Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van...

57
Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen Academiejaar 2007-2008 Eerste Examenperiode Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische rekenscores op vlak van hoofdrekenen, getallenkennis en temporekenen opsporen? “Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de Psychologie, Optie Klinische Psychologie door Veerle Baete” Promotor: Prof. Dr. Anne Desoete Begeleiding: Lic. Pieter Stock

Transcript of Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van...

Page 1: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen

Academiejaar 2007-2008

Eerste Examenperiode

Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met

klinische rekenscores op vlak van hoofdrekenen,

getallenkennis en temporekenen opsporen?

“Scriptie neergelegd tot het behalen van de graad van Licentiaat in de

Psychologie, Optie Klinische Psychologie

door

Veerle Baete”

Promotor: Prof. Dr. Anne Desoete

Begeleiding: Lic. Pieter Stock

Page 2: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

Ondergetekende, Veerle Baete, geeft toelating

tot het raadplegen van de scriptie door derden.

Page 3: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

Dankwoord

Mede dankzij de nooit aflatende hulp en steun die de vele mensen rondom mij

me de afgelopen jaren hebben geboden, is het voltooien van deze thesis een absolute

meerwaarde geweest bij het volbrengen van mijn studies. Daarom wil ik graag een

woord van dank richten tot al deze personen.

Allereerst zou ik graag mijn promotor, Prof. Dr. Anne Desoete, bedanken voor

het delen van haar uitgebreide vakkennis, haar opbouwende kritiek en haar gedegen

opmerkingen. Haar wijze raad bleek de perfecte richtlijn voor het schrijven van dit

eindwerk. Als autoriteit op het gebied van dyscalculie, metacognitie en assessment heeft

zij mij een diepgang geboden bij mijn opzoekingswerk, die ik ten zeerste naar waarde

heb weten te schatten.

Daarnaast wil ik mijn begeleider, Lic. Pieter Stock, uitermate bedanken voor

zijn, praktische zowel als morele, steun. Hij was steeds bereid tot het beantwoorden van

vragen, ondanks zijn eigen drukke werkschema.

Ik wil ook graag een woord van dank richten tot de school waar mijn onderzoek

plaatsvond. Zowel de directrice als de leerkrachten van beide klassen vertoonden steeds

een bereidwillige medewerking. Ze boden mij de mogelijkheid om mijn onderzoek

onder de best mogelijke omstandigheden uit te voeren.

Alle professoren waar ik gedurende mijn vijf jaar durende studie les van kreeg,

mogen uiteraard niet vergeten worden in dit dankwoord. Zij bleken steeds in staat om

mij te inspireren, en gaven hierdoor de aanzet tot mijn, hopelijk bloeiende, loopbaan. De

rijkdom aan informatie die zij mij boden, valt niet in woorden uit te drukken.

Mijn vrienden, en een aantal medestudenten, wil ik hier vernoemen voor de vele

positieve interacties en discussies waar een universiteitsstudente altijd baat bij heeft.

Mevr. A. Ockerman wil ik bedanken voor het delen van haar persoonlijke

verhaal en voor het ter beschikking stellen van alle informatie, die zij dankzij een

jarenlange inzet verzameld heeft.

Mijn ouders wil ik graag bedanken voor hun voortdurende steun tijdens mijn

studies. Naast de mogelijkheid die ze mij geboden hebben om deze studies aan te vatten,

wil ik hen vooral bedanken voor hun vertrouwen en geloof in mijn capaciteiten om mijn

universitaire studies tot een succesvol einde te brengen. Ik hoop dan ook dat zij trots

zullen zijn op deze thesis.

Page 4: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

Tot slot wil ik nog de aandacht richten op mijn vriend, Frederik. Zonder zijn

onophoudelijke steun, grenzeloze vertrouwen en eindeloze liefde waren de afgelopen

vijf jaar niet zo vlot en succesrijk verlopen. Ik wil hem bedanken voor zijn luisterende

oor tijdens moeilijke momenten.

Page 5: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

INHOUDSTAFEL

ABSTRACT ............................................................................................................................... 2

1. INLEIDING ........................................................................................................................... 3

1.1. REKENEN EN KLINISCHE REKENSCORES ............................................................................ 3

1.1.1. Dyscalculie ............................................................................................................... 3

1.1.2. Onderzoeksbevindingen ........................................................................................... 5

1.1.2.1. cognitieve mechanismen ................................................................................... 5

1.1.2.2. neuropsychologische bevindingen .................................................................... 6

1.1.3. Probleemgebieden .................................................................................................... 6

1.1.4. De normale rekenontwikkeling .............................................................................. 10

1.2. DIAGNOSTIEK VAN REKENEN .......................................................................................... 11

1.2.1. Diagnostiek en criteria ........................................................................................... 11

1.2.2. Comorbide problemen ............................................................................................ 12

1.2.3. Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) .......................................................................... 12

1.2.3.1. numerieke ontwikkeling van het kind ............................................................. 12

1.2.3.2. protonumerische vaardigheden ....................................................................... 13

1.2.3.3. model van McCloskey, Caramazza en Basili (1985) ...................................... 13

1.2.3.4. het Triple-code model (Dehaene, 1992) .......................................................... 15

1.2.4. Kortrijkse Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006) ............................. 15

1.2.5. Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992) .......................................................... 16

1.2.6. Diagnostiek in het buitenland ................................................................................. 16

1.2.6.1. Utrechtse Getalbegrip Toets (UGT, Van Luit, Van de Rijt & Pennings, 1998)

...................................................................................................................................... 16

1.2.6.2. Dyscalculia Screener (Butterworth, 2003) ...................................................... 17

1.2.6.3. Zareki (Von Aster & Weinhold, 2002) ........................................................... 17

1.2.6.4. Mathematics Screening (Adler, 2000) ............................................................ 17

1.2.7. Vals positieve en vals negatieve scores .................................................................. 17

1.3. ONDERZOEKSVRAGEN .................................................................................................... 18

Page 6: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

2. METHODE .......................................................................................................................... 20

2.1. STEEKPROEF ................................................................................................................... 20

2.1.1. Algemene steekproef .............................................................................................. 20

2.2.2. Empirische onderzoeksgegevens ............................................................................ 20

2.2. OPZET ............................................................................................................................. 21

2.3. INSTRUMENTEN .............................................................................................................. 21

2.3.1. Wechsler Intelligence Scale for Children III (Wisc-III, Wechsler, 2005) ............. 21

2.3.2. Test in functie van de Diagnostiek van basis MATHemathische kennis en

vaardigheden (Tedi-Math et al., 2004) ............................................................................. 22

2.3.3. Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992) .......................................................... 23

2.3.4. Kortrijkse Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006) ............................. 24

2.3.5. Vragenlijsten voor ouders en leerkrachten ............................................................. 25

2.4. PROCEDURE .................................................................................................................... 26

3. RESULTATEN .................................................................................................................... 28

3.1. ONDERZOEKSVRAAG 1: HOE HANGEN DE REKENTESTS SAMEN? ..................................... 28

3.1.1. Correlatie met prenumerische subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) 28

3.1.2. Correlatie met numerische subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)...... 29

3.2. ONDERZOEKSVRAAG 2: WORDEN ER VALS POSITIEVE EN/OF VALS NEGATIEVE SCORES

BEKOMEN AAN DE HAND VAN DE TEDI-MATH (GRÉGOIRE ET AL., 2004)? ............................. 31

3.2.1. Procedure ................................................................................................................ 31

3.2.2. Resultaten ............................................................................................................... 32

3.2.2.1. (reken)vaardigheden ........................................................................................ 32

3.2.2.2. inschatting door de ouders ............................................................................... 34

3.2.2.3. inschatting door de leerkracht ......................................................................... 34

3.2.2.4. inschatting door medeleerlingen ..................................................................... 34

3.2.2.5. inschatting door het kind zelf .......................................................................... 35

3.2.2.6. Tedi-Math profiel ............................................................................................ 35

3.3. ONDERZOEKSVRAAG 3: WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN KLINISCHE EN

LEEFTIJDSADEQUATE SCORES VOOR DE AUTOMATISATIE VAN REKENFEITEN OP

(PRE)NUMERISCHE SCORES VAN DE TEDI-MATH (GRÉGOIRE ET AL., 2004) ........................... 35

3.4. ONDERZOEKSVRAAG 4: WAT IS HET VERSCHIL TUSSEN KLINISCHE EN

LEEFTIJDSADEQUATE SCORES VOOR DOMEINSPECIFIEKE KENNIS (GETALLENKENNIS EN

Page 7: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

HOOFDREKENEN) OP (PRE)NUMERISCHE SCORES VAN DE TEDI-MATH (GRÉGOIRE ET AL.,

2004) ..................................................................................................................................... 36

4. BESPREKING EN CONCLUSIE ....................................................................................... 37

4.1. BESPREKING VAN DE RESULTATEN ................................................................................. 37

4.1.1. Onderzoeksvraag 1: Hoe hangen de rekentests samen? ......................................... 37

4.1.2. Onderzoeksvraag 2: Worden er vals positieve en/of vals negatieve scores bekomen

aan de hand van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)? ................................................... 39

4.1.3. Onderzoeksvraag 3: Wat is het verschil tussen klinische en leeftijdsadequate

scores voor de automatisatie van rekenfeiten op (pre)numerische scores van de Tedi-

Math (Grégoire et al., 2004) ............................................................................................. 41

4.1.4. Onderzoeksvraag 4: Wat is het verschil tussen klinische en leeftijdsadequate

scores voor domeinspecifieke kennis (getallenkennis en hoofdrekenen) op

(pre)numerische scores van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) ................................. 41

4.2. BEPERKINGEN EN STERKTES VAN HET ONDERZOEK ........................................................ 41

4.2.1. Beperkingen ........................................................................................................... 41

4.2.2. Nood aan vervolgonderzoek ................................................................................... 41

4.2.3. Sterktes ................................................................................................................... 42

4.3. IMPACT VAN HET ONDERZOEK ........................................................................................ 43

4.4. EINDCONCLUSIE ............................................................................................................. 44

5. REFERENTIELIJST ............................................................................................................ 45

Page 8: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

2

Abstract

De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om

kinderen met dyscalculie op te sporen. De Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992)

en de Kortrijkse Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006) pretenderen ook, elk

op zich, een, weliswaar in zekere mate overlappend doch niet volledig samenvallend,

gedeelte van de mathematische kennis en vaardigheden van kinderen in het

basisonderwijs na te gaan. Vroeger onderzoek ondersteunt de convergente validiteit van

de Tedi-Math bij zwak functionerende kinderen. In deze thesis wordt onderzocht in

welke mate deze drie tests samenhangen, waar het een steekproef van een minder

specifieke populatie betreft. Uit de resultaten blijkt dat in dit geval de correlatiematen

veel minder sterk zijn. Er wordt geprobeerd om een profiel op te stellen van de kinderen

die een vals positief of een vals negatief resultaat behalen op de Tedi-Math. De vraag

naar andere belangrijke raakvlakken tussen deze kinderen primeert. De overeenkomsten

tussen de betreffende kinderen op andere vlakken (intelligentie, zelfbeoordeling,

beoordeling door derden,...) blijken echter miniem. Tot slot wordt het verschil nagegaan

tussen klinische en leeftijdsadequate scores voor getallenkennis en hoofdrekenen (KRT-

R) op de (pre)numerische scores van de Tedi-Math. Uit de resultaten blijkt dat er binnen

de steekproef geen significant verschil is tussen de klinische en de leeftijdsadequate

scores, noch op de prenumerische, noch op de numerische resultaten van de Tedi-Math.

Vermits geen enkel kind een klinische score behaalde voor de automatisatie van

rekenfeiten, kan niet worden nagegaan of kinderen met een klinische score op de TTR

opgespoord worden door de Tedi-Math.

Page 9: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

3

1. INLEIDING

1.1. Rekenen en klinische rekenscores

1.1.1. Dyscalculie

Het onderscheid tussen dyscalculie en rekenstoornissen is soms moeilijk te

maken. Volgens Mazzocco (2005) wordt er binnen de literatuur gebruik gemaakt van

verschillende termen, waaronder mathematics disabilities (Geary, 2004), mathematics

difficulties (Russell & Ginsburg, 1984), poor math achievement (Mazzocco & Myers,

2003) en dyscalculie (Shalev & Gross-Tsur, 2001), om problemen op het gebied van

rekenen te benoemen. Echter, in de internationale literatuur wordt gewag gemaakt van

de term dyscalculie waar het stoornissen betreft ten gevolge van een verworven of

aangeboren hersenletsel (Geary, 2004). Vanuit dit laatste perspectief benoemt men alle

andere rekenstoornissen dan als arithmetic disabilities of mathematics disabilities, aldus

Grégoire et al. (2004).

Wanneer men kijkt naar de classificatie van dyscalculie, onderscheidt men twee

grote stromingen volgens Grégoire et al. (2004):

1) In de eerste stroming maakt men een onderscheid op basis van wat

gemeenschappelijk is: op die manier kan men een differentiatie maken tussen verbale en

non-verbale of visuospatiële leerstoornissen. Zo zouden de verbale leerstoornissen

eerder te wijten zijn aan problemen in de linkerhemisfeer, terwijl men voor de non-

verbale leerstoornissen gewag maakt van een rechterhemisferische stoornis, zo stellen

Rourke en Finlayson (1978; zie ook Rourke 1993; Rourke & Conway 1997; Geary

2004). De linkerhemisferische problemen zouden tot gevolg hebben dat kinderen vooral

moeite hebben met het kopiëren en ordenen van cijfers, en met het onthouden van

rekenfeiten. De kinderen met een visuospatiële of non-verbale stoornis zouden dan weer

meer problemen ondervinden met de ruimtelijke aspecten van rekenen, aldus Spiers

(1987).

2) De tweede stroming focust op de verschillen, eerder dan op de gelijkenissen.

In deze stroming maakt men een onderscheid, gebaseerd op het model van McCloskey,

Caramazza en Basili (1985), tussen drie soorten dyscalculie: a)

getallenkennisdyscalculie; b) geheugendyscalculie en c) procedurele dyscalculie.

Page 10: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

4

Getallenkennisdyscalculie kan het best omschreven worden als problemen bij het

verwerken van getallen en bij het nazeggen, schrijven en lezen van cijfers.

Geheugendyscalculie kan op zijn beurt uitgelegd worden als moeilijkheden bij het

beheersen van rekenfeiten. Als plannen en het opvolgen van een geordende reeks

stappen de grootste problemen vormen, kan men spreken van procedurele dyscalculie.

Geary (1993, 2003) maakt een gelijkaardig onderscheid tussen drie subtypes: a)

semantisch geheugen, b) procedureel en c) visuospatieel. Onder dit laatste verstaat men

moeilijkheden met het weergeven van wiskundige informatie en relaties op een

ruimtelijke manier, en met het verwerken van informatie die op een spatiële manier

wordt aangebracht. Dit subtype wordt verondersteld verband te houden met letsel ter

hoogte van de posterieure regionen van de rechterhemisfeer, en eventueel ook met de

pariëtale cortex van de linkerhemisfeer, aldus Geary (2003).

Bij de visuospatiële leerstoornis (VSLD: visuospatial learning disorder) worden

vooral problemen opgemerkt als rekenoefeningen schriftelijk worden aangeboden (in

tegenstelling tot mondeling), aldus Venneri, Cornoldi en Garuti (2003). Deze kinderen

beschikken echter wel over een goede numerische feitenkennis. Volgens Venneri et al.

