden aan eten te helpen en om de eindjes aan elkaar geknoopt te krijgen. Ondanks honger en strubbel is mijn grootvader toch opgegroeid tot een stevige kerel van c.a. 1,70 meter. Vanaf zijn jeugdjaren was hij dol op paarden. Ze waren een passie voor hem. Dat was dan ook de reden, dat toen grootvader groter werd hij per se bij de bereden marechaussee wilde. Hij zou dan de gehele dag met paarden kunnen omgaan en had tevens ’n vaste betrekking, hetgeen hem uiteindelijk is gelukt. De

Page 2: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

marechaussee te paard was in eerste instantie een legerkorps opgericht bij Koninklijk besluit van 26-10-1814 en dienend als militaire politie voor grensbewaking enz. Ook hadden ze als taak op te treden tegen stropers enz. heus een moeilijke taak in de crisistijd van toe. Vooral mocht je niet bang zijn, maar dat was hij dan ook niet. Hij boezemde door zijn fors postuur, zijn grote zwarte snor en z’n zware stem ontzag in en was gezeten op z’n paard voor d duvel nog niet bang. In die tijd opereerde hij in de tegenwoordige Kempen en Noord Limburg een bende, die zich de “ Bokkenrijders ” noemden. De bende hield zich voornamelijk bezig met roofovervallen, diefstallen enz. en deinsde zo nodig ook niet terug voor moord. Ze trokken vooral in de nacht door de hele streek en sloegen dan hier en daar hun slag. De gehele boeren bevolking en dat was in die tijd zowat de gehele bevolking, werden door de bende geterroriseerd en hadden er een panische schrik voor. Een houten blokhut “de Bokkenrijders” genoemd, thans ingericht tot een klein café en liggend op het landgoed “de Utrecht” tussen Lage Mierde en Tilburg herinnert nog aan die tijd. Mijn grootvader en z’n maten hebben jarenlang strijd met de bende geleverd en zij er in geslaagd ze een voor een in de boeien te slaan en de gehele bende uit te roeien. Gezien de bende hier, dan daar opereerde, moest hij dan ook dikwijls van standplaats veranderen. Zo kwam hij in 1876 in Heythuizen, een dorpje tussen Weert en Roermond terecht. Hij was inmiddels 29 jaar en werd in dat dorpje op ’t eerst verliefd op een flinke struis boerenmeisje, Lucia Kessels geheten. Dat meisje vond hem ook wel knap met zijn mooie uniform en z’n mooi gepoetste laarzen met sporen. Hij mocht als ‘ns vlug bij haar thuis komen op een kopje koffie en om kennis te maken met haar ouders. Van het een kwam het ander en al snel vlug werd ze door met hem te trouwen mijn toekomstige grootmoeder. Kort daarop werd hij weer overgeplaatst naar Beek in Limburg, waar thans het Limburgse vliegveld is. In die plaats werd in 1878 mijn vader geboren en ’n jaar later mijn oom Frans. Enkele jaren later is hij weer tijdelijk overgeplaatst naar Weer