(2003) komen de problemen vooral tot uiting bij brugoefeningen en oefeningen waarbij

lenen noodzakelijk is, en dan nog vooral bij aftrekkingen.

3) Volgens Desoete (2007) kan echter op nog een andere manier melding

gemaakt worden van dyscalculie: deze derde stroming exploreert het beschrijvend

formuleren van de definitie van dyscalculie, en dit in tegenstelling tot de twee vorige,

verklarende, stromingen. In deze stroming is er sprake van dyscalculie, als voldaan is

aan drie criteria, aldus Desoete (2007). Het eerste criterium betreft, volgens Desoete

(2007) het feit dat de resultaten van het kind op vlak van rekenen, zwakker moeten zijn

dan men zou kunnen voorspellen op basis van zijn intelligentiequotiënt of andere

schoolse resultaten (discrepantiecriterium). Ten tweede mag deze klinische score niet

kunnen verklaard worden aan de hand van het verkregen onderwijs van het kind, of een

sensorisch tekort (exclusiecriterium) (Desoete, 2007). Tot slot beveelt het derde

criterium dat de problemen van het kind op vlak van rekenen reeds gedurende drie tot

zes maanden aanwezig moeten zijn, en dit ondanks aangepast onderwijs en bijkomende

hulpverlening (resistentiecriterium). (Desoete, Ghesquière, Walgraeve & Thomassen,

2006; Desoete, Roeyers & De Clercq, 2004).

Page 11: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

5

1.1.2. Onderzoeksbevindingen

De laatste tien jaar werd veel vooruitgang geboekt in het betreffende

onderzoeksdomein. Als het onderzoek omtrent rekenen en rekenstoornissen in dezelfde

stijgende lijn blijft toenemen, zijn hoge verwachtingen voor de komende jaren

gerechtvaardigd, aldus Geary (2003). Voor de taxonomie van de drie subtypes van

rekenstoornissen (nl. procedureel, semantisch geheugen en visuospatieel) heeft men zich

gebaseerd op Geary (1993). Deze taxonomie is echter beperkt tot de rekenkunde, en zal

in de toekomst uitgebreid moeten worden naar andere domeinen van het rekenen, alsook

naar andere eigenschappen (Geary, 2004). Er wordt ook een onderscheid gemaakt tussen

ontwikkelingsdyscalculie en verworven dyscalculie: in het eerste geval gaat het over een

aangeboren deficit, in het tweede geval over een tekortkoming ten gevolge van

hersenletsel (Geary, 1993).

1.1.2.1. cognitieve mechanismen: Men heeft onder andere al onderzoek verricht

naar de cognitieve mechanismen en deficits die aan de grondslag liggen van de

rekenstoornissen. Zo heeft men onderzoek uitgevoerd naar bepaalde cognitieve patronen

bij kinderen (zoals bijvoorbeeld de principes waar ze gebruik van maken bij het tellen,

de procedures die ze gebruiken om problemen op te lossen,...) (Geary, Hamson &

Hoard, 2000; Geary, Hoard & Hamson, 1999). Deze patronen verschillen bij kinderen

met leerstoornissen (zowel taal- als rekenstoornissen) ten opzichte van kinderen die

gemiddeld scoren op gestandaardiseerde prestatietests, aldus Geary et al. (2000, zie ook

Geary et al. 1999). Eén van de voornaamste verschillen vindt men bij het tellen: veel

kinderen met leerstoornissen vertonen een onvoldoende begrip van een aantal aspecten

die van belang zijn voor het tellen, aldus Geary en Hoard (2005). Volgens Geary en

Hoard (2005) kan het merendeel van de kinderen goed overweg met de meeste regels

van Gelman en Gallistel (1978), maar ondervinden ze moeilijkheden met het orde-

irrelevantie-principe. Daarnaast geloven deze kinderen vaak nog in de noozaak van

‘adjacency’, een principe beschreven door Briars en Siegler (1984) dat stelt dat

aangrenzende objecten achtereenvolgens moeten geteld worden. Verder maken kinderen

met rekenproblemen en kinderen met lees- en rekenproblemen, volgens Geary et al.

(2000; zie ook Jordan, Hanich en Kaplan 2003a; Jordan & Montani 1997), meer

telfouten, en gebruiken ze vaker en langer procedures die normaal gebruikt worden door

jongere, gemiddeld scorende kinderen. Een voorbeeld hiervan, volgens Jordan et al.

(2003a), is het uitrekenen van eenvoudige optellingen en/of aftrekkingen met behulp van

Page 12: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

6

het tellen op de vingers. Deze strategie leidt minder vlug tot wiskundige bekwaamheid.

Kinderen met een rekenstoornis zouden ook problemen ervaren bij het opvolgen van de

verschillende stappen die vereist zijn bij een rekenprocedure (Geary, 2003). Ze hebben

eveneens moeite met het detecteren en corrigeren van gemaakte fouten (Geary & Hoard,

2001).

1.1.2.2. neuropsychologische bevindingen: Recent onderzoek van Kadosh et al.

(2007) verwijst naar de mogelijke betrokkenheid van de rechterpariëtale hersenlob, en

dan met name de intrapariëtale sulcus hiervan, in het automatisch verwerken van

groottes: tijdens dit onderzoek wordt bijvoorbeeld gevraagd aan een proefpersoon om te

focussen op de fysieke grootte van de cijfers in plaats van op de numerieke waarde

ervan. Op basis van de resultaten van deze studie toont men aan dat gezonde

proefpersonen op eenzelfde manier reageren als personen met ontwikkelingsdyscalculie,

wanneer ze transcraniaal magnetisch gestimuleerd worden in de rechterpariëtale lob. De

gevonden resultaten (Kadosh et al., 2007) kunnen echter mogelijkerwijs ook

toegeschreven worden aan de verstoring van het neurale netwerk verbonden aan deze

intrapariëtale sulcus. Alhoewel deze bevindingen een grote invloed kunnen hebben op

de algemene perceptie en de behandeling van rekenproblemen, is verdere navorsing

vereist.

1.1.3. Probleemgebieden

Volgens Geary (1993) is er bij kinderen met rekenproblemen sprake van

moeilijkheden op vijf verschillende gebieden: een vertraging op procedureel vlak,

moeilijkheden met het ophalen van feiten uit het geheugen, conceptuele problemen,

problemen met het werkgeheugen en met de verwerkingssnelheid (en dan in het

bijzonder de snelheid van het tellen). In de paragrafen die volgen gaan we nader in op

elk van deze belangrijke domeinen. Indien mogelijk worden de domeinen ook

gekoppeld aan één van de subtypes binnen het gebied van de rekenstoornissen.

De ordening die hier gebruikt wordt is echter slechts één van vele mogelijke. In

de literatuur wordt gebruik gemaakt van verschillende soorten ordeningen op het gebied

van rekenstoornissen. De discussie omtrent welke categorisering correct is, is nog niet

beslist.

Page 13: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

7

1) procedurele problemen: uit procedureel onderzoek bij normaal presterende

kinderen blijkt dat de strategiekeuze (als kinderen een optelling of aftrekking

voorgelegd krijgen, gaan ze eerst na welke strategie hen het meest effectief lijkt in

functie van de oplossing) een aantal belangrijke fasen doormaakt. Jonge kinderen

zouden gebruik maken van simpele telstrategieën zoals tellen met behulp van hun

vingers, pen en papier,…. Ook vertonen kleine kinderen vaak de neiging om te beginnen

met het kleinste getal, en om daar dan het grootste getal bij op te tellen (“max

procedure”), of om te beginnen tellen vanaf één, en dan gewoon beide getallen erbij te

tellen (“sum of counting-all procedure”) (Geary & Hoard, 2001). Na een tijd moet het

kind, na veelvuldige instructie, overstappen op verbaal tellen of mentale berekeningen

waarbij men vertrekt van het grootste getal, en daar dan het kleinere getal bij optelt

(“min procedure”) (Siegler, 1987). Dit zijn de meer weloverwogen telstrategieën.

Uiteindelijk zou het kind op het punt moeten aanbelanden waarbij het de oplossingen

gewoon uit zijn geheugen kan ophalen (dit wordt vergemakkelijkt door versterkte

associaties tussen problemen en oplossingen), aldus Siegler (1987). Bij kinderen met

rekenproblemen zou het kind een vertraging oplopen in deze procedurele ontwikkeling,

waardoor het langer de ‘eenvoudige’ telstrategieën blijft gebruiken (Jordan & Montani,

1997). De strategiekeuze van deze kinderen is dus minder adaptief dan bij hun normaal

presterende leeftijdsgenoten. Kinderen met een rekenstoornis gaan echter, naar het

einde van het tweede leerjaar toe, vaak over op de meer weloverwogen telstrategieën

(Geary, 1993), waardoor inderdaad sprake lijkt te zijn van een vertraging, en niet van

een blijvende tekortkoming.

Geary (2004) komt later nog terug op dit onderwerp, wanneer hij zegt dat een

leerstoornis zich uit als een deficit in conceptuele en procedurele competenties, wat dan

weer het gevolg zou zijn van tekorten in bepaalde visuospatiële of taalsystemen.

Model of strategic change. Dit model geeft de verschillende facetten weer

waarop de strategiekeuze van het kind zou gebaseerd zijn. Het ‘model of strategic

change’ bestaat volgens Lemaire en Siegler (1995) uit vier dimensies: a) strategie

repertoire (verzameling van de verschillende strategieën die kunnen gebruikt worden om

een taak op te lossen); b) strategie verdeling (gebruiksfrequentie van elke strategie);

c) strategie efficiëntie (snelheid en accuraatheid bij uitvoering van de gekozen strategie)

en d) strategie selectie (adaptiviteit van de strategiekeuze). Volgens dit model hebben

kinderen een soort vertrouwenscriterium: het kind zal het antwoord niet geven, tenzij het

Page 14: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

8

dit interne criterium overschrijdt. Als het antwoord dus dit criterium niet overschrijdt,

dan stapt het kind over op een alternatieve strategie (b.v. tellen met behulp van de

vingers) [Siegler & Robinson, 1982; Siegler & Shrager, 1984]. Kinderen met een

rekenstoornis gaan vlugger vertrouwen op de meer onvolwassen telstrategieën, en gaan

minder gebruik maken van herinneringsstrategieën, aldus Torbeyns, Verschaffel en

Ghesquiere (2004).

De procedurele uitval, zoals hier beschreven, kan gekoppeld worden aan het

subtype procedurele dyscalculie.

2) ophalen van feiten uit het geheugen: kinderen met een rekenstoornis

vertonen volgens Geary (1993), naast de vertraging in de procedurele ontwikkeling

(Geary & Brown, 1991; Russel & Ginsburg, 1984), een vrij fundamenteel tekort in het

ophalen van feiten uit het geheugen. Het betreft hier een kwalitatief verschillende, en

niet uitsluitend een vertraagde ontwikkeling, wanneer men de vergelijking maakt met

kinderen zonder rekenstoornis, aldus Geary (1993). Dit gebrek zou zich volgens Geary

(1993) uiten in een groter aantal fouten, een onsystematisch reactietijdpatroon, en een

kleiner aantal feiten en antwoorden die kunnen opgehaald worden uit het geheugen. Er

zouden twee vormen van dergelijk deficit bestaan: de eerste vorm, waarbij irrelevante

associaties interfereren met het ophaalproces (Barrouillet, Fayol & Lathulière, 1997;

Geary, 1993), lijkt geassocieerd met de werking van de prefrontale cortex; de tweede

vorm, die draait rond de toegang tot de geheugenfeiten, zou dan weer verband houden

met het functioneren van de linkerpariëto-occipito-temporale area’s en verschillende

subcorticale structuren (Dehaene & Cohen, 1995, 1997). Men is echter helemaal niet

overtuigd waar de oorzaak van dit deficit ligt (zijn de data niet opgenomen in het

geheugen, of enkel niet toegankelijk? speelt het werkgeheugen een rol?). Geary, Hoard,

Byrd-Craven, Nugent en Numtee (2007) komen tot de conclusie dat dit deficit, dat vrij

consistent wordt teruggevonden bij kinderen met een rekenstoornis, weinig afhankelijk

is van de gebruikte cutoff criteria tijdens het onderzoek.

Ook Goldman, Pellegrino en Mertz (1988) geven aan dat deze tekortkoming

waarschijnlijk eerder een (bij vele kinderen langetermijn) verschil aantoont met normaal

presterende kinderen, en niet in de eerste plaats een vertraging.

Page 15: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

9

De vaststelling dat er sprake is van een specifiek deficit in het ophalen van

geheugenfeiten bij kinderen met een rekenstoornis wordt echter niet teruggevonden in

het onderzoek van Torbeyns et al. (2004).

Dit tweede tekort, met name de uitval in het ophalen van feiten uit het geheugen,

kunnen we zien als het kernkenmerk van het subtype geheugendyscalculie.

3) conceptuele problemen: een derde mogelijke afwijking bij kinderen met een

rekenstoornis is een visuospatiële deficit. Dit deficit heeft een invloed op zowel het

conceptuele begrip van de representatie als op de functionele vaardigheden, en heeft tot

gevolg dat de kinderen moeite hebben met het ruimtelijk representeren van numerische

informatie (Geary, 1993).

Om rekenprocedures te kunnen uitvoeren, moet het kind een basisbegrip hebben

van de telprincipes van Gelman en Gallistel (1978; zie ook Gallistel & Gelman 1992).

Het kind moet kunnen detecteren wanneer er fouten tegen deze principes worden

gemaakt. Als er, binnen een bepaalde rekenprocedure fouten worden gemaakt tegen de

basisprincipes, dan moet het kind de procedure kunnen aanpassen. Het moet echter ook

over een zekere kennis met betrekking tot het tellen zelf beschikken (Geary, 1993). Als

een kind met rekenproblemen moeite heeft met het volledig begrijpen van deze

concepten, kan dat problemen geven op procedureel vlak. Verdere navorsing is echter

vereist betreffende de vraag of dit een algemeen deficit, een domeinspecifiek deficit of

een normale variatie in algemene bekwaamheid betreft, aldus Geary (1993). Als het kind

rekenfouten maakt (bijvoorbeeld door slecht begrip van de basisprincipes), kan dit ertoe

leiden dat er associaties ontstaan tussen de rekenopgave en de incorrecte antwoorden.

Het feit dat ze vaak foute antwoorden ophalen uit hun langetermijngeheugen kan dus

verband houden met deze eerder gemaakte foutieve associaties (Geary, 1990).

4) werkgeheugen: de procedurele ontwikkeling van het kind kan verder ook

beïnvloed worden door het functioneren van het werkgeheugen. Een kleinere

geheugenspan, bijvoorbeeld, zou gerelateerd zijn aan meer rekenfouten, aldus Geary,

Brown en Samaranayake (1991). Dit zou dan weer komen doordat kinderen met een

rekenstoornis trager tellen, waardoor er minder getallen in het werkgeheugen kunnen

achterblijven (hoewel onderzoek rond dit onderwerp gemengde resultaten oplevert)

(Geary et al., 1991; Geary, Widaman, Little & Cormier, 1987). Een andere mogelijkheid

is dat kinderen met een rekenstoornis niet gewoon trager tellen dan hun normaal

Page 16: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

10

presterende leeftijdsgenoten, maar dat de informatie uit hun werkgeheugen vlugger

vervalt (Geary, 1993).