Page 3: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

waar hij in 1884 zijn tante Marie werd geboren, Dit was hun laatste kind. Hij is in wat dat betreft niet in de voetsporen van z’n vader getreden met z’n 14 kinderen. Want hij was met zijn klavertje 3 heel gelukkig. Nadien is hij weer overgeplaatst naar Roermond, waar een grote manege was voor paarden, waarin hij zich helemaal kon uitleven. Dat was tevens zijn laatste standplaats. Omdat de kinderen langzaam groter werden, mijn vader en oom waren inmiddels op internaten. Werd het huishouden steeds duurder. Mijn grootmoeder is toen naar een “winkel in koloniale waren” begonnen, zoals ze dat toen ter tijd noemde, in de Brugstraat te Roermond. Toen de kinderen uitgeleerd waren hebben ze de winkel maar weer aan de kant gedaan en zijn ze verhuisd naar de Kloosterwandstraat (het huis is inmiddels afgebroken) en later zijn ze nogmaals verhuisd naar de Dr. Leurstraat. Dat huis bestaat nog. Toen mijn grootvader al wat ouder werd wilde hij ’t wat rustiger aan gaan doen. Hij is toen cipier geworden in ‘t huis van bewaring te Roermond en later schrijver (tegenwoordig noemen ze dat kantoorbediende) bij de rechtbank waar hij tot zijn pensioen-gerechtige leeftijd is gebleven. Ik was 5 jaar toen mijn grootvader stierf. Zo woonde zoals ik schreef, in de Dr. Leurstraat te Roermond. Ik kan me nog van alles van hun huis herinneren. Voor was een kamer met een groot raam, rechts van de kamer was een gang met de voordeur. Achter in de gang was een deur naar de keuken. In de voorkamer stond een ronde tafel met in het midden een poot die weer in vier armen uitliep. Daarop warenkrullen gebeeldhouwd. Op de tafel een pluche tafelkleed en verder vier stoelen met donker rode pluche zittingen met rondom koperen kopspijkers. Tegen de zijwand was de schoorsteenmantel, waarvoor een wit Mantel kacheltje. Op de schoorsteen stonden twee bronzen vazen als sier raad. Boven de schoorsteenmantel hing een ovale zwarte spiegel en aan weerzijde daarvan een opgezette reeën kop waar ik altijd met belangstelling naar kon kijken. Links van de schoorsteen mantel stond een stoel met hoge rugleuning en armsteunen. Alles was met bruine wasdoek bekleed en eveneens

Page 4: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

met koperen kopspijkers bevestigd. Onder elke armleuning zat een ijzeren pen met knop, door hier op te drukken kon je de rugleuning naar achteren stellen om in de stoel een dutje te doen. Van de keuken herinner ik me allen maar de klok. Dat was een z.g. Appelklok met een lange slinger met onder een koperen schijfje en twee koperen kettingen met gewichten in de vorm van sparren kegels. Elke seconde ging de slinger met een rustige tik op en neer, hetgeen me ontzettend heeft geboeid. Dat was ook de geboorte van mijn voorliefde voor klokken met slingers, die ik nu nog heb. Toen ik in 1966 in Klagefurt in Oostenrijk in een z.g. “lommerd” zo’n zelfde klok zag hangen ben ik dan ook direct naar binnen gegaan en heb ze gekocht. Dit klokje tikt nu rustig de tijd en ook mijn tijd, af in mijn huiskamer, waar ik nu dit verhaal zit op te schrijven. Om op mijn grootmoeder terug te komen, ze was voor mij altijd een schat van een grootmoeder. Ze stopte me altijd wel een kleinigheidje toe. Ik herinner me nog heel goed, dat ze me op een dag bij ons op bezoek kwam in Azenraay. Ze liep dan te voet op en neer van Roermond, ongeveer 14 km. Dit was een hele prestatie voor haar, want ze was toen ruim 70 jaar. Ik had die dag erge oorpijn en nam me op schoot, zodat ik heerlijk tegen haar kon aanleunen. Om me af te leiden ging ze toen voor mij papierknipsels maken. Dat kon ze uit de kunst. Ze knipte dansende meisjes, soldaatjes, een rijtuig met paard en koetsier. Mooie taflekleedjes. Ja zelfs hele molens waarvan de wieken draaiden en daarbij vertelde ze mij leuke verhaaltjes en sprookjes. Ik heb deze knipsels nog lang bewaart in een enveloppe als een dierbare herinnering aan de voor mij zo lieve vrouw. Ik heb ze toen erg gemist toen ze gestorven is. Ze is maar kort ziek geweest. Volgens mij is ze gestorven van verdriet, omdat ze 3 manden voor haar dood geconfronteerd werd met de dood van haar enigste dochter. Ze is begraven op het kerkhof achter de Kapel in ’t zand te Roermond en mijn grootvader had een zwart ijzeren kruis, zoals toen gebruikelijk was, op haar graf laten zetten. Ik heb het graf nog dikwijls bezocht. Het kerkhof heeft nu plaats moeten maken voor