5) verwerkingssnelheid: het vermoeden dat kinderen met rekenproblemen een

tragere verwerkingssnelheid vertonen, leidt tot hevige discussie. Naar de mening van

Kirby en Becker (1988) is dit inderdaad het geval (zoals geciteerd in Geary, 1993).

Echter, onderzoek van Geary et al. (1991; zie ook Geary et al. 1987) toont dat deze

resultaten mogelijk het gevolg kunnen zijn van de normale heterogeniteit binnen de

groep van kinderen met rekenmoeilijkheden.

1.1.4. De normale rekenontwikkeling

Recent onderzoek erkent de visie dat de mens beschikt over een reeks

aangeboren kwantitatieve competenties, als zijnde het telbegrip (preverbaal telsysteem

voor het tellen van sets met maximum drie tot vier items), eenvoudige rekenopdrachten

(gevoeligheid voor toename of afname van hoeveelheid binnen sets gaande tot twee

items), het principe ‘ordinaliteit’ (begrip van de concepten ‘meer dan’ en ‘minder dan’)

en de vaardigheid om te kunnen omgaan met (kleine) concrete hoeveelheden. De

wiskundige vaardigheden van kinderen breiden, op basis van deze aangeboren

competenties, steeds verder uit. Na verloop van tijd smelten de zich ontwikkelende

taalvaardigheden van het jonge kind samen met deze preverbale wiskundige

competenties. Tegen het einde van de voorschoolse jaren beschikt het kind over

telvaardigheden, hoewel nog niet helemaal op punt, waarmee het in staat is om relatief

grote sets objecten te tellen, en hier zelfs objecten bij op te tellen of af te trekken. Het

kind vertoont op deze leeftijd ook een basisbegrip van de principes ordinaliteit en

kardinaliteit (het laatst genoemde telwoord bij het tellen van een rij objecten is gelijk

aan het totale aantal objecten), aldus Geary (2000).

Wanneer jonge kinderen leren tellen, moeten ze volgens Gelman en Gallistel

(1978) rekening houden met vijf basisprincipes: de één-één correspondentie (elk geteld

object wordt geassocieerd met één en slechts één telwoord); de stabiele volgorde (de

telwoorden moeten steeds in dezelfde volgorde gebruikt worden); de kardinaliteit (het

laatste telwoord is gelijk aan het totale aantal getelde objecten); de abstractie (alle

objecten kunnen samen worden opgeteld, ongeacht de soort) en de volgorde-irrelevantie

(objecten kunnen in gelijk welke volgorde opgeteld worden). Rond de leeftijd van

ongeveer vijf jaar, bedienen kinderen zich van de meeste van deze principes. Ze

Page 17: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

11

gebruiken echter vaak ook een aantal onnodige principes, bijvoorbeeld dat tellen steeds

van links naar rechts moet gebeuren, dat aangrenzende objecten achtereenvolgens

moeten geteld worden (‘adjacency’), dat men moet beginnen tellen aan één van de

eindpunten of dat je de getelde objecten moet aanwijzen (Briars & Siegler, 1984).

Kinderen met een rekenstoornis blijken vaak moeite te hebben met deze opgesomde

principes (Geary, 1993). Leerproblemen op vlak van wiskunde worden meestal pas

duidelijk aan het begin van de lagere schoolperiode, wanneer van de kinderen verwacht

wordt dat ze het aftrekken en optellen vlot beheersen, of soms nog later, wanneer ze de

tafels van vermenigvuldiging moeten leren of leren gebruik maken van

probleemoplossingsstrategieën (Desoete et al., 2004).

De vraag of het begrip van telprincipes in de tijd voorafgaat aan het beheersen

van telprocedures blijkt tot nog toe niet met zekerheid beantwoord, aldus Dowker

(2005). Volgens deze auteur leveren vele studies in zekere mate bewijs voor de theorie

dat beide aspecten zich samen ontwikkelen, en elkaar ook versterken. Zowel de theorie

dat het telbegrip zich eerst ontwikkelt, als de theorie waarbij men de telprocedures

eerder in de tijd plaatst, lijken door deze bevindingen te worden tegengesproken

(Dowker, 2005).

1.2. Diagnostiek van rekenen

1.2.1. Diagnostiek en criteria

Volgens Gersten, Jordan en Flojo (2005) wordt onderzoek momenteel vaak

gebaseerd op de studie van kinderen die op gestandaardiseerde tests een score behalen

die onder het 35e percentiel valt. Kinderen met rekenstoornissen scoren echter vaak goed

op bepaalde domeinen die gemeten worden in de test, en veel lager op andere domeinen.

Doordat deze prestatietests het gemiddelde nemen van de verschillende subtests, ziet

men bij deze kinderen een overschatting van bepaalde onderdelen en een onderschatting

van andere, aldus Jordan, Hanich en Kaplan (2003b). Het risico hierbij is dat men

kinderen met specifieke deficits over het hoofd gaat zien (Gersten et al., 2005).

Murphy, Mazzocco, Hanich & Early (2007), en Mazzocco (2005) geven aan dat

er zeer grote verschillen bestaan wat betreft de cutoff scores die gebruikt worden in

onderzoek om rekenproblemen te definiëren. De cutoff scores variëren van het 5e

Page 18: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

12

percentiel (Shalev, Manor & Gross-Tsur, 2005) tot het 46e percentiel (Geary, Bow-

Thomas & Yao, 1992), en beslaan bijgevolg een grote range, aldus Murphy et al. (2007)

Er is dus een grote nood aan identificatie- en onderzoeksinstrumenten in dit

uitgebreide studiegebied. Ondanks de reeds belangrijke investering qua tijd en energie in

dit onderzoeksdomein, noodzaakt de aard en het belang ervan een diepgaande,

veelomvattende en waarschijnlijk continue research.

1.2.2. Comorbide problemen

Volgens Gersten et al. (2005) bestaat er een relatie tussen leesmoeilijkheden en

moeilijkheden met rekenaspecten. Geary (1993) verdedigde de stelling dat beiden

berusten op een gedeeld neuropsychologisch deficit, mogelijk in de posterieure regio’s

van de linkerhemisfeer.

1.2.3. Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

1.2.3.1. numerieke ontwikkeling van het kind: De Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004) is, bij uitstek, een diagnostisch instrument en gaat de dyscalculie gevoelige

aspecten van het rekenen na bij kinderen tussen vijf en negen jaar na. Deze

basisvaardigheden ziet men geconceptualiseerd in de Piagetiaanse theorie (zoals

geciteerd in Grégoire et al., 2004).

Volgens de theorie van Piaget (1941) komt het getalbegrip tot stand dankzij de

logische denkvaardigheden van het kind. Piaget maakt gebruik van een aantal specifieke

rekenvoorwaarden om de rekenontwikkeling van het kind te verklaren: seriatie

(voorwerpen worden gerangschikt op basis van hun verschillen); classificatie (deze term

behelst het maken van een verzameling op basis van de gemeenschappelijke

eigenschappen van objecten); correspondentie; en conservatie [dit betekent dat de

hoeveelheid van de voorwerpen niet verandert ondanks wijzigingen in de uiterlijke

kenmerken ervan, aldus Kamii (1990)]. Het conservatiebegrip is, volgens Piaget,

fundamenteel voor de verdere rekenontwikkeling van het kind. Volgens Grégoire et al.

(2004) is er echter sprake van een tweetal beperkingen in de Piagetiaanse theorie. Ten

eerste moet men rekening houden met het feit dat een groot aantal factoren een rol

spelen bij het testen, b.v. de gebruikte woorden, de concreetheid en de ervaring van het

individuele kind (Piaget en Szeminska, 1941, p193) (zoals geciteerd in Grégoire et al.,

2004). Ten tweede onderkent Piaget het belang van een aantal specifieke numerieke

Page 19: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

13

aspecten van het kind niet, b.v. het getalbegrip. Volgens Dowker (2005) blijkt uit

onderzoek dat het met succes volbrengen van Piagetiaanse taken geen noodzakelijke

voorwaarde is voor de rekenontwikkeling van kinderen, ondanks het feit dat de beide

wel verband houden met elkaar.

Onderzoek van Desoete, Roeyers, Schittekatte en Grégoire (2006) geeft aan dat

de Piagetiaanse vaardigheden significant samenhangen met de drie prenumerische

vaardigheden die onderzocht worden met behulp van de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004), met name het kennen van de telrij, het tellen en het logisch denken. Daarnaast

bestaat ook een significante samenhang met de numerische vaardigheden getallenkennis,

procedureel en contextrijk rekenen en schattend rekenen.

1.2.3.2. protonumerische vaardigheden: Recent onderzoek spreekt de

bevindingen van Piaget, met name de geleidelijke ontwikkeling van de

rekenvaardigheden, tegen. Uit dit onderzoek blijkt dat kinderen vanaf de geboorte

reeds over (beperkte) numerieke vaardigheden beschikken, aldus Grégoire et al.

(2004). Studies wijzen uit dat er een aangeboren vaardigheid tot getaldiscriminatie

zou zijn bij jonge kinderen. Het vermogen om hoeveelheden te ordenen, echter,

ontwikkelt zich pas later (Grégoire et al., 2004).

1.2.3.3. model van McCloskey, Caramazza en Basili (1985): McCloskey et al.

(1985) maken een onderscheid tussen drie subtypes van dyscalculie, met name

procedurele, getallenkennis- en geheugendyscalculie. Dit model is een

neuropsychologisch onwikkelingsmodel gebaseerd op volwassenen. Bij de eerste

soort dyscalculie ziet men moeilijkheden bij de verwerking van cijfers, woorden en

symbolen. Kinderen met geheugendyscalculie vertonen voornamelijk problemen op

het vlak van de beheersing van rekenfeiten. Bij kinderen met procedurele dyscalculie

treft men vooral moeilijkheden aan op het gebied van het opvolgen van

rekenprocedures, en op het gebied van planning. Aan de hand van uitval op bepaalde

rekendomeinen wordt een kind aldus ingedeeld bij één van de subtypes. De Tedi-

Math (Grégoire et al., 2004) is gebaseerd op dit model.

Binnen dit model wordt er een onderscheid gemaakt tussen het systeem dat

instaat voor het begrijpen en produceren van getallen (het getalverwerkingssysteem), en

datgene dat zich bezig houdt met het uitvoeren van rekenprocedures (het rekensysteem).

Voorts splitst men het eerste systeem op in twee subsystemen, namelijk het begrijpen en

Page 20: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

14

het produceren van getallen, die op hun beurt nog verder onderverdeeld worden naar het

verwerken van digitale getallen (b.v. 36) en verbale getallen (b.v. zesendertig)

(McCloskey et al., 1985). Binnen elk van de subsystemen kan de verwerking

plaatsvinden op een lexicale (verwerking van de individuele digitale of verbale getallen)

en/of op een syntactische (verwerking van de relaties tussen individuele getallen om op

die manier tot één zinvol geheel te komen) manier. Tot slot gaat men de lexicale

verwerkingsmechanismen van beide verbale systemen opdelen in een fonologische

(gesproken) en een grafemische (geschreven) verwerkingscomponent (McCloskey et al.,

1985).

Het rekensysteem daarentegen omvat volgens het model van McCloskey et al.

(1985) drie grote componenten. Deze drie hoofdmechanismen betreffen: a) het

verwerken van operationele symbolen (b.v. + , - , ...), b) het ophalen van rekenfeiten uit

het geheugen en c) het uitvoeren van rekenprocedures. Uiteraard spelen de

getalverwerkingsmechanismen ook een belangrijke rol in dit systeem.

Volgens McCloskey et al. (1985) bestaat er onomstotelijk bewijs voor het feit

dat er onafhankelijke mechanismen aan de basis zouden liggen van de verschillende

rekenprocedures (optellen, aftrekken, delen en vermenigvuldigen). Daarnaast zouden er

ook aparte systemen bestaan voor het ophalen van rekenfeiten voor de verschillende

basisprocedures.

Dit model pretendeert echter enkel een basismodel te zijn. Het model, en

bijgevolg de verschillende beschreven componenten, zijn onvoldoende gespecifieerd om

te verklaren hoe men een gewenste output kan bekomen aan de hand van een gegeven

input. Verder onderzoek naar de precieze werking van en de relaties tussen de

verschillende componenten is een noodzaak. Tot slot wijst het artikel van McCloskey et

al. (1985) op het relatieve belang van het onderscheid tussen specifieke en algemene

deficits. Indien het doel het gebruik van verstoorde prestatiepatronen voor het maken

van inferenties omtrent de algemene structuur van een model betreft, is dit onderscheid

vaak irrelevant. Indien men, echter, het specifiëren van het deficit bij een individuele

patiënt voorop stelt, moet dit onderscheid wel degelijk gemaakt worden.

Page 21: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

15

1.2.3.4. het Triple-code model (Dehaene, 1992): Het Triple-code model

(Dehaene, 1992; Dehaene & Cohen, 1997) is een algemeen model dat twee structuren

(cognitief en neuro-anatomisch) beschrijft voor de verwerking van getallen. Het model

suggereert dat getallen op drie verschillende manieren kunnen uitgebeeld worden:

a) visueel arabische vorm: getallen worden voorgesteld als een

aaneenschakeling van cijfers. Deze manier van voorstellen bevordert bewerkingen met

meerdere cijfers en beslissingen over gelijkheid ervan.

b) analoge representatie van grootte: getallen worden gerepresenteerd op een

mentale getallenlijn (Restle, 1970). Dit vergemakkelijkt het vergelijken van getallen met

betrekking tot grootte en nabijheid en het bevordert het schattend rekenen.

c) verbale vorm: getallen worden uitgedrukt met behulp van (een opeenvolging

van) woorden. Op deze manier krijgt men toegang tot het verbaal geheugen met

betrekking tot rekenfeiten.

Volgens het model kunnen er twee verschillende routes gebruikt worden om tot

een oplossing te komen voor eenvoudige wiskundige problemen (b.v. 3 x 4). Bij de

directe route worden de onderdelen van de bewerking meteen omgezet in woorden,

waardoor toegang verleend wordt tot het verbaal geheugen, en men de correcte

oplossing bijgevolg direct kan ophalen (Dehaene & Cohen, 1997). Wanneer men de

indirecte route neemt, echter, worden de cijfers omgezet in hoeveelheden. Deze laatste

route zou vooral gebruikt worden bij aftrekkingen, waar het gevraagde aantal

hoeveelheden dan afgetrokken wordt van het oorspronkelijke aantal. Het aantal

hoeveelheden dat men bekomt na de bewerking, wordt dan omgezet in woorden, adus

Dehaene & Cohen (1997).

Dehaene & Cohen (1997) voegen hieraan toe dat bij veel bewerkingen

waarschijnlijk een combinatie van de beide routes werkzaam is.

1.2.4. Kortrijkse Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006)

De twee aspecten hoofdrekenen en getallenkennis worden gemeten met behulp

van de Kortrijkse Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006). De Kortrijkse

Rekentest (KRT), de eerste uitgave van deze test, zag het levenslicht met twee grote

doelstellingen voor ogen. Een eerste doel betrof de wens om de evaluatie van een lange

Page 22: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

16

therapieperiode op een uniforme manier mogelijk te maken. Daarnaast wilde men de

mogelijkheid scheppen om bij kinderen met rekenproblemen na te gaan welke

rekenvaardigheden op een bepaald tijdstip verworven zijn. De test vond zijn inspiratie in

de leerplannen van beide onderwijsnetten. Daarnaast is belangrijk dat de test zich niet

vastpint op één rekensysteem, aldus Baudonck et al. (2006).

De KRT–R (Baudonck et al., 2006) stelde daarnaast nog een aantal bijkomende

doelen: het ontdekken van kinderen met dyscalculie; het vaststellen van verschillen

tussen de twee aspecten die gemeten worden; en het identificeren van kinderen die

moeite hebben met rekenen. De twee aspecten, met name getallenkennis en

hoofdrekenen, vormen de basis van deze test omdat zij de grondslag vormen voor

andere aspecten van het rekenen, bijvoorbeeld metend rekenen.

1.2.5. Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992)

Het vaststellen van de mate van automatisering (de mate waarin een kind

eenvoudige rekenbewerkingen kan uitvoeren zonder te tellen) is het hoofddoel van de

Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992). Deze competentie vormt namelijk de basis

voor de complexere wiskundige vaardigheden. Deze test vormt eigenlijk een

screeningsinstrument, dat, indien nodig, aanleiding kan geven tot verder onderzoek

omtrent de oplossingsmethoden van kinderen, aldus De Vos (1992).

1.2.6. Diagnostiek in het buitenland

1.2.6.1. Utrechtse Getalbegrip Toets (UGT, Van Luit, Van de Rijt & Pennings, 1998):

De Utrechtse Getalbegrip Toets pretendeert de mate waarin het kind vertrouwd is met de

voorbereidende rekenvaardigheden te meten. De test kan, individueel, afgenomen worden

bij kinderen tussen 4,5 en 7,5 jaar. Er wordt gewag gemaakt van acht verschillende

onderdelen, waarvan er drie de Piagetiaanse rekenvoorwaarden correspondentie, seriatie en

classificatie nagaan. Verder worden de telvaardigheden, de algemene kennis van het getal

en de vergelijkingscapaciteiten van het kind grondig onderzocht.

Page 23: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

17

1.2.6.2. Dyscalculia Screener (Butterworth, 2003): De Dyscalculia Screener is

een gestandaardiseerde computertest. De test kan afgenomen worden bij kinderen tussen

6 en 14 jaar. De afname duurt ongeveer 45 minuten. De vijf subtesten van de toets zijn

‘Reactietijd’, ‘Komen de stippen en het getal overeen?’, ‘Welk getal is meer?’,

‘Optellingen tot 20’ en ‘Tafels tot 10’. Dit laatste onderdeel wordt enkel afgenomen bij

kinderen die minimum tien jaar zijn. Echter, enkel als het kind uitvalt op de tweede én

de derde subtest, is er volgens Butterworth (2003) sprake van dyscalculie. Uitval op de

andere onderdelen zou op andere oorzaken wijzen (b.v. gebrek aan concentratie).

1.2.6.3. Zareki (Von Aster & Weinhold, 2002): Doel van deze testbatterij is

kwantitatieve en kwalitatieve inzichten in de wezenlijke aspecten van de

getalverwerking en het rekenen mogelijk maken, en dit bij basisschoolkinderen van het

tweede tot het vierde leerjaar (7-10 jaar). De uitwerking van de 12 subtests die deel

uitmaken van de test werd gebaseerd op de Akalkuliebatterie voor volwassenen van

Deloche (1995). Gemiddeld neemt de testafname 15 tot 30 minuten in beslag. De

instructies worden mondeling gegeven, en de kinderen kunnen motorisch, mondeling of

schriftelijk (op antwoordblaadjes) antwoorden.

1.2.6.4. Mathematics Screening (Adler, 2000): De afname van deze test gebeurt

individueel en neemt ongeveer een half uur in beslag. Het doel van dit

screeningsinstrument is nagaan welke kinderen uitvallen op één of meerdere van de

testonderdelen, terwijl ze eigenlijk verondersteld worden geen ernstige moeilijkheden

op vlak van wiskunde te ervaren. Er bestaan verschillende versies van het instrument

(Mathematics Screening I: 7-8 jaar, Mathematics Screening II: 11-12 jaar en

Mathematics Screening III: 16-17 jaar en volwassenen).

1.2.7. Vals positieve en vals negatieve scores

Wanneer men het aandeel aan vals positieve en vals negatieve scores bekijkt bij

andere testen, dan ziet men dat de resultaten nogal kunnen verschillen. Onderzoek van

Geary, Bailey en Hoard (in press) met betrekking tot de Number Sets Test (Geary et al.,

2007) toont een sensitiviteit van twee op drie kinderen, of ongeveer 67% (d.w.z. twee

op de drie kinderen met een rekenstoornis worden ook als dusdanig geïdentificeerd met

behulp van deze test). De specificiteit bedraagt dan weer bijna 90%, m.a.w. ongeveer

negen op de tien kinderen zonder rekenstoornis worden correct geïdentificeerd. Deze

resultaten worden gevonden binnen een steekproef van 228 kinderen.

Page 24: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

18

Schittekatte (2003) daarentegen beschrijft bij de Dyslexia Screening Test (DST,

Fawcett & Nicolson, 1996) een sensitiviteit van 81%, m.a.w. 19% van de dyslectici

wordt door deze test niet als dusdanig geïdentificeerd. De specificiteit bedraagt 85%.

Dit betekent dat 15% van de kinderen die helemaal geen problemen vertonen met lezen

en schrijven toch aangeduid worden als zijnde risicovol.

1.3. Onderzoeksvragen

In een eerste deel van deze thesis wordt onderzocht of er een correlatie is tussen

de resultaten van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) enerzijds, en de klassikale testen

[TTR (De Vos, 1992) en KRT-R (Baudonck et al., 2006)] anderzijds. De KRT-R zou

95% van de kinderen met een rekenstoornis correct kunnen opsporen. Aan de hand van

de resultaten van de afgenomen tests wordt bekeken of dit dezelfde kinderen zijn als

diegenen die uitvallen op de Tedi-Math. Daarnaast wordt ook de correlatie tussen de

Tedi-Math en de TTR niet over het hoofd gezien. Op deze manier onderzoeken we de

vraag of er een correlatie is tussen de beide soorten testen. Verwacht wordt dan ook dat

vooral de numerische subtests van de Tedi-Math behoorlijk gaan correleren met de

klassikale tests.

De tweede onderzoeksvraag betreft opnieuw de vergelijking tussen de Tedi-

Math (Grégoire et al., 2004) en de beide klassikale tests. Er wordt onderzocht of de

Tedi-Math in de realiteit vaak aanleiding geeft tot het stellen van vals positieve en/of

vals negatieve scores. Uit de literatuur blijkt dat er vrij grote verschillen in sensitiviteit

bestaan tussen verschillende tests [67% (Geary et al., in press) – 81% (Schittekatte,

2003)]. De specificiteitscijfers blijken meer in dezelfde lijn te liggen [85% (Schittekatte,

2003) – 90% (Geary et al., in press)]. Verondersteld wordt dat het aandeel vals

positieven en vals negatieven bij de Tedi-Math binnen deze lijn van verwachtingen zal

kunnen geplaatst worden. Van de kinderen die duidelijk uitvallen op de Tedi-Math,

maar een leeftijdsadequate score behalen op andere testen zoals de KRT-R (Baudonck et

al., 2006) en de TTR (De Vos, 1992), en daarnaast van kinderen die een klinische score

behalen op de klassikale testen, maar daarentegen niet uitvallen op de Tedi-Math wordt

geprobeerd om een profiel op te stellen aan de hand van de andere onderzoeksdata.

In het laatste onderdeel van deze thesis worden twee groepen kinderen

vergeleken met elkaar, namelijk de groep kinderen met een klinische score op de TTR

(De Vos, 1992) met kinderen die op zijn minst een leeftijdsadequate score behalen op

Page 25: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

19

deze test. Het effect van deze twee groepen op zowel de prenumerische als de

numerische subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) wordt grondig onderzocht

aan de hand van een multivariate variantie-analyse. Daarnaast wordt dezelfde vraag

gesteld waar het de groep kinderen met een klinische score en de groep kinderen met

een leeftijdsadequate score op de KRT-R (Baudonck et al., 2006) betreft. De hypothese

die hier vooropgesteld wordt, is dat de kinderen die een klinische score behalen op de

KRT-R of de TTR een lagere score behalen op de subtests van de Tedi-Math dan de

kinderen met een leeftijdsadequate score.

Page 26: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

20

2. METHODE

2.1. Steekproef

2.1.1. Algemene steekproef

De volledige steekproef omvatte 43 kinderen, waarvan 22 jongens en 21 meisjes.

De gemiddelde leeftijd van de kinderen bedroeg zeven jaar en zeven maanden.

Achtentwintig van deze kinderen werden empirisch getest. De overige 15 kinderen

waren kinderen uit gelijkaardig onderzoek die, na de empirische studie, aan de

steekproef werden toegevoegd.

2.2.2. Empirische onderzoeksgegevens

Aan de ouders van 37 kinderen werd schriftelijke toestemming gevraagd

betreffende deelname aan dit vervolgonderzoek. Na teruggave van de betreffende

brieven bleek dat twee ouderparen niet langer wensten dat hun kind deelnam aan het

onderzoek. Twee kinderen deden het eerste leerjaar over, en ook hier werd de wens

geuit dat de kinderen niet langer deelnamen. Eén jongen was verhuisd naar een andere

provincie. Vijf andere kinderen volgden geen onderwijs meer in de school waar de

testen afgenomen werden. Slechts één van deze kinderen kon worden opgespoord, en

toch nog getest. Van de overige vier kinderen was geen adres of telefoonnummer

bekend, en ook de zoektocht naar contactinformatie leverde niets op. Op deze manier

konden tijdens het vervolgonderzoek maar 28 van de oorspronkelijke 37 kinderen

worden getest.

Aan het onderzoek namen 15 jongens en 13 meisjes deel. De kinderen waren

allemaal leerling van dezelfde vrije basisschool in West-Vlaanderen, met uitzondering

van één kind dat, sinds de vorige testafname twee jaar geleden, verhuisd was en als

gevolg hiervan veranderd was van school. Dit was een kind dat zijn jaar overzat. De

testgegevens van dit kind werden echter, net omwille van deze reden, niet verder

opgenomen in het databestand. Bijgevolg werden de data van 27 kinderen verder

meegenomen in het onderzoek. Deze kinderen waren verdeeld over de twee groepen van

het tweede leerjaar die de school rijk was.

Page 27: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

21

2.2. Opzet

Het opzet van deze thesis is nagaan of kinderen met klinische scores op vlak van

hoofdrekenen, getallenkennis en temporekenen kunnen opgespoord worden met behulp

van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004). Het betreft een cross-sectioneel onderzoek.

Bij aanvang van het onderzoek werd allereerst de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004) afgenomen bij alle kinderen, net als een verkorte versie van de WISC-III

(Wechsler, 2005). Enkele maanden later werden dan de klassikale tests afgenomen, met

name de TTR (De Vos, 1992) en de KRT-R (Baudonck et al., 2006).

2.3. Instrumenten

2.3.1. Wechsler Intelligence Scale for Children III (Wisc-III, Wechsler, 2005)

De WISC-III (Wechsler, 2005) is een intelligentietest die in dit onderzoek

gebruikt wordt als een controle-instrument om zeker te zijn van het feit dat de

onderzochte kinderen allen normaalbegaafd zijn. De twee verbale en drie performale

subtests die afgenomen worden van de kinderen zijn: ‘Overeenkomsten’, ‘Plaatjes

ordenen’, ‘Rekenen’, ‘Blokpatronen’ en ‘Woordkennis’. De afname van de verkorte

versie van de WISC-III duurt gemiddeld 40 minuten. Daarnaast wordt ook de optionele

subtest ‘Cijferreeksen’ afgenomen. De Cronbach’s Alpha coëfficiënten van deze test

bedragen gemiddeld .85 of zelfs meer, wat wijst op een voldoende tot zelfs goede

betrouwbaarheid. De betrouwbaarheid van het Totaal IQ bedraagt gemiddeld .93, wat

ongeveer gelijk is aan de gemiddelde Cronbach’s Alpha score van het Verbaal IQ. De

betrouwbaarheidsscores van het Performaal IQ liggen over het algemeen iets lager. Ook

de betrouwbaarheidsscores van de verschillende subtests zijn meestal voldoende hoog,

hoewel ze over het algemeen niet hoger zijn dan .80. Belangrijke beslissingen nemen

aan de hand van subtestscores wordt aldus afgeraden. De test-hertestbetrouwbaarheid

voor kinderen van zes tot en met acht jaar bedraagt .91 (voor het Totaal IQ), .93 (voor

het Verbaal IQ) en .82 (voor het Performaal IQ). Wanneer men deze drie scores

corrigeert voor de variantie binnen de steekproef bekomt men respectievelijk .93, .93, en

.85. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid is hoger dan .90 voor de meeste subtests van

de WISC-III (deze gegevens werden verkregen aan de hand van de Amerikaanse versie

van de test). De WISC-III is aldus voldoende valide en betrouwbaar.

Page 28: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

22

2.3.2. Test in functie van de Diagnostiek van basis MATHemathische kennis en

vaardigheden (Tedi-Math et al., 2004)

Bij de kinderen zelf wordt vervolgens de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

afgenomen. De Tedi-Math meet voornamelijk de dyscalculiegevoelige aspecten van het

rekenen. Er wordt nagegaan of en op welke van deze aspecten kinderen een klinische

score behalen (Desoete, 2007) . Op deze manier kan men vorm geven aan de aanpak en

behandeling van kinderen met een rekenprobleem. De Tedi-Math omvat zes grote

facetten: ‘Telrij kennen’, ‘Tellen’, ‘Inzicht in de getalstructuur’, ‘Logisch denken’,

‘Rekenvaardigheden’ en ‘Schattend rekenen’. De Tedi-Math testafname neemt

gemiddeld een uur in beslag.

De eerste subtest van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) is ‘Telrij kennen’.

‘Telrij kennen’ bevat zeven onderdelen, waaronder ‘zover mogelijk tellen’, ‘tellen met

benedengrens/bovengrens’, ‘terugtellen’ en ‘tellen met sprongen’. Het tellen van

kleuters verloopt volgens Fuson, Richards en Briars (1982) volgens verschillende stadia

(o.a. het niveau van de ketting: dit stadium houdt in dat het kind wel degelijk telt, maar

dat er geen één-één-correspondentie is tussen een te tellen voorwerp en de telnaam)

(zoals geciteerd in Grégoire et al., 2004).

‘Tellen’, de tweede subtest, wordt volgens Gelman en Gallistel (1978) geleid

door vijf grote principes. Het eerste principe is het principe van de stabiele volgorde van

getallen. Het één-op-één- of correspondentieprincipe houdt in dat voor elk voorwerp één

en slechts één getal kan worden gebruikt. Het derde principe is het

kardinaliteitsprinicpe: het aantal voorwerpen dat men heeft geteld is gelijk aan het

laatstgenoemde getal. Het abstractieprincipe zegt dat er geen verschil is tussen welk

soort voorwerpen je telt. En, als laatste, het principe van de volgorde-irrelevantie: deze

stelregel zegt dat ongeacht in welke volgorde de voorwerpen geteld worden, het

eindresultaat steeds hetzelfde is. De vijf telregels zijn op alle voorwerpen van

toepassing.