Page 5: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

woningbouw, alzo fini. Bij het schoonmaken die elk jaar gedaan werden kwam de enveloppe nog dikwijls onder mijn ogen en moest ik altijd met weemoed nog even kijken naar de inmiddels vergeelde knipsels. Jammer genoeg ben ik ze nu kwijt. Misschien heeft ze iemand weggegooid als prullaria, die er de geestelijke waarde voor mij niet van kende. Toen mijn grootvader in 1915 in drie maanden tijd plotseling zijn vrouw en zijn enigste dochter verloor was dat een harde slag voor die man. Hij was toen 68 jaar. Hij was toen enige tijd een gebroken man en kon de eenzaamheid in het huis niet goed meer aan. Hij miste de zorg van zijn vrouw, die door haar sterke persoonlijkheid steeds voor het gehele huishouden had gezorgd. Dat was ook de reden dat hij kort nadien zijn huishouden opbrak en naar een bejaardenhuis is gegaan. Het bejaardenhuis heet “ de Wijngaard” en werd beheerd door kloosterzusters en gelegen in uit Thorn, bekend als het Witte stadje aan de Maas en verder door het Stift dat er ooit geweest is en de nog bestaande Stiftkerk. Gezien mijn grootvader nog heel vitaal was verdeed hij daar zijn tijd met het verzorgen van de groentetuin. Dat noemden ze de moestuin van het klooster, hetgeen hem ook heel goed afging, want de zusters dweepten met hem. Thorn was toen bereikbaar met een stoomtram vanuit Roermond. Deze tram reed over de markt en vervolgens over de Maasbrug naar Horn en waar hij afsloeg naar Beegde, vandaar ging hij verder naar Heel, Panheel en zo naar Thorn en vandaar ging hij nog verder over Ittervoort naar Neeritter om te eindigen bij de Belgische grens te Kessenich. Heel dikwijls gingen we grootvader niet opzoeken, want het was toen een hele reis en mijn vader had een heel druk leven. Maar af en toe op een zondag gingen we er dan toch naar toe, wat voor mij een hele belevenis als kind was. Maar met Nieuwjaar gingen we er vast en zeker naar toe. Ik moest dan een Nieuwjaars verse voor hem opzeggen. Mijn moeder nam dan altijd een grote ovale peperkoek voor hem mee, waarop met witte suiker gespoten stond “Gelukkig Nieuwjaar” en mijn vader nam dan verder een groot pak pijptabak voor hem mee van het merk Krykamp

Page 6: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

kwaliteit A, welke grootvader altijd rookte toen der tijd. Deze tabak werd vervaardigd te Tegelen (L). Ik heb later ook dat merk zelf gerookt. Wij kinderen kregen dan meestal een zilveren gulden van grootvader, wat voor ons een kapitaal was in die tijd. In de winter avonden hield hij zich veel bezig met het inbouwen in een glazen fles van he Christus verhaal van hout. Dat zat zo, hij maakte eerst van hout een kruis, het dwars hout paste met inkepingen precies in het staande hout. Het gehele kruis kwam op een voetstuk te staan, hetgeen de Calvarieberg moest voorstellen. Links op het voetstuk plaatste hij dan een houten haan. Deze had n.l. 3 maal gekraaid de avond voor Christus sterven. Rechts op het voetstuk plaatste hij 2 dobbelstenen, daarmee werden de kleden van Christus verdobbeld. Boven aan het kruis kwam een bordje met INRI en onder een doodshoofd met een doornen kroon. Verder hingen aan het dwarshout van het kruis links 3 nagels en de gesels en rechts een hamer en nijptang. Verder zette hij tegen het kruis een lans, waarmee Christus hart na zijn dood werd doorstoken. Een stok met spons, waarmee christus werd gelaafd en verder nog een ladder, waarmee Christus van het kruis werd afgenomen. De treden in de ladder makte hij van luciferstokjes. Als hij alles klaar had werd het geheel verguld en dan in een ovalen fles geplaatst. Alles zette hij zo precies in elkaar, dat als hij tot slot de fles met een stop afsloot en dan alles vast zat, kon je de fles rustig op zijn kop zetten of vervoeren zonder er iets van zijn plaats ging. Hij heeft in die jaren dat hij daar verbleef heel wat van die dingen gemaakt. Voor alle zusters, want die mochten ze in hun klooster cel plaatsen en voor vele vrienden en kennissen. Ook ik heb er jarenlang een op mijn slaapkamer gehad. Jammer genoeg is die met verhuizen zoek geraakt. Hij is verschillende malen naar de Kapel in ’t zand gereisd om nieuwe flessen te kopen. Het waren ovalen flessen met aan een kant een afbeelding van de Heilige Maagd Maria er op en er waren verschillende grootte van. Ze werden verkocht met z.g. gewijd water, maar je kon ze ook leeg kopen. Ze hadden een goede afnemer aan mijn grootvader. Typische

Page 7: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

is dat nooit iemand gezien hoe hij alles in elkaar toverde. Ik heb hem er wel eens over gevraagd, maar ook mij bleef hij het antwoord schuldig. Ik vermoed dat hij het geleerd heeft van een of andere gevangene, in die tijd dat hij cipier was in de gevangenis te Roermond. Maar zeker weten doe ik het niet. Er zullen best nog wel enkele van deze flessen hier of daar in een klooster staan, als ze inmiddels niet met afstoffen gesneuveld zijn. Een verder hobby van mijn grootvader was “sigaren maken”. Het was omstreeks het midden van de eerste wereldoorlog (1941-1918) dat hij in het bejaardenhuis kwam, dat het tabak steeds schaarser en duurder werd. Er kwam geen nieuwe aanvoer omdat de scheepvaart naar Indië gestremd was, vanwege blokkade en en duikboot aanvallen. De tabak is nog vele jaren erg duur gebleven. Gezien mijn grootvader een pijp rookte en ook op tijd een sigaar is hij toen in Torn in de tuin tabaksplanten gaan zaaien. De oogst viel altijd niet mee en vorderde ook te veel plaats in de tuin. Komt tijd komt raad, hij is toen begonnen met sigaren te maken van de blaren van beuken heggen en die waren er genoeg. Hoe hij het precies deed weet ik niet meer precies, in ieder geval kan ik me herinneren, dat de bladeren mooi plat werden gelegd om aan te drogen. Zo kwamen daarna in een blikken doos en daar over heen kwam een soort stroop, die de smaak aan de tabak moest geven. Daarna werd de doos hermetisch afgesloten . De tabak kon dan gaan fermenteren, broeien bedoelde hij ermee. Er kwam dan een soort gisting proces op gang. Na bepaalde tijd ging het blik weer open en waren de bladeren enig sinds taai geworden en kon hij ze oprollen tot sigaren. Het bovenblad plakte hij later dicht. Daarna moest hij ze nog een tijd laten drogen, waarna ze in doosjes gedaan werden en klaar waren voor gebruik. Ik kan me nog herinneren, toen ik een jaar of 14 was hij eens bij ons op bezoek was. Ik ging toen met hem wandelen naar Roermond en gaf hij mij toen ook een sigaar om op te steken, want thuis mocht ik dat niet. Ook pafte toen maar met hem mee, maar lekker vond ik het niet. Ik voelde me alleen maar groot en gewichtig. IN 1924 kreeg mijn