De derde subtest is ‘Inzicht in de getalstructuur’. Een aantal van de hierin

opgenomen items zijn ‘representatie met schijfjes’, ‘inzicht in eenheden,tientallen en

honderdtallen’ en ‘transcoderen’.

Page 29: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

23

‘Logisch denken met getallen’ is het vierde onderdeel van de Tedi-Math. Hierin

worden volgende items nagegaan; ‘seriatie’, ‘classificatie’, ‘conservatie’, ‘hoeveelheden

vergelijken (numerieke inclusie)’ en ‘splitsen’.

‘Rekenvaardigheden’ omvat volgende onderdelen: ‘kennen van rekenfeiten’,

‘rekenen met en zonder visuele ondersteuning’, ‘conceptuele kennis’, ‘kennis van

contextrijke toepassingen’ en ‘optellingen/aftrekkingen/tafels’.

‘Schattend rekenen’ is de laatste subtest, deze subtest bestaat uit twee

onderdelen, nl. ‘vergelijken van een onregelmatige stippenwolk’ en ‘relatieve grootte’.

De Cronbach’s Alpha coëfficiënten van deze test liggen tussen de .70 en de .97,

wat zich dus vertaalt in een goede interne consistentie. Uit onderzoek blijkt ook de

voorspellende waarde van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004). Met behulp van deze

test blijkt het mogelijk om vroegtijdig kinderen te screenen die, op een later moment in

hun schoolloopbaan (in het derde, vierde en vijfde leerjaar), problemen vertonen op vlak

van getallenkennis, rekenfeiten en hoofdrekenen, aldus Desoete (2006). Naast

bevestiging van de criteriumvaliditeit, biedt dit onderzoek ook steun aan de

begripsvaliditeit (zowel convergente als divergente validiteit) van de Tedi-Math

(Desoete, 2006).

2.3.3. Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992)

Ook worden een aantal klassikale tests afgenomen van de kinderen,

waaronder de TTR (De Vos, 1992). De TTR bestaat uit vijf kolommen (optellen,

aftrekken, vermenigvuldigen, delen, en een gecombineerde kolom) met telkens 40

testitems. De 40 opgaven lopen telkens op in moeilijkheidsgraad. Het kind krijgt voor

elke kolom exact één minuut de tijd, en hij/zij moet in deze korte tijdspanne zoveel

mogelijk van de oefeningen invullen. Met behulp van de TTR gaat men bij de kinderen

na aan welke snelheid ze eenvoudige rekenkundige bewerkingen uitvoeren, m.a.w. men

onderzoekt de automatisatie van rekenfeiten. Bij kinderen die les volgen in het tweede

semester van het tweede leerjaar moet de volledige test afgenomen worden; dit wil

zeggen dat van de kinderen alle vijf de kolommen moeten afgenomen worden. Zowel de

Didactische Leeftijd (DL: het aantal maanden rekenonderwijs vanaf het begin van het

eerste leerjaar tot en met het moment van de testafname), als de Didactische

Leeftijdsequivalent (DLE: deze term geeft aan op welk niveau het kind zit met

Page 30: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

24

betrekking tot het beheersen van de leerstof) worden voor elk kind berekend. Met

behulp van deze DLE kan het kind worden gesitueerd ten opzichte van zijn (klas)groep

en ten opzichte van zijn vooruitgang in het programma.

De Cotan (2000) beoordeelt zowel de uitgangspunten bij de testconstructie

als de kwaliteit van het testmateriaal als goed. De kwaliteit van de handleiding wordt als

voldoende beschouwd. Echter, de normen, de betrouwbaarheid, de begripsvaliditeit en

de criteriumvaliditeit van de test krijgen een onvoldoende.

2.3.4. Kortrijkse Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006)

De KRT-R (Baudonck et al., 2006) bestaat uit een serie niveautests aan de hand

waarvan men bepaalde vaardigheden bij het rekenen nagaat (hoofdrekenen en

getallenkennis). De test omvat acht cognitieve deeltaken, waarop kinderen met een

rekenstoornis kunnen uitvallen: het interpreteren van cijfers en getalwoorden; het

interpreteren van operatiesymbolen; inzicht in de getalstructuur en de getallenlijn;

procedurele rekenfouten; uit het hoofd kennen van rekenfeiten (b.v. de tafels van

vermenigvuldiging); het begrip van de rekentaal, het vormen van een mentale

representatie van een probleem; werkgeheugen en het omgaan met complexere taken.

Het kind krijgt precies 45 minuten tijd om alle bladzijden van de test in te vullen. De

KRT-R bestaat uit zeven tests verspreid over de zes lagere schooljaren, wat dan weer

resulteert in 12 deeltests. De Cronbach’s Alpha score bedraagt meer dan .90 voor acht

van de 12 deeltests; bijgevolg kunnen we spreken van een zeer goede betrouwbaarheid

bij deze acht subtests. Bij de overgebleven vier deeltests valt de Cronbach’s Alpha score

tussen de .80 en de .90. Ook de betrouwbaarheid van deze subtests is aldus voldoende

groot. De test-hertestbetrouwbaarheid voor het totale resultaat varieert van .78 (voor het

zesde leerjaar) tot .85 (voor het vierde leerjaar). De KRT-R heeft aldus een goede

psychometrische waarde. Verder werd geprobeerd om de test zo valide mogelijk te

maken door de medewerking te vragen van verschillende scholen, die niet alleen

variëren qua aantal leerlingen, maar ook qua urbanisatiegraad en schoolnet. De

concurrent validity werd nagegaan door de scores op de KRT-R te vergelijken met het

oordeel van de leerkracht betreffende de rekenvaardigheden van het kind. De correlatie

tussen deze twee maten bedroeg .64 en .66, voor respectievelijk de onderdelen

hoofdrekenen en getallenkenis. Als gevolg van deze resultaten is er duidelijk sprake van

een hoge concurrente validiteit (Baudonck et al., 2006).

Page 31: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

25

2.3.5. Vragenlijsten voor ouders en leerkrachten

Daarna laten we de ouders van de desbetreffende kinderen de CBCL 6-18 (Child

Behaviour CheckList) (Achenbach & Rescorla, 2001) invullen, eveneens als controle-

instrument. De betrouwbaarheid van de CBCL kan aangetoond worden aan de hand van

de interbeoordelaarsbetrouwbaarheid, maar ook aan de hand van de test-

hertestbetrouwbaarheid. De interbeoordelaarsbetrouwbaarheid van deze vragenlijst is

zeer hoog, zoals men kan afleiden uit de bevinding dat de intraklascoëfficiënt .93 en .96

is, voor de 20 vaardigheidsitems respectievelijk de 118 specifieke probleemitems

(allebei p<.001). De test-hertestbetrouwbaarheid is eveneens zeer hoog, met

intraklascoëfficiënten van 1.00 en .95 (allebei p<.001). De Cronbach’s Alpha score van

de verschillende testonderdelen varieert tussen de .63 (voor ‘Total competence’) en de

.97 (voor ‘Total problems’) (Achenbach & Rescorla, 2001). De Cronbach’s Alpha

scores die onder de .80 vallen worden beschouwd als zwak; eens de score hoger dan .80

is, wordt de betrouwbaarheid als voldoende tot zelfs goed of zeer goed beschouwd.

Zowel de inhouds-, de criterium-, als de constructvaliditeit worden op basis van

verschillende bronnen sterk ondersteund (Achenbach & Rescorla, 2001).

Ook geven we een vragenlijst mee die de ontwikkeling van bepaalde

vaardigheden bij de kinderen tracht in te schatten. De volgende vaardigheden dienen

door de ouders op een 7-punten Likertschaal geschat te worden: leesvaardigheden,

rekenvaardigheden, algemene intelligentie en sociale vaardigheden. Aan de ouders

wordt eveneens gevraagd om een informatiefiche in te vullen, met daarop een aantal

vragen betreffende de ouders van het kind en het gezin waarin het kind opgroeit. Aan de

leerkrachten wordt gevraagd om voor ieder kind een inschattingsformulier in te vullen,

waarbij hij of zij moet aangeven hoe sterk of zwak hij/zij de mogelijkheden van het kind

schat. Dit inschattingsformulier betreft dezelfde vier vaardigheden als de vragenlijst

voor de ouders. Hier betreft het eveneens een 7-punten Likertschaal.

Voorts vragen we hen ook om de verkorte versie van de Visuospatiële

Vragenlijst (VSV, Cornoldi, Venneri, Marconato, Molin & Montinaro, 2003) van

Cornoldi in te vullen. Op deze manier trachten we een correct beeld te krijgen van de

visuospatiële vaardigheden van de kinderen. De verkorte versie van de test bestaat uit

18 items en pretendeert een screeningsvragenlijst voor visuospatiële leerstoornissen

(VSLD, of visuospatial learning disability) te zijn. Deze vorm van de vragenlijst blijkt

Page 32: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

26

zowel betrouwbaar als valide in het screenen van basisschoolkinderen met een

visuospatiële leerstoornis, aldus Cornoldi et al. (2003).

2.4. Procedure

Aan het begin van de testperiode werd gevraagd aan de ouders die niet langer

wensten deel te nemen aan het vervolg van het onderzoek, om een ingevulde brief terug

mee te geven met het kind waarin deze wens expliciet geuit werd.

De intelligentietesten (WISC-III, Wechsler, 2005) werden afgenomen

gedurende de maanden oktober-november 2006. De afname van de Tedi-Math (Grégoire

et al., 2004) vond bij alle kinderen plaats in de periode maart-april 2007. De individuele

tests werden afgenomen in het opvanglokaal in de school zelf. Dit gold zowel voor de

WISC-III, als voor de Tedi-Math. In dit lokaal werden de kinderen zo min mogelijk

afgeleid noch gestoord door de aanwezigheid van anderen. Het kind nam telkens plaats

recht tegenover de proefleider. De tests werden afgenomen tijdens de normale lesuren,

tijdens de naschoolse opvang, of in de middagpauze. Na de individuele tests werd tot

slot het zelfbeeld van de kinderen bevraagd aan de hand van zelfbeschrijvingen. Ook de

klassikale tests [de KRT-R (Baudonck et al., 2006) en de TTR (De Vos, 1992)] werden

afgenomen tijdens de gewone lesuren. Dit gebeurde in het begin van de maand februari

van het jaar 2007. De kinderen werden per klas getest, en konden dus bijgevolg in hun

eigen klaslokaal blijven. Bij één kind gebeurden de verschillende testafnames echter niet

allemaal op school : hij was gedurende de testafname van de Tedi-Math afwezig op

school waardoor deze individuele test bij het kind thuis plaatsvond. Ook in dit geval

werd het zo geregeld dat het kind kon plaatsnemen in een stille ruimte met weinig

afleiding, zodat optimale condities tot stand kwamen voor het afnemen van de test.

De vragenlijsten die gericht waren aan de ouders werden aan het begin van het

onderzoek via de school met het kind meegegeven, en werden door de ouders thuis

ingevuld. Nadien werden de ingevulde vragenlijsten terug meegegeven met het kind, en

terugbezorgd aan de school. Indien de testafnames bij het kind thuis plaatsvonden,

bestond ook de mogelijkheid voor de ouders om de vragenlijsten in te vullen terwijl het

kind werd getest.

De vragenlijsten voor de leerkrachten werden, eveneens bij aanvang van de

onderzoeksperiode aan hen afgegeven, en ingevuld terugbezorgd aan de proefleider. In

Page 33: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

27

het geval waar het kind thuis werd getest, werden de vragenlijsten voor de leerkracht

meegegeven met het kind naar de school, en werden deze nadien opgestuurd naar de

proefleider.

Page 34: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

28

3. Resultaten

3.1. Onderzoeksvraag 1: Hoe hangen de rekentests samen?

3.1.1. Correlatie met prenumerische subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

De eerste analyse betrof de correlatie tussen de klassikale tests KRT-R

(Baudonck et al., 2006) en TTR (De Vos, 1992) enerzijds, en de Tedi-Math (Grégoire et

al., 2004) anderzijds. De subtests hoofdrekenen en getallenkennis van de KRT-R

werden apart in rekening gebracht. Daarnaast werd er ook een onderscheid gemaakt

tussen de numerische (‘Inzicht in de getalstructuur’, ‘Rekenvaardigheden’ en ‘Schattend

Rekenen’) en de prenumerische subtests (‘Telrij kennen’, ‘Tellen’ en ‘Logisch denken

met getallen’) van de Tedi-Math. Twee bivariate correlaties werden uitgevoerd; één met

de beide klassikale tests en de prenumerische subtests van de Tedi-Math, en een andere

met de TTR en de KRT-R en de numerische subtests van de Tedi-Math.

De correlatie werd berekend tussen het ‘totaal aantal juiste antwoorden op de

TTR’ (De Vos, 1992), de ‘score op de subtest getalkennis van de KRT-R’ (Baudonck et

al., 2006), de ‘score op de subtest hoofdrekenen van de KRT-R’ (Baudonck et al.,

2006), en de totaalscore van de drie numerische subtests van de Tedi-Math (‘Telrij

kennen’, ‘Tellen’ en ‘Logisch denken met getallen’, de drie prenumerische subtests van

de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) zie Tabel 1.

Page 35: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

29

Tabel 1. Correlatie tussen klassikale tests en de prenumerische subtests van de Tedi-Math.

TTR KRT-R

Getallenkennis

KRT-R

Hoofdrekenen

TM 1: Telrij

kennen

TM 2: Tellen TM 4:

Logisch

denken met

getallen

TTR - .47** .66** .25 .19 .11

KRT-R

Getallenkennis

- - .54** .15 .17 -.06

KRT-R

Hoofdrekenen

- - - .25 .25 .32*

TM 1: Telrij

kennen

- - - - .51** .37*

TM 2: Tellen - - - - - .36*

TM 4: Logisch

denken met

getallen

- - - - - -

**p < .01

*p < .05

Uit deze tabel blijkt dat de subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

allen significant correleren met elkaar. De subtests ‘Telrij kennen’ en ‘Tellen’

correleren het sterkst (r = .51). De verbanden tussen de subtests ‘Telrij kennen’ en

‘Logisch denken met getallen’, en tussen ‘Tellen’ en ‘Logisch denken met getallen’

blijken iets minder sterk, doch nog steeds significant (respectievelijk r = .37 en r = .36).

3.1.2. Correlatie met numerische subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

Voor de tweede analyse werd opnieuw een correlatie uitgevoerd, dit keer

eveneens met de variabelen ‘totaal aantal juiste antwoorden op de TTR’ (De Vos,

1992), ‘ruwe score op de subtest getalkennis van de KRT-R’ (Baudonck et al., 2006) en

‘ruwe score op de subtest hoofdrekenen van de KRT-R’, maar daarnaast ook met de

variabelen ‘totaalscore Getallenkennis’, ‘totaalscore Rekenoperaties’ en ‘totaalscore

Schattend rekenen’, m.a.w. de drie numerische subtests van de Tedi-Math (Grégoire et

al., 2004).