Page 8: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

graatvader weer een harde slag te verwerken, door het overlijden van zijn tweede kind, mijn vader. Ik herinner mij nog goed hoe diep bedroefd hij aan het voeteind van mijn vaders sterfbed stond, hij was toen zelf 77 jaar oud en mijn vader stierf toen hij 46 jaar was. Grootvader was toen nog een echt vitale kerel. Wij zijn in 1924 verhuisd van Azenray naar Maasniel. Grootvader kwam toen in 1925 om de veertien dagen naar ons toe om onze tuin aan te leggen en om alles te planten en te zaaien. Ik moest hem daarbij behulpzaam zijn en heb zodoende veel geleerd wat tuinieren betreft. Alles moest keurig recht en op gelijke afstand gezaaid of gepoot worden. Zijn lievelingsgroenten waren Snijbiet en Eeuwig moes of te wel Splijtkool. Een vaste plant waar je jaren lang van kon snijden. Het smaakte naar Savoye kool. Tegenwoordig zie ik die planten nooit meer, net zo min als Spurrie en Serradella, waar vroeger hele velden van stonden en die gebruikt werden als groen veevoer. In 1926 heeft hij zijn intrek bij ons genomen, gezien we boven 2 kamers achter elkaar daarvoor vrij hadden gemaakt. Hij heeft toen bijna 2 jaar bij ons gewoond, maar ondanks dat het een reuze goede man was, is dat toch geen denderend succes geworden, want hij had ook zijn streken. In het bejaardenhuis was hij gewend op zijn kamer bediend te worden en dat wilde hij bij ons ook. Hij at derhalve nooit met ons aan tafel, hooguit met de Kermis on vier uur een stuk vla met en kopje koffie en dan moest mijn moeder mijn moeder echt nog een paar keer op aandringen. De werkelijke reden was echter, dat hij een kunst gebit droeg, hetwelk hij uitdeed als hij ging eten en hij wilde voor ons niet weten dat hij er een had. Verder had hij nog al zijn haren, welke gezien zijn leeftijd wit waren geworden, reden waarom hij die steeds zwart verfde met een soort kleurstof en water-peroxide, welke ingrediënten hij altijd haalde in de drogistenrij “De Gaper” in de Neerstraat te Roermond. Hij wilde er altijd jong uitzien. Het was een echte ijdeltuit. Hij liep nog kaarsrecht en ging nooit uit zonder eerst zijn zondags pak aan te hebben aangedaan, zijn schoenen te hebben gepoetst en zijn zwarte bolhoed opgezet te

Page 9: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

hebben. Steeds nam hij ook zijn wandelstok mee met zilveren handvat. Het was alleen jammer, dat de verf ook wel eens hel ergens anders terecht kwam dan alleen op zijn haren en was weer een kleedje of zo naar de knoppen, wat mijn moeder helemaal niet leuk vond en ze er niets van kon zeggen gezien hij dacht dat wij het niet wisten. Verder waren wij opgroeiende kinderen tussen de vier en 22 jaar en had hij iets tegen mijn moeder te mopperen over ons als we wel eens wat te laat thuis kwamen. Verder had mijn broer Louis, die toen 22 jaar was voor het eerst een radio apparaat. Op dat apparaat zaten boven drie grote radiolampen, welke ook nog heel wat licht uitstraalden. Als we dan wel eens s, avonds laat naar de radio zaten te luisteren, want dan was er de mooiste muziek van radio “Langenberg” uit Duitsland of radio “Tour Eifel” uit Parijs, lieten we het elektrisch licht uit en moesten we ook de radiolampen met een handdoek afdekken, anders kon mijn grootvader uit zijn slaapkamer zien, dat we nog laat op waren en dat noemde hij stroomverspilling. De muziek zelf kon hij niet horen, want we luisterden met een koptelefoon. Nu ik het over stroom en techniek heb, wil ik nog wel even vermelden, dat grootvader in zijn leven op technisch gebied een hele evolutie heeft meegemaakt. Zo kwam omstreeks 1850 de stoomvaart, voordien was er enkel de zeilvaart en in de kanalen werden de schepen door mankracht of door paarden versleept, daardoor waren langs de kanalen z.g. jaagpaden aangelegd. In 1856 kwam de eerste spoorweg verbinding tot stand, tussen Rotterdam, Amsterdam en Duitsland. Na 1853 kwamen langzaam meer stoomtoestellen voor de industrie en sprak men over Stoomlinnenfabrieken, Stoomzagerijen, Stoomschoenmakerijen enz. enz. In 1876 was de uitvinding van de telefoon, de opvolger van de telegraaf. Na de z.g. Loopfiets, welke men lopend moest voortbewegen, kwam omstreeks 1880 de hoge Vélocipède, dit was een fiets met voor een heel groot wiel, waaraan rechtstreeks verbonden de trappers en achter een klein wieltje en rond 1890 de tegenwoordige fiets, alleen in primitieve vorm. Als verlichting diende

Page 10: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

een kaarslantaarn, die nadien vervangen werd door een carbidlantaarn, welke omstreeks 1920 vervangen werd door een elektrische dynamo, welke er thans in verbeterende vorm nog is. In 1896 werd in Amerika de aller eerste Ford-automobiel gemaakt. Het rijtuig zonder paarden, waarvan ze in 1900 in Amerika totaal 5000 stuks maakten. De gasverlichting heeft hij zien komen en later de elektrische verlichting. Verder de opkomst van Landbouwmachines, het Vliegtuig, de Fotocamera, de Stofzuiger, de Radio om zo maar enkele te noemen en tientallen andere dingen, zonder die welke wij thans als het ware niet meer zouden kunnen leven. Zo zie je, dat er in zijn leven ook heel wat op hem is afgekomen wat uitvindingen betreft. Al die dingen heeft mijn grootvader nooit gehad, met uitzondering van de gasverlichting, met het beroemde of je kunt beter zeggen het beruchte gaskousje. Je moest n.l. heel voorzichtig zijn met dat ding, want had het eenmaal gebrand dan was het heel broos en mocht je er beslist niet met je lucifer tegen aanstoten als je het gas aanmaakte en later het elektrische licht. Mijn grootvader kon ook hele verhalen vertellen over Spiritisme, het welk in clubverband werd uitgeoefend en bij welke gelegenheid je tafels kon zien dansen en waar je ook kon praten met de geesten van overledenen. Ik vond het allemaal wel eng maar moest er toch steeds met belangstelling naar luisteren. Verder had hij ook dikwijls hele verhalen over vrijmetselarij, maar daar snapte ik helemaal niets van en dan had hij het weer over Carmelitessen. Dat waren klooster zusters, die hun hele leven achter de tralies zaten en nooit mensen of familie mochten zien. Die nonnen hadden ook helemaal geen bedden zei hij, doch moesten altijd in hun eigen doodskist slapen en deden niets anders dan bidden en werken. Om 3 uur in de ochtend begonnen ze al. Ik vond dat heel erg en telkens als ik het klokje hoorde van het Carmelitessen klooster aan de Venloseweg te Roermond of dat ik er langs kwam, moest ik met medelijden denken aan al die arme zusters achter die tralies, welke alleen maar brood en water kregen volgens grootvader. En nog steeds als ik er lans kom moet ik aan de verhalen

Page 11: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

van mijn grootvader denken. Mijn grootvader was ook erg nieuwsgierig toen hij ouder werd. Ik herinner mij nog goed, dat ik eens van iemand een koppel duiven had gekregen. Zogenaamd Pauwstaarten, dat zijn duiven waarvan de staart niet omlaag, maar omhoog staat. Net als bij een Pauw die met zijn veren staat te pronken. Ik was bezig daarvoor, onder grootvaders raam, hij woonde op de eerste verdieping een hok te timmeren. Heel zachtjes hoorde ik opeens boven zijn raam open gaan en ik deed net of ik niets hoorde. Hij stak toen voorzichtig zijn hoofd door het raam om te kijken wat ik daaronder aan het uitvoeren was. Hij scheen uit nieuwsgierigheid zijn mond toen wat al te ver open hebben gedaan, want plotseling viel er iets naast me op de grond. Ik zag meteen dat het zijn bovengebit was, keek echter niet naar boven en raapte het eerst op, nadat ik boven het raam had horen dicht gaan. Even later ging ik er mee naar boven, klopte aan zijn kamerdeur, ging binnen en zei; grootvader ik heb iets gevonden, is het soms van U en overhandigde het gebit, dat gelukkig nog niet kapot gevallen was in het losse zand. Hij bromde wat terug en ik zag wel dat zijn gezicht op zwaar onweer stond. Toen hij verder niets zei heb ik maar vlug weer de benen genomen. Wat zal dat een pijnlijk moment voor hem zijn geweest. Daar het voor hem, wij waren met vijf kinderen, toch langzamerhand te druk werd en is hij in 1928 weer terug gegaan naar het bejaardenhuis in Thorn. Toch scheen de vrijheid, welke hij bij ons had genoten, beter te hebben aangestaan dan het leven in het bejaardenhuis, want in 1929 huurde hij zich nog een huisje in Kessel te Limburg en nam een huishoudster in dienst om voor hem verder te zorgen. Daar hield hij ook zijn groentetuintje bij, ofschoon hij reeds 82 jaar was. Hij was nog zo vitaal dat hij ook nog elke dag zijn wandelingetje maakte en nog ging vissen. Dat was ik nog vergeten te vertellen, want dat was ook een grote liefhebberij van hem. Toen hij namelijk nog bij ons in Maasniel woonde ging hij zo mogelijk nog elke week vissen in een Vispoel de Weert, dat was achter de maasbrug in Roermond. Nog een stevige wandeling. Die bewuste poel is er nu niet meer, er is nu een groot waterrecreatie