Page 36: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

30

In tabel 2 worden de resultaten van de tweede bivariate correlatie weergegeven.

Tabel 2. Correlatie tussen klassikale tests en de numerische subtests van de Tedi-Math.

TTR KRT-R

Getallenkennis

KRT-R

Hoofdrekenen

TM 3: Inzicht

in de

getalstructuur

TM 5:

Rekenvaardig-

heden

TM 6:

Schattend

rekenen

TTR - .47** .66** .29 .39* .15

KRT-R

Getallenkennis

- - .54** .24 .57** -.06

KRT-R

Hoofdrekenen

- - - .39* .44** .14

TM 3: Inzicht in

de

getalstructuur

- - - - .40** .46**

TM 5:

Rekenvaardig-

heden

- - - - - -.00

TM 6:

Schattend

rekenen

- - - - - -

**p < .01

*p < .05

De numerische subtest ‘Inzicht in de getalstructuur’ van de Tedi-Math (Grégoire

et al., 2004) correleert vrij behoorlijk (én significant) met zowel de subtest

‘Rekenvaardigheden’ als het onderdeel ‘Schattend rekenen’ (respectievelijk r = .40 en r

= .46). Deze laatste twee, echter, correleren onderling niet significant.

Page 37: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

31

3.2. Onderzoeksvraag 2: Worden er vals positieve en/of vals negatieve scores bekomen aan de hand van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)?

3.2.1. Procedure

Allereerst werd voor de beide klassikale tests [TTR (De Vos, 1992) en KRT-R

(Baudonck et al., 2006)] nagegaan welke kinderen een klinische score behaalden (d.i.

een score overeeenkomstig een percentiel kleiner dan of gelijk aan tien) en welke

kinderen een leeftijdsadequate score behaalden (d.i. een score overeenkomstig een

percentiel groter dan of gelijk aan 50). Er werd eveneens nagegaan welke kinderen

uitvielen op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004), m.a.w. welke kinderen een score

behaalden overeenkomstig een percentiel kleiner dan of gelijk aan tien voor minstens

één subtest, en welke kinderen niet uitvielen op deze test (en dus een percentiel groter of

gelijk aan elf behaalden voor alle subtests).

Daarna werd een duidelijk onderscheid gemaakt tussen vals positieve, vals

negatieve, correct positieve en correct negatieve scores. Vals positieve scores betroffen

kinderen die uitvielen op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004), maar die een

leeftijdsadequaat resultaat behaalden op de TTR (De Vos, 1992) en/of op de KRT-R

(Baudonck et al., 2006). Om te kijken welke kinderen een vals negatieve beoordeling

kregen, werd eerst een selectie gemaakt van die kinderen die een klinische score

behaalden op de TTR en/of de KRT-R. Daarna werd voor elk van deze kinderen

nagegaan of ze al dan niet uitvielen op de subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004). Indien een kind niet uitviel op de Tedi-Math, maar desondanks een klinische

score behaalde op de TTR en/of op de KRT-R, werd dit beschouwd als een vals

negatieve score op de Tedi-Math. De correct positieve groep omvatte alle kinderen die

zowel uitvielen op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004), als op de TTR (De Vos, 1992)

en/of de KRT-R (Baudonck et al., 2006). De correct negatieve groep tenslotte bestond

uit die kinderen die niet uitvielen op de Tedi-Math, én die een leeftijdsadequate score

behaalden op de TTR en/of de KRT-R.

Enkel de kinderen met vals positieve en vals negatieve scores worden naderhand

met meer diepgang besproken.

Page 38: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

32

3.2.2. Resultaten

In tabel 3 werden de kinderen verdeeld naargelang de overeenkomst tussen hun

resultaten op de klassikale tests en die op de Tedi-Math.

Tabel 3. Steekproefverdeling

Uitval op TM Geen uitval op TM

Uitval op TTR en/of

KRT-R

1 0

Geen uitval op TTR

en/of KRT-R

12 17

In de onderzochte steekproef werden geen vals negatieve scores weerhouden. Er

werd echter wel gewag gemaakt van vals positieve scores. Het betrof hier twaalf

kinderen die uitvielen op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004), maar die tegelijkertijd

een leeftijdsadequate score (d.i. een score overeenkomstig een percentiel groter of gelijk

aan 50) behaalden op de TTR (De Vos, 1992) en/of de KRT-R (Baudonck et al., 2006).

Rekening houdend met de grootte van de steekproef (n = 42), betekent dit dat ruim 28%

van de onderzochte kinderen vals positief gediagnosticeerd werd, indien men enkel

rekening houdt met de resultaten van de Tedi-Math. In de volgende paragrafen wordt

geprobeerd om een profiel te schetsen van de desbetreffende kinderen. Verder zien we

dat één kind zowel uitviel op de Tedi-Math als op de KRT-R. Tot slot konden

zeventien kinderen binnen de correct negatieve groep geplaatst worden.

3.2.2.1. (reken)vaardigheden: De 12 kinderen die nu iets uitgebreider zullen

besproken worden, vielen allen uit op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004). tien van hen

behaalden echter wel een leeftijdsadequate score op de Tempo Test Rekenen (De Vos,

1992). Daarnaast behaalden er negen kinderen een score, passend voor hun leeftijd, op

de KRT-R (Baudonck et al., 2006).

De totaalscores die de kinderen behaalden op de KRT-R (Baudonck et al., 2006)

leidden tot erg uiteenlopende percentielscores. De percentielscores varieerden tussen 17

Page 39: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

33

en 96. Ook de resultaten op de TTR (De Vos, 1992) toonden grote verschillen tussen de

kinderen. De overeenkomstige percentielscores varieerden tussen 40 en 89.

Alle kinderen behaalden op de subtest ‘Rekenen’ van de WISC-III (Wechsler,

2005) een standaardscore tussen 7 en 14, en scoorden hiermee gemiddeld tot zelfs

bovengemiddeld. Ook op de andere subtests (‘Overeenkomsten’, ‘Plaatjes ordenen’,

‘Blokpatronen’, ‘Woordkennis’ en ‘Cijferreeksen’) behaalden de kinderen gemiddelde

resultaten. Twee kinderen behaalden een standaardscore 6 en één een standaardscore 4

voor de subtest ‘Woordkennis’, één kind behaalde een standaardscore 6 voor het

onderdeel ‘Plaatjes ordenen’, en er werd één standaardscore 4 teruggevonden voor de

subtest ‘Blokpatronen’. De Totaal IQ-score van de kinderen werd geschat aan de hand

van de resultaten op vier subtests (Grégoire, 2001) (met name ‘Woordkennis’,

‘Overeenkomsten’, ‘Blokpatronen’ en ‘Plaatjes ordenen’) van de WISC-III.

Naast de percentielscores voor de klassikale tests, de standaardscore voor het

onderdeel ‘Rekenen’ en de Totaal IQ-score van de WISC-III, wordt in tabel 4 ook

weergegeven op welke Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) subtests de kinderen specifiek

uitvallen.

Tabel 4. Weergave van de belangrijkste behaalde resultaten van de kinderen.

Leeftijdsadequate

score op:

WISC-III

standaardscore

‘Rekenen’

WISC-III

Totaal IQ

KRT-R

percentielscore

totaal

TTR

percentielscore

totaal

Uitval op TM

Subtest(s):

Kind 1 TTR + KRT-R 12 97 57 60 4

Kind 2 TTR 10 95 20 89 4, 5

Kind 3 KRT-R 12 109 60 40 4

Kind 4 TTR 8 87 17 77 1, 2, 3, 4

Kind 5 TTR + KRT-R 14 93 64 77 4

Kind 6 TTR + KRT-R 11 90 96 60 4

Kind 7 KRT-R 7 87 52 40 3, 4

Kind 8 TTR + KRT-R 12 103 76 77 6

Kind 9 TTR 11 103 43 60 3

Kind 10 TTR +KRT-R 13 105 57 60 4

Kind 11 TTR + KRT-R 11 103 68 89 5

Kind 12 TTR + KRT-R 14 116 86 77 3, 5

Page 40: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

34

3.2.2.2. inschatting door de ouders: De ouders van vier van deze kinderen gaven

in de CBCL 6-18 (Achenbach & Rescorla, 2001) aan dat hun kind leerproblemen had

gehad in het verleden. Eén van deze vier kinderen ervaarde op dat moment geen

problemen meer; bij de overige drie kinderen waren de problemen echter (nog) niet

verdwenen. Slechts één kind had professionele hulp ontvangen vóór aanvang van het

onderzoek. Dit kind kwam in de hulpverlening terecht omwille van leesproblemen.

Geen enkel kind had in het verleden reeds een jaar moeten overzitten.

Verder gaven vier ouders aan dat hun kind duidelijk en vaak problemen had om

zich te concentreren. Vier van de 12 kinderen ervaarden soms angst om het slecht te

doen op school, en bij één ander kind speelde dit gevoel een veel prominentere rol. Alle

ouders schatten hun eigen kind vrij positief in op vlak van rekenvaardigheden; de

meningen gingen van ‘middelmatig’ over ‘matig goed’ en ‘goed’ tot zelfs ‘erg goed’.

3.2.2.3. inschatting door de leerkracht: De leerkrachten beoordeelden de

desbetreffende kinderen eveneens vrij positief. Bij vier kinderen kenden ze dezelfde

score toe als de ouders van het kind, en in vier gevallen zelfs een hogere score. Eén kind

werd echter beoordeeld als ‘matig zwak’, terwijl de ouders van het kind hier een meer

positieve beoordeling hadden toegekend. Geen enkel kind kreeg echter de stempel

‘zwak’ of ‘zeer zwak’ wanneer het ging over hun rekenvaardigheden.

3.2.2.4. inschatting door medeleerlingen: Tijdens het onderzoek werd aan alle

deelnemende kinderen gevraagd welke drie kinderen ze verkozen om samen aan een

taak te werken. Daarnaast werd ook gevraagd met welke drie kinderen ze helemaal niet

wilden samenwerken in functie van een taak. Dezelfde twee vragen werden ook gesteld

met betrekking tot een spelcontext: met welke kinderen speelde het kind het liefst, en

met welke klasgenootjes speelde het net niet graag samen.

Zeven van de 12 kinderen ontvingen evenveel of meer negatieve dan positieve

nominaties, met betrekking tot de taakcontext. De overige vijf kinderen kregen meer

positieve nominaties. Daarnaast kregen acht van de twaalf kinderen evenveel of meer

negatieve nominaties in de spelcontext. Vier kinderen kregen vooral positieve

nominaties.

Page 41: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

35

3.2.2.5. inschatting door het kind zelf: Wanneer de kinderen gevraagd werd om

zichzelf te beoordelen op vlak van rekenen, en dit met behulp van de classificatie ‘duim

omhoog’ en ‘duim omlaag’, gaven alle kinderen zichzelf een positieve beoordeling. Ook

op vlak van lezen kenden 11 van de 12 kinderen zichzelf een positieve beoordeling toe. De

kinderen werden ook bevraagd met betrekking tot hun visie over hun eigen vaardigheden

om vriendjes te maken. Op sociaal vlak gaven negen kinderen zichzelf een ‘duim

omhoog’. Drie kinderen gaven aan dat ze niet zo vlug nieuwe vriendjes maken.

3.2.2.6. Tedi-Math profiel: Opvallend is dat twee derde van de kinderen

uitvielen op de vierde subtest, met name ‘Logisch denken met getallen’. Op de

numerische subtests ‘Inzicht in de getalstructuur’ en ‘Rekenvaardigheden’ vielen

respectievelijk vier en drie kinderen uit. Bij de overige drie subtests ‘Telrij kennen’,

‘Tellen’ en ‘Schattend rekenen’ behaalde telkens maar één kind een score

overeenkomstig een percentiel kleiner dan of gelijk aan tien.

3.3. Onderzoeksvraag 3: Wat is het verschil tussen klinische en

leeftijdsadequate scores voor de automatisatie van rekenfeiten op

(pre)numerische scores van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

Doel van deze onderzoeksvraag was nagaan of er een verschil bestond in de

resultaten die de kinderen behaalden op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004),

naargelang ze een klinische of een leeftijdsadequate score behaalden op de TTR (De

Vos, 1992).

Vermits geen enkel kind een klinische score behaalde op de TTR, konden we

echter niet nagaan of kinderen die op de TTR (De Vos, 1992) uitvallen ook door de

Tedi-Math opgespoord worden.

Page 42: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

36

3.4. Onderzoeksvraag 4: Wat is het verschil tussen klinische en

leeftijdsadequate scores voor domeinspecifieke kennis (getallenkennis en

hoofdrekenen) op (pre)numerische scores van de Tedi-Math (Grégoire et

al., 2004)

Het opzet van de vierde onderzoeksvraag was onderzoeken of er sprake was van

een verschil in de scores van de kinderen op de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

naargelang ze een leeftijdsadequate of een klinische score behaalden op de KRT-R

(Baudonck et al., 2006).

Uit de verzamelde data bleek echter dat slechts één kind een percentiel kleiner

dan of gelijk aan tien behaalde op de KRT-R (Baudonck et al., 2006). Doordat maar één

kind een klinische score behaalde op de test konden we geen verdere analyses doen op

deze dataset wat betreft de Kortrijke Rekentest Revisie (KRT-R) als groep.

Page 43: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

37

4. Bespreking en conclusie

Uit de literatuurbespreking van deze thesis bleek hoe weinig onderzoek er

momenteel voor handen is over de onderwerpen dyscalculie en rekenstoornissen in het

algemeen, en over de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) specifiek, en dit in tegenstelling

tot aanleunende onderwerpen, b.v. dyslexie (Geary, Hamson & Hoard, 2000). In dit

naslagwerk werd daarom allereerst dieper ingegaan op de definitie van dyscalculie en

rekenstoornissen. De taxonomie werd besproken, alsook de mogelijke

probleemgebieden bij kinderen. De vergelijking werd gemaakt met de normale

rekenontwikkeling. De Tedi-Math (Grégoire et al., 2004), en zijn theoretische

achtergrond, de TTR (De Vos, 1992) en de KRT-R (Baudonck et al., 2006) werden

behandeld. Tot slot kwamen een aantal buitenlandse rekentests aan bod.

Allereerst werd aan de hand van twee correlaties het verband onderzocht tussen

de KRT-R (Baudonck et al., 2006), de TTR (De Vos, 1992) en de prenumerische

subtests van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) enerzijds en de KRT-R, de TTR en de

numerische subtests anderzijds. Een tweede belangrijk punt betrof de vraag naar de

aanwezigheid van vals positieve en vals negatieve scores in de steekproef, gesteld op

basis van de Tedi-Math. Er werd aan de hand van de overige onderzoeksgegevens een

profiel opgemaakt van de betreffende kinderen. Tot slot werd het verschil nagegaan

tussen het behalen van klinische scores en het behalen van leeftijdsadequate scores op

de KRT-R op de prenumerische subtests van de Tedi-Math enerzijds, en op de

numerische subtests anderzijds. Dit verschil werd onderzocht met behulp van twee

MANOVA’s (Multivariate Analysis of Variance).

4.1. Bespreking van de resultaten

4.1.1. Onderzoeksvraag 1: Hoe hangen de rekentests samen?

Ondanks het feit dat de KRT-R (Baudonck et al., 2006) en de TTR (De Vos,

1992) niet alle aspecten van het rekenen bij kinderen onderzoeken (de KRT-R geeft

bijvoorbeeld geen zicht op eventuele automatisatieproblemen; het aspect getallenkennis

wordt dan weer niet onderzocht door de TTR), wordt in Vlaanderen vaak gebruik

gemaakt van deze testen wanneer men tijdens het diagnostisch proces dieper wil ingaan

op de ernst van het probleem (Desoete et al., 2006). Voor het opsporen van kenmerken

van dyscalculie valt een bijkomend onderzoek met de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

Page 44: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

38

tijdens het diagnostisch proces dus best niet te veronachtzamen, aldus Desoete et al.

(2006). Verwacht wordt dus dat, ondanks de verschillen in meetpretentie, de tests toch

in zekere mate met elkaar in verband te brengen zijn.

Deze eerste hypothese, met name de verwachte correlatie tussen de drie tests,

kan echter niet bevestigd worden aan de hand van de onderzoeksresultaten. Uit de

resultaten blijkt de (zeer) zwakke correlatie tussen de drie in dit onderzoek opgenomen

rekentests, met name de Tempo Test Rekenen (TTR, De Vos, 1992), de Kortrijkse

Rekentest Revisie (KRT-R, Baudonck et al., 2006) en de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004). Wat betreft de correlatie tussen de klassikale tests onderling, is er sprake van een

redelijk tot zelfs sterk verband. Het verband tussen de klassikale tests en de

prenumerische subtests van de Tedi-Math is, zoals verwacht werd, zwak tot zelfs

minimaal. Slechts één correlatie blijkt significant. Echter, het verband tussen de

klassikale tests en de numerische subtests blijkt beneden alle verwachtingen. Slechts

vier van de negen correlaties zijn significant.

Onderzoek van Desoete (2006) ondersteunt echter, in tegenstelling tot het hier

besproken onderzoek, de convergente validiteit van de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004). De resultaten van deze studie geven significante correlaties weer tussen alle

subtests van de Tedi-Math, met uitzondering van ‘Tellen’ en ‘Schattend rekenen’, en de

TTR (De Vos, 1992) en de KRT-R (Baudonck et al., 2006). Acht van de 12

correlatiematen bleken bijgevolg significant te zijn. Daarentegen bleken slechts vijf van

de 18 onderzochte correlaties in het huidig opzet significant.

Er zijn echter een aantal belangrijk verschillen tussen de beide

onderzoeksopzetten. Een eerste verschil betreft de steekproefgrootte [in de steekproef

uit het onderzoek van Desoete (2006) is sprake van minstens een zevenvoud van het

aantal onderzochte kinderen in de huidige steekproef]. Daarnaast wordt in het huidig

onderzoek ook een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de onderdelen getalkennis en

hoofdrekenen van de KRT-R (Baudonck et al., 2006), waar deze opdeling in het eerste

onderzoek niet gemaakt wordt. Er wordt in het huidig onderzoek ook gebruik gemaakt

van de ruwe scores die werden behaald op de verschillende tests, in tegenstelling tot de

percentielscores. Tot slot omvat het onderzoek van Desoete (2006) louter minder sterk

presterende kinderen, en dit verspreid over het tweede en derde leerjaar van het lager

onderwijs. Dit in tegenstelling tot de huidige steekproef waar twee volledige klassen

Page 45: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

39

kinderen (met uitzondering van slechts een aantal leerlingen) uit het tweede leerjaar

getest werden.

De verwachting dat het onderdeel getallenkennis van de KRT-R sterk positief

zou correleren met de subtest getallenkennis (‘Inzicht in de getalstructuur’) van de Tedi-

Math blijkt helemaal niet te kloppen.

4.1.2. Onderzoeksvraag 2: Worden er vals positieve en/of vals negatieve scores bekomen

aan de hand van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)?

De KRT-R (Baudonck et al., 2006) pretendeert 95% van de kinderen met een

rekenstoornis te kunnen opsporen. Uit de resultaten met betrekking tot de eerste

hypothese blijkt echter de teleurstellend zwakke correlatie tussen de KRT-R en de Tedi-

Math (Grégoire et al., 2004). Uit de resultaten van de tweede onderzoeksvraag kunnen

we echter afleiden dat dit eventueel het gevolg zou kunnen zijn van het feit dat de Tedi-

Math vrij veel vals positieve diagnoses stelt. Uit de onderzoeksresultaten blijkt

bijgevolg dat de Tedi-Math kinderen vlugger een rekenstoornis toekent dan beide

andere rekentests. In de onderzochte steekproef ontvingen twaalf kinderen (of ruim

28,5% van de volledige steekproef) een vals positieve diagnose, m.a.w. de specificiteit

van de test bedraagt ongeveer 71,5%. Of dit het gevolg is van het feit dat de klassikale

rekentests de vaardigheden en de kennis van de kinderen niet streng genoeg beoordelen,

of toch eerder van het feit dat de Tedi-Math kinderen te vlug weerhoudt, is op dit

moment nog niet helemaal duidelijk.

Echter, als we uitval op de Tedi-Math zouden definiëren als het behalen van een

percentiel kleiner dan of gelijk aan tien op minstens twee subtests, dan zien we dat er

slechts vier van de 12 vals positieve scores overblijven, d.i. 9,5% van de totale

steekproef. In dit geval bedraagt de specificiteit van de test ruim 90%. Dit getal ligt, in

tegenstelling tot het echte resultaat, in de lijn van de verwachtingen, en is ook

vergelijkbaar met de specificiteitscijfers van andere tests, b.v. de Number Sets Test

(Geary et al., 2007): 90% (Geary et al., in press); de Dyslexia Screening Test (DST,

Fawcett & Nicolson, 1996): 85% (Schittekatte, 2003). Deze resultaten suggereren dat de

Tedi-Math een vrij strenge test is.

Een positief punt van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) vormt dan weer het

feit dat elk kind dat uitvalt op één of beide klassikale rekentests, ook weerhouden wordt

Page 46: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

40

door de Tedi-Math, m.a.w. geen enkel kind met een rekenstoornis lijkt door de mazen

van het net te glippen. De sensitiviteit van de Tedi-Math bedraagt, op basis van deze

onderzoeksgegevens 100%. Op die manier kan elk kind zo vlug mogelijk verder

onderzocht en, indien nodig, gediagnosticeerd en behandeld worden.

Het kind dat weerhouden wordt door zowel de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

als de KRT-R (Baudonck et al., 2006), valt op de Tedi-Math enkel uit op de numerische

subtest ‘Inzicht in de getalstructuur’. Vermits er slechts één kind uitvalt op zowel een

klassikale test als de Tedi-Math, kan niet gesteld worden dat net deze subtest bepalend

blijkt voor het al dan niet uitvallen op het vlak van rekenen. Echter, ongeveer 33% van

de kinderen die een vals positieve score behaalden op de Tedi-Math, vielen ook uit op

deze subtest. Bijgevolg blijkt dat dit testonderdeel, na de prenumerische subtest

‘Logisch denken met getallen’ de tweede belangrijkste is waarop kinderen uitvallen op

de Tedi-Math. Als we uitval definiëren als het behalen van een percentiel kleiner dan of

gelijk aan tien op minstens twee subtests, dan valt 75% van de kinderen met een vals

positieve score op de Tedi-Math uit op ‘Inzicht in de getalstructuur’. Als we dezelfde

verandering doorvoeren op het geheel van kinderen die uitvalt op de Tedi-Math,

ongeacht hun resultaten op de andere tests, dan zien we dat zes op de negen kinderen, of

ongeveer 67% eveneens uitvalt op deze test. Het is dus mogelijk dat deze subtest van

cruciaal belang is voor het herkennen van kinderen met een rekenstoornis. Verder

onderzoek kan uitsluitsel bieden over deze toch wel belangrijke kwestie.

Het profiel dat werd opgesteld van de kinderen met een vals positieve score op

de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) blijkt vrij consistent. De kinderen vallen niet uit op

beide andere rekentests, noch op het onderdeel ‘Rekenen’ van de WISC-III (Wechsler,

2005). De beoordelingen van ouders en leerkrachten blijken allen vrij positief, en ook

de kinderen zelf zijn optimistisch over hun vaardigheden. Deze resultaten laten ons toe

om vragen te stellen bij de correctheid van de vals positieve scores op de Tedi-Math.

Geen enkele andere maat geeft aan dat deze kinderen moeilijkheden hebben met

rekenen of met school in het algemeen. Er moet dus rekening gehouden worden met de

mogelijkheid dat de Tedi-Math kinderen te streng beoordeelt. Deze visie wordt

ondersteund door de enorme toename in specificiteit bij het invoeren van een minder

streng uitvalcriterium.

Page 47: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

41

4.1.3. Onderzoeksvraag 3: Wat is het verschil tussen klinische en leeftijdsadequate

scores voor de automatisatie van rekenfeiten op (pre)numerische scores van de Tedi-

Math (Grégoire et al., 2004)

Dit kon in onze dataset niet worden nagegaan, vermits geen enkel kind in onze

steekproef uitviel op de TTR (De Vos, 1992).

4.1.4. Onderzoeksvraag 4: Wat is het verschil tussen klinische en leeftijdsadequate

scores voor domeinspecifieke kennis (getallenkennis en hoofdrekenen) op

(pre)numerische scores van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)

Vermits slechts één kind in onze steekproef uitviel op de KRT-R ( Baudonck et

al., 2006), kon ook deze onderzoeksvraag met deze dataset niet beantwoord worden.

4.2. Beperkingen en sterktes van het onderzoek

4.2.1. Beperkingen

Bij het evalueren van de resultaten van deze studie moet zeker rekening

gehouden worden met een aantal beperkingen. Allereerst is de steekproef van dit

onderzoek uiteraard zeer beperkt. Het betreft hier 42 kinderen uit het tweede leerjaar,

verspreid over slechts twee scholen.

In dit onderzoeksopzet wordt daarnaast enkel rekening gehouden met de cross-

sectioneel verzamelde data. Hoewel de betreffende kinderen reeds getest werden in de

derde kleuterklas en het eerste leerjaar, behoorde het niet tot de opzet van deze thesis

om deze onderzoeksresultaten mee te betrekken in de studie.

Verder kan het feit dat de kinderen getest werden in een lokaal dat zich vlak

naast de speelplaats bevindt, een rol spelen bij de interpretatie van de resultaten die

werden behaald. Sommige kinderen werden tijdens de middagpauze of na de lesuren

getest, en ervaarden duidelijk moeilijkheden met het richten van hun aandacht bij het

horen van rumoer buiten.

4.2.2. Nood aan vervolgonderzoek

Zoals reeds aangehaald bij de bespreking van de beperkingen van het huidig

onderzoek, zou de toevoeging van longitudinaal verzamelde gegevens een belangrijke

invloed kunnen hebben. De opdeling in correct gecategoriseerde en niet-correct

Page 48: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

42

gecategoriseerde kinderen [op basis van hun resultaat op de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004)] zou misschien volledig anders zijn als de tests opnieuw afgenomen worden

binnen afzienbare tijd. De opdeling die bij deze studie werd gevonden zou kunnen

meebepaald zijn door andere factoren (b.v. vertrouwdheid met de formulering van de

instructies van de Tedi-Math, het lokaal waar de testafnames plaats vonden,...). Het

opgestelde profiel zou daarnaast ook veel krachtiger zijn indien het zou aangevuld

worden met longitudinaal verzamelde data. Immers, de gegevens die nu werden

gebruikt geven enkel uitdrukking aan een momentopname. De vraag welke factoren

(b.v. aandacht, thuissituatie, invloed van peers,...) eventueel mee een rol spelen bij het

bepalen van het resultaat op de Tedi-Math kan (deels) beantwoord worden door middel

van hertesting. Vervolgonderzoek ter bevestiging en verdere verdieping van de

gevonden resultaten is bijgevolg zeker aanbevolen.

De derde onderzoeksvraag [“wat is het verschil tussen klinische en

leeftijdsadequate scores voor de automatisatie van rekenfeiten op (pre)numerische

scores van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)”] kon, omwille van de resultaten van de

kinderen op de TTR (De Vos, 1992) niet beantwoord worden. Verder onderzoek, op

basis van een grotere steekproef, zou het mogelijk moeten maken om toch een antwoord

te formuleren op deze vraag. Ook de vierde onderzoeksvraag [“wat is het verschil tussen

klinische en leeftijdsadequate scores voor domeinspecifieke kennis (getallenkennis en

hoofdrekenen) op (pre)numerische scores van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004)”]

kon niet beantwoord worden op basis van de beperkte dataset die werd gebruikt in dit

onderzoek. Het opnieuw uitvoeren van het hier gebruikte onderzoeksopzet, met dien

verstande dat de steekproef meer uitgebreid moet zijn, zou de kansen sterk vergroten om

ook op deze onderzoekshypothese een duidelijk antwoord te kunnen bieden.

Tot slot kan vervolgonderzoek ook klaarheid brengen in de vraag naar de

convergente validiteit van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004).

4.2.3. Sterktes

Het onderzoeksopzet bevat ook een aantal sterke punten. In tegenstelling tot

onderzoek van Desoete (2006) waar geen onderscheid werd gemaakt tussen de twee

onderdelen van de KRT-R (Baudonck et al., 2006) (met name hoofdrekenen en

getallenkennis), werden beide onderdelen bij het nagaan van de convergente validiteit van

de Tedi-Math in het huidig onderzoeksopzet als twee aparte factoren behandeld. Hierdoor

Page 49: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

43

zien we een duidelijk verschil tussen de twee, met name dat het onderdeel hoofdrekenen

sterker correleert met de Tedi-Math dan het onderdeel getallenkennis (Grégoire et al.,

2004).

Een ander positief punt betreft het feit dat, voor het nagaan van de waarde van de

Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) bij het opsporen van kinderen met een klinische score

voor getallenkennis, hoofdrekenen of temporekenen, niet alleen werd gebruik gemaakt van

de resultaten van de afgenomen rekentests. Naast deze testdata, werd ook de mening van

verschillende informanten (leerkrachten, ouders, medeleerlingen en de kinderen zelf)

bevraagd om op die manier een ruimer zicht te krijgen op de vaardigheden en kennis van

het kind.

4.3. Impact van het onderzoek

De resultaten van dit onderzoek suggereren dat afname van enkel de Tedi-Math

(Grégoire et al., 2004) voldoende is om alle kinderen met moeilijkheden op het vlak van

rekenen te weerhouden. De TTR (De Vos, 1992) en de KRT-R (Baudonck et al., 2006)

blijken in het huidig onderzoeksopzet geen toegevoegde waarde te kunnen bieden bij

het screenen van kinderen met rekenproblemen na afname van de Tedi-Math. Echter,

doordat de Tedi-Math vaak ook kinderen blijkt te weerhouden die, zoals uit de

resultaten van andere instrumenten naar voren komt, geen problemen hebben op vlak

van rekenen, kan als bevinding genoteerd worden dat een combinatie van de Tedi-Math

met één of meerdere andere rekentests de beste manier is voor het diagnosticeren van

kinderen met rekenproblemen. Omwille van het feit dat de resultaten van dit onderzoek

gebaseerd zijn op een uiterst beperkte steekproef (waarbinnen dan ook nog eens zeer

weinig uitval op de klassikale tests naar voren komt), moeten deze conclusies echter

zeer sterk genuanceerd worden.