Page 12: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

centrum. Na zijn vertrek uit Thorn heeft zijn bidstoel, met zijn monogram D.L. uitgevoerd in koperen spijkertjes nog vele jaren in de Stiftkerk gestaan. Ik vond het fijn jaren na zijn dood zijn stoel daar nog steeds te vinden. Inmiddels is de Stiftkerk van binnen helemaal gerenoveerd en is het meer een bezienswaardigheid geworden en is ook grootvaders stoel verdwenen. De laatste herinnering aan grootvader te Thorn. In Kessel heb ik hem nog een paar keer opgezocht, niet dikwijls, want het was een hele reis met de bus. Je moest ook nog overstappen en nog een heel eind lopen. Daar vond ik zijn huisje ook gezellig. Hij had er nog zijn vroegere meubels waardoor de oude sfeer weer werd terug gebracht. En dan had hij nog een keurig onderhouden tuintje. Ja ik vond het wel fijn, dat hij weer op zijn eigen zat. In 1934, hij was inmiddels 87 jaar, kreeg hij last van evenwichtsstoring en is hij een paar maal tijdens een wandeling door het dorp, in een heg gevallen. Zijn zoon en mijn oom Frans, welke ook in Kessel woonde, alwaar hij hoofd der school was, heeft toen tegen hem gezegd, dat het verder onverantwoord was om alleen te blijven wonen en dat hij maar zijn intrek moest nemen bij hem, in Huize “Baarskamp”, waar hij goed verzorgd zou worden en heeft grootvader er mee ingestemd. Langzamerhand namen toen zijn krachten af en in 1935 kregen mijn moeder en ik te Eindhoven, waar we inmiddels woonden een telegram waarin vermeld dat grootvader stervende was. We zijn toen direct naar hem toegegaan. Aangekomen zagen we wel, dat hij inderdaad stervende was. Ik schrok toen ik mijn grootvader daar in bed zag liggen met zijn spierwitte haardos, gezien ik hem nooit anders dan met zwarte haren had gekend. Hij zei al niets meer, doch gaf ons enkel de hand tot afscheid. Volgende dag is hij vredig gestorven. Ik heb hem mede begraven op het R.K kerkhof te Kessel, vlak bij de toren der kerk. Later is er een gedenksteen op zijn graf geplaatst, doch jammer genoeg is deze bok Oorlogshandelingen in 1945 door granaten vernield en bleef zodoende niets meer van over. Rest van hem nog zover ik weet een regulateur, welke ik hem meerder malen met een

Page 13: Levensbeschrijving Desirderius Lecluse

kippen veer heb zien schoonmaken en smeren. Deze in momenteel in het bezit van mijn broer Louis, die inmiddels 80 jaar is en in het bejaardenhuis “ De Pollaert “ te Roermond verblijft. Voor mij rest van mijn dierbare grootouders nog slechts te herinneren, welke ik hier op papier heb gezet, in de hoop, dat ze nog even behouden blijven voor het nageslacht en de gedachtenis prentjes van hun overlijden, alsmede van hun dochter Maria, die ik in het boek er onder heb geplakt.

Heb aangepast omdat mijn vader met zijn typemachine het verhaal heeft neergezet als onderdeel van de twee boeken en toen niet de mogelijkheid had dit zoals nu via een tekstverwerker met een PC te kunnen corrigeren.

Vader, mijn diepste bewondering voor het vastleggen van uw herinneringen en ook dank dat ik uw zoon mag zijn.

Paul Lecluse

1 sept. 2014