Met de resultaten van dit onderzoek hopen we ook om het bewijs voor de

convergente validiteit van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) in zekere mate te

kunnen weerleggen. De correlaties tussen de Tedi-Math en de klassikale tests [TTR (De

Vos, 1992) en KRT-R (Baudonck et al., 2006)] blijken, onverwacht, vrij zwak, enkele

uitzonderingen niet meegerekend.

Page 50: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

44

4.4. Eindconclusie

Bij het testen van kinderen uit het tweede leerjaar van de basisschool blijkt

afname van een combinatie van rekentests de meest aangewezen methode om zicht te

krijgen op de vaardigheden en problemen van kinderen op het vlak van rekenen. Het

kan worden aangetoond dat de meerwaarde van het tegelijkertijd afnemen van de TTR

(De Vos, 1992), de KRT-R (Baudonck et al., 2006) en de Tedi-Math (Grégoire et al.,

2004) erin bestaat dat de klassikale tests de strenge screening, die de Tedi-Math

oplevert, nuanceert door het herkennen van vals positieve scores. Uit de

onderzoeksresultaten kan immers afgeleid worden dat de Tedi-Math een zeer streng

screeningsinstrument is.

Het profiel dat kan worden opgesteld van de kinderen met een vals positieve

score blijkt vrij consistent te zijn. De belangrijkste conclusie die uit dit algemene profiel

kan worden getrokken is dat de kinderen niet alleen geen uitval vertonen op andere

rekentests, maar ook niet (of zeer beperkt) in het algemeen.

Over de mogelijkheden van de Tedi-Math (Grégoire et al., 2004) om kinderen

met een klinische score op vlak van getallenkennis, hoofdrekenen en temporekenen op

te sporen, kunnen, op basis van de uitermate beperkte steekproef van het huidige

onderzoeksopzet, geen uitspraken gedaan worden.

Page 51: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

45

5. Referentielijst

Achenbach, T. M. & Rescorla, L. A. (2001). Manual for the ASEBA School-Age Forms

& Profiles. Burlington, VT: University of Vermont, Research Center for

Children, Youth & Families.

Adler, B. (2000). Mathematics Screening. Zweden: Kognitiv Centrum.

Barrouillet, P., Fayol, M. & Lathulière, E. (1997). Selecting between competitors in

multiplication tasks: An explanation of the errors produced by adolescents with

learning disabilities. International Journal of Behavioral Development, 21, 253–

275.

Baudonck, M., Debusschere, A., Dewulf, B., Samyn, F., Vercaemst, V. & Desoete, A.

(2006). KRT-R: Kortrijkse Rekentest Revisie 2006. Kortrijk: Revalidatiecentrum

Overleie (www.rcoverleie.be).

Briars, D. & Siegler, R. S. (1984). A featural analysis of preschoolers counting

knowledge. Developmental psychology, 20 (4), 607-618.

Butterworth, B. (2003). Dyscalculia Screener. Highlighting Pupils with Specific

Learning Difficulties in Maths. London: nferNelson.

Cornoldi, C., Venneri, A., Marconato, F., Molin, A. & Montinaro, C. (2003). A rapid

screening measure for the identification of visuospatial learning disability in

schools. Journal of learning disabilities, 36, 299-306.

Cotan (2000). Documentatie van Tests en Testresearch in Nederland-2000. Deel I

Testbeschrijvingen. Deel II Testresearch. Amsterdam: NDC. Assen: Van

Gorcum.

Dehaene, S. (1992). Varieties of numerical abilities. Cognition, 44, 1 – 42.

Dehaene, S. & Cohen, L. (1995). Towards an anatomical and functional model of

number processing. Mathematical Cognition, 1, 83–120.

Dehaene, S. & Cohen, L. (1997). Cerebral pathways for calculation: Double

dissociation between rote verbal and quantitative knowledge of arithmetic.

Cortex, 33, 219–250.

Page 52: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

46

Deloche, G. (1995). EC301R: Batterie standardisée d’evaluation du calcul et du

traitement des nombres. Salvador : Editora Sarah Letras.

Desoete, A. (2006). Validiteitsonderzoek met de TEDI-MATH. Diagnostiek-wijzer, 9

(4), 140-157.

Desoete, A. (2007). De plaats van de Tedi-Math in de diagnostiek van dyscalculie in

Vlaanderen. Caleidoscoop, 19 (6), 6-12.

Desoete, A., Ghesquière, P., Walgraeve, T. & Thomassen, J. (2006). Dyscalculie: stand

van zaken in Vlaanderen. (pp. 51-63). In M. Dolk & M. van Groenestijn (Red.),

Dyscalculie in discussie. Op weg naar consensus. Assen: Van Gorcum.

Desoete, A., Roeyers, H. & De Clercq, A. (2004). Children with mathematics learning

disabilities in Belgium. Journal of Learning Disabilities, 37, 50-61.

Desoete, A., Roeyers, H., Schittekatte, M. & Grégoire, J. (2006). Dyscalculiegevoelige

kennis en vaardigheden in het basisonderwijs in Vlaanderen, Wallonië en

Frankrijk, Pedagogische Studiën, 83, 105-121.

de Vos, T. (1992). Tempo Test Rekenen 1992. Test voor het vaststellen van het

rekenvaardigheidsniveau der elementaire bewerkingen (automatisering) voor

het basis- en voortgezet onderwijs. Handleiding. Nijmegen: Berkhout.

Dowker, A. (2005). Individual Differences in Arithmetic. Implications for Psychology,

Neuroscience and Education. East Sussex: Psychology Press

Fawcett, A. J. & Nicolson, R. I. (1996). The Dyslexia Screening Test. London:

Psychological Corporation.

Gallistel, C. R. & Gelman, R. (1992). Preverbal and verbal counting and computation.

Cognition, 44, 43-74.

Geary, D. C. (1990). A componential analysis of an early learning deficit in

mathematics. Journal of Experimental Child Psychology, 49, 363-383.

Geary, D. C. (2000). From infancy to adulthood: the development of numerical abilities.

European child and adolescent psychiatry, 9, 11-16.

Page 53: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

47

Geary, D. C. (2003). Learning disabilities in arithmetic: Problem solving differences

and cognitive deficits. In H. L. Swanson, K. Harris, & S. Graham (Eds.),

Handbook of learning disabilities (pp. 199-212). New York: Guilford Press.

Geary, D. C. (1993). Mathematical disabilities – cognitive, neuropsychological and

genetic components. Psychological bulletin, 114 (2), 345-362.

Geary, D. C. (2004). Mathematics and learning disabilities. Journal of learning

disabilities, 37 (1), 4-15.

Geary, D. C., Bailey, D. & Hoard M. K. (in press). Predicting mathematical

achievement and mathematical learning disability with a simple screening tool:

The Number Sets Test. Journal for Psychoeducational Assessment.

Geary, D. C., Bow-Thomas, C. C. & Yao, Y. (1992). Counting knowledge and skill in

cognitive addition: A comparison of normal and mathematically disabled

children. Journal of Experimental Child Psychology, 54, 372-391.

Geary, D. C. & Brown, S. C. (1991). Cognitive addition: Strategy choice and speed-of-

processing differences in gifted, normal, and mathematically disabled children.

Developmental Psychology, 27, 398–406.

Geary, D. C., Brown, S. C. & Samaranayake, V. A. (1991). Cognitive addition: A short

longitudinal study of strategy choice and speed-of-processing differences in

normal and mathematically disabled children. Developmental Psychology, 27,

787-797.

Geary, D. C., Hamson, C. O. & Hoard, M. K. (2000). Numerical and arithmetical

cognition: A longitudinal study of process and concept deficits in children with

learning disability. Journal of experimental child psychology, 77 (3), 236-263.

Geary, D. C. & Hoard, M. K. (2005). Learning disabilities in arithmetic and

mathematics: Theoretical and empirical perspectives. In J. I. D. Campbell (Ed.),

Handbook of mathematical cognition (pp. 253-267). New York: Psychology

Press.

Page 54: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

48

Geary, D. C. & Hoard M. K. (2001). Numerical and arithmetical deficits in learning-

disabled children: Relation to dyscalculia and dyslexia. Aphasiology, 15 (7),

635-647.

Geary, D. C., Hoard, M. K., Byrd-Craven, J., Nugent, L. & Numtee, C. (2007).

Cognitive mechanisms underlying achievement deficits in children with

mathematical learning disability. Child Development, 78, 1343-1359.

Geary, D. C., Hoard, M. K. & Hamson, C. O. (1999). Numerical and arithmetical

cognition: Patterns of functions and deficits in children at risk for a

mathematical disability. Journal of Experimental Child Psychology, 74, 213-

239.

Geary, D. C., Widaman, K. F., Little, T. D. & Cormier, P. (1987). Cognitive addition:

Comparison of learning disabled and academically normal elementary school

children. Cognitive Development, 2, 149-169.

Gelman, R. & Gallistel, C. R. (1978). The child’s understanding of number. Cambridge,

MA: Harvard University Press.

Gersten, R., Jordan, N. C. & Flojo, R. J. (2005). Early identification and interventions

for students with mathematical difficulties. Journal of learning disabilities, 38

(4), 293-304.

Goldman, S. R., Pellegrino, J. W. & Mertz, D. L. (1988). Extended practice of basic

addition facts: Strategy changes in learning disabled students. Cognition and

instruction, 5, 223-265.

Grégoire, J. (2001). L'Evaluation clinique de l'intelligence de l'enfant : théorie et

pratique du WISC-III. (2nd ed.) (pp. 259). Sprimont : Mardaga.

Grégoire, J., Noël, M.-P. & Van Nieuwenhoven, C. (2004). Tedi-Math Handleiding.

Belgie: TEMA. Aanpassing voor Vlaanderen door Desoete, Roeyers &

Schittekatte.

Jordan, N. C., Hanich, L. B. & Kaplan, D. (2003a). A longitudinal study of mathematical

competencies in children with specific mathematics difficulties versus children with

comorbid mathematics and reading difficulties. Child Development, 74, 834–850.

Page 55: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

49

Jordan, N. C., Hanich, L. B. & Kaplan, D. (2003b). Arithmetic fact mastery in young

children: A longitudinal investigation. Journal of Experimental Child

Psychology,85 (2), 103–119.

Jordan, N. C. & Montani T. O. (1997). Cognitive arithmetic and problem solving: A

comparison of children with specific and general mathematics difficulties.

Journal of learning disabilities, 30 (6), 624-634.

Kadosh, R. C., Kadosh, K. C., Schuhmann, T., Kaas, A., Goebel, R., Henik, A. & Sack,

A. T. (2007). Virtual dyscalculia induced by parietal-lobe TMS impairs

automatic magnitude processing. Current Biology, 17, 689-693.

Kamii, C. (1990). Les enfants réinventent l’arithmétique. Berne : Peter Lang

Lemaire, P. & Siegler, R. S. (1995). Four aspects of strategic change: Contributions to

children’s learning of multiplication. Journal of Experimental Psychology:

General, 124, 83–97.

Mazzocco, M. M. M. (2005). Challenges in identifying target skills for math disability

screening and intervention. Journal of Learning Disabilities, 38, 318-323.

Mazzocco, M. M. M. & Myers, G. F. (2003). Complexities in identifying and defining

mathematics learning disability in the primary school-age years. Annals of

dyslexia, 53, 218-253.

McCloskey, M., Caramazza, A. & Basili, A. (1985). Cognitive mechanisms in number

processing and calculation-evidence from dyscalculia. Brain and cognition, 2

(4), 171-196.

Murphy, M. M., Mazzocco, M. M. M., Hanich, L. B. & Early, M. C. (2007). Cognitive

characteristics of children with mathematics learning disability (MLD) vary as a

function of the cutoff criterion used to define MLD. Journal of Learning

Disabilities, 40, 458-478.

Restle, F. (1970). Speed of adding and comparing numbers. Journal of Experimental

Psychology, 91, 191-205.

Rourke, B. P. (1993). Arithmetic disabilites, specific and otherwise: A neuropsychological

perspective. Journal of Learning disabilities, 26, 214-226.

Page 56: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

50

Rourke, B. P. & Conway, J. A. (1997). Disabilities of arithmetic and mathematical

reasonning: Perspective from neurology and neuropsycholgy. Journal of Learning

Disabilities, 30, 34-46.

Rourke, B. P. & Finlayson, M. A. J. (1978). Neuropsychological significance of variations

in patterns of academic performance: Verbal and visuo-spatial abilities. Journal of

abnormal Child Psychology, 6, 121-133.

Russell, R. L. & Ginsburg, H. P. (1984). Cognitive analysis of children’s mathematical

difficulties. Cognition and Instruction, 1, 217–244.

Schittekatte, M. (2003). Analyse van de bevindingen uit het onderzoek bij de

aanpassing, validering en normering van de Nederlandstalige versie van de

Dyslexia Screening Test (DST). Symposium “DYSLEXIE: predictoren in

research en tests”. W.R.SIG

Shalev, R. S. & Gross-Tsur, V. (2001). Developmental dyscalculia. Pediatric

Neurology, 24, 337–342.

Shalev, R. S., Manor, O. & Gross-Tsur, V. (2005). Developmental dyscalculia: A

prospective six-year follow-up. Developmental Medicine and Child Neurology,

47, 121–125.

Siegler, R. S. (1987). The perils of averaging data over strategies: An example from

children’s addition. Journal of Experimental Psychology: General, 116, 250-

264.

Siegler, R. S. & Robinson, M. (1982). The development of numerical understandings. In

H. Reese & L. P. Lipsitt (Eds.), Advances in child development and behavior

(Vol. 16, pp. 241-312). New York: Academic Press.

Siegler, R. S. & Shrager, J. (1984). Strategy choices in addition and subtraction: How

do children know what to do? In C. Sophian (Ed.), Origins of cognitive skills

(pp. 227-287). Hillsdale, NJ: Erlbaum.

Spiers, P. A. (1987). Acalculia revised : Current isues. In G. Deloche & X. Seron

(Red.). Mathematical disabilities. A cognitive neuropsychological perspective.

Hillsdale, NJ : Erlbaum.

Page 57: Kunnen we met de TEDI-MATH kinderen met klinische ...€¦ · De Tedi-Math (Grégoire, Noël & Van Nieuwenhoven, 2004) werd opgesteld om kinderen met dyscalculie op te sporen. De

51

Torbeyns, J., Verschaffel, L. & Ghesquiere, P. (2004). Strategy development in children

with mathematical disabilities: Insights from the choice/no-choice method and

the chronological-age/ability-level-match design. Journal of learning

disabilities, 37 (2), 119-131.

Van Luit, J. E. H., Van de Rijt, B. A. M. & Pennings, A. H. (1998). Utrechtse

Getalbegrip Toets (2e herziene druk). Doetinchem: Graviant.

Venneri, A., Cornoldi, C. & Garuti, M. (2003). Arithmetic difficulties in children with

Visuospatial Learning Disability (VLD). Child Neuropsychology, 9, 175-183.

Von Aster, M. & Weinhold, M. (2002). Zareki. Testverfahren zur Dyskalkulie. Lisse:

Swets.

Wechsler, D. (2005). WISC-III NL: Handleiding en Verantwoording. London: Harcourt

Assessment